Gemeente Hengelo Postbus 18 7550 AA Hengelo
Aan de leden van de gemeenteraad
Onderwerp Contourennotitie decentralisaties
Zaaknummer 1010591
Uw kenmerk
Datum
Geachte leden van de raad, Wij hebben als gemeente bij wetgeving de opdracht van het Rijk om het gemeentelijk beleid inzake de jeugdzorg en de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) vast te leggen in beleidsplannen. Het maken van een beleidsplan is vanuit de Participatiewet geen verplichting, maar gemeenten zijn wel verplicht een aantal verordeningen vast te stellen. Daarvoor zijn echter wel beleidskeuzes noodzakelijk. Wij moeten ons daarbij het volgende goed realiseren. Weliswaar betekenen de transities voor de gemeente dat er nieuwe taken moeten worden verricht, maar dat is natuurlijk niet het geval voor de professionals “in het veld” en voor onze inwoners, degenen die gebruik maken van de zorg en ondersteuning waar het om gaat. We beginnen dan ook niet “scratch on” met een blanco situatie. Wij, gemeentebestuur en ambtelijke organisatie, hebben met heel veel inzet en hart voor de mensen om wie het uiteindelijk gaat, gewerkt aan de nu voorliggende contourennotitie. Wij zijn er van overtuigd dat de lijnen die wij (veelal in samenspraak met uw raad) hebben uitgezet, de juiste menselijke maat ademen. De mate waarin wij daar uiteindelijk invulling aan kunnen geven wordt bepaald door de budgettaire kaders. Daar is nog veel onduidelijkheid over maar wel duidelijk is dat er sprake zal zijn van een sterk verslechterd financieel regime. Wij zijn er ons terdege van bewust dat harde en soms pijnlijke keuzes van ons gevraagd zullen worden om binnen de financiële kaders te blijven. Daardoor krijgen veel van onze inwoners met grote veranderingen en ook verslechteringen te maken. De visie en uitgangspunten die wij in deze contourennota hebben opgenomen geven in ieder geval het houvast om tot die keuzes te komen. Wij hebben afgelopen periode veelvuldig over de drie decentralisaties gesproken in de zogenaamde uitloopavonden van de commissie Sociaal en daarbij steeds verschillende deelthema’s, ontwikkelingen op het vlak van wetgeving, onderhandelingen met het rijk en regionale transitiearrangementen en inzichten met u gedeeld. Op een aantal deelthema’s hebben wij daarbij de gevoelens van de raad gepeild, zoals bijvoorbeeld de vormgeving van de Hengelose toegang tot ondersteuning en de invulling van zogenaamde wijkteams.
Contourennotitie In de procesbrief ‘vervaardigen beleidsplannen transities jeugdzorg, Wmo en participatie’ van 19 november jl. hebben wij met u afgesproken de concept beleidsplannen met betrekking tot deze transities op te stellen en deze in februari 2014 met u als raad te bediscussiëren.
Vermeld altijd het zaaknummer als u contact opneemt met de gemeente. Bezoekadres stadhuis
E-mailadres
Burgemeester Jansenplein 1
[email protected]
Bezoekadres stadskantoor
Telefoonnummer
Hazenweg 121
14-074
Bladnummer 2
Zaaknummer 1010591
Uw kenmerk
Anders dan oorspronkelijk voorgenomen, is geen sprake van drie afzonderlijke beleidsplannen. Juist vanwege de samenhang tussen de transities is gekozen voor één notitie voor een nieuw stelsel van maatschappelijke ondersteuning, waarin de drie transities zijn samengebracht. De notitie verwoordt onze uitgangspunten en opgaven, de contouren van een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning en de wijze waarop wij kwaliteit bewaken. Graag hadden wij u, aan de vooravond van een nieuwe bestuursperiode, concretere beleidskeuzes voorgelegd, maar het ontbreken van wetgeving en inzichten in de doelgroepen die met de nieuwe taken naar ons toekomen en de bijbehorende financiële middelen maken dat onmogelijk. Overwegingen Op het moment van vaststelling van het voorliggende concept beleidsplan voor een nieuw stelsel van maatschappelijke ondersteuning, is de Eerste Kamer nog in discussie over de Jeugdwet, ligt het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 nog bij de Raad van State en is de Participatiewet nog maar net ingediend bij de Tweede Kamer. Toch is het van belang dat op dit moment de contouren van beleid zich gaan aftekenen. In de eerste plaats vinden wij het, met het oog op het formuleren van definitief beleid, van belang de gevoelens van uw raad te kennen. In de tweede plaats is het goed om de voorlopige keuzes en voornemens met de partners in onze stad te kunnen delen, bespreken en nader vorm te geven. In de derde plaats is het noodzakelijk om in 2014 een aantal uitvoeringstaken te kunnen oppakken in de voorbereiding op de toekomstige taken en verantwoordelijkheden per 1 januari 2015. Zo moeten er ook aanbestedingsprocedures worden gestart en verordeningen tijdig uitgewerkt en gereed zijn. Met het oog daarop zijn sommige onderdelen van het beleidsplan concreet uitgewerkt en fungeren die onderdelen als richtlijn voor de voorbereidingen op aanbestedingen en verordeningen. Product van samenwerking en interactie Wij hechten er aan te benadrukken dat voorliggend concept beleidsplan een product is van een intensief samenwerkingsproces. Zowel met burgers en partners als met de 14 gemeenten in Twente (Samen 14). Er zijn werkbezoeken georganiseerd aan jeugdzorginstellingen in de regio. En op lokaal niveau zijn er verkennende gesprekken gevoerd met professionals uit zorginstellingen, binnen het onderwijs, vrijgevestigde hulpverleners en cliënten. En vanuit Samen 14 zijn visies over inhoud en samenwerking ontwikkeld en lokaal vastgesteld. In Hengelo hebben we daarnaast op onderdelen input opgehaald bij de programmaraden voor het Centrum voor Jeugd en Gezin, de Brede School en Wonen, Welzijn en Zorg, de Wmo-cliëntenraad, Ouders en Onderwijs Twente (OOT), Platform Alle Ouders en Onderwijs (PAOO), de Cliëntenraad Wet werk en bijstand en de Adviesraad voor inkomen en arbeid. Tot slot Wij blijven ons inspannen om met uw raad, de partners in de stad en onze burgers te komen tot een nieuw stelsel van maatschappelijke ondersteuning. Een stelsel dat ons in staat stelt om met respect voor eenieder die hierop is aangewezen, maar binnen de kaders die ons zijn meegegeven vanuit het rijk, te handelen. Zoals ook in de procesbrief van 19 november jl. beschreven, gaan wij er van uit dat na de verkiezingen een definitief beleidsplan door het nieuwe college en de nieuwe raad worden bijgesteld en vastgesteld. De plannen gaan tenslotte over de jaren 2015 en verder, conform de nieuwe collegeen raadsperiode. Maar eerst hechten wij er aan om de gevoelens van uw raad te peilen. Wij willen uw presidium daarom verzoeken deze contourennotitie te agenderen in de raadscommissie van 12 februari a.s.
Vermeld altijd het zaaknummer als u contact opneemt met de gemeente. Bezoekadres stadhuis
E-mailadres
Burgemeester Jansenplein 1
[email protected]
Bezoekadres stadskantoor
Telefoonnummer
Hazenweg 121
14-074
Bladnummer 3
Zaaknummer 1010591
Uw kenmerk
Met vriendelijke groet, De burgemeester en wethouders van Hengelo, De secretaris de burgemeester
Bijlagen: Notitie Met respect… op weg naar een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning
Vermeld altijd het zaaknummer als u contact opneemt met de gemeente. Bezoekadres stadhuis
E-mailadres
Burgemeester Jansenplein 1
[email protected]
Bezoekadres stadskantoor
Telefoonnummer
Hazenweg 121
14-074
Met respect… op weg naar een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning - Jeugd(zorg) - Wmo - Participatie
14 januari 2014
Inhoudsopgave Pag. Woord vooraf
4
Samenvatting
5
1.
Inleiding
8
2.
Wat komt 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5.
3.
Wat is ons 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
4.
Wat is onze opgave? 4.1. Van jeugdprogramma Zelf doen naar beleidsplan jeugd 4.1.1. Opgroeien & Ontwikkelen 4.1.2. Opvoeden & Zorg 4.2. Wmo als kapstok 4.2.1. Thuis in de buurt 4.2.2. Maatwerk zorg 4.3. Participatie… wat blijft over van huidige beleid? 4.4. Inzet vrijwilligers en mantelzorgers 4.5. Cliëntondersteuning
20 20 21 22 25 26 28 30 31 33
5.
Hoe gaan we het nieuwe stelsel inrichten? 5.1. Houtskoolschets toegang tot voorzieningen 5.2. Algemene voorzieningen 5.2.1. School en huisartsen 5.2.2. Sociale wijkteams in Hengelo? 5.3. Publieksplein 5.4. Maatwerkvoorzieningen
34 34 36 36 38 40 43
6.
Hoe gaan we de kwaliteit van de zorg bewaken? 6.1. Kwaliteitsregels voor zorgaanbieders 6.2. Betrekken van burgers en cliënten
45 45 46
7.
Wat is ons financiële kader? 7.1. Het financiële kader 7.1.1. Deelfonds sociaal domein 7.1.2. Begroting transitie en transformatie 7.1.3. Risicoparagraaf 7.2. Inkoop en subsidiëring 7.3. Persoonsgebonden budget 7.4. Eigen bijdrage 7.5. Inkomensondersteuning 7.6. Gevolgen werkgelegenheid
49 49 49 50 51 51 53 54 54 55
8.
Hoe gaan 8.1. 8.2. 8.3.
56 56 57 58
er naar ons toe? Jeugdwet Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Participatiewet Passend onderwijs De stapelingsmonitor vertrekpunt? Sociale visie Programmatisch werken Visie en uitgangspunten Omslag in denken en doen
we het organiseren en communiceren? Veranderingen gemeentelijke organisatie Samenwerken aan zorg (voor jeugdigen) in Twente Communicatie
10 10 11 13 15 15 16 16 16 17 18
2
Bijlagen: I II III IV V VI VII VIII IX X
Feiten en cijfers jeugd(zorg) Veranderingen nieuwe Wmo – huidige Wmo Feiten en cijfers AWBZ en Wmo Hoofdlijnen doelgroepen en extra banen Participatiewet Feiten en cijfers Participatiewet Stapelingsmonitor Twentse aanpak huiselijk geweld Taken loket en consulenten / klantmanagers Denkrichtingen voor vernieuwing Overzicht financiering diensten en voorzieningen
60 62 63 66 67 68 70 71 73 75
De gemeenten krijgen taken over per 2015 (Jeugdzorg, AWBZ en de Participatiewet). Gedachte hierachter is dat de gemeente dichter bij de mensen staat, en daardoor beter kan inschatten wat écht nodig is. Andere reden voor het Rijk om de taken over te dragen is dat gemeenten beter in staat worden geacht om onderlinge verbanden te leggen, waardoor versnippering voorkomen kan worden. Daarbij legt het Rijk meteen een korting op: we krijgen geld om de taken uit te voeren, maar dat is een stuk minder dan dat er nu beschikbaar voor is.
3
Woord vooraf Wij hebben als gemeente bij wetgeving de opdracht van het Rijk om het gemeentelijk beleid inzake de jeugdzorg en de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) vast te leggen in beleidsplannen. Het maken van een beleidsplan is vanuit de Participatiewet geen verplichting, maar gemeenten zijn wel verplicht een aantal verordeningen vast te stellen. Daarvoor zijn ook beleidskeuzes noodzakelijk. Graag hadden wij u een geïntegreerd beleidsplan voorgelegd voor de drie beleidsterreinen, maar het ontbreken van wetgeving maakt dit onmogelijk. Want op het moment dat deze notitie door ons college wordt behandeld, is de Eerste Kamer nog in discussie over de Jeugdwet, ligt het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 nog bij de Raad van State en is de Participatiewet nog maar net ingediend bij de Tweede Kamer. Voor u ligt daarom een contourennotitie, waarin ons college een start maakt met het maken van beleidskeuzes. Beleidskeuzes die in de loop van 2014 worden geconcretiseerd en aangevuld; wat gaan we wel of niet financieren? Vanwege onduidelijkheid vanuit het Rijk kunnen deze keuzes nu helaas nog niet maken. De inhoud van de notitie is daarom tweeledig. Op onderdelen bevat het (slechts) contouren voor ons toekomstige beleid, omdat we veel nog niet weten. Maar de notitie bevat ook onderdelen die meer concreet zijn uitgewerkt. Gewoonweg omdat dit noodzakelijk is om in 2014 een aantal uitvoeringstaken te kunnen oppakken in de voorbereiding naar 2015 toe. Ondanks deze verschillende niveaus waarop de informatie zich richt, hebben wij besloten de notitie vast te stellen en te bespreken met de raadscommissie sociaal. Zo kunnen wij gebruik maken van de kennis en kunde die de afgelopen jaren samen is opgebouwd. Ook zal de notitie gebruikt worden om de inspraak van burgers en partners te organiseren. De contourennotitie zal door het nieuwe college worden uitgewerkt tot een volwaardig beleidsplan en ter besluitvorming aan de raad worden voorgelegd. De plannen gaan namelijk over de jaren 2015 en verder, overeenkomstig de nieuwe raads- en collegeperiode. Deze notitie is het product van een intensief samenwerkingsproces. Zowel met burgers en partners als met de 14 gemeenten in Twente (Samen14). Er zijn werkbezoeken georganiseerd aan jeugdzorginstellingen in de regio. En op lokaal niveau zijn er verkennende gesprekken gevoerd met professionals uit zorginstellingen, binnen het onderwijs, vrijgevestigde hulpverleners en cliënten. En vanuit Samen14 zijn visies over inhoud en samenwerking ontwikkeld en lokaal vastgesteld. En hoewel deze notitie een lokale verantwoordelijkheid is, hebben we voor onderdelen dezelfde tekst gebruikt als de andere Twentse gemeenten. In Hengelo hebben we daarnaast op onderdelen input opgehaald bij de programmaraden1, de Wmo-cliëntenraad, Ouders en Onderwijs Twente (OOT), Platform Alle Ouders en Onderwijs (PAOO), de Cliëntenraad Wwb2 en de Adviesraad voor inkomen en arbeid. En tot slot, hebben we de afgelopen jaren de uitloopavonden van de commissie sociaal mogen gebruiken om zo goed als mogelijk de Hengelose raadsleden mee te nemen in de veranderingen die de decentralisaties met zich mee zullen brengen voor de Hengelose burgers. Veranderingen die niet van vandaag op morgen zijn gerealiseerd. Want laten we eerlijk zijn: Hengelo zal er in 2015 niet meteen heel anders uit zien. Dit zal geleidelijk gaan en we geven met deze notitie een eerste aanzet voor deze veranderingen.
Wethouder Janneke Oude Alink Jeugd, Zorg en Gezondheid
Wethouder Mariska Ten Heuw Sociale zaken en Werk
1 Programmaraad CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin), Programmaraad Brede School en Programmaraad WWZ (Wonen, Welzijn en Zorg). 2 Wet werk en bijstand
4
Samenvatting Hengelo wordt, net als andere gemeenten, vanaf 2015 verantwoordelijk voor meer taken op sociaal gebied. Zo moeten wij via de nieuwe Jeugdwet zorgen dat kinderen en/of hun ouders jeugdhulp of geestelijke gezondheidszorg krijgen wanneer ze er zelf niet meer uitkomen. Maar ook wanneer iemand Jeugdbescherming (voogdij), Jeugdreclassering of JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg door de rechter opgelegd) nodig heeft, moeten wij dat regelen. Daarnaast komt een aantal functies die nu nog door de AWBZ worden betaald naar de gemeente toe. Dit zijn de groepsbegeleiding (zoals dagopvang of dagbesteding), individuele begeleiding en kortdurend verblijf. Dat komt allemaal in de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Als laatste is er de nieuwe Participatiewet , waarmee er één regeling komt voor mensen die een opstap naar werk nodig hebben. Nu is dat nog verspreid over drie regelingen. De komst van deze nieuwe taken betekent dat wij de maatschappelijke ondersteuning aan onze burgers opnieuw moeten organiseren. Helaas met minder geld dan nu. Dus moeten wij straks keuzes maken wat we wel of niet financieren. En dat doen wij met respect… Respect voor burgers die het zelf misschien (even) niet alleen redden, maar ook met respect voor de vele vrijwilligers, mantelzorgers en professionals die zich inzetten voor deze burgers. Met deze notitie beginnen wij met het maken van keuzes voor het zogenaamde nieuwe stelsel voor maatschappelijke ondersteuning. De inhoud van de notitie is daarom tweeledig. Deels bevat het (slechts) contouren voor het nieuwe beleid, omdat we veel dingen nog niet weten. Maar de notitie bevat ook onderdelen die meer concreet zijn uitgewerkt. Gewoonweg omdat dit noodzakelijk is om in 2014 een aantal uitvoeringstaken te kunnen oppakken in de voorbereiding naar 2015 toe. Visie en uitgangspunten Als basis voor het nieuwe stelsel van maatschappelijke ondersteuning nemen wij de Sociale visie 2020 die de gemeenteraad in 2010 al heeft vastgesteld. Wij willen daarbij een vervolg geven aan het programmatisch werken, een manier van werken die ons helpt om samenhang te bereiken en prioriteiten te stellen in alle projecten en activiteiten die wij uitvoeren. Beleidskeuzes beginnen altijd met een visie, in dit geval op maatschappelijke ondersteuning. En onze visie op maatschappelijke ondersteuning is dat betrokken burgers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals er samen voor zorgen dat (kwetsbare) mensen voor wie het even tegen zit ondersteuning krijgen. Ondersteuning op maat, passend bij wat ze zelf kunnen. De volgende uitgangspunten vinden we daarbij belangrijk: Versterken van eigen kracht van mensen en hun omgeving Iedereen krijgt zoveel mogelijk de ondersteuning en zorg (op maat) die hij/zij nodig heeft Eén huishouden (één gezin), één plan en waar nodig één regisseur Behoud het goede Ontwikkelen en verbeteren van werkwijze gericht op eigen kracht van mensen en omgeving Sterke inzet op welzijn, mantelzorg en vrijwilligers en de hierbij benodigde infrastructuur Ontschotten en verbinden van zorg, welzijn, jeugd, onderwijs en participatie Begeleiding vooral richten op ondersteuning bij participatie Verhogen van doelmatigheid, zorg dragen voor productieve prikkels en minder bureaucratie Ruimte voor en vertrouwen in professionals. Beleidskeuzes De nieuwe organisatie van de maatschappelijke ondersteuning begint altijd met een aantal beleidskeuzes zoals we dat noemen. Vaak wat meer algemene keuzes die bepalen hoe we dingen moeten uitvoeren. Zo moeten we opnieuw kijken naar de beleidskeuzes op sociaal gebied. Jeugdbeleid Wij voeren al heel veel jaren een actief jeugdbeleid waarin we altijd hebben ingezet op preventie, het voorkomen van problemen bij jeugdigen en gezinnen. Wij vinden het belangrijk dat opgroeien en opvoeden in Hengelo leuk is. En als het soms een beetje lastig is, proberen wij daar op een positieve manier bij te helpen. Dit vinden wij nog steeds belangrijk en op die manier willen wij ook de extra taken oppakken. Wij richten ons daarbij op twee pijlers: Opgroeien & Ontwikkelen en Opvoeden & Zorg. De pijler Opgroeien & Ontwikkelen gaat er vanuit dat kinderen moeten kunnen leren en spelen in een prettige en veilige omgeving. De basisvoorzieningen in onze stad moeten een positief opvoed- en opgroeiklimaat bevorderen. De pijler Opvoeden & Zorg is er wanneer jeugdigen en hun ouders ondersteuning of hulp nodig hebben. Deze moet op tijd en op maat geboden worden. Binnen deze pijler worden de nieuwe taken van de jeugdzorg verder uitgewerkt. 5
Wmo-beleid Op dit moment regelen we verschillende dingen vanuit de Wmo. Wij zorgen bijvoorbeeld dat mantelzorgers worden ondersteund of dat mensen huishoudelijke hulp of een rolstoel krijgen. Dit krijgen ze alleen wanneer ze dat echt nodig hebben. Dat wat mensen of hun familie of vrienden zelf kunnen regelen, doen wij niet. Naast het Wmo-beleid is er ook het beleid voor Thuis in de Buurt. Dat moet er voor zorgen dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen huis, in hun eigen buurt kunnen blijven wonen. Ook als ze ouder worden. Dit past helemaal binnen de opdracht aan gemeenten in het kader van de nieuwe Wmo. Daarom gaan wij dat aan elkaar koppelen. Ook hier richten wij ons op twee pijlers: Thuis in de Buurt en Maatwerk Zorg. Met Thuis in de Buurt regelen wij algemene voorzieningen om te zorgen dat mensen prettig in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. De pijler Maatwerk Zorg richt zich meer op de individuele en collectieve maatwerkvoorzieningen. Zoals hierboven al genoemd de huishoudelijke hulp of rolstoel, maar nu ook de begeleiding en dagbesteding. Participatiebeleid Wij hebben nu de nota Sterker aan het Werk waarin wij beschrijven wat wij doen voor mensen die geen betaald werk hebben om ze te helpen werk te vinden. Wat we doen hangt af van hoe lang iemand al zonder werk zit. Soms vinden mensen snel een baan (met of zonder onze hulp), soms sturen we iemand eerst naar school of vragen we iemand eerst een tijd vrijwilligerswerk te doen. Met de nieuwe Participatiewet moeten wij voor meer mensen werk, scholing of vrijwilligerswerk regelen. En dat zal niet altijd makkelijk gaan, want voor sommige mensen is het moeilijk om te werken (omdat ze geen opleiding hebben of omdat ze gehandicapt zijn). Wij moeten nog goed gaan uitzoeken hoe wij dat gaan regelen en hierover afspraken maken met allerlei organisaties. Hoe dat precies in z’n werk gaat, is ook afhankelijk van hoe de wet er precies uit gaat zien. Toegang tot voorzieningen Hoe gaan we nu vanuit de beleidskeuzes die we maken, dat nieuwe stelsel voor maatschappelijke ondersteuning organiseren? Ofwel, hoe zorgen we dat mensen die ondersteuning nodig hebben, dat ook zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis krijgen? Wij hebben daar wel ideeën over en daarvan hebben wij een zogenaamde houtskoolschets gemaakt. Iedereen heeft wel eens behoefte aan hulp of ondersteuning. Mensen lossen een deel van deze vragen op met hulpverleners en instanties dicht bij huis. Bijvoorbeeld met de huisarts, de leerkracht, het consultatiebureau, de thuisbegeleider, of de wijkagent. Of misschien wel met iemand uit de eigen omgeving, zoals familie, buren en vrienden. Of met een vrijwilliger in het wijkcentrum, bij de kerk of een sportvereniging. In de houtkoolschets gaan wij ervan uit dat mensen in de nabije toekomst meer dan voorheen uitgaan van het eigen netwerk van familie, vrienden en buren. Maar ook vrij toegankelijke algemene voorzieningen in de wijken of in de stad kunnen daarbij helpen. Scholen en huisartsen zullen belangrijke plekken zijn waar mensen om hulp vragen. Maar ook het maatschappelijk werk, jongerenwerk, de activiteiten in wijkwelzijnsvoorzieningen en het alzheimercafé zijn algemene voorzieningen waar mensen terecht kunnen. Het college gaat nog uitzoeken welke voorzieningen precies nodig zijn om te zorgen dat zoveel mogelijk vragen zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis beantwoord kunnen worden. Maar wij vinden ze in ieder geval heel belangrijk. Het publieksplein In sommige gevallen is er voor het beantwoorden van de vraag, of het oplossen van een probleem, aanvullende ondersteuning nodig. Mensen komen daarvoor rechtstreeks naar de gemeente. Of worden doorverwezen door het eigen netwerk of hulpverlener. Het college stelt in de houtkoolschets dat het voor mensen met een hulpvraag in de toekomst (nog) makkelijker moet worden om een antwoord te vinden. Of het nu gaat om een uitkering, hulp bij het huishouden, of vraag over jeugdzorg: de Hengeloërs kunnen daarvoor straks bij het publieksplein terecht. Het huidige zorgloket wordt daartoe uitgebreid met alle andere taken op sociaal gebied. Het publieksplein wordt echter meer dan het daadwerkelijk loket voor informatie en advies over opvoeding, (jeugd)zorg, begeleiding, school, inkomen en participatie. Ook klantmanagers van sociale zaken en consulenten van de WMO gaan onderdeel uitmaken van het publieksplein. Zij gaan bij nieuwe meldingen of (aan)vragen zo veel mogelijk op huisbezoek om in gesprek te gaan met de burger. Samen met de burger kijken zij naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de burger en zijn of haar omgeving. Dit om zo snel mogelijk de juiste ondersteuning te kunnen regelen die iemand nodig heeft. De komende tijd werkt het college ook aan een concrete uitwerking van dit publieksplein.
6
Kwaliteit van zorg Wij vinden het niet alleen belangrijk dat wij het allemaal goed organiseren, maar ook dat de zorg of hulp die gegeven wordt goed is. Dat het kwaliteit heeft. Wij zullen daarom nog op papier zetten welke eisen wij gaan stellen aan de kwaliteit van zorg. Dat doen wij niet alleen, maar dat doen wij samen met de organisaties die de zorg leveren én met mensen die de zorg (mogelijk in de toekomst) ontvangen. Dus met burgers en cliënten. En dat doen we niet eenmalig, maar dat zullen we in de toekomst blijven doen. Financiën Hoewel wij keuzes die wij nu doen graag concreter willen maken, is er op dit moment nog zo veel niet bekend, dat dit ook niet mogelijk is. Wij weten dat we meer taken krijgen voor minder geld. Maar hoeveel we krijgen en wat we daarmee dan allemaal kunnen doen, weten we niet. We hopen dit snel te horen, zodat wij kunnen bepalen hoeveel geld waar naar toe gaat. Dan kunnen we onze burgers ook laten weten wat wij wel of niet betalen en wat zij zelf eventueel moeten bijdragen. Organisatie en communicatie De komst van de nieuwe taken naar de gemeente en het opnieuw organiseren van de maatschappelijke ondersteuning betekent niet alleen veel voor onze burgers en organisaties, maar ook voor ons als gemeente. Wij moeten het in de gemeentelijke organisatie ook anders gaan regelen. Daar zullen we in 2014 hard aan werken. Wij blijven ons inspannen om met burgers, de gemeenteraad en de partners in de stad te komen tot een nieuw stelsel van maatschappelijke ondersteuning. Een stelsel dat ons in staat stelt om met respect voor eenieder die hierop is aangewezen, maar binnen de kaders die ons zijn meegegeven vanuit het Rijk, te handelen.
7
1.
Inleiding
Het Rijk decentraliseert per 1 januari 2015 een groot aantal taken binnen het sociale domein naar de lokale overheid. De drie decentralisaties (ook wel transities genoemd) betreffen de jeugdzorg, de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) en participatie. Het Rijk beoogt daarmee de hulpverlening dichter bij de burger te brengen met minder regeldruk en eenvoudigere regels. Door het te decentraliseren gaat het Rijk er vanuit dat het ook goedkoper kan. Wij bereiden de decentralisaties in samenhang voor. En dat is een hele uitdaging. Niet alleen komen er nieuwe taken op ons af, de bezuinigingen zijn fors. Wij moeten dus meer gaan doen met minder geld. En dat betekent keuzes maken: wat doen we wel en wat doen we niet (meer) of anders. Maar er zijn ook kansen. Voor het eerst krijgt één partij zeggenschap over praktisch het hele sociale domein. De decentralisaties maken het ons mogelijk dwarsverbanden te leggen tussen de domeinen welzijn, (jeugd)zorg, werk, inkomen en onderwijs. Dat betekent een nieuw stelsel van maatschappelijke ondersteuning bouwen. En dit doen wij met respect… Respect voor burgers die het zelf misschien (even) niet alleen redden, maar ook met respect voor de vele vrijwilligers, mantelzorgers en professionals die zich inzetten voor deze burgers. Transitie en transformatie Met de hierboven genoemde decentralisaties staan wij als gemeente voor de opgave een nieuw stelsel van maatschappelijke ondersteuning te bouwen. De Jeugdwet, de nieuwe Wmo en de Participatiewet geven ons straks weliswaar meer verantwoordelijkheden, maar minder financiële middelen. Dat noodzaakt tot een ander stelsel. Een stelsel waarin het gaat om een andere manier van denken en handelen, om integrale dienstverlening aan burgers (waar nodig wijkgericht) en om regionale samenwerking. Dit betekent een fundamentele aanpassing van werkprocessen, informatisering en bekostigingssystemen. Participatie, eigen kracht en eigen regie zijn de sleutelbegrippen. Niet het compensatiebeginsel, recht op zorg of denken in termen van producten. Ervaringen met eerdere decentralisatietrajecten en complexe invoeringstrajecten laten zien dat het nuttig is om een stelselwijziging niet als één geheel te bekijken en uit te voeren, maar daar verschillende dimensies in te onderscheiden. In de overgang van begeleiding naar de Wmo, maar ook in de stelselwijziging van de jeugdzorg, onderscheiden we twee dimensies: een bestuurlijk en organisatorische transitie en een zorginhoudelijke transformatie. De transitie betreft een wijziging in de structuur, met name de overdracht van taken en verantwoordelijkheden per 2015, maar gaat ook over de uitvoering daarvan. Binnen de nieuwe structuur krijgt de inhoudelijke transformatie vorm, waarbij kan worden voortgebouwd op al in gang gezette veranderingen en vernieuwingen. Dit duurt echter lang en is niet op 1 januari 2015 klaar. Beiden maken integraal onderdeel uit van het veranderingsproces en zijn daarmee niet van elkaar te scheiden. In de verdere aanpak is het echter wel van belang beide aspecten van het veranderproces van elkaar te onderscheiden. Met de voor u liggende notitie geeft het college de contouren weer voor de invulling aan de transitie en maken we een eerste aanzet voor de transformatie. Decentralisaties sociale domein Wij willen vanuit de transformatie zoveel mogelijk de ruimte in de nieuwe wetgevingen gebruiken om de diverse instrumenten voor ondersteuning van onze burgers te benutten. In samenhang met elkaar. De toekomst (verdere invulling van wetgeving) zal moeten uitwijzen in hoeverre de verschillende karakters van de wetgevingen dit ook mogelijk maken. De rechten en plichten binnen de wetgevingen zijn soms tegenstrijdig en kunnen voor ons belemmeringen opwerpen in beleid en uitvoering. De Participatiewet is bijvoorbeeld gericht op het naar werk begeleiden in een zo regulier mogelijke setting van mensen met een arbeidsbelemmering. Als dat nog een brug te ver is kunnen mensen op een andere manier participeren. Daarvoor staat de gemeente een bescheiden aantal instrumenten ter beschikking. Het goed kunnen functioneren op een werkplek, ook al is er sprake van ondersteuning, hangt echter in hoge mate af van de situatie op de andere leefgebieden. Hier ligt de relatie met de Wmo en Jeugdwet. Want het gaat bijvoorbeeld om burgers die in de privésituatie begeleiding nodig hebben om überhaupt te kunnen werken of andere maatschappelijke activiteiten te kunnen doen. Een ander voorbeeld is de verandering in het onderwijs. De invoering van het passend onderwijs zal een vermindering betekenen van het aantal plaatsen in het speciaal- en praktijkonderwijs, wat uiteindelijk de aansluiting met de arbeidsmarkt zal bemoeilijken. Aandacht daarvoor is noodzakelijk. Kortom, zeggen samenhang in de decentralisaties te willen bereiken is één, het ook kunnen bewerkstelligen is een tweede. 8
Leeswijzer De notitie begint in hoofdstuk 2 met een uiteenzetting van de wettelijke taken die op ons af komen en een kort overzicht van de feiten en cijfers. In hoofdstuk 3 nemen we u vervolgens mee in de bestaande keuzes die gemaakt zijn: de sociale visie en het programmatisch werken. Dat vormt het kader voor onze visie op en uitgangspunten voor het nieuwe stelsel van maatschappelijke ondersteuning. Deze komen grotendeels overeen met wat de gemeenteraad op 9 oktober 2012 al heeft vastgesteld in het Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning Hengelo 2012-2015. Vanaf hoofdstuk 3 formuleren we voornemens voor keuzes in beleid en uitvoering en formuleren we acties die nodig zijn om de decentralisaties goed te laten verlopen. Deze vormen als het ware een actieplan voor 2014. In hoofdstuk 4 zoomen we in op de opgave voor ons als gemeente. Wat wordt de richting van ons beleid en uit welke pijlers en programmalijnen bestaat dat? Dit vertaalt zich in hoofdstuk 5 uiteindelijk in een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning. Wat betekenen de decentralisaties voor onder andere de voorzieningen in onze stad en de toegang tot deze voorzieningen? Welke rol en positie krijgen de verschillende organisaties? In hoofdstuk 6 vragen wij aandacht voor de kwaliteitsbewaking van de zorg en de voorzieningen, wat niet vormgegeven kan worden zonder een goede cliëntenparticipatie. Voor zover mogelijk beschrijven we in hoofdstuk 7 het financiële kader van de decentralisaties, met aandacht voor inkoop, subsidiëring, eigen bijdrage en persoonsgebonden budget. Ten slotte stellen we in hoofdstuk 8 de veranderingen voor de gemeentelijke organisatie, de organisatie van de regionale samenwerking en de communicatie over de decentralisaties aan de orde. Maar… als introductie op de hele notitie, verwijzen wij u graag naar de presentatie die wij hebben gemaakt over de veranderingen in het sociale domein. (N.B. Link naar de presentatie volgt.)
Veranderingen in het sociale domein? Dat gaat over onze inwoners, met zijn of haar netwerk. De veranderingen in het sociale domein hebben natuurlijk ook betrekking op de vele zorgaanbieders, hulpverleners en deskundigen. En uiteraard betekent het ook veel voor de gemeente.
9
2.
Wat komt er naar ons toe?
Wij krijgen als gemeente, zoals hiervoor geschetst, nieuwe taken op het gebied van jeugd, maatschappelijke ondersteuning en participatie. Binnen onze gemeente worden deze decentralisaties in samenhang voorbereid. Wij hebben nadrukkelijk aandacht voor de brede context van gezinnen en huishoudens. Zo zal een jongere met een verstandelijke beperking thuis en op school ondersteuning nodig hebben, maar ook bij het vinden van een stageplaats, werk en wonen na zijn 18e jaar. Binnen de gemeente maken we ons sterk voor deze integrale aanpak. In dit hoofdstuk een uiteenzetting over de nieuwe wetgevingen en wat dit betekent voor ons als gemeente. 2.1.
