ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING Bijlage Bachelor Opleiding Docent Dans
Studiejaar 2014-2015
Algemeen 1. Deze Bijlage bij het algemene gedeelte van de Onderwijs- en Examenregeling van Codarts is van toepassing op het volgen van onderwijs en het afleggen van tentamens en examens voor de Bachelor opleiding Docent Dans (CROHO-opleidingscode 34940) van de RDA. 2. De RDA opleiding Bachelor Docent Dans is gericht op de ‘Duurzame docent’: een kunstenaar die over vaardigheden beschikt die van elke danser verlangd wordt en de kracht van het scheppen bezit. Hij/zij doorziet de kunst om educatie ook ‘anders’ te doen; beschikt over de vaardigheden dans toegankelijk te maken voor verschillende doelgroepen op lokaal, nationaal en internationaal niveau en heeft het vermogen participatie te initiëren en relaties tussen deelnemers tot stand te brengen. 3. De Codarts dansdocent voldoet hierin aan de door het KVDO opgestelde competenties. De specifieke Codarts competenties die hiervan zijn afgeleid, zijn in deze regeling opgenomen.
Structuur van de opleiding De opzet van de opleiding 1. De opleiding bestaat uit lessen, trainingen, lezingen, workshops, voorstellingen, stages en projecten. 2. Het curriculum van de Bachelor opleiding Docent Dans is geclusterd in 5 beroepsrollen, te weten: danser, dansmaker, dansdocent, onderzoeker en ondernemer. 3. In de propedeutische fase en de hoofdfase maken studenten kennis met het brede werkveld binnen de danswereld. Studenten oriënteren zich op verschillende aspecten van het dansvak en specifieke gebieden binnen het dansonderwijs en verwerven kennis en inzicht met betrekking tot hun docentschap. 4. Wie het eindexamen met goed gevolg heeft afgerond, is bevoegd docent en krijgt het door de rijksoverheid officieel erkende getuigschrift Bachelor of Dance in Education. Na het behalen van het getuigschrift kunnen afgestudeerden de volgende titulatuur voeren: • Bachelor of Dance in Education (BDa Ed) Propedeutische fase eerste (P) jaar 5. In de propedeutische fase ligt de nadruk op danstechnische vaardigheden, creatieve ontwikkeling, docentschap en beroeps-en werkveldoriëntatie, aangevuld met theoretische vakken en vrije ruimte. De reguliere onderwijsweken worden afgewisseld met bijzondere weken waarin speciale modules worden gegeven. Studieprogramma hoofdfase: tweede (H1), derde (H2) en vierde (H3) jaar 6. In studiejaren H1, H2 en H3 wordt dieper ingegaan op de onderwijskundige praktijk, de theorie en de voorbereidingen op het docentschap. In de hoofdfase ligt de nadruk op het vergaren van praktijkervaring door middel van diverse stages.
7. Het studieprogramma omvat danstechnische vakken, beroepsoriëntatie, productie- en ondernemerschap, vakken op het gebied van creatieve ontwikkeling, theoretische vakken, onderwijskundige theorie, vakken op het gebied van gezond en veilig dansonderwijs en vrije ruimte. 8. In H1 en H2 loopt de student diverse korte stages (aaneengesloten of gespreid) om in H3, mits alle EC’s in H1 en H2 positief zijn afgesloten, het 1ste semester een zelf opgezette (inter)nationale stage te lopen . In uitzonderingsgevallen kan de artistiek manager besluiten dat de student zijn stage wel al kan vervullen wanneer nog niet alle vakken positief zijn afgesloten. De volledige procedure voor het volgen van stages is te vinden in de stagewijzer van de opleiding.
