Onderwijs aan Russen Hoe de kunst van Maria Sibylla Merian werd doorgegeven Sint-Petersburg is rijk aan geïllustreerde boeken over Europese en Surinaamse insecten en aan schitterende, gekleurde tekeningen op perkament van Maria Sibylla Merian. Deze Duitse kunstenares en internationaal erkende wetenschapster woonde met haar twee dochters vanaf 1691 in Amsterdam en had daar een eigen werkplaats. Haar dochters stapten in haar voetsporen, een van hen vertrok naar Sint-Petersburg en werkte daar in opdracht
ThemaTijdschrift
van Peter de Grote.
32
Door Ella Reitsma
Portret van Maria Sibylla Merian door Georg Gsell, gegraveerd door Jakob. Houbraken. De prent sierde het derde Rupsenboek
E
en kleine tweehonderd tekeningen van Maria Sibylla Merian (1647-1717) van planten, insecten, amfibieën, reptielen en vogels liggen nu in Sint-Petersburg in het Archief van de Akademie van Wetenschappen, 18 grote bladen uit verschillende periodes van haar leven worden bewaard in het Botanisch Instituut. Nog eens zo’n driehonderd kleine getekende observaties van metamorfosen, van ei tot vlinder – uitgevoerd tussen 1660 en 1711 – zitten geplakt in een dik studieboek. Dit entomologische werkjournaal, het vroegste dat we kennen, wordt bewaard in de bibliotheek van dezelfde Akademie aan de andere kant van de Neva, op het ‘vaste land’. En de mooiste ‘geïllumineerde’ Rupsenboeken die er nog bestaan zijn te vinden in de bibliotheek van het Zoölogisch Instituut van de Universiteit. Hier ligt ook een ingekleurde uitgave uit het bezit van generaal en vriend van Peter de Grote, James Bruce. Knappe kopiisten Maria Sibylla was de jongste dochter van de geleerde en bekende graveur Matthäus Merian de Oude die in Frankfurt zijn atelier had. Ze trouwde in 1665 met de architectuurschilder Johann Andreas Graff, vertrok met hem naar Neurenberg en kreeg twee dochters, Johanna Helena (1668-1728) en Dorothea Maria (1678-1743). De oudste dochter werd zowel door haar vader als moeder opgeleid, de jongste, tien jaar jonger, alleen door haar moeder. Maria Sibylla werkten met beide dochters zeer nauw samen. In 1685 verliet ze haar man en vertrok naar Friesland, Wieuwerd, waar haar halfbroer Caspar Merian woonde, en in 1691 naar Amsterdam waar ze zou blijven tot aan haar dood. Vijf jaar geleden werd aan het werk van moeder en dochters Merian een grote
tentoonstelling gewijd in het Museum Het Rembrandthuis in Amsterdam. Ter gelegenheid daarvan verscheen een boek dat ook, in het Engels vertaald, de tentoonstelling in het J. Paul Gettymuseum in Los Angeles vergezelde. In het Rembrandthuis kwamen 80.000 bezoekers, in het Getty 125.000. Dit geeft aan hoezeer het werk van deze drie vrouwen nu nog aanspreekt en hoe hoog de kwaliteit van hun werk is. Op deze tentoonstellingen, die niet hetzelfde waren, werden voor het eerst de verschillende manieren van tekenen van de drie kunstenaressen naast elkaar getoond. Pas toen kon een groter publiek hun tekenstijl vergelijken. Maar de toeschrijvingen aan Johanna Helena en Dorothea Maria werden in Los Angeles genegeerd en op geen van de bijbehorende bordjes met informatie werden toeschrijvingen door Reitsma aan de dochters overgenomen. Een
tekening van de moeder is nu enkele tonnen waard, die van een dochter overschrijdt net een halve ton. Er mag dus vooral geen onrust worden verspreid. In veel verzamelingen – ook in die van de Verenigde Staten en Rusland – liggen tekeningen van de dochters onder de naam van hun moeder. Maria Sibylla was daar ook zelf debet aan. Haar beide dochters werkten vaak in de stijl van hun moeder, ze maakten kopieën en signeerden die soms met haar naam. Door deze methode te hanteren konden ze meer geld voor een tekening vragen. Helaas zijn de meeste bladen echter ongesigneerd. Beide dochters waren knappe kopiisten en konden de stijl van hun moeder goed imiteren of daarop variëren. Dat was in de 17e en begin 18e eeuw volstrekt niet ongewoon. Wanneer het een goed atelierstuk betrof, gesuperviseerd door de ‘meester’, werd deze