Jeugdwet
Gemeenten worden vanaf 2015 verantwoordelijk voor zowel begeleiden als behandelen en beschermen van de jeugd tot 18 jaar3. Naast de huidige taak van het preventieve jeugdbeleid en de jeugdgezondheidszorg worden gemeenten verantwoordelijk voor: De huidige door de provincie gefinancierde geïndiceerde jeugdhulpverlening (nu geïndiceerd via de Bureaus Jeugdzorg). De geestelijke gezondheidszorg voor jeugd. De zorg voor jeugd met een verstandelijke beperking (VB). De Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en de JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg op civielrechtelijke uitspraak). De Kindertelefoon. De Kindertelefoon is een landelijk concept. Via een motie uit de Tweede Kamer en de wet worden gemeenten verplicht de Kindertelefoon in stand te houden. Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Dit moet samen met het Steunpunt Huiselijk Geweld worden geïntegreerd tot het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Aan het wetsvoorstel ligt de visie op de pedagogische civil society ten grondslag waarin ieder kind een veilige omgeving om zich heen heeft, waarin de school, de naschoolse opvang, de sportclub en de buurt een belangrijke rol spelen. Een positief jeugdbeleid dat uitgaat van mogelijkheden van jongeren en waarin ouders, kinderen en jongeren gehoord worden en een stem hebben in de ontwikkeling van voorzieningen voor jeugdigen. Ook bij een positief jeugdbeleid blijven ondersteuning, hulp en zorg nodig voor jeugdigen en hun ouders. In deze omstandigheden moet sprake zijn van snelle en goed toeleiding tot jeugdhulp, die van goede kwaliteit is, die erop gericht is dat ouders zoveel mogelijk zelf de regie in handen houden en die zorgvuldig wordt afgestemd als sprake is van complexe gezinsproblemen.4 In de memorie van toelichting bij de Jeugdwet wordt de opbouw van de taken als volgt weergegeven:
Figuur 1: Opbouw taken Jeugdwet
Figuur 1 geeft aan dat het voor het grootste gedeelte van de jeugdigen en hun ouders gaat om het bevorderen van een positief opgroei- en opvoedklimaat, waar geen jeugdhulp nodig is. Een kleinere groep jeugdigen en hun ouders hebben ondersteuning nodig in de vorm van een voorziening. Slechts voor een zeer kleine groep jeugdigen en hun ouders is ingrijpen door de overheid 3 Vanuit onderwijs en werk gaan we vaak uit van 23 jaar. 4 Uit memorie van toelichting Jeugdwet
10
noodzakelijk. Dit is het geval als ouders er onvoldoende in slagen om hun opvoedingsverantwoordelijkheid waar te maken en hun kinderen in de ontwikkeling worden bedreigd, of wanneer een jongere een strafbaar feit heeft gepleegd. Gesloten jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en Jeugdreclassering worden opgelegd door de rechter en uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van en gefinancierd door gemeenten. Zorgcontinuïteit Om te zorgen dat kinderen en jongeren die op 31 december 2014 zorg krijgen, deze zorg ook in 2015 blijven ontvangen bij dezelfde aanbieder, moesten gemeenten in regionaal verband een Transitiearrangement opstellen. In het Transitiearrangement wordt aangegeven op welke manier zorgcontinuïteit wordt gegarandeerd voor cliënten die op 31 december 2014 zorg ontvangen of een indicatie voor zorg hebben. De zorgcontinuïteit geldt voor de duur van het zorgtraject met een maximum van 1 jaar. Deze periode van een jaar heeft geen betrekking op pleegzorg en justitiële zorg. De 14 Twentse gemeenten werkten hierin samen, in nauw overleg met zorgaanbieders en financiers. Alle 14 gemeentebesturen hebben het Twents Transitiearrangement vastgesteld en op 31 oktober 2013 aangeboden aan de Landelijke Transitiecommissie. Er is ten behoeve van het Transitiearrangement door instellingen een prognose gedaan voor het aantal zorgtrajecten voor cliënten die op 31 december 2014 in zorg zijn. Voor Hengelo bedraagt dit aantal zorgtrajecten ongeveer 2000. Op basis van het totaal beschikbare budget is een verdeling gemaakt voor zorg vanuit instellingen, voor Pgb-gefinancierde AWBZ-zorg door andere partijen (zoals zorgboerderijen en zzp-ers) en voor Zvw-gefinancierde vrijgevestigden. Er is in het Transitiearrangement nog geen doorvertaling gemaakt naar individuele aanbieders. Voor de uitwerking in afspraken met individuele aanbieders vinden op dit moment verdiepende gesprekken plaats. In de eerste helft van 2014 moeten inkoopafspraken met aanbieders worden gemaakt. Feiten en cijfers jeugd(zorg) Van de 80.957 inwoners van Hengelo zijn er 17.207 jeugdigen tot 18 jaar woonachtig in Hengelo (peildatum 1 januari 2013). Daarnaast wonen er nog eens 4.489 jong-volwassenen van 18 tot 23 jaar in Hengelo. Ondanks dat de Jeugdwet tot 18 jaar gaat, is de groep 18-23 ook een belangrijke groep in het jeugdbeleid. In bijlage I zijn overzichten te vinden van aantallen jeugdigen per leeftijdscategorie en de verdeling over de Hengelose wijken. De bijlage bevat ook cijfers over kinderen die gebruik maken van (voor)schoolse voorzieningen. Voor de jeugdhulp die per 1 januari 2015 onder verantwoording van de gemeente valt, is het op dit moment lastig om de unieke aantallen te weten. Er wordt nu in verschillende systemen gemonitord. Een koppeling maken tussen de systemen is vanwege privacy moeilijk te realiseren. In 2012/2013 is in Twente een onderzoek uitgevoerd naar de zorg aan unieke kinderen op basis van het woonplaatsbeginsel. Uit dit onderzoek is gebleken dat op peildatum 1 oktober 2011 in Hengelo 1250 unieke kinderen (tot 23 jaar) een vorm van jeugdhulp krijgen. Samen ontvangen zij 2.106 zorgtrajecten, want een kind kan meer dan een zorgtraject hebben. In bijlage I is te zien in welke leeftijdscategorieën de kinderen zich bevinden en welke zorgvormen ze ontvangen. 2.2.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
De veranderingen in de Wmo maken deel uit van het grotere geheel van veranderingen in de langdurige zorg. De visie is dat de samenleving mensen de mogelijkheid moet bieden om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven, meer gelijke deelname en meer eigen regie. Wie ondersteuning nodig heeft krijgt die zoveel mogelijk dichtbij, in de eigen leefomgeving. Dit betekent dat mensen eerst zelf of met hun sociale omgeving een oplossing moeten vinden voor hun behoefte aan ondersteuning. In tweede instantie kan men een beroep doen op de gemeente (via de Wmo) en/of op de zorgverzekeraar. Voor mensen die echt niet (meer) in hun thuisomgeving kunnen wonen is straks zorg beschikbaar via de Wet langdurige zorg (Wlz). In januari 2014 komt meer duidelijkheid over de definitieve tekst van de Wmo en de andere wetgevingen. De Wmo, Jeugdwet, Participatiewet, Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg zullen op elkaar moeten aansluiten. De globale verdeling tussen de wetgevingen ziet er als volgt uit: - De Wlz richt zich op intramurale, zware zorg; - De Zvw is voor behandeling, thuisverpleging, wijkverpleging; - De Jeugdwet behelst alle zorg tot 18 jaar; - En de Nieuwe Wmo is er voor begeleiding, dagbesteding, participatie.
11
Het doel van de Wmo 2015 verschilt niet zoveel van de oude wet. Er zijn echter wel veranderingen in begrippen en ook wordt het taakveld voor de gemeente uitgebreid met begeleiding. In bijlage II gaan we in op een aantal veranderingen van de nieuwe Wmo ten opzichte van de huidige Wmo. Gemeenten moeten burgers in ieder geval ondersteunen zodat ze zoveel mogelijk kunnen blijven participeren. Ondersteuning in de vorm van extramurale begeleiding en kortdurend verblijf en het bijbehorende vervoer: - Nieuw binnen de Wmo is de ondersteunende begeleiding. Dit is een breed begrip en kent vele vormen. Begeleiding is het geheel van activiteiten die de zelfredzaamheid van cliënten bevordert, behoudt of compenseert. Het doel van begeleiding is het voorkomen van opname in een instelling of verwaarlozing. - Naast de AWBZ-functie begeleiding gaat ook de functie kortdurend verblijf over naar de Wmo. Dit betreft op dit moment het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week. Dit kan gepaard gaan met het verlenen van persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding. Extramuralisering en scheiden van wonen en zorg Direct verband met de komst van de Wmo 2015 is de trend van het scheiden van wonen en zorg en extramuralisering. De ZZP’s ofwel zorgzwaartepakketten (een AWBZ-normering voor de zorg/ondersteuning die iemand nodig heeft die niet zelfstandig kan wonen) worden afgebouwd. Dit betreft zowel verpleging en verzorging (vaak ouderen) als de sector verstandelijk en lichamelijk gehandicapten als de geestelijke gezondheidszorg. Sinds 2013 komen mensen met een lichte zorgvraag al niet meer in aanmerking voor een verblijf in een zorginstelling. De komende jaren zullen ook mensen met een zwaardere zorgvraag thuis moeten blijven wonen. De diensten en ondersteuning die men via een ZZP uit de AWBZ ontving moeten vanaf 2015 via de Wmo ingevuld worden. Overgangsrechten/ zorgcontinuïteit Hierover is nog veel onduidelijk, maar wat we wel weten is dat de cliënt recht heeft op behoud van zorg/ondersteuning tot uiterlijk 31 december 2015, onder de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren, ook voor wat betreft de eigen bijdragen. De gemeente kan eerder een nieuw ondersteuningsarrangement aanbieden, maar de cliënt kan gebruik maken van bezwaar en beroep tegen dit nieuwe aanbod. Als die mogelijkheid voorbij is dan geldt het nieuwe voorstel van de gemeente. De cliënt kan dus niet een voorstel weigeren en de overgangsperiode 'uitzitten'. Beschermd wonen kent een overgangsrecht van 5 jaar. En er is een nieuwe verordening nodig voor grondslag nieuw aanbod. Oorspronkelijk is gesteld dat vanaf 1 november 1014 aanvragen bij het CIZ worden doorgeleid naar gemeente, inmiddels is duidelijk dat het zo niet zal gaan. Er wordt op dit moment overlegd tussen VNG en ministerie hoe en vanaf wanneer gemeenten betrokken worden en zich kunnen gaan voorbereiden op het toekennen van vormen van begeleiding aan nieuwe cliënten. Met zorgaanbieders moeten nog afspraken worden gemaakt over de continuïteit van zorg. Op 17 december is bekend geworden dat er 425 miljoen beschikbaar komt voor een zorgvuldige overgang van cliënten vanuit de huidige AWBZ naar andere wettelijke regimes zoals de Wmo, Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet. Daarvan zou 200 miljoen voor de Wmo zijn. Feiten en cijfers AWBZ en Wmo De doelgroep van de Wmo is heel breed. Het gaat in principe om alle 80.957 inwoners van Hengelo die enige vorm van ondersteuning nodig hebben om te kunnen participeren en zelfredzaam te zijn. In bijlage III is een overzicht in leeftijd te vinden met een prognose voor 2023. Nu al komen verschillende groepen mensen met een beperking (aangeboren, niet aangeboren, fysiek, psychisch etc.) voor individuele voorzieningen naar de gemeente. Zie bijlage III voor de aantallen. Nieuw is de groep mensen die nu een vorm van AWBZ begeleiding heeft. In Hengelo hebben 1488 mensen een vorm van begeleiding (groepsbegeleiding en individuele begeleiding) in het kader van de AWBZ (peildatum 1 januari 2012), waarvan 53% Zorg in Natura ontvangt en 47% van een persoonsgebonden budget (Pgb) ontvangt. In de bijlage is dit vertaald naar de grondslag voor indicatie en is een overzicht te vinden van een onderverdeling in cliëntgroepen en de zorgomvang per cliëntgroep. Naar schatting 485 Hengelose burgers krijgen te maken met het vervallen van hun huidige ZZPindicatie. Zo’n 210 burgers die nu ondersteuning krijgen via een ZZP krijgen dat straks via de gemeente.
12
2.3.
Participatiewet
Met de Participatiewet komt er één regeling voor mensen die een opstap naar de arbeidsmarkt nodig hebben. Nu is dat nog verspreid over drie regelingen: de Wwb (Wet werk en bijstand), de Wsw (Wet sociale werkvoorziening) en mensen met arbeidsvermogen in de Wajong (Wet arbeid jong gehandicapten). Doelen Participatiewet Het kabinet streeft een inclusieve arbeidsmarkt na. Dat is een arbeidsmarkt waarin ook plaats is voor mensen met een arbeidsbeperking. De doelstelling van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. De doelgroep van de Participatiewet bestaat uit mensen die zijn aangewezen op, al dan niet tijdelijke, ondersteuning om in hun bestaan te voorzien en/of om aan het werk te komen. Dat zijn: 1. Mensen die nu bijstand op grond van de Wwb krijgen. 2. Mensen die niet meer kunnen instromen in Wajong en Wsw (mits ze aan voorwaarden van de Participatiewet voldoen). 3. Mensen uit de oude Wajong en nieuwe Wajong, van wie is vastgesteld dat zij over duurzaam arbeidsvermogen beschikken en door het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) zijn overgedragen aan gemeenten. 4. Mensen met een uitkering op grond van de IOAW5 , IOAZ6 of Anw7. 5. Niet uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De meerwaarde van het sociaal akkoord is dat de sociale partners zich hebben verbonden aan de doelstelling om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Dit brengt het realiseren van de ruimere doelstelling van de Participatiewet om zo veel mogelijk mensen te laten participeren dichterbij. Onderstaande figuur geeft weer wat hiervoor nodig is; wat wordt van gemeenten, werkgevers en de doelgroep verwacht om de gewenste resultaten te bereiken. In essentie zijn dit de tussendoelen die de Participatiewet nastreeft. Doel:verbeterde verbeterde arbeidsmarktpositie voorvoor mensen met een Doel: arbeidsmarktpositie mensen uit arbeidsbeperking. doelgroep Bij voorkeur regulier werk Participatiewet bij voorkeur regulier werk
Uitgaan en bevorderen van eigen kracht en mogelijkheden
Banen bij (reguliere) Instrumenten worden werkgevers en selectief ingezet doelgroep vinden Samen elkaar.
hangende aanpak
Banen creëren voor doelgroep
Arbeidsplaatsen worden gecreëerd en werkgeversaanpak wordt benut
Beleidsvrijheid efficiënt en effectief ingezet
Figuur 2: Verbondenheid sociale partners aanpak Participatie(wet)
Voor de uitvoering van de Participatiewet krijgen gemeenten meer instrumenten tot hun beschikking. Zij bepalen, gegeven de wettelijke kaders, wie voor welke ondersteuning in aanmerking komt en ontvangen een integraal budget. Zij zijn daardoor beter in staat om een integrale, efficiënte en effectieve aanpak van arbeidstoeleiding van mensen met een arbeidsbeperking te organiseren. Voor de doelgroep van de Participatiewet zijn/komen instrumenten ter beschikking als (structurele) loonkostensubsidie, no-risk polis, werkvoorzieningen 5 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers 6 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 7 Algemene nabestaandenwet
13
en de voorziening beschut werk. In het sociaal akkoord zijn afspraken gemaakt over extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. De regering bereidt een wettelijk quotum voor in een quotumwet, dat in werking treedt als werkgevers minder banen realiseren dan is afgesproken in het sociaal akkoord. Kaders De Participatiewet is een regeling die in medebewind wordt uitgevoerd. De Tweede Kamer, Kabinet en gemeenten hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid waarbij iedere bestuurslaag vanuit de eigen verantwoordelijkheid een rol speelt. Gemeenten hebben de vrijheid om taken, binnen de gestelde wettelijke regels, naar eigen inzicht in te vullen en uit te voeren. De gemeenteraad stelt daarbij de kaders en controleert. Het college van B en W voert het door de raad vastgestelde beleid uit en legt verantwoording af over het gevoerde beleid en de bereikte resultaten aan de gemeenteraad (horizontale verantwoording). Om deze rol goed in te kunnen vullen is ook op lokaal niveau goede informatie nodig. SZW levert hieraan een bijdrage met de Kernkaart. Met de Kernkaart kunnen gemeenten zich snel op hoofdlijnen vergelijken met andere (groepen van) gemeenten. De individuele gemeente legt geen verantwoording af over de bereikte resultaten aan het Rijk. Er is geen sprake van individueel toezicht op het handelen van de gemeente. Hoofdlijnen doelgroepen en extra banen De Participatiewet regelt dat er één regeling komt voor de re-integratie- en inkomensondersteuning van mensen met arbeidsvermogen. De instroom in de Wsw wordt beëindigd en de toegang tot de Wajong wordt beperkt tot degenen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. In het sociaal akkoord zijn afspraken gemaakt over het aantal nieuwe banen voor mensen met een arbeidsbeperking uit de doelgroep van de Participatiewet8. De volgende aspecten zijn van belang. Ze worden verder toegelicht in bijlage IV: a. Het aantal extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking b. De omvang en samenstelling van de doelgroep van de Participatiewet c. De beoordeling van Wajong-ers op arbeidsvermogen en de overdacht aan gemeenten d. De Wsw-populatie e. De specifieke instrumenten f. Transities naar WW, ZW en WAO van de doelgroep Participatiewet. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur de betreffende ZW/WIA/WW-uitkeringslasten ten laste te brengen van de gemeente. Die maatregel kan worden getroffen als het aantal verstrekkingen van ZW/WIA/WW-uitkeringen aan mensen die vanuit de Participatiewet aan het werk zijn gegaan, bovenmatig uitpakt. Garantiebanen In het sociaal akkoord en het Herfstakkoord is afgesproken dat werkgevers en overheid extra banen beschikbaar stellen voor arbeidsbelemmerden. Het gaat om een totaal van 100.000 + 25.000 over heel Nederland, stapsgewijs te bereiken in 2026. De verdeling over het land is nog niet bekend. Uitgaande van de verhouding WSW-Wajong zou het in Hengelo om maximaal 500 banen gaan. Overgangsmaatregelen Wajong-Wwb De herbeoordeling van de huidige Wajongers op arbeidsvermogen leidt voor een aanzienlijke groep tot het beëindigen van het Wajong-recht. De wijze van herbeoordeling is nog onderwerp van nader overleg. UWV stuurt een beëindigingsbeschikking. Het recht op Wajong vervalt 6 maanden na datum van de beschikking. De Wajongers wiens recht op Wajong vervalt kunnen een beroep doen op de gemeente voor wat betreft inkomensondersteuning (Wwb-uitkering) en re-integratieondersteuning. In niet alle gevallen bestaat een recht op Wwb. Ook kunnen (ex-)Wajongers te maken krijgen met de nieuwe kostendelersregeling. Het kabinet heeft een “zachte landing” voor deze groep voorgesteld en daar 100 miljoen voor beschikbaar gesteld. De mensen met een Wajong-recht worden in cohorten van drie jaar herbeoordeeld op arbeidsvermogen. Indien arbeidsvermogen aanwezig is verliest de Wajonger zijn recht op Wajong 6 maanden na de herbeoordeling. UWV draagt dan de ex-Wajonger over naar de gemeente. Daar moet beoordeeld worden of er recht is op Wwb en re-integratievoorzieningen. De uitdaging is om dit naadloos af te stemmen met andere disciplines en voorzieningen. 8
Kamerstukken II, 2012-2013, 33 566, nr. 15
14
Inmiddels is afgesproken dat de gemeenten Enschede, Almelo en Hengelo samen met UWV Twente een werkgroepje gaan vormen om de regionale invulling van de landelijke protocollen te gaan vormgeven. Feiten en cijfers Participatiewet De doelgroep van de Participatiewet is nog onderwerp van politieke discussie op landelijk niveau. Wij gaan op dit moment uit van een brede doelgroep aan de onderkant van de arbeidsmarkt, bestaande uit de burgers die onder de huidige regelingen van de Wwb, Wsw en Wajong vallen. Voor Hengelo gaat het dan om 2007 burgers uit de Wwb, 545 Wsw medewerkers (en nog eens 145 op de wachtlijst) en 1.528 Wajongers. In bijlage V vindt u een nadere toelichting. Gezien de economisch moeilijke omstandigheden en de komende verkorting van de WW-duur heeft het CPB becijferd dat gemeenten rekening moeten houden met een stijging van het WWB-bestand van 8-10% in het jaar 2014. Dat zou voor de gemeente Hengelo een aantal van 160 extra betekenen. 2.4.
Passend onderwijs
Aan de drie genoemde decentralisaties wordt nog wel eens een vierde toegevoegd, die van passend onderwijs. Deze verantwoordelijkheid gaat weliswaar niet naar de gemeente, maar naar de onderwijspartners in onze gemeente. Het onderwijs is aan zet bij Passend Onderwijs, waarvan de stelselwijziging medio 2014 start. Opgave is meer leerlingen met specifieke ondersteuningsbehoeften in het regulier onderwijs les te geven. Schoolbesturen werken voor Passend Onderwijs samen in door de overheid bepaalde samenwerkingsverbanden op bovenlokale schaal. Het samenwerkingsverband ontwikkelt op hoofdlijnen een ondersteuningsplan dat ze ook afstemt met gemeenten (via Op Overeenstemming Gericht Overleg, OOGO). Iedere school kent haar eigen zorgprofiel. De verwachting is dat met name meer leerlingen met specifieke gedragsproblematiek en (licht) psychiatrische problemen op de reguliere school blijven. Hier is een direct raakvlak met de jeugdzorg en ook het werkelijk realiseren van één gezin één plan, omdat er sprake is van ondersteuning uit meerdere velden. Het gaat in Hengelo om ongeveer 410 leerlingen die speciaal (basis)onderwijs ontvangen en zo’n 310 leerlingen die voortgezet speciaal onderwijs volgen. Daarnaast kent het voortgezet onderwijs nog vormen als het LWOO (Leerweg Ondersteunend Onderwijs) en praktijkonderwijs. 2.5.
De stapelingsmonitor
Er is veel behoefte om zicht te krijgen op welke groepen mensen nu aangewezen zijn op voorzieningen en ondersteuning. Bekend is dat in veel situaties huishoudens te maken krijgen met zowel de Jeugdwet, de Wmo en de Participatiewet. Landelijk is er (door KING) een stapelingsmonitor ontwikkeld. Deze monitor geeft inzicht in het sociale profiel van onze gemeente. Zichtbaar wordt van hoeveel verschillende regelingen of voorzieningen de huishoudens in de gemeente gebruikmaken. Belangrijke informatie voor het ontwikkelen van beleid. Van 25 regelingen in het sociale domein is gekeken hoeveel huishoudens hier gebruik van maken. Bijvoorbeeld Wmo, WIA, WAO, AWBZ persoonlijke verzorging en bijzondere bijstand. Om de stapeling van regelingen binnen een huishouden goed inzichtelijk te maken, zijn de regelingen samengevoegd tot 4 groepen. De monitor maakt onderscheid in regelingen voor arbeidsparticipatie, inkomensondersteuning, onderwijs en welzijn en zorg. Bijvoorbeeld: in een huishouden speelt niet alleen een zorgvraag, maar is ook behoefte aan inkomensondersteuning. Daarnaast kunnen kinderen in het huishouden gebruik maken van een 'rugzakje' in het onderwijs. Dit huishouden maakt gebruik van regelingen in 3 groepen. De samenloop van deze regelingen wordt zichtbaar in de monitor en geeft een indicatie van de (soms veelzijdige) problematiek waarmee huishoudens te maken hebben. In bijlage VI is een overzicht opgenomen van gebruik en regelingen en voorzieningen binnen huishoudens in Hengelo. En een eerste beeld van samenloop van regelingen. Er wordt hard gewerkt om nog meer gegevens uit de monitor te destilleren.
15
3.
Wat is ons vertrekpunt?
Om de bouw van het nieuwe stelsel voor maatschappelijke ondersteuning binnen het juiste kader te plaatsen, beginnen we deze notitie met een uiteenzetting van reeds bestaande keuzes die gemaakt zijn vanuit de sociale visie en het programmatisch werken en een beschrijving van de visie en uitgangspunten op maatschappelijke ondersteuning. 3.1.
Sociale visie
In december 2010 heeft de gemeenteraad de Sociale Visie Hengelo 2020 vastgesteld. Hierin zijn uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de rol van overheid, partners en inwoners van de stad, participatie & ontwikkeling en voorzieningen. Belangrijk hierin is dat Hengelo een beroep doet op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van alle partners bij de aanpak van maatschappelijk en sociale uitdagingen en dat Hengelo uitgaat van de ambitie van burgers om zich te ontwikkelen en talenten te benutten. Hengelo streeft naar een evenwichtig, laagdrempelig en toegankelijk netwerk van (collectieve) voorzieningen. Heel concreet zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld: Hengelo kenmerkt zich door een krachtige samenleving, met een gemeente die open, consistent, aanspreekbaar en betrouwbaar is; Hengelo doet een beroep op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van alle partners bij de aanpak van maatschappelijke en sociale uitdagingen; Hengelo gaat uit van de ambitie van burgers om zich te ontwikkelen. Zij benutten hun talenten; Hengelo biedt ruimte aan de eigen visie en aan de realisatie van ideeën van burgers, bedrijven en instellingen; Hengelo bevordert het gebruik van collectieve voorzieningen. De activiteiten staan centraal, niet de accommodaties of organisaties. Individuele voorzieningen blijven beschikbaar, waar nodig; Hengelo streeft naar een evenwichtig, laagdrempelig en toegankelijk netwerk van voorzieningen. De decentralisaties binnen het sociale domein passen in de filosofie van de Hengelose Sociale Visie 2020. In lijn hiermee zullen we de komende jaren het decentralisatieproces gaan uitvoeren. Dit moet vooral een inhoudelijke vernieuwing en inrichting van zorg en welzijn inluiden. 3.2.
Programmatisch werken
Om uitvoering te kunnen geven aan de sociale visie, wil het college meer samenhang brengen in de programmering voor jeugdigen en (kwetsbare) volwassenen. Dit doen we door programmatisch te werken. Programmatisch werken helpt om samenhang te bereiken en prioriteiten te stellen, zodat veel projecten en andere activiteiten effectief worden uitgevoerd. Daarmee komen de beoogde doelen, organisatorische of maatschappelijke verbeteringen, dichterbij.9 Via een drietal politieke programma’s hebben we de afgelopen jaren geprobeerd de belangrijkste sociale bewegingen uit de sociale visie vast te leggen, te weten Werk verbindt, Zorg voor de mens gegarandeerd en Een nieuwe vorm van ontmoeting en betrokkenheid. Daarnaast hanteren we de term programma en programmering ook steeds vaker op beleids- en uitvoerend niveau. We bedoelen hiermee een werkwijze en/of een inzet van activiteiten dat in samenhang is met elkaar, gebaseerd op heldere doelstellingen en concrete resultaatafspraken. De afgelopen jaren is vanuit het sociale domein gewerkt met een tweetal beleidsprogramma’s, het jeugdprogramma Zelf doen! voor de jongste inwoners gericht op het opgroeien en ontwikkelen van alle kinderen en jongeren, en het beleidsprogramma Thuis in de buurt waarin de realisatie van woonservicegebieden beschreven wordt. Met de realisatie van woonservicegebieden wordt een stap gezet in het vergroten van de zelfredzaamheid en de participatie van burgers en de sociale samenhang. Beide beleidsprogramma’s worden jaarlijks uitgewerkt in uitvoeringsprogramma’s en gemonitord. Wij kiezen er voor de programmatische werkwijze zoals we die met de uitvoering van de twee beleidsprogramma’s hebben gehanteerd, ook bij het nieuwe beleid voor jeugdzorg en Wmo (en mogelijk participatie) overeind te houden. We zijn namelijk tevreden over de gestructureerde 9
Tak, T. van der en Wijnen, G., Programmamanagement, Sturen op samenhang, Kluwer, 2002.
16
werkwijze met jaarlijkse uitvoeringsplannen en monitoring van de resultaten. Er is een inhoudelijke ordening waarbij duidelijk is wie verantwoordelijk is voor welke onderdelen van het programma. En door juiste afstemming intern en extern is er sprake van integraliteit. Natuurlijk zijn er ook verbeterpunten te benoemen. Het blijft lastig om doelstellingen SMART10 en resultaten CAT11 te formuleren en een heldere monitoring van het programma uit te voeren. En iedere ordening is discutabel. Een proactieve, op samenwerking gerichte houding van alle partijen blijft nodig om samenhang en integraliteit van het programma te waarborgen. In het volgende hoofdstuk nemen we u mee in de programmalijnen zoals wij die in het beleidsplan voor ogen hebben. 3.3.
Visie en uitgangspunten
Het samenstellen van programma’s en het maken van beleidskeuzes begint met een visie. Een visie op een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning, in dit geval. Zoals al aangegeven, beginnen we niet helemaal opnieuw. Ook ten aanzien van onze visie en uitgangspunten zijn de afgelopen jaren keuzes gemaakt en ontwikkelingen in gang gezet, zowel lokaal als regionaal. We onderschrijven nog steeds de visie en uitgangspunten zoals deze door de gemeenteraad zijn vastgesteld in het Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning Hengelo 2012-2015. Deze zijn de afgelopen jaren voortdurend gehanteerd bij discussies in college en raad. De Hengelose visie op maatschappelijke ondersteuning is dat betrokken burgers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals er samen voor zorgen dat (kwetsbare) mensen die tijdelijk of voor een langere periode ondersteuning nodig hebben, deze zoveel mogelijk op maat krijgen, passend bij hun mogelijkheden en specifieke situatie.12 De uitgangspunten van onze visie zijn: Versterken van de eigen kracht van mensen en hun omgeving. In aanvulling daarop krijgt iedereen zo veel mogelijk de ondersteuning en zorg (op maat) die hij/zij nodig heeft, via het eigen netwerk, collectief dan wel individueel (balans tussen informele en formele zorg). Eén huishouden (één gezin), één plan en waar nodig één regisseur. Behoud het goede (er gaat veel goed). Verder ontwikkelen en verbeteren van een manier van werken die gericht is op het gehele systeem rondom de zorgvrager, op preventie en het aanboren van eigen kracht. Sterke inzet op welzijn, mantelzorg en vrijwilligers en de hierbij benodigde infrastructuur. Ontschotten en verbinden van zorg, welzijn, jeugd, onderwijs en participatie (integrale benadering). Begeleiding vooral richten op ondersteuning bij participatie, dat wil zeggen ondersteunen naar meer betekenisvolle contacten en naar meer zinvolle activiteiten. Verhogen van de doelmatigheid, zorg dragen voor productieve prikkels (gericht op resultaten en niet op inspanningen) en minder bureaucratie. Ruimte voor en vertrouwen in professionals (die vertrouwen ook waar moeten maken).
We willen niet alles wat nu goed werkt op de kop gooien. Ook willen we niet dat de ambtenaar op de stoel van de professional gaat zitten. En we verwachten ook niet dat de mantelzorger straks alle hulp van een professional gaat overnemen.
10 Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. 11 Concreet, Afdwingbaar en Tastbaar. 12 Komt overeen met het punt op de horizon zoals dat is verwoord in de regionale visie- en keuzenota maatschappelijke ondersteuning (2012).
17
In nota Sterker aan het werk wordt onze visie op re-integratie en maatschappelijke participatie verwoord. Vanwege onder meer het efficiënt inzetten van de middelen is hierbij gekozen voor de positionering van klanten met een Wwb-uitkering op de ‘participatieladder’. Mensen die zich op de hoogste treden daarvan bevinden kunnen met weinig hulp en ondersteuning via het Werkplein gekoppeld worden met vacatures. Mensen die nog niet toe zijn aan directe plaatsing op de arbeidsmarkt worden door re-integratietrajecten, scholing en leer-werkplaatsen geschikt gemaakt voor bepaald werk. Mensen op de onderste treden van de participatieladder (ongeveer 40% van het bestand) zijn aangewezen op activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie liefst bij algemene voorzieningen en organisaties begeleid door vrijwilligers.
We willen dat inwoners zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis een antwoord kunnen vinden op hun (hulp)vraag: Uitgangspunt daarbij is dat de mensen zoveel mogelijk zelf bepalen wat nodig is en zoveel mogelijk zelf doen, met hulp van het netwerk. En professionele zorg en ondersteuning krijgen, daar waar dat nodig is.
3.4.
Omslag in denken en doen
Aan onze visie op het nieuwe stelsel voor maatschappelijke ondersteuning ligt het principe van kantelen ten grondslag. De gemeente zal niet per direct te veel tornen aan allerlei voorzieningen of de maatschappelijke ondersteuning helemaal omgooien. Maar wij zijn wel van mening dat een omslag (kanteling) in denken en doen nodig is om los te komen van de ‘zorgplicht’ voor de gemeente en de ‘claims’ van burgers. Het college wil dat meer recht gedaan wordt aan de specifieke situatie van een burger, een vraaggerichte aanpak (minder beoordelend). Ook daarvoor zal een groter beroep worden gedaan op de eigen mogelijkheden, eigen keuzes en de kracht van de omgeving. De term kanteling gaat om een omslag naar meer eigen verantwoordelijkheid en meer algemene voorzieningen. Het gaat om de zelfredzaamheid van mensen. Er is in de breedte sprake van een omslag van ziekte en zorg naar gedrag en gezondheid. In plaats van het verstrekken van voorzieningen, gaat het om het oplossen van problemen op een aantal leefdomeinen. De term is niet nieuw. In de Hengelose uitvoering van de Wmo wordt bijvoorbeeld al enige tijd volgens het principe van de kanteling gewerkt. Consulenten leggen huisbezoeken af. Bij dat huisbezoek (het keukentafelgesprek) wordt niet op voorhand uitgegaan van een aanvraag om een voorziening of verstrekking. Uitgangspunt is een beperking op een of meer van de leefdomeinen. Samen wordt gezocht naar alternatieve oplossingen in de eigen omgeving of anders met inzet van mantelzorgers, vrijwilligers of algemene zorg- of welzijnsdiensten. Indien uiteindelijk blijkt dat een voorziening of verstrekking noodzakelijk is, is de consulent tegelijkertijd ook de indicatiesteller. 18
Daarmee passen de decentralisaties niet alleen binnen het gedachtegoed van de Sociale Visie, maar ook binnen de al ingevoerde vernieuwde aanpak van de uitvoering van de Wmo in Hengelo. In het kader van de re-integratie komt de eigen verantwoordelijkheid tot uiting bij de wettelijke zoektermijn van vier weken voor jongeren tot 27 jaar. Een aanvraag voor inkomenssteun wordt pas in behandeling genomen als de jongere in die vier weken voldoende blijk heeft gegeven van het zoeken naar betaald werk. Ook wordt van mensen op de hoogste treden van de participatieladder verwacht dat zij op eigen kracht (eventueel via het Werkplein) zoeken naar een betaalde baan. Bij de wettelijke schuldhulpverlening via BudgetAlert kan het traject worden gestopt als men niet naar vermogen meewerkt aan het oplossen van de schulden. De omslag in denken en doen geldt niet alleen voor de gemeente, maar ook voor burgers, professionals (de hulpverleners), management en bestuurders (van zowel instellingen als overheid). De verbreding in denken en doen naar aanverwante terreinen is ook voor hen essentieel. De verandering kan niet verkokerd plaatsvinden.
