Onderhoud en herstellingen: Aansprakelijkheid van de garagehouder
PATRICK PIRET Juidisch Adviseur
2
I. INLEIDING ............................................................................................. 5 II. EEN AANNEMINGSOVEREENKOMST .................................................................... 5 III. INFORMATIE- EN ADVIESPLICHT...................................................................... 5 IV. DE PRIJS ............................................................................................ 6 V. WERKORDER ......................................................................................... 7 VI. SPONTANE HERSTELLING VAN EEN BIJ EEN ONGEVAL BETROKKEN VOERTUIG DAT AFGEZET WERD MET HET OOG OP EEN EXPERTISE .....................................................................
8
1. De omstandigheden ............................................................................................... 8 2. Redenering van de rechtbank .................................................................................... 9
VII. UITVOERING VAN HET WERK ....................................................................... 11 1. Omvang van de opdracht ....................................................................................... 11 2. Aansprakelijkheid van de professional ....................................................................... 12 3. Onvoorziene werken ............................................................................................ 13 4. De onvolledige of voorlopige herstelling ..................................................................... 14
VIII. DE TERUGGAVE VAN HET VOERTUIG .............................................................. 15 1. Overeenkomst van bewaargeving ............................................................................. 15 2. Ongeval binnen de omheining van de garage ................................................................ 17 3. Verkeersongeval ................................................................................................. 18
IX. VERBOD TOT BETALING VAN DE PRIJS IN CONTANTEN VOOR EEN DIENSTPRESTATIE WAARVAN DE WAARDE
€ 3.000 OF MEER BEDRAAGT .......................................................... 19
1. Het principe ..................................................................................................... 19 2. Toegelaten betaling in contanten (voorschot) .............................................................. 20 3. Intracommunautaire transacties .............................................................................. 21 4. Sancties ........................................................................................................... 21
X. RETENTIE ........................................................................................... 22 1. Begrip ............................................................................................................. 22 2. Uitoefeningsvoorwaarden ...................................................................................... 22 3. Tegenwerpelijkheid ............................................................................................. 23 4. Preferentieel recht .............................................................................................. 23 5. Beperkingen van het retentierecht ........................................................................... 24
XI. NALATIGE KLANTEN ................................................................................ 26 1. Inleiding........................................................................................................... 26 2. Achtergelaten voertuigen ...................................................................................... 26 3. Voorrecht voor de tot behoud van de zaak gemaakte kosten (art. 20, 4°, Hypotheekwet). ......... 28
3
4
I. Inleiding Bij het onderhoud of de reparatie van het voertuig moet de garagehouder de grootste zorg besteden aan de tussenkomsten waartoe hij overgaat. Werd één van de tussenkomsten niet uitgevoerd, terwijl deze wel had moeten gebeuren en ze gefactureerd werd, of werd deze tussenkomst slecht uitgevoerd, dan moet de garagehouder de schadelijke gevolgen voor de klant dragen. Voor wat de aan hem gevraagde tussenkomsten betreft die hij zegt uitgevoerd te hebben, is hij gehouden tot een resultaatverbintenis. De hersteller moet het voertuig correct en in staat van werking teruggeven, volgens de regels van de kunst.
II. Een aannemingsovereenkomst De herstellingen of het onderhoud uitgevoerd door een garagehouder of een koetswerkbouwer worden beheerst door de regels betreffende de aannemingsovereenkomsten (art.1787 e.v. B.W.), die in het Burgerlijk Wetboek zijn gerangschikt onder het hoofdstuk "huur van werk en van diensten". Dit blijft zo indien de garagist onderdelen vervangt, hoewel dit zal worden gekwalificeerd als koop met plaatsing wanneer de werken bijkomstig zijn ten aanzien van de verkoop (gps, autoradio bijvoorbeeld). De hersteller draagt de bewijslast van de opdracht die de klant hem heeft toevertrouwd, o.a. wat de omvang van de overeengekomen werken betreft: bepaalde rechtbanken hebben aan de klant toegekend de ze de herstellingen niet moeten betalen, wanneer hij voorhoudt dat de wagen enkel voor gewoon onderhoud werd binnengebracht bij de garagist. Om deze situatie te vermijden is het dus sterk aan te bevelen dat de hersteller een werkorder opstelt dat door de klant getekend wordt.
III. Informatie- en adviesplicht Tijdens het ontstaan van het contract heeft de hersteller tegenover zijn klant de plicht om hem te informeren, te adviseren en vooruit te kijken (middelenverbintenis). De professional moet de klant afraden nutteloze herstellingen te laten uitvoeren. De professional moet geen herstellingen uitvoeren die meer bedragen dan de handelswaarde van het voertuig, behalve indien hij kan bewijzen dat de klant hiervan op de hoogte was en zijn akkoord gegeven heeft. De adviesplicht wordt ter overweging genomen in de vorm van twee aspecten: o Het technisch belang van de herstelling: De professional moet zijn klant informeren over de gepastheid van de tussenkomst die hij eist door hem af te raden nutteloze herstellingen of herstellingen van betwijfelbare doeltreffendheid te ondernemen. o Het economisch belang van de herstelling: De professional moet de klant ervan op de hoogte brengen dat de tussenkomst een prijskaartje zal hebben dat de handelswaarde van het voertuig benadert of meer dan deze waarde bedraagt. In geval van latere betwisting door de klant, zal de professional moeten kunnen bewijzen dat hij zijn adviesplicht goed vervuld heeft. Zo niet zal de professional tot het betalen van schadevergoeding veroordeeld kunnen worden.
5
IV. De prijs De wet verplicht de hersteller ertoe zijn tarieven te afficheren en met name de uurloontarieven mechanica of carrosserie. De hersteller is aan een vaste prijs gebonden die hij met de opdrachtgever voor de uitvoering van de herstellingen is overeengekomen. Behalve indien hij zich dit recht heeft voorbehouden in de overeenkomst, kan de hersteller zijn tarieven niet meer verhogen, bv. door zich te beroepen op een onjuiste raming van de omvang van de herstellingen of op een verhoging van de prijzen van de wisselstukken. Zeer vaak zal een hersteller niet werken tegen een vaste prijs (hij zal een bepaald uurloon, alsook de verkoopprijs van de gebruikte materialen, in rekening brengen) maar wel bij bestek. Dat is een raming van de kosten van een werk dat door de hersteller wordt uitgevoerd. Het betreft dus de prijs die moet worden betaald voor een prestatie waarvan de kostprijs varieert naargelang de omstandigheden en die niet mag worden meegedeeld door een standaardtarief. Bij aanvaarding van werk volgens bestek zullen de prijsopgaven in principe bindend zijn; maar de herstellingsprijs kan in zekere mate worden aangepast aan de concrete omstandigheden (net zoals het aantal gepresteerde uren). In de artikelen 16, 17 en 18 van het koninklijk besluit van 30 juni 1996 betreffende de prijsaanduiding van producten en diensten en de bestelbon, wordt bepaald dat een bestek aan een consument moet afgeleverd worden, voor zover deze hierom verzoekt. Het bestek vermeldt: 1. de naam en/of de maatschappelijke benaming, het adres en in voorkomend geval het inschrijvingsnummer van de hersteller in de KBO ; 2. de beschrijving, en de aard van de te verlenen diensten en eventuele leveringen; 3. de forfaitair berekende prijs of de prijs bepaalbaar door verwijzing naar criteria die een direct verband houden met de aard van de dienst; 4. de datum en de geldigheidsduur van het bestek; 5. de schatting van de duur van de uitvoering. Een bestek is in principe gratis. De hersteller kan echter iets anders overeenkomen. In dat geval dient hij aan de consument de prijs te preciseren alvorens het bestek op te stellen. In zijn onderneming, moet de te betalen prijs voor een bestek duidelijk aangegeven zijn. Het bestek is bindend voor de hersteller die het heeft opgesteld. Het gaat immers om een aanbieding van een overeenkomst die bindend is voor degene die de aanbieding deed. De overeenkomst is pas echt indien de consument zijn schriftelijke toestemming heeft gegeven door bijvoorbeeld het bestek te ondertekenen.
