'(SB: .'1lPf 4
ONDER ZOE K
VAN
ONDER WIJS
Nr. III stichting Interuniversitair Instituut voor Sociaal-WetenschappeUjk Onderzoek met medewerking van de Technische Hogeschool Eindhoven
1965
Technische
Hogeschool
Eindhoven
STUDIEKEUZE VAN EERSTEJAARSSTUDENTEN Een interuniversitair onderzoek
Dr. M. Albinski Mevr. Drs. M. L. van Vonderen- van Staveren
Ten geleide Dit universitair onderzoek naar de voorkeuren van eerstejaars studenten ten aanzien van de in Nederland bestaande instellingen (plaatsen) en studierichtingen voor wetenschappelijk onderwij s en ten aanzien van enkele uiteenlopende aspecten van de door hen beoogde latere werkkring kon in 1964 in uitvoering genom en worden dank zij de belangstelling en medewerking van velen. Begin 1964 besloot het bestuur van SISWO. samenwerkingsorgaan van de sociologische en sociaalgeografische instituten aan de Nederlandse Universiteiten en Hogescholen, aan het sociologisch onderzoek van het wetenschappelijk onderwijs meer permanent en systematisch aandacht te schenken. Evenals voor terreinen als het arbeidssociologisch onderzoek en het planologisch onderzoek impliceerde dit de instelling van een beraadsgroep en de opstelling en operationalisering van een onderzoekprogramma. Reeds in de eerste orienterende bespreking van de voorlopige werkgroep bleek (gewijzigde) herhaling bij meer instellingen en bij meer uiteenlopende studierichtingen van eerder door Dr. Albinski aan de Technische Hogeschool Eindhoven verricht onderzoek als voorstudie bijzonder aantrekkelijk. Herhaling en althans een zekere uitbreiding bleken ook door de Eindhovense betrokkenen ter afronding nagestreefd te worden. Inmiddels had ook de Commissie Statistiek van de Academische Raad vastgesteld. dat dit voor verder prognotisch werk ten aanzien van afzonderlijke instellingen en studierichtingen van betekenis zou kunnen zijn. De Academische Raad ondersteunde krachtig het plan dit nieuwe. bredere onderzoek op korte termijn uit te voeren. Het bleek toen mogelijk op zeer korte termijn de uitvoerbaarheid van het projekt te verzekeren: Dr. Albinski heeft de wetenschappelijke opzet van het onderzoek ontworpen. Hem werden daarbij van de zijde der Technische Hogeschool Eindhoven (onderafdeling Wij sbegeerte en Maatschappijwetenschappen) de nodige faciliteiten ter beschikking gesteld. De faculteit der Sociale Wetenschappen van de Katholieke Hogeschool te Tilburg bood aan de uitgebreide verwerking van de gegevens te verzorgen. SISWO werkgroep trad op als "response" groep bij de bespreking van de wetenschappelijke en organisatorische opzet. SISWO bureau verzorgde de voorbereidende kontakten en de organisatie van de enqu@te. De bij SISWO aangesloten sociologische instituten verzorgden ieder in hun universiteit en hogeschool verspreiding, inzameling en toelichting bij de feitelijke enqu@te. SISWO bestuur droeg aIle resterende kosten bij ontstentenis van enige andere financie ringsmogel ijkheid. De Academische Raad ondersteunde het verzoek van SISWO-bestuur aan de leiding van de betrokken universiteiten en hogescholen. daarna afzonderlijke faculteiten en hoogleraren tijd beschikbaar te stell en voor de enqu@tering in (aansluiting op) colleges, waarop een maximaal aantal studenten te verwachten zou zijn. Hoewel de eerstejaars studenten bij hun inschrijving reeds met een overgroot aantal enqu@tes belast waren, en de gestelde termijn zeer kort was, gaven alle benaderde colleges van curatoren, en aIle faculteiten en bijna aIle hoogleraren de gevraagde medewerking.
Zo konden tussen medio september en medio december 3374 studenten van uiteenlopende studierichtingen geenqueteerd worden aan aIle instellingen behalve de Landbouwhogeschool te Wageningen. Deze laatste moest buiten beschouwing gelaten worden, omdat terwille van het vergelijkende karakter gekozen was voor een opzet, waarbij iedere studierichting bij (tenminste) twee instellingen geenqueteerd werd. Integraal geenqueteerd werden de studierichtingen van de bij SISWO aangeslotenen: sociologie en sociale geografie. Op verzoek van de Academische Raad werden naderhand ook aIle (137) overige aankomende studenten in de tandheelkunde in het onderzoek betrokken (hierover wordt in een afzonderlijke nota gerapporteerd). Verwerking, analyse, interpretatie en rapportage hebben daarna nog een negental maanden gevergd in nauwe samenwerking van enerzijds Dr. Albinski en mevrouw Drs. van Vonderen-van Staveren in Eindhoven, anderzijds de medewerkers van de Faculteitder Sociale Wetenschappen en het Instituut voor Arbeidsvraagstukken te Tilburg. Dit rapport biedt ons inziens wat het onderzoek beloofde: een duidelijk profiel van de Nederiandse aankomende student in zijn voorkeuren ten aanzien van plaats en dchting van studie en ten aanzien van zijn in een verre toekomst voorziene werkkring. Er treden daarbij duidelijk verscheidene categorieen naar voren; er blijken ook ambivalenties ten aanzien van de eigen keuze. Verdere landelijke herhaling van deze opzet ligt momenteel niet in de bedoeling. WeI zullen afzonderlijke instituten op het nu verworven materiaal voort kunnen bouwen. Tot verdergaan met inter-universitair sociaal wetenschappelijk onderzoek van het wetenschappelijk onderwijs stimuleert dit rapport ons echter ongemeen. Dit projekt lijkt bij improvisatle weI doorbroken te hebben de ban, waardoor sociaal wetenschappelijk onderzoek van universiteit en hogeschool in feite slechts per afzonderlijke instelling of op basis van C. B. S. -gegevens mogelijk was. Dat vergelijkend onderzoek over meerdere instellingen de analysemogelijkheden en daarmee ook de onderzoekresultaten buitengewoon verrijkt, heeft dit projekt weI zeer overtuigend aangetoond. drs. P.J. W. Kouwe directeur-secretaris Stichting Interuniversitair Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek.
Inhoudsopgave
I Inleiding II De vragenlijst
9 11
III Verzameling van de gegevens
15
IV De analyse
19
V De voorkeur voor universiteiten en hogescholen VI De voorkeur voor studierichtingen VII De voorkeur voor werkaspekten VIII De eerste keuzen IX Terugblik en perspektief X Samenvatting
21 26
33 37 46 49
BIJLAGEN
I De vragenlijst
53
II Vergelijking tussen voorkeurindices en gemiddelde waarderingen
61
III De gemiddelde voorkeur voor de universiteiten van de onderzochte eerstejaars per universiteit
66
IV De gemiddelde voorkeur voor de studierichtingen van de onderzochte eerstejaars per studierichting
67
V De gemiddelde voorkeur voor studierichtingen van vier kategorieen eerstejaars gesplitst naar hun vooropleiding
68
IV Korrelaties tussen de voorkeursverdelingen der studierichtingen van vier kategorieen studenten, gesplitst naar hun vooropleiding
70
VII De gemiddelde voorkeur voor de werkaspekten van de onderzochte eerstejaars per studierichting
71
VIII Korrelaties tussen de gemiddelde voorkeuren voor dewerkaspekten van de onderzochte eerstejaars per studierichting
72
IX De verdeling van de eerste keuzen in die gevallen, waar minder dan 75% de eerste keuze op de eigen universiteit he eft uitgebracht
73
X De verdeling van de eerste keuzen in die gevallen, waar minder dan 75% de eerste keuze op de eigen studierichting he eft uitgebracht
74
XI De gemiddelde voorkeur voor de werkaspekten van degenen, die talen of geneeskunde als eerste keuze hebben opgegeven
75
XII Het totaal aantal eerste, tweede of derde keuzen uitgebracht op de studierichtingen door de onderzochte eerstejaars per studierichting
76
I.
Inleiding
Aan de Teclmische Hogeschool in Eindhoven werd in twee achtereenvolgende jaren (1962 en 1963) een exploratief onderzoek gehouden naar de achtergronden van de studiekeuze. Hoewel de vraag naar de motieven uiteraard niet volledig beantwoord is, bevatten de uitkomsten enkele interessante aanwijzingen met betrekking tot de keuze van een technische studierichting in Eindhoven. De voornaamste bevindingen kunnen als voIgt worden samengevat. Er bestaat onder de respondenten een zeer duidelijke tendens naar een verdere opleiding, bij voorkeur teclmisch of verwant en bij voorkeur akademisch, althans binnen bepaalde grenzen. Wat betreft de voorkeur voor een technische opleiding, moet worden gezegd dat deze tamelijk sterk is, maar ook de wens naar een akademische opleiding is tamelijk sterk. Ais beste alternatief voor Eindhoven wordt - begrijperlijkerwijze - Delft gezien. De beste alternatieven voor techniek waren voor de respondenten de universitaire studierichtingen wiskunde, scheikunde en natuurkunde, op enige afstand gevolgd door biologie. Deze studierichHngen worden geprefereerd boven een HTS-opleiding, die op haar beurt de voorkeur geniet boven aIle andere aangeboden studierichtingen en boven het werk zoeken. Het merendeel der respondenten ervaart dus sommige universitaire studierichtingen als meer wenselijk dan een HTS-opleiding, maar dit geldt niet voor deze studierichtingen aan alle universiteiten. De universiteiten blijken alleen dan aantrekkelijker te zijn dan een HTS, wanneer zij niet te ver van huis zijn en wanneer zij niet als levensbeschouwelijk "vreemd" worden ervaren. De HTS wordt over het algemeen verkozen boven deze minder aantrekkelijke universiteiten. Dit wijst op een millieugebondenheid die sterker is dan de wens naar een akademische opleiding. De werking van de genoemde faktoren - de voorkeur voor de teclmische of verwante opleiding, de wens van een akademische opleiding en de milieugebondenheid - houdt pas op waar het aankomt op de keuze tussen een verdere opleiding en het werk zoeken. De meeste respondenten geven de voorkeur aan bijna iedere studie ..: akademisch of een HTS, technisch of niet technisch, in "eigen" of in "vreemd" milieu - boven het onmiddellijke aanvaarden van een werkkring. Slechts muziek, beeldende kunst en theologie worden lager gewaardeerd dan werk zoeken, terwijl studierichtingen als rechten, geschiedenis en verschillende andere, die bijzonder weinig gelijkenis vertonen met de techniek, aanvaardbaarder zijn dan het werk zoeken. Dit kan voortkomen uit een gevoel nog niet klaar te zijn een taak in de maatschappij op zich te nemen. In het Eindhovense onderzoek werden de respondenten ook gevraagd naar hun voorkeur voor verschillende aspekten van het werk. Gemakkelijk werk en een nauwkeurig omschreven taak worden duidelijk afgewezen. Wat de respondenten vooral in het werk zoeken, is prettige sfeer en vee I afwisseling. In dit kader kan niet worden ingegaan op verdere details van het Eindhovense onderzoek. Deze zijn afzonderlijk gerapporteerd 1). 1) M. Albinski: AChtergronden van de studiekeuze. Technische Hogeschool Eindhoven, 1964.
9
WeI moet hier worden gewezen op de eenzijdigheid van dat onderzoek. Wij hebben er uitsluitend met technische studenten te maken, afkomstig hoofdzakelijk uit de zuidelijke provincies van Nederland, bijna uitsluitend mannelijk, hoofdzakelijk Rooms-Katholiek. Welke konsekwenties heeft dit voor de uitkomsten? Tot welke konklusies zouden wij komen, indien wij over soortgelijke gegevens konden beschikken afkomstig van andere kategorie~n studenten? Voor het merendeel van de Eindhovense respondenten konden de natuurkunde, scheikunde en tot op een zekere hoogte ook nog biologie worden gerekend tot aanvaardbare aIternatieven voor de feitelijk gekozen technische studierichting. Geldt dit ook voor de technische studenten in Delft en in Twente? In verband hiermee dringen zich nog andere vragen op. De "verwantschap" van studierichtingen werd gezien vanuit de aankomende technische studenten. Is deze relatie wederkerig? Met andere woorden, zouden bijvoorbeeld de aankomende wiskundestudenten de techniek even hoog waarderen? Veel onderzochte technische studenten zouden liever rechten of sociologie gaan studeren dan onmiddellijk naar werk uit te kijken. Zou een aanstaande jurist of socioloog ook liever naar een Technische Hogeschool gaan dan onmiddellijk wer k zoeken? De antwoorden op de vraag naar werkaspekten zijn in het Eindhovense onderzoek wat bleek uitgevallen. Dit is ongetwijfeld voor een groot deel te wijten aan het feit, dat zij afkomstig zijn van studenten die - blijkens het onderzoek - vaak nog niet aan het werken toe zijn. Desondanks is er weI enige lijn in te vinden. Welke beroepsvoorstellingen en wensen leven er onder studenten, die een andere studierichting hebben gekozen? Het onderzoek, dat hier gerapporteerd wordt, heeft tot doel, een bijdrage te leveren tot de beantwoording van deze vragen.
10
II.
De vragen{ijst
De vragenlijst, waarmee in 1962 en 1963 in Eindhoven is gewerkt, heeft als uitgangspunt gediend voor het hier gerapporteerde onderzoek. Oorspronkelijk bestond deze vrag6lnlijst uit paarsgewijze vergelijkingen met betrekking tot elk der drie onderwerpen: de voorkeur voor a) universiteiten, b) studierichtingen en c) werkaspekten. Paarsgewijze vergelijking houdt in, dat de respondent wordt gekonfronteerd met telkens twee mogelijkheden, tussen welke hij moet kiezen. Wanneer alle mogelijkheden binnen een bepaalde reeks - in dit geval dus de reeks universiteiten, de reeks studierichtingen en de reeks werkaspekten - op deze wijze tegen elkaar zijn afgewogen, kan men van elke mogelijkheid per respondent de rangorde van voorkeur binnen de serie bepalen. Sommige onderwerpen blijken dan zeer dikwijls als verkieselijk uit de bus te komen, andere zeer weinig. Bijvoorbeeld Delft verkreeg van de Eindhovense studenten herhaaldelijk de voorkeur bovenalle andere plaatsen, waarmee werd vergeleken. Deze indirekte methode van vragen bezit zowel voor- als nadelen. De voordelen zijn ten eerste, dat de respondent een duidelijke rangorde van voorkeuren aanbiedt, waarvan in ieder geval de uiterste tegengestelden betrouwbaar zijn; vervolgens kunnen de vragen schriftelijk gesteld worden, hetgeen niet zo tijdrovend is en in het geheel niet afuankelijk van de aanwezigheid van goede interviewers. De voordelen wijzen echter rechtstreeks op de aard der nadelen. Ret is uitermate plezierig werken met voorkeurschalen, waar niets op aan te mer ken valt omdat zij immers van de respondent zelf afkomstig zijn. Maar: 1. hoe moeten die schalen geinterpreteerd worden, en 2. als de interpretaties voor de hand liggen, zijn het dan toch niet slechts veronderstellingen, hoe gegrond ook? De vraagstelling zoals deze is gebezigd in het Eindhovense onderzoek betreft tengevolge van deze werkwijze alleen de voorkeuren en niet de motieven, welke tot de voorkeuren leiden. Maar juist omdat niet rechtstreeks naar de motieven wordt gevraagd, is het ook mogeUjk het mondelinge interview uit de weg te gaan en de vragenlijst schriftelijk aan te bieden. Ret onderz6ek droeg een duidelijk exploratief karakter. Ret lag niet in de bedoeling daaraan iets te veranderen, nu de vragen ook aan niet-Eindhovense studenten zouden worden gesteld. De vragen in de vorm van paarsgewijze vergelijkingen konden echter niet worden gehandhaafd. Immers door de uitbreiding tot eerstejaars studenten van alle mogelijke studierichtingen aan bijna alle universiteiten en hogescholen in ons land, moesten de keuzemogelijkheden worden herzien, min of meer aangepast en daardoor uitgebreid. Ret aantal paarsgewijze vergelijkingen nam daardoor zo toe, dat de vragenlijst nauwelijks meer hanteerbaar kon worden genoemd. In plaats van paarsgewij ze vergelijkingen konden de keuzemogelijkheden worden aangeboden in de vorm van triades, waarbij de respondent dan achtereenvolgens voor elk groepje van drie zijn eerste, tweede en derde keus opgeeft. Deze methode maakt de vragenlijst in ieder geval korter, maar het bleekeen te zeer tijdrovend en te moeilijk werk te zijn om de vragenlijst in te vullen. 11
Tenslotte werd besloten om de gegevens te verzamelen in de vorm van een Q-sort. In dat geval krijgen de respondenten de reeks keuzemogelijkheden in zijn geheel ineens aangeboden en worden zij verzocht daarin zelf een rangorde aan te brengen, maar volgens een tevoren vastgelegde verdeling. 1) De verdeling, die wij in ons onderzoek hebben gebruikt, verloopt van {len eerste keuze, twee mogelijkheden als tweede keus, via een ook weer onderverdeelde middengroep, naar twee mogelijkheden als voorlaatste keuze en tenslotte een laatste keus. Het accent valt daarbij op de drie eerste en de drie laatste keuzen. Bijvoorbeeld: of hij nu even graag in Amsterdam als in Utrecht studeert, de respondent kan toch maar een van de twee als eerste keus opgeven. Hetzelfde geldt voor de laatste keus. De tweede en derde voorkeur en de twee voorlaatste keuzen daarentegen moeten als waren zij van hetzelfde niveau worden opgegeven. Daartussenin bevindt zich een middengroep, die ook weer onderverdeeld is, maar nog meer mogelijkheden tegelijkertijd kan bevatten. Zodoende ontstaat opnieuw een voorkeurschaal met duidelijke uitersten en een wat indifferente middengroep. Tegenover de Q-sort met zijn tevoren vastgelegde verdeling, staat de mogelijkheid de respondenten vrij te laten om een eigen rangorde aan te brengen in de reeksen. Van deze laatste werkwijze is afgezien, omdat de voorgeschreven indeling de respondent dwingt aile mogeUjkheden serieus te bezien. Bij een kleine proef bleek nl. dat wanneer men de respondenten vrij laat hun grootste voorkeuren voor- en tegenzin tegen de gegeven mogelijkheden op te geven, dat zij dan over het algemeen aIleen de eerste onderwerpen van hun rijtje bekijken, daar hun keuze uit doen, en de laatste onderwerpen overslaan. Het invullen van de Q-sort tenslotte is voor de respondent evenmin een sinecure, maar bij een zeer beperkt vooronderzoek bleek dat de weer stand ertegen te overwinnen was, als er aan de vragenlijst een voorbeeld werd toegevoegd, zodat de respondenten.kunnen zien hoe het invullen van de antwoorden in zijn werk gaat. De vragenlijst heeft dankzij de Q-sort een acceptabele vorm gekregen, terwijl bovendien vergelijkingen met de Eindhovense onderzoeken toch nqg in zekere mate mogelijk zijn. De vragen betreffen allereerst enkele personaIia zoaIs leeftijd, geslacht, vooropleiding, woonomstandigheden en kerkgenootschap. Vervolgens wordt een reeks plaatsen aangeboden, waar men in Nederland een universitaire opleiding kan volgen, terwiji aan deze reeks bovendien is toegevoegd de mogelijkheid een andere opleiding te volgen en de mogelijkheid tot direkt werkzoeken. De eerste lijst van keuzemogelijkheden ziet er dan als voIgt uit: Amsterdam G. U. (Gemeentelijke Universiteit) Amsterdam V. U. (Vrije Universiteit) Andere opleiding T. H. Delft T. H. Eindhoven Groningen Leiden Nijmegen Econ. Hogeschool R'dam Econ. Hogeschool Tilburg T. H. Twente Utrecht Landb.h.sch. VVageningen VVerk zoeken
1) De gebruikte vragenlijst vindt men in bijlage 1.
12
De tweede vraag betreft de voorkeur voor verschillende studierichtingen. Deze vraag moest in vergelijking met het Eindhovense onderzoek enigszins worden veranderd, omdat in het onderhavige onderzoek andere dan alleen technische studenten werden ondervraagd en daardoor met een telkens verschillend perspectief van de studenten op de studierichtingen rekening moest worden gehouden. Er is van afgezien om alle studiemogelijkheden in Nederland ter keuze voor te leggen, omdat dit er te vee! zijn. De lijst van keuzemogelijkheden is de volgende geworden: Biologie Bouwkunde Diergeneeskunde Ekonomie Filosofie Geneeskunde Geschiedenis Kunstgeschiedenis Landbouwkunde Natuur kunde Andere opleiding (universitair) Andere opleiding (niet universitair) Pharmacie Psycho!ogie Rechten Scheikunde Sociologie Talen Tandheelkunde Techniek Theologie Werk zoeken Wiskunde Ook in deze reeks is rekening gehouden met een voorkeur voor een andere, niet universitaire, op!eiding en met een voorkeur voor direkt werk zoeken. Op een aantal punten verdient deze reeks nadere toelichting. Andere opleiding (universitair) is bedoeld als aanvulling voor degenen, die een uitgesproken voorkeur hebben voor een studierichting, die niet op deze lijst voorkomt. Hier doet zich een speciaal probleem voor met betrekking tot de studenten in de sociale geografie. Deze studierichting werd in de lijst niet opgenomen, omdat dit verwarring zou kunnen stichten bij de student en in vakken als techniek, geneeskunde en andere studierichtingen, voor wie misschien het verschil tussen sociologie en sociale geografie niet duidelijk is. Aangezien de sociaal geografen weI in het onderzoek werden betrokken, moesten zij dus hun eigen studierichting in de categorie "andere opleiding (universitair)" onderbrengen. 2. Aile talenstudies zijn samengevat in Mn begrip, nl. het studer en van talen. Zo zijn ook alle technische studies, behalve bouwkunde, samengevat in een studierichting: techniek 3. Direkt na het invullen van de voorkeursvolgorde in de tweede reeks wordt gevraagd aan welke technische- en aan welke talenstudie(s) men denkt, als techniek of talen als eerste, tweede of derde keus uit bovengenoemde mogelijkheden zijn opgegeven. Eveneens wordt gevraagd aan welke andere opleiding zowel universitair als niet universitair, men denkt wanneer deze de voorkeur verkrijgen boven andere studierichtingen. 1.
13
Aan de reeks werkaspekten is in vergelijking met het Eindhovense onderzoek het meest veranderd. Sommige mogelijkheden zijn weggelaten, zoals "gemakkelijk werk" en "nauwkeurig omschreven taak" daar de formulering tot een lage waardering uitnodigde; andere mogelijkheden zoals "bedrijfsfunctief! en "onderwijs" zijn er aan toegevoegd in de hoop een wat duidelijker beeld te krijgen. Tenslotte werd getracht enkele van de werkaspekten iets minder suggestief te formuleren: bijv. "vrijheid" in plaats van "veel vrijheid". De reeks omvat nu de volgende mogelijkheden: Afwisseling Bedrijfsfunctie Duidelijke taak Hogere functie Hoog inkomen Leiding geven Nuttig voor anderen Omgang met mensen Onderwijs Specialistisch werk Vaste positie Verantwoordelijk werk Vrijheid Wetenschappelijk werk Zelfstandigheid Tenslotte moet op nog een verschil worden gewezen met de Eindhovense vragenlijst. Bij de bepaling van de voorkeur voor studieplaats en studierichting zijn in het Eindhovense onderzoek welbewust respectievelijk Eindhoven en techniek niet in de reeks en opgenomen. Deze vormen immers de feitelijke eerste keuzen. Bij de uitbreiding van het onderzoek tot andere studieplaatsen en studierichtingen stonden we voor de keuze ofweI per universiteit en per studierichting verschillende vragenlijsten te gebruiken door telkens de eigen universiteit en studierichting weg te laten, ofwel iedereen dezelfde vragenlijst voor te leggen, waarbij de respondent dan altijd zijn eigen universiteit of studierichting tegenkomt. - Uitgezonderd de sociaal geografische studenten, wier studierichting niet in de lijst voorkomt -. Tot de laatste, uit praktisch oogpunt gezien meest eenvoudige mogelijkheid werd besloten. Aanvankelijk is geen rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de in feite gekozen universiteit en studierichting niet tevens de eerste keuzen zouden zijn in onze voorkeursreeksen. De resultaten zijn echter van dien aard, dat in dit rapport een apart hoofdstuk zal worden gewijd aan de eerste keuzen.
14
III. Verzameling van de gegevens In dit onderzoek werd gestreefd naar een zekere mate van differentiatie met betrekking tot studierichtingen, regionale herkