AcJvles niet-ambtelijke adviescommissie
ONDERWIJSRAAD WC*
,. GRAVE NHAGE.
O-R-/793
Nasiaulaan 6 2514 JS 't-Gravenhage Tel. 070 - 63 79 55
S - 1 5 C-ï)
Bericht op het schrijven van
26 SEP. 1986
23 j u n i 1986, VO/AL/BE-
AAN
615.502: Betreffende i •
L e e r p l a n v o o r s t e l Techniek.
de s t a a t s s e c r e t a r i s van onderwijs en wetenschappen, mevrouw d r s . N . J . Ginjaar-Maas, Postbus 25000, 2700 LZ Z o e t e r m e e r .
V/CR/AK/b
In antwoord op uw bovenvermeld schrijven inzake het leerplanvoorstel Techniek van de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (S.L.O.), bericht de Onderwijsraad u na bespreking van uw verzoek om advies ter zake in de Afdeling secundair onderwijs (beroepsonderwijs) van de Raad, waarbij ook een aantal leden van de Afdeling secundair onderwijs (a.v.o.) aanwezig was, het volgende. De Raad maakt uit het hem voorgelegde leerplanvoorstel (hierna te noemen: het voorstel) op, dat het hier om een voorlopige versie gaat, die nog verder uitgewerkt zal moeten worden op basis van evaluatie in de praktijk en van ontwikkelwerk in de komende jaren. Eerst deze nadere uitwerking zal leren op welke punten er "zwakten" in het voorstel zitten (blz. 6 ) , waarna bijstelling zal plaatsvinden. Vervolgens wordt in het voorstel aangegeven, dat het leerplan Techniek uit drie delen zal bestaan. In de op het onderhavige voorstel (deel 1) volgende delen zal een meer concrete uitwerking van de jaarprogramma's met aanwijzingen voor lesmateriaal- en schoolwerkplanontwikkeling aan de orde worden gesteld (deel 2) en zullen achtergrondinformatie en uitgangspunten voor het onderwijs in techniek worden gegeven (deel 3 ) . De Raad kan zich vinden in een dergelijke aanpak, mede gelet op de tijd en inspanning, die nodig zijn om te komen tot een volledig uitgewerkt en op de onderwijspraktijk toegesneden leerplanvoorstel. Hij merkt hierbij wel op, dat zijnerzijds eerst een compleet oordeel over het voorstel kan worden gegeven, nadat het is aangevuld met beide bovengenoemde delen. Hij ziet met name de publicatie van deel twee met belangstelling tegemoet. De navolgende opmerkingen dienen dan ook in dat licht te worden bezien. Voor wat betreft het thans om advies aangeboden voorstel kan de Raad de daarin opgenomen algemene doelstelling van het vak techniek - de leerlingen kennis laten maken met die aspecten van de techniek die onontbeerlijk zijn voor het functioneren als lid in onze technische samenleving en die een onmisbare groeikern en grondslag voor verdere technische ontwikkeling vormen - onderschrijven. Eveneens stemt hij in met de omschrij-
M»n g*ll«v* bl| hot antwoord dagtokanlng en nummor van dit schrijven I« varmoldon
OR/793 S-15
-2-
ving van de negen doelen en inhouden als verdere concretisering van de gehanteerde subdoelen (blzz. 19-21). Voor wat betreft de bovenvermelde uitwerking naar doelen en inhouden kan de Raad zich ook verenigen met het standpunt, dat de doelstelling "introductie op computergebruik" vooralsnog niet tot de kerninhoud van het vak techniek wordt gerekend en derhalve niet in de "doelenserie" (blz. 34) is opgenomen. De aan deze opvatting ten grondslag liggende motieven spreken hem aan. Hij wijst in dit verband met name op het zijns inziens principiële argument, dat niet mag worden vooruitgelopen op nog te nemen beleidsbeslissingen ten aanzien van het introductieprogramma Burgerinformatica. De in het voorstel genoemde structuur "Denken-TekenenMaken-Controleren" (blzz. 44/45 enz.) dient naar zijn oordeel gezien te worden als een "kapstok", waarbij niet al te lichtvaardig moet worden gedacht over de daarvoor noodzakelijke vaardigheden. Hoewel de Raad van oordeel is, dat de inhoud van het vak redelijk evenwichtig is opgebouwd, waarbij een zekere balans valt te constateren tussen de drie "H's" (hoofd, hart en handen) en hoewel met de ervaringen in het beroepsonderwijs is rekening gehouden, betwijfelt de Raad of de opstellers van het leerplanvoorstel in voldoende mate de problemen