Competentie profiel 1 Creërend vermogen de beginnende docent maakt dans en dansante producten die voortkomen uit het volgen van een eigen artistieke visie en stelt het creatieve proces in dienst van het docentschap de beginnende docent: a) onderzoekt en geeft zichtbaar vorm aan de ontwikkeling van een eigen artistieke visie en identiteit als danskunstenaar en Docent Dans; ontwikkelt een persoonlijke bewegingstaal en dans materiaal; b) vertaalt volgens een eigen artistieke visie, concepten ideeën en gedachten in dans 1. geeft vorm aan ideeën ontleend aan dansante, dramatische, muzikale, beeldende en maatschappelijke denkbeelden en/of uitgangspunten 2. gebruikt op creatieve wijze de kernelementen van dans: kracht, tijd en ruimte en het lichaam als instrument; c) demonstreert inzicht in het (eigen) creatieve proces en in de manier waarop dans en dansmateriaal ervaringen veroorzaken en betekenissen overdragen. 2 Ambachtelijk vermogen de beginnende docent bezit het vermogen een breed scala aan instrumentele vaardigheden en ambachtelijke kennis efficiënt en effectief toe te passen de beginnende docent: a) maakt optimaal gebruik van zijn fysieke en mentale mogelijkheden voor het uitoefenen van de danskunst; heeft fysiek en mentaal uithoudingsvermogen; b) houdt danstechnische vaardigheden op peil, breidt deze waar mogelijk en wenselijk uit, is gedisciplineerd en traint regelmatig; c) toont dat hij of zij vakinhoudelijke ontwikkelingen van de internationale danssector volgt en kennis heeft van de diverse werkvelden en de veranderende beroepspraktijk 1. toont over kennis te beschikken van toonaangevende choreografen en gezelschappen en, hun repertoire en hun stijlbenadering 2. herkent de (historische) betekenis van danstechnieken en -stijlen ten behoeve van het dansrepertoire 3. kan zijn of haar artistieke visie en werkzaamheden ineen historische context plaatsen en maakt daarbij gebruik van brede kennis van dans- en cultuurgeschiedenis; d) is in staat artistieke producten en processen te analyseren en te duiden
1. toont analytisch inzicht in beweging, dans en dans(theater)producties; ontleedt relevante processen en aspecten 2. hanteert kennis over de relatie tussen de oorsprong, inhoud en vorm van beweging 3. analyseert doeltreffend lichaam, tijd, kracht en ruimte als elementen van dans en gebruikt dit om lessen en danscomposities te maken 4. analyseert choreografieën en muzikale composities doeltreffend; e) hanteert bewust diverse stijlen en technieken: 1. toont grondig inzicht in meerdere bestaande danstechnieken en –stijlen 2. is in staat de opbouw, systematiek en terminologie te gebruiken 3. voert deze uit, improviseert en creëert ermee 4. gebruikt kennis van de functie van specifieke bewegingsvormen voor bepaalde aspecten van danstraining; f) hanteert brede kennis van de andere kunsten in relatie tot zijn of haar docentschap en heeft inzicht in de verbanden tussen de verschillende kunstdisciplines en de mogelijkheden tot samenwerking; g) gebruikt kennis van het productieproces, theatervormgevingsmiddelen, termen en begrippen van het theater; h) werkt vanuit inzicht in de fysieke en mentale mogelijkheden van zijn of haar leerlingen 1. neemt de fysieke en mentale mogelijkheden van zijn of haar leerlingen als uitgangspunt 2. gebruikt zijn of haar kennis van anatomie, fysiologie, psychologie, voedingsleer, blessurepreventie en eerste hulp bij dans ongevallen; i) maakt bewust en kundig gebruik van lichaam en stem in overdrachtssituaties; j) past ICT- basisvaardigheden en vaardigheden op het gebied van audiovisuele middelen toe. 3 (Kunst)Pedagogisch vermogen de beginnende docent bezit het vermogen een veilige en stimulerende leeromgeving te scheppen voor leerlingen/cursisten de beginnende docent: a) houdt rekening met leeftijd, sekse, niveau, belangstelling, verschillen in sociale en culturele achtergrond bij de inrichting van zijn onderwijs en bij de omgang met de Ieerlingen/cursisten; b) onderkent gedrag- en leerproblemen van leerlingen en roept externe deskundigheid in als dat nodig is; c) stelt een actieve zo zelfstandig mogelijk lerende leerling centraal; is in staat te stimuleren, motiveren, adviseren, te coachen en begeleiden; d) gebruikt kennis van groepsdynamische processen bij de inrichting van zijn werk en bij de omgang met de leerlingen, cursisten of deelnemers; e) draagt bij aan de ontwikkeling en realisatie van een (kunst) pedagogisch klimaat binnen het team / de organisatie; f) draagt bij aan realisatie en versterking van de (kunst)pedagogische relatie instellingdocentomgeving. 