Voornemen: De sociale visie als basis nemen voor het nieuwe stelsel van maatschappelijke ondersteuning en daarbij vervolg geven aan het programmatisch werken. De volgende uitgangspunten van de Hengelose visie op maatschappelijke ondersteuning bevestigen: - Versterken van eigen kracht van mensen en hun omgeving - Iedereen krijgt voor zover mogelijk ondersteuning en zorg (op maat) die hij/zij nodig heeft - Eén huishouden (één gezin), één plan en waar nodig één regisseur - Behoud het goede - Ontwikkelen en verbeteren van werkwijze gericht op eigen kracht van mensen en omgeving - Sterke inzet op welzijn, mantelzorg en vrijwilligers en de hierbij benodigde infrastructuur - Ontschotten en verbinden van zorg, welzijn, jeugd, onderwijs en participatie - Begeleiding vooral richten op ondersteuning bij participatie - Verhogen van doelmatigheid, zorg dragen voor productieve prikkels en minder bureaucratie - Ruimte voor en vertrouwen in professionals.
Sterke inzet op welzijn, mantelzorgers en vrijwilligers en hierbij benodigde infrastructuur, ter ondersteuning.
19
4.
Wat is onze opgave?
De overgang van taken naar het gemeentelijk sociale domein, betekent voor ons aanpassing van het sociale beleid. Wij kiezen er voor geen apart beleid te maken voor de nieuwe taken, maar ons huidige beleid te herzien. En daarin moeten uiteindelijk keuzes worden gemaakt: wat doen we wel en wat doen we niet (meer) of wat doen we anders. Vanwege onduidelijkheid vanuit het Rijk kunnen deze keuzes nu helaas nog niet maken. Ons beleid is in principe belangrijk voor alle burgers van Hengelo. Maar veel burgers kunnen zich gelukkig prima zelf redden. Voor diegene die dat niet kunnen heeft het Rijk wetgeving gemaakt, waarin zij de gemeente verantwoordelijk maakt voor (gedeelde) zorg voor de burger. In ons beleid zoomen we daarom in op doelgroepen waarvoor extra aandacht nodig is. Zoals we hiervoor al hebben gesteld, kiezen wij er voor het programmatisch werken ook binnen het nieuwe beleid overeind te houden. 4.1.
Van jeugdprogramma Zelf doen naar beleidsplan jeugd
De gemeente Hengelo voert al vele jaren een actief jeugdbeleid. Met het Jeugdprogramma Zelf doen! (2011-2014) is een stevige basis gelegd voor de transitie en transformatie van de jeugdzorg. Het motto van ons jeugdprogramma blijft in ons nieuwe beleidsplan onverminderd van kracht: Positief opgroeien en opvoeden in Hengelo. Met het jeugdprogramma is de omslag (transformatie) in gang gezet die de regering met de nieuwe Jeugdwet beoogt: 1. Preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden (eigen kracht) van jeugdigen en hun ouders, met inzet van hun sociale netwerk. 2. Demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen. 3. Eerder de juiste hulp op maat bieden om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te verminderen. 4. Integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’. 5. Meer ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden door vermindering van regeldruk. Wij kiezen er binnen het Hengelose jeugdbeleid voor om vanaf 2015 in te zetten op de volgende programmalijnen:
Figuur 3: Programmalijnen nieuwe jeugdbeleid
20
De pijler Opgroeien en Ontwikkelen gaat er vanuit dat kinderen moeten kunnen leren en spelen in een prettige en veilige omgeving. De basisvoorzieningen in onze stad moeten een positief opvoeden opgroeiklimaat bevorderen. De pijler Opvoeden en Zorg is er wanneer jeugdigen en hun ouders ondersteuning of hulp nodig hebben. Deze moeten tijdig en op maat geboden worden. In de nu volgende paragrafen worden per programmalijn de verschillende vormen van preventie, hulp, ondersteuning en zorg toegelicht. De programmalijnen worden later dit jaar verder uitgewerkt in een concreet uitvoeringsprogramma voor 2015. Voornemen: Voor het jeugdbeleid vanaf 2015 uit gaan van de pijlers Opgroeien & Ontwikkelen en Opvoeden & Zorg, die beide opgedeeld worden in een viertal programmalijnen. De programmalijnen voor 2015 uitwerken in een uitvoeringsprogramma. 4.1.1.
Opgroeien & Ontwikkelen
Hieronder de vier programmalijnen van de pijler Opgroeien en Ontwikkelen. 1. Een stimulerende leeromgeving Van jong tot oud wordt er geleerd. Het is tegenwoordig vanzelfsprekend om je ook als volwassene te blijven ontwikkelen. Het onderwijs en de voorschoolse instellingen hebben hierin een specifieke taak. Het onderwijs kent hierin haar eigen verantwoordelijkheid. Voor het voorschoolse is ook de gemeente verantwoordelijk. Als gemeente investeren we op logische overgangen van de ene vorm van (voorschools) onderwijs naar de ander. De komende jaren vinden we het belangrijk dat de overgang van de voorschoolse leeftijd naar de basisschool een stabiele en vanzelfsprekende vorm krijgt. Hierin investeren we via de Integrale Kind Centra die in ontwikkeling zijn in Hengelo. Ook wordt de komende tijd een goede basis voor het VMBO gelegd. Vanuit leerling-zaken houden we de vinger aan de pols en grijpen we in bij schoolverzuim en bij jongeren zonder startkwalificatie. Waar we kunnen steunen we jongeren en het onderwijs om zoveel mogelijk leerlingen een goede aansluiting te laten maken richting de arbeidsmarkt. Nauwe samenwerking met het onderwijs, het bedrijfsleven en binnen de gemeente, met sociale zaken en economische zaken, is nodig. De opdracht die de invoering van Passend Onderwijs het onderwijs geeft, zal zich vertalen in meer leerlingen met een specifieke zorgbehoefte in de reguliere scholen. Deze ontwikkeling vraagt om een rol van de gemeente waarin ze het onderwijs de ruimte biedt deze veranderingen door te voeren, en daar waar mogelijk te ondersteunen. Een andere component in deze programmalijn is de betrokkenheid en het partnerschap van ouders. Het blijkt steeds weer dat hun stimulerende rol een hele wezenlijke is in de ontwikkeling van jeugdigen. Als gemeente ondersteunen we partnerschap tussen het onderwijs en ouders, bijvoorbeeld via het Platform Alle Ouders en Onderwijs (PAOO) en Ouders en Onderwijs Twente. 2. Opbrengstgericht werken De afgelopen jaren zijn alle onderwijssoorten gestart met opbrengstgericht werken. Van voorschools tot in het MBO en HBO worden de eisen aangescherpt voor het minimale taal- en rekenniveau dat leerlingen moeten behalen. Hiervoor voert de overheid de referentieniveaus in. Het gaat om essentiële taal- en rekenvaardigheden die van belang zijn om verder te komen in de maatschappij. In een groep betekent opbrengstgericht werken dat je gericht kijkt of de resultaten die je in beeld krijgt van je leerlingen je informatie geven om je handelen mee aan te scherpen. Het doel is de leerlingen gericht verder te brengen in hun ontwikkeling. We zijn voor de voorschoolse periode met het ministerie van OCW de bestuursafspraken VVE (2011- 2016) aangegaan voor een verdere kwaliteitsverbetering en hogere opbrengsten in de voor- en vroegschoolse periode. In de tweede inspectieronde, die in Hengelo uitgevoerd is voor VVE eind 2013, bleek een duidelijke verbetering ten opzichte van de inspectieronde in 2011. Bij het primair onderwijs en voortgezet onderwijs stimuleren we het opbrengstgericht werken. Bij het primair onderwijs doen we dit via de schoolbegeleidingsmiddelen en de schakelklassen/verlengde leertijd. Bij het voortgezet onderwijs ondersteunen we de taaltrajecten die op een aantal VO locaties uitgevoerd worden. In de jeugdmonitor volgen we de opbrengsten in Hengelo op de schaal van de gemeente als geheel. 3. Een kindvriendelijke buurt Als gemeente dragen we bij aan een goede omgeving waarin de jeugd in Hengelo opgroeit. We zorgen dat de locaties voor het onderwijs een goede basiskwaliteit kennen. In deze tijd gaat het daarbij niet om luxe, maar om goede onderwijshuisvesting. In de komende jaren wordt de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud aan de schoolbesturen overgedragen. De 21
Hengelose schoolbesturen geven aan hierover wel afspraken te willen blijven maken met de gemeente. Komend jaar wordt de Multi Functionele Accommodatie ’t Berflo gerealiseerd met onderwijs, voorschoolse voorzieningen, andere voorzieningen voor de jeugd en brede wijkvoorzieningen onder één dak. De buitenomgeving waar kinderen spelen en jongeren verblijven willen we, ondanks minder budget, veilig en uitdagend laten zijn. 4. Brede talentontwikkeling We willen als gemeente jeugdigen in onze gemeente blijven aansporen zich breed te ontwikkelen. Niet alleen een diploma voor school biedt ontwikkelkansen en persoonlijke ontwikkeling. Veel activiteiten die met name gezien worden als vrije tijd en ontspanning, stimuleren een breed scala aan talenten. Zo is sport direct te verbinden aan gezondheid, maar ook aan sociale vaardigheid. En laat cultuureducatie het vermogen tot expressie zien, maar daagt het ook uit ‘buiten kaders te kunnen denken’. De Talenthouse-methodiek vanuit het jeugd- en jongerenwerk past in deze denkwijze die gericht is op brede talentontwikkeling. En voor de jongere leeftijd zijn we inmiddels een aantal jaar op weg met Jeugd Plein Hengelo waardoor we samenhang willen brengen in de brede ontwikkelingsmogelijkheden voor kinderen. Jeugdigen vinden in Hengelo in het geheel van mogelijkheden voor hun ‘vrije tijd’ zelf vaak prima hun weg. Als gemeente willen we extra ondersteunen zodat activiteiten gevarieerd, bereikbaar en betaalbaar zijn voor iedereen. De komende jaren zullen we ook scherp blijven op verbreding van de thema’s richting bijvoorbeeld techniek en sociaal-emotionele ontwikkeling. 4.1.2.
Opvoeden & Zorg
Deze pijler kent eveneens vier programmalijnen. De programmalijnen jeugdhulp in het vrijwillig kader en jeugdhulp in het gedwongen kader zijn nieuwe en bevatten de meeste onderdelen die vanuit de decentralisatie van de jeugdzorg naar ons toe komt. 1. Informatie, advies & preventie Deze programmalijn is onder te verdelen in LOES en Ondertussen074.nl en Opvoed- en Opgroeiondersteuning. In het kader van het project CJG Twente, is door 13 gemeenten in Twente invulling gegeven aan het Loesconcept, dat is opgezet vanuit een laagdrempelige permanente public health benadering (Niveau 1 van Triple P). Met de Loes campagne wordt het publiek voortdurend benaderd via kranten, nieuwsbrieven en reclame-uitingen. Ouders en opvoeders kunnen voor informatie en advies terecht op de Loes website. Daarnaast zijn in Twente afspraken gemaakt over digitale en telefonische bereikbaarheid van Loes-medewerkers voor ouders/verzorgers. In 2014 wordt de JGZ als uitvoeringsorganisatie van gemeenten zowel inhoudelijk als budgettair verantwoordelijk voor de Loes-site en onlineactiviteiten, plus de coördinatie en uitvoering van publiekscampagnes over opvoeden en opgroeien, regionaal in Twente. Het bereik van Loes onder ouders in Hengelo breidt zich jaarlijks verder uit. In 2013 hebben we de bereikbaarheid op de vindplaatsen van ouders in de wijk (op basisscholen, bij sportverenigingen, in wijkcentra en peuterspeelzalen) vergroot. Vooral de zichtbaarheid en bereikbaarheid op scholen heeft geleid tot een grote toename van korte, vaak eenmalige consultaties van Loes door ouders. In de meeste gevallen worden opvoedvragen van ouders daarmee voldoende beantwoord, zodat opschaling van hulp niet nodig is. We willen deze wijkgerichte inzet van Loes verder uitbreiden, onder andere naar alle IKC’s. De jongerenwebsite Ondertussen074.nl vervult als digitaal platform de informatie- en adviesfunctie voor jongeren van 13-23 jaar van het Centrum voor Jeugd en Gezin. De site geeft betrouwbare en kwalitatief goede informatie en advies over onderwerpen die pubers in het bijzonder interesseren, zoals seks, gezonde voeding, bewegen, roken, alcohol, gevoel. De website is sinds november 2012 online en bereikte tot en met december 2013 16.500 Hengelose bezoekers, waarvan 9200 ‘unieke bezoekers’. Zo’n 850, meest jonge bezoekers, verbonden zich via Facebook en Twitter aan de site. In de komende jaren investeren we verder in het uitbreiden van de bekendheid van de site, onderzoeken we of Hengelose jongeren er op vinden wat zij nodig hebben om gezond op te kunnen opgroeien en stellen we indien nodig de inhoud bij. Jongeren maken weinig gebruik van de vraagbaakfunctie. We gaan onderzoeken waarom dit zo is. Binnen het CJG werken organisaties en instanties in Hengelo nauw samen om hulp te bieden aan ouders/verzorgers op het gebied van opvoeden en opgroeien. Naast de informatie- en adviesfunctie vanuit Loes wordt er in Hengelo een lokaal aanvullend programma aangeboden. Dit programma komt tot stand vanuit de actuele behoefte van opvoeders en signalen van professionals. Het 22
aanbod bestaat uit Thuisbegeleiding, Homestart, Kortdurende Pedagogische begeleiding, Prenatale voorlichting, Begeleide omgangsregeling bij echtscheidingsproblematiek (BOR), Triple P niveau 4 groepsaanpak en themabijeenkomsten, waarvoor opvoeders zich via LOES, via de GGD of via school kunnen inschrijven. 2. Jeugdgezondheidszorg De jeugdgezondheidszorg (JGZ) is onderdeel van de publieke gezondheidszorg en heeft als doel het bevorderen, beschermen en bewaken van de gezondheid en de lichamelijke, cognitieve en psychosociale ontwikkeling van kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 19 jaar. De Wet publieke gezondheid (Wpg) geeft gemeenten de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de JGZ. De stelselherziening jeugd gaf aanleiding opnieuw te kijken naar de wettelijke positionering van de JGZ. Een preventief gezondheidszorgpakket voor alle kinderen in Nederland zal behouden worden in de Wpg. Het basistakenpakket moet worden gemoderniseerd maar er hoeven geen grote radicale wijzigingen te worden aangebracht. Dat betekent dat de volgende taken van de JGZ worden behouden: alle kinderen in beeld houden, monitoren en signaleren, screenen, vaccineren, inschatten zorgbehoefte en tijdig hulp inschakelen. De onderdelen die moeten worden versterkt zijn: versterken van de eigen kracht van ouders en jongeren, het normaliseren, samenwerken, toe leiden tot zorg en het adviseren ten behoeve van collectieve maatregelen. Het uitvoeren van specifieke programma’s, interventies en maatregelen wordt geen onderdeel van het basispakket JGZ. Formalisering krijgt zijn weerslag in de aanpassing van de Wet publieke gezondheid en het Besluit publieke gezondheid en wordt per 1 januari 2015 van kracht. Met het nieuwe basispakket JGZ ontstaan er vragen over de positionering en het takenpakket van de JGZ. Het is nu aan gemeenten en JGZ organisaties om hier lokaal en regionaal vorm en inhoud aan te geven. De JGZ zal zich zelf ook bewust moeten worden van haar rol en positie in het stelsel van maatschappelijke ondersteuning. Dit vraagt om een transformatie in de sector. Deze cultuuromslag binnen de JGZ in Twente is inmiddels in gang gezet. Voornemen: In 2014 de vraagstukken met betrekking tot de rol en positie van de JGZ in het nieuwe stelsel in Twents verband verder uitwerken. 3. Jeugdhulp in het vrijwillig kader Deze programmalijn bestaat uit een aantal taken die nieuw naar ons toekomen en is onder te verdelen in ambulante hulpverlening, residentiële jeugdzorg en pleegzorg. Een strikt onderscheid tussen hulp in vrijwillig en gedwongen kader is eigenlijk moeilijk te maken. Alle vormen van hulp die in hier worden beschreven kunnen namelijk ook worden geboden aan jeugdigen/gezinnen bij wie een maatregel in het gedwongen kader is opgelegd (zie programmalijn 4). Ambulante hulpverlening Dit betreft zorg die vooral verleend wordt op afgesproken tijden. Kinderen, jongeren en opvoeders bezoeken de hulpverlening vanuit de eigen woon- en werkomgeving, of de hulpverlener bezoekt de cliënt in zijn of haar leefomgeving. Deze ambulante ondersteuning kent een grote diversiteit in zorgvormen en wordt geboden door geïnstitutionaliseerde professionals, maar ook door vrijgevestigde beroepsbeoefenaren. In Hengelo vindt een verkenning plaats naar het ambulante aanbod Jeugdhulp. Op basis van deze verkenning wordt o.a. bepaald welke vormen van ambulante hulp vrij toegankelijk en welke vormen via een individuele voorziening beschikbaar moeten zijn. Wij kijken ook naar de effectiviteit en efficiency van de verschillende vormen van jeugdhulp. Residentiële jeugdzorg Dit is hulpverlening waarbij kinderen en jongeren van 0-18 jaar, (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Er is sprake van grote diversiteit in zorgvormen. Verschillende sectoren bieden residentiële jeugdzorg: Jeugdzorg, Jeugd-GGZ en Jeugd (l)vb. Het karakter van residentiële zorg kan gesloten, besloten of open zijn. Het kan gaan om 24-uurs vormen van zorg en ondersteuning, maar er zijn bijvoorbeeld ook leefgroepen met deeltijdarrangementen, waarbij jongeren deels in een groep wonen en bijvoorbeeld in het weekend thuis zijn. Pleegzorg Pleegzorg is voor kinderen en jongeren tussen 0 en 18 jaar die vanwege een opvoed- en opgroeiprobleem (tijdelijk) niet bij hun eigen ouders kunnen wonen. Als pleegouders in de directe omgeving van een kind worden gevonden (familie of bekenden) is sprake van netwerkpleegzorg. 23
Pleegzorg kan vrijwillig zijn, maar kan ook gedwongen zijn (op last van de kinderrechter). Er zijn diverse vormen van pleegzorg: - Een hulpverleningsvariant (crisisopvang en kortdurende pleegzorg); - Een opvoedingsvariant (langdurige pleegzorg, vaak tot volwassenheid); - Een deeltijdvariant (vakantie of weekendpleegzorg, naschoolse opvang). Het werven van pleegouders en het beoordelen van hun geschiktheid zijn activiteiten waar alle 14 gemeenten in Twente belang bij hebben. Dit is een voorwaarde voor het kunnen leveren van pleegzorg (beschikbaarheidsdienst). Om die reden dragen we de kosten hiervoor dan ook samen (solidariteitsbeginsel), waarbij we tot een goede onderlinge verdeling moeten komen. We willen dat er een regionale pool van pleeggezinnen beschikbaar is/komt. Ook moet bovenregionale plaatsing mogelijk zijn in voorkomende gevallen. Met de nieuwe Jeugdwet is een amendement aangenomen dat bepaalt dat kinderen die niet meer bij de eigen ouders kunnen wonen indien redelijkerwijs mogelijk, bij een pleegouder of in een gezinshuis moeten worden geplaatst. Tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van de jeugdige. In het amendement wordt de verantwoordelijkheid van deze ‘inhuisplaatsing’ gelegd bij het college van Burgemeester en Wethouders. Wij zijn al met een aantal partners in Twente in gesprek over dergelijke duurzame gezinsvormen. Voornemen: Op basis van de verkenning in 2015 bepalen welke vormen van ambulante hulp effectief en efficiënt zijn en welke vormen vrij toegankelijk moeten zijn. In Twents verband afspraken maken over de inkoop van residentiële zorg. In Twents verband afspraken maken over de werving en selectie van pleegouders en de kosten hiervoor samen dragen (solidariteitsbeginsel), waarbij aandacht voor de consequenties van het amendement ‘inhuisplaatsing’ voor de hoeveelheid pleeggezinnen. 4. Jeugdhulp in het gedwongen kader Ook deze programmalijn heeft van doen met nieuwe taken, namelijk de jeugdhulp die wordt opgelegd door de kinderrechter. Dit bestaat uit Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en JeugdzorgPlus. Jeugdbescherming Jeugdbescherming, is een gedwongen maatregel die de kinderrechter kan opleggen als een vorm van vrijwillige hulp niet werkt, in gezinssituaties waarin ernstige opvoedingsproblemen voorkomen en/of de ontwikkeling van het kind of de jongere in het geding is. Een kind of jongere wordt dan ‘onder toezicht gesteld’ (OTS). Een gezinsvoogd begeleidt het gezin bij de opvoeding, tot ouders dit zelfstandig kunnen overnemen. Het gezag over het kind blijft in principe bij de ouders, waarbij de aanwijzingen van de gezinsvoogd moeten worden gevolgd. Een OTS duurt maximaal 12 maanden. De kinderrechter kan de OTS steeds met 1 jaar verlengen tot de jongere 18 jaar is. Als blijkt dat de ouders niet in staat zijn de opvoeding weer volledig op te nemen of wanneer dit aan het kind ernstige (psychische) schade toebrengt, kan de gezinsvoogd bij de kinderrechter een verzoek tot ontheffing indienen. Dit houdt in dat de ouders worden ontheven uit het ouderlijk gezag en dat een derde het gezag over het kind krijgt. Als ouders niet in staat zijn hun kind op te voeden en te verzorgen kunnen zij uit het ouderlijk gezag ontzet worden. Als het in het belang van het kind is, kan de kinderrechter besluiten het kind of de jongere in een tehuis of pleeggezin te plaatsen (machtiging uithuisplaatsing). Jeugdreclassering Jongeren vanaf 12 jaar kunnen wegens strafbaar gedrag voor de kinderrechter moeten verschijnen. Deze kan dan een straf opleggen. Dit kan een boete zijn, een taakstraf of een gevangenisstraf. De kinderrechter kan ook besluiten dat de jongere begeleiding nodig heeft van een jeugdreclasseringswerker. Hiermee moet worden voorkomen dat de jongere opnieuw de fout ingaat. De jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen worden op dit moment uitgevoerd door een beperkt aantal organisaties, namelijk de Bureaus Jeugdzorg en, onder mandaat van het BJZ, enkele landelijk werkende instellingen. Vanaf 2015 moeten we als gemeenten gecertificeerde instellingen contracteren. Het ligt voor de hand dat dit (onder meer) de huidige uitvoerders zijn. De uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregelen vindt zo veel mogelijk lokaal plaats.
24
JeugdzorgPlus JeugdzorgPlus is een vorm van hulpverlening met drang en dwang, voor jongeren voor wie een machtiging gesloten jeugdzorg is afgegeven door de kinderrechter. Het gaat om jongeren met ernstige, hardnekkige gedragsproblemen die zich aan de noodzakelijke behandeling dreigen te onttrekken. Soms vormen zij een gevaar voor zichzelf. JeugdzorgPlus wordt op dit moment geleverd door 13 instellingen op landelijk niveau. In Twente betreft het LSG-Rentray en de OG Heldringstichting. Vanaf 2015 moeten de gemeenten hiervoor gecertificeerde instellingen contracteren. Het ligt voor de hand dat dit (onder meer) de huidige instellingen voor jeugdzorg plus zijn. Omdat uitvoering op regionale schaal plaatsvindt, namelijk in instellingen die op regionaal niveau georganiseerd zijn, ligt het voor de hand als 14 gemeenten in Twente om gezamenlijk (een) JeugdzorgPlus-instelling(en) te contracteren. Voornemen: In Twents verband afspraken maken over de gezamenlijke inkoop van Jeugdbescherming en Jeugdreclassering bij een gecertificeerde instelling. De JeugdzorgPlus-instelling(en) met de 14 gemeenten in Twente gezamenlijk contracteren. 4.2.
Wmo als kapstok voor maatschappelijk beleid
In hoofdstuk 3 is al het belang en nut beschreven van programmatisch werken en de aansluiting van de Hengelose sociale visie op de decentralisaties in het sociale domein. Naast het huidige Wmo-beleidsplan is er het beleidsprogramma Thuis in de Buurt, dat zich richt op de participatie en het vergroten van de zelfredzaamheid van volwassen burgers. Dit past helemaal binnen de opdracht aan gemeenten in het kader van de nieuwe Wmo. De nieuwe Wmo vormt de basis voor de brede maatschappelijke opdracht aan gemeenten om zorg te dragen voor de participatie en zelfredzaamheid van alle burgers van 0-100 jaar, maar is feitelijk nog breder dan Thuis in de Buurt. Wij kiezen er voor om het beleidsprogramma Thuis in de buurt onder te brengen in het nieuwe beleidsplan Wmo, waarbij wij, evenals bij jeugd, twee pijlers onderscheiden: Thuis in de buurt en Maatwerk zorg. Wij kiezen er binnen het Hengelose Wmo-beleid voor om vanaf 2015 in te zetten op de volgende programmalijnen:
Figuur 4: Programmalijnen nieuwe beleid Wmo
De pijler Thuis in de Buurt richt zich vooral op de algemene en preventieve voorzieningen nodig voor mensen om prettig en met behoud van hun zelfredzaamheid in hun eigen omgeving te kunnen wonen. De pijler Maatwerk Zorg richt zich meer op de individuele en collectieve maatwerkvoorzieningen (in de nieuwe Wmo “maatwerk” genoemd) en een aantal bijzondere groepen binnen de samenleving. Het zal duidelijk zijn dat het één niet zonder het ander zal kunnen en dat mensen voor hun functioneren afhankelijk kunnen zijn van beide pijlers. De thema’s Eigen Kracht, Preventie, Mantelzorg, Veiligheid en Signalering maken deel uit van alle pijlers. In sommige pijlers zijn deze aspecten wat explicieter en zichtbaarder aanwezig dan bij andere.
25
In de nu volgende paragrafen worden per programmalijn de verschillende vormen van preventie, hulp, ondersteuning en zorg toegelicht. De programmalijnen worden later dit jaar verder uitgewerkt in een concreet uitvoeringsprogramma voor 2015. Voornemen: Voor de Wmo vanaf 2015 uit gaan van de pijlers Thuis in de Buurt en Maatwerk Zorg, die beide opgedeeld worden in een aantal programmalijnen. De programmalijnen voor 2015 uitwerken in een uitvoeringsprogramma. 4.2.1. Thuis in de Buurt Het huidige programma Thuis in de Buurt verbindt de beleidsterreinen ouderenbeleid, gehandicaptenbeleid, toegankelijkheidsbeleid en het lokale gezondheidsbeleid met welzijn, wonen en zorg. Daar is ook de link met de voorzieningen (individueel en collectief) en ondersteuning in het kader van de Wmo. Door het ontwikkelen van vitale wijken en woonservicegebieden wordt het mogelijk om welzijn, wonen en zorg aan elkaar te verbinden. Er is hiervoor niet een blauwdruk te beschrijven, per wijk ontstaat een eigen mix van voorzieningen en ondersteunende activiteiten. De inhoudelijke uitgangspunten13 van Thuis in de Buurt sluiten goed aan op de nieuwe Wmo. Daarom kiezen wij ervoor dit op te nemen in het nieuwe Wmo-beleid. Hieronder de vijf programmalijnen van de pijler Thuis in de Buurt. 1. Informatie en advies Doel: Informatie en advies is laagdrempelig toegankelijk en biedt informatie, advies en ondersteuning zowel gericht op professionele hulp als op vrijwilligersorganisaties. Goede vraagverheldering vindt plaats en praktische zaken kunnen direct worden geregeld. Deze aandachtspunten zijn ook geformuleerd binnen Samen Sterk. De werkprocessen van betrokken organisaties moeten zodanig georganiseerd worden, dat een vraag van een burger leidt tot zo snel mogelijk, zo licht mogelijk en zo dichtbij mogelijk wordt beantwoord. In hfst. 5 wordt ingegaan op de functies van het publieksplein en het zorgloket. 2. Welzijn Doel: Een evenwichtig pakket aan welzijn en diensten gericht op ontmoeten en verbinden. Steeds meer mensen zullen gebruik moeten kunnen maken van welzijnsvoorzieningen in plaats van zorgvoorzieningen. Ook hier is de insteek van Samen Sterk in het deelproject “integrale samenwerking” een belangrijke stap voorwaarts. De gemeente maakt afspraken over de maatschappelijke vraag met organisaties op stedelijk niveau binnen de bestaande subsidierelaties. Op wijkniveau worden afspraken gemaakt met de wijkteams. Daarin zitten de professionals die de wijk en hun bewoners kennen. De gemeente wil in de subsidierelaties resultaatgerichte afspraken maken in plaats van prestatiegerichte afspraken. Dit vraagt om een andere manier van financiering en regierol van de gemeente. 3. Wonen met zorg Doel: Streven naar een diversiteit aan woonvormen rekening houdend met variatie in inkomen en mate van kwetsbaarheid. Voor mensen afhankelijk van zorg- en dienstverlening gaat het vooral om geschikt, verzorgd en beschermd wonen. Doordat de AWBZ-zorgzwaartepakketten (een normering voor de zorg/ondersteuning die iemand nodig heeft die niet zelfstandig kan wonen) worden afgebouwd, komen mensen met een lichte zorgvraag nu al niet meer in aanmerking voor een verblijf in een zorginstelling. De komende jaren zullen ook mensen met een zwaardere zorgvraag thuis moeten blijven wonen. Zie ook bijlage III. De diensten en ondersteuning die men via een ZZP uit de AWBZ ontving moeten nu via de Wmo ingevuld worden. Er is een aantal voorwaarden te benoemen die cruciaal zijn om mensen in de thuissituatie te kunnen blijven ondersteunen. Het gaat hierbij om: - Bieden van veiligheid door adequate alarmeringsvoorzieningen en een korte responstijd - De aanwezigheid van mantelzorg en/of een sterk sociaal netwerk - Ondersteuning in de dag structuur - Een centraal vraagpunt in de nabijheid (loopafstand) 13
Vraag gestuurd en klant gestuurd; Zelfstandig wonen is belangrijke voorwaarde voor volwaardig participeren; Regie over eigen leven en vrije keuze; Toegankelijke informatie en advies; Financiële ontkoppeling van wonen, welzijn en zorg moet vernieuwing en open samenwerking mogelijk maken; Afspraken maken op wijk en/of buurtniveau; Streven om mensen zoveel mogelijk gebruik te laten maken van algemene voorzieningen.
26
-
Adequate en aangepaste huisvesting Noodzakelijk toezicht Heldere zorg coördinatie.
Wij kiezen er voor om samen met onze partners zicht te krijgen op de effecten van de afbouw van zorgzwaartepakketten en mogelijke oplossingen in beeld te brengen. Aandachtspunten zijn o.a. leegstand, huurcontracten (in combinatie met begeleiding), financiële aspecten, nieuwe combinaties van wonen, welzijn en zorg, leefbaarheid in de wijk en schulddienstverlening. Voornemen: Doormiddel van pilots zicht krijgen op de gevolgen van de afbouw in ZZP’s en de extramuralisering en de mogelijke oplossingen hiervoor uitwerken. 4. Zorg Doel: Streven naar zorg in elke wijk, zo mogelijk concentratie van zorg- en ondersteuningsvragen in een geïntegreerde eerstelijnsvoorziening. Hier speelt ook de omslag van ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag. Binnen Samen Sterk is ook deelproject gericht op innovatie van diensten en producten in het licht van de veranderingen ingegeven door de decentralisaties. De veranderingen in het zorglandschap maken de samenwerking tussen gemeente, (lokale) partners en zorgverzekeraars noodzakelijk om zorg te dragen voor de gezondheid van de inwoners van Hengelo en een zo effectief mogelijke inzet van middelen. Zichtbare schakel Eind 2012 liep de financiering van het project Zichtbare schakel in Hengelo via ZonMw af en is door de gemeente voortgezet (2013-2014). Gebaseerd op de ervaringen tot nu toe en in het licht van de decentralisaties zijn de taken voor de schakelwijkverpleegkundigen als volgt omschreven: - Het verbinden van zorg en welzijn - Het versterken van preventie in de basiszorg - En de coördinatie van zorg. De Zichtbare Schakel moet bijdragen aan het verbeteren van een integrale aanpak tussen wonen, welzijn en zorg. Daarnaast moet de zichtbare schakel zorgen voor verbinding tussen preventie en zorg en andersom. Hij/zij moet het schakelpunt gaan vormen tussen het sociale domein van de gemeente en de lokale eerstelijns zorgaanbieders en heeft in die zin een relatie met de ontwikkeling van (sociale) wijkteams (waarover meer in het volgende hoofdstuk). De inzet van de schakelwijkverpleegkundigen leert ons veel over de toekomstige inzet van wijkverpleegkundigen. Wij zijn hierover in gesprek met de zorgverzekeraar. Voornemen: In 2014 (samen met de zorgverzekeraar) duidelijkheid krijgen over het toekomstige takenpakket van de (schakel)wijkverpleegkundige, de gewenste competenties en de relaties met de ontwikkeling van (sociale) wijkteams. 5. Integrale toegankelijkheid Doel: Streven is dat er in 2020 sprake is van toegankelijke (dus zonder hindernissen bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar) buitenruimten, openbare gebouwen, wooncomplexen en woningen in alle woonservicegebieden in Hengelo. Iedereen zou ongehinderd zijn weg moeten kunnen vinden. Toetsen op integrale toegankelijkheid is een vanzelfsprekende stap binnen het werkproces binnen de gemeente en de woningcorporatie, zodat toegankelijk bouwen het imago van duur en lastig verliest. Lang zult u wonen is een communicatiecampagne gericht op het opplussen van de woningvoorraad en bewustwording van eigen woningbezitters. Het speelt in op het feit dat mensen steeds langer thuis wonen, ouderen weinig verhuis geneigd zijn en de versnelde extramuralisering van verzorgingshuizen. In 2013 is er een succesvolle stimuleringsregeling geweest met een financiële impuls voor woningeigenaren van 65 jaar en ouder die willen investeren in het levensloopbestendig maken van hun woning. Voornemen: Binnen (gemeentelijke) werkprocessen toetsing op integrale toegankelijkheid uit werken. De campagne Lang zult u wonen verder uit rollen en eventueel een nieuwe stimuleringsregeling opstarten.
27
4.2.2.