met betrekking tot de uitvoering van het programma in de praktijk onderkennen. "Tekenen" bijvoorbeeld is - zie ook de grote verschillen daarin bij de diverse beroepsgerichte vakken in het beroepsonderwijs niet eenvoudig. Het lijkt op het leren van een taal, waarbij men ook bepaalde zaken onder de aandacht van een ander leert brengen op een zeer speciale wijze. Het "maken" (elders genoemd "construeren") van een object kost zeer vele vaardigheden, waarvan het de vraag is, of de leerlingen zich die alle in de beperkt beschikbare tijd kunnen eigenmaken. De Raad meent ook, dat in het leerplanvoorstel meer rekening moet worden gehouden met de grote verschillen tussen de typen leerlingen. Zo ziet de Raad niet direct in, hoe de leerling met een sterk abstraherend vermogen gemotiveerd met het nieuwe vak techniek bezig zal zijn. In ieder geval zullen de opstellers bij hun vervolgwerkzaamheden oog moeten hebben voor de grote differentiaties voor wat betreft de leerlingenpopulatie in het 1.b.o./a.v.o./v .w.o. Daarbij vraagt hij zich af of, met name gezien de volstrekte beginsituatie, waarin de overgrote meerderheid van de scholen voor a.v.o./v.w.o. zich ten aanzien van het vak techniek bevindt, het voorgestelde globale programma niet te overladen is opgezet. Hij ziet hierbij ook weer op het daarvoor beschikbare aantal wekelijkse lesuren. Vervolgens wijst de Raad erop, dat bij de organisatie van de jaarprogramma's is uitgegaan van een klassegrootte van 24 tot 30 leerlingen (blz. 56). Hij voorziet, dat een dergelijk programma, mede gezien de bovengenoemde structuur, niet goed uitvoerbaar is met dit aantal leerlingen per klas. De Raad vreest, dat dit aspect een probleem zal opleveren bij de invoe-
OR/793 S-15
-3-
ring van dit vak. Hij pleit dan ook voor een verkleining van de groepsgrootte of voor het aanstellen van een technisch assistent. Deze en de andere randvoorwaarden met betrekking tot de invoering van het vak techniek dienen naar zijn oordeel zo optimaal mogelijk te zijn. In het kader van de programma-ontwikkeling wordt in het voorstel het gevaar gesignaleerd, dat bepaalde onderdelen van het vak techniek zich niet onderscheiden van het vak handvaardigheid (blz. 44). Ook de Raad heeft zich bij bestudering van het onderhavige voorstel de vraag naar het onderscheid tussen beide vakken gesteld . De nadere invulling van het vak techniek zal naar zijn oordeel sterk afhankelijk zijn van de persoonlijke benadering van de afzonderlijke docent. De Raad verwacht, dat het nog wel enige tijd zal vergen, voordat inhoudelijk sprake zal zijn van twee van elkaar te onderscheiden vakken. Vooral ten aanzien van het a.v.o. immers zal de traditie die het vak handvaardigheid in de afgelopen jaren in dit onderwijstype heeft opgebouwd, nog geruime tijd binnen het vak techniek blijven voortbestaan, zeker indien (voormalige) leraren handvaardigheid met de lessen techniek zullen worden belast. Daarnaast brengen de meeste leerlingen in hun bagage meer elementen handvaardigheid dan techniek mee. De overgang van de vrije expressie naar de meer gebonden, exacte, benadering van het vak techniek vraagt tijd. De Raad meent, dat daartoe ruimte moet worden geboden. Hij acht het noodzakelijk, dat het vak handvaardigheid naast het vak techniek blijvend wordt aangeboden en dat het eerstgenoemde vak niet door het laatste verdrongen zal worden. Ten aanzien van de scholing en nascholing van docenten die het vak techniek zullen verzorgen, heeft de Raad begrepen, dat vooral deel 3 van het leerplanvoorstel nader op dit aspect zal ingaan. Hierop vooruitlopend meent de Raad, dat de bestaande nascholingscursussen in overeenstemming zullen moeten worden gebracht met de inhoud van het onderhavige voorstel. De Raad beveelt aan bij de vervolgstudies ter zake inzonderheid aandacht te schenken aan het pedagogisch-didactische element. Dit klemt te meer nu in het onderhavige voorstel gewag wordt gemaakt van een practicum als werkvorm (blz. 49), waarbij de leerling in staat wordt gesteld op proefondervindelijke wijze zich de leerstof eigen te maken en de benodigde vaardigheden op te doen. Vooral docenten met een niet-technische achtergrond kunnen bij dit onderdeel van het programma mogelijk moeilijkheden ondervinden. Hoewel in het onderhavige leerplanvoorstel wordt uitgegaan van een vrij verstandelijke benadering van de techniek, zal bij het practicum het didactische principe gericht moeten zijn op het aanleren van het "denken met de handen". De Raad denkt hierbij bijvoorbeeld aan leerwerkopdrachten met een zodanige formulering, dat de leerling ruimte wordt gelaten daaraan een invulling te geven, die zoveel mogelijk aansluit bij zijn eigen denkniveau en mogelijkheden. Eerst op deze wijze zal hem gevoel en
OR/793 S-15
-4-
begrip voor techniek kunnen worden bijgebracht en in zekere mate een technische habitus bij hem worden verwezenlijkt. Het een en ander brengt naar het oordeel van de Raad met zich mee, dat er van een andersoortige pedagogisch-didactische aanpak sprake zal moeten zijn dan bij de overige vakken. Het komt hem overigens voor, dat gezien het voorgestelde programma, de eisen die aan de docenten zullen worden gesteld niet gering zullen zijn. Voor wat betreft de invoering van het vak techniek in de eerste twee leerjaren van het v.w.o./a.v.o. merkt de Raad op, dat in artikel 17, eerste lid, van het Besluit dagscholen v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o. 28 wekelijkse lesuren zijn voorgeschreven. In zijn advies van 8 januari 1986 inzake de Beleidsnotitie Techniek en Verzorging (OR/793 S) heeft de Raad gewezen op het gevaar, dat door invoering van het vak techniek andere vakken, zoals de expressievakken of het vak godsdienstonderwijs aan bijzondere scholen, in het gedrang zouden kunnen raken. Hoewel de scholen theoretisch de mogelijkheid hebben meer wekelijkse lesuren aan te bieden, zal hiervan - gegeven de leraarlessenformule en de vigerende korting daarop - in de praktijk nauwelijks sprake kunnen zijn. De Afdeling secundair onderwijs (a.v.o.) heeft in haar advies van 6 juni 1986 met betrekking tot het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit dagscholen v.w.o.h.a.v.o.-m.a.v.o. (OR 2A/885 S) ook reeds op deze problematiek gewezen. In dit verband merkt de Raad op, dat hoewel vorenbedoelde wijziging van het besluit de mogelijkheid biedt het vak techniek in de lijst van keuzevakken van de school op te nemen, in de praktijk zich ter zake problemen zullen voordoen, nu verzuimd is ook artikel 17, tweede lid, van het besluit voornoemd te wijzigen. Gezien het imperatieve karakter van het bepaalde in dit lid ontbreekt voor de scholen immers de mogelijkheid het vak techniek, als keuzevak, in het eerste leerjaar aan te bieden. Slechts een ontheffing met toepassing van artikel 25 van de Wet op het voortgezet onderwijs biedt daartoe een mogelijkheid. Wel blijft dan de vraag, of er in dit geval sprake is van "de bijzondere inrichting van het onderwijs". De Raad laat dan nog maar buiten beschouwing de vraag waar de scholen voor v.w.o./a.v.o. de ruimte hiervoor in de lessentabel voor het tweede leerjaar moeten vinden. Concluderend meent de Raad voorlopig te kunnen instemmen met het onderhavige voorstel als eerste aanzet tot een voorbeeld-leerplan techniek met inachtneming van de hierboven gemaakte kanttekeningen. Hij kan een meer definitief standpunt ter zake eerst innemen, nadat hij kennis heeft kunnen nemen van de nog te verschijnen vervolgstudies, waarover hij, naar hij aanneemt, nader zal worden gehoord. De Raad deelt ten slotte de mening van de S.L.O., zoals is opgenomen in haar brief van 24 januari 1986 (Bijlage 2), dat het uitproberen en verder uitwerken van deze tussenversie in de scholen in de komende jaren beslist noodzakelijk is en ook zeker zal kunnen leiden tot bij-
-5-
OR/793 S-15
8telling van het onderhavige leerplanvoorstel.
Namens de Onderwijsraad,
(profj'dr. A.M.P. Knoers, voorzitter),
^^-o (mr. W.J.E. van de Water, coördinerend secretaris).