6
V. Werkorder Ongeacht voor welk probleem het voertuig aan hem wordt toevertrouwd, moet de professional het bewijs van wat hem gevraagd werd leveren door de klant een WERKORDER te laten tekenen die de professional verbindt tot het leveren van een technische prestatie en de klant tot de betaling van deze prestatie. Wanneer de klant zijn voertuig toevertrouwt voor reparatie of onderhoud, moet de hersteller het bewijs leveren van wat hem gevraagd werd door de klant EEN WERKORDER te laten tekenen : • die minstens de volgende gegevens moet bevatten : 1. identiteiten van de hersteller en van de klant; 2. kenmerken van het voertuig : - het merk en het type; - het jaar van de 1ste inschrijving + de cilinderinhoud van de motor + het vermogen van de motor; - het chassisnummer van het voertuig; - de kilometerstand op de teller; 3. opdrachtorder; 4. uit te voeren werkzaamheden; 5. prijs; • die in twee exemplaren opgesteld en getekend moet worden. Als er wijzigingen aan deze order moeten worden aangebracht, dan moeten ze schriftelijk bevestigd worden door de klant. Telefonisch akkoord van laatstgenoemde waarmee hij een wijziging van de werkorder aanvaardt, kan vervolgens door hem betwist worden. De algemene herstelvoorwaarden moeten op de werkorder vermeld worden. Enkel op deze voorwaarde zijn ze inroepbaar tegen de klant. De werkorder geeft de mogelijkheid het dienstverleningscontract te onderwerpen aan de algemene voorwaarden van de hersteller en is een schriftelijk bewijs dat de klant van deze algemene voorwaarden op de hoogte is. Biedt de mogelijkheid alle latere betwistingen te vermijden over de aard en omvang van de gevraagde werkzaamheden. Opgelet! In geval van betwisting zal de slechte opstelling van een werkorder in de voor de consument meest gunstige zin geïnterpreteerd worden.
7
VI. Spontane herstelling van een bij een ongeval betrokken voertuig dat afgezet werd met het oog op een expertise
Het gebeurt regelmatig dat klanten hun bij een ongeval betrokken voertuig in een garage of carrosseriebedrijf afzetten om het te laten onderwerpen aan een expertise door de betrokken verzekeraars. Laatstgenoemden bevestigen gewoonlijk het reparatieorder en nemen de herstellingskosten ten laste. De verzekeraar kan echter ook weigeren tussen te komen om een of andere reden. In dat geval kan de garagehouder of het carrosseriebedrijf de herstelling van het voertuig niet aanvangen zonder zich ervan te verzekeren dat hij over het bewijs beschikt dat de eigenaar van het voertuig met de herstelling instemt. Kan hij dit bewijs niet voorleggen aan een rechtbank dan kan de garagehouder of het carrosseriebedrijf de kosten voor de spontaan uitgevoerde herstellingen niet opeisen van de eigenaar van het voertuig. De Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel herhaalde deze principes in een vonnis.
1. De omstandigheden Op 17 november 2007 werd het voertuig van dhr. X beschadigd in een ongeval. Er werd een schadeformulier opgesteld en omdat hij dacht dat de andere bestuurder aansprakelijk was belastte dhr. X zijn makelaar met het ondernemen van stappen om schadevergoeding te verkrijgen. Op 6 januari 2008 gaf de makelaar aan zijn verzekeringsmaatschappij de ongevalsaangifte door en de gegevens van de hersteller waar het voertuig zou afgezet worden. Het voertuig werd bij de bvba Z Car afgezet met het oog op expertise. Bij deze inbewaringgeving werd er geen enkel document opgesteld. De expert heeft zijn rapport afgesloten op 12 februari 2008 en schatte de herstellingswerkzaamheden op 2.023,11 EUR excl. btw. De bvba Z Car is overgegaan tot deze werkzaamheden en dhr. X heeft zijn voertuig opnieuw in bezit genomen op een niet-gepreciseerde datum zonder dat hem een betaling gevraagd werd. Er werd een factuur van 2.447,96 EUR opgesteld door de bvba Z Car op 9 maart 2008. Er werd een aanmaning gestuurd naar dhr. X op23 oktober 2008 en vervolgens een ingebrekestelling via de raadsman van de bvba Z Car op 21 november 2008. Aangezien dhr. X niet reageert werd er een dagvaarding tegen hem uitgebracht.
8
2. Redenering van de rechtbank 1. Krachtens het artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek is het aan degene die de uitvoering van een verplichting eist om het bestaan van deze verplichting te bewijzen. Zoals het Hof van Cassatie herhaalde moeten de onzekerheid en twijfel die blijven bestaan tengevolge van het voorleggen van een bewijs, in aanmerking genomen worden ten nadele van de persoon met deze bewijslast (Cass., 17 september 1999, Bull., nr. 467). Voor alle zaken die een som of waarde van 375 EUR overschrijden vereist het artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek het bestaan van een geschreven akte, behalve indien er een begin van bewijs door geschrift bestaat, en in dit geval zal dit begin van bewijs aangevuld kunnen worden met getuigenissen of vermoedens. De regel van het artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek lijdt eveneens uitzondering telkens het voor de schuldeiser niet mogelijk is zich een schriftelijk bewijs te verschaffen van de verbintenis die jegens hem is aangegaan (artikel 1348 van het Burgerlijk Wetboek). 2. Er werd geen enkele schriftelijke overeenkomst gesloten tussen dhr. X en de bvba Z Car. Er werd geen enkel document opgesteld, noch bij de inbewaringgeving, noch bij de terugname van het voertuig. In tegenstelling tot wat de bvba Z Car aanvoert betekent de inbewaringgeving van het voertuig van dhr. X aan zijn werkplaatsen, niet dat er een mondelinge aannemingsovereenkomst getroffen werd. Deze inbewaringgeving was immers nodig opdat het voertuig door de expert gecontroleerd kon worden. De tussen de expert en de garage gesloten overeenkomst is enkel bedoeld om de herstellingskosten die de verzekeringsmaatschappij zal aanvaarden ten laste te nemen indien de tussenkomst van deze maatschappij noodzakelijk is, in onderlinge overeenstemming te bepalen. Deze overeenkomst heeft geenszins betrekking op dhr. X die de keuze had zijn voertuig al dan niet te laten herstellen, ongeacht welke partij verder aansprakelijk is voor het ongeval. De bvba Z Car, die de bewijslast draagt, stelt geenszins dat dhr. X haar belast heeft met de uitvoering van de herstellingen. Alles wijst er integendeel op dat zij tot de werkzaamheden overgegaan is zonder dat zij het akkoord gekregen had van dhr. X en dat zij wilde betaald worden door de verzekeringsmaatschappij. Dat is de enige mogelijke verklaring voor het feit dat de bvba Z Car de betaling van de herstellingskosten niet geëist heeft van dhr. X toen hij zijn voertuig kwam ophalen, wat in strijd is met alle gebruiken. 3. Bij gebrek aan een geldig gesloten overeenkomst met dhr. X, is de bvba Z Car niet gerechtvaardigd van hem de betaling van haar factuur te eisen.
9
In DE PRAKTIJK: Wanneer er aan de hersteller een bij een ongeval betrokken voertuig in bewaring wordt gegeven met het oog op expertise door de betrokken verzekeraars, wordt de hersteller aangeraden zijn klant een « Volmacht / Subrogatie » te laten onderteken via dewelke deze klant: -
de hersteller OPDRACHT GEEFT om de herstellingskosten van het voertuig samen met de experts te bepalen;
-
de hersteller MACHTIGT onderdelen te bestellen en herstellingen uit te voeren, conform het proces-verbaal van expertise;
-
de hersteller in al zijn rechten STELT ten aanzien van de verzekeringmaatschappij en de hersteller MACHTIGT in naam van de klant, maar voor zijn rekening de door deze maatschappij verschuldigde vergoeding te innen;
-
zich ERTOE VERBINDT, voor de ophaling van het voertuig, alle facturen te betalen die niet betaald werden door de verzekeringsmaatschappij.