Maatwerk Zorg
De pijler Maatwerk Zorg kent drie programmalijnen. Met name de programmalijn individuele voorziening kent voor ons als gemeente verschillende nieuwe componenten. 1. Maatschappelijke opvang De Wmo (oud en nieuw) kent aan de gemeente verantwoordelijkheden toe op het terrein van maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingsbeleid. Daarbij is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid met centrumgemeente maatschappelijke opvang, Enschede. Aan verschillende organisaties wordt subsidie voor voorzieningen en diensten op dit terrein in Hengelo verstrekt. Speerpunten van beleid zijn: - Ruimte voor innovatie in de samenwerking van organisaties. - Handhaven van het aanbod voor groepen die nergens anders terecht kunnen. - Rekening houden met de effecten die keuzes kunnen hebben in de zorgstructuur. - Voorzieningen en diensten voor jeugd zoveel mogelijk ontzien. - De Wmo-middelen zo veel mogelijk inzetten waarvoor ze bedoeld zijn. De centrumgemeente is verantwoordelijk voor maatschappelijke opvang, (woon)begeleiding en bemoeizorg (aan mensen zonder stabiele huisvesting). Enschede faciliteert ook medicinale heroïneverstrekking. In de regel is maatschappelijke opvang tijdelijk. Na verloop van tijd neemt de oorspronkelijke woongemeente de verantwoordelijkheid over om haar inwoners verder te helpen om hun leven weer op de rit te krijgen. Belangrijk is daarbij om de GGz-bemoeizorg in Hengelo op niveau te houden. Verwacht wordt namelijk dat door de versobering in het voorzieningenniveau steeds meer mensen van behandeling zullen afzien (zorgmijders). Onze partners in de stad zijn bezig vanuit een intensieve samenwerking de veranderingen en bezuinigingen op te vangen en zoveel mogelijk voorzieningen overeind te houden. Voornemen: De samenwerking tussen de RIBW, Mediant, Tactus en Humanitas Onder Dak als het gaat om een gezamenlijk aanbod van inloop, dag- en vrijetijdsbesteding en toeleiding tot zorg stimuleren. 2. Individuele voorzieningen Naast algemene voorzieningen moet de gemeente twee soorten maatwerkvoorzieningen bieden. Art. 2.1.1f beschrijft maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan mensen die daar op eigen kracht of met ondersteuning van hun omgeving niet of onvoldoende in staat zijn. Art 2.1.2g beschrijft maatwerkvoorzieningen aan personen die zich niet op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat ze de thuissituatie hebben verlaten door risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. De nieuwe Wmo beschrijft dus niet meer de afzonderlijke voorzieningen (zoals woningaanpassingen, vervoer en rolstoelen, hulp bij het huishouden, begeleiding individueel of groep) of de doelen van het compensatiebeginsel maar hanteert het begrip maatwerkvoorziening. Op een aantal voorzieningen willen we binnen deze programmalijn echter nog wel even inzoomen, te weten huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf, vervoer en het beschermd wonen GGZ. Huishoudelijke hulp Het budget voor huishoudelijke hulp blijft voor 2014 nog intact, maar vanaf 2015 wordt 40% van het budget gekort. Om de huishoudelijk hulp ook na 2014 mogelijk te maken zal het op een vernieuwde wijze georganiseerd moeten worden. Onderscheid kan worden gemaakt tussen mensen die als gevolg van een fysieke beperking hulp nodig hebben bij het schoonhouden van hun huis en mensen die ook ondersteuning nodig hebben bij het organiseren van hun huishouding. Een mogelijkheid is om van de hulp bij het huishouden een algemene voorziening te maken. Een algemene voorziening is een onder de Wmo geaccepteerde wijze waarop de gemeente haar burgers ook kan compenseren in plaats van via het toekennen van een individuele voorziening. Een andere oplossing is bijvoorbeeld het werken met dienstencheques. Begeleiding Nieuw binnen de Wmo is de ondersteunende begeleiding. Onder begeleiding valt het geheel van activiteiten die de zelfredzaamheid bevordert, behoudt of compenseert. Het gaat veelal om praktische hulp, ondersteunen of overnemen van het plannen van activiteiten en dagelijkse zaken om de dag te structureren. Bij ernstige gedragsproblematiek gaat het ook om toezicht. Begeleiding kan ook gericht zijn op de mantelzorger die moet leren omgaan met de gevolgen van beperking of stoornis van de cliënt. Begeleiding kan individueel zijn of in een groep of een combinatie daarvan. 28
We voeren op dit moment een verkenning uit naar de verschillende vormen van begeleiding en de doelgroepen die daar gebruik van maken. Op basis daarvan kiezen we waar mogelijk in de loop van 2014, maar wellicht pas in 2015 waar veranderingen of vernieuwingen mogelijk zijn. Kortdurend verblijf Een andere nieuwe voorziening binnen de Wmo is de functie kortdurend verblijf. Ook deze voorziening wordt niet met zoveel woorden benoemd in de wetgeving. Doel is vooral de mantelzorgondersteuning die door een regelmatige adempauze zijn/haar verzorgingstaak beter kan volhouden. Het gaat veelal om ouders van kinderen met een meervoudige handicap en huisgenoten van volwassenen en ouderen met psychiatrische of psychogeriatrische problematiek. Ook dit gaan we verkennen. Vervoer Bij de vervoersvoorzieningen (voor verplaatsen binnen en buitenshuis) zal opnieuw gekeken moeten worden naar de invulling van het collectief vervoer zoals de regiotaxi. Het gaat hierbij om een maatwerkvoorziening die recht geeft op het gebruik van een collectieve voorziening. Taxi's worden ook gebruikt voor speciale groepen reizigers. Denk aan leerlingen die naar scholen voor speciaal onderwijs gebracht worden en ouderen of gehandicapten die naar de dagbesteding gaan (nu nog AWBZ). Maar ook ouderen die de taxi gebruiken voor kortere ritten in de regio (Wmo-vervoer) of voor lange reizen (Valys-vervoer). En er zijn nog burgers die naar het ziekenhuis moeten, maar zelf niet kunnen reizen. Bijvoorbeeld omdat zij slecht ter been zijn of een medische behandeling moeten ondergaan (zittend ziekenvervoer). Voor contractvervoer worden vaak taxibusjes gebruikt, die zo nodig ook rolstoelen kunnen meenemen. Nu de verantwoordelijkheid voor het Awbz-vervoer, het Wmo-vervoer, het leerlingenvervoer én Valys allemaal in één hand komt, kan maatwerk en een meer afgewogen indicatiestelling worden gerealiseerd. Gekeken moeten worden naar combinatiemogelijkheden. Daarnaast gaan wij kijken of we de regie over een deel van de vervoersvoorzieningen nog steeds neerleggen bij de Regio Twente (zoals nu). Een optie is om rechtstreeks afspraken maken met vervoerders. Beschermd wonen GGZ Het kabinet kiest er voor om beschermd wonen (nu bekostigd met zorgzwaartepakketten C) vanaf 2015 onder te brengen in de Wmo. Gemeenten gaan via een gesprek na welke maatwerkoplossing nodig is. Ook een persoonsgebondenbudget behoort daarbij in beginsel tot de mogelijkheden. De (centrum)gemeenten kunnen hun taak als regisseur op het terrein van huisvesting, inkomen, participatie en begeleiding oppakken en een integraal aanbod verzorgen. Uiteraard krijgen mensen in een beschermde woonvorm de noodzakelijke ambulante behandeling vergoed uit de Zvw, net zoals nu het geval is. De langdurige GGZ-zorg waarbij behandeling voorop staat (nu bekostigd met zorgzwaartepakketten B) zal vanaf 2015 worden overgeheveld naar de Zvw. Bij deze doelgroep is de nabijheid van de behandelaar belangrijk en ligt de focus op de medische behandeling. Landelijk, regionaal en lokaal zijn er nog veel vragen en onduidelijkheden. Hengelo is in gesprek met Enschede als centrumgemeente om deze ontwikkeling vorm te geven. Voornemen is om medio 2014 een eerste notitie op te leveren met daarin een schets van de huidige situatie, omvang en scenario’s. Vanaf 1 juli 2014 zullen er per gemeente afspraken gemaakt worden over de omvang beschermd wonen in 2015 en het daar bijbehorende budget. Voornemen: Onderzoeken hoe de ondersteuning bij het voeren van een huishouden vanaf 2015 moet worden ingericht. Op basis van de verkenning in 2015 bepalen welke vormen van begeleiding en kortdurend verblijf noodzakelijk zijn en waar vernieuwingsmogelijkheden liggen. Onderzoeken welke combinatiemogelijkheden er zijn voor de verschillende vervoersvoorzieningen. De regelgeving en verantwoordelijkheden met betrekking tot beschermd wonen voor de ggz doelgroep nader te onderzoeken en uit te werken. 3. Huiselijk geweld De gemeente streeft naar een sluitende aanpak huiselijk geweld als onderdeel van de maatschappelijke opvang. De samenleving kent altijd mensen die al dan niet door eigen toedoen buiten de boot (dreigen te) vallen. We willen hen motiveren hun lot in eigen hand te nemen. In bepaalde gevallen is kortere of langere individuele begeleiding nodig in de vorm van een training, hulpverlening, tijdelijk huisverbod. De aandacht gaat daarbij vooral naar jeugdigen en richt zich op de samenwerking met instellingen en het Veiligheidshuis. Ons doel is sluitende netwerken, en hulpverlening op maat als vangnet voor de zwaksten in de samenleving. De versobering van het voorzieningenbeleid creëert extra druk op de Wmo. 29
Met betrekking tot het Steunpunt Huiselijk Geweld werken we samen aan een Twentse aanpak. Onderdeel daarvan is het tijdelijk huisverbod, meldcode huiselijk geweld en een regionale visie. Hierover meer in bijlage VII. 4.3.
Participatie…. wat blijft over van huidige beleid?
Het huidig beleid met betrekking tot re-integratie ligt vast in o.m. de nota Sterker aan het Werk (2012) en de diverse verordeningen, waaronder de re-integratieverordeningen. In de nota Sterker aan het Werk is een onderscheid gemaakt naar inzet in instrumenten voor de verschillende doelgroepen. Deze doelgroepen worden onderscheiden naar hun mogelijkheden en positie op de participatieladder. Informatie, advies, vacaturematching op het Werkplein (en de bijbehorende werkgeversbenadering) worden hoofdzakelijk ingezet voor de mensen die zich bevinden op trede 5 en 6 van de participatieladder. Re-integratietrajecten, scholing en leer-werkplekken worden hoofdzakelijk ingezet voor mensen die zich bevinden op de treden 3 en 4 van de participatieladder en de mogelijkheid hebben om te stijgen naar de treden 5 en 6. Maatschappelijke participatie wordt ingezet voor mensen die zich bevinden op de onderste treden van de participatieladder en die binnen afzienbare tijd ook geen uitzicht hebben op loonvormende arbeid. Het huidige beleid t.a.v. de Wsw ligt vast in diverse begrotingen en jaarstukken van de Gemeenschappelijke Regeling SWB en ook in de aan de raad ter kennis gebrachte strategische visie. Met de invoering van de Participatiewet zal de instroom in de Wsw stoppen en de wachtlijst verdwijnen. Dat betekent een zgn. sterfhuisconstructie voor de Wsw. Wel kunnen de SW-bedrijven een prima rol vervullen bij het ontwikkelen van arbeidsvaardigheden en het trainen en begeleiden van mensen die onder de Participatiewet vallen. Zowel de mensen die regulier aan het werk gaan bij werkgevers als bij de nieuwe voorziening beschut werken. Het huidige beleid t.a.v. de Wajong is belegd bij UWV. De afdeling Medische Advisering is verantwoordelijk voor de (her) beoordelingen en het UWV Werkbedrijf voor de inzet van voorzieningen bij re-integratie op de arbeidsmarkt. De laatste taak gaat voor wat betreft de “nieuwe doelgroep” over naar de gemeenten. De bestaande doelgroep wajongers wordt op arbeidsvermogen herbeoordeeld en gaat over een periode van 3 jaar over naar gemeenten. Naast de landelijke werkinstructies, algemene maatregelen van bestuur e.d. hebben wij op regionaal niveau reeds contact met UWV Werkbedrijf over de overdracht van wajongers en de inzet van instrumenten en expertise. Wij streven naar een zo ‘warm’ mogelijke overdracht. Het huidige beleid t.a.v. de WWB wordt voor een groot gedeelte bepaald door landelijke wet- en regelgeving. Per 1-7-2014 worden naar alle waarschijnlijkheid maatregelen van kracht die een meer verplichtend karakter hebben, waaronder de verplichte tegenprestatie, de vier weken zoektijd en de sancties bij verwijtbare houding, gedrag en kleding. In het jaar 2014 wordt in het kader van de Bestuursopdracht Maatschappelijke participatie verder gewerkt aan het bieden van maatschappelijk zinvolle onbeloonde activiteiten aan mensen met een WWB-uitkering en een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt (trede 1 en 2 op de participatieladder). Afhankelijk van mogelijke wetswijzigingen wordt deze aanpak binnen deze wijzigingen georganiseerd. Voornemen: Vanwege de beperkte financiële middelen in het P-budget instrumenten blijven inzetten gericht op de drie groepen die in de nota Sterker aan het Werk onderscheiden zijn. De rol en de inzet van het mensontwikkelbedrijf SWB Midden Twente binnen de Gemeenschappelijke Regeling continueren. Daarbij de samenwerking met andere Twentse SWbedrijven op het vlak van beschut werken zoeken. Met het UWV Werkbedrijf afspraken maken over de overdracht van Wajongers en de inzet van instrumenten en expertise. Werkbedrijf en garantiebanen Allereerst moet duidelijk worden hoe de regionale en lokale verdeling van taken en verantwoordelijkheden ligt. Dit gaat in de loop van de eerste helft van 2014 duidelijk worden uit het overleg in de Werkkamer, de wetsbehandeling en de algemene maatregelen van bestuur. 30
Werkbedrijf De organisatie van het regionale Werkbedrijf is een regionale taak onder verantwoordelijkheid van de centrumgemeente Enschede. Inmiddels is afgesproken dat de gemeenten Hengelo, Almelo en Enschede het voortouw daarin nemen en in het eerste kwartaal met voorstellen komen. Als dit Werkbedrijf gevormd is zullen daar (bindende) afspraken gemaakt moeten worden over o.m. het instrument loonwaarde meting, vormgeving beschut werk en de verdeling van de garantiebanen. Over deze onderwerpen zullen de afzonderlijke raden verordeningen moeten aannemen in de het tweede halfjaar van 2014. Invulling garantiebanen In het Herfstakkoord is overeengekomen dat de beschikbaarstelling van de garantiebanen enigszins naar voren wordt gehaald en wel naar 2014. Dat betekent dat er 2014 al extra banen beschikbaar komen voor de doelgroep Wajong die nu nog onder de verantwoordelijkheid van UWV vallen. De acquisitie en invulling van deze banen ligt voor een groot deel op het Werkplein vanwege de gezamenlijke werkgeversbenadering. In de taakstelling va het Werkplein Twente, locatie Gieterij is deze taakstelling van de zijde van UWV al opgevoerd. Het betreft voor heel Twente in 2014 een aantal van 150 extra plaatsingen/banen. Voornemen: Bij de vormgeving van het regionaal Werkbedrijf in te zetten op één werkgeversbenadering voor alle doelgroepen via de structuur van het Werkplein Twente, drie locaties in Twente. Aandacht voor 18-23 jarigen In dit verband verdient de positie van jongeren vanaf 18 jaar en het onderwijs verlaten bijzondere aandacht vooral waar het gaat om de aansluiting met de arbeidsmarkt. Hulp en ondersteuning aan deze jongeren vindt vanuit de Jeugdwet plaats tot 18 jaar. Het Praktijkonderwijs voor kwetsbare jongeren is eindonderwijs. De weg naar Wajong en de daarbij behorende ondersteuning is afgesloten. De komende Entree-opleiding in het beroepsonderwijs (bedoeld o.m. als vervolg op VMBO) gaat zwaardere eisen stellen op het gebied van taal en rekenen. Bovendien geldt binnen deze Entree-opleiding een bindend studieadvies na vier maanden. Het bindend studieadvies kan ook zijn dat men niet toegelaten kan worden tot een vervolg MBO-opleiding en de school moet verlaten. Maatwerk-voorzieningen binnen het onderwijs zoals bijv. De Kapstok staan qua financiering en als gevolg van de invoering van passend onderwijs onder druk. Deze stapeling van maatregelen leidt er toe dat naar de inschatting van ROC van Twente er plm. 600 leerlingen in hun werkgebied uit het onderwijs vallen, bovendien in veel gevallen zonder adequate begeleiding. Deze jongeren hebben de mogelijkheid zich te melden bij de gemeente voor ondersteuning naar werk en inkomensondersteuning. Echter de melding is de verantwoordelijkheid van de jongere zelf en de wettelijke wachttijd voor ondersteuning is vier weken. Er vindt reeds overleg plaats tussen de regiogemeenten, jeugdzorg, ROC van Twente en de scholen voor praktijkonderwijs om deze kwetsbare jongeren niet tussen wal en schip te laten vallen, dan wel op straat te laten belanden. In het jaar 2014 willen wij het overleg tussen onderwijsdomein, jeugdzorg en gemeenten voortzetten om te komen tot een (pilot) aanpak waarin een doorgaande ondersteuning en begeleiding geboden kan blijven worden aan kwetsbare jongeren die het onderwijs verlaten, geen ondersteuning meer krijgen vanuit de Jeugdwet en zich op eigen initiatief dienen te melden bij de gemeente voor re-integratieondersteuning en inkomensvoorziening. Voornemen: In 2014 te komen tot een (pilot) aanpak voor doorzetten ondersteuning en begeleiding aan kwetsbare jongeren die het onderwijs verlaten. 4.4.
Inzet vrijwilligers en mantelzorgers
De noodzaak voor de hervorming van de langdurige zorg is mede ingegeven door de veranderende eisen die mensen stellen aan de kwaliteit van het leven. Mensen willen zo lang mogelijk thuis wonen en niet eenzaam zijn. De hervorming is er opgericht de zorg en ondersteuning voor ouderen en mensen met een beperking aan te passen aan die wens. Dat vraagt een andere organisatie van zowel de zorg die door professionals wordt gegeven als de ondersteuning die hun naasten hierbij kunnen bieden. Wanneer mensen langer in hun omgeving willen/moeten blijven wonen wordt er ook meer van die omgeving gevraagd. De rol van vrijwilligers en mantelzorgers (ook wel informele zorg genoemd) bij de ondersteuning wordt groter. Ook het Rijksbeleid is er op gericht om de informele vormen van zorg en ondersteuning te versterken, verlichten en verbinden. Er zijn echter ook grenzen aan wat gevraagd kan worden. Vrijwilligerswerk en mantelzorg kun je niet verplichten. 31
Een grens is bijvoorbeeld dat mantelzorgers en vrijwilligers (over het algemeen) niet worden ingezet voor lijfsgebonden zorg. De positie van mantelzorgers is overigens wel wat anders dan die van vrijwilligers. Het Rijksbeleid richt zich op: - Versterken: positie van informele zorg. Uitgangspunt is gelijkwaardigheid tussen cliënt, mantelzorger, vrijwilliger en formele zorg. - Verlichten: steunen van mantelzorgers en vrijwilligers door lotgenoten contact, tijdig signaleren van (dreigende) overbelasting, beperken van administratieve lasten. - Verbinden: samenwerking formele en informele zorg stimuleren. Scholing, toolkit voor professionals in de wijk, etc. Definities Wij hanteren de door het Rijk geformuleerde definities voor mantelzorg en vrijwillige zorg. Een mantelzorger is iemand die vaak langdurig en onbetaald zorgt voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorgers zijn niet altijd volwassenen maar ook jonge kinderen en jongeren die voor hun ouder(s) of broer of zus moeten zorgen. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Mantelzorg is anders dan vrijwilligerswerk ‘niet vrijwillig’. Het overkomt je doordat iemand in je omgeving hulp nodig heeft. Vrijwillige zorg is een keuze en veelal ontvangt de vrijwilliger waardering en begeleiding van een professional op de achtergrond. Ook kun je als vrijwilliger gemakkelijker de grenzen qua tijdsbesteding en aard van het werk bepalen.14 De laatste jaren wordt mantelzorg meer en meer een onderdeel van het totaal aan zorgcapaciteit in Nederland. Het totale zorgaanbod in Nederland is op dit moment zo verdeeld dat de zorg uit 20% formele zorg en 80% informele zorg bestaat. Het beleid van Hengelo In 2008 is er zowel een nota Mantelzorgers doen mee als een nota Vrijwilligersbeleid vastgesteld. Uitgangspunt waren toen de basisfuncties zoals door het Rijk verwoord en de principes van welzijn nieuwe stijl. De basisfuncties voor het vrijwilligersbeleid waren: vertalen maatschappelijke ontwikkelingen, verbinden en makelen, versterken, verbreiden en verankeren. Het fenomeen “vrijwillige zorg” is toen niet expliciet aan de orde geweest. Die voor het mantelzorgbeleid: informatie, advies en begeleiding, emotionele steun, educatie, praktische hulp, respijtzorg, financiële tegemoetkoming (mantelzorgcompliment) en materiele hulp. Wij kiezen er voor deze functies opnieuw te bekijken tegen het licht van de hervormingen en de transities. Dit doen wij onder andere samen met onze partners die betrokken zijn bij Samen Sterk, omdat zij zich inzetten voor en bezig houden met de belangen en ondersteuning van vrijwilligers en (jonge) mantelzorgers. Naar verwachting zal het Rijk op dit punt ook met een geactualiseerde visie en richtlijnen komen. Respijt zorg voor mantelzorgers Met de invoering van de nieuwe Wmo per 1-1-2015 verdwijnt de functie kortdurend verblijf ook wel respijtzorg (= het tijdelijk overnemen van de zorg van mantelzorgers genoemd zodat zij een adempauze kunnen nemen) uit de AWBZ. Er zijn op dit moment vele vormen van respijtzorg: logeren, dagbesteding, begeleiding groep, vakantieprogramma’s…. Deze vormen van zorg worden ondergebracht bij de Wmo en de Jeugdwet, echter zonder dat het als concrete voorziening in de wet is opgenomen. Gemeenten zijn nu ook al verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorg. Door de decentralisatie krijgen we echter te maken met groepen met een zwaardere en vaak levenslange hulpvraag die naast respijtzorg ook andere vormen van zorg en ondersteuning ontvangen. Het is een uitdaging de respijtzorg zo te organiseren dat er ook gebruik van gemaakt wordt. Als gemeente zullen we in het “keukentafel” gesprek op zoek gaan naar maatwerk. Ook op dit punt moet maatwerk worden geboden, waar is nu daadwerkelijk behoefte aan. Het gaat om het resultaat: het ontlasten van de mantelzorgers om overbelasting en uitval te voorkomen waardoor mensen prettig thuis kunnen blijven wonen in hun eigen omgeving ook al is er zorg en ondersteuning nodig. De respijt zorg moet dus een preventief effect hebben.
14
Vrijwillige zorg is beperkter dan vrijwilligers werk
32
Voornemen: Samen met onder andere de Samen Sterk partners werken aan een realistische kijk op het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg. Behoefte van mantelzorgers en cliënten aan respijt zorg in kaart brengen, evenals het aanbod voor cliënten. En de toegang tot deze vorm van ondersteuning regelen. 4.5.
Cliëntondersteuning
De middelen voor cliëntondersteuning worden met de nieuwe Wmo en de Jeugdwet ook overgeheveld naar de gemeente. Het is de bedoeling dat een integrale benadering van met participatie verband houdende hulpvragen mogelijk is. Dit sluit dus goed aan bij de samenhang die wij nastreven op de decentralisaties. Gemeenten krijgen zeggenschap over de vormgeving van de cliëntondersteuning. Op dit moment vindt er echter nog overleg plaats op landelijk niveau over de randvoorwaarden. Op welke manier kan een integrale benadering en beantwoording van hulpvragen dichtbij de burger worden georganiseerd? En hoe wordt de cliëntondersteuning gedurende het implementatieproces van de transities georganiseerd? In de concept wettekst staat het begrip cliëntondersteuning als volgt beschreven: “Ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen”. In artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 wordt gesteld dat het college er voor moet zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is voor elke ingezetene en dat er op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is. In de Participatiewet wordt eveneens gewezen op deze verantwoordelijkheid voor gemeenten. Gemeenten zijn op grond van artikel 7 van de Wwb verantwoordelijk voor het ondersteunen van de gemeentelijke doelgroep bij arbeidsinschakeling. Mensen kunnen bijvoorbeeld een aanvraag indienen voor ondersteuning bij re-integratie of een voorziening, zoals een jobcoach. Bij het doen van een aanvraag kan de aanvrager – als hij/zij dat wenst – gebruik maken van cliëntondersteuning. Hierbij staat het belang van de aanvrager centraal en wordt de hulpvraag in de gevallen waarin dat toegevoegde waarde heeft integraal en domeinoverstijgend bekeken. Op dit moment is MEE Twente de organisatie die het grootste deel van de middelen voor cliëntondersteuning van het Rijk ontvangt. Hoewel landelijk dus nog niet duidelijk is onder welke voorwaarden de cliëntondersteuning moet worden georganiseerd, zijn wij van plan om op korte termijn met MEE Twente en andere partijen in gesprek te gaan over de invulling van cliëntondersteuning en de rol en positie die zijn daarin kunnen innemen. Een eerste stap daartoe is gezet door de samenwerking van MEE bij Samen Sterk15 en de totstandkoming van wijkteams. Voornemen: In overleg met MEE Twente en andere partijen de huidige cliëntondersteuning in kaart brengen en ieders rol en posities voor de toekomst bepalen.
15 Samen Sterk is het samenwerkingsverband van Stichting Informele Zorg Twente (SIZT), Maatschappelijke dienstverlening van Carintreggeland, inclusief Stichting Welzijn Ouderen Hengelo (SWOH), Scala Welzijnswerk en sinds kort MEE Twente en Welbions.
33
5.
Hoe gaan we het nieuwe stelsel inrichten?
Burgers kunnen over het algemeen heel goed voor zichzelf zorgen. Ze werken, hebben een woning, voeden hun kinderen op of genieten van hun ‘oude’ dag. Maar soms gaat dat niet van zelf of ondervinden ze problemen op een van deze zogenaamde leefgebieden. Ze raken werkloos, krijgen schulden of worden ziek. Vaak vragen ze vrienden, familie of buren om hun te helpen. Soms gaan ze met hun (hulp)vraag naar de huisarts, maatschappelijk werker, pastoor of naar de juf of meester. We hebben het in die gevallen nog steeds over algemene voorzieningen. De (hulp) vraag kan echter niet altijd worden beantwoord en dan is extra hulp of ondersteuning nodig. Hulp op maat, ofwel maatwerkvoorzieningen. 5.1.
Houtskoolschets toegang tot voorzieningen
Met het vaststellen van het Beleidsplan maatschappelijke ondersteuning Hengelo 2012-2015 heeft de gemeenteraad besloten voor de inrichting van de toegang te kiezen voor model 5: de gemeente verzorgt zelf de toegang en voor complexe situaties doet de gemeente een beroep op aanbieders en/of een (regionaal) expertteam. Ook is besloten de toegang tot de ondersteuning via het huidige ‘zorgloket’ en de afdeling WMO te laten verlopen. Daarbij heeft ze het college de opdracht gegeven de gedachten over één centrale toegang (of dit nu gaat om de toegang tot huishoudelijke hulp, hulpmiddelen, begeleiding of werk en inkomen) nader uit te werken en de raad hierover te informeren. Op 19 november 2013 heeft het college de houtskoolschets vastgesteld, van hoe de Hengelose toegang tot ondersteuning er in de toekomst uit zou kunnen zien. Het gaat in de schets om vraagverheldering en de weg naar juiste hulp- en dienstverlening (het proces). Wij hebben niet de intentie de hulp- en dienstverlening zelf te organiseren. Onze toegang tot voorzieningen ziet er als volgt uit: Algemene voorzieningen Hulpverleners en burgers Vindplaatsen Huisarts, praktijkondersteuners
Maatschappelijk werk, thuisbegeleiding
Burger met een vraag
Welzijnswerk (o.a. jongerenwerk, welzijn ouderen)
School, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf JGZ Consultatiebureau
Maatwerkvoorzieningen (1 plan)
(Sociale) wijkteams
Expert (team) lokaal/regionaal Publieksplein
Basiszorgteams
Huisarts Medisch specialist Jeugdarts LOES
L o k e t
RMC
Jeugdhulp
GRIP
Jeugd- en opvoedhulp, jeugdzorg plus (collectief/individueel)
Jeugd GGZ, jeugd LVB (collectief/individueel)
Consulenten Klantmanagers
Leerplicht Passend onderwijs
UWV, werkplein, bedrijven, gemeente
Uitkering, werk, schuldsanering, bijzondere bijstand
Raad v.d. kinderbescherming AMHK
Politie, veiligheidshuis, woningbouwcorporatie, wijkplatforms Familie, buren, mantelzorgers, vrijwilligers, verenigingen E.a.
Huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging
Combinatie van zorg; arrangementen bestaande uit eigen kracht, algemene en maatwerkvoorzieningen
Hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoer
Begeleiding, incl. dagactiviteiten (collectief/individueel)
Passend onderwijs, SMI
Jeugdbescherming, jeugdreclassering
E.a.
Figuur 5: Houtskoolschets van toegang tot voorzieningen
We definiëren toegang binnen ons model als de toegang tot een antwoord op vragen van burgers. Een vraag kan een vraag om informatie zijn, een niet pluis gevoel, een vraag naar ondersteuning, een probleem of een latent aanwezige vraag. Het gaat voor ons om vragen die het gemeentelijke sociale domein raken, van huishoudelijke hulp en begeleiding tot (jeugd)zorg en werk en inkomen. We hebben het dan over (hulp)vragen waarop de burger niet zelf een antwoord weet of deze niet 34
kan krijgen via familie, vrienden, school, huisarts, etc. Professionele maatwerk ondersteuning is nodig om zijn vraag te beantwoorden. Binnen ons model organiseren we de eerste toegang breed en dichtbij de burger via hulpverleners (leerkrachten, huisartsen, ouderenadviseurs, jongerenwerkers, pastores, Wmo-consulenten, wijkagenten, woonconsulenten e.a.) en medeburgers (familie, vrienden, buren). Die kunnen de vragen beantwoorden dan wel de weg wijzen naar de plek waar de vraag beantwoord kan worden. Binnen onze huidige zorgstructuur hebben we het ook vaak over vindplaatsen. Dit zijn plekken waar het dagelijks leven van jeugdigen, burgers plaatsvindt. Hulpverleners en burgers zijn veelal aanwezig en bekend in de wijk en bij de samenleving. Ze zijn makkelijk toegankelijk en laagdrempelig. We zijn ons ervan bewust dat we hulpverleners en burgers vanuit het publieksplein op verschillende manier moeten benaderen. Daarbij rekening houdend met interculturele aspecten. Van belang is dat zij vroegtijdig kunnen signaleren, ondersteunend kunnen handelen en/of kunnen doorverwezen naar het publieksplein of naar een (andere) algemene voorziening, zoals bijvoorbeeld een wijkteam. We gaan er vanuit dat de burger zelf bepaalt waar hij zijn vraag neerlegt. Hij/zij weet vaak zelf waar de vraag het best beantwoord kan worden. Hulpverleners en medeburgers kunnen de burger behulpzaam zijn bij het beantwoorden van vragen. Veel vragen zullen direct beantwoord kunnen worden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het merendeel van de vragen van burgers (zo’n 80%) enkelvoudig zal zijn. Daarvoor dient zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis ondersteuning geregeld te worden, via het eigen netwerk dan wel via een algemene of maatwerkvoorziening. Wanneer de burger denkt dat een hulpverlener of medeburger de vraag niet kan beantwoorden of deze daar niet wil neerleggen, is het gemeentelijk publieksplein de plek waar de vraag gesteld kan worden. Ook hulpverleners kunnen daar terecht als zij vragen van burgers niet zelf kunnen beantwoorden. Met het oog op de daadwerkelijke overgang van de extra taken naar de gemeente, gaan we het huidige zorgloket (en de daaraan gekoppelde afdeling) uitbouwen tot publieksplein en betrekken we daar ook sociale zaken bij. Want met het oog op de transities moet daarbij niet alleen gekeken wordt naar welzijn, wonen en zorg, maar ook naar de domeinen sociale zaken en onderwijs. Daarbij moet de mogelijkheid gecreëerd worden voor ander partners van de gemeente om aan te sluiten bij het netwerk van hulpverleners, burgers en het publieksplein. Dit is tijdens verschillende uitloopavonden door raadsleden ook duidelijk meegegeven aan het college.
Vraagpunten één centrale toegang- het publieksplein: wat doet de frontoffice en wat doet de backoffice? Wat vraagt dat van de medewerkers ( aantal? opleidingen? ) En hoe kunnen ICT en werkprocessen hierin ondersteunen?
35
5.2.
Algemene voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn 0e- en 1e-lijns16 voorzieningen die voor onze burgers vrij toegankelijk zijn. Dat wil zeggen dat ze geen toestemming van ons nodig hebben om er gebruik van te maken. Algemene voorzieningen kunnen collectief (soms doelgroep gericht) en individueel zijn. Voorbeelden van collectieve algemene voorzieningen die door de gemeente worden gefinancierd zijn de jongerensoos, ouderensociëteiten, vrijetijdsbesteding voor verstandelijk gehandicapten, prenatale voorlichting en sociale vaardigheidstrainingen. Individuele algemene voorzieningen die wij financieren zijn bijvoorbeeld maatschappelijk werk, ouderenadviseur, jeugdgezondheidszorg en begeleide omgangsregeling (voor ouders in scheiding). Voor een deel gaat het om algemene voorzieningen die wij als gemeente niet financieren, maar waarmee wij wel goede afspraken willen maken omdat ze als voorliggend of aanvullend dienen van door ons te financieren voorzieningen. Of omdat ze een signalerende functie hebben. Voorbeelden hiervan zijn onderwijs, kinderopvang, huisartsenzorg, en (fysio)therapie. Maar ook het UWV, de politie en de woningbouwcorporatie zijn voorzieningen waar burgers vragen kunnen stellen en die kunnen signaleren. Hoewel algemene voorzieningen vrij toegankelijk zijn voor burgers, maken we met de aanbieders ervan gerichte resultaatsafspraken. Denk bijvoorbeeld aan registratie van gegevens, handelen volgens kantelingsprincipe, evt. maximum aantal gesprekken, juiste mensen op de juiste plek en, voor zover aan de orde, inzet op een brede vraagverheldering. Wij kiezen er voor in te zetten op veelzijdige en kwalitatief goede algemene voorzieningen die zo veel mogelijk (hulp)vragen van burgers moeten beantwoorden. Wij benadrukken daarmee de preventieve taak van deze voorzieningen. Om een juist en samenhangend pakket aan hulp- en dienstverlening aan te bieden aan de burger moet nauw worden samengewerkt met zorgverleners uit de 0e-, 1e- en 2e-lijn. Samen moeten ze komen tot integrale programma’s om problemen eerder te signaleren, te voorkomen, uit te stellen of op te lossen. Vanwege de hiervoor genoemde onduidelijkheid van uit het Rijk is het nu nog onmogelijk om concreet aan te geven hoeveel we waarin precies ‘investeren’. 5.2.1.
Scholen en huisartsen
Vanuit de jeugdzorg en zorg voor ouderen zijn scholen en huisartsen belangrijke algemene voorzieningen en vindplaatsen. Wij kiezen er voor ze een expliciete rol en positie in ons nieuwe stelsel te geven en afspraken met ze te maken over samenwerking en aansluiting van voorzieningen in hun nabijheid. Omdat ook de koppelingen tussen zorg en veiligheid belangrijk is, gaan we daarna in op de rol van politie en Veiligheidshuis binnen het nieuwe stelsel. School en voorschool Op school of de peuterspeelzaal worden kinderen gevolgd in hun ontwikkeling. De afstemming met ouders over hoe gaat met hun kinderen of jongeren is er regelmatig. Zorgen worden onderling gedeeld. Alle vormen van onderwijs en opvang kennen een Zorg Advies Team, dat vragen van ouders, jongeren en de professionals kan bespreken, advies kan geven en eventueel verdere hulp in kan schakelen. We spreken in dit kader van de vindplaatsen waar jeugdigen vanzelfsprekend komen en waar ook goed gekeken wordt naar hoe het gaat met de jeugdige. Op deze plekken is het ook logisch dat vragen gesteld worden en zorgen gedeeld worden door ouders of door jongeren zelf. In de komende jaren willen we de zorg in de school en de zorg die op school geboden kan worden nog beter vervlechten en extra mogelijkheden voor het invliegen van specifieke zorg creëren. De jeugdgezondheidszorg en het maatschappelijk werk zijn de partijen die op deze plekken een sleutelfunctie hebben. Vraagstuk is de komende jaren hoe het erbij halen van specifieke zorg op school opgepakt kan worden en hoe op de vindplaatsen direct toegang mogelijk is tot extra of andere zorg.
16
De term 1e- en 2e-lijns komt uit de (gezondheids)zorg. 1e-lijns zorg is de zorg die rechtstreeks toegankelijk is voor de patiënt in de thuissituatie (zonder verwijzing), zoals huisarts, wijkverpleegkundige, fysiotherapeut, eerstelijnspsycholoog, tandarts of apotheker. 2e-lijns zorg is de zorg waarvoor de patiënt een verwijsbrief (van de huisarts) nodig heeft, zoals de medischspecialist of het ziekenhuis. Welzijnswerk wordt ook wel aangeduid als 0e-lijns voorzieningen.
36
Experiment passend onderwijs - jeugdzorg In samenwerking met de gemeente Borne, Haaksbergen en Hof van Twente en Plein Midden Twente (het samenwerkingsverband vanuit het primair onderwijs voor onze subregio), willen we komen tot een goede inrichting van zorg in en om school en het werkelijk realiseren van één gezin, één plan. Het onderwijs herdefinieert welke zorg zij zelf kan bieden en als gemeente vragen we haar functie als vindplaats (of werkplaats) voor de transities te versterken. Voor het onderwijs is een stevige koppeling met het publieksplein essentieel. Zijn daarin de huidige medewerkers in de ZAT’s de wegwijzers op scholen en moet het onderwijs onderdeel uitmaken van het publieksplein? Huisarts, medisch specialist en jeugdarts Gelet op het belang van een goede en doelmatige hulpverlening wordt in de Jeugdwet expliciet de mogelijkheid tot verwijzing naar de jeugdhulp opgenomen voor de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts. Zowel de huisarts als de medisch specialist heeft vanuit zijn specifieke expertise een verantwoordelijkheid om goede diagnoses te stellen, zorg te verlenen of de jeugdige door te geleiden naar de ondersteuning, hulp of zorg die volgens de professionele standaard nodig is. De jeugdarts is de sociaal geneeskundig specialist van kinderen en ziet (bijna) alle kinderen periodiek. Uit het oogpunt van een integrale aanpak, kwaliteit van de hulpverlening, kostenbeheersing en volumebeheersing moeten gemeenten hierover afspraken maken met zorgverzekeraars en professionals. Huisartsen en jeugdzorg We zijn samen met een viertal geïnteresseerde huisartsenpraktijken de transitie van de jeugdzorg aan het verkennen. Eerst is geïnventariseerd hoe het nu gaat en welke ervaringen huisartsen hebben met de jeugdzorg. Uit die inventarisatie blijkt onder andere dat huisartsen de koppeling missen met de school en de jeugdarts. Op dit moment worden gesprekken gevoerd over de samenwerking in de toekomst. De jeugdarts is inmiddels aangesloten bij het project. Het uiteindelijke doel is om een kind sneller op de juiste plek te krijgen, onnodige doorverwijzing naar gespecialiseerde jeugdzorg te voorkomen en/of medicalisering tegen te gaan. Voornemen: De school en voorschool een expliciete rol en positie geven in ons nieuwe stelsel voor maatschappelijke ondersteuning. Vanuit het experiment passend onderwijs – jeugdzorg te komen tot concrete afspraken met onderwijs en zorgpartners over de inrichting van de zorg in en om school. In 2014 handelingsafspraken maken met de huisartsen(groepen) in Hengelo over de toeleiding naar ondersteuning en hulp. Politie en zorgmeldingen De politie levert een bijdrage aan veiligheid. Binnen de politiële jeugdtaak wordt dat vertaald in de aanpak van jeugdcriminaliteit en overlast van jeugd in de openbare ruimte. Naast deze 'repressie' bestaat de politiële jeugdtaak uit nog twee andere onderdelen. Het gaat hierbij om 'preventie' en 'vroeg signaleren en doorverwijzen'. Met name dit laatste taakveld heeft de afgelopen jaren een sterke ontwikkeling doorgemaakt. De politie draagt de verantwoordelijkheid om te signaleren of in actie te komen, wanneer zij het vermoeden heeft dat een kind in een zorgwekkende situatie zit. Dat is een situatie die mogelijk op een of andere manier de ontwikkeling en/of opvoeding van het kind kan bedreigen. De politie doet in deze situatie nu een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg. Deze verantwoordelijkheid van vroeg-signaleren blijft niet alleen beperkt tot de publieke ruimte, maar strekt zich uit, net zoals bij huiselijk geweld, tot achter de voordeur. Blijkt er inderdaad een zorgwekkende situatie te zijn, dan is het Bureau Jeugdzorg er (eventueel in afstemming met Maatschappelijke Werk) verantwoordelijk voor dat het kind en/of de ouders de juiste hulp krijgen. Veiligheidshuis Voor de bespreking van complexe persoons-, systeem- en gebiedsgerichte problematiek waarbij sprake is van ernstige overlast en criminaliteit en voor de aanpak daarvan zijn de Veiligheidshuizen opgericht. Het Veiligheidshuis is een netwerksamenwerking tussen straf-, zorg- en (andere) gemeentelijke partners waarin zij onder eenduidige regie komen tot een keten overstijgende aanpak. Het gaat hier om samenwerking tussen gemeenten, politie, Openbaar Ministerie, raad voor de kinderbescherming en de huidige bureaus jeugdzorg. Sinds 1 januari 2013 vallen de Veiligheidshuizen onder regie van de gemeente. Zo kunnen we ook in strafrechtelijke zaken zorgen voor een optimale inbedding in en afstemming met lokale en regionale zorg- en veiligheidsnetwerken. 37
Het OM werkt aan een snelle afhandeling van veelvoorkomende criminaliteit: de zogenaamde ZSMaanpak. In de ZSM-werkwijze wordt na aanhouding van de verdachte zo spoedig mogelijk een beslissing genomen over het afdoeningstraject. De ZSM-tafel voor onze regio is gevestigd in Deventer. Het Openbaar Ministerie heeft niet de mogelijkheid om aan te sluiten bij alle lokale zorgnetwerken. Daarom wordt vanuit het Veiligheidshuis momenteel nagedacht over de inrichting van één opschalingsmogelijkheid inzake het risico-jongerenoverleg voor heel Twente: het Justitieel Overleg Risicojongeren (JOR) Twente. In het JOR wordt een persoonsgerichte aanpak vastgesteld van jongeren (van 12-23 jaar) en hun omgeving. Het gaat om jongeren met complexe problematiek, die zowel binnen zorg als justitieketen bekend zijn. Voornemen: Gemeenten en politie maken afspraken over de wijze waarop en bij wie de politie vanaf 2015 zorgmeldingen doet. Dit in relatie tot de vorming van een AMHK. We maken afspraken met het Veiligheidshuis in algemene zin en het JOR in het bijzonder over de (toegang tot) zorg. 5.2.2.
Sociale wijkteams in Hengelo?
Staatsecretaris Van Rijn heeft aangekondigd dat gemeenten middelen krijgen voor het inrichten van sociale wijkteams. Nog niet bekend is of en zo ja welke voorwaarden er dan aan dat budget worden gesteld. Landelijk is het idee dat sociale wijkteams de kern zijn van het nieuwe stelsel van maatschappelijke ondersteuning. Het idee is dat er vanuit de wijkteams beter grip ontstaat op het versterken van de burgerkracht, de relatie met huisartsen vergemakkelijkt wordt en werkprocessen tussen teams en stedelijke dienstverlening “lean en mean” kunnen worden ingericht. Dit met als doel “een beter op elkaar afgestemde dienstverlening aan burgers die het alleen niet redden”, aldus het rapportage Sociale wijkteams in ontwikkeling.17 Daarin wordt gesteld dat de inhoudelijke richting duidelijk mag zijn, de manier waarop de teams zich moeten vormen en ontwikkelen allerminst. Hoe meer wij er over lezen en horen, hoe meer verschillende inhoudelijke richtingen we in het land zien. Er zijn teams die zich richten op alle bewoners van een buurt of wijk, maar er zijn ook teams die zich specifiek richten op burgers met meervoudige problematiek. Er zijn teams die hoofdzakelijk vanuit participatie en Wmo werkzaam zijn, maar ook teams die dat combineren met jeugd en gezin. We zien echter ook gemeenten waarin de sociale wijkteams eerst het hele sociale domein bestreken (participatie, Wmo en jeugdzorg), maar die bij nader inzien toch met aparte jeugdzorgteams gaan werken. Kortom, sociale wijkteams kennen een veelheid aan verschijningsvormen. Dan is het goed te kijken wat bij Hengelo past. Wat past bij Hengelo? Ook in Hengelo beginnen we niet uit het niets. We kennen uit het vroege verleden de buurtnetwerken en meer recent met het sleutelteam en de sociale voorhoede. Die ervaringen hebben ons geleerd dat de doelen en rollen van en binnen de teams goed onderscheiden moeten worden. Dat teams niet de groot moeten zijn en niet te veel verschillende taken moeten hebben. En dat de teams niet te veel moeten overleggen, maar vooral moeten doen! Tijdens een bijeenkomst met de commissie sociaal is gediscussieerd over sociale wijkteams in Hengelo. Welke vraag moet worden beantwoord in de wijken of welke problemen moeten daar worden opgelost. En voor wie dan? Het blijkt dat veel raadsleden graag zien dat er integrale wijkteams zijn die breed inzetbaar zijn voor alle burgers die in een wijk woonachtig zijn (niet op te kleine schaal). Het moet een team zijn dat laagdrempelig is, makkelijk aan te spreken en te raadplegen is en ook zelf burgers aanspreekt en ondersteunt. Het gaat om praktische inzet en ondersteuning (het doen) en waar nodig signalering van zwaardere problematiek. Kijk wel naar behoefte van burgers en stel daarop teams samen, aldus een aantal leden van de commissie sociaal. Sociale veiligheid werd ook vaak in verband gebracht met de sociale wijkteams. GRIP en Samen Sterk Vanuit het uitgangspunt ‘behoud het goede’ kiezen wij er voor zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande structuren en netwerken in Hengelo, waarin scholen en huisartsen in onze optiek een prominente rol vervullen. Maar ook de structuren en netwerken die we de afgelopen jaren met onze partners hebben opgebouwd. Met GRIP en met de bij de huidige wijkteams betrokken partners van Samen Sterk. Dit geeft voor nu stabiliteit en vertrouwen.
17 ‘Sociale wijkteams in ontwikkeling. Inrichting, aansturing en bekostiging’, Gemeenten Eindhoven, Enschede, Leeuwarden, Utrecht en Zaanstad, Transitiebureaus WMO en Jeugd én VNG, juli 2013.
38
GRIP Dat betekent dat wij kiezen voor een doorontwikkeling van het GRIP-team voor multiprobleem gezinnen. Dit is een stedelijk team van professionals uit de 2e lijns die multiprobleem gezinnen. De praktijk wijst uit dat deze gezinnen het best geholpen zijn, als één persoon meerdere problemen tegelijk oppakt, waarbij het gezin zelf aangeeft waar het hulp bij nodig heeft. De GRIP-coach verleent zorg en coördineert naar eventuele andere zorgaanbieders. Op deze manier heeft het gezin één aanspreekpunt en krijgt het weer GRIP op zijn situatie. Op dit moment wordt gekeken hoe het beste (soms langdurig, maar minder intensief) nazorg verleent kan worden. De gemeente voert hierop regie. Op dit moment is er één team dat stedelijk functioneert, maar mogelijk komt er in de toekomst een tweede team bij. Wij zien op dit moment geen reden om deze inzet wijkgericht te organiseren. Daarmee versnippert de deskundigheid. Samen Sterk Daarnaast stimuleren wij de integrale wijkgerichte samenwerking van onze (professionele) partners binnen Samen Sterk. Zij kiezen er voor de samenwerking vorm te geven door per stadsdeel een team te maken (Samen Sterk-team), waarmee zij de vragen van kwetsbare en mogelijk niet zichtbare burgers in de wijken zo snel mogelijk, zo licht mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis beantwoorden. De professionals van deze organisaties zijn werkzaam in de wijk en kennen veel burgers en de vragen die zij hebben. Zij zijn er in principe voor alle burgers, maar we vragen ze expliciet te letten op de kwetsbare burgers voor wie het lastig is om via het eigen netwerk hun vragen te beantwoorden dan wel problemen op te lossen. Wij vragen ze: - Om vanuit de vragen of problemen die burgers hebben te komen tot een gecoördineerd en op elkaar afgestemd programma van diensten en activiteiten. - Om vanuit hun reguliere werkzaamheden burgers in de wijken te ondersteunen. - Om in de wijken een signalerende functie te vervullen en waar nodig te zorgen voor een snelle en warme overdracht naar elkaar en/of naar het publieksplein. We kiezen er dus voor om naast de ontwikkelingen van GRIP en Samen Sterk geen aparte (sociale) wijkteams samen te stellen. En wij kiezen er ook voor de Samen Sterk-teams geen directe rol te laten vervullen in de toegang naar de 2e lijns maatwerkvoorzieningen. Omdat ook ander hulpverleners (van instellingen dan wel vrijgevestigd) in de wijk werkzaam zijn, vinden wij het belangrijk dat zij kunnen aanhaken bij de wijkteams. Denk bijvoorbeeld ook aan de (schakel)wijkverpleegkundige. Gelukkig maakt de samenwerking binnen Samen Sterk dit ook mogelijk en weten we dat ze al met anderen in gesprek zijn voor deelname aan de samenwerking (al dan niet binnen de wijkteams). Op dit moment is het lastig inschatten of het ook de Samen Sterk-teams zijn die de link met scholen en huisartsen moeten vervullen. Wij zijn bang dat ze dan te veel rollen en taken krijgen. Scholen hebben aangegeven een andere kennis en kunde nodig te hebben en graag een team van JGZ en jeugdzorg professionals aan de school te verbinden en deze te vervlechten met de interne zorgstructuur van het onderwijs. Het gaat daarbij om een andere rol en samenstelling. Het experiment passend onderwijs – jeugdzorg gaat dit uitzoeken. En we hebben gemerkt dat huisartsen in veel gevallen niet wijkgericht werken omdat patiënten veelal niet uit de wijk komen waar de huisarts gevestigd is. Hoewel uit overleg met huisartsen blijkt dat een aantal huisartsen voor wat betreft de ouderenzorg en jeugdzorg ook een link ziet met wijkteams. Of hebben we het dan meer over de multidisciplinaire basiszorgteams waarover gesproken wordt in het advies van de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg Regie aan de poort?18 Daar wordt gesproken over basiszorgteams op wijkniveau met huisartsenzorg, verpleegkundige zorg en maatschappelijk werk als kern, om burgers te faciliteren zelf hun problemen aan te pakken waar dit kan en vroegtijdig integrale en gecoördineerde hulp te bieden waar nodig. De experimenten met de huisartsen en schakelwijkverpleegkundigen moet ons hierin meer duidelijkheid geven. Voornemen: De ingezette ontwikkelingen rondom GRIP (voor multiprobleem huishoudens) en Samen Sterkwijkteams verder uit te werken. Aansluiting van andere organisaties bij beide ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarnaast met huisartsen en scholen via de experimenten te kijken wat zij nodig hebben en hoe zich dit verhoudt tot de Samen Sterk-teams.
18
‘Regie aan de poort. De basiszorg als verbindende schakel tussen persoon, zorg en samenleving’, Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, Den Haag, december 2012.
39
5.3.
Publieksplein
Het centrale punt van de toegang noemen we het publieksplein. Het publieksplein wordt de plek waar iedere burger zijn vraag kan stellen. Het publieksplein is ook de plek waar vragen van hulpverleners beantwoord kunnen worden of waar signalen neergelegd kunnen worden. Het publieksplein weet zelf het antwoord of ondersteunt de burger/hulpverlener bij het zoeken naar antwoorden. Uitgangspunt is dat de burger zijn vraag maar één keer hoeft te stellen. In het publieksplein vindt professionele vraagverheldering plaats, gericht op de vraag achter de vraag. Daarbij staat het beantwoorden van de vraag centraal, niet de financiering van de antwoorden. Vraagverheldering en het zoeken naar oplossingsrichtingen die een duurzame ondersteuning realiseren zijn belangrijk, vooral bij complexe vragen/ondersteuningsbehoeften. Dit gebeurt samen met de burger of het gezin. Daarbij moet goed gekeken worden naar de optimale mix van eigen kracht en de inzet van netwerken, informele zorg, algemene en collectieve voorzieningen en individuele ondersteuning. Maatwerk dus. Het publieksplein krijgt de volgende functies: 1. Informatie en adviescentrum voor het sociaal domein (direct voor burgers, maar ook voor professionele en vrijwillige hulpverleners) 2. Vraagverheldering (=routebepaling) 3. Toeleiding naar collectieve en/ of individuele voorzieningen (zorg, welzijn, inkomen en onderwijs) 4. Opstellen en bewaken van maatschappelijke ondersteuningsplannen (één gezin, één plan) 5. Organiseren, faciliteren (en deels uitvoeren) van preventieactiviteiten 6. Signaleren van trends en ontwikkelingen. Het publieksplein bestaat uit specialisten op het gebied van vraagverheldering met verschillende opleidings- en kennisachtergronden. Het team werkt met één vraagverhelderings- en toeleidingsmethodiek, gericht op het versterken van de eigen kracht van de aanvrager. Dit vraagt om een extra investering in onze medewerkers aan de voorkant. Wij zijn er van overtuigd dat wanneer we investeren aan de voorkant door daar goede medewerkers neer te zetten, wij aan de achterkant, dus in de zorgverlening aan burgers, kunnen besparen. Gewoon door een goede integrale vraagverheldering, rekening houdend met de omslag in denken en doen (kanteling). Het publieksplein is op te delen in het daadwerkelijke loket (functie 1) en de consulenten en klantmanagers (functies 2, 3 en 4). Conform de huidige verdeling in zorgloket en consulenten. Ook bij sociale zaken is de loketfunctie gescheiden van die van de klantmanagers. Een toelichting op de werkzaamheden binnen het loket en dat van de consulenten en klantmanagers is te vinden in bijlage VIII. Wij kiezen er voor het huidige zorgloket uit te bouwen tot publieksplein. Ter voorbereiding daarop zijn, naast de al genoemde experimenten met betrekking tot schakelwijkverpleegkundigen, huisartsen en (passend) onderwijs, de volgende experimenten gestart. Experiment jeugd en gezin Na de vakantie is het team consulenten jeugd en gezin gestart. Doel van dit team is een brede vraagverheldering en ondersteuning aan het gezin te bieden. Een deel van de aanmeldingen die tot kort bij Bureau Jeugdzorg binnen kwamen, worden nu door dit team opgepakt. Daarbij wordt een integrale outreachende aanpak gehanteerd. Mede daarom bestaat het team uit specialisten vanuit verschillende sectoren en organisaties. De aansturing van dit team pakt de gemeente samen met Bureau Jeugdzorg op. In complexe situatie kunnen we ons voorstellen dat er vanuit de zorgstructuur extra inzet nodig is. Dit betekent een duidelijke afbakening van de rol en posities van de consulenten en klantmanagers. Zij moeten weten wanneer ze een collega (met een andere expertise) dan wel een externe partner of adviseur moeten inroepen voor specifieke problemen. Dit vraagt om een zorgvuldig verandertraject en goede functie- en procesbeschrijvingen. Aanbod voor multiprobleemsituaties in beeld brengen Naast het GRIP-team is er nog ander aanbod voor multiprobleemjongeren en -gezinnen. Zo kennen we Kickstart en trajectbegeleiding voor jongeren. Ook bij instellingen is er aanbod voor deze doelgroep, zoals bijvoorbeeld het T-team en het FACT19-team (van Jarabee, Ambiq en Mediant). 19
Function Assertive Community Treatment
40
Hoe verhoudt zich dit tot elkaar? De rol en positie van deze teams en hulpverleners zullen we op korte termijn uitwerken. Procesmanagement Naast deze inzet vanuit de gemeente en partners voor burgers, kennen we binnen de Hengelose zorgstructuur ook het procesmanagement. De procesmanagers komen in beeld als zorgpartijen er onderling niet uitkomen. Op dit moment doen ze dat vanuit een onafhankelijke positie vanuit de gemeente. Met de decentralisatie van de zorgtaken naar de gemeente, verdwijnt deze onafhankelijke rol. Dit maakt het noodzakelijk om opnieuw te kijken naar de rol en positie van procesmanagement. Directe samenwerking WMO-consulenten en klantmanagers sociale zaken Klantmanagers van sociale zaken hebben veel contact met hun contact met klanten. Met enige regelmaat komt het voor dat zij denken dat een klant meer nodig heeft dan een uitkering of werk. In theorie kan het goed zijn dat een klant snel werk zou moeten kunnen vinden, maar in de praktijk zijn er soms belemmerende factoren, zoals schulden of psychische problemen. Afgesproken is dat in dit soort situaties klantmanagers en WMO-consulenten vaker samen optrekken en waar nodig samen huisbezoeken doen. Enerzijds om de klant vanuit een meer integrale benadering van dienst te zijn, anderzijds te leren van elkaar werkwijze. Leerplicht en RMC Vanuit de gemeente kennen de toezichtstaken vanuit de leerplicht en RMC (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt voor voortijdig schoolverlaters) nu al een nauwe relatie met de zorgstructuur voor de jeugd. Het is dan ook niet meer dan logisch dat uiteindelijk ook de leerplicht en het RMC deel uit maken van het publieksplein. We gaan kijken hoe dit vorm moet krijgen.
Voornemen: Het huidige zorgloket door te ontwikkelen tot het publieksplein. De toegangsfunctie tot jeugdzorg via het experiment uit te werken vanuit de gedachte één gezin, één plan en waar nodig één regisseur. De rol en positie van het GRIP-team, in relatie tot ander aanbod voor de doelgroep multiprobleemgezinnen uit te werken. Daarbij de positie van procesmanagement opnieuw te bezien. Met betrekking tot re-integratievoorzieningen in 2014 goede afspraken te maken over de verbinding met andere voorzieningen. Te onderzoeken of het onderwijs een onderdeel moet uitmaken van het publieksplein. Leerplicht en RMC op termijn deel te laten uit maken van het publieksplein. Rol AMHK en raad voor de kinderbescherming Naast de huisarts, medisch specialist en jeugdarts (zie paragraaf 5.2.1.) krijgen ook het AMHK en de raad voor de kinderbescherming een specifieke rol in de toegang tot jeugdhulp. AMHK Het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) wordt wettelijk verankerd in de nieuwe WMO. Het AMHK fungeert als herkenbaar en toegankelijk meldpunt voor alle gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het AMHK geeft advies en consult aan burgers en professionals. Als een signaal leidt tot een melding, doet het AMHK onderzoek en informeert, indien nodig, het gemeentebestuur en de raad voor de kinderbescherming en schakelt passende hulpverlening in. Zodra blijkt dat vrijwillige hulpverlening de problemen niet kan oplossen en een kind bedreigd wordt in zijn ontwikkeling, draagt het AMHK de casus onmiddellijk over aan de raad voor de kinderbescherming. Een aantal processtappen in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is wettelijk belegd bij het (te vormen) AMHK en zal dus regionaal (op Twentse schaal) vorm krijgen. Voor stappen die gericht zijn op het opstellen en uitvoeren van het herstelplan geldt dat gemeenten/regio’s meer vrijheid hebben bij de keuze waar die te positioneren. De inzet is zoveel mogelijk activiteiten op dat terrein door of samen met het lokale sociale domein/de lokale zorgstructuur uit te laten voeren. De 14 samenwerkende gemeenten in Twente starten een ontwikkel- en implementatietraject om te komen tot een AMHK in Twente. Dit traject moet leiden tot heldere afspraken over wat Hengelo lokaal organiseert en faciliteert en wat de 14 samenwerkende gemeenten regionaal/gezamenlijk vormgeven. 41
Raad voor de kinderbescherming en Kinderrechter Als uitgangspunt geldt dat de raad voor de kinderbescherming onderzoek doet naar de noodzaak tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel indien het college hiertoe een verzoek heeft gedaan. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan het systeem van meldingen en eventuele doorgeleidingen naar de raad voor de kinderbescherming. Het AMHK krijgt echter wel de bevoegdheid zich rechtstreeks tot de raad voor de kinderbescherming te wenden. Zij moet de gemeente hierover dan wel informeren. Het is aan de raad voor de kinderbescherming om te bepalen of het een zaak al dan niet in onderzoek neemt. Als de raad na onderzoek tot het oordeel komt dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is, dient zij een verzoekschrift in bij de kinderrechter. In het verzoekschrift neemt de raad naast de onderbouwing van de maatregel ook op welke gecertificeerde instellingen (gezinsvoogd) het meest voor de hand ligt om de maatregel uit te voeren. De gemeente –of de regio- bepaalt welke gecertificeerde instellingen worden gecontracteerd. Tussen de raad voor de kinderbescherming en de gemeente is overleg noodzakelijk over welke instelling in het verzoekschrift aan de rechter wordt opgenomen. Dit wordt vastgelegd in een protocol. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een rol bij jeugdreclassering, evenals de rechter, het Openbaar Ministerie of de directeur van een justitiële jeugdinrichting. Jeugdreclassering wordt op verzoek van één van deze partijen ingezet naar aanleiding van een strafbaar feit of ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing. Het kan op zowel vrijwillige basis als in gedwongen strafrechtelijk kader worden uitgevoerd. Voor de uitoefening van de jeugdreclasseringstaken zal een daartoe aangewezen gecertificeerde instelling ingeschakeld worden. In het individuele strafadvies van de raad voor de kinderbescherming wordt een advies opgenomen welke gecertificeerde instelling voor jeugdreclassering het beste de maatregel uit kan voeren. De raad voor de kinderbescherming overlegt met de gemeente over welke gecertificeerde instelling in het strafadvies wordt opgenomen. Ook dit en andere afspraken worden vastgelegd in een protocol. Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat onze burgemeester de bevoegdheid krijgt om de raad voor de kinderbescherming te dwingen de rechter een uitspraak te laten doen, indien er een conflict bestaat tussen de gemeente en de raad voor de kinderbescherming. Voornemen: In Twens verband een ontwikkel- en implementatietraject starten om te komen tot een AMHK in Twente, met als resultaat heldere afspraken over wat we lokaal en regionaal organiseren. In Twents verband stellen we een protocol op met de raad voor de kinderbescherming, waarbij de aansluiting met het publieksplein uitgewerkt wordt. Crisisdienst De zorg- en ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren en opvoeders beperken zich niet van 9.00 uur tot 17.00 uur. Het kan bijvoorbeeld zijn dat zich een crisissituatie voordoet waarbij direct ingegrepen moet worden. Dit betekent dat een crisisdienst 24 uur per dag, 7 dagen per week beschikbaar moet zijn voor vragen van cliënten en professionals. Een crisisinterventie houdt in dat er binnen 4 uur een eerste huisbezoek is om tot een goede beoordeling te komen over wat op dat moment nodig is. Soms volstaat een eerste gesprek en kan de volgende dag verder gekeken worden. Soms is meer nodig, zoals hulp in het eigen netwerk of spoedzorg. Het doel is in alle gevallen dat er voor de jeugdige een veilige opvoedsituatie ontstaat. Vanaf 2015 willen we een meldpunt voor crisissituaties op regionaal niveau organiseren. Omdat crisisinterventies veelal in de lokale context plaatsvinden is ook hier de aansluiting met de lokale (toegang tot) zorg van groot belang. Voornemen: In Twents verband organiseren we een meldpunt voor crisissituaties, waarbij de aansluiting met het publieksplein en partners uitgewerkt wordt.
42
5.4.
Maatwerkvoorzieningen
Maatwerkvoorzieningen zijn 1e- en 2e-lijns voorzieningen die niet vrij toegankelijk zijn. Het gaat dan om collectieve en individuele (maatwerk)voorzieningen waarvan wij als gemeente vinden dat wij er toestemming voor moeten verlenen. Omdat het specialistische zorg is of omdat het een hele dure zorgvorm is. Individuele maatwerkvoorzieningen die wij op dit moment financieren zijn huishoudelijke hulp, woonvoorzieningen en rolstoelen. Een voorbeeld van een collectieve maatwerkvoorziening die wij financieren is vervoer. Van maatwerk naar algemene voorziening Met de taken die vanaf 2015 worden overgedragen naar de gemeente komt er een groot aantal maatwerkvoorzieningen bij. Althans, het zijn op dit moment allemaal voorzieningen waarvoor de burger een indicatie nodig heeft. Voor een groot deel van deze voorzieningen zullen wij vanuit ons publieksplein met burgers afspraken willen maken en geven we via een plan of beschikking ook een soort van indicatie af. Maar we achten het ook waarschijnlijk dat er bij de huidige maatwerkvoorzieningen ook voorzieningen bij zitten die wij liever vrij toegankelijk zouden willen zien, dus als algemene voorziening zouden willen aanmerken. Het kan dan gaan om voorzieningen die voor burgers heel laagdrempelig zijn, of voorzieningen die heel effectief zijn gebleken en die je veel eerder in een traject wilt inzetten, of om voorzieningen die heel erg lijken op bestaande algemene voorzieningen. Hier liggen bijvoorbeeld kansen om maatschappelijke participatie en dagbestedings-achtige activiteiten als algemene voorziening te organiseren en aan te bieden. Bezien moet worden of deze activiteiten dan ook passen binnen de al of niet door het rijk verplicht gestelde tegenprestatie voor uitkeringsontvangers. Wisselwerking tussen algemene en maatwerkvoorzieningen Vaak kan met een juiste en integrale inzet vanuit algemene voorzieningen voorkomen worden dat een maatwerkvoorziening nodig is. We moeten er met elkaar echter voor waken dat de inzet van maatwerkvoorzieningen onterecht uitgesteld wordt. Want soms is het juist nodig om snel en effectief een maatwerkvoorziening in te zetten. Soms zelfs zonder dat de burger hiervoor met het publieksplein afspraken heeft gemaakt. Voorstelbaar is dat bepaalde jeugdhulp op scholen of in huisartsenpraktijken wordt ingezet. Wij maken daar als gemeente met de school en de maatwerkvoorziening goede afspraken over, maar voor de burger (het kind, het gezin) zijn wij dan niet altijd in beeld. Wat financieren wel straks wel of niet? Wij hebben al veel informatie verzameld over doelgroepen en zorgvormen die straks onder het gemeentelijk sociale domein vallen. Toch zeggen de aantallen en beschrijvingen nog te weinig over waar de verschuiving straks kan plaatsvinden. Wat financieren we nog wel, wat niet of waarvan vinden we dat het anders of vernieuwender kan… Om dat echt te kunnen bepalen hebben we concrete cliëntgegevens nodig. Het ontbreekt ons aan te veel gegevens en aan kennis en kunde om nu al keuzes voor beëindiging of vernieuwing te maken. Denk bijvoorbeeld aan combineren van doelgroepen, combineren van aanbod, meer inzetten op informele zorg of gebruik maken van technologie. Voor meer denkrichtingen voor vernieuwing verwijzen wij u naar bijlage IX. We verwachten hierop pas echt zicht te krijgen in 2015. Mogelijk bieden de experimenten ons enig inzicht in de loop van 2014, met name voor wat betreft de jeugdzorg (deel van de aanvragen komt nu via jeugdzorgteam binnen bij zorgloket). Maar pas in 2015 spreken we cliënten op het publieksplein en krijgen we cliëntendossiers overgedragen. Wij kiezen er voor om in 2015 snel en extra in te zetten om cliënten (waar mogelijk) te herindiceren om snel zicht te krijgen op vragen/ problemen van burgers, zorgvormen bij aanbieders en de mogelijkheden voor beëindiging of vernieuwing. Dan pas kunnen we ook inschatten welke maatwerkvoorziening vrij toegankelijk moet zijn of welke maatwerkvoorziening gekoppeld kan worden aan een bepaalde algemene voorziening.
43
Afspraken 2015 Zolang we nog geen beeld hebben van cliënten en zorgaanbod kiezen we ervoor om de huidige algemene en maatwerkvoorziening zo veel mogelijk overeind te houden. Dit om onrust te voorkomen en te voorkomen dat we voorzieningen stopzetten voordat we goede nieuwe of aangepaste voorzieningen hebben20. Maar we sluiten dit voor de toekomst zeker niet uit. Wel eisen we van alle voorzieningen, algemeen dan wel maatwerk, dat ze vanuit onze uitgangspunten en kwaliteitscriteria gaan werken. Dat wil zeggen vanuit eigen kracht en gebruik maken van sociale netwerk, regie ligt bij de burger en één huishouden, één plan. En met het oog op de bezuinigingen moeten ook in financiële zin duidelijke kaders worden gesteld. Want het moet allemaal wel met minder geld. We zullen hierover in subsidieovereenkomst dan wel raamcontracten afspraken maken. Zie meer in hoofdstuk 7. Voornemen: Voor 2015 zo veel mogelijk handhaven van de huidige algemene en maatwerkvoorzieningen, met dien verstande dat ze aansluiten bij de door ons gestelde uitgangspunten en kwaliteitscriteria. In 2014 en 2015 kritisch beoordelen welke maatwerkvoorzieningen vrij toegankelijk gemaakt moeten worden (dus een algemene voorziening). Met aanbieders in gesprek gaan om te achterhalen wat ze kunnen bieden, voor wie, met welk resultaat en voor hoeveel geld.
20
Met uitzondering van huidige en eventuele toekomstige bezuinigingen.
44
6.
Hoe gaan we de kwaliteit van de zorg bewaken?
Het sturen op kwaliteit is een belangrijke opgave voor de gemeente in het nieuwe stelsel voor maatschappelijke ondersteuning. Het garanderen van goede, verantwoorde, zorg is immers onlosmakelijk verbonden met onze visie en uitgangspunten. Onderdeel van het bewaken van de kwaliteit van de zorg is goede participatie van burgers en cliënten. 6.1.
Kwaliteitsregels voor zorgaanbieders
In de Jeugdwet is een uitgebreid hoofdstuk opgenomen over kwaliteitsregels voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Deze wettelijke bepalingen zijn veel uitgebreider dan waar de gemeente tot nu toe mee te maken heeft gehad in het kader van de Wmo (rond opvoed- en opgroeiondersteuning) of de Wet publieke gezondheid (rond jeugdgezondheidszorg) en waar de provincie in het kader van de huidige Wet op de Jeugdzorg mee te maken heeft gehad. Dit komt door de wettelijke verankering van het professionaliseringstraject in de jeugdzorg, maar ook met het feit dat met de GGZ en VB een deel van de gezondheidszorg (met de kwaliteitswetgeving die daarbij hoort) binnen het nieuwe jeugdstelsel komt. Naast deze in de wet genoemde kwaliteitseisen kan het Rijk door middel van AMvB’s nadere regels stellen over bijv. deskundigheid van jeugdhulpaanbieders. De nieuwe Wmo stelt dat gemeenten in de verordening eisen moet stellen aan de kwaliteit van voorzieningen. Eisen met betrekking tot deskundigheid van beroepskrachten, maar ook eisen aan de bestuursstructuur en bedrijfsvoering, afhandeling van klachten en melden van calamiteiten. Hoofdstuk 3 van de wet richt zich helemaal op kwaliteit van zorg, professionele standaarden en meetinstrumenten. Daarbij is ook een rol weggelegd voor cliëntorganisaties. Toelatingscriteria zorgaanbieders De gemeente gaat toelatingscriteria vaststellen waaraan zorgaanbieders moeten voldoen om gecontracteerd te kunnen worden door de gemeente. Het contract vervalt als niet (langer) aan de criteria wordt voldaan. De toelatingscriteria zullen deels generiek zijn. Zij gelden voor alle zorgaanbieders, ongeacht de doelgroep die zij bedienen. Ook in de nieuwe Jeugdwet zijn generieke kwaliteitscriteria gesteld voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen, zoals het in bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag en het hanteren van een meldcode en klachtenregeling. Voor specifieke beroepsgroepen gelden – volgens de landelijke wetgeving en richtlijnen – aanvullende criteria, bijvoorbeeld over registratie in een beroepsregister en tuchtrecht. De gecertificeerde instellingen, dat wil zeggen de uitvoerders van jeugdbescherming, jeugdreclassering, zullen bovendien door een landelijk instituut gecertificeerd moeten worden. Ook voor jeugdhulp met verblijf (inclusief gesloten jeugdhulp), intensieve ambulante jeugdhulp in gedwongen kader en het AMHK zal het Rijk naar verwachting in AMvB’s nadere kwaliteitscriteria uitwerken. De toelatingscriteria hebben ook betrekking op de handels- en werkwijze van de professionals die werkzaam zijn bij de zorgaanbieders bijv. het handelen en denken vanuit de eigen kracht van en in dialoog met de jeugdige en het gezin. De toelatingscriteria worden gebruikt om slecht functionerende zorgaanbieders van de markt te weren of te verwijderen. De hiervoor te hanteren criteria en procedures worden nader omschreven. Beoordelingen van zorgaanbieders Wij vragen zorgaanbieders zich standaard door hun cliënten te laten beoordelen op de bejegening door de zorgprofessional, de effectiviteit van zijn hulp en de tevredenheid met de behandeling. De beoordelingen zijn publieke informatie. De Wmo spreekt over een openbaar register. De beoordeling door de jeugdige en/of ouders weegt zwaar, maar is niet het enige oordeel over de kwaliteit van een hulpverlener. Inkoopvoorwaarden Waarborging van kwaliteit zal ook gaan plaatsvinden aan de hand van de inkoopvoorwaarden. De inkoopvoorwaarden – waaraan gecontracteerde zorgaanbieders gebonden zijn – zullen voorwaarden bevatten die het de gemeente mogelijk maken om op kwaliteit te gaan sturen. Deze voorwaarden moeten nog nader uitgewerkt worden. Regionale reflectiekamer De kwaliteit van de lokaal gestelde indicaties voor verwijzingen naar vormen van jeugdzorg is ook een punt van aandacht. Om maximaal van/met elkaar te leren richten gemeenten een regionale reflectiekamer in. Hierin komen alle lokaal gestelde indicaties voor/verwijzingen naar regionale vormen van jeugdzorg samen. Aan de hand daarvan kunnen we veel leren van wat wel en wat niet werkt in de lokale aanpak. In het regionale reflectiepunt bundelen we de expertise die we als 45
gemeenten noodzakelijk achten om maximaal te kunnen leren van en met elkaar. Ook de verwijzingen van huis- en jeugdartsen en medisch specialisten kunnen we zo gebruiken om de lokale aanpak te verbeteren en de kwaliteit te monitoren. Landelijke inspecties en lokaal toezicht Het jeugddomein heeft op het ogenblik te maken met vijf rijksinspecties: Inspectie Jeugdzorg (IJZ), Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), Inspectie Veiligheid & Justitie (IV&J), Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW). Het Rijk heeft het Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ) opgericht om ervoor te zorgen dat de vijf inspecties elkaar aanvullen en versterken in plaats van overlappen. De Inspectie Jeugdzorg zal met de nieuwe Jeugdwet omgevormd worden tot een nieuwe Inspectie Jeugd. De gemeente kan ook haar eigen toezicht organiseren, bijvoorbeeld als het gaat om de professionele norm. De precieze relatie van het gemeentelijke toezicht ten opzichte van de rijksinspecties moet nog worden uitgewerkt. De VNG is hierover nog in gesprek met de inspectie. Samenwerking met zorgverzekeraars en aanbieders In het belang van goede zorg en ondersteuning is samenwerking op lokaal niveau met de zorgverzekeraars cruciaal. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben gezamenlijke doelen namelijk het vergroten van de kwaliteit van de dienstverlening; het beheersen van de kosten en het delen van informatie over de zorg- en ondersteuningsvraag van cliënten. Burgers mogen in het dagelijks leven geen hinder ondervinden van de verschillende stelsels van waaruit zorg en ondersteuning wordt geleverd. Het is noodzakelijk om actief te investeren in samenwerkingsafspraken op lokaal niveau. In de wet en regelgeving zal de samenwerking tussen verzekeraars, aanbieders en gemeenten worden gestimuleerd. Er moeten samenhangende arrangementen ontstaan gericht op preventie, integrale zorg en ondersteuning. Administratieve lasten en uitvoeringskosten bij samenloop van zorg moeten beperkt worden. Voornemen: Toelatingscriteria door raad laten vaststellen via een verordening en deze opnemen in de inkoopvoorwaarden. Zorgaanbieders ‘vragen’ zich te laten beoordelen door hun cliënten. In Twents verband een regionale reflectiekamer inrichten. De reeds ingang gezette samenwerking met de zorgverzekeraar intensiveren en een gezamenlijke inhoudelijk agenda formuleren 6.2.
Betrekken van burgers en cliënten
Na de invoering van de Wmo in 2007 is gekozen om een Wmo-cliëntenraad in te stellen met in eerste instantie een beperkte opdracht. Gevraagd en ongevraagd adviseren over de prestatievelden3 en 6. Al snel ontstond de behoefte om dit breder te trekken. Het Wmo beleid betreft immers een zeer breed spectrum van zowel algemene als individuele zorg en welzijnsvoorzieningen. Samen met de Wmo-cliëntenraad is nagedacht over hoe ingespeeld moet worden op de veranderingen als gevolg van de transities Jeugdzorg en AWBZ. Gekeken is hoe de Wmo-cliëntenraad zich tot nu toe heeft ontwikkeld en wat de eisen zijn die in de toekomst aan de cliëntenraad worden gesteld. We streven in beleid en uitvoering naar een zo integraal mogelijke benadering bij het bieden van zorg en ondersteuning aan een individu of gezin. Dit willen we ook toepassen op de burger- en cliënt participatie. Gezien de omvang van de veranderingen is het belangrijk dus om een open constructie te houden zodat steeds op de actualiteit kan worden ingespeeld. Nog niet duidelijk is bijvoorbeeld hoe de lijnen tussen een gemeentelijk adviesorgaan en de diverse patiëntenverenigingen en cliëntenraden van zorgaanbieders moeten gaan lopen. De Jeugdwet zegt over cliëntparticipatie: “gemeenten moeten de ervaringen van cliënten (jeugdigen en ouders) betrekken bij de beleidscyclus en borgen dat de positie van cliënten en instellingen in overeenstemming is met de bedoeling van de wet”. De nieuwe Wmo zegt daarover: “bij verordening wordt bepaald op welke wijze cliënten of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop cliënten of hun vertegenwoordigers: a vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen; b worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen; c deel kunnen nemen aan periodiek overleg; d onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden; e worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie”. 46
Uitgangspunt geformuleerd bij de start van de Wmo in 2007, het “driehoek schema”, is ook nu nog van toepassing. Zowel op de Wmo als op de Jeugdwet en Participatiewet. Een adviesraad aan het college
Regelmatige, zo mogelijk jaarlijkse, Incidentele raadpleging, gericht op een brede raadpleging (benchmark, specifiek thema, doelgroep of stadsdeel conferentie) Figuur 6: Organisatie van cliëntparticipatie in Hengelo
Op deze manier vullen de methodes van raadpleging elkaar aan. Wanneer gekozen wordt voor een brede adviesraad zal het niet haalbaar zijn om alle verschillende doelgroepen in een adviesraad vertegenwoordigd te laten zijn en daar dan ook alle onderwerpen en vraagstukken te behandelen die aandacht behoeven. Door geregeld diverse vormen van incidentele raadplegingen uit te voeren bij bijzondere doelgroepen of over specifieke onderwerpen kan dit worden aangevuld. Dit kan door middel van bijeenkomsten, ronde tafel gesprekken maar ook via internet panels of nieuwe media. Een breed georiënteerde adviesraad kan de gemeente adviseren over welke onderwerpen bij en bij welke doelgroepen raadplegingen georganiseerd moet worden. We zijn hier al mee begonnen door ronde tafel gesprekken aan te gaan met bijvoorbeeld mantelzorgers en bewoners van GGZ-instellingen. Betrokkenheid van cliënten en cliëntorganisaties biedt meerwaarde omdat het draagvlak creëert voor het ‘eigen-regieprincipe’. Het aandragen van praktijkervaringen en bieden van reflectie op uitvoerbaarheid van maatregelen vanuit hun leefsituatie, is van groot belang. Daarmee zijn zij partners bij het aanbrengen van de gewenste veranderingen in de hulpverlening. Regionaal niveau Het bestuurlijk model Samen14 moet nog verder uitgewerkt worden. In het besluitvormingsproces van gezamenlijke beleidsafspraken willen we het raadplegen van cliëntenorganisaties een plek geven. Ook een nog in te richten regionale reflectiekamer biedt mogelijkheden om via cliëntenorganisaties de mate van tevredenheid over het beleid te toetsen. De reflectiekamer heeft immers tot doel maximaal van/met elkaar te leren als het gaat om de lokale verwijzingen naar regionale vormen van jeugdzorg. De Provincie Overijssel heeft Zorgbelang gevraagd om de cliëntenparticipatie rondom de transitie jeugdzorg te versterken. Zij doet dit o.a. via een meldpunt jeugd en de ondersteuning van een platform jeugd. In dit platform zijn de krachten van diverse cliëntenraden gebundeld. Gemeenten kunnen dit platform raadplegen, zich laten adviseren en gebruik maken van ervaringsdeskundigheid. Cliëntparticipatie heeft de aandacht bij (regionale) inkoop bij zorg en dienstverlening, bij de uitvoering (deels al vormgegeven door cliëntenraden en medezeggenschapsorganen) en het kwaliteitsbeleid. Vertrouwenspersonen De gemeente is er op grond van de nieuwe Jeugdwet voor verantwoordelijk dat jeugdigen en hun ouders een beroep kunnen doen op een – van de gemeente en zorgaanbieders – onafhankelijke vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon zal de jeugdige of ouder terzijde staan wanneer zich problemen voordoen tussen hen en de zorgaanbieder. De taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon zullen bij verordening door de gemeente moeten worden uitgewerkt. Hoe we dat gaan doen, moeten we nog nader uitwerken. De vertrouwenspersoon zal in ieder geval niet in dienst van de gemeente mogen zijn. Het aantal en de aard van de klachten die bij de klachtencommissies van de zorgaanbieders binnenkomt zegt iets over de kwaliteit van de instelling. De jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn verplicht in hun jaarverslag te rapporteren over het aantal klachten en de afhandeling. Ook de vertrouwenspersoon zal verslag doen richting de gemeente. Op deze manier ontvangt de gemeente waardevolle informatie om te sturen op kwaliteitsverbeteringen in het stelsel.
47
Bezwaar en beroep Gemeenten moeten op grond van voorwaarden die vastgelegd worden in de gemeentelijke verordening bepalen wanneer sprake is van het toekennen van een individuele voorziening. Dit is een beschikking van de gemeente, waarop bezwaar en beroep mogelijk is op grond van de Algemene wetbestuursrecht (Awb). Voor beroepen op grond van de Awb is in de Jeugdwet de kinderrechter aangewezen als bevoegd. Bekeken moet worden of en hoe de bezwaar- en beroepsprocedure nader uitgewerkt moet worden. Klachtenregelingen zorginstellingen Een klacht is een uiting van ongenoegen over de wijze waarop een organisatie zich in een bepaalde situatie heeft gedragen. Een klacht kan schriftelijk of mondeling worden ingediend. In de nieuwe Jeugdwet is beschreven waaraan klachtenbehandeling van de zorgaanbieders en gecertificeerde instellingen moet voldoen. Klachten op het gebied van vrijheidsbeperkende maatregelen en verlof binnen de gesloten jeugdhulp vallen in een apart regiem. Deze klachten worden behandeld door een onafhankelijke klachtencommissie die de bevoegdheid heeft om besluiten te vernietigen. Deze klachtenregeling kent een beroepsmogelijkheid bij een beroepscommissie. Participatiewet en cliënten betrekken bij beleid De regering hecht sterk aan actieve betrokkenheid van personen die met de Participatiewet te maken krijgen. De precieze wijze waarop de gemeenten deze actieve betrokkenheid vormgeven, moet de gemeenteraad vastleggen in een verordening. De meest voor de hand liggende manier om cliëntenparticipatie vorm te geven is via het instellen van een gemeentelijk overlegorgaan, veelal aangeduid als cliëntenraad. Personen die te maken krijgen met de Participatiewet zijn belangrijke gesprekspartners om een goede dienstverlening aan de doelgroep mogelijk te maken. Het is essentieel dat zij worden betrokken bij de totstandkoming van het beleid, bijvoorbeeld bij de keuzes die gemeenten maken voor beschut werk, loonkostensubsidie en de inzet van andere instrumenten en voorzieningen. Om dit te borgen, ligt het voor de hand om personen die te maken krijgen met de Participatiewet een stevige en zichtbare positie te geven. De regering versterkt, conform de motie Van Weyenberg, de positie van personen die te maken krijgen met de Participatiewet. De gemeenteraad stelt bij verordening regels op over de manier waarop cliënten of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de Participatiewet. De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheid om tot een meer samenhangend en integraal beleid in het sociale domein te komen. De regering vindt het belangrijk dat voor cliëntenparticipatie de samenwerking wordt opgezocht, zowel binnen het sociale domein (Wmo en jeugdzorg) als tussen gemeenten onderling. Wij hebben dan ook het plan om naast de koppeling die wij leggen tussen de Wmo-adviesraad en de ontwikkelingen in de jeugdzorg, ook te kijken naar de huidige cliëntenparticipatie vanuit sociale zaken (Cliëntenraad Wwb en de Adviesraad voor inkomen en arbeid). Voornemen: In 2014 werken aan het realiseren van een brede Wmo-adviesraad waarin ook de jeugdzorg wordt meegenomen. Daarbij kijken hoe zich dit verhoudt tot de rol en positie van de Cliëntenraad Wwb en de Adviesraad voor inkomen en arbeid. Verordening voor cliëntenparticipatie opstellen en in 2014 aan de raad voorleggen.
48
7. Wat is ons financiële kader? Wij hebben helaas nog weinig concrete informatie van uit het Rijk over de financiële middelen die met de decentralisaties van taken gepaard gaan. Wel weten we dat het Rijk de middelen aan ons doet toekomen via het deelfonds sociaal domein. Op basis van de huidige inzichten moeten echter in 2014 al wel keuzes worden uitgewerkt met betrekking tot aanbesteding (inkoop/subsidiëring), persoonsgebonden budgetten en eventueel innen van eigen bijdrages. 7.1.
Het financiële kader
In de decembercirculaire 2013 van het gemeentefonds wordt de informatie herhaald zoals deze op 9 oktober 2013 al per brief aan de Tweede Kamer is gezonden. In 2015 komt er een deelfonds sociaal domein, naast de algemene uitkering in het gemeentefonds. In dat deelfonds komen middelen voor de taakvelden Jeugd, Wmo en de Participatiewet. Binnen het deelfonds zijn de geldstromen ontschot. De middelen in het sociaal deelfonds worden geoormerkt verstrekt en kunnen alleen vrij worden besteed aan de onderscheiden doelen van het sociaal deelfonds. Om de te onderscheiden doelen van het sociaal deelfonds te plaatsen in het nieuw te bouwen stelsel voor maatschappelijke ondersteuning, schetsen we in bijlage X de huidige en mogelijk toekomstige financiering van de verschillende diensten en voorzieningen. 7.1.1. Deelfonds sociaal domein Verantwoording van de besteding van de gelden geschiedt (horizontaal) aan de gemeenteraad. De verticale verantwoording aan de rijksoverheid geschiedt indirect via de Informatie voor derden (IV3). Dit zal geschieden op basis van de functionele indeling, zoals die wordt gehanteerd bij de begrotingsvoorschriften (Besluit Begroting en Verantwoording). Op dit moment is nog niet bekend welke, mogelijk nieuwe en huidige, functies onder het sociaal deelfonds gaan vallen. Ook is nog niet helder welk gedeelte van de huidige algemene uitkering wordt overgeheveld naar het deelfonds sociaal domein. Met nog een klein jaar te gaan tot de werkelijke uitvoering van de gedecentraliseerde taken door gemeenten is de exacte afbakening van het sociaal deelfonds en de daarmee relevante IV3 verantwoording nog steeds niet inzichtelijk. Dit baart ons zorgen. Het financiële risico van overbesteding is voor de gemeenten. Onderbesteding kan wèl gevolgen krijgen door opschorting van de uitbetaling van het deelfonds (of zelfs de mogelijkheid van terugbetaling van teveel ontvangen bijdragen). Hier gaat wel een procedure aan vooraf. Zoals het er nu naar uitziet wordt het deelfonds sociaal domein na drie jaar overgeheveld naar de algemene uitkering en dus opgenomen in het reguliere maatstavenstelsel. In de meicirculaire 2014 zal meer inzicht worden geboden over de te ontvangen rijksmiddelen vanaf 2015. Jeugd In de meicirculaire 2013 was al een eerste indicatie gegeven van het macrobudget voor jeugdzorg, inclusief de verdeling per individuele gemeente. Het budget 2015 is opgebouwd vanuit een historisch model. Het landelijke budget is op dit moment 5,5% hoger dan in mei. De decembercirculaire geeft een nieuwe tussentijdse verdeling per gemeente, hetgeen nog steeds een informatief karakter heeft. Voor Hengelo gaat het om een jaarlijks budget van ruim € 18,6 miljoen. Het indicatieve budget is met 3 % gestegen ten opzichte van het genoemde budget van bijna € 18,1 miljoen in de meicirculaire 2013. Deze nieuwe raming loopt vooruit op de definitieve mededelingen in de meicirculaire 2014. Wel heeft het Rijk aangegeven dat gemeenten gegarandeerd 95% krijgen van het budget dat in december 2013 is toegezegd. Vanaf 2016 komt er geleidelijk een objectief verdeelmodel. Het rijk is het model nog aan het ontwikkelen. Het Rijk streeft er naar om de gemeenten hierover in de meicirculaire 2014 nader te informeren. Wmo De Rijksoverheid had beloofd dat in oktober 2013 het macrobudget Wmo bekend zou worden gemaakt, inclusief een verdeling per individuele gemeente. De discussie rond het taakveld persoonlijke verzorging heeft dit gestagneerd. Thans wordt een aankondiging gedaan dat de bekendmaking binnenkort alsnog geschiedt, op basis van een historisch model. We zullen dan zien wat de aangekondigde bezuinigingen op de huishoudelijke hulp (40%) en begeleiding (25%) betekenen voor Hengelo. Ook hier geldt dat er vanaf 2016 geleidelijk een objectief verdeelmodel komt.
49
Participatiewet Op landelijk niveau wordt gewerkt aan een nieuw verdeelmodel voor het macrobudget BUIG (uitkeringsdeel). In dit macrobudget wordt rekening gehouden met de instroom van de doelgroep Wajong en het instrument loonkostensubsidie. De eerste inschattingen laten zien dat dit bedrag zwaar ontoereikend zal zijn om alle loonkostensubsidies in de komende jaren te bekostigen. Hoewel het Rijk zich verplicht om een toereikend macrobudget beschikbaar te stellen, moet er op gerekend worden dat dit voor de gemeente Hengelo niet voldoende zal zijn. Naar verwachting komt in het voorjaar 2014 dit nieuwe verdeelmodel beschikbaar, zodat gemeenten in de meicirculaire 2014 worden geïnformeerd over hun aandeel. Het huidige Wwb Inkomensdeel (uitkeringen) zal vooralsnog niet aan het deelfonds sociaal domein worden toegevoegd. Waarschijnlijk zullen wel de uitvoeringskosten van dit WWB-deel worden overgeheveld vanuit de algemene uitkering naar het deelfonds. Voor wat betreft het P-budget (participatie- en re-integratiemiddelen) komt er een ontschot budget van het huidige P-budget en het bedrag voor de uitvoering van de Wsw. Op beide delen worden forse kortingen toegepast. Vanwege wettelijke verplichtingen zullen hieruit de tekorten op de Wsw als eerste betaald moeten worden. Ook voor dit budget geldt dat er meer duidelijkheid zal zijn na de kamerbehandeling van de Participatiewet en de meicirculaire. Een eerste inschatting is dat het ontschot P-budget (Wsw en Werkdeel WWB) zal dalen van 17 miljoen in 2014 naar 13 miljoen in 2018, terwijl naar schatting het aantal mensen dat hiervoor begeleid en ondersteund moet worden met 500 toeneemt in die periode. 7.1.2. Begroting transities en transformatie Vooralsnog gaan we voor de begroting uit van budgettaire neutraliteit bij de transities, dat alleen het totale “gekorte” rijksbudget in het deelfonds beschikbaar is om in te zetten voor de transities. We zullen bij het opstellen van de voorlopige ramingen voor de Beleidsbegroting 2015-2018 uitgaan van een zo goed mogelijke inschatting van de lasten (zowel uitvoeringskosten gemeente als de kosten van derden) en de overige baten, die gemoeid zijn met de transities. De complete transformatie van het sociale domein kan er toe leiden dat de voorlopige ramingen binnen het sociale domein vanaf 2015, door nieuwe inzichten, naderhand (binnenlijns) aanpassing behoeven. Daarbij is de intentie om met het opstellen van de begroting en het neerdalen van de bestedingen en uitvoeringskosten zo veel als mogelijk aan te sluiten bij de beleidslijnen of programmalijnen zoals de drie beleidsplannen die omschrijven. Wij zijn aan het kijken of de verantwoordingseisen van de rijksoverheid via de Informatie voor derden (IV3) hierop zijn aan te sluiten. Op dit moment hebben wij op basis van huidige kennis en inzicht een overzicht opgesteld van alle zogenaamde IV-3 functies, die enig raakvlak hebben met de drie decentralisaties. Hiervoor is bewust gekozen in verband met de door het Rijk vereiste verantwoordingsplicht via de bestaande IV-3 zoals beschreven in de brief van BZK van 9 oktober 2013 inzake vormgeving deelfonds sociaal domein. Van al deze functies hebben we financieel in beeld gebracht wat de omvang van de taak is over 2014 en 2015. Vervolgens hebben we deze financiële vertaling ook doorgezet in lasten en baten van de producten met daarbij een verdere detaillering naar kostensoorten. Niet bekend is of met de invoering van de transities de verantwoording via IV-3 nog zal worden uitgebreid met nieuwe functies dan wel dat deze verantwoording blijft plaatsvinden via de bestaande functies. Reserveren voor innovaties Met het vaststellen van het Beleidsplan maatschappelijke ondersteuning Hengelo 2012-2015 is gekozen om 5% van de middelen die we van het Rijk ontvangen vrij te maken voor vernieuwing. Aangezien we nog steeds onvoldoende zicht hebben op de middelen die wij krijgen en het effect van de bezuinigingen, kunnen wij niet aangeven of dit ook haalbaar is. Wij kiezen er desondanks nog steeds voor om een bepaald % van het sociaal deelfonds (breder dan de Wmo-middelen) in een innovatiepot te stoppen om (wellicht via een bonus regeling) veranderingen en innovaties te stimuleren. Daarmee ook ruimte mogelijk te maken voor nieuwe aanbieders. De mogelijkheden (zowel financieel als inhoudelijk) van een dergelijke reservering voor innovaties worden onderzocht. Voornemen: Uitgaan van budgettaire neutraliteit waarbij bij voorlopige ramingen voor beleidsbegroting 2015-2018 wordt uitgegaan van zo goed mogelijk inschatting van de lasten. 50
Een % van het sociaal deelfonds in een innovatiepot stoppen om veranderingen en innovaties te stimuleren. Daarmee ook ruimte maken voor nieuwe aanbieders. De mogelijkheden voor reservering voor innovaties te onderzoeken. 7.1.3 Risicoparagraaf Zoals in de inleiding van deze Contourenschets al is aangegeven vormen de decentralisaties een grote bestuurlijke, organisatorische en financiële uitdaging voor ons als gemeente. En omdat veel variabelen nog onbekend zijn is er tevens sprake van een omvangrijk risico dat we lopen. Maar een ding staat al wel vast. Hoewel we nog onvoldoende zicht hebben op de omvang van de te ontvangen rijksmiddelen en de huidige kosten waartegen de zorg op dit moment geleverd wordt, is al wel duidelijk dat we het moeten gaan doen met minder geld. De gemeente staat voor de opgave om een drastische productiviteitsverbetering te realiseren, zonder te weten waar, hoe, met wie en waarmee dit gerealiseerd moet worden. Dat is de kern van het risico. Beleidsmatig kiezen we uit pragmatische overwegingen voor een 'zachte landing'. We willen niet teveel onrust veroorzaken en zijn voornemens zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande structuren en netwerken. Juist omdat zo veel variabelen nog onbekend zijn is de strategie gebaseerd op de keuze om, ook vanuit de optiek van risicobeheersing, niet nog meer onbekende variabelen in het spel te brengen dan strikt noodzakelijk is. Zoals ook uit de volgende paragraaf zal blijken kiezen we er bovendien voor om (tenminste in 2015) zoveel mogelijk met de huidige zorgaanbieders zaken te blijven doen. We zijn ook wettelijk verplicht gesteld om de zorg voor de huidige cliëntenportefeuille komend jaar te continueren. Rekening houdend met dit beleidsuitgangspunt versus de financiële bezuinigingsopgave waar we voor staan, zullen we aan het verstrekken van de financiële middelen aan zorgaanbieders strakke kaders moeten verbinden. Een niet onbelangrijk deel van de productiviteitsopgave waar de gemeente voor staat, zal bij en met behulp van de zorgaanbieders gerealiseerd moeten worden. Het stellen van de juiste contractvoorwaarden en de beheersing van de naleving hiervan zijn de komende jaren van wezenlijk belang om risico's als budgetoverschrijding en/ of het niet kunnen continueren van zorg zo laag mogelijk te houden. Prestatie-indicatoren en verantwoordingsrichtlijnen zijn enige voorbeelden van de voorwaarden welke de komende periode adequaat onderzocht en geformuleerd zullen moeten worden. Het inrichten van een adequate planning & controlcyclus, met als belangrijke middelen de ICTomgeving en de financiële administratie, is van essentieel belang om de gemaakte afspraken te monitoren, evalueren en tijdig bij te sturen. In 2014 zullen we moeten onderzoeken in hoeverre de huidige planning & controlcyclus toereikend is en voor zover van toepassing verbetermaatregelen moeten implementeren. De omvang van de noodzakelijke investeringen is op dit moment nog een van de onbekende variabelen, en om die reden onderdeel van de risicoparagraaf. 7.2.
Inkoop en subsidiëren
Wij hebben intern vaak discussies over aanbesteden versus subsidiëren, maar de keuze is niet tussen aanbesteden of subsidiëren: gekozen moet worden voor de uiteindelijke vorm van de overeenkomst. Subsidie Wanneer een gemeente beleid door middel van subsidiëring wil realiseren, stelt zij regels vast voor welke activiteiten en onder welke voorwaarden zij wil subsidiëren. Vervolgens verleent de gemeente via een toekenningsbeschikking subsidie aan verzoekers (aanbieders), die hun subsidieaanvraag toegewezen hebben gekregen. De gemeente mag met deze aanbieders overleggen en zij mag (tussentijds) controleren of de middelen rechtmatig besteed worden. Bij onjuiste besteding kan de gemeente de subsidie stopzetten en zelfs terugvorderen. De gemeente kan echter geen prestaties of resultaten afdwingen. Subsidieovereenkomst Een gemeente kan met een aanbieder aan wie zij subsidie verleent ook een subsidieovereenkomst sluiten. In de subsidieovereenkomst verplicht de gemeente de aanbieder om de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren, zodat zij de uitvoering van deze activiteiten kan afdwingen.
51
Overheidsopdracht Een overheidsopdracht is een overeenkomst tussen twee partijen waarbij de ene partij (de gemeente) zich verplicht te betalen en de andere partij (de aanbieder) zich verplicht een bepaalde dienst of een bepaald product te leveren. De verplichtingen aan beide kanten zijn afdwingbaar: de andere partij kan gedwongen worden aan zijn verplichtingen te voldoen. Aanbestedingswet Voor overheden zijn door middel van wet- en regelgeving (Europees en nationaal) kaders gesteld voor het doen van inkopen. Van belang is in dit geval dat het Europese aanbestedingsregime verplicht is als bepaalde minimumbedragen (€ 207.000,00) worden overschreden. Dit zal het geval zijn bij de inkopen die we gaan doen in het kader van de drie decentralisaties. Binnen de kaders van het Europese recht is het wel mogelijk een voor bepaalde inkopen (nader omschreven in een bijlage, de zgn. 2B-bijlage) een beperking van het uitgebreide aanbestedingsregime toe toepassen. Veel maatschappelijke diensten zijn bijlage 2B diensten. Voor een bijlage 2B dienst zijn slechts twee onderdelen van de Aanbestedingswet van toepassing: het gebruik van technische specificaties en bekendmaking. Belangrijk is dat voor deze diensten de te volgen procedure niet is voorgeschreven: een gemeente kan zelf een aanbestedingsprocedure ontwerpen (ook onderhandelen kan), mits zij achteraf het resultaat bekend maakt. Keuze en conclusie De keuze is niet tussen aanbesteden of subsidiëren: gekozen moet worden voor de uiteindelijke vorm van de overeenkomst. De keuze bepaalt ook of de afgesproken prestaties al dan niet afdwingbaar zijn. Er is voor diensten in de sfeer van zorg en welzijn sprake van een afdwingbare levering omdat de gemeente ook een wettelijke plicht heeft om voor haar burgers te zorgen. Gemeenten zijn niet aanbestedingsplichtig voor reguliere subsidie, maar kunnen in een dergelijke relatie geen prestaties afdwingen. Als een gemeente ervoor kiest prestaties wel af te dwingen kan dit met een subsidieovereenkomst of een overheidsopdracht. In beide gevallen moet (Europees) worden aanbesteed: daarbij is voor bijlage 2b-diensten echter een aanzienlijk lichter regime van toepassing. Voorstel 2015 Om de komende jaren niet te veel onrust te veroorzaken hebben we in hoofdstuk 5 voorgesteld om voor 2015 zo veel mogelijk de bestaande algemene voorzieningen overeind te houden en ook aan de maatwerkvoorzieningen nog niet veel te veranderen. We hebben ook nog onvoldoende zicht op de doelgroepen en diensten/producten, om duidelijke keuzes te kunnen maken. Maar we willen wel met de bestaande middelen de maatschappelijke ondersteuning in onze stad realiseren. Dus dit betekent dat we in de subsidieovereenkomsten (veelal voor algemene voorzieningen) dan wel de inkoopcontracten (voor maatwerkvoorzieningen) strakke kaders moeten stellen. Een niet onbelangrijk deel van de productiviteitsopgave waar de gemeente voor staat, zal bij en met behulp van de zorgaanbieders gerealiseerd moeten worden. Voor wat betreft de inkoop zullen wij gebruik maken van raamcontracten waarbij op voorhand geen volumeafspraken worden gemaakt. We kunnen vervolgens één tot twee jaar kennis opdoen (over doelgroepen, inhoud dienstverlening, met inkopen, resultaatafspraken, etc.) om daarna specifieker in te kunnen kopen op product(groepen) of eventueel te blijven subsidiëren. Voor zover de nieuwe Aanbestedingswet dit straks toe laat. Regionaal inkopen Voor jeugd is in de regio Twente afgesproken om voor de meeste zorgvormen (Jeugdreclassering, Jeugdbescherming, residentiele zorg, AMHK, pleegzorg, JeugdzorgPlus, crisisdienst) gezamenlijk in te kopen. Bij een aantal zorgvormen is voorgeschreven dat we dit regionaal moeten inkopen, maar voor andere zorgvormen vinden we het slim om regionaal in te kopen. Voor ambulante hulpverlening is afgesproken om dit lokaal in te kopen. Inkoop GGZ Voor de inkoop van Jeugd-GGZ zijn VWS en VNG op dit moment nog in gesprek met Zorgverkering Nederland. Zij zijn aan het verkennen of het haalbaar is dat de zorgverzekeraars drie jaar de Jeugd-GGZ inkopen in opdracht van de gemeenten. De uitwerking en wat dit dus precies betekent voor gemeenten is op dit moment onderwerp van gesprek.
52
Voornemen: Met de aanbieder van ondersteuning, die voldoen aan onze uitgangspunten en kwaliteitscriteria, voor 2015 (met uitloop naar 2016) raamovereenkomsten of subsidieovereenkomsten sluiten. Dit afhankelijk van de zorgvorm lokaal dan wel regionaal oppakken. In de overeenkomsten geen volumetoezeggingen doen, tenzij het overgangsrecht of de wens van een zachte landing dit tijdelijk noodzakelijk maken. Hierbij ook ruimte creëren voor nieuwe aanbieders en voor innovatie. Met zorgverzekeraars afspraken maken over inkoop GGZ(jeugd). 7.3.
Persoonsgebonden budget (Pgb)
De uitgangspunten voor het Pgb-beleid zijn in de nieuwe Wmo en de nieuwe wet voor de Jeugdzorg al landelijk vastgesteld. Beide wetten bieden de mogelijkheid van een Pgb. Het wettelijk kader van beide wetten is gelijk en kent de volgende voorwaarden: - Cliënt of iemand uit z’n sociale netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde moet in staat zijn om de taken die bij het Pgb horen op verantwoorde wijze uit te voeren. - Cliënt moet gemotiveerd aangeven waarom een voorziening in natura niet als passend wordt gezien. Ook moet de cliënt laten zien dat hij zich voldoende heeft georiënteerd op de zorg in natura. - De diensten of hulpmiddelen die met het Pgb worden ingekocht, moeten van goede kwaliteit zijn. - De kosten van de diensten of hulpmiddelen die ingekocht worden, mogen niet hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. In de Jeugdwet wordt nog genoemd dat dit ook kan gaan om bijvoorbeeld het wegvallen van inkoopvoordelen als teveel mensen gebruik gaan maken van een Pgb. - Verder staat in de Jeugdwet dat een Pgb niet kan worden gevraagd voor een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen of een jeugdige die is opgenomen in een gesloten jeugdaccommodatie met een machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Het wettelijk kader biedt ons lokaal handvatten om 1 Pgb-regeling te maken. Als we gaan werken vanuit één gezin, één plan, één regisseur, dan is het zelfs noodzakelijk. Waarbij het waarschijnlijk wel nodig is de Pgb-regeling voor individueel verstrekte hulpmiddelen nader / anders uit te werken. Het betreft hier namelijk een eenmalige verstrekking en geen doorlopende Pgb-voorziening zoals bij hulp bij het huishouden en bij begeleiding. De gemeente kan naast het wettelijk kader, ook aanvullende voorwaarden stellen en zal de bovenstaande voorwaarden ook verder moeten uitwerken. Want wat verstaan we bijvoorbeeld onder ‘goede kwaliteit’? En wanneer vinden wij dat een cliënt zich voldoende heeft georiënteerd op de zorg en voldoende heeft gemotiveerd waarom zorg in natura niet als passend wordt gezien? Wellicht is het zo dat voor bepaalde groepen cliënten of voor bepaalde voorzieningen een Pgb zinvoller is dan zorg in natura. Dit moet nog verder worden uitgezocht. Eén van de dingen die verder uitgewerkt moet worden is de inzet van een Pgb voor hulp uit het sociale netwerk. Dus voor mantelzorg, hulp door buren of (mede)leden van een vereniging. We krijgen als gemeente de ruimte om te bepalen onder welke voorwaarden we dit mogelijk willen maken. In principe is het uitgangspunt dat wanneer er mantelzorg of burenhulp aanwezig is, geen recht op een maatwerkvoorziening bestaat. Want de compensatie voor het probleem kan worden gevonden in het sociale netwerk. Maar hierop zijn uitzonderingen denkbaar, dit is maatwerk. Als een algemene voorziening adequaat is, dan kan er geen Pgb worden verstrekt. Ook als er met een collectieve voorziening voldoende kan worden gecompenseerd, dan is een Pgb niet mogelijk. Dit is een verdere uitwerking van de wet, waarin staat dat de kosten van een Pgb niet hoger mogen zijn, dan de kosten van een voorziening. Dit uitgangspunt zorgt er ook voor dat het ondermijnende effect dat een Pgb kan hebben, teniet wordt gedaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan Regiotaxi. Als mensen zouden kunnen kiezen voor een Pgb, in plaats van voor Regiotaxi, dan zou dit het systeem ondermijnen. Het Pgb komt in de nieuwe Wmo als een trekkingsrecht. De SVB gaat het Pgb uitbetalen aan de cliënt als deze een rekening heeft ingeleverd. Hoe het met het Pgb in de Jeugdwet geregeld is qua trekkingsrecht, is nog niet duidelijk. De hier benoemde voornemens zijn afhankelijk van de uiteindelijke wet- en regelgeving. 53
Voornemen: Eén regeling voor persoonsgebonden budget maken en de verordening in 2014 aan de raad voorleggen. Met de SVB in overleg over uitvoering hiervan. 7.4
Eigen bijdrage
In het Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning Hengelo 2012-2015, is over eigen bijdrages gesteld dat we deze ook willen toepassen op de begeleiding. Expliciet is toen gesteld dat we voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen niet overgaan tot het opleggen van een eigen bijdrage. Waar we voor begeleiding wel kiezen voor een eigen bijdrage, sluiten we aan bij de wettelijke regeling. We zijn als gemeente vrij om hiervan af te wijken en een lagere eigen bijdrage vast te stellen. Maar voor cliënten die gebruik maken van de Wmo en van de AWBZ betekent dit dat hun eigen bijdrage voor de AWBZ omhoog gaat, want beide bijdrages samen mogen niet meer zijn dan een bepaald maximum. Daarom is het voorstel om aan te sluiten bij de wettelijke regeling. Het opleggen van een eigen of ouder bijdrage voor kinderen is in het nieuwe Wmo-wetsvoorstel en concept jeugdwet (beperkt) mogelijk. Onder de huidige Wmo mag het niet. Vinden we dat we eigen bijdrages kunnen opleggen voor voorzieningen voor kinderen? Of hanteren we het uitgangspunt dat zorg voor kinderen bereikbaar moet blijven ongeacht of ouders het kunnen betalen; vergelijkbaar met de zorgverzekeringswet, waar voor kinderen ook geen premie hoeft te worden betaald. Voor de Jeugdwet gaat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de ouderbijdrage innen. Er moet daarom aandacht zijn voor de mogelijke stapeling van regelingen, zodat mensen niet teveel eigen bijdrage betalen. Het is van belang om de regeling voor eigen of ouder bijdrage voor de Wmo en voor de jeugd op elkaar af te stemmen. Zeker ook omdat we kiezen voor één gezin, één plan, één regisseur. Twee verschillende regelingen voor de eigen bijdrage is dan niet wenselijk. We moeten ook over nadenken hoe we regionaal omgaan met de eigen bijdrages. Vinden we dat tussen gemeenten moet worden afgestemd, zodat zoveel mogelijk dezelfde eigen bijdrage geldt? Omdat de spelregels landelijk nog niet duidelijk zijn voor de eigen bijdrage met name binnen de Jeugdwet, wordt dit komende maanden verder uitgezocht. Dan worden bovenstaande vragen ook betrokken. Voornemen: Eén regeling voor eigen bijdrage maken en de verordening in 2014 aan de raad voorleggen. Met CAK in overleg treden over uitvoering hiervan. 7.5.
Inkomensondersteuning
In de eerste nota van wijziging op het wetsvoorstel over de afschaffing van de landelijke inkomensondersteunende maatregelen, staat het volgende: “De regering is van mening dat niet al het geld dat nu gemoeid is met de CER-uitkering en de algemene Wtcg-tegemoetkoming bij de mensen terecht komt die het nodig hebben. Het huidig complex van onvoldoende gerichte landelijke regelingen wordt daarom vervangen door het handhaven van een aangepaste landelijke fiscale regeling voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, aangevuld door gericht maatwerk op gemeentelijk niveau. Met een toevoeging van structureel € 268 miljoen aan het gemeentefonds krijgen gemeenten meer financiële mogelijkheden om op een adequate wijze gericht maatwerk te leveren juist aan de personen met een beperking die het nodig hebben. Gemeenten, die als eerste overheid het dichtst bij mensen staan, zijn het beste in staat rekening te houden met de verschillen tussen mensen en datgene waaraan zij behoefte hebben in ondersteuning. Gemeenten kunnen reeds gericht maatwerk bieden op grond van de Wmo en de bijzondere bijstand. De Wmo is voor iedereen ongeacht het inkomen en vermogen toegankelijk en is gericht op het ondersteunen van mensen in hun participatie en zelfredzaamheid door het bieden van voorzieningen. De individuele bijzondere bijstand biedt gemeenten de mogelijkheid om in individuele gevallen mensen financiële ondersteuning te geven voor (daadwerkelijke en 54
noodzakelijke) kosten waar zij -gelet op de (financiële) bijzondere omstandigheden waarin zij verkeren – niet zelf in kunnen voorzien. Gemeenten hebben in het kader van de individuele bijzondere bijstand beleidsvrijheid in het bepalen van de financiële draagkracht van de belanghebbende. In de gemeentelijke uitvoeringspraktijk komen in het algemeen alleen mensen met een besteedbaar inkomen op of net boven het (huishoudtype gebonden) netto sociaal minimum in aanmerking voor individuele bijzondere bijstand. Gemeenten kunnen ook op grond van de huidige mogelijkheid categoriale bijzondere bijstand verstrekken in de vorm van een (tegemoetkoming in de kosten van de premie van) collectieve aanvullende zorgverzekering. Het is aan de gemeente om hier met de zorgverzekeraars afspraken over te maken”.21 Er zijn voor gemeenten dus verschillende mogelijkheden om de maatwerkvoorziening voor chronisch zieken en gehandicapten verder uit te werken: - Via de bijzondere bijstand; - Via de Wmo; - Via de collectieve zorgverzekering. De verschillende mogelijkheden worden in de komende periode verder uitgezocht. Er is landelijk nog geen duidelijkheid over de precieze regelingen en over de aantallen. Ook is er nog geen handreiking over hoe we deze regeling het beste vorm kunnen geven. Verder speelt mee dat gemeenten fors minder middelen krijgen dan het bedrag dat er nu in de regelingen omgaat. De gemeentelijke maatwerkvoorziening is de opvolger van onder andere de Wtcg, maar moet volledig anders worden ingericht, willen we met de beschikbare middelen voor gemeenten uit kunnen komen. De eerste effecten van het afschaffen van de verschillende regelingen merken de burgers niet al direct in 2014. Dit komt doordat de uitbetalingen van de verschillende regeling pas achteraf, aan het eind van het jaar plaatsvindt. Dus dit betekent dat in het vierde kwartaal de gevolgen van het afschaffen merkbaar zijn. We koersen met de uitwerking van beleid op de gemeenteraad van april, mei, zodat er voldoende tijd is om de regeling verder in te voeren. Voornemen:
In het eerste half jaar het beleid met betrekking tot de maatwerkvoorziening verder uitwerken. 7.6.
Gevolgen werkgelegenheid
Hoewel wij de gevolgen van de overgangen en de daaraan gekoppelde bezuinigingen zo veel mogelijk willen beperken, zal er sprake zijn van grote veranderingen voor mensen en organisaties. Met het aangaan van raamcontracten zijn we van plan geen onnodige verschuivingen van personeel te veroorzaken en pleiten we voor behoud van professionaliteit. Ook willen we daarmee zo veel mogelijke de continuïteit van zorg en ondersteuning bereiken. Desondanks zullen sommige veranderingen leiden tot verbeteringen, andere zullen door ontvangers of aanbieders als vervelend worden ervaren. Wij gaan hier, in samenspraak met alle betrokken, zorgvuldig mee om. Ondanks dat verwachten instellingen en organisaties verlies aan werkgelegenheid. De sector zelf is hier zich terdege van bewust en heeft ook een sectorconvenant gemaakt waarin de wijzigingen in functies en het verlies aan werkgelegenheid zoveel mogelijk binnen de sector moet worden opgevangen. Dat is mede afhankelijk van het feit of er middelen komen vanuit de zgn. sector-convenantmiddelen. Wij zijn hierin als gemeente geen partij maar zullen waar nodig de mobiliteit binnen de sector ondersteunen. Desondanks moeten we rekening houden met ontslagen en wellicht een hogere instroom in de bijstand. Ook de steeds hogere eisen in de zorg hebben als gevolg dat er een verschuiving plaatsvindt naar hogere niveaus. Dat heeft gevolgen voor instroomkansen voor met name de niveaus 1 en 2. Voornemen: De decentralisaties zodanig laten verlopen dat er zo min mogelijk verschuivingen op de arbeidsmarkt plaatsvinden en dat de continuïteit van zorg, ondersteuning en professionaliteit zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.
21
Tekst uit de eerste nota van wijziging op het wetsvoorstel ‘Afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten’
55
8.
Hoe gaan we het organiseren en communiceren
De inrichting van het nieuwe stelsel voor maatschappelijke ondersteuning heeft gevolgen voor burgers, partners in de stad én onze gemeentelijke organisatie. Daarover moet goed worden gecommuniceerd, intern en extern. 8.1.
Veranderingen gemeentelijke organisatie
Met de drie decentralisaties krijgen we nieuwe taken, doelgroepen en geldstromen naar ons toegeschoven. De invoering, organisatie en uitvoering van het nieuwe sociale beleid - met andere gemeenten in de regio en met zorgprofessionals en zorgaanbieders – is een complexe opgave. Zoals uit voorgaande ook blijkt zijn we in Hengelo al geruime tijd bezig om veranderingen vorm te geven en om tot andere uitvoeringspraktijken te komen. Tegelijkertijd voeren we pilots uit zoals Samen Sterk, GRIP en sinds het najaar van 2013 experimenten met jeugdzorg (en huisartsen). Hieruit blijkt dat het verre van eenvoudig is om de theoretische concepten in de praktijk goed te implementeren. En toch ligt daar de opgave voor het jaar 2014 en verder. Het komende jaar zullen we een omslag moeten maken van kennis opdoen, informatie vergaren en beleidsvoorbereiding naar het maken van keuzes en implementatie. Dit beleidsdocument is daar onderdeel van. Ondertussen moet de ambtelijke organisatie ervoor zorgen dat we vanaf 1 januari 2015 ook werkelijk in staat zijn de taken uit te voeren. De opmaak voor een goede bedrijfsvoering moet nu plaats vinden. Hiervoor is al ingegaan op de financiële aspecten. Ten aanzien van bedrijfsvoering zijn nog andere zaken te onderscheiden: a. Regionale samenwerking Sinds 2011 werken de 14 Twentse gemeenten samen ten aanzien van de decentralisaties Jeugdzorg en Begeleiding AWBZ. Iedere gemeente heeft zijn eigen lokale verantwoordelijkheid maar we hebben er voor gekozen om onder het project "Samen14" een aantal zaken gezamenlijk op te pakken. Hengelo is één van de 4 coördinerende gemeenten, zowel bestuurlijk als ambtelijk. In 2013 is voor Jeugdzorg bepaald welke taken we gezamenlijk gaan uitvoeren. Besluitvorming over de wijze waarop we dat gaan doen zal begin 2014 gaan plaatsvinden. Dat betekent dat voor de uitvoering van een aantal taken zoals inkoop en reflectiekamer een gezamenlijk uitvoeringsorgaan ontstaat. Hengelo zal daarin participeren. b. Organisatie directe proces De decentralisaties brengen niet alleen nieuwe taken, doelgroepen en budgetten met zich mee maar vragen ook andere competenties en een andere houding. Organisatorische keuzes zullen moeten worden gemaakt. Vanuit de in gang gezette processen rondom vraagverheldering en werkwijzen gaan we de functies beschrijven en de benodigde competenties benoemen. Vervolgens brengen we in beeld welke formatie benodigd is, welke kennis en kunde nog nodig is, etc. We willen een transparant en helder verwachtingspatroon neerzetten. De transities vragen een andere inzet van de gemeente en dus ook van ons personeel. Het is zaak daar expliciet bij stil te staan. Ervaring uit onder andere de komst van de taken rondom de Hulp bij het Huishouden leert dat de werkdruk in het begin van de overdracht (2015) groot zal zijn. Herindicaties moeten plaatsvinden en onvoorziene situaties moeten kunnen worden opgevangen. c. Ondersteunende taken Om de uitvoeringstaken goed vorm en inhoud te geven zijn vele ondersteunende taken benodigd. In 2014 zal gebouwd moeten worden aan een goede ICT-ondersteuning. Ook daarbij geldt als uitgangspunt het huidige systeem. We moeten daarnaast andere facilitaire en ondersteunende taken goed in kaart brengen. Archief, dossiers, betalen van facturen, inkoop, huisvesting, risicomanagement etc. Ook moeten we ons voorbereiden op juridische consequenties. De maatwerkoplossingen, de conclusies van keukentafelgesprekken en de ruimte voor professionals verhouden zich soms lastig met de gelijkheids-, rechtszekerheid- en transparantiebeginselen van de rechtstaat. Dit moet ons echter niet weerhouden. We zetten dan ook juridisch een tandje bij. We moeten al in 2014 bij beoordeling van reguliere aanvragen, en ook bij de pilots en experimenten, expliciet stilstaan bij de geest van de wet (Wmo en Jeugdwet) in plaats van bij de letter van de wet. De zoektocht naar een goede balans daarin start nu. Daarbij moeten we ook rekening houden met al dan niet meer bezwaarschriften. Hanteren we daarvoor de huidige werkwijze of is een andere vorm beter geschikt? 56
Voornemen: Intensieve inzet in 2014 om alle voorbereidingen te treffen. Voor het uitvoeren van de experimenten, de communicatie en zeker ook de ICT-voorbereidingen is extra inzet nodig. Ook starten we met deskundigheidsbevordering en opleidingen van personeel. 8.2.
Samenwerken aan zorg (voor jeugdigen) in Twente
De decentralisatie van taken en verantwoordelijkheden naar de gemeenten heeft een grote impact, niet alleen op de ontvangers en aanbieders van zorg en ondersteuning, maar ook op ons als gemeente. De benodigde deskundigheid, de beperkte omvang van bepaalde doelgroepen en de schaal waarop sommige gespecialiseerde voorzieningen zijn georganiseerd, maken dat het logisch is om als gemeenten bij het voorbereiden, uitvoeren en aansturen van bepaalde taken bovenlokaal op te trekken. Gemeenten in Twente werken al langer samen in het preventieve veld om de zorg (voor jeugd) te verbeteren en hebben van meet af aan uitgesproken nauw te willen samenwerken bij de decentralisatie van taken naar gemeenten. De regio heeft met ruim 600.000 inwoners genoeg omvang om de transitie en transformatie aan te kunnen. Voor een beperkt aantal taken van jeugdzorg zijn gemeenten zelfs wettelijk verplicht samen te werken. Regionale samenwerking vindt plaats binnen Samen14. In de Participatiewet is geregeld dat sociale partners samen met gemeenten moeten komen tot de vorming van een Werkbedrijf op regionale schaal. Hierbij is de arbeidsmarktregio de maat der dingen. Voor Hengelo geldt dat de arbeidsmarktregio wordt gevormd door -ook hier- de 14 Twentse gemeenten met Enschede als centrumgemeente. Hoewel de gemeenten in “de lead” zijn bij de vorming van het Werkbedrijf, hebben werkgevers en werknemers een vinger in de pap als het gaat om de methodiek van loonwaardebepaling, de vormgeving van beschut werk, de verdeling van het aantal garantiebanen en de regionale afstemming (lees gelijkschakeling) van de in te zetten instrumenten. De samenwerking heeft een verplichtend karakter die zover gaat dat gemeenten gelijktijdig gelijkluidende verordeningen moeten opstellen. Naast de samenwerking met de 14 Twentse gemeenten, staat Hengelo open voor subregionale samenwerking. De verkenning van de samenwerking met onder andere Borne, Haaksbergen en Hof van Twente, mag onze eigen keuzes, kaders en processen echter niet in de weg staan. Gemaakte afspraken Op basis van de uitgangspunten uit de visienota hebben de gemeenten in het voorjaar van 2013 vastgesteld bij welke jeugdzorgvormen zij samen willen optrekken en welke vormen van jeugdzorg meer een lokale aangelegenheid zijn22. Concreet betekent dit dat gemeenten: - De JeugdzorgPlus, de Jeugdbescherming, de Jeugdreclassering, de uitvoering van de pleegzorg en residentiële (intramurale) vormen van jeugdzorg samen gaan inkopen. Hiervoor zullen raamcontracten worden afgesloten met aanbieders, waarbij afspraken worden gemaakt over prijs en kwaliteit, niet over het volume. Ambulante (extramurale) vormen van jeugdzorg kopen gemeenten in principe lokaal in, waarbij we in Twente zoveel mogelijk dezelfde contractvoorwaarden zullen hanteren om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden, zowel voor gemeenten als aanbieders. Gemeenten gaan ook samen invulling geven aan het nieuw te vormen Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) en een regionale crisisdienst. Het werven en selecteren van pleeggezinnen moet zoveel mogelijk regionaal plaatsvinden, matchen zoveel mogelijk lokaal, tenzij dit niet wenselijk/mogelijk is. - Gemeenten willen zoveel mogelijk lokaal beoordelen of de inzet van een bepaalde vorm van jeugdzorg aan de orde is. Daarom wordt de toegang tot de jeugdzorg lokaal belegd. Dit geldt ook voor vormen van jeugdzorg die gemeenten gezamenlijk inkopen. Voor het gedwongen kader blijft de toegang lopen via de kinderrechter. - Gemeenten in Twente dragen ieder voor zich de kosten van het gebruik van jeugdzorg, ook als het gaat om vormen van jeugdzorg die gemeenten samen inkopen. Dit heet het woonplaatsbeginsel. We gaan wel samen de kosten delen van enkele voorwaardelijke beschikbaarheidsdiensten, waar geen, door beleid beïnvloedbare gebruikscomponent in zit. Dat betreft de advies- en meldpuntfunctie van het AMHK, de meldpuntfunctie van de regionale crisisdienst en de werving en selectie van pleegouders. Hierbij gaan we uit van het solidariteitsbeginsel. - Om maximaal van/met elkaar te leren richten gemeenten een regionale reflectiekamer in. Zie ook paragraaf 6.1. 22
Notitie: Samenwerken aan Jeugdzorg in Twente, 2013
57
In 2013 is dus overeenstemming bereikt over wat we in Twente allemaal gezamenlijk oppakken. Momenteel wordt gewerkt aan een notitie over hoe we deze samenwerking gaan organiseren, het zogenaamde governance vraagstuk. De verwachting is dat dit advies eind januari in het bestuurlijk overleg van de 14 wethouders wordt vastgesteld en wordt doorgeleid naar de 14 gemeentes. De grote lijn uit het advies zal zijn dat bepaalde taken worden uitbesteed aan (samenwerkende) instellingen en dat een aantal taken gezamenlijk worden uitgevoerd. Geadviseerd wordt de gezamenlijke taken te beleggen bij de Regio Twente in een eigenstandig orgaan. De regionale taken op het gebied van ondersteuning en zorg vanuit Wmo zouden hierbij aangehaakt kunnen worden. 8.3.
Communicatie
De veranderingen in het sociale domein vragen een heel communicatietraject. Zoals in het voorwoord te lezen valt, zijn diverse partijen al geruime tijd betrokken bij de totstandkoming van dit concept, en bij verdere uitwerkingsvragen. Dat gebeurt zowel op regionaal niveau, als ook lokaal. Heldere en eenduidige communicatie over de veranderingen zijn van groot belang. Het lastige is op dit moment echter dat we weten dát er van alles gaat veranderen, maar dat we nog niet helder kunnen communiceren hoe en wat precies. Het vaststellen van deze contourenschets zien wij als belangrijke stap om ook breder over de veranderingen in het sociale domein te communiceren. Breder dan de partijen die nu al betrokken zijn, zijnde zorgpartners, uitvoeringsorganisaties en cliënten- en patiëntenvertegenwoordigers. Als we kijken naar de transities, dan kunnen we vier 'hoofdgroepen' onderscheiden, waar de veranderingen plaats moeten vinden: 1. de 'vrager' / de cliënt; 2. de omgeving; 3. de zorgaanbieders / professionals; 4. de gemeente (ambtelijk en bestuurlijk). Op basis van deze hoofdgroepen kunnen we ook vier communicatielijnen onderscheiden. Hieronder worden deze lijnen kort nader toegelicht. 1. Cliëntcommunicatie Deze lijn richt zich voornamelijk op de veranderingen voor de (bestaande en nieuwe) gebruikers van de diverse regelingen. Wat moeten zij weten en doen? Wat zijn de consequenties van de veranderingen. Ten behoeve hiervan wordt regionaal een inventarisatie gemaakt van de meest gestelde vragen en antwoorden van cliënten. Dit is een continu proces. Zodra er bijvoorbeeld meer duidelijkheid komt vanuit het Rijk, zullen de vragen bij de cliënten waarschijnlijk veranderen, als ook de antwoorden. De informatie stellen we in het eerste kwartaal van 2014 beschikbaar via verschillende kanalen, waaronder de gemeentelijke website en gemeenteadvertentie. Maar ook willen we deze informatie beschikbaar stellen aan de verschillende zorgaanbieders en uitvoeringsorganisaties, zodat zij hun cliënten van eenduidige informatie kunnen voorzien. Uitgangspunten voor deze communicatie is dat we concreet en zoveel mogelijk in beeldend communiceren, waarbij de taal ‘joris-proof’ moet zijn. We richten ons met name op de ‘grote meerderheid’, die veelal met normale problemen en vragen zit. 2. Communicatie gericht op de omgeving Daarbij hebben we het over het directe netwerk rondom de vrager (ouders, familie, eventuele mantelzorgers, verenigingen etc.) en de grotere groep daarom heen: de inwoners van onze gemeente. Naast de communicatie / informatievoorziening over de veranderingen (zie lijn 1) richten we ons hierbij op de zogenoemde 'participerende samenleving': het stimuleren en aanspreken van de kracht in de samenleving en eigen kracht. De gemeente Enschede heeft hiervoor een campagne ontwikkeld (WijSamen). Uitgangspunt daarbij is dat goede voorbeelden van 'eigen kracht' actief onder de aandacht worden gebracht, waardoor als het ware een olievlek kan ontstaan (goed voorbeeld doet goed volgen).
58
In de loop van 2014 wordt duidelijk of en hoe we vanuit de gemeente Hengelo (of eventueel vanuit Samen14) zullen/ kunnen aanhaken bij deze campagne. Dit is mede afhankelijk van beschikbare capaciteit (incl. kosten) en prioriteit. 3. Partnercommunicatie Dit is de communicatie gericht op zorgaanbieders/ uitvoeringsinstanties /professionals/ cliënten- en patiëntenvertegenwoordigers, etc. Deze lijn wordt deels ingevuld vanuit de regionale samenwerking (Samen14). De Transitie Sociaal Domein raakt elke gemeente. En elke gemeente communiceert hierover. Dat kost voor iedere gemeente tijd, capaciteit en investeringen in middelen. Hier kan worden samengewerkt met de overige gemeenten in de regio. Er is een regiegroep communicatie ingericht en deze is verantwoordelijk voor diverse communicatie-uitingen zoals een nieuwsbrief en intranet/internet. Communicatie geschiedt onder het label Samen14 en Plein14. Daarnaast zullen we ook lokaal met onze partners blijven communiceren. Bijvoorbeeld door het organiseren van bijeenkomsten (bijvoorbeeld de Wmo-conferentie), maar ook door inzet van (bestaande) kanalen, waaronder bijvoorbeeld de CJG-nieuwsbrief, etc. Binnen deze lijn nemen we ook de communicatie gericht op de algemene voorzieningen (dus het onderwijs, kinderopvang, huisartsen, wijkcentra, woningbouwcorporatie, etc.) mee. Uitgangspunten bij partnercommunicatie is dat samen en vanuit een open houding wordt gewerkt. Gericht op uitwisselen van informatie via persoonlijk contact en bestaande overlegstructuren. 4. Interne communicatie: Communicatie gericht op het informeren en betrekken van de ambtelijke organisatie en de gemeenteraad. De veranderingen in het sociale domein gaat hoe dan ook consequenties hebben voor het werk van ambtenaren. Eind 2013 zijn hierover interne sessies georganiseerd, is een intranetpagina ingericht en is een interne nieuwsflits verschenen. Dit zullen we de komende tijd doorzetten. De gemeenteraad wordt maandelijks tijdens de reguliere uitloopvergadering meegenomen en geïnformeerd over de veranderingen in het sociale domein. Dit zal ook in 2014 door worden gezet. Bovendien wordt mede op initiatief van raadsleden in het begin van 2014 een werksessie voor raadsleden georganiseerd, waarbij de veranderingen in het sociale domein aan de hand van casussen meer concreet wordt gemaakt. Uitgangspunten van de interne communicatie is komen tot zoveel mogelijk uitwisseling, zowel binnen ‘de beleidsterreinen’, als ook tussen beleid en uitvoering. Alle externe communicatie verspreiden we ook onder raadsleden en ambtenaren, zodat ze ook inzicht krijgen in de manier waarop wij communiceren en dat ze weten wat er speelt. Met name bij partnercommunicatie en cliëntcommunicatie staan we open voor en dragen we actief bij aan regionale samenwerking met betrekking tot de communicatie met in achtneming van de lokale verantwoordelijkheid en inkleuring. Voornemen: Voortzetten en intensiveren partnercommunicatie. In eerste kwartaal 2014 starten met cliëntcommunicatie en inwonercommunicatie (informeren over veranderingen). Voortzetten en intensiveren interne communicatie.
59
Bijlage I
Feiten en cijfers jeugd(zorg)
Totaal is 26,8% van Hengelose bevolking 22 jaar of jonger. De verwachting is dat het aantal Hengelose jeugdigen 0 tot 23 jaar zal afnemen met 15% in 2040 ten opzicht van 2013. De grootste groep is tussen 4-11 jaar (45%), 35% is tussen 12-17 jaar en 20% is tussen 0-3 jaar (zie figuur 2.1). 21% van Hengelose bevolking is 17 jaar of jonger (bijna 27% is 22 jaar of jonger). Jongens zijn met 2% in lichte meerderheid ten opzichte van meisjes tot 18 jaar.
Figuur 7: Aantal jeugdigen per leeftijdscategorie, 1 januari 2013
Op 1 januari zijn in Hengelo 35.630 huishoudens. Hiervan zijn 2.174 één-ouder-gezinnen en 10.137 (echt)paren met kinderen). In totaal gaat het dus om 12.311 huishoudens (35% van totaal aantal) met kinderen. In Slangenbeek wonen de meeste jeugdigen tot 18 jaar (18,8%). Op de tweede plek staat de wijk Hasseler Es met 16,7% (zie figuur 2.2).
Figuur 8: Verdeling % jeugdigen (0 tot 18 jaar) over de Hengelose wijken, 1 januari 2013.
60
Voorschools en onderwijs Op 1 januari 2012 waren er 21 locaties van peuterspeelzalen, waar 654 peuters geplaatst waren. Er waren 28 kinderdagverblijven met 1.198 kindplaatsen. Als laatste waren er 29 locaties voor buitenschoolse opvang met totaal 927 kindplaatsen. Op 1 oktober 2011 en gingen 8.106 kinderen naar primair onderwijs en 5.843 naar voorgezet onderwijs. Jeugdzorg Verdeling in leeftijdscategorieën is als volgt:
0-3 jaar 4-11 jaar 12-17 jaar 18-23 jaar Totaal 0-23 jaar
Aantal in jeugdzorg 65 521 438 226 1.250
Totaal aantal jeugdigen 3.497 8.004 5.921 5.285 22.707
% 2% 7% 7% 4% 6%
Bron: I&O ‘Factsheet Transformatie Jeugdzorg Twente, mei 2013’
Tabel 1: Aantal unieke kinderen in jeugdzorg in Hengelo, teldatum 1-10-2011
Deze 1.250 jeugdigen ontvingen in totaal (op 1-10-2011) 2.106 zorgtrajecten (een kind kan vanwege verschillende wetten, meer dan 1 zorgtrajecten hebben). Verdeling van het aantal zorgtrajecten naar zorgvorm is als volgt: Zorgvorm MEE Begeleiding Ambulante zorg Verblijf deeltijd/dagbehandeling Pleegzorg Verblijf 24-uurs Advies- en meldpunt Kindermishandeling Jeugdbescherming Jeugdreclassering Overig/onbekend/nvt Totaal
Aantal zorgtrajecten 187 385 1015 102 78 251 51 189 33 2 2.106
Bron: I&O ‘Factsheet Transormatie Jeugdzorg Twente, mei 2013’
Tabel 2: Aantal zorgtrajecten van jeugdigen uit Hengelo naar zorgvorm (teldatum 1-10-2011)
61
Bijlage II
Veranderingen nieuwe Wmo - huidige Wmo
Uitgaande van de concept tekst van de nieuwe Wmo zijn de verandering ten opzichte van de huidige Wmo: - De 9 prestatievelden maken plaats voor 3 doelen: 1. Het bevorderen van sociale samenhang, de mantelzorg, het vrijwilligerswerk en de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente en daarnaast het bestrijden van huiselijk geweld. 2. Het bieden van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en verslavingszorg). 3. Het ondersteunen van de participatie en zelfredzaamheid van personen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen, indien mogelijk in de eigen leefomgeving. - Mantelzorgers en vrijwilligers moeten ondersteund worden door de gemeenten. - Gemeenten moeten voorkomen dat burgers op ondersteuning aangewezen zijn. - Gemeenten moeten de zelfredzaamheid en participatie van cliënten ondersteunen door het bieden van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. - Algemene voorzieningen moeten toegankelijk zijn voor iedereen, eventueel met een lichte toegangstoets. - Algemene voorzieningen zijn voorliggend op maatwerkvoorzieningen. - Een maatwerkvoorziening is een individuele voorziening waarvoor een inkomensafhankelijke eigen bijdrage kan worden gevraagd. - Het begrip compensatiebeginsel wordt vervangen door een resultaatverplichting waardoor er meer ruimte is voor oplossingen toegesneden op de individuele en lokale omstandigheden. - De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. De wetswijziging gaat bovendien samen met een aantal ingrijpende bezuinigingen. Het Rijk gaat er van uit dat gemeenten nog kunnen besparen op de uitgifte van hulpmiddelen en hulp bij het huishouden. Zowel over de “oude” maatwerkvoorzieningen als over de nieuwe vormen van ondersteuning wordt een forse bezuiniging toegepast. De nieuwe Wmo brengt nog meer veranderingen met zich mee. Denk aan de inzet van sociale wijkteams. Veranderend beleid met betrekking tot persoonsgebonden budget, eigen bijdrage en inkomensondersteunende voorzieningen, effecten van extramuralisering. De middelen die het Rijk nu besteedt aan cliëntondersteuning via MEE worden naar gemeente overgeheveld. Veel vragen zijn er nog bij het invullen van de vormen van beschermd wonen voor mensen met een psychiatrische stoornis. Hoe gaat de samenwerking met de zorgverzekeraar verlopen, hoe krijgt de inzet van thuisverpleging en de wijkverpleegkundige vorm.
62
Bijlage III
Feiten en cijfers AWBZ en Wmo
Hieronder een overzicht van de Hengelose bevolking naar leeftijdsgroep en geslacht op 1 januari 2013 en 2013. Bevolking naar leeftijdsgroep en geslacht op 1 januari 2013 en 2023 2013 leeftijdsgroep
2013
2023
mannen
vrouwen
totaal
prognose
0-14
7.356
6.987
14.343
12.667
15-24
4.678
4.404
9.082
9.608
25-34
4.970
4.752
9.722
10.012
35-44
5.847
5.498
11.345
9.614
45-54
6.039
5.876
11.915
10.950
55-64
5.209
5.110
10.319
11.480
65-74
3.672
4.002
7.674
9.489
75 e.o.
2.559
3.998
6.557
8.146
totaal 40.330 40.627 80.957 Tabel 3: Bevolking naar leeftijdsgroep en geslacht op 1 januari 2013 en 2023
81.966
Individuele voorzieningen die we op dit moment verstrekken: 3500 aanvragen per jaar 3299 mensen hebben huishoudelijke hulp (592 Pgb) 1277 mensen hebben een rolstoel 935 mensen hebben een scootmobiel 4905 mensen hebben Collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi) 478 toegekende woonvoorzieningen en 28 verhuiskostenvergoedingen (2012) Begeleiding In Hengelo hebben 1488 mensen een vorm van begeleiding in het kader van de AWBZ (peildatum 1 januari 2012), waarvan 53% Zorg in Natura ontvangt en 47% van een persoonsgebonden budget (Pgb) ontvangt. In de bijlage is dit vertaalt naar de grondslag voor indicatie en is een overzicht te vinden van een onderverdeling in cliëntgroepen en de zorgomvang per cliëntgroep. Iemand kan meerdere vormen van begeleiding hebben (groep en individueel, Pgb gecombineerd met zorg in natura) De verdeling tussen Zorg in Natura en Pgb is ongeveer 53% Zorg in Natura en 47% Pgb. De grootste groep cliënten de groep is met een psychiatrische aandoening, namelijk 471 cliënten. Ook de groep mensen met een verstandelijke handicap is relatief groot, namelijk 412 personen. Functie
ZIN
Pgb
BJZ Lichamelijke handicap (functiestoornis) Psychiatrische aandoening, psychische stoornis Psychogeriatrische ziekte/aandoening Somatische ziekte/aandoening Verstandelijke handicap (functiestoornis) Zintuiglijke handicap (functiestoornis) Totaal
Totaal 106
106
70
54
124
237
234
471
40
24
64
182
86
268
244
168
412
20
23
43
793
695
1488
Tabel 4: Totaal aantal indicaties naar grondslag.
63
Totaal aantal cliënten onderverdeeld naar de cliëntgroepen Hieronder staan in een tabel de aantallen cliënten per cliëntgroep. De cliëntgroepen worden verderop in deze notitie uitgebreider beschreven. Cliëntgroepen
Zorg in Natura
Totaal
183
Persoo nsgeb onden budget 77
1
Ouderen met somatische of psychogeriatrische problemen
2
Volwassenen met psychiatrische problematiek
237
229
466
3
Kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking
244
168
412
4
Kinderen en volwassenen met een auditieve of zintuiglijke beperking
20
23
43
5
Kinderen en volwassenen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte
109
87
196
6
Jongeren met psychiatrische problematiek in combinatie met opvoedings- en opgroeiproblemen
5
5
Indicaties Bureau Jeugdzorg
106
106
695
1488
Totaal
793
260
Tabel 5: aantal cliënten naar cliëntprofiel Gemiddelde zorgomvang In de tabel hieronder is te zien wat de gemiddelde zorgomvang is per cliëntgroep. Dit zijn cijfers van het CIZ, omdat de gemiddelde zorgomvang gemakkelijker uit de CIZ-gegevens te halen is. De peildatum is ook hier januari 2012. Cliëntprofiel
Grondslag
Ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek
SOM 65-74 jaar SOM 75 jaar en ouder PG 65 jaar en ouder PSY 18 jaar en ouder VG 0-17 jaar VG 18 jaar en ouder ZG
Volwassenen met psychiatrische problematiek Kinderen tot 18 jaar met een verstandelijke beperking Volwassenen vanaf 18 jaar en ouder Kinderen en volwassenen met een auditieve en zintuiglijke beperking Kinderen en volwassenen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte
Jongeren met psychiatrische problematiek in combinatie met opvoed- en opgroeproblemen
Gemiddeld aantal uren Begeleiding Individueel 2,2 2,7
Gemiddeld aantal uren Begeleiding Groep 4,7 4,8
3,7
6,1
3,0
4,7
1,3 3,5
3,8 7,5
2,7
4,5
SOM 0-64 jaar
3,0
4,8
LG
3,8
5,1
Geen gegevens bekend
Tabel 6: Gemiddelde zorgomvang per cliëntprofiel en grondslag 64
ZZP’s ZZP’s die vervallen agv extramuralisering
Aantallen per 1 januari 2013 in Hengelo
VV 1/m 4
305
VG 1 t/m 3
175
LG 1 t/m 3
5
ZZP’s waar we als gemeente verantwoordelijk voor worden GGZ C 1 t/m 6
210
Totaal
695
Tabel 7: ZZP’s die vervallen als gevolg van extramuralisering
65
Bijlage IV
Hoofdlijnen doelgroepen en extra banen Participatiewet
a. Het aantal extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking Met het sociaal akkoord stellen werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) zich - oplopend tot 2026 - garant voor 100.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. De overheid stelt zich garant voor 25.000 extra banen. b. De omvang en samenstelling van de doelgroep van de Participatiewet In de eerste paragraaf is de doelgroep van de Participatiewet omschreven. Voor het grootste deel van de populatie van de Participatiewet is de gemeente al verantwoordelijk voor de reintegratieondersteuning. Dat zijn mensen die nu een WWB, IOAW, IOAZ of een ANW uitkering ontvangen. Daarnaast zijn de volgende gegevens van belang: - Aantal nieuwe personen met een Participatiewet-uitkering voor wie ook een reintegratieactiviteit wordt ingezet gesplitst naar ex-Wajong en overige instroom. - Aantal nieuwe nuggers (niet uitkeringsgerechtigden) met een verzoek tot ondersteuning bij re-integratie gesplitst in ex-Wajong en nieuwe instroom. - Aantal ex-Wajong-ers die zijn vrijgesteld van kostendelersnorm (aantal en samenstelling gezin). c. De beoordeling van Wajong-ers op arbeidsvermogen en de overdacht aan gemeenten Met de invoering van de Participatiewet wordt geregeld dat Wajong-ers worden beoordeeld op arbeidsvermogen. - Wajong-ers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, behouden hun Wajong-uitkering. Deze uitkering wordt verstrekt door het UWV. - Van Wajong-ers die wel arbeidsvermogen hebben komt de Wajong-uitkering te eindigen. Zij kunnen een beroep doen op de gemeente voor re-integratieondersteuning en eventueel een uitkering. Datzelfde geldt voor personen die geen arbeidsvermogen hebben, maar waarvan de duurzaamheid hiervan niet is vastgesteld. - Werkende Wajong-ers die naast hun baan een voorziening en/of aanvullende uitkering hebben, blijven vooralsnog bij het UWV. De beoordeling op arbeidsvermogen vindt plaats in drie fasen: een systeembeoordeling op basis van kenmerken, een dossierbeoordeling en ten slotte een beoordeling op basis van individueel onderzoek. De staatssecretaris beziet samen met UWV welke kwaliteitsindicatoren voor het beoordelingsproces en de overdracht gehanteerd zullen worden. d. De Wsw-populatie Instroom in de Wsw is per 1 januari 2015 niet meer mogelijk. De mensen die dan onder de Wsw werkzaam zijn behouden hun wettelijke rechten en plichten. De statistiek Wet sociale werkvoorziening zal ook na 1-1-2015 als zelfstandige informatie-uitvraag blijven, zij het in een afgeslankte vorm. Zo blijft er zicht op de ontwikkelingen in het Wsw-bestand. e. De specifieke instrumenten De Participatiewet introduceert voor gemeenten nieuwe instrumenten als beschut werk, no risk polis, maar ook werkvoorzieningen voor mensen met een arbeidsbeperking en de mogelijkheid om loonkostensubsidie structureel in te zetten. Gevolgd wordt hoeveel en welke mensen met een voorziening beschutte arbeid werken en in welke mate loonkostensubsidie en andere instrumenten (no risk polis, begeleiding op werk en overige werkvoorzieningen) worden ingezet, en voor hoe lang. De inzet van (combinaties van) instrumenten is te beschouwen als prestaties van gemeenten. Door ook de inzet van instrumenten te koppelen aan de gemeentelijke basisadministratie en de polisadministratie is een beeld te verkrijgen van wat werkt voor wie (effecten en effectiviteit) hetgeen nodig is voor inzicht in de werking van de wet. f. Transities naar WW, ZW en WAO van de doelgroep Participatiewet Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur de betreffende ZW/WIA/WW-uitkeringslasten ten laste te brengen van de gemeente. Die maatregel kan worden getroffen als het aantal verstrekkingen van ZW/WIA/WW-uitkeringen aan mensen die vanuit de Participatiewet aan het werk zijn gegaan, bovenmatig uitpakt.
66
Bijlage V
Feiten en cijfers Participatiewet
Wwb Het aantal WWB-ers per 31 december 2013 bedraagt 2007 (betreft bijstandseenheden). De doelgroep WWB-ers wordt bij intake ingedeeld naar de positie op de participatieladder. Trede 5, 6 betekent: direct in staat te werken zonder of met ondersteuning. Trede 1 en 2 betekent: geïsoleerd levend met nauwelijks georganiseerde contacten. De indeling is grofweg als volgt: - Trede 1 en 2 van de participatieladder (geïsoleerd) 40% - Trede 3 en 4 van de participatieladder (geschikt voor re-integratietraject) 50% - Trede 5 en 6 van de participatieladder (directe matching via Werkplein) 10% Wsw Op 31 december 2013 kent Hengelo 545 Wsw-ers met een dienstverband bij de SWB Midden Twente of een ander SW-bedrijf. Het aantal Wsw-ers op de wachtlijst is 145 (stand per 1 december 2013). Degenen met Wsw-indicatie die op 31 december 2014 een WSW-dienstverband hebben, behouden dit dienstverband met de bestaande rechten en plichten. De overigen (dus de dan bestaande wachtlijst) vallen onder de participatiewet. Wajong De Wajong wordt uitgevoerd door UWV. Er is een onderscheid te maken tussen Wajong-oud (voor 2010) en Wajong nieuw (vanaf 2010). De laatste groep is al min of meer beoordeeld op arbeidsvermogen, de eerste groep niet. Volgens een opgave van UWV gaat het om de volgende aantallen, waarbij een nadere verdeling is gemaakt op grond van de aannames in de ingediende Participatiewet. Het totaal aantal wajongers is 1528 (stand per 31-12-2012): - Waarvan arbeidsvermogen: 891 - Waarvan geen betaald werk: 509 - Waarvan in aanmerking komend voor WWB: 414 - Waarvan niet in aanmerking komend voor WWB, wel voor re-integratie (nuggers): 96 Van de 382 werkende Wajongers hebben 159 een SW-dienstbetrekking (zij behouden hun SWrechten) en 223 werken in een regulier bedrijf. Het is niet bekend welke ondersteuning (loondispensatie, jobcoaching) deze wajongers krijgen en wanneer de verplichting en bekostiging hiervan naar de gemeenten overgaan. De berekende verdeling van de aantallen is zeer globaal en door ons (nog) niet te controleren. Nieuwe instroom Op grond van de berekeningen van het Ministerie krijgen we als gemeente Hengelo te maken met een instroom in de nieuwe Participatiewet van mensen die voorheen een beroep deden op Wsw of Wajong van naar schatting 100 personen per jaar. Uiteraard moet hierop de uitstroom richting werk en andere redenen in mindering worden gebracht. Het “zittend” wajong-bestand (voor Hengelo 1528 personen) wordt in cohorten over drie jaar herbeoordeeld. Bovenstaande getallen leiden tot de volgende aannames. Let wel: exclusief uitstroom!
WWB+8% Wajong-herbeoordeeld Wsw-wachtlijst
2014 2160
Wajong nieuw 2160
2015 2330 170 100
2016 2516 340 100
2017 2710 510 100 (deel van dit bestand heeft al Wwb of
100 2700
100 3056
100 3420
Wajong)
67
Bijlage VI
Stapelingsmonitor
Bron: CBS. Bewerking: Kennispunt Twente
Tabel 8: De som van de totalen van alle regelingen en voorzieningen telt niet op tot het totaal aantal huishoudens, omdat huishoudens in meerdere categorieën kunnen vallen.
Bron: CBS. Bewerking: Kennispunt Twente
Tabel 9: De som van de totalen van alle regelingen en voorzieningen telt niet op tot het totaal aantal huishoudens, omdat het aantal huishoudens zonder regelingen en voorzieningen niet wordt weergegeven.
68
Bron: CBS. Bewerking: Kennispunt Twente
Tabel 10: Samenloop van regelingen en voorzieningen binnen huishoudens per cluster
Korte toelichting: De som van de totalen van alle regelingen en voorzieningen telt op tot het totaal aantal huishoudens, omdat huishoudens slechts in één categorie vallen. Een huishouden met zowel WW als speciaal onderwijs valt bijvoorbeeld in de categorie ‘Arbeidsparticipatie + onderwijs’. De clusters bestaan uit de volgende regelingen en voorzieningen: - Welzijn en zorg: Wmo huishoudelijke verzorging, AWBZ persoonelijke verzorging, AWBZ verpleging, AWBZ individuele begeleiding, AWBZ groepsbegeleiding - Arbeidsparticipatie: WAO, WIA, WAZ, Wajong, W, WWB, IOAW, IOAZ, Wsw indicatie, Wsw wachtlijst, Wsw dienstbetrekking, Wsw regulier dienstverband - Onderwijs: speciaal onderwijs, leerlinggebonden financiering - Inkomstondersteuning: bijzondere bijstand, ziektewet 2010, WTCG, CER, Aftrek bijzondere ziektekosten 2010, WSNP
69
Bijlage VII
Twentse aanpak Huiselijk Geweld
Het Steunpunt Huiselijk Geweld in Twente is een samenwerking tussen Maatschappelijk Werk Noord west Twente, Carintreggeland en Stichting Maatschappelijke Dienstverlening EnschedeHaaksbergen (de drie Madi’s). Het SHG werkt nauw samen met de politie en het Bureau Jeugdzorg. De taakaccenthouders Huiselijk Geweld van de politie doen vroeghulpmeldingen aan het team Vroeghulp uit hun werkgebied. In de volgende gevallen wordt bij SHG gemeld: alle zaken waarin aangifte is gedaan, alle zaken waarbij kinderen betrokken zijn (nu nog in afstemming met BJzO) en alle zaken waarbij de politie vermoedt dat betrokkenheid van het SHG gewenst is. BJzO/AMK en SHG bespreken samen alle meldingen over minderjarige kinderen waarbij sprake is van huiselijk geweld. Gezamenlijk wordt de prioriteit en de eerste interventie in de casus bepaald. Indien hulpverlening gewenst lijkt gaan een medewerker van het team Vroeghulp en BJzO samen op huisbezoek. Na de eerste afspraak wordt in gezamenlijkheid bepaald wie de casuscoördinator wordt. Daarmee doen beide organisaties ook al ervaring voor de integratie van beide functies in het te vormen AMHK. Tijdelijk Huisverbod Onderdeel van de aanpak huiselijk geweld is het instrument van het Tijdelijk Huisverbod. De burgemeester kan iemand die huiselijk geweld pleegt tien dagen uit huis zetten. Deze periode kan afhankelijk van de situatie met maximaal 18 dagen worden verlengd. Door dit tijdelijk huisverbod wordt het mogelijk de nodige hulpverlening op gang te brengen. De gemeente Hengelo regelt dit ook voor de gemeenten Borne, Haaksbergen en Hof van Twente. Jaarlijks gaat het om 40 tot 50 opgelegde huisverboden voor het Hengelose werkgebied (ca. 30 per jaar in Hengelo). Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: Wet verplichte meldcode) is sinds 1 juli 2013 van kracht en verplicht organisaties en zelfstandige beroepskrachten om een meldcode vast te stellen en het gebruik daarvan te bevorderen. Een meldcode bestaat uit een stappenplan voor professionals bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. De stappen leiden de professionals door het proces waarin zij tot het besluit komen om al dan niet hulp te organiseren en/of een melding te doen bij het Advies– en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Doel van de wet is niet zozeer om te komen tot zoveel mogelijk meldingen, maar om professionals te ondersteunen in een tijdige en effectieve aanpak van geweld in huiselijke kring. Het gemeentebestuur heeft toezichthoudende taak hierin, voor zover organisaties niet onder het toezicht van een van de inspecties vallen. De gemeente Hengelo heeft - in het kader van een effectieve aanpak en signalering van huiselijk geweld en kindermishandeling – ook een meldcode vastgesteld voor haar eigen organisatie. Onder de werking daarvan vallen alle medewerkers binnen de gemeente Hengelo met meer dan vluchtige contacten met burgers. Dit betreft zo’n 120 personen. Daarmee gaat de gemeente verder dan de bepalingen uit de Wet verplichte meldcode. Regiovisie In 2014 ontwikkelen de 14 samenwerkende Twentse gemeenten - onder verantwoordelijkheid van de centrumgemeente Vrouwenopvang en Huiselijk Geweld (Enschede) – een regiovisie. Daarin moeten de gemeenten ook vastleggen hoe het (regionale) AMHK zich verhoudt tot het lokale sociale domein/de lokale zorgstructuur. Omdat die per gemeente verschillend is, moet elke gemeente afspraken maken over de specifieke kennis die in de gemeente beschikbaar is over huiselijk geweld en kindermishandeling en over de toegangsfunctie. Wat gemeenten in de regiovisie afspreken is breder dan wat wettelijk bepaald is voor het AMHK. Het gaat bijvoorbeeld om preventie, monitoring en deskundigheidsbevordering.
70
Bijlage VIII
Taken loket en consulenten / klantmanagers
Het loket Met het inrichten van het publieksplein wordt aangesloten bij het zorgloket en de werkwijze die daar nu wordt gehanteerd. Mensen met een probleem/vraag op het gebied van (zelfstandig) participeren in de maatschappij melden zich bij het loket, eventueel via een verwijzer zoals de huisarts, familie of een mantelzorger. Dit kan aan de balie, via de telefoon of (digitaal) via een (aan)vraagformulier. Aan het loket vindt er een (korte) integrale vraagverheldering plaats (wat is het eigenlijke probleem, wat is de vraag achter de vraag). Het loket beantwoordt de vraag direct, maakt de afweging of de vraag naar de consulenten of klantmanagers moet (er volgt een melding of aanvraag) of verwijst door naar een andere zorg- of welzijnsorganisatie. De medewerkers van het loket hebben in onze schets een directe relatie met hulpverleners en burgers in de stad en wijken. Sterker nog, we denken dat het soms goed is dat medewerkers actief en outreachend de stad en wijk in gaan, om op voorhand al vragen af te vangen of mensen op (preventieve) programma’s en algemene voorzieningen te wijzen. Een voorbeeld daarvan is de werkwijze zoals het LOES-team die nu voorstaat. LOES biedt informatie en advies over opvoed- en opgroeivragen en kan ook toeleiden naar achterliggend hulpaanbod. Het team werkt laagdrempelig en vraaggericht en is ondergebracht bij het zorgloket. Volgens de concept Jeugdwet moet de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) hier vanuit haar brede taakpakket van signaleren, voorlichting en advies geven, beoordelen en interveniëren nauw bij aansluiten. Dit zou kunnen binnen de bestaande contactmomenten.23 Sociale zaken We zien bij het uitbouwen van het zorgloket een direct link met het lokale loket van sociale zaken, zoals omschreven in het bedrijfsplan Samenwerken maakt sterker.24 Daarin wordt gesteld dat beide gemeenten (Borne en Hengelo) er de voorkeur aan geven om bepaalde dienstverlening te kunnen aanbieden vanuit een lokaal loket. Wij gaan er van uit dat dit het loket betreft van het publieksplein. Klanten kunnen met vragen op het gebied van sociale zaken terecht bij dat loket. Medewerkers kunnen de eenvoudige vragen beantwoorden en indien nodig ondersteunen bij de digitale aanvraag. Want het uitgangspunt is dat de klant de uitkeringsaanvraag digitaal indient bij het UWV Werkbedrijf (e-intake). Na ontvangst bij Sociale Zaken krijgen de aanvragers eerst een voorlichting over het zoeken naar betaald werk. Voor jongeren geldt nu een zoektermijn van 4 weken, vanaf 1 juli 2014 is dit ook aan de orde voor aanvragers boven 27 jaar. Pas na deze vier weken wordt het recht op uitkering bepaald. Mensen die geen recht hebben op een WWB-uitkering (zogenaamde Nuggers) kunnen in bepaalde gevallen wel een beroep doen op de re-integratievoorzieningen van de gemeente. Op dit moment is niet precies duidelijk welke groepen wel of niet voor welke voorzieningen in aanmerking komen. In de loop van 2014 moeten goede afspraken gemaakt worden hoe de verbinding met andere voorzieningen en mogelijkheden in de centrale toegang geborgd gaan worden. Ook kunnen de aanvragen voor bijzondere bijstand en minimabeleid worden ingeleverd aan het loket, aldus het bedrijfsplan. De doelgroep die hiervan gebruik maakt is breder dan die van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Want niet voor alle klanten is werk bij een werkgever haalbaar. Voor de aanvragen voor sociaal medische indicatie (SMI) kinderopvang is het ook wenselijk dat een brede vraagverheldering bij het publieksplein nog beter de gezins- en opgroeisituatie in beeld brengt. De complexere aanvragen en het bepalen van de afstand tot de arbeidsmarkt worden voor afhandeling doorgeleid naar de consulenten en/ of klantmanagers.
23
Memorie van toelichting Jeugdwet, p. 25.
24
Op 21 mei 2013 heeft het college een voorgenomen besluit genomen over het bedrijfsplan Samenwerken maakt sterker, dat gaat over de samenwerking van Sociale Zaken Borne en Hengelo. Voorafgaande aan het definitieve besluit worden de Ondernemingsraad en het Georganiseerd Overleg om advies gevraagd en wordt de gemeenteraad in staat gesteld haar wensen en bedenkingen kenbaar te maken.
71
Consulenten en klantmanagers25 Bij nieuwe meldingen of (aan)vragen voor hulp of begeleiding gaat de consulent van het zorgloket op dit moment altijd op huisbezoek bij de cliënt. De klantmanager van sociale zaken nodigt de aanvrager op dit moment uit voor een gesprek op kantoor. We gaan er in onze houtskoolschets van uit dat we bij nieuwe meldingen of (aan)vragen zo veel mogelijk op huisbezoek gaan, ook bij de nieuwe doelgroepen en taakgebieden uit het sociale domein. Het concept wetvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 schrijft voor dat een burger die het naar zijn idee niet redt (alleen dan wel met hulp van zijn sociale omgeving of algemene voorzieningen), zich kan melden bij de gemeente. In vervolg hierop zal het college een onderzoek instellen, waarvoor ze vier weken te tijd heeft. Dit onderzoek moet zorgvuldig en transparant zijn, zo nodig via een ‘keukentafelgesprek’. Op basis van dit onderzoek moet de burger in staat zijn te beslissen om al dan niet een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te doen, en het moet de gemeente het inzicht geven om een juiste beslissing te kunnen nemen.26 De huidige werkwijze van de huisbezoeken sluit hier bij aan. Tijdens het huisbezoek door de consulent en/of klantmanager vindt namelijk het ‘keukentafelgesprek’ plaats. Uitgangspunt van dit gesprek is het probleem van de cliënt. Er wordt breed gekeken naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de cliënt en zijn omgeving. Er wordt diep ingegaan op de verschillende leefgebieden. Dit is conform het concept wetsvoorstel Wmo 2015, dat stelt dat het essentieel is dat de hulpvraag in de gevallen waarin dat toegevoegde waarde heeft, integraal en domein overstijgend wordt gekeken, dat wil zeggen in samenhang met vragen en problemen van de burger op andere beleidsdomeinen. De consulent of klantmanager stelt samen met de (aan)vrager een ondersteuningsplan op en regelt waar nodig dat de ondersteuning geboden wordt, als Zorg in Natura (ZIN) of via Persoonsgebonden Budget (PGB). Vanuit sociale zaken is aangegeven deze werkwijze ook wenselijk te vinden. Maar of dit voor alle klanten zou moeten gelden, is de vraag.
25 26
In het MO-beleidsplan wordt ook wel gesproken over regisseurs (conform de regionale visie- en keuzenota). Memorie van Toelichting Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, p. 16 en 17.
72
Bijlage IX
Denkrichtingen voor vernieuwing
De decentralisatie stelt gemeenten voor een complexe opgave. Het gaat om nieuwe doelgroepen, waarvan de ondersteuningsvragen nog niet bij de gemeenten bekend zijn. Verder gaat de decentralisatie gepaard met een korting, waardoor gemeenten niet onverkort bestaande afspraken met zorgaanbieders kunnen handhaven en het dus anders moeten doen. Bovendien worden gemeenten naast de extramurale begeleiding ook verantwoordelijk voor de Jeugdzorg en wordt de Wet Werken naar Vermogen aangepast. De overgang van de begeleiding naar de Wmo vraagt een andere manier van denken. Door de korting op de budgetten moeten wij vernieuwen en zoeken naar alternatieven voor de huidige vormen van zorg. Vernieuwing noodzakelijk, maar keuzes maken nog meer Vernieuwen van het aanbod alleen, is niet voldoende. Als gevolg van de kortingen kunnen we ook dingen niet meer doen. En daar moeten we als gemeente keuzes in maken. Cliënten zijn niet zomaar in categorieën zijn in te delen. Het lijkt concreet en overzichtelijk, Veel mensen zijn vanwege multiproblematiek niet in te delen in één cliëntgroep. Maatwerk is op zijn plaats. Voor een deel van de cliënten is extramurale begeleiding maar een onderdeel is van de totale zorg en ondersteuning die zij ontvangen. Voor ons als gemeente is het extra lastig om een goed beeld te krijgen omdat we pas in de loop van 2014 zullen kunnen beschikken over de individuele gegevens van mensen. Eigenlijk kunnen we pas op dat moment in gesprek met cliënt om op individueel niveau arrangementen en oplossingen gaan uitwerken. In de voorbereiding op maken kunnen we niet anders dan toch een indeling te maken. We hebben informatie van (zorg)partners nodig om te zorgen dat de profielen ook echt gaan leven. Hiermee hebben we al een start gemaakt door een aantal werkbezoeken aan verschillende organisaties af te leggen. Denkrichtingen voor vernieuwing Op alle niveaus wordt gezocht naar denkrichtingen en mogelijkheden voor vernieuwing. Een aantal opmerkingen: 1. Er zal altijd naar de lokale situatie gekeken moeten worden. 2. De vernieuwingsmogelijkheden kunnen soms de (gedeeltelijk)bestaande vormen van begeleiding vervangen of preventief werken. Het gaat om een diverse groep van cliënten met meestal zware of matige beperkingen. Per individuele cliënt moet beoordeeld worden of vernieuwingsmogelijkheden wel een oplossing zijn. 3. Vernieuwing past natuurlijk in de omslag in denken die al eerder ingezet in de Wmo. Denk aan ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ en ‘De Kanteling’. Ontzorgen van burgers staat centraal, het resultaat staat meer centraal dan de voorzieningen. 4. Vernieuwen of innovatie betekent niet altijd persé iets nieuws. Het kan ook door het bestaande aanbod aan andere groepen te bieden of nieuwe combinaties te maken. Samenhang en afstemming met partners zodat de verschillende vormen van zorg elkaar aanvullen biedt ook meer efficiency en effectiviteit. 5. De zorg kan niet bij het oude blijven. Vernieuwing alleen is onvoldoende. Er zullen ook keuzes gemaakt moeten worden om dingen niet meer te doen. 6. Vernieuwing is voor alle doelgroepen mogelijk. Feitelijk gaat het om het doorzetten van de lijn ingezet met de kanteling en ook Welzijn Nieuwe Stijl. Dat gaat uit van krachtig burgerschap, de kracht van de lokale gemeenschap en van informele ondersteuning. Maar ook van evenwichtige inzet van algemene en maatwerkvoorzieningen. • Denkrichting 1: Sociaal netwerk, eigen kracht en zelforganiserend vermogen. Niet bij alle groepen is het zelforganiserend vermogen vanzelfsprekend aanwezig. Dit betekent dat in sommige situaties dit zelforganiserend vermogen moet worden opgebouwd. Dit zal veelal moeten gebeuren door professionele organisaties. Ook mantelzorgers kunnen veel betekenen voor cliënten, waarbij de vraag aan de gemeente is om te zorgen voor een goede balans tussen draaglast en draagkracht. • Denkrichting 2: Informele ondersteuning Bij alle cliëntgroepen is het mogelijk om vrijwilligers en mantelzorgers uit de wijk en omgeving rondom de cliënt in te zetten. Voor een aantal groepen geldt dat daarbij aan een aantal randvoorwaarden moet worden voldaan. Want voor een goede kwaliteit van deze ondersteuning is 73
het heel erg belangrijk dat er gezorgd wordt voor voorlichting en goede scholing van vrijwilligers op het gebied van kennis van cliënten en de attitude naar cliënten. Verder is een professionele ondersteuning waarop de informele steunstructuren terug kunnen vallen, erg belangrijk. • Denkrichting 3: Algemene en collectieve voorzieningen Voor een deel van de cliëntgroepen zijn algemene en collectieve voorzieningen een (gedeeltelijke) oplossing. In sommige gevallen is het zelfs mogelijk om het aanbod voor doelgroepen te combineren, zoals voor cliënten met een verstandelijke beperking en ouderen. Ook een onderzoek naar de mogelijkheden van het zoveel mogelijk aansluiten bij reguliere voorzieningen, kan de moeite waard zijn. Randvoorwaarden die geregeld moeten zijn: vervoer naar de voorziening, toegankelijkheid en continuïteit van het aanbod. • Denkrichting 4: Verbinding met andere beleidsterreinen Ook hier geldt dat eigenlijk voor alle doelgroepen verbindingen met andere beleidsterreinen te maken zijn. Bijvoorbeeld met onderwijs, werk, cultuur, sport, inkomen en vervoer. Voorwaarde hiervoor is natuurlijk samenwerking met andere partijen, zodat de verbindingen ook daadwerkelijk tot stand kunnen worden gebracht. Ook het verbinden met de andere vormen van zorg die een cliënt heeft, is belangrijk. Ook daar is winst te halen. • Denkrichting 5: Huisvesting Adequate huisvesting zorgt ervoor dat mensen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Samenwerking met woningbouwcorporaties is belangrijk. Diversiteit in bewoners is van belang om de kracht van de gemeenschap goed te kunnen benutten. Randvoorwaarden zijn voorzieningen in de buurt en toegankelijkheid van ruimtes. De ontwikkeling van woonservicegebieden is dus één van de dingen die goed past in deze denkrichting en zelfs voorwaarde is om deze denkrichting goed te kunnen benutten. Net als het realiseren van multifunctionele accommodaties: ruimtes die overdag voor dagbesteding worden gebruikt, kunnen ’s avonds voor andere activiteiten worden gebruikt. • Denkrichting 6: Technologie Vanuit de Ziektekostenverzekering wordt nu al veel ingezet op het gebruik van technologie. Misschien biedt het inzetten van technologie die ontwikkeld is voor een bepaalde cliëntgroep bij een andere cliëntgroep, ook mogelijkheden. • Denkrichting 7: Regionaal of op wijkniveau De keuze voor regionaal of op wijkniveau hangt samen met de grootte van de doelgroep. Wijkteams zouden mensen met en zonder handicap met elkaar in contact moeten brengen. Kennen en gekend worden zijn voorwaarden om elkaar te ondersteunen. Wederkerigheid is erg belangrijk: ook mensen met een beperking kunnen wat terugdoen voor de buurt. • Denkrichting 8: Anders….. Nog helemaal open, maar juist daarom interessant. Dat het anders moet, is duidelijk. Hierboven staat een aantal algemene vernieuwingsmogelijkheden. Het zijn mogelijkheden waar we nu eigenlijk ook al met elkaar aan werken, bijvoorbeeld in het programma Thuis in de Buurt. Maar, zoals hiervoor al gezegd is, vernieuwen van het aanbod alleen is niet voldoende. We moeten ook zoeken naar andere maatregelen en keuzen moeten maken, zoals bijvoorbeeld: - Kunnen we iedereen iets minder uren begeleiding toekennen? - Kunnen we voor bepaalde doelgroepen een voorliggend aanbod opzetten, zodat die groep helemaal niet meer bij de gemeente komt aanvragen? - Met welke indicaties moeten we straks direct iets doen, bijvoorbeeld omdat er vernieuwingsmogelijkheden zijn en welke kunnen we zolang door laten lopen of kunnen we op een later moment uitvoeren, omdat het niet de verwachting is dat er voor de doelgroep andere oplossingen mogelijk zijn? - Kunnen we tegen mensen met een bepaald inkomen zeggen dat zij voldoende mogelijkheden om in hun ondersteuningsvraag te voorzien.
74
Bijlage X
Overzicht financiering diensten en voorzieningen
Dienst / voorziening
Huidige financiering
Toekomstige financiering*
Huisarts Praktijkondersteuners Maatschappelijk werk Thuisbegeleiding Welzijnswerk (o.a. jongerenwerk, welzijn ouderen) School Kinderdagverblijf
ZVW27 ZVW Gemeente AWBZ28 en gemeente Gemeente
ZVW ZVW Gemeente Gemeente Gemeente
Rijk Particulier (Rijk ondersteuning) Gemeente Gemeente Rijk UWV en gemeente Rijk Rijk en gemeente Gemeente Gemeente (ondersteuning) ZVW en AWBZ Gemeente Gemeente en AWBZ Gemeente Gemeente Rijk Gemeente Rijk Rijk en centrumgemeente Gemeente Gemeente Gemeente Provincie Rijk ZVW en AWBZ AWBZ Gemeente AWBZ Gemeente Gemeente Gemeente (en AWBZ) AWBZ Provincie Provincie
Rijk Particulier (Rijk ondersteuning) Gemeente Gemeente Rijk UWV en gemeente Rijk Rijk en gemeente Gemeente Gemeente (ondersteuning) ZVW en AWBZ Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Rijk Gemeente Gemeente (Centrum)gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente ZVW en/of gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente
Peuterspeelzaal JGZ, consultatiebureau, jeugdarts UWV Werkplein Bedrijven Gemeente Politie Veiligheidshuis Woningbouwcorporatie Wijkplatforms Mantelzorgers, vrijwilligers Medisch specialist LOES GRIP RMC Leerplicht Passend onderwijs SMI Raad voor de kinderbescherming AMHK Uitkering Werk Schuldsanering Bijzondere bijstand Jeugd- en opvoedhulp Jeugdzorg plus Jeugd GGZ Jeugd LVB Huishoudelijke hulp Persoonlijke verzorging Hulpmiddelen Woonvoorzieningen Vervoer Begeleiding incl. dagactiviteiten Jeugdbescherming Jeugdreclassering
* Let wel: Over de toekomstige financiering moeten nog keuzes gemaakt worden wat we wel of niet financieren en hoe dan.
27 28
ZVW = Zorgverzekeringswet AWBZ = Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
75