handelswijze regelmatig in praktijk gebracht. Het originaliteitsbegrip is van een veel latere datum. Toch verraadt zich bij imitaties en kopieën altijd de hand van de maker: verschil in lijnvoering, dieptewerking, detaillering, exactheid en compositie. De oudste dochter, ruimtelijk sterk en barokker in stijl dan haar moeder, werkte ook regelmatig buiten haar om en kreeg opdrachten die ze onder haar eigen naam uitvoerde. Ze signeerde met ‘ J.H.’ of voluit met ‘Johanna Helena Herolt’ en gebruikte de naam van haar echtgenoot. De jongste die in 1701 met de chirurgijn Hendricks trouwde, bleef werken onder de naam van haar moeder. Er bestaan geen gesigneerde bladen van haar. Het is zeer waarschijnlijk dat in die vroege jaren van de 18e eeuw de naam van Maria Merian bekender was geworden dan toen ze net in Amsterdam was
No. 1 jrg. 3, 2013 - Nederland-Rusland 1
Door Maria Sibylla ingekleurde tegendruk uit Rupsenboek I
Twee pagina’s uit Rupsenboek II. Het bovenste plaatje komt uit het Nederlandse exemplaar (1713/1714) van Bruce. Het onderste plaatje is een tegendruk, ingekleurd door Maria Sibylla zelf
33
Dorothea Maria Merian, Aziatische schorpioen en Zuid-Amerikaanse wormhagedis e.a., ondertekening in loodstift, waterverf op papier, Schloss Wilhelmshöhe, Kassel
ThemaTijdschrift
begonnen. Nog meer reden om de naam van de moeder te gebruiken.
34
Suriname Maria Sibylla vertrok in juni 1699 met haar jongste dochter naar Suriname. Die reis zou uitmonden in een spectaculaire publicatie. De kosten van deze reis financierde zij met een veiling van haar tekeningen én naturalia een paar maanden voor de grote reis. Haar handel in naturalia zoals gedroogde planten, kevers, vlinders en slangen, kikkers, vissen en krokodillen op sterk water, was voor hun beider levensonderhoud essentieel. Maria Sibylla verzamelde al sinds haar vroege jeugd. De naturalia die ze in Duitsland had gelaten, was zelfs zo interessant dat de geleerde Leibniz – later één van de adviseurs van Peter de Grote – die in Frankfurt bezocht. Ook in Amsterdam bezochten geleerden van naam haar naturaliëncollectie. Moeder en dochter verbleven twee jaar in Suriname om daar de flora en
de fauna te bestuderen en te tekenen. Dat initiatief veroorzaakte een sensatie onder verzamelaars, kunstliefhebbers, artsen en pharmaceuten die vanwege hun vak in botanie waren geïnteresseerd. Thuisgekomen publiceerde Merian binnen vier jaar een uitgave in folioformaat: Metamorphosis Insectorum Surinamensium ofte Verandering Der Surinaemsche Insecten, ruim geïllustreerd met 60 prenten van metamorfosen van insecten, soms verlevendigd door slangen, kevers, leguanen. Het was een uitgave in eigen beheer, zowel in het Latijn als in het Nederlands. Zo bereikte zij een internationaal publiek omdat Latijn de taal van wetenschappers was. Ook aan deze publicatie, die voor die tijd heel snel was uitgevoerd en waarvoor drie graveurs van naam de prenten hadden vervaardigd, werkten beide dochters mee. Drie prenten verzorgde Maria Sibylla zelf. Ook dat vak beheerste ze. Voor haar twee Rupsenboeken uit 1679 en 1683 had ze zelf de prenten gemaakt. Dit vak leerde ze
ook haar jongste dochter die in 1717, na de dood van haar moeder, het derde Rupsenboek uitgaf. Maria Sibylla had eind 1714 een beroerte gekregen en Dorothea Maria verpleegde haar. In het voorwoord van het derde Rupsenboek schrijft Dorothea Maria dat ze de prenten die hierin staan zelf heeft gemaakt. Ze schreef niet dat ze in dat derde Rupsenboek tekeningen van haar moeder – misschien onder haar supervisie – had voltooid. Ze had in dit boek een soort collages gemaakt van vroeger door haar moeder getekende motieven. De meeste metamorfosen had Maria Sibylla al in het Studieboek getekend en van commentaar voorzien. Dorothea voorzag die wetenschappelijke tekeningen van de bijbehorende planten vaak zelf en voegde metamorfosen bij elkaar. Georg Gsell Wat na de begrafenis van Maria Sibylla eind januari 1717 exact met de familie is gebeurd, valt moeilijk te reconstrueren. De oudste dochter was een aantal
1