Zie het Volmacht-/Subrogatiemodel in bijlage. Bovendien moet de hersteller erop toezien dat hij niet begint met de herstelling van het voertuig zonder te beschikken over: -
de bevestiging van de reparatieorder door de verzekeringsmaatschappij;
of -
een door de eigenaar van het voertuig ondertekende werkorder.
10
VII. Uitvoering van het werk De hersteller beschikt slechts over een geringe beoordelingsruimte : hij moet de opdracht vervullen die de klant aan hem heeft toevertrouwd, volgens de regels van de kunst.
1. Omvang van de opdracht De omvang van de opdracht van de professional hangt af van de vraag van de klant die betrekking kan hebben op een normale onderhoudsbeurt of op een (mechanische of koetswerk-) herstelling.
1.1. Normaal onderhoud Wanneer de professional tot een onderhoud overgaat: -
moet hij de gebruikelijke handelingen uitvoeren zoals voorzien door de onderhoudshandleiding;
-
mag hij geen versleten en defecte onderdelen vervangen zonder voorafgaand akkoord van de klant;
-
moet hij niet overgaan tot een grondige inspectie van het voertuig om zich ervan te vergewissen dat geen van de onderdelen van het voertuig slijtage vertonen;
1.2. Herstelling Als er geen bestek opgesteld wordt, moet hij een diagnose stellen van de gebreken aan het voertuig en bepalen welke reparaties nodig zijn. Voor de onderzoeken en analyses waartoe hij overgaat, is de garagehouder enkel gehouden tot een middelenverbintenis1. De gewone reparaties mag hij onder eigen bevoegdheid uitvoeren. Hij moet een schriftelijke toestemming (fax, mail) van de klant vragen vooraleer over te gaan tot bijzonder dure werkzaamheden. Als er een bestek opgesteld werd, moet hij ook een schriftelijke toestemming (fax, mail) van de klant vragen om over te gaan tot onvoorziene werkzaamheden. Het gaat dan immers om een wijziging van de aan hem toevertrouwde opdracht. Als hij, zonder toestemming van zijn klant, uit eigen initiatief handelt, kan de klant het recht toegekend krijgen de factuur te betwisten voor de bedragen die het oorspronkelijk overeengekomen bedrag overschrijden.
1.3. De regels van de kunst Zowel een onderhoud als een herstelling moeten volgens de regels van de kunst uitgevoerd worden. De regels van de kunst vertegenwoordigen de "gebruikelijke knowhow " die de klant mag verwachten van professionals of " vakmensen". Zo zijn de regels van de kunst alle beroepspraktijken die de garagehouders moeten naleven opdat de werken correct uitgevoerd zouden zijn. Deze regels zijn heel variabel (inspectie van het voertuig, duur van de prestatie, identificatie van de panne,… ). De regels van de kunst worden beschouwd als impliciete contractuele verplichtingen. Goed uitgevoerd werk is werk dat volgens de regels van de kunst werd verricht en het niet naleven van deze regels is dus een fout die de garagehouder contractueel aansprakelijk stelt.
1
De middelenverbintenis (Artikel 1137 van het Burgerlijk Wetboek) is een verplichting krachtens dewelke de schuldenaar zijn beste inspanningen moet leveren om de bedoelde doelstelling te bereiken. Hij moet als een goede huisvader gehandeld hebben.
11
2. Aansprakelijkheid van de professional De aansprakelijkheid van de professional hangt af van de omvang van zijn opdracht.
2.1. Normaal onderhoud Wanneer hij overgaat tot een onderhoud is de professional enkel tot een resultaatverbintenis gehouden voor de gewone handelingen zoals voorzien door de onderhoudshandleiding. Hij moet niet overgaan tot een grondige inspectie van heel het voertuig. De inspectie van de garagehouder heeft gewoonlijk betrekking op al wat in het onderhoudsboekje wordt gedefinieerd, wat zichtbaar of hoorbaar2 is. Bovendien schrijft geen enkele wettelijke bepaling voor dat de professional op de hoogte is (of moet zijn) van een verborgen gebrek dat bestond op het ogenblik dat het voertuig aan hem werd toevertrouwd, maar dat opduikt na de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden3. Het is aan de klant te bewijzen dat de na zijn tussenkomst opgetreden panne (bijvoorbeeld motorpech) verband houdt met een door de professional tijdens het onderhoud begane vergissing.
2.2. Herstelling a. Principe Wanneer hij tot een herstelling overgaat, is de professional gehouden tot een resultaatverbintenis. De professional die een tussenkomst aan een voertuig aanvaardt, moet deze tussenkomst tot een goed einde brengen en een volledige herstelling uitvoeren. Hij kan vervolgens niet een technische onmogelijkheid aanvoeren om zich van zijn verplichtingen te ontheffen. In geval van opeenvolgende pannes aan een zelfde mechanisch onderdeel, moet de hersteller de kwaliteit van de eerste tussenkomst bewijzen, met name voor wat het hergebruik van onderdelen betreft die vervolgens defect bleken te zijn. b. Vermoeden van fout De slechte werking van het herstelde voertuig doet het volgende vermoeden: de fout van de professional; de causaliteit tussen deze vermoede fout en de door de klant geleden schade. Het volstaat dat de klant de verkeerde herstelling bewijst via alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens. Gewoonlijk wordt er gebruik gemaakt van gerechtelijke expertise.
c. Vrijstelling van aansprakelijkheid Enkel overmacht of een onbekende oorzaak kan hem van zijn verplichting vrijstellen. Tegenover de klacht van de klant moet de professional bewijzen dat hij geen fout begaan heeft, door het volgende aan te tonen:
2 3
-
het geval van overmacht, d.w.z. een onvoorspelbaar, onoverkomelijk en uitwendig evenement dat hem belette de herstelling uit te voeren;
-
de fout van de klant bij het gebruik van zijn voertuig (verkeerde brandstof, niet-naleving van de gebruiksaanbevelingen);
Luik 7e Chambre, 5 oktober 2004, JLMB, 05/01 Cass., 5 december 2002, Brussels Truck Center tegen Axa Royale Belge, http://jure.juridat.just.fgov.be)
12
-
de tussenkomst van een derde die verantwoordelijk zou zijn voor de panne: het kan zowel om een professional als om een niet-professional gaan die na de herstelling zou zijn tussengekomen aan het voertuig en in fout zou zijn;
-
de aan de klant gegeven raad om de gevraagde herstellingen niet uit te voeren, maar dat deze er toch op aangedrongen heeft de herstellingen te doen, op voorwaarde dat hij kan bewijzen dat hij de klant wel degelijk op de hoogte heeft gebracht;
-
causaliteitsgebrek: eens het voertuig hersteld is, zal het gebruik voor normale slijtage zorgen die van die aard is dat deze de aansprakelijkheid van de hersteller neutraliseert. Het causaliteitsgebrek zal kunnen voortvloeien uit het aantal afgelegde kilometers of de sinds de tussenkomst van de garagehouder verlopen tijd.
In geval van twijfel zal de professional aansprakelijk zijn.
2.3.
Vergoeding van de klant
De professional moet het voertuig op zijn kosten herstellen, maar moet de klant ook vergoeden voor alle door de gebrekkige herstelling veroorzaakte uitgaven. Het kan gaan om kosten voortvloeiend uit de immobilisatie en takeling van het voertuig en eventueel uit de waardevermindering van het voertuig, erelonen van de expert, de huurkosten van een ander voertuig of nog schade veroorzaakt aan derden als het slecht herstelde voertuig bij een ongeval betrokken is.
