raad voor cultuur raau voor cuauur raad voor cultuur
R.J. Schimmelpennincklaan 3 postbus 61243
2506 AE Den Haag telefoon +31(o)70 310 66 86
fax +31(o)70 36147 27 e-mail
[email protected] www.cultuur.nl
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mevrouw mr. M.C. van der Laan Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
datum: 1 augustus 2005 ons kenmerk: flm-2005.02515/1
onderwerp: advies filmconservering Deltaplan voor het Filmbehoud
Geachte mevrouw Van der Laan,
In hun aanvragen in het kader van de Cultuurnota 2005-2008 deden zowel het Filmmuseum als het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid een verzoek om additionele middelen voor de conservering van hun nitraatfilmcollecties. In uw adviesaanvraag verzocht u de Raad hiervoor bijzondere aandacht te hebben en de beide verzoeken in relatie tot elkaar te beoordelen. Gezien de relatief korte tijd die er was voor de Cultuurnota-advisering en de complexiteit van het vraagstuk van de conserveringsachterstand van historisch filmmateriaal, meende de Raad er beter aan te doen de aanvragen van beide instellingen in een breder kader te plaatsen en het advies separaat uit te brengen. Dat advies ligt nu voor u.
In het advies beperkt de Raad zich niet tot de achterstand in de conservering van de nitraatfilmcollecties van de beide instellingen. Omdat een belangrijk deel van het overige filmmateriaal dat door hen wordt beheerd eveneens met permanent verval wordt bedreigd, acht de Raad het vanuit het perspectiefvan cultuurbeleid noodzakelijk om de gehele filmconserveringsachterstand tot onderwerp van advisering te nemen. De Raad stelt aan de orde de aard, omvang en urgentie van die achterstand. Ook stelt de Raad zich de vraag of het betreffende materiaal op film geconserveerd moet worden of dat het ook digitaal kan worden geconserveerd, en welke kosten gemoeid zijn met het inlopen van de achterstanden. Het antwoord op die vragen is vervat in de titel van het advies: Deltaplan voor het Filmbehoud Zoals u weet, heeft film, of breder audiovisueel erfgoed, geen rol gespeeld in het Deltaplan voor het Cultuurbehoud dat destijds door minister d'Ancona van Cultuur werd geëffectueerd voor de klassieke erfgoedsector. Weliswaar zijn aan zowel het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid als het Filmmuseum in de loop der jaren incidenteel extra gelden toegekend om de ergste nood te lenigen, maar van een samenhangend beleid gericht op een structurele oplossing van het probleem was geen sprake. Gezien de grote urgentie van het probleem dringt de Raad er bij u op aan een dergelijke oplossing nu wel mogelijk te maken.
raad voor cultuur
raad Voor cultuur raad voor cultuur
pagina2
emaoos.o2sisa
De kosten daarvoor zijn, zo realiseert ook de Raad zich, zeer hoog: het becijferde bedrag bedraagt 99 miljoen euro, uit te keren over een periode van 7 jaar. Het is echter een investering die, zoals de Raad betoogt, absoluut noodzakelijk is als waarde wordt gehecht aan het behoud van het audiovisueel geheugen van de twintigste eeuw. Uitstel is geen optie. Ten eerste omdat uitstel betekent dat een deel van het materiaal onherroepelijk verloren zal gaan, en ten tweede omdat, zoals in het advies wordt toegelicht, de kosten voor restauratie en conservering van filmmateriaal met elk jaar dat het reddingsproces wordt vooruitgeschoven, verder stijgen. Naar de mening van de Raad is het van groot maatschappelijk belang dat de audiovisuele geschiedenis van de twintigste eeuw behouden blijft. Zoals de Raad ook in zijn recente advies Mediawijsheid. De ontwikkeling van nieuw burgerschap heeft aangegeven, is het in een medialiserende wereld van essentieel belang dat burgers kennis en toegang hebben tot de geschiedenis en de producten van media, in het bijzonder de audiovisuele media. Van het belang van audiovisuele media en hun inhouden is ook het onderwijs doordrongen. Steeds vaker wordt vanuit het onderwijs een beroep gedaan op historisch beeldmateriaal, omdat daarin kennis ligt opgeslagen die op een andere wijze niet toegankelijk is. Voorwaarde voor het gebruik van dit beeldmateriaal in het onderwijs is dat het materiaal voorhanden is en niet met verval wordt bedreigd, zoals het geval is met de filmcollecties die in dit advies centraal staan.
Meedogenloos tikt de klok door voor ruim 45.000 uur filmmateriaal dat in de kluizen van de twee instituten voor het nationaal audiovisueel erfgoed ligt te wachten op conservering. Het is naar de mening van de Raad de verantwoordelijkheid van de overheid ervoor zorg te dragen dat dit materiaal ook over tien, vijftig of driehonderd jaar nog is te zien.
Ter voorbereiding van het onderhavige advies heeft de Raad uit zijn midden een adhoccommissie samengesteld die bestond uit S. van Voorst (Film, voorzitter), G. Hulshof (Media), R. Knoop (Musea) en W. Thijssen (Film). De commissie werd aangevuld met twee externe deskundigen: P. Delpeut en P. van Wijk. Onderdeel van de voorbereiding waren gesprekken met de beide betrokken instellingen naar aanleiding van hun beantwoording van schriftelijke vragen die de Raad hen had voorgelegd. Daarnaast is gesproken met afgevaardigden van het Nationaal Overleg Regionale Audiovisuele Archieven en met een vertegenwoordiger van betrokken filmproducenten. H
c end,
r ior ra r Voor ~tter
C.H. Weeda Algemeen Secretaris
Deltaplan voor het Filmbehoud
juli 2005
Inhoud
1.
Inleiding
1
2.
Vijfentwintig jaar advisering
5
3.
Aard, omvang en urgentie van de conserveringsachterstanden
6
4.
Conservering op film of digitaal
8
5.
Expertise van de betrokken instellingen
12
6.
Deltaplan voor het filmbehoud
13
7.
Overige kwesties
14
8.
Conclusie, vooruitblik en aanbevelingen
18
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
1.
pagma l
Inleiding
Recent werden temidden van een stapel blikken met Polygoonjournaals in de kelders van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid drie verloren gewaande films van Joris Ivens teruggevonden: Betonarbeid, Spoorwegbouw Zuid-Limburg en Van jeugd, arbeid en strijd. Deze drie films, gemaakt tussen 1929 en 1931, geven een beeld van het zinken van de kademuur van de Maashaven in Rotterdam, de aanleg van het zogenoemde Miljoenenlijntje en het kampleven van jonge bouwvakkers aan het einde van de jaren twintig van de vorige eeuw. Behalve vanwege haar cultuurhistorische betekenis is de vondst van deze drie films ook van belang voor de kennis van de artistieke ontwikkeling van Joris Ivens, die onder meer met deze films zijn internationale reputatie vestigde als avant-garde filmmaker. De geschiedenis van de twintigste eeuw is er een van het bewegend beeld. Werden de hoogte- en dieptepunten van het politieke en maatschappelijke leven voorheen vooral in woorden vastgelegd, met de komst van de film, in 1895, werd het mogelijk de tijd ook in bewegende beelden te vatten. In eerste instantie werden die beelden weinig serieus genomen; ze waren onderdeel van een kermiscultuur die door de politieke en culturele elites met dédain werd bejegend. De aantrekkingskracht van het bewegend beeld bleek echter onweerstaanbaar, zeker in een eeuw die werd gekenmerkt door een fundamentele democratisering van de maatschappelijke verhoudingen. De combinatie van sociale en technologische ontwikkelingen zorgde ervoor dat de beeldcultuur een feit werd. De achterdocht jegens film- en later televisiebeelden bleef echter nog lang hangen, zowel bij de politieke macht die zijn gezag regelmatig ondermijnd zag door beelden die, via de bioscoop en later de televisie, een enorm bereik hadden, als bij de culturele en intellectuele elites die film en televisie als weinig verheffend vermaak terzijde schoven.Vandaar dat het tot ruim na de Tweede Wereldoorlog duurde eer men zich de waarde realiseerde van het inmiddels opgebouwde audiovisuele geheugen - en daarmee het belang besefte van het behoud ervan - en nog langer eer men de noodzaak inzag van wetenschappelijke reflectie erop. Van ganser harte ging dat echter niet en ook nu is goede archivistische zorg voor beeld en geluid lang niet altijd een vanzelfsprekendheid. Met als gevolg dat heel veel materiaal verloren is gegaan en dat wat er wel nog is met verval wordt bedreigd. Het maatschappelijk belang van het behoud van de audiovisuele geschiedenis van de twintigste eeuw is groot. De overgeleverde beelden vormen de registratie of representatie van voorbije decennia. Daarnaast documenteren zij ook het ontstaan van de beeldcultuur zelf en de invloed ervan op de sociale, politieke en culturele dimensies van het bestaan. Niet toevallig doet het onderwijs steeds vaker een beroep op historisch beeldmateriaal, omdat het zich realiseert dat in die beelden kennis ligt opgeslagen die op een andere wijze niet, of niet zo eenvoudig, toegankelijk is.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
.