zich in 1704 in het internationale en welvarende Amsterdam gevestigd waar hij zich behalve met schilderen ook met kunsthandel en kunstadvisering inliet. Amsterdam was toen dé stad van kunsten boekenveilingen. Hier deed je belangrijke internationale contacten op. Hij was weduwnaar geworden, had een mislukt huwelijk achter de rug en had de zorg voor vier kinderen uit zijn eerste huwelijk. Gsell zal met zijn kunsthandel en advisering in Amsterdam zijn opgevallen, want hij werd gevraagd om voor Peter de Grote Hollandse schilderijen aan te kopen en vervolgens om alle kunst voor de tsaar, in Holland gekocht, naar Sint-Petersburg te begeleiden. Ook werd hem een voorstel gedaan om zich samen met Dorothea Maria als schilder permanent in Petersburg te komen vestigen. Gsell was veelzijdig. De tsaar had plannen om niet alleen zijn zomerpaleis in Peterhof aan de Finse Golf (het ‘Russische Versailles’) architectonisch uit te breiden en de interieurs met schilderijen aan te kleden maar hij wilde ook zijn zomerhuis aan de Neva in Petersburg met plafondschilderingen en portretten verfraaien. Tijdens zijn beide reizen naar de Republiek (1696/97 en 1716/17) liet de tsaar vakmensen van allerlei beroepen ronselen om zich in het nieuwe Petersburg te komen vestigen. Niet iedereen wilde op die uitnodiging ingaan want Rusland was toch nog het land van ‘barbaren’. Maar voor Dorothea Maria stonden de zaken er niet rooskleurig voor. Ook niet voor Gsell, want in de schilderkunst was de concurrentie groot en er moesten nog drie kinderen worden gevoed en gekleed. Zijn oudste dochter Elisabeth was een paar dagen na de begrafenis van Maria Sibylla met de Frans-Duitse historicus en schrijver Isaac Le Long in ondertrouw gegaan. Het paar ging in Amsterdam wonen.1 Het aanbod aan Gsell door de Russen zal zeker zijn beïnvloed door hun
kennis over de kwaliteiten van Dorothea Maria, met wie Gsell het plan had te huwen. Ze was doorkneed in het vak van prepareren, arrangeren en exposeren. Ze kon goed en minutieus tekenen, kopiëren, etsen en graveren. Met die kwaliteiten kon ze voor de Kunstkamera van Peter de Grote, toen onder directe verantwoordelijkheid van Peters lijfarts Robert Areskin, van grote waarde zijn. De naturaliënkabinetten van de Amsterdamse arts Frederick Ruysch en van de apotheker Albertus Seba waren al door de tsaar gekocht en moesten nu in de Kunstkamera worden geïntegreerd. Tot leven wekken Nieuw in het werk van Maria Sibylla was het, op een natuurlijk ogende manier, samenvoegen van verschillende elementen: plant, pop, rups, vlinder, kever, leguaan, slang. Het lijkt natuurlijk maar het is het niet. In haar Rupsenboeken had Merian de plant verkleind omdat die anders niet op het quarto formaat van de pagina’s zou passen. De andere elementen waren wel levensgroot. Toch stoort dat nergens. Merian zal bij de planten zeker niet altijd naar levend materiaal hebben gewerkt. Ze zal ook voor haar plantentekeningen regelmatig gedroogd materiaal als voorbeeld hebben gebruikt. Die dode planten wist ze op het perkament tot leven te wekken. Ook werkte ze naar zelf geprepareerde vlinders en rupsen die op het perkament of papier levend lijken. Alleen de rode ogen van de vlinders verraden dat ze naar dood materiaal zijn getekend. Dat had Dorothea Maria ook geleerd. Maar haar werk was anecdotischer en ze was geen wetenschapster zoals haar moeder, die zelf kweekte en van de metamorfosen grondige studie maakte. Dorothea maakte als het ware verhaaltjes van verschillende elementen uit het werk van haar moeder. Van Maria Sibylla hadden de dochters
Dit feit, door archiefstukken onderbouwd, werd mij meegedeeld door een verre nazaat van Gsell, dr. Hans Otto Gsell. Hij is met een aantal Russische onderzoekers bezig aan een publicatie (in 2017) over deze veelzijdige kunstenaar. Deze verbintenis geeft aan hoe ebenbürtig Georg Gsell en Dorothea Maria waren. Archiefstukken over ondertrouw/huwelijk van Dorothea en Georg zijn nog niet gevonden. Als ze al zijn te vinden. Het is mogelijk dat het mislukte huwelijk van Georg Gsell voor problemen zorgde. Een scheiding was niet snel te regelen.