3. Onvoorziene werken Voertuigen met een Belgische nummerplaat zijn onderworpen aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de technische eisen waaraan motorvoertuigen moeten voldoen (KB van 15 maart 1968). Tijdens de herstelling ontdekt de hersteller een gebrek dat de veiligheid van het voertuig in gevaar brengt (gladde banden of defecte remmen bv.). Hoe moet hij reageren? De professional die onregelmatigheden vaststelt die betrekking hebben op de veiligheid van het voertuig, moet de eigenaar van dit voertuig daarvan op de hoogte brengen en hem verplichten over te gaan tot de noodzakelijke herstellingen. ♦ ofwel aanvaardt de klant dit: dan moet u een schriftelijke bevestiging vragen van de werkorder en mag u zich niet tevreden stellen met een mondeling (telefonisch) akkoord. ♦ ofwel weigert de klant dit: dan moet u erop toezien dat u een schriftelijk bewijs heeft van ofwel zijn weigering, ofwel van de verwittiging die u hem gegeven heeft (bv. door een vermelding op de factuur), maar opgelet: -
deze ontlasting van aansprakelijkheid geldt enkel tegenover de klant.
-
de hersteller krijgt hierdoor geen ontheffing van zijn aansprakelijkheid in geval van schade veroorzaakt aan derden (bv. zwakke weggebruiker aangereden omdat het remsysteem defect was);
-
de hersteller heeft geen enkele wettige bevoegdheid om het voertuig te blokkeren omwille van veiligheidsredenen.
Aangezien de autoprofessional niet benoemd is om politie van het wegverkeer te zijn, mag hij het voertuig jammer genoeg niet achterhouden.
13
4. De onvolledige of voorlopige herstelling Bij de teruggave van het voertuig moet de hersteller zijn klant op de hoogte brengen van de onvolledige of voorlopige aard van de herstelling en zich het bewijs van de mededeling van deze informatie voorbehouden (bijvoorbeeld via vermelding op de factuur). De klant moet geïnformeerd worden over de staat van zijn voertuig teneinde, desgevallend, zijn gedrag te kunnen aanpassen. Is dit niet gebeurd, dan zal de hersteller aansprakelijk gehouden worden als er zich een feit voordoet dat in verband gebracht kan worden met de onvolledige of voorlopige aard van de herstelling.
14
VII. De teruggave van het voertuig
1. Overeenkomst van bewaargeving 1.1. Verplichting te waken over de bewaring van het voertuig De hersteller is verplicht het voertuig terug te geven in de staat waarin het zich bij ontvangst bevond (vanzelfsprekend op de uitgevoerde werken na). Het gaat hier om een feitelijke verplichting tot resultaat die inherent is aan de herstellingsovereenkomst die met de eigenaar werd afgesloten of die rechtstreeks voortvloeit uit het inbewaargevingscontract. Als bewaarder, moet de hersteller toezien op de bewaring van het voertuig dat aan hem toevertrouwd werd. Hij moet er zorg voor dragen en elke beschadiging ervan vermijden. Als het voertuig verdwijnt of beschadigd wordt is de professional aansprakelijk en moet hij de klant financieel vergoeden. Dit principe is algemeen. Zo zal de hersteller bv. in de volgende gevallen aansprakelijk zijn: -
Een werknemer heeft een ongeval veroorzaakt tijdens een testrit;
-
Tijdens een testrit breekt brand uit;
-
Door laswerken dicht bij de vloer ontstaat brand;
-
Ten gevolge van vrieskoude zijn de radiators beschadigd, doordat ze niet werden geledigd;
-
Het koetswerk van de wagen blijkt op meerdere plaatsen te zijn ingedrukt, waarschijnlijk door stampen met de voet.
In geval van diefstal van, of inbraak in het voertuig (voor zover de eigenaar kan aantonen voorwerpen die zijn verdwenen zich wel degelijk in het voertuig bevonden op het ogenblik dat voertuig aan het autobedrijf toevertrouwde) of in geval van beschadiging van het voertuig, autobedrijf doorgaans voor de schade aansprakelijk worden gesteld, behalve wanneer kan aangetoond dat het om een geval van overmacht gaat.
1.2.
dat de hij zijn zal het worden
Overmacht
Enkel overmacht kan rechtvaardigen dat de garagehouder niet in staat is het voertuig terug te geven. Onder "overmacht" wordt verstaan: een feit dat, ondanks alle genomen voorzorgsmaatregelen die redelijkerwijs konden worden genomen, niet kon worden vermeden4. De diefstal van of de inbraak in een voertuig dat op de openbare weg werd achtergelaten, wordt niet als een geval van overmacht beschouwd. De professional zal dus de raad krijgen de staat van het voertuig bij ontvangst te vermelden op de werkorder. Hij moet alle bijzonderheden van het voertuig beschrijven en met name de aanwezigheid van schade, uitrusting of accessoires. Door deze informatie op papier te zetten, vermijdt hij discussies bij de terugname van het voertuig als de klant beweert schade aan of verdwijningen van accessoires vast te stellen. Hier stelt zich natuurlijk dikwijls het probleem van het voertuig dat na herstelling en meestal op vraag van de klant zelf in de straat voor of in de buurt van het autobedrijf wordt geplaatst, met de sleutels al dan niet in het voertuig. 4
Bijvoorbeeld: de diefstal met inbraak van een voertuig dat op een afgesloten plaats werd achtergelaten, een plaats waarvan de toegang was vergrendeld, wordt als een geval van overmacht beschouwd. Vanzelfsprekend bevonden de sleutels zich niet in het voertuig.
15
In principe is het autobedrijf aansprakelijk want in geval van diefstal zal hij het aan hem toevertrouwde voertuig waarover hij het toezicht had, niet aan de eigenaar kunnen teruggeven. Overmacht zal hier niet kunnen worden ingeroepen. Dit zal zeker het geval zijn wanneer de sleutels zich in het voertuig bevonden. Hetzelfde geldt wanneer de klant voorstelt om het voertuig vóór de openingsuren in de buurt van de garage achter te laten en de sleutels in de brievenbus van het garagebedrijf achter te laten.
1.3.
Voorbeeld
Een beslissing van het Gentse Hof van Beroep (16.10.2007) laat toe deze principes te verduidelijken: a. De feiten Na herstelling wordt het voertuig op de parking van de garage geparkeerd tot de klant het komt ophalen. ’s Nachts wordt het voertuig echter gestolen! b. De bevindingen Het voertuig was opgeslagen op een parking naast de garage en het totale complex was omgeven door een 1,80 m hoge prikkeldraadafsluiting. Het complex was enkel toegankelijk via een ijzeren draaideur die elektrisch opent. De contactsleutels van het voertuig bevonden zich niet in de auto en lagen in de garage. c. Standpunt van de garagehouder De garagehouder weigert de klant schadeloos te stellen omdat hij vindt dat hij niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de diefstal die een geval van overmacht is. d. Beslissing van het Hof van Beroep In hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank van Kortrijk, oordeelt het Gentse Hof van Beroep dat: - wanneer de aannemingsovereenkomst (herstellingsovereenkomst) een goed (voertuig) betreft dat aan de ondernemer (garagehouder) geleverd wordt door de opdrachtgever (klant), deze overeenkomst noodzakelijkerwijs bewarings- en teruggaveverplichtingen inhoudt; de hoofdaannemingsovereenkomst en de secundaire overeenkomst vormen slechts één overeenkomst! - De diefstal op zichzelf volstaat niet om de overmacht te bewijzen; opdat er sprake kan zijn van overmacht moet de garagehouder bewijzen dat hij geen enkele fout gemaakt heeft die de diefstal veroorzaakte of vergemakkelijkte en dat hij alles gedaan had wat hij kon om de diefstal te voorkomen door alle toereikende veiligheidsmaatregelen te nemen. In zijn bevindingen concludeert het hof van beroep daaruit dat men van een garagehouder niet mag verwachten dat hij voor permanent toezicht zorgt of hij zijn parking met hoogstaand veiligheidsmateriaal uitrust. Van zodra de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen genomen werden is de diefstal van een wagen d.m.v. inklimming en inbraak voor de garagehouder een vreemde oorzaak die hem van elke aansprakelijkheid vrijstelt.
16
2. Ongeval binnen de omheining van de garage Er wordt aan een garagehouder een voertuig toevertrouwd wegens een startprobleem. Bij het controleren en afstellen van de motor van het voertuig dat stilstaat, zet hij de motor ongelukkig in gang. Het voertuig springt voorwaarts en botst op een ander voertuig.
2.1.
Oplossing van het verzekeringsconflict
Er bestaat een “B.A. Auto / B.A. Uitbating” overeenkomst die gesloten werd tussen verzekeraars om de schadevergoedingsprocedure te versnellen wanneer elke verzekeraar de verantwoordelijkheid op een andere afschuift. Deze overeenkomst bepaalt dat als de verzekeraars niet tot een overeenstemming komen binnen de 75 dagen volgend op het voorvallen van het schadegeval, de verzekeraar B.A. Auto het schadegeval ten laste moet nemen voor rekening van aan wie het behoort en binnen de grenzen van de door de verzekeraar B.A. Uitbating toegekende garanties. Laatstgenoemde betaalt aan de verzekeraar B.A. Auto de helft van de schadevergoedingen terug telkens er bewijsstukken voorgelegd worden. Indien de belanghebbenden het geschil niet voor de rechtbank brengen, wordt er een procedure tot minnelijke schikking gestart. Slaagt deze procedure niet dan wordt het geschil aan een “Toepassingscommissie” voorgelegd.
2.2. Verkeers-” of “beroeps-” risico? De schade die veroorzaakt werd terwijl het voertuig geïmmobiliseerd was en hersteld werd in een garage moet slechts door de verzekeraar B.A. Auto vergoed worden indien er, rekening houdend met de omstandigheden, toegegeven moet worden dat de schade verband houdt met de deelname van het voertuig aan het verkeer. De twee volgende voorwaarden moeten tegelijkertijd vervuld zijn opdat er sprake zou zijn van een verkeersrisico: -
Het voertuig voert geen bewegingen verbonden aan zijn gebruik uit;
-
De veroorzaakte schade is kenmerkend voor schade veroorzaakt door voertuigen in verkeer.
In toepassing van deze door het Benelux Gerechtshof uiteengezette principes, werd er geoordeeld dat de volgende risico’s extern aan het verkeer zijn en dus onder de beroepsaansprakelijkheid van de garagehouder vallen: -
schade veroorzaakt terwijl het voertuig in achteruit staat, tijdens de controle door een mecanicien in de eigenlijke herstellingsfase van het voertuig in de werkplaats van de garage;
-
schade veroorzaakt door een voertuig dat plots voorwaarts sprong terwijl de garagehouder bezig was de motor af te stellen;
-
schade veroorzaakt door een vrachtwagen die de garagehouder laat starten om de motor te controleren na herstelling en die voorwaarts sprong.
In het bovenvermelde voorbeeld moet het risico dus als een “beroeps-” risico beschouwd worden.
17
2.3. Burgerlijke aansprakelijkheid van de hersteller a. De fout Elke garagehouder die een motor wil afstellen moet zich er op voorhand van vergewissen dat het voertuig zich niet te dicht bij een obstakel bevindt. Deze garagehouder moet immers voorzien dat het voertuig eventueel voorwaarts kan springen. Door na te laten de nodige gebruiksmaatregelen te nemen, begaat de garagehouder een fout. Bovendien is hij krachtens de overeenkomst van bewaargeving verplicht de twee voertuigen aan zijn klanten terug te geven in de staat waarin hij ze ontvangen heeft. b. Schadevergoeding Hij moet in deze omstandigheden de door zijn fout veroorzaakte schade vergoeden. Hij moet de volgende personen vergoeden: -
de klant die hem het voertuig heeft toevertrouwd waaraan hij aan het werken was op het ogenblik van het schadegeval: de B.A. Uitbating waarop de garagehouder ingetekend heeft neemt deze kosten ten laste voor zover deze verzekering dit risico dekt!
-
de klant die hem het aangereden voertuig heeft toevertrouwd: de B.A. Uitbating dekt dit risico.
3. Verkeersongeval Na herstelling heeft de garagehouder met het voertuig van de klant gereden en een ongeval veroorzaakt.
3.1. Tussenkomst van de B.A. Auto ten aanzien van de derde partij In geval van een door de garagehouder (of zijn aangestelde) veroorzaakt verkeersongeval achter het stuur van het voertuig van een klant, is het de verzekering B.A. Auto van de klant die het voertuig van de klant dekt die in werking moet treden. De verzekeraar B.A. Auto van de klant heeft de plicht tussen te komen en heeft geen enkel verhaalsrecht tegen de garagehouder.
3.2. Aansprakelijkheid van de garagehouder ten aanzien van zijn klant a. Schade veroorzaakt aan het voertuig Voor de aan zijn voertuig veroorzaakte schade beschikt de klant over een verhaalsrecht tegen zijn garagehouder. Laatstgenoemde is verplicht het voertuig terug te geven in de staat waarin het aan hem toevertrouwd werd. Deze schade is soms het voorwerp van een specifieke dekking in de polis B.A. Uitbating van de garagehouder onder het luik “verzekering van de schade aan toevertrouwde voorwerpen”. b. Verhoging van de verzekeringspremie Na tussenkomst van de B.A. Auto in het voordeel van de benadeelde derde, zal de klant zijn verzekeringspremie zien stijgen. Dan rijst de delicate vraag of de klant deze premieverhoging kan opeisen van zijn garagehouder. Het Hof van Cassatie heeft zich dan wel negatief uitgesproken hierover in een arrest uit 1989, maar andere rechtspraken hebben later toegegeven dat de premieverhoging een te herstellen schade is die ten laste van de garagehouder gelegd moet worden.
18
IX. Verbod tot betaling van de prijs in contanten voor een dienstprestatie waarvan de waarde € 3.000 of meer bedraagt Om de strijd tegen het witwassen van kapitaal efficiënter te maken, wilden de autoriteiten vermijden dat een overmatig gebruik van betaling in contanten, door natuurlijke of rechtspersonen, enkel zou dienen om de omzetting van illegale producten naar waardevolle goederen te verbergen. De wet van 12 januari 2004 heeft in de wet van 11 januari 1993 over het voorkomen van de aanwending van het financieel systeem om kapitaal wit te wassen en terrorisme te financieren een artikel 10bis opgenomen dat uitdrukkelijk bepaalt dat de prijs van de verkoop door een handelaar van één of meerdere goederen voor een bedrag van 15.000 euro of meer (btw inbegrepen), mag niet in contanten worden vereffend. Ter gelegenheid van een grondige hervorming van deze wet in 2010 werden deze bepalingen gecoördineerd. Zo werd artikel 10bis voortaan artikel 21 van de gecoördineerde tekst, maar de inhoud ervan werd niet gewijzigd. In 2011 heeft de regering daarentegen beslist om de totale waarde van de goederen waarvoor de prijs niet meer in contanten mag vereffend worden geleidelijk aan tegen 2014 te verlagen van 15.000 € naar 3.000 €. De bepalingen van de Programmawet van 29 maart 2012 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 6 april 2012) hebben verscheidene aanpassingen ingevoerd in de wet van 11 januari 1993.
1. Het principe Het artikel 21 van de wet van 11 januari 1993 luidde oorspronkelijk als volgt: “ De prijs van de verkoop door een handelaar van één of meerdere goederen voor een bedrag van 15.000 euro of meer, mag niet in contanten worden vereffend, ongeacht of de verkoop plaatsvindt in één verrichting of via meerdere verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. ” Het artikel 21 van de wet van 11 januari 1993, zoals gewijzigd door de Programmawet van 29 maart 2012, bepaalt dat: “ De prijs van de verkoop door een handelaar van één of meerdere goederen evenals de prijs van één of meerdere dienstprestaties geleverd door een dienstverstrekker, voor een bedrag van 5.000 euro of meer, niet in contanten mag worden vereffend uitgezonderd voor een bedrag dat 10 % van de prijs van de verkoop of dienstprestatie niet overstijgt, en voor zover dit bedrag niet hoger is dan 5.000 euro, ongeacht of de verkoop of dienstprestatie plaatsvindt in één verrichting of via meerdere verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Wanneer de voornoemde bepaling niet werd nageleefd, brengt de betrokken handelaar of dienstverstrekker dit onmiddellijk schriftelijk of elektronisch ter kennis van de Cel voor financiële informatieverwerking. Na advies van de Cel voor financiële informatieverwerking en na overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren, legt de Koning bij besluit vast welke handelaren en dienstverstrekkers verplicht zijn de niet-naleving van het eerste lid ter kennis te brengen van de Cel voor financiële informatieverwerking. Met ingang van 1 januari 2014 verlaagt dit bedrag tot 3.000 euro. De Koning kan deze verlaging versneld invoeren bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. ”
19
2. Toegelaten betaling in contanten (voorschot) Vanaf 16 april 2012, is het voortaan mogelijk de prijs of een deel ervan van een dienstprestatie in contanten te betalen voor zover de door het artikel 21 vermelde grenzen cumulatief nageleefd worden. Dus wanneer het gaat om een dienstprestatie voor een totaalprijs van minder dan € 3.000, is het artikel 21 niet van toepassing. De volledige prijs kan dan in contanten betaald worden. Wanneer het gaat om een dienstprestatie waarvan de prijs, inclusief btw, meer dan € 3.000 bedraagt, is het artikel 21 van toepassing. Stel dat de totaalprijs van de herstelling, inclusief btw, € 4.000 bedraagt. In dat geval is het mogelijk 10 % van de prijs te betalen voor zover dit bedrag niet meer dan € 3.000 bedraagt. Het is dus mogelijk € 400 in contanten te betalen als voorschot. Stel dat de prijs van herstelling, inclusief btw, € 40.000 bedraagt. In dat geval is het mogelijk 10 % van de prijs van de herstelling te betalen voor zover dit bedrag niet meer bedraagt dan € 3.000. Het is dus mogelijk maximum € 3.000 in contanten te betalen. Aangezien 10 % van de prijs van de dienstprestatie, € 4.000 bedraagt, wordt het maximumbedrag van € 3.000 dus overschreden, en zal het voorschot in contanten automatisch teruggebracht worden tot € 3.000. De twee grenzen zijn dus cumulatief van toepassing.
Toepassingen: Prijs, inclusief btw = € 2.999 Prijs, inclusief btw = € 3.000
=> Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 2.999 (100 % van de prijs) => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot €
300 (10 % van de prijs)
Prijs, inclusief btw = € 10.000 => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 1.000 (10 % van de prijs) Prijs, inclusief btw = € 15.000 => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 1.500 (10 % van de prijs) Prijs, inclusief btw = € 20.000 => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 2.000 (10 % van de prijs) Prijs, inclusief btw = € 25.000 => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 2.500 (10 % van de prijs) Prijs, inclusief btw = € 30.000 => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 3.000 (10 % van de prijs) Prijs, inclusief btw = € 45.000 => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 3.000 (10 % van de prijs met beperking tot € 3.000) Prijs, inclusief btw = € 60.000 => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 3.000 (10 % van de prijs met beperking tot € 3.000) Prijs, inclusief btw = € 85.000 => Toegelaten betaling in contanten (voorschot) tot € 3.000 (10 % van de prijs met beperking tot € 3.000)
Opgelet! Deze twee grenzen moeten ook nageleefd worden voor de betaling van verkoop van goederen : voertuigen, bruggen…
20
3. Intracommunautaire transacties Deze bepaling is van toepassing op een dienstprestatie door een Belgische handelaar, aan zowel Belgische als buitenlandse klanten. Wat de dienstprestatie in een andere EU-lidstaat betreft, blijven de geldende wettelijke bepalingen voor betaling in contanten in het land waar de dienstprestatie gebeurt, van toepassing. Deze bepalingen kunnen meer beperkend of vrijer zijn dan de Belgische bepalingen. 4. Sancties Artikel 23 van de wet van 11 januari 1993 voorziet een administratieve geldboete, waarvan het bedrag noch 10 % van de ten onrechte in contanten betaalde sommen mag overschrijden, noch meer mag bedragen dan € 1.250.000. De geldboete zal door de ambtenaren die aangesteld zijn door het Ministerie van Economische Zaken opgelegd worden aan de handelaars die dit verbod niet respecteren. Deze boete wordt geïnd door de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen.
21
X. Retentie De wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft, heeft in het Burgerlijk Wetboek een hoofdstuk toegevoegd met de titel "Retentierecht". Deze bepalingen voeren geen grote wijzigingen door ter zake. Ze leggen enkel de draagwijdte vast van het retentierecht en het instellen van een goed als zakelijke zekerheid. Ze vullen de principes aan die werden ontwikkeld in de rechtspraak en die gebaseerd zijn op het verbintenissenrecht. Hoewel ze werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 2 augustus 2013 zijn deze bepalingen nog niet in werking getreden. Een koninklijk besluit moet de datum van inwerkingtreding nog vastleggen (ten laatste op 1 december 2014). Hoewel het retentierecht pas vanaf die datum een preferentieel recht toewijst, kan de rechtbank nu al geen hersteller verwijten dat hij een voertuig niet teruggeeft, als de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht worden nageleefd.
1. Begrip In plaats van een definitie te geven van het retentierecht kiest de wetgever ervoor de gevolgen ervan uiteen te zetten: BW, B. III, t. XVII, "Art. 73. Begrip. Het retentierecht verleent aan de schuldeiser het recht om de teruggave van een goed dat hem door zijn schuldenaar werd overhandigd of bestemd is voor zijn schuldenaar, op te schorten zolang zijn schuldvordering die verband houdt met dat goed niet is voldaan."
2. Uitoefeningsvoorwaarden De wet behoudt de voorwaarden bepaald door de rechtspraak om een retentierecht te laten ontstaan. De hersteller die aanspraak maakt op het retentierecht moet een aantal voorwaarden vervullen: 1) Zo moet hij in het regelmatige bezit zijn van het voorwerp dat hij wil terughouden. Deze voorwaarde is steeds vervuld in het geval van een schadehersteller aan wie het voertuig door de eigenaar werd toevertrouwd om het te laten herstellen of het onderhoud ervan te laten uitvoeren. Het retentierecht eindigt van zodra de schuldeiser de feitelijke macht over het goed vrijwillig prijsgeeft, tenzij de schuldeiser "deze feitelijke macht herkrijgt krachtens dezelfde rechtsverhouding5". 2) De persoon moet schuldeiser zijn van de eigenaar en de schuldvordering moet betrekking hebben op het goed dat men wil terughouden. De wet legt de nadruk op de nauwe verwantschap tussen het teruggehouden goed en de schuldvordering van de retentor. De hersteller mag het voertuig niet terughouden als de schuld van zijn klant niet is ontstaan naar aanleiding van een overeenkomst (zelfs als het een mondelinge overeenkomst betreft) krachtens dewelke het goed in het bezit van de schuldeiser is gekomen.
5
BW, B. III, t. XVII, "Art. 74
22
3. Tegenwerpelijkheid Wel worden de conflicten met derden die op de goederen rechten kunnen laten gelden, wettelijk geregeld. De voorgestelde oplossingen stroken met de heersende opvattingen in de rechtspraak en rechtsleer.