pagma 2
Tevens dringt het besef door dat kinderen en jongeren in de huidige gemedialiseerde cultuur ook begrip moeten hebben van de rol en betekenis van audiovisuele media. Ook het algemene publiek heeft een groeiende interesse voor historische beelden. Een bewijs daarvoor levert het toenemend aantal websites die gebruik maken van of doorverwijzen naar overgeleverd historisch beeldmateriaal - van het Geheugen van Nederland tot de geschiedeniswebsite van de publieke omroep - maar ook de kijkcijfers van een programma als Andere Tyden illustreren die interesse. Met een special over de Tweede Wereldoorlog ('Het leven gaat door') wist Andere Tyden begin mei jongstleden maar liefst 1,2 miljoen kijkers te trekken. Het besef dat we de toekomst niet kunnen vormgeven zonder het verleden te kennen, wordt
klaarblijkelijk niet alleen door historici gedeeld. Het is mede de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid de zorg voor het audiovisueel geheugen van de twintigste eeuw veilig te stellen. De maatschappelijke relevantie van dat geheugen legitimeert die overheidszorg --. zeker als het gaat om verweesd materiaal dat geen actieve eigenaar meer kent die voor de zorg verantwoordelijk kan worden gehouden. Bovendien gaat het, zoals nog zal worden toegelicht, in verschillende gevallen om materiaal waar de overheid als financier bij betrokken is geweest. In zoverre het audiovisueel erfgoed ook de geschiedenis van de (Nederlandse) film betreft, geldt de archivering van de ontwikkeling van die kunstvorm evenzeer als legitimatie voor overheidsbemoeienis.
Sinds 1997 heeft de overheid haar verantwoordelijkheid in dezen belegd bij twee nationale instellingen: het Filmmuseum en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Deze selecteren en beheren het materiaal dat van nationaal belang is, of naar
verwachting zal worden, waarbij de nadruk bij Beeld en Geluid ligt op de informatieve cultuurhistorische waarde van het materiaal en bij het Filmmuseum op het artistieke cultuurhistorisch belang ervan. Omdat tot ver in de jaren zeventig film, of celluloid, de universele drager was van beeld en geluid - ook alle televisieprogramma's uit die tijd zijn op film opgenomen - en de drager film tot de dag van vandaag wordt gebruikt voor artistieke films, betreft behoud en beheer van het audiovisueel erfgoed voor een zeer groot deel de zorg voor de filmcollecties. Het zijn die filmcollecties en in het bijzonder de achterstanden met betrekking tot de conservering van die collecties die in dit advies centraal staan. De Raad maakt zich grote zorgen om het permanente proces van verlies dat gaande is. De omvang van de conserveringsachterstanden is het directe resultaat van het feit dat serieuze interesse in deze vorm van kunst, communicatie en cultuuroverdracht pas eind vorige eeuw weerklank vond. Alleen een grootscheepse reddingsoperatie kan nu nog voorkomen dat een groot deel van het audiovisueel geheugen ten gevolge van een onomkeerbaar proces van fysiek verval definitief verloren gaat. Amnesie dreigt. Aanleiding en opzet In hun subsidieaanvragen in het kader van de Cultuurnota 2005-2008 deden het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en het Filmmuseum beide een verzoek
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
,agine
om additionele middelen voor de conservering van hun nitraatfilmcollecties. In haar adviesaanvraag verzocht de staatssecretaris voor cultuur de Raad hiervoor bijzondere aandacht te hebben en de beide verzoeken in relatie tot elkaar te beoordelen. Gezien de relatief korte tijd die de Raad had voor zijn Cultuurnotaadvisering en de complexiteit van het vraagstuk van de conserveringsachterstand meende de Raad er beter aan te doen de aanvragen van beide instellingen in een breder kader te plaatsen en het advies afzonderlijk uit te brengen. Dat advies ligt hier nu voor. Op verzoek van de Raad hebben de beide instellingen hun totale achterstand met betrekking tot filmconservering in kaart gebracht. Behalve de nitraatfilms waarvan in hun subsidieaanvragen sprake was, betreft de achterstand ook de acetaatfilmcollecties van het Filmmuseum en Beeld en Geluid en de achterstanden op het gebied van registratie. De Raad buigt zich in dit advies echter niet alleen over de aard, omvang en urgentie van de achterstanden maar tevens over de vraag hoe het filmmateriaal het beste geconserveerd kan worden en of digitalisering hier soelaas kan bieden. Ook de professionaliteit van de betrokken instellingen wordt meegewogen in de beantwoording van de vraag van de staatssecretaris. In het kielzog van het onderwerp van de conservering van historische filmcollecties, stipt het advies kort nog drie andere kwesties aan. Deze betreffen allereerst het lot van de zogenoemde A-contractfilms uit de collectie van de Rijksvoorlichtingsdienst die sinds 1997 bij Beeld en Geluid is ondergebracht. Daarnaast speelt de problematiek van de 'verspreide collecties': de collecties audiovisueel materiaal die niet door de twee nationale instituten worden beheerd, maar door lokale en regionale archieven en andere collectiebeherende instellingen. Tot slot is er de kwestie van een wettelijke depotverplichting voor filmmateriaal. Afbakening Ofschoon het onderwerp dat in dit advies centraal staat raakvlakken heeft met het advies Erfgoedselectiebeleid dat de Raad op verzoek van de staatssecretaris eveneens in voorbereiding heeft, betreft het hier geen advies over het selectiebeleid van genoemde nationale instellingen. Al in 1998 heeft de Raad zich in antwoord op een vraag van de toenmalige staatssecretaris gebogen over het selectiebeleid van Filmmuseum en Beeld en Geluid en kwam toen tot de conclusie dat de criteria die de beide instellingen hanteerden voor selectie en collectievorming gangbaar waren en zorgvuldig werden toegepast De Raad onderschrijft die conclusie nog altijd. Ook bij de voorbereiding van het onderhavige advies is hem gebleken dat de instellingen een helder selectiebeleid kennen dat zich goed op effectiviteit laat toetsen. Zo sluit het selectiebeleid van het Filmmuseum aan bij zijn tweeledig collectiebeleid - met een Collectie Nederland waarin onder meer alle cinematografisch belangwekkende Nederlandse producties zijn opgenomen, en een
Audiovisuele Collectie Nederland- een bron van vreugde, vermaak en zorg, maart 1998.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagma 4
Museale Collectie die behalve internationale filmklassiekers ook collecties herbergt die de geschiedenis van de filmcultuur in Nederland representeren. Tot deze laatste categorie behoren bijvoorbeeld de films die door de Filmliga van Menno ter Braak in de jaren twintig en dertig naar Nederland werden gehaald voor vertoning. Het Filmmuseum hanteert daarbij tevens selectiecriteria die in de museale wereld gangbaar zijn: artistieke, informatieve en contextuele waarde.2 De effectiviteit van het selectiebeleid van het Filmmuseum laat zich afmeten aan de vraag of met de eenmaal gerestaureerde en geconserveerde films publieksvoorstellingen te maken zijn, of het (teruggevonden) materiaal wetenschappelijk opzienbarend is en of de films ook worden vertoond op buitenlandse filmfestivals. Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid herbergt onder meer het archief van de publieke omroep en de voormalige archieven van de Rijksvoorlichtingsdienst en de Stichting Film en Wetenschap (die bijvoorbeeld films van verschillende maatschappelijke organisaties, zoals vakbonden, in zijn bezit had). Zoals dat ook bij het Filmmuseum het geval is, houden de selectiecriteria van Beeld en Geluid verband met die collecties. Tevens sluiten ze aan bij de criteria die de Unesco heeft opgesteld voor de selectie van audiovisueel materiaal van nationaal cultuurhistorisch belang3 en bij de criteria van de Internationale Federatie van Televisie-archieven.4 De effectiviteit van de selectie wordt door Beeld en Geluid afgemeten aan het
gebruik (door bijvoorbeeld het onderwijs) en het hergebruik van het bewaarde materiaal (bijvoorbeeld door de publieke omroep). Het Filmmuseum en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid kennen daarnaast een goede onderlinge taakverdeling, waarbij ze hun selectie- en collectiebeleid op elkaar afstemmen. Het is derhalve niet de selectie van audiovisueel erfgoed die in dit advies centraal staat. Evenmin gaat het om de ontsluiting ervan, hoe groot ook het belang is van een goede presentatie en toegankelijkheid van het beheerde materiaal ten behoeve van onderwijs, publiek, makers en onderzoekers. Het onderhavige advies richt zich voornamelijk op de conservering van audiovisueel materiaal en in het bijzonder op de reddingsoperatie ter leniging van de achterstand in die conservering. Zoals al is aangestipt, concentreert de Raad zich hierbij op de filmcollecties. Conserveringsproblemen met betrekking tot video, audio en nieuwe media worden 2
3
4
Als belangrijk criterium hanteert het Filmmuseum de categorie 'cinematografisch belang'. Daaronder verstaat het: artistieke kwaliteit, cinematografische kwaliteit in relatie tot het moment van ontstaan, originaliteit in relatie tot het moment van ontstaan, exemplarische kwaliteit, uniciteit en documentaire waarde. Sam Kula, The Archival Appraisal ofMoving Image: a RA MP study with guidelines, Unesco, Parijs 1983. Daarbij hanteert Beeld en Geluid bovendien de A, B, C en D-indeling die uit het Deltaplan voor het Cultuurbehoud stamt: A: materiaal dat voor het geheel van het Nederlands cultuurbezit onvervangbaar en onmisbaar is; B: materialen die tot de kern van de av-collectie behoren; C: materiaal dat niet onvervangbaar is maar als referentiemateriaal gebruikt wordt en D: materiaal dat afgestoten kan worden.