No. 1 jrg. 3, 2013 - Nederland-Rusland 1
jaren voor de dood van haar moeder naar Suriname vertrokken, waar ze in 1728 stierf. De jongste dochter was al enkele jaren weduwe. Zij bezat in Holland geen familie. Na de beroerte van haar moeder zal ze weinig hebben verdiend, ze werkte aan het derde Rupsenboek. Misschien – maar dat is speculatief – verhuurden moeder en dochter kamers en was de kunstschilder Georg Gsell (1673-1740) met zijn kinderen in het huis in de Kerkstraat getrokken. In een archiefstuk in het Stadsarchief Amsterdam, opgesteld op 22 januari 1717 naar aanleiding van de ondertrouw van Gsells dochter, wordt vermeld dat hij in de Kerkstraat woonde. Daar woonde Maria Sibylla met haar dochter ook. Het moet voor Dorothea Maria een uitkomst zijn geweest dat de lijfarts van Peter de Grote, de Schot Robert Areskin (1677-1718), nog net voor de dood van haar moeder een bezoek aan het Amsterdamse atelier bracht. Hij kocht voor de tsaar een grote hoeveelheid tekeningen – twee banden met 294 losse perkamenten bladen – en voor zichzelf het Studieboek plus een aantal gedrukte en ingekleurde boeken waaronder het Surinameboek dat nu in de bibliotheek van de Akademie ligt. (Na Areskins dood werd zijn bibliotheek door Peter de Grote gekocht.) Merian die een paar weken na dit bezoek stierf kreeg hiervoor 3000 gulden, waarvan in ieder geval de lopende kosten voor Dorothea in de komende tijd konden worden gedekt. Na het overlijden van haar moeder konden tekeningen niet meer onder haar naam worden gemaakt. De Zwitser Georg Gsell was bij deze belangrijke aankoop bemiddelaar. Voor Maria Sibylla’s dood had hij nog een portret van haar gemaakt dat door Jakob Houbraken in prent was gebracht. Die prent sierde het derde Rupsenboek. Gsell, schilder van historiestukken, portretten en stillevens had
35
Blauwe Veronica van Dorothea Maria Merian-Gsell voor de uitgave van Buxbaum I
ThemaTijdschrift
ook geleerd hoe te kopiëren. Ze gebruikten bij voorkeur perkament van jonge dieren, zoals van lammeren en kalveren. De geprepareerde huid van deze dieren werd glad geschuurd en met witte verf gegrondeerd. Legde je een tekening onder het perkament dan schemerde de lijnen er doorheen. Die kon je dan gemakkelijk overtrekken. Ze hanteerden nog een andere methode om sneller te kunnen kopiëren. Daarin waren de vrouwen uniek. Een afdruk van een prent werd wanneer die nog nat was – maar wel al een beetje gedroogd – opnieuw op een vel papier of op perkament afgedrukt. Dan ontstond een zogenaamde tegendruk, die veel lichter/zachter was dan de directe afdruk van een gegra-
36
2
veerde of geëtste lijn. Het is uiterst moeilijk om het verschil tussen een tekening en een tegendruk te zien omdat die ook nog eens wordt ingekleurd. Dit reproductieprocédé hadden moeder en dochters tot grote hoogte ontwikkeld. Wie nú als verzamelaar uitsluitsel wil krijgen over de vraag welke omtrektekening nu echt of ‘reproductie’ is, moet met hoogwaardige, technische apparatuur aan de slag. (Zoals beschreven staat in het Getty Research Journal, nr. 4 (2012) pp. 161-172). Dorothea zal die methode ook in Rusland hebben toegepast. Vertrek naar Petersburg In de tweede helft van september 1717 moet Georg Gsell uit Amsterdam zijn
vertrokken. Hij werd op 10 oktober in Sint-Petersburg gesignaleerd. Dorothea tekende op 28 september 1717 – dus nadat Gsell op reis was gegaan – een contract met de Amsterdamse uitgever Oosterwijk en verkoopt alle koperplaten en prenten van zowel het Surinameboek als van de drie Rupsenboeken, afgezet of geïllumineerd. Je kon namelijk boeken in zwart/wit kopen, boeken met afgezette/ ingekleurde prenten én geïllumineerde boeken. Dat wil zeggen boeken met ingeschilderde tegendrukken. Het contract werd ondertekend met ‘Dorothea Maria Merian Weduwe van Philip Hendrix’. Dorothea en Georg Gsell waren kennelijk nog niet officieel gehuwd. Ze moet - wanneer je de data in de archiefstukken raadpleegt – samen met de drie kinderen van Georg Gsell zo’n half jaar later naar St. Petersburg zijn vertrokken. In oktober waagden de schippers het niet, vanwege storm en ijs, de tocht naar Rusland te maken. Ze moesten ook weer terug. Dat zou betekenen dat Dorothea in het voorjaar van het volgende jaar vertrok. Zij gaat dan met Gsell en zijn kinderen wonen in een huis op het Vasiliyevsky eiland waar de meeste Duitsers en Nederlanders hun domicilie hadden. Op 4 juli van dat jaar wordt hun zoon Eleasar Georg geboren.2 Zes jaar later is uit een verzoekschrift aan Peter de Grote – 17 februari 1724 gedateerd – op te maken dat de familie in ernstige financiële problemen zit. Gsell beklaagt zich over het gebrek aan geld sinds hij ‘vanaf 1718 op aanraden van de hofarts Areskin met zijn gezin naar Petersburg verhuisde.’ 3 In 1720, 1722 en 1723 worden nog twee jongens en een meisje geboren. Een klein jaar later, 28 januari 1725, sterft Peter de Grote. Grote droefenis in het land, maar de toekomst van het echtpaar verbetert zich. Een jaar voor de dood van de tsaar was de Akademie van Wetenschappen opgericht. Verschillende Duitse en Zwitserse geleerden
Mededeling van Jan C. Henneman, die in deel 3 van De Hollandse Hervormde Kerk in St Petersburg op pagina 127 deze datum van zijn geboorte aantrof.
3 K. V. Malinovskij in: Schweizer in Sankt-Petersburg, Sankt-Petersburg 2003, pp. 185-191.
Wie de tekeningen van Dorothea ziet begrijpt waarin haar kracht lag: dood materiaal tot leven wekken waren aan de Akademie aangesteld en het aantal buitenlandse wetenschappers groeide aanzienlijk. Daaronder bevonden zich de artsen/botanici Johann Christian Buxbaum, Johann Amman, Johann Georg Gmelin. Deze geleerden hadden de ambitie hun onderzoek te publiceren en te illustreren met afbeeldingen. Allen kenden het werk van Maria Sibylla Merian. Het plan van Peter de Grote om de objecten van de Kunstkamera na te tekenen en te publiceren, zoals ook elders in Europa van belangrijke verzamelingen werd gedaan, kreeg ook nog eens een extra duw. Er kwam hiervoor meer geld beschikbaar. De Kunstkamera was ontstaan uit het kunst- en rariteitenkabinet in Moskou. Die verzameling verhuisde in 1714 naar Petersburg, werd eerst in het zomerpaleis van Peter de Grote opgesteld en een aantal jaren later in het paleis van Alexander Kukin, voormalig vertrouweling van de tsaar die in het voorjaar van 1718, van samenzwering beschuldigd, publiekelijk werd onthoofd. Het paleis werd geconfisceerd. Het zou nog tien jaar duren voordat de steeds uitdijende verzameling tenslotte in 1728 in een speciaal hiervoor ontworpen gebouw werd opgesteld ‘ter lering ende vermaak’. Dit vroegste openbare museum staat nog steeds schuin tegenover het winterpaleis op Vasiliyevsky eiland
naast de Akademie voor Wetenschappen. Dorothea Maria kreeg officieel de opdracht ook hier de opstelling, de aankleding en de decoraties te verzorgen. Gsell kreeg, nu officieel, de taak het tekenonderwijs binnen de Akademie voor Wetenschappen samen met zijn vrouw op zich te nemen. Hij gaf onder meer les in schilderen, zij in tekenen van planten en dieren. Dat deden ze ook aan huis. Nog een andere taak kregen ze toebedeeld: het opzetten van een drukkerswerkplaats, prent- en tekenatelier binnen de muren van de Akademie. De eerste wetenschappelijke publicatie op de eigen persen in Sint-Petersburg, geïllustreerd door duidelijke en mooie afbeeldingen, kwam onder leiding van Dorothea Maria tot stand. Het is het 5-delige Plantarum minus cognitarum centuria I (-V) complectens plantas circa Byzantium & in Oriente observatas, 1728-1740. Verschillende getekende en ingekleurde bladen van Dorothea Maria zijn bewaard gebleven. Buxbaum had als diplomaat van de tsaar tussen 1724 en 1727 in Turkije gereisd. Daar in de omgeving van Istanbul en later in Griekenland had hij planten verzameld die hij vervolgens had beschreven en gedroogd. Wie de tekeningen van Dorothea ziet begrijpt waarin haar kracht lag: dood materiaal tot leven
wekken. Ongetwijfeld hebben deze ontwerpen ook de uitgave van Johann Amman geïnspireerd die in 1739 zijn publicatie over planten in Oost Europa en de Oekraïne in Petersburg uitgaf. Je vraagt je af of Dorothea Maria daarin ook niet een hand heeft gehad. In ieder geval leidde het echtpaar een aantal Russen op onder wie Andrej Grekov, de tekenleraar van Paul I, zoon van Catharina de Grote. In zijn paleis moeten waarschijnlijk nog tekeningen/ voorbeelden van Dorothea Maria liggen. Drie jaar na Dorothea’s dood in 1743 kreeg Johann Wilhelm Lürsenius, leerling van Grekov, de opdracht om voor tsarina Elisabeth 48 aquarellen van Maria Sibylla Merian te kopiëren. Wat later zou deze kunstenaar illustraties voor de Flora Sibirica sive historia plantarum Sibiriae (1747-1769) van J.G. Gmelin maken en werd hij in 1749 tot tekenmeester van de Kunstkamera benoemd. Zo werd de erfenis van Maria Sibylla Merian nog lang na haar dood in Rusland doorgegeven. Er is nog veel onderzoek te doen. n Ella Reitsma is kunsthistoricus, journalist en publicist. Zij was de samensteller van de tentoonstellingen van het werk van Merian in Amsterdam en Los Angeles in 2008 en schreef de catalogus Maria Sibylla Merian & Dochters (Zwolle 2008).
advertentie
Eurocult-lito is gEspEcialisEErd in rEizEn naar rusland:
groEpsrEizEn, cruisEs, transsibErië-ExprEss, individuElE rEizEn En rEizEn voor bEslotEn groEpEn.
Kostenloze visa voor deelnemers NLRF2013 Deelnemers aan officiële programmaonderdelen kunnen gratis visa krijgen! We helpen u graag bij uw visumaanvraag. Maar ook als u op uzelf naar Rusland wilt.
Meer informatie treft u aan op onze site: www.eurocult-lito.nl Wittevrouwenstraat 36, 3512 CV Utrecht Tel. 030 243 96 34, mail:
[email protected]
www.Russischvisum.nl www.NLRF2013visum.nl
37