3.1. Andere schuldeisers van de debiteuren Het retentierecht is niet alleen tegenwerpelijk aan de debiteur maar ook "aan andere schuldeisers van de schuldenaar en aan derden die een recht op het goed hebben verkregen nadat de schuldeiser de feitelijke macht over het goed heeft verworven" 6. Zo is het retentierecht tegenwerpelijk aan andere schuldeisers (beslag, faillissement) en ook aan latere rechtverkrijgers (bv. een koper van het voertuig). 3.2. Derden met een ouder recht Het retentierecht dat betrekking heeft op een roerend lichamelijk goed is eveneens tegenwerpelijk aan derden met een ouder recht, "op voorwaarde dat de schuldeiser bij de inontvangstneming van het goed mocht aannemen dat de schuldenaar bevoegd was om dit goed aan een retentierecht te onderwerpen"7 Aldus kan het retentierecht tegenwerpelijk zijn aan de eigenaar van de goederen op voorwaarde dat de schuldeiser te goeder trouw was bij de bezitsverkrijging. Dit is het geval wanneer hij bij de inontvangstneming van het goed erop mocht vertrouwen met de eigenaar te doen te hebben of dat de schuldenaar bevoegd was om die goederen aan een retentierecht te onderwerpen. Zodoende hoeft de uitoefening van het retentierecht niet in te houden dat het teruggehouden voertuig eigendom is van de klant die het voertuig aan de schadehersteller heeft toevertrouwd. De hersteller kan aldus weigeren een voertuig terug te geven aan een leasingmaatschappij. Wanneer de leasemaatschappij echter kan aantonen dat de hersteller wist of moest weten dat het voertuig geen eigendom was van de persoon die hem het voertuig had toevertrouwd, zal de rechtbank hem opleggen het voertuig terug te geven en eventueel de hersteller veroordelen tot betaling van schadevergoedingen.
4. Preferentieel recht Onder het huidige recht doet de uitoefening van het retentierecht in de praktijk een impasse ontstaan. De retentor heeft immers geen andere optie dan zich achter zijn retentierecht te blijven verschuilen; met een vrijgave van de goederen verliest hij immers zijn rechten. Vandaar dat het retentierecht vaak omschreven wordt als een ‘onvoltooid’ zekerheidsrecht. Om hieraan te verhelpen, kent art. 76, BW, B. III, t XVII bij inwerkingtreding aan de retentor eenzelfde preferentieel recht toe als aan een pandhouder. Hij zal bij voorrang boven alle schuldeisers voldaan worden uit de opbrengst van de teruggehouden goederen. Indien de schuldenaar failliet wordt verklaard of een andere schuldeiser op de goederen beslag legt, dan kan de retentor instemmen met de vrijgave van de goederen aangezien hij zich beschermd weet door een preferentieel recht op de verkoopopbrengst.
6 7
BW, B. III, t. XVII, "Art. 75.al. 1 BW, B. III, t. XVII, "Art. 75.al. 2
23
Indien het retentierecht wordt uitgeoefend door een schuldeiser die aanspraak maakt op de kosten tot behoud of herstel van de teruggehouden zaak, wordt aan het retentierecht bovendien een superprioriteit verleend. Een pandrecht dat gebaseerd is op een retentierecht dat wordt uitgeoefend voor kosten tot herstel, zal boven alle pandhouders gaan. De garagehouder van wie de werken hebben bijgedragen aan het behoud van het voertuig kan zodoende deze superprioriteit laten gelden. Het retentierecht biedt de schuldeiser evenwel niet het recht zich het goed in retentie toe te eigenen wanneer de debiteur nalaat te betalen. Om betaald te worden heeft de hersteller drie opties: ‐
‐
‐
Ofwel gelast een andere schuldeiser van de debiteur een gerechtsdeurwaarder met de openbare of onderhandse verkoop van het voertuig, voegt hij zich bij deze procedure en laat hij zijn preferentieel recht op het resultaat van deze verkoop gelden; Ofwel kan hij zijn preferentieel recht laten gelden op het resultaat van de verkoop van het voertuig door de gerechtsmandataris (curator) als de debiteur het voorwerp uitmaakt van een insolventieprocedure (zoals een faillissement); Ofwel gelast hij een gerechtsdeurwaarder met de openbare of onderhandse verkoop van het voertuig in uitvoering van een vonnis dat de debiteur veroordeelt tot het hem betalen van zijn factuur.
5. Beperkingen van het retentierecht Hoewel het principe van het hierboven uiteengezette retentierecht voortaan niet meer betwist kan worden, blijft de praktische toepassing ervan niettemin het voorwerp van een aantal beperkingen die de wet niet heeft gewijzigd. 1) Zo zal men wegens het feit dat er een verband moet bestaan tussen enerzijds de te innen schuldvordering (de factuur) en anderzijds het goed waarop het retentierecht moet worden toegepast, geen voertuig kunnen terughouden met als argument dat de klant een factuur nog niet betaald heeft die betrekking heeft op een ander voertuig. 2) Het retentierecht vervalt zodra het goed wordt vrijgegeven. Zo zal een voertuig niet langer het voorwerp kunnen zijn van een retentierecht als de onbetaalde schuldvordering betrekking heeft op een vroegere opdracht waarbij hetzelfde voertuig na de werkzaamheden aan de klant werd teruggegeven, en wel zodra de eigenaar de factuur betaalt van de herstellingen naar aanleiding waarvan het voertuig zich momenteel in het bezit van de hersteller bevindt. 3) In het algemeen is men het er tevens over eens dat van het retentierecht geen misbruik mag worden gemaakt, ook al wordt het bestaan ervan niet in twijfel getrokken. De hersteller moet een zekere evenredigheid respecteren tussen de uitoefening van het retentierecht en het bedrag van de factuur. Zo kan het terughouden van een duur voertuig, dat door de eigenaar bijvoorbeeld beroepsmatig wordt gebruikt, betwist worden als de schuldvordering van de schadehersteller klein is (bv. vervanging van een lamp). Een rechtbank zou kunnen oordelen dat de reactie van de schadehersteller niet in verhouding staat tot de vordering, ook al kan het retentierecht in principe niet worden betwist. De toepassing ervan kan echter wél worden betwist. Er moet dan ook oordeelkundig te werk worden gegaan.
24
4) Ten slotte kan de uitoefening van het retentierecht gevaarlijk zijn als de schuldvordering van de hersteller wordt betwist. Immers, als een rechtbank na het aanhoren van het standpunt van beide partijen oordeelt dat de vakman zijn prestaties ten onrechte factureerde (bijvoorbeeld omdat hij deze in het kader van de garantie zelf ten laste had moeten nemen), zal de rechtbank slechts kunnen vaststellen dat de terughouding ten onrechte aan de eigenaar tegenstelbaar werd gemaakt, waardoor deze laatste schadevergoeding zal kunnen eisen voor de schade die hij leed als gevolg van de - als onrechtmatig beoordeelde - terughouding van zijn voertuig. In sommige gevallen (bv. beroepsmatig gebruik van het voertuig) kan dit leiden tot het betalen van een schadevergoeding die soms hoog kan oplopen. Maar ook hier is oordeelkundigheid aangewezen: het retentierecht moet uiteraard verband houden met een bestaande schuldvordering waarvan de gegrondheid uiteindelijk wordt erkend.
In de praktijk Hij/zij die gebruik wenst te maken van het retentierecht als drukmiddel om de betaling van zijn factuur te bekomen zal, desgevallend, de gegrondheid van dit retentierecht moeten bewijzen voor een burgerlijke rechtbank. Hij/zij zal dan het bestaan van een contract moeten rechtvaardigen evenals de samenhang van zijn schuldvordering met het bezitten van dit recht. Daartoe is het van essentieel belang dat hij/zij zijn/haar klant een duidelijk en nauwkeurig reparatieorder laat tekenen voorafgaand aan elke tussenkomst op het voertuig dat aan hem toevertrouwd werd. In het geval van een later geschil zal dit document het bestaan en vooral ook de inhoud van het contract bewijzen, met name voor wat betreft de omvang van de overeengekomen werken.
25
XI. Nalatige klanten 1. Inleiding Als de klant nalatig is, moet de hersteller: •
de factuur per aangetekend zending sturen;
•
de klant dag te vaarden;
•
zonder reactie, een tweede aangetekend schrijven sturen om : - hem in gebreke te stellen om het voertuig opnieuw in zijn bezit te nemen; - hem in gebreke te stellen om de factuur te betalen; - een bewaringsvergoeding te bepalen die van hem geëist zal worden als het voertuig niet opgehaald werd tegen een bepaalde datum (bv. binnen de 15 dagen)
•
de klant dag te vaarden;
De hersteller heeft er dus alle belang bij om zo snel mogelijk te reageren, zodra hij, om de ene of andere reden, vreest dat de klant geen interesse meer heeft in zijn voertuig of goed of het niet meer terug zal ophalen. Als de klant spoorloos verdwenen is, moet de hersteller de procedure aanwenden voorzien in de wet betreffende achtergelaten voorwerpen : ingebrekestelling en procedure bij de Vrederechter (wet van 21 februari 1983). Wanneer de schuldenaar failliet gaat, heeft de hersteller ook de mogelekheid om beroep te doen op de bijzondere voorrecht die door de wet in het leven worden geroepen in het voordeel van degene die kosten tot behoud van de zaak gemaakt heeft.
2. Achtergelaten voertuigen De wet van 21 februari 1983 betreffende de verkoop van bepaalde achtergelaten voorwerpen geeft een professional de mogelijkheid om bij de Vrederechter op eenvoudig verzoek (d.w.z. zonder tussenkomst van een deurwaarder), de toelating te bekomen om het voertuig of een andere voorwerp dat de eigenaar niet meer is komen ophalen, te verkopen of in eigendom te krijgen, zodat men het later kan verkopen of zich ervan kan ontdoen. Deze procedure is vrij eenvoudig, zeer doeltreffend en bovendien de enige oplossing voor vaklui die geen risico’s willen lopen. De wet verplicht echter om, voorafgaand aan de procedure, eerst aangetekend een ingebrekestelling te zenden. Indien het om een motorvoertuig gaat, kan het verzoek slechts zes maanden na de verzending van deze brief worden ingeleid voor de Vrederechter. Voor andere voorwerpen (motor, fiets, grasmaaier, enz.) bedraagt deze wachttijd een jaar.
26
a. Ingebrekestelling Zoals hierboven vermeld, begint de procedure steeds met de verzending van een aangetekende brief voor ingebrekestelling, met als doel de klant aan te manen zijn voertuig of voorwerp te komen ophalen. Bijgevoegd vindt u een modelbrief, die u natuurlijk moet aanpassen afhankelijk van de omstandigheden (voertuig toevertrouwd voor expertise, reparatie, takeldienst, enz.). Indien dit nog niet eerder gebeurd is, is het nuttig om van deze brief gebruik te maken om aan de klant te melden dat, indien hij zijn goed niet ophaalt, hij een staanvergoeding moet betalen, met vermelding van het bedrag, om alle latere discussie hierover te vermijden. De aangetekende brief moet worden gericht aan het laatst gekende adres van de klant of, indien u dat niet hebt, voor motorvoertuigen aan het adres vermeld op het inschrijvingsbewijs. Het is dus hoogstnoodzakelijk dat u de precieze adresgegevens van de klant noteert op het ogenblik dat deze zijn goed bij u achterlaat (controleer deze gegevens eventueel). Idealiter laat u de klant een werkorder tekenen dat deze gegevens vermeldt. Indien het om een voertuig gaat dat werd getakeld naar uw vestiging op vraag van de klant of van een politiedienst bijvoorbeeld, zorg er dan voor dat u ook over het inschrijvingsbewijs beschikt. Het is niet nodig dit aangetekende schrijven te richten met een ontvangstbewijs.
b. Verzoekschrift voor de Vrederechter Deze procedure is veel sneller en goedkoper dan de traditionele dagvaardingsprocedure, die de tussenkomst van een deurwaarder vereist. Het verzoekschrift moet, krachtens de wet van 21 februari 1983, worden getekend door een advocaat en gericht worden aan de Vrederechter die territoriaal bevoegd is om te vragen : •
ofwel de toelating om het voertuig te verkopen door toedoen van een deurwaarder, die na aftrek van de verkoopskosten van de opbrengst van de verkoop, zal overgaan tot betaling van de verschuldigde facturen aan de professional. De schuldvordering van de professional zal door de Rechter worden bepaald op basis van de elementen aangevoerd in het verzoekschrift en waarvan de bewijsstukken worden bijgevoegd (kopie van de facturen) ;
•
ofwel onmiddellijke toekenning van de eigendom van het voertuig of het voorwerp aan de professional-eiser. Deze formule is aangeraden als blijkt dat de opbrengst van de verkoop van het goed niet zal volstaan om het bedrag van de totale schuldvordering van de professional en de verkoopskosten te dekken. Bij deze oplossing, waarbij verkoopskosten vermeden worden, zal de schuldvordering van de professional in kwestie worden verminderd ten belope van de waarde van het goed, die zal moeten worden bewezen (bv. een prijsbepaling), en de bedragen die nog verschuldigd zijn door de klant (factuur). Indien de totale som verschuldigd door de klant de handelswaarde van het goed overtreft, - beide bedragen worden bepaald door de Vrederechter op basis van de bewijsstukken gevoegd bij het verzoekschrift – blijft de professional natuurlijk schuldeiser ten opzichte van de eigenaar voor het verschil.
De uitspraak van de Vrederechter geldt als contradictoir vonnis.
27
Het verzoekschrift wordt opgesteld door een advocaat op basis van het dossier dat hij krijgt van de professional : deze moet dus kiezen tussen de twee mogelijke vragen (toelating tot verkoop of toekenning van eigendom van het voertuig).
Opgelet ! Dit verzoek mag slechts aan de Vrederechter worden gericht vanaf 6 maanden (voor motorvoertuigen) of vanaf een jaar na verzending van het eerste aangetekend schrijven van ingebrekestelling.
3. Voorrecht voor de tot behoud van de zaak gemaakte kosten (art. 20, 4°, Hypotheekwet). Een voorrecht is de capaciteit van een bepaalde schuldeiser om zich in sommige gevallen t.o.v. de andere schuldeisers bij voorkeur te laten uitbetalen, namelijk bij de verkoop van de bezittingen die de schuldenaar toebehoren. Het voorrecht voor de tot behoud van de zaak gemaakte kosten, is ingevoerd om het mogelijk te maken dat een hersteller die het ten gevolge van een bepaalde prestatie mogelijk maakte dat een zaak haar waarde behield, en zonder welke ze slechts een mindere verkoopwaarde zou bezitten, ten belope van deze herstellingskosten betaald zou worden. Deze betaling dient door middel van de verkoopprijs en prioritair op de andere schuldeisers verricht te worden. Van dit voorrecht kan geen sprake zijn wanneer het herstelde goed een « onroerend » goed is of het geworden is door bestemming of incorporatie, wanneer het goed zich niet langer in het bezit van de schuldenaar bevindt, maar ook wanneer de schuldenaar failliet verklaard wordt. De enige manier om een van dit voorrecht te bewaren is door de procedure van neerlegging van factuur te volgen. Anders, in het geval van onvermogen of failliet van de schuldenaar, zal de herstellingsfactuur slechts door de curator kunnen aanvaard worden als een chirografaire schuld, niet als een bevoorrechte schuld. In de praktijk betekent dit maar al te vaak dat de schuldeiser niet zal worden uitbetaald. Bij het gebruik van dit voorrecht wordt verondersteld dat de gedane kosten effectief voor het behoud van de zaak gedaan zijn. Een toepassing van dit voorrecht voor gewone onderhoudskosten en kosten voor kleine herstellingen die voor het normale gebruik van het goed niet noodzakelijk waren zijn dus uitgesloten. Kosten die daarentegen wel in overweging worden genomen zijn de belangrijke herstellingen (mechanische herstellingen of herstellingen die – wanneer het bijvoorbeeld een voertuig betreft betrekking hebben op de carrosserie), zonder welke bij een latere verkoop het herstelde goed slechts aan een mindere waarde zou kunnen verkocht worden (bijvoorbeeld een voertuig dat ten gevolge van een ongeval, een belangrijk defect aan de motor of aan een noodzakelijk onderdeel niet normaal meer kan rijden).
28