raad voor cultuur raad Voor cultuur raad voor cultuur
pagma 5
buiten beschouwing gelaten. Deze afbakening vindt haar grond in de aanleiding voor dit advies - de subsidieaanvragen van Beeld en Geluid en het Filmmuseum - en in het feit dat de urgentie het grootst is ten aanzien van deze filmcollecties. Bovendien is de conservering hiervan het meest kostbaar. Daarmee wil uiteraard niet gezegd zijn dat de Raad aan die andere collecties minder waarde zou hechten.
2.
Vijfentwintig jaar advisering
Sinds eind jaren zeventig van de vorige eeuw is er aandacht voor conserveringsproblemen rond audiovisueel erfgoed. Toen werd voor het eerst het belang onderkend van wat nog restte aan historische beelden en geluiden en werd aan de bel getrokken over de enorme achterstanden bij de conservering van dat materiaal en de slechte staat waarin het zich beyond: uitermate kwetsbaar materiaal, bewaard onder slechte condities op een veelheid aan locaties. Het advies van de Archiefraad in 19795 was het eerste in een lange rij adviezen dat over het onderwerp het licht zag. Omdat de overheid de financiële aanbevelingen in die adviezen niet of slechts gedeeltelijk opvolgde, is het dossier meer dan vijfentwintig jaar later nog altijd niet gesloten. Dat wil echter niet zeggen dat er in die kleine drie decennia niet het een en ander is veranderd. Mede naar aanleiding van het advies van de commissie Vonhoff (officieel de Stuurgroep Nationaal Audiovisueel Archief) in 19946, besloot de toenmalige regering om een fusie te bewerkstellingen tussen de verschillende archieven die tot die tijd audiovisueel materiaal van nationaal belang beheerden: het omroeparchief, het archief van de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) en het archief van de Stichting Film en Wetenschap. Het Filmmuseum bleef buiten de fusie. Daarmee werd ook het aantal verantwoordelijke ministeries en directies teruggebracht. Niet langer was de verantwoordelijkheid verdeeld over Algemene Zaken (de RVDcollectie), Onderwijs (de Stichting Film en Wetenschap) en WVC (het omroeparchief en het Filmmuseum), maar werd deze gezamenlijk ondergebracht bij het ministerie van WVC, hetgeen een meer samenhangend audiovisueel erfgoedbeleid mogelijk zou moeten maken. Op 1 juni 1997 was het Nationaal Audiovisueel Archief (NAA) een feit. De zorg voor de Audiovisuele Collectie Nederland was daarmee belegd bij twee instellingen met een onderscheiden en complementaire taakstelling: het NAA (later omgedoopt tot Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid) richt zich op de selectie en beheer van collecties die omwille van hun inhoudelijke cultuurhistorische waarde tot het nationaal erfgoed behoren of hoogstwaarschijnlijk zullen gaan behoren; het Filmmuseum heeft de zorg voor de collecties die omwille van hun artistieke cultuurhistorische betekenis van nationaal en internationaal belang zijn. s Selectie en conservering van nitraatfilmmateriaal in Nederlandse archieven en collecties, 1979. 6 Lichtbeelden uit de schemering - eindrapport van de Stuurgroep Nationaal Audiovisueel Archief (dec. 1994).
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina 6
In 1990 legde minister d'Ancona met de nota Kiezen voor kwaliteit de basis voor het Deltaplan voor het Cultuurbehoud, waaraan over een periode van tien jaar bij elkaar tenminste 330 miljoen euro is besteed.' Het Deltaplan voor het Cultuurbehoud concentreerde zich hoofdzakelijk op rijksmusea en besteedde geen aandacht aan film of audiovisuele media. Wel werd een aantal maal door de rijksoverheid ad hoc extra subsidie verleend aan Filmmuseum en Beeld en Geluid om een deel van het nitraatfilmmateriaal veilig te stellen, terwijl in later jaren incidenteel ook geld werd uitgekeerd ten behoeve van de conservering van acetaatfilms. In de loop van de afgelopen vijfentwintig jaar werd aan Beeld en Geluid en het Filmmuseum gezamenlijk zo'n 35 miljoen euro uitgekeerd ter leniging van de meest urgente conserveringsnood? Dit bedrag dekte ruim de helft van hetgeen de verschillende adviescommissies in de loop der jaren hadden berekend als de minimaal noodzakelijke investering van de zijde van de overheid om de nog aanwezige nitraatfilms voor het nageslacht veilig te stellen. Met de constatering in de jaren negentig van de vorige eeuw dat ook het acetaatmateriaal aan onverwachte en snelle degradatie leed, werd de financiële nood echter nog eens vele malen groter. Met het geld dat de overheid het Filmmuseum en Beeld en Geluid ter beschikking stelde was het mogelijk een deel van het bij hen ondergebrachte filmmateriaal van de definitieve ondergang te redden. Belangrijk bijkomend effect daarvan was dat het beide instellingen dwong tot een ingrijpende professionaliseringsslag en dat het een stimulans bleek voor de ontwikkeling van hun expertise en kennis op het terrein van conservering. Het gevolg daarvan is dat zowel het Filmmuseum als Beeld en Geluid niet alleen nationaal maar ook internationaal tot de meest toonaangevende instellingen op dit gebied gerekend worden.
3.
Aard, omvang en urgentie van de conserveringsachterstanden
De strijd tegen het verval en verlies van film en audiovisueel materiaal wordt niet alleen in Nederland gevoerd maar overal. Zelfs in landen met een sterke cinefiele inslag, zoals Frankrijk, of in landen met een veel bewonderd omroepsysteem, zoals Engeland, is de problematiek onrustbarend. Nederland bevindt zich zelfs in een bevoorrechte positie. Niet zozeer omdat de conserveringsachterstand hier kleiner zou zijn, maar wel omdat deze inmiddels cijfermatig zeer duidelijk in kaart is gebracht. Bovendien zijn de betrokken instellingen al in een vroeg stadium - mede naar aanleiding van de jarenlange adviseringsgeschiedenis - gedwongen geweest
*
Zie Beheer en behoud in de delta. Evaluatie Deltaplan voor het Cultuurbehoud (100, juli 2000). Tweederde van de gelden is besteed aan de rijksmusea. Het overige deel kwam ten goede aan niet-rijksmusea, rijksarchieven, archeologie en monumenten. Bij het genoemde bedrag zijn niet de overheidsuitgaven betrokken voor de zogenoemde 'kanjers', grote monumenten. Ruim de helft van het totale bedrag is besteed aan het wegwerken van conserveringsachterstanden. Behalve van de overheid hebben beide instellingen daarnaast incidenteel ook uit andere bronnen (kleine) bijdragen ontvangen, bijvoorbeeld van de NOS, van Europa of van de fondsen.
raad voor cultuur raad Voor cultuur raad voor cultuur
pagma 7
hun criteria voor selectie en collectievorming scherp te definiëren en deze ook toe te passen. Ook een omvangrijk afstotingsbeleid is hiervan het resultaat geweest. Op verzoek van de Raad hebben het Filmmuseum en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid de urgente nood met betrekking tot het voortschrijdende verval van hun filmcollecties in kaart gebracht. Bij het Filmmuseum gaat het hierbij om 13 procent van de totale collectie dat bedreigd wordt. Van het totaal aantal uren film dat het Filmmuseum in zijn bunkers heeft - 33.824 uur - moet 4.409 uur urgent geconserveerd worden." Bij Beeld en Geluid gaat het om 45 procent van zijn filmcollectie dat aan onherroepelijk verval onderhevig is. Van de totale collectie die Beeld en Geluid beheert, en waartoe ook video en geluid behoren, is dat drie procent. Met betrekking tot hun archiefmateriaal maken de betrokken instellingen een onderverdeling tussen nitraatfilm, acetaatfilm en registratie. Van het uiterst brandbare en desintegrerende nitraatmateriaal, dat in gebruik was van het begin van de film in 1895 tot het midden van de jaren vijftig van de eeuw erna, is maar zeer weinig bewaard gebleven. Daarom is besloten de Nederlandse nitraatcollectie volledig te conserveren en van het buitenlandse nitraatmateriaal vijftig procent van de stille films en vijftien procent van de geluidsfilms te bewaren. In de afgelopen jaren is een groot deel van die conserveringsdoelstelling gerealiseerd: het Filmmuseum heeft tachtig procent van zijn nitraatfilmcollectie weten veilig te stellen (van de 2.537 uur in totaal), Beeld en Geluid zo'n zeventig procent. De urgentie om het resterende nitraatmateriaal zo snel mogelijk te conserveren, is groot. Zo rekent Beeld en Geluid voor dat als de 216 uur nitraatfilm die het (van de 725 uur in totaal) nog niet heeft kunnen conserveren niet binnen drie jaar onder handen wordt genomen, het materiaal voorgoed verloren is. De urgentie met betrekking tot de conservering van acetaatfilm heeft te maken met de aard van de achteruitgang van het materiaal. De opvolger van nitraatfilm blijkt te desintegreren vanwege een autonoom proces van verzuring. Dit zogenoemde vinegarsyndroom is des te gevaarlijker omdat het besmettelijk is: als ware het een verkoudheid draagt een eenmaal aangetaste film zijn besmetting via de lucht over aan alle andere acetaatfilms in de buurt. In extra zorgelijke toestand verkeren de kleurenacetaatfilms van begin jaren zestig tot begin jaren tachtig. Veel sneller dan gedacht, en vooral veel sneller dan beweerd door de fabrikanten, verliezen deze films hun kleur. Restauratie van die films is noodzakelijk, maar ingewikkeld en kostbaar. Toen de Archiefraad in 1979 de alarmbel deed rinkelen over de nitraatfilm waren de problemen met betrekking tot acetaatfilm nog onbekend. In de berekeningen die destijds werden gemaakt van de kosten die met het wegwerken van
9
Bij de vaststelling van de achterstand gaat het hier, net als bij Beeld en Geluid, om nitraat- én acetaatmateriaal. * De totale filmcollectie van Beeld en Geluid, waartoe behalve het bedreigde materiaal ook het materiaal gerekend wordt dat stabiel is of al geconserveerd, maakt 6,5 procent uit van hetgeen Beeld en Geluid beheert.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
.
pagma 8
de achterstanden gemoeid zouden zijn, waren de kosten voor acetaatfilmconservering, als gezegd, dan ook nog niet meegenomen. Tot slot kennen beide instellingen achterstanden met betrekking tot de registratie van hetgeen zij in hun kluizen hebben. Met name Beeld en Geluid heeft nog een aanzienlijke achterstand op dit gebied. Deze wordt deels veroorzaakt doordat nog niet geïnventariseerd is wat zich in de filmblikken bevindt, deels doordat de bestaande inventarisaties (van de verschillende archieven waaruit de collectie van Beeld en Geluid is opgebouwd) onvolledig zijn of niet op elkaar aansluiten omdat de gegevens zijn opgeslagen in verouderde en daardoor ontoegankelijke databases en veelal slechts een beperkte titelbeschrijving geven.
4.
Conservering op film of digitaal
Het filmconserveringsproces kent drie stadia. Allereerst dat van de restauratie: het inventariseren en herstellen van de kwetsuren die het materiaal heeft opgelopen; vervolgens het kopiëren van het gerestaureerde materiaal op een duurzame drager ten behoeve van de archivering; en ten derde het overzetten van het materiaal op een drager die geschikt is voor openbaarmaking. Afhankelijk van de aard van het materiaal gaat het bij dat laatste om drie verschillende kwaliteitsniveaus: openbaarmaking ten behoeve van bioscoop- of museale vertoning, openbaarmaking ten behoeve van uitzending via de televisie of openbaarmaking ten behoeve van raadpleging (onder meer op, of via internet). Deze verschillende kwaliteitsniveaus impliceren verschillende technische standaarden en derhalve ook verschillende kostenniveaus. Conservering kan zowel analoog op film als digitaal gebeuren. Beide conserveringsstrategieën worden gebruikt door het Filmmuseum en Beeld en Geluid. Het conserveren van films op filmmateriaal - dat wil zeggen op 35mm acetaatmateriaal van een nieuwe, gegarandeerd duurzame generatie - is echter een kostbare aangelegenheid. De vraag is derhalve gerechtvaardigd of het niet wenselijker is films te digitaliseren in plaats van deze op film te conserveren. Het antwoord op die vraag is tweeledig, hetgeen te maken heeft met het onderscheid in de aard van de betreffende films: gaat het om filmmateriaal dat omwille van zijn informatieve betekenis van nationaal cultuurhistorisch belang is of gaat het om films die om artistieke of einematografische redenen bewaard dienen te blijven. Dit onderscheid valt grotendeels samen met de onderscheiden opdrachten van Beeld en Geluid enerzijds en Filmmuseum anderzijds. Toch heeft ook Beeld en Geluid 2500 uur filmmateriaal in zijn bunkers dat om meer dan alleen informatieve redenen bewaard moet blijven. De betrokken instellingen komen, net als hun vakgenoten in het buitenland, tot de volgende conclusie: filmmateriaal dat in de eerste plaats vanwege zijn informatiewaarde wordt bewaard en ontsloten, of materiaal dat oorspronkelijk voor vertoning op televisie is gemaakt, kan digitaal worden geconserveerd. Kunstzinnige
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagma 9
films echter, waar het artistieke belang voorop staat en die nog op groot doek in de bioscoop vertoond moeten kunnen worden, kunnen het beste op film worden geconserveerd. Dat geldt ook voor een kleine selectie van de (niet voor televisie geproduceerde) cultuurhistorische films. Ook daarvan dient de projectiekwaliteit behouden te blijven. De projectie op groot doek (in plaats van televisie of computerscherm) van artistiek of belangrijk historisch materiaal versterkt de sensatie van het materiaal en behoudt de oorspronkelijke ervaring van de filmkijker." Dat voor al deze films film-filmconservering noodzakelijk is, heeft te maken met de kwaliteit van het conserveringsresultaat, met de daaraan gerelateerde kosten en met de duurzaamheid van film-filmconservering. Voor filmmateriaal dat om zijn informatieve waarde wordt geconserveerd en ontsloten, of oorspronkelijk voor televisie was gemaakt, is de kwaliteit van televisieuitzending voldoende (in technische termen 'uitzendkwaliteit' genoemd). Met de huidige stand van de digitale techniek kan die kwaliteit bereikt worden met digitale conservering. Voor de conservering en ontsluiting van films die juist om hun beeld- en projectiekwaliteit van waarde zijn, is die kwaliteit echter onvoldoende. Voor die films is vooralsnog geen digitale conservering mogelijk die een esthetisch resultaat oplevert dat vergelijkbaar is met conservering op 35 mm film. Digitale conservering zou derhalve ernstig afbreuk doen aan de visuele kwaliteit van de film en daarmee aan de kwaliteit van de vertoning. Bijkomend bezwaar in dezen is ook dat de filmindustrie zelf nog geen standaard heeft vastgesteld voor de resolutiegraad waaraan een hoogwaardige gedigitaliseerde bioscoopkopie zou moeten voldoen De conserveringskwaliteit die voor artistieke en andere films met bioscooppotentie is vereist, is vooralsnog met digitale middelen niet te bereiken. Maar ook als die kwaliteit al wel te evenaren zou zijn met digitale middelen, dan nog is, tenminste voorlopig, film-filmconservering te prefereren, omdat digitale conservering op het voor deze films gewenste (maximale) niveau veel duurder is dan filmfilmconservering. Waar digitale conservering op een lage resolutie goedkoper is dan film-filmconservering is digitale conservering op een hoge resolutie (vooralsnog) veel duurder. Dit werd onder meer duidelijk naar aanleiding van een pilot die Beeld en Geluid in 2004 uitvoerde toen het een 16mm kleurenfilm op hoge resolutie liet digitaliseren. Waar film-filmconservering van dit materiaal 10.000 euro zou hebben gekost, kostte digitalisering (op hoge resolutie) 25.000 euro. Tot slot speelt als argument mee dat film-filmconservering een zeer grote duurzaamheid kent: eenmaal omgezet op modern filmmateriaal heeft een film in principe een levensduur van een paar honderd jaar, mits het onder optimale condities
" Wat betreft Beeld en Geluid kan men bijvoorbeeld denken aan de beroemde Polygoonjournaals of de oudste beelden van Koningin Wilhelmina. Beeld en Geluid gaat deze en andere films op groot scherm vertonen in zijn museum, 'de Beeld en Geluid Media Experience'. " De minimale kwaliteit die nu voor digitale projectie in bioscopen gehanteerd wordt is 2K, idealer is 4K. Ter vergelijking: voor uitzending op televisie is 0.8K voldoende.