4 Didactisch vermogen de beginnende docent bezit het vermogen (kunst)onderwijs te initiëren, ontwerpen, verzorgen en evalueren vanuit een (kunst) vakgerichte didactische visie de beginnende docent: a) formuleert doelen voor leerplannen, lessen en andere leersituaties uitgaande van de eindtermen c.q. doelen gehanteerd het betreffende type onderwijs; b) draagt zorg voor een krachtige, inspirerende leeromgeving; c) toetst de studievoortgang en beoordeelt op verantwoorde wijze het werk (leerresultaat) van cursisten, leerlingen of deelnemers; d) adviseert en begeleidt bij culturele activiteiten, het samenstellen van een kunstdossier
(kunstmentoraat) en draagt bij tot inzicht in de diverse kunstdisciplines en de samenhang daartussen; e) draagt bij aan realisering en ontwikkeling van (vak)didactiek binnen het team c.q. de organisatie; f) hanteert bewust en doelgericht diverse methoden en werkwijzen, bij het ontwikkelen van verschillende vaardigheden van de leerlingen/cursisten op het gebied van de dans 1. dans uitvoeren en presenteren 2. dans maken/choreograferen 3. dans observeren, analyseren en onderzoeken 4. dans beschouwen; g) stimuleert een interculturele belangstelling; h) positioneert dans binnen het geheel van leeractiviteiten; i) heeft analytisch inzicht in zijn eigen functie en rol als docent en handelt van daaruit. 5 Operationaliserend vermogen de beginnende docent bezit het vermogen voor zichzelf en anderen een inspirerende en functionele onderwijssituatie op te zetten en in stand te houden de beginnende docent: a) organiseert en neemt deel aan verschillende vormen van overleg, zowel binnen als buiten de onderwijsinstelling, onder andere met collega's, ouders, leidinggevenden en functionarissen van relevante instellingen op het gebied van de kunsteducatie en amateurkunst; b) organiseert binnen- en buitenschoolse (vakoverstijgende) projecten, presentaties, workshops en voorstellingen; c) toont in staat te zijn de materiële en immateriële leeromgeving zo in te richten en te beheren dat interesse in de dans wordt gewekt en levend gehouden; d) draagt actief bij in de uitvoering van algemene onderwijstaken en de ontwikkeling van de (onderwijs)instelling; e) toont een vraaggerichte houding, kan leervragen vertalen naar educatieve activiteiten en kan deze activiteiten in alle aspecten organiseren; f) werkt met zakelijk inzicht bij de vormgeving van het eigen cultureel ondernemerschap; 1. toont zich onder andere in het licht van de fysieke belastbaarheid bewust van de noodzaak zakelijke voorzieningen te treffen om ook op de lange termijn beroepsmatig zelfstandig als docent werkzaam te kunnen zijn 2. onderzoekt zijn arbeidsmogelijkheden en is gericht op het verdere verloop van zijn maatschappelijke carrière 3. onderkent het belang van relevante netwerken 4. houdt zich op de hoogte van overheidsregelingen en arbeidsrechtelijke ontwikkelingen 5. presenteert zichzelf en/of zijn producten overtuigend. 6 Vermogen tot samenwerking de beginnende docent bezit het vermogen vanuit de eigen expertise samen met anderen een bijdrage te leveren aan dans-, kunst-, en cultuuronderwijs de beginnende docent: a) is in staat vanuit zijn of haar vakspecialistische deskundigheid, in teamverband een gezamenlijk artistiek of educatief product te ontwikkelen en/of uit te voeren; b) werkt productief samen met (vak)collega's, collega's van andere (kunst)disciplines en andere betrokkenen; c) laat binnen de samenwerking zien zich, behalve voor zijn of haar aandeel, verantwoordelijk te voelen voor het gehele resultaat.
7 Communicatief vermogen de beginnende docent kan effectief en efficiënt zijn of haar artistieke, pedagogische en/of didactische visies in onderling verband hanteren, presenteren en toelichten de beginnende docent: a) draagt vanuit een innerlijke noodzaak op inspirerende wijze zijn of haar artistieke ideeën en fascinatie voor dans, kunst en cultuur over, afgestemd op de relevante doelgroepen; b) communiceert effectief en efficiënt. zowel schriftelijk als mondeling, met relevante doelgroepen over voor de doelgroep ter zake doende aspecten (van de dans); c) communiceert respectvol, informatief en overtuigend met leerlingen, cursisten, ouders, verzorgers en/of collegae over inhoud en voortgang van het onderwijs. 8 Reflectief vermogen de beginnende docent bezit het vermogen het eigen (kunst)pedagogisch en artistieke handelen te beschouwen, analyseren, duiden en beoordelen de beginnende docent: a) gaat professioneel om met het geven en ontvangen van kritiek, gebruikt kritiek van anderen om zichzelf verder te ontwikkelen; b) laat zien inzicht te hebben in de eigen sterke en minder sterke talenten en mogelijkheden in relatie met dans en met het onderwijs dat hij of zij verzorgt; c) toont over brede kennis te beschikken van de kernconcepten, structuren, werkwijzen en theorieën van de dans, de andere kunstdisciplines en van de historische en sociaalmaatschappelijke bedding daarvan; d) plaatst culturele ontwikkelingen (met name op het gebied van jeugdcultuur en interculturaliteit) in een maatschappelijke context en relateert deze aan het eigen (kunst)pedagogische vakgebied. 9 Vermogen tot groei en vernieuwing de beginnende docent bezit het vermogen zijn of haar kunstenaarschap en docentschap verder te ontwikkelen en te vernieuwen de beginnende docent: a) zet zijn ambitie in voor de dans, houdt van zijn vak en is bevlogen; b) toont een oriënterende en onderzoekende grondhouding, staat open voor vernieuwingen binnen de dans in de volle breedte en kan deze integreren in zijn eigen visie en werkwijze; c) past brede vakkennis en culturele kennis toe, houdt deze actueel en breidt deze uit op diverse gebieden; d) houdt danstechnische vaardigheden op peil, breidt deze waar mogelijk en wenselijk uit en maakt zich nieuwe ontwikkelingen op het terrein van lichaamstraining eigen; e) verwerkt nieuwe onderwijskundige en didactische inzichten in zijn of haar onderwijs; f) organiseert zijn of haar eigen ontwikkeling door middel van scholing, opleiding en/of loopbaanplanning en gebruikt dat in zijn of haar werk; g) draagt individueel of met collegae bij aan adoptie en implementatie van vernieuwingen in het onderwijs. 10 Omgevingsgerichtheid de beginnende docent bezit het vermogen relevante omgevingsfactoren in de samenleving te signaleren en te gebruiken in zijn of haar werkzaamheden als docent de beginnende docent: a) legt verbanden tussen culturele en maatschappelijke uitingen en ontwikkelingen; b) getuigt van inzichten en opvattingen over de functie en plaats van dans (en de andere
kunsten) in verschillende sectoren van de samenleving; c) kan de betekenis van de (dans) kunst binnen de samenleving en de (actuele) geschiedenis ervan toelichten; d) stelt zich op de hoogte van het werk en ideeën van vakgenoten en van kunstenaars uit andere disciplines en andere culturen, laat zich daardoor inspireren en laat dit tot uiting komen in zijn of haar onderwijs; e) staat open voor ontwikkelingen op maatschappelijk, cultureel en wetenschappelijk gebied en gebruikt dit waar mogelijk in zijn of haar werkzaamheden. Cum Laude regeling 1. De Examencommissie verleent een Cum laude als is voldaan aan de volgende eisen: a. Het gemiddelde van de eindbeoordelingen is beoordeeld met een 9 of hoger b. Het afsluitende tentamen betreft geen herkansing c. Er heeft geen uitstel van het afsluitende tentamen plaatsgevonden d. Er is geen vrijstelling verleend in de studie voor meer dan 60 studiepunten in de hoofdfase