raad voor cultuur raad Voor cultuur raad voor cultuur
pagma 10
wordt bewaard. Van een dergelijke duurzaamheid is in het digitale domein nog lang geen sprake. Het is om deze redenen dat 2500 uur film van Beeld en Geluid en een groot deel van de acetaatfilmcollectie van het Filmmuseum niet digitaal maar analoog, op film, geconserveerd moet worden." Dat deze films niet digitaal geconserveerd worden, wil overigens niet zeggen dat digitalisering geen belangrijke rol speelt in het conserverings- en ontsluitingsproces van die films. Zo worden digitale technieken ingezet voor restauratiedoeleinden. Meest recent was dat het geval bij de conservering door het Filmmuseum van Beyond the Rocks, een Hollywoodsucces uit de jaren twintig en de enige film waarin twee van de grote sterren van die tijd, Gloria Swanson en Rudolf Valentino, samenspelen. De film waarvan iedereen in de internationale vakwereld geloofde dat er niet meer dan één minuut bewaard was gebleven, werd door het Filmmuseum aangetroffen in de nalatenschap van een Nederlandse filmverzamelaar en is door het museum met inzet van innovatieve digitale middelen in zijn oude glorie hersteld en voorzien van een muziekscore van Henny Vrienten. De film opende, ingeleid door Martin Scorsese, afgelopen april de Biënnale van het Filmmuseum en was vervolgens te zien in het Cannes Classiques-programma van het befaamde filmfestival. Ook in het ontsluitingsproces speelt digitalisering een rol. Zo worden alle eenmaal op film geconserveerde films op een lage(re) resolutie gedigitaliseerd ten behoeve van raadpleegdoeleinden en eventuele vertoning op televisie. Bovendien wordt met name door het Filmmuseum in internationaal verband doorlopend onderzoek gedaan naar uitbreiding van de mogelijkheden van digitale technieken ten behoeve van de (film-film)conservering van cinematografisch belangwekkend materiaal. In het voorgaande is impliciet al aangegeven dat ook voor films die vanwege hun artistieke of vertoningswaarde nu nog alleen op film geconserveerd kunnen worden, op termijn digitale conservering mogelijk zal zijn. Het is echter nog onduidelijk wanneer dat moment aanbreekt, dat wil zeggen wanneer de technologische ontwikkelingen zo ver zijn dat de kwaliteit van digitale beelden niet meer onder doet voor die van filmbeelden, wanneer de industrie zich op een standaard heeft vastgelegd en wanneer de kosten voor hoogwaardige digitalisering dusdanig zijn verlaagd dat het ook financieel de moeite loont. Deskundigen verwachten dat dat moment zeker nog vijftien jaar op zich zal laten wachten. Voor het behoud van het desbetreffende filmmateriaal dat door het Filmmuseum en Beeld en Geluid als urgent wordt aangemerkt, is dat te laat. Als eerder gezegd, is er een permanent
" Een deel van het acetaatmateriaal dat het Filmmuseum beheert, wordt overigens alleen gedigitaliseerd omdat het niet van een dusdanige artistieke waarde is dat het op film moet. Het gaat hier om zo'n 1660 uur.
raadvoorcultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagma 11
proces van verlies gaande dat aldoor erger wordt. Uitstel zou onherroepelijk afstel betekenen. Ook om een andere reden is uitstel van de conservering van kwetsbaar filmmateriaal dat van artistieke en bioscoopprojectiewaarde is, onwenselijk en onverstandig. Die reden heeft te maken met het verlies van de specialistische inhoudelijke en technische kennis die is vereist voor film-filmconservering. Nu al merken filmarchieven wereldwijd dat die kennis steeds schaarser wordt; ook de Nederlandse archieven hebben daar last van. Het conservatorenbestand vergrijst en voor de schaarse jonge conservatoren is, onder meer vanwege de recente bezuinigingen die Beeld en Geluid en het Filmmuseum zijn opgelegd weinig emplooi Het verdwijnen van specialistische kennis zal echter nog veel nijpender worden, zo niet onoplosbaar blijken, als besloten wordt de situatie op zijn beloop te laten en geen prioriteit te geven aan het voorkomen van de sluipende vernietiging van de betreffende filmcollecties. Zou de overheid later alsnog tot bezinning komen, dan is niet alleen de vraag hoeveel materiaal in de tussentijd definitief verdwenen is, maar ook of er nog voldoende inhoudelijke en technische know-how te leveren is, en tegen welke prijs. Het verdwijnen van kennis betreft, zoals de Raad begrepen heeft, ook het verdwijnen van de noodzakelijke specialistische expertise bij het enige filmrestauratielaboratorium dat Nederland rijk is, Haghefilm, dat internationaal hoog staat aangeschreven. Uitstel maakt conservering alleen maar duurder. Hoe langer conservering op zich laat wachten, hoe meer het materiaal desintegreert en hoe meer kostbare restauratiewerkzaamheden nodig zijn voor het materiaal op een duurzame drager kan worden gezet. Als er niet meer samengewerkt kan worden met Haghefilm en er voor laboratoriumwerkzaamheden naar het buitenland moet worden uitgeweken, zal de prijs voor het conserveringsproces nog verder opgedreven worden, al was het alleen maar vanwege de extra transportkosten voor het materiaal en de extra reis- en verblijfkosten voor de conservator die het restauratieproces in het laboratorium van dichtbij moet volgen. Tot slot zij over film-filmconservering nog in meer principiële, artistiek-historische zin opgemerkt dat ook in een toekomst waarin de digitalisering zo is voortgeschreden dat ook films die in bioscopen of in museale settingen vertoond worden niet meer op film hoeven te worden geconserveerd, er vanuit museale overwegingen behoefte zal blijven aan filmkopieën op celluloid. Als gezegd, kan daarmee de herinnering aan de klassieke bioscoopervaring worden bewaard, en wordt recht gedaan aan het feit dat de materialiteit van de celluloidprojectie onderdeel is van de esthetische filmervaring van maker en publiek.
" De universiteit van Amsterdam kent wel, sinds kort, een masteropleiding voor filmconservatoren. Beeld en Geluid en het Filmmuseum werken nauw samen met de universiteit en verzorgen een deel van het onderwijs voor deze masteropleiding.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
5.
pagma 12
Expertise van de betrokken instellingen
De professionaliseringsslag die de twee nationale instellingen voor het audiovisueel erfgoedbeheer hebben gemaakt in de jaren negentig en de eerste jaren van deze eeuw, maakt dat de Raad zich kan conformeren aan de door Beeld en Geluid en het Filmmuseum geleverde gegevens en dat hij hen eveneens ter zake kundige uitvoerders acht van de plannen om het verval van de filmcollecties een halt toe te roepen. Als gezegd staan zowel Beeld en Geluid als het Filmmuseum internationaal zeer hoog aangeschreven. De expertise van de beide instellingen ligt daarbij op onderscheiden en complementaire terreinen. In lijn met de verantwoordelijkheid van het Filmmuseum om de geschiedenis van de Nederlandse film en de Nederlandse filmcultuur levend te houden, heeft het zich geconcentreerd op de restauratie en conservering van film op filmmateriaal (analoge conservering). Zowel inhoudelijk als technisch heeft het museum daarmee groot succes geboekt. Een van de grootste wapenfeiten daarbij is het feit dat dankzij het Filmmuseum het overgeleverde beeld van de vroegste geschiedenis van de cinema is bijgesteld. Meende men tot in de jaren negentig dat de vroege films zwart-wit waren, in de kluizen van het Filmmuseum kwam men erachter dat ze daarentegen veelal in kleur waren, ingekleurd of getint. Beeld en Geluid, dat net als het Filmmuseum archief en museum ineen is, behoort tot de koplopers op het terrein van audiovisuele digitalisering, zowel waar het gaat om archivering en conservering als waar het ontsluiting en toegankelijkheid betreft. Zo heeft de instelling een digitale infrastructuur ontwikkeld, waarin al het gedigitaliseerde of digitaal aangeleverde beeld- en geluidsmateriaal op uitzendkwaliteit kan worden opgeslagen en ontsloten, terwijl ook de eventuele noodzakelijke migratie en conversie van 'content' en metadata automatisch wordt geregeld. Behalve een rationalisatie van het archiefwerk, vergroot de digitalisering ook op majeure wijze de toegankelijkheid van de beelden en geluiden waarin de geschiedenis van de twintigste (en eenentwintigste) eeuw is vastgelegd. Beelden van het dagelijks leven in de Tweede Wereldoorlog en de 'foute' propagandafilms uit die tijd, beelden van de Watersnoodramp, van Nederlands-Indië en de politionele acties of van de treinkaping bij De Punt komen zo voor iedereen binnen handbereik. Beeld en Geluid en het Filmmuseum maken over en weer gebruik van de gespecialiseerde kennis van de ander. Gesproken wordt bovendien over een nog verdergaande samenwerking, waarbij het Filmmuseum de analoge conservering van het nitraatmateriaal en het daarvoor in aanmerking komende acetaatmateriaal begeleidt en Beeld en Geluid zijn kennis van digitalisering ook aanwendt voor het Filmmuseummateriaal. Naar de mening van de Raad hoeft aan de expertise en deskundigheid van de betrokken instellingen voor een grote reddingsoperatie met betrekking tot het desintegrerende filmmateriaal, niet getwijfeld te worden, mits zij daartoe voldoende middelen krijgen.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
6.
pagma 13
Deltaplan voor het filmbehoud
Zoals de titel van het advies al aangeeft, bepleit de Raad de noodzaak van een grootschalige reddingsoperatie van het nationale filmerfgoed. In het Deltaplan voor het Cultuurbehoud dat in de jaren negentig door minister d'Ancona werd geëffectueerd speelde het audiovisuele erfgoed geen rol. Dat is begrijpelijk gegeven het feit dat film een veel jongere kunst- en cultuurvorm is dan het meeste materiaal dat wordt beheerd door de musea waar het Deltaplan voor het Cultuurbehoud op was gericht. Bovendien was toentertijd nog onvoldoende zicht op de aard en omvang van de collecties en de conserveringsachterstanden die daarmee verband hielden, en waren de betrokken instellingen nog onvoldoende geëquipeerd en geprofessionaliseerd om grote inhaaloperaties te legitimeren. Anderhalf decennium later is die situatie evenwel volledig veranderd. Vandaar dat de Raad nu wel voor een deltaplan voor hetfilmbehoud pleit. In de ogen van de Raad moet de overheid de verantwoordelijkheid intensiveren die zij heeft voor audiovisueel erfgoed en die zij ook vormgeeft door de financiering van de twee door haar als nationale hoeders aangewezen instanties. Zij moet de beide instellingen in staat stellen de achterstanden op het gebied van filmconservering voor eens en altijd in te lopen. Daarmee wordt een clean break mogelijk in de actuele behoudsproblematiek. Wordt de urgentie hiervan onvoldoende gezien, dan gaat uniek en waardevol historisch en cinematografisch sleutelmateriaal voorgoed verloren. 99 miljoen De kosten die met deze inhaaloperatie zijn gemoeid worden door de betrokken instellingen geraamd op 99 miljoen euro." Daarvan betreft 34 miljoen de conservering van het materiaal bij het Filmmuseum, terwijl de kosten voor wat Beeld en Geluid betreft op 65 miljoen euro komen. Onderverdeeld naar de drie eerder genoemde categorieën komt dat neer op 9 miljoen euro voor nitraatfilm, 79 miljoen euro voor het acetaatmateriaal en 11 miljoen euro voor het inlopen van de registratie-achterstand. In deze bedragen zijn alle kosten verwerkt die in de verschillende stadia van het conserveringsproces worden gemaakt. Behalve kosten voor registratie betreft dat de kosten voor selectie, voor het afstoten van nietgeselecteerd materiaal, voor de restauratie van wel geselecteerd materiaal en de conservering ervan (zowel analoog als digitaal), alsook de kosten voor de ontsluiting van het geconserveerde materiaal. Om een zo kostbare reddingsoperatie beheersbaar en controleerbaar te maken, stelt de Raad voor het totaalbedrag van 99 miljoen euro in 7 jaarlijkse termijnen (van elk " De instellingen hebben de Raad op zijn verzoek niet alleen overzichten van de conserveringsachterstanden toegezonden maar tevens een gedetailleerde berekening van de kosten die met het inlopen van die achterstanden gemoeid zouden zijn. Deze gegevens zijn ook aan het ministerie ter beschikking gesteld.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voOr cultuur
pagma 14
zo'n 14 miljoen) uit te keren aan de betreffende instellingen, naar rato van hun aandeel in de te verrichten werkzaamheden. Deze termijn van 7 jaar, die loopt van 2006 tot het einde van de Cultuurnotaperiode 2009-2012, wordt bepaald door de urgentie die de instellingen hebben aangegeven met betrekking tot het erfgoed dat zij beheren en met de expertise op het terrein van filmconservering, die op langere termijn verdwenen zal zijn. Om deze redenen is een langere termijn dan 7 jaar onwenselijk. Omgekeerd is een kortere termijn niet realistisch, omdat daarvoor onvoldoende capaciteit en competentie beschikbaar is. De jaarlijkse uitkering van de extra subsidie aan Beeld en Geluid en het Filmmuseum dient te geschieden, aldus de Raad, op basis van een meerjarenbegroting met bijbehorend activiteitenplan dat de betreffende instellingen jaarlijks moeten overleggen aan het ministerie, die deze weer ter toetsing voorlegt aan de Raad voor Cultuur. De jaarlijkse verantwoording dient onder meer een onderbouwing te bevatten van de prioriteiten in de conserveringsstrategie van de betreffende instellingen en een toelichting op hun onderlinge samenwerking. Ook moeten de instellingen zich in hun begroting en activiteitenplan rekenschap geven van de ontwikkelingen op het terrein van digitale technieken en de mate waarop die eventueel van invloed zijn op hun werkwijze, keuzes en de daarbijbehorende kosten. Eenmalig Het hier voorgestelde Deltaplan voor het Filmbehoud betreft nadrukkelijk een eenmalige operatie. Nadat het stuwmeer van geaccumuleerde achterstanden geleegd is, mag van het Filmmuseum en Beeld en Geluid worden geëist dat zij eventuele nieuwe aanwas van historisch filmmateriaal binnen hun reguliere begroting conserveren en beheren.
7.
Overige kwesties
Drie kwesties spelen terzijde een rol bij de hier geschetste situatie met betrekking tot de conserveringsachterstanden met betrekking tot de filmcollecties: de Acontractfilmcollectie van de RVD, de verspreide collecties en de mogelijkheid van een verplichte depotstelling.
RVD-collectie In het kader van dit advies wil de Raad speciale aandacht vragen voor de zogenoemde A-contractfilms uit de collectie van de RVD, die een belangrij k deel van de Nederlandse filmgeschiedenis uitmaken. Tussen 1945 en 1983 werden nietcommerciële speelfilms, korte films, documentaires, animatie- en experimentele films niet door een fonds gefinancierd maar direct door de overheid, met de Rijksvoorlichtingsdienst als uitvoerder.'" Onderdeel van het productiecontract (het
16 Het toenmalige Productiefonds subsidieerde alleen commerciële speelfilms.
raad voor cultuur raad Voor cultuur raad voor cultuur
pagma 15
zogenoemde A-contract) dat filmproducenten moesten sluiten met de Rijksvoorlichtingsdienst was dat zij kopieën en negatieven van hun films bij de RVD moesten inleveren, evenals de exploitatierechten op de films. De verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van deze duizenden titels omvattende A-contractfilmcollectie van de RVD werd in 1997 overgedragen aan het NAA, de voorloper van Beeld en Geluid." Inmiddels is een deel van het materiaal geconserveerd en een ander deel overgedragen aan het Filmmuseum in het licht van de onderscheiden aandachtsgebieden van de beide nationale instellingen. Overigens is de Raad van mening dat het vanuit het bredere perspectief van het cultuurbehoud niet uitmaakt waar films worden beheerd, vooropgesteld dat dat beheer op een goede wijze gebeurt en de betreffende films ook voor de andere instelling te allen tijde beschikbaar zijn. Onder meer door het ontbreken van adequate financiering is een deel van het materiaal echter nog niet definitief veilig- en beschikbaar gesteld. Gegeven de aard en de herkomst van dit materiaal, dat een zeer aanzienlijk deel van de Nederlandse filmgeschiedenis betreft, dient zorg voor die filmcollectie naar de mening van de Raad hoog op de agenda te komen staan. Die prioriteitstelling moet worden opgenomen in de meerjarenbegroting en activiteitenplannen van Beeld en Geluid. Daarbij moet ook worden aangegeven op welke wijze Beeld en Geluid en het Filmmuseum hieromtrent samenwerken." Verspreide collecties In 1999 maakte Beeld en Geluid (toen nog NAA) een inventarisatie van de situatie van de zogenoemde verspreide collecties: audiovisueel materiaal dat ligt opgeslagen in lokale en regionale archieven, bij bedrijven, musea en andere kunstinstellingen en bij lokale en regionale omroepen." Het is materiaal dat een alternatieve of complementaire geschiedschrijving mogelijk maakt, doordat het niet het nationale maar het regionale perspectief als uitgangspunt neemt. Tegelijkertijd is een deel van het materiaal, bijvoorbeeld dat van de musea, ook van landelijk belang. Uit het overzicht van Beeld en Geluid blijkt dat het om veel materiaal gaat, dat de conserveringsachterstanden groot zijn en de aanwas - zeker van de zijde van de regionale en lokale omroepen - aanzienlijk. Op grond van die inventarisatie, die meer een indicatie van het probleem gaf dan een volledig accurate cijfermatige onderbouwing ervan (door gebrek aan cijfers bij de beheerders van dat materiaal), heeft de rijksoverheid in 2000 een bedrag van 2,5 miljoen gulden bij de Mondriaan
17 De RVD-collectie kent overigens veel meer materiaal dan deze zogenoemde A-contractfilms. Zo maken ook alle voorlichtingsfilms van de overheid en films over het Oranjehuis er deel van
uit. * Naar de Raad begrijpt, bestaat bij veel producenten waarvan films onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke A-contractfilmcollectie grote onduidelijkheid over hetgeen er met het materiaal, de contracten en de daaruit voortvloeiende rechten is gebeurd. Het verdient derhalve aanbeveling de communicatie daaromtrent te verbeteren. * Horen, zien en zwijgen. Conclusies van de Nationale Inventarisatie Audiovisuele Collectie
(NAA, september 1999).
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagma 16
Stichting ondergebracht ter verlichting van de ergste noden van de betreffende archieven. Een officiële evaluatie van de regeling heeft nog niet plaatsgevonden, maar bij navraag bleek de Raad dat de regeling weliswaar een succes is gebleken maar niet onmiddellijk voor herhaling vatbaar. De belangrijkste reden daarvoor is het ontbreken van draagvlak, infrastructuur en professionaliteit bij veel van de betreffende archieven en andere collectiebeherende instanties. Weliswaar vindt langzamerhand een herwaardering plaats van de audiovisuele collecties die men in het archief bewaart, maar noch in termen van financiering noch van professionaliteit hebben deze een hoge prioriteit? Het versterken van de professionaliteit van de collectiebeheerders is in de ogen van de Raad dan ook het meest urgent. Daartoe beveelt de Raad het instellen aan van een 'consulent', wiens taak het is niet alleen de professionaliteit en deskundigheid te vergroten van de beheerders van de verspreide collecties, maar ook om te zorgen dat er een betrouwbaar inzicht komt in het materiaal dat in de betreffende archieven wordt bewaard, dat er vanuit een gedeelde en verantwoorde visie helderheid komt over de selectiecriteria met betrekking tot dat materiaal en dat deze criteria daadwerkelijk worden toegepast. Ook dient de consulent het belang van deze collecties onder de aandacht te brengen van de archieven zelf en van de betrokken lokale en regionale overheden, die met de eigenaren en beheerders van het materiaal als eerste verantwoordelijk zijn voor het behoud en beheer ervan. Speciale aandacht dient de consulent daarbij te geven aan de rol van de lokale en regionale omroepen die zich nu niet of nauwelijks verantwoordelijk voelen voor het lot van hun producties nadat deze zijn uitgezonden. Overleg met de koepelorganisaties van die omroepen, ROOS en OLON, is gewenst om te komen tot een besef van gedeelde verantwoordelijkheid en om afspraken te maken met betrekking tot aanvoer, afname en financiering van archivering en conservering van cultuurhistorisch waardevol geacht materiaal. Daarbij kan een parallel getrokken worden met de wijze waarop de landelijke publieke omroepen en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid samenwerken. Tot slot is het de taak van de consulent om te adviseren over de randvoorwaarden voor toekomstig beleid inzake de verspreide collecties. Dit betreft ook de mogelijk noodzakelijk geachte financiële bijdrage van de rijksoverheid ten behoeve van het veiligstellen van de regionale audiovisuele geschiedenis van Nederland, bijvoorbeeld in de vorm van een vervolg op de huidige regeling bij de Mondriaan Stichting. Waar deze consulent wordt ondergebracht dient nader te worden bezien. Ten minste twee mogelijkheden dienen zich aan: de Vereniging voor Documentaire Informatievoorziening en het Archiefwezen (DIVA), waarvan, via de sectie Audiovisuele Archieven veel van de betreffende archieven lid zijn, en Beeld en Geluid, dat heeft aangegeven zijn (digitale) infrastructuur ter beschikking te willen
a Opmerkelijk is dat het Nationaal Archief geen enkel beleid voert ten aanzien van deze collecties. De zorg voor haar eigen audiovisueel materiaal heeft het Nationaal Archief ondergebracht bij Beeld en Geluid.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voOr cultuur
pagma 17
stellen van het gehele audiovisuele archiefveld." Bij voorkeur wordt ook het Nationaal Overleg Regionale Audiovisuele Archieven (NORAA) bij de besluitvorming hieromtrent betrokken. Verplichte depotstelling In zijn Cultuurnota-aanvraag heeft het Filmmuseum gewezen op het feit dat Nederland, in tegenstelling tot menig buitenland, geen verplichte depotstelling kent, waarbij van elke film die in het land wordt geproduceerd een kopie wordt veiliggesteld bij het nationale filmarchief. Ontbreekt een dergelijke verplichting dan is het mogelijk, zoals het Filmmuseum in het recente verleden heeft gemerkt toen het tevergeefs op zoek ging naar een redelijke kopie van Wim Verstappens film Blue Movie, dat films helemaal niet bewaard blijven of niet onder optimale of zelfs maar redelijke condities." Het Filmmuseum heeft wel een gentlemen's agreement met het Nederlands Fonds voor de Film die inhoudt dat producenten een kopie van de door het fonds medegefinancierde films bij het Filmmuseum moeten deponeren, maar in de praktijk blijkt dat er weinig toezicht is op het naleven van deze afspraak en dat de kopieën die bij het museum worden afgeleverd vaak van slechte kwaliteit zijn. Extra conserveringskosten zijn daarvan het resultaat. De kwestie die het Filmmuseum aansnijdt, is weliswaar van tijdelijke aard - zodra alle films digitaal worden gemaakt (hetgeen over een paar decennia het geval zal zijn) is het conserveringsprobleem nog louter een archiveringsprobleem - maar verdient niettemin aandacht. De Raad deelt daarbij de mening van het Filmmuseum dat er bindende afspraken moeten komen om te garanderen dat de Nederlandse filmgeschiedenis ook in de toekomst nog beleefd en onderzocht kan worden, maar acht het onnodig, zoals ook de overheid stelt, dat er een wettelijke regeling komt. Overigens meent de Raad dat de zorg om het behoud van films in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de maker of producent, die al bij de oplevering van zijn film rekening dient te houden met het veiligstellen van zijn originele beeld- en geluidsmaterialen. In de huidige praktijk schuiven producenten deze verantwoordelijkheid al te gemakkelijk af op de filmarchieven, met alle extra kosten voor de overheid vandien. In de visie van de Raad zouden de bindende afspraken met betrekking tot depotstelling vorm moeten krijgen in een convenant van het Filmmuseum met het Nederlands Fonds voor de Film, dat bij vrijwel alle Nederlanse filmproducties als financier is betrokken, en in zijn financieringsvoorwaarden op zou moeten nemen dat elke productiebegroting een post kent voor het veiligstellen van het oorspronkelijke materiaal. Het convenant regelt welk materiaal op welk moment bij het Filmmuseum wordt ingeleverd en bouwt waarborgen in ten behoeve van de naleving van de gemaakte afspraken. Desgewenst worden in het convenant ook " Beeld en Geluid schreef dit in zijn reactie op schriftelijke vragen van de Raad ter voorbereiding van dit advies. " Het museum merkte hetzelfde bij zijn inventarisaties van Nederlandse animatie- en experimentele films.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagma 18
afspraken vastgelegd over exploitatierechten, indien het Filmmuseum na afloop van de reguliere exploitatielicenties de desbetreffende films toegankelijk wil kunnen maken voor publiek. De Raad acht het raadzaam in het opstellen van een dergelijk convenant, via de Federatie Filmbelangen, ook de Nederlandse Vereniging voor Speefilmproducenten en andere bij de Federatie aangesloten producenten te kennen.
8.
Conclusie, vooruitblik en aanbevelingen
In 1964 maakte filmmaker Johan van der Keuken de film Blind kind - een film die op een speelse maar toch indringende wijze verwondering oproept over de wereld van blinde kinderen. De enige kopie van de film, die tal van prijzen won, ligt in de kluizen van het Filmmuseum te wachten op conservering. De situatie is dringend; de originele eindmixage van de film is aangetast door het vinegarsyndroom. In de kluizen van de twee nationale instellingen voor het audiovisuele erfgoed ligt veel materiaal waarvoor de klok meedogenloos doortikt, tenzij er wordt ingegrepen. In de ogen van de Raad behoort het tot de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid de betreffende instellingen in de gelegenheid te stellen zich op een goede wijze van hun taak te kwijten. Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat dat niet kan zonder een aanzienlijke financiële investering van diezelfde overheid. De urgentie van de situatie en het maatschappelijk belang van het materiaal vereisen dat de overheid die investering doet. Zoals toegelicht is uitstel niet langer mogelijk; bovendien zou het tot extra hoge kosten leiden. In het bredere perspectief dat de Raad hier en ook in eerdere adviezen heeft geschetst van de betekenis van de beeldcultuur en de voortschrijdende medialisering, is duidelijk dat die investering in het verleden de toekomst geldt. Het verleden wordt immers bewaard met het oog op de toekomst. Film- en ander audiovisueel materiaal wordt geconserveerd opdat het toegankelijk wordt gemaakt voor publiek en wetenschap. Als gezegd speelt audiovisueel materiaal een belangrijke rol in het onderwijs. Die rol zal in de toekomst eerder groter worden dan kleiner: audiovisuele media en hun inhouden zullen steeds meer integraal onderdeel uitmaken van onderwijsprocessen. In het kader van het project Teleblik geeft Beeld en Geluid daarom het onderwijs, in een gesloten digitale omgeving, vrij toegang tot de zogenoemde Bronnenbank van de instelling waarin 10.000 uur hoogtepunten zijn verzameld. Zoals de Raad in zijn recente advies Mediawijsheid. De ontwikkeling van nieuw burgerschap (juli 2005) heeft beschreven, beperkt het belang van kennis van en toegang tot de geschiedenis en de producten van de media - en de audiovisuele media in het bijzonder - zich niet tot het onderwijs. Ook het brede publiek moet toegang krijgen tot de audiovisuele neerslag van de recente en iets minder recente geschiedenis. Dat roept evenwel direct het probleem op van het auteursrecht. Naar de mening van de Raad is dit een kwestie waarvoor op korte termijn een oplossing moet worden gevonden. Die oplossing moet tegelijk recht doen aan het principiële
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina is
uitgangspunt dat dat wat gemaakt is met publiek geld binnen redelijke grenzen vrij beschikbaar zou moeten zijn voor niet-commercieel gebruik en het besef dat dit principe niet het auteursrecht van makers mag schaden. Vooruitblik
Naar de mening van de Raad gaat het bij het Deltaplan voor het Filmbehoud om een eenmalige operatie. De problemen met betrekking tot de conserveringsachterstanden bij het Filmmuseum en Beeld en Geluid zijn immers eindig van aard. Deze eindigheid vindt zijn grond in het feit dat waar het de audiovisuele media betreft de toekomst digitaal is. Bij televisie en radio is die toekomst al aangebroken. Zoals beschreven in het hoofdstuk over de expertise van de betreffende instellingen, is het actuele materiaal dat Beeld en Geluid krijgt aangeleverd al volledig gedigitaliseerd. Maar ook voor film als expressiemiddel geldt dat op termijn alle speelfilms, documentaires en andere filmgenres digitaal zullen worden gemaakt, en dus ook niet meer op celluloid zullen worden aangeboden aan het nationale filmarchief. De kosten die nu moeten worden gemaakt om het desintegrerende filmmateriaal veilig te stellen, hoeven in de toekomst niet meer gemaakt. Aanbevelingen Tot slot van dit advies somt de Raad de aanbevelingen op die hij in het kader van de
veiligstelling van het audiovisueel geheugen heeft gedaan. 1. In analogie met het Deltaplan voor het Cultuurbehoud, waarvan film en audiovisuele media geen deel uitmaakten, adviseert de Raad dat de overheid een Deltaplan voor het Filmbehoud in werking zet. 2. Hiervoor is eenmalig een bedrag nodig van 99 miljoen euro, dat verdeeld over 7 jaarlijkse termijnen zou moeten worden uitgekeerd aan het Filmmuseum (34 miljoen) en Beeld en Geluid (65 miljoen). 3. Jaarlijks leveren de betreffende instellingen een meerjarenbegroting met een bijbehorend activiteitenplan in bij het ministerie van OCW, die die plannen vervolgens ter advisering voorlegt aan de Raad voor Cultuur. Onderdeel van de jaarlijkse verantwoording is een onderbouwing van de prioriteiten in de conserveringsstrategie van de beide instellingen en hun onderlinge samenwerking met betrekking tot die prioriteiten. 4. De Raad adviseert dat de A-contractfilms uit de collectie van de Rijksvoorlichtingsdienst die in beheer zijn bij Beeld en Geluid hoog op de agenda staan in het Deltaplan. Deze prioriteitsstelling zou moeten worden opgenomen in de eerder genoemde jaarlijkse meerjarenbegroting. 5. Ter verbetering van de situatie van de verspreide collecties audiovisueel en filmmateriaal adviseert de Raad de aanstelling van een consulent, wiens belangrijkste taak het is de professionaliteit te versterken bij de lokale en regionale archieven en de andere collectiebeherende instellingen. Tevens dient de consulent te adviseren over de randvoorwaarden voor het toekomstig beleid inzake deze verspreide collecties.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
6.
se
De Raad is geen voorstander van een verplichte depotstelling voor Nederlands filmmateriaal. Wel adviseert hij dat er een convenant wordt opgesteld tussen het Filmmuseum en het Nederlands Fonds voor de Film - als medefinancier van vrijwel alle Nederlandse filmproducties - waarin bindende afspraken worden vastgelegd over het moment, de aard en de gewenste toegaukelijkheid van het oorspronkelijk filmmateriaal dat bij het Filmmuseum wordt ingeleverd, opdat de geschiedenis van de Nederlandse film kan worden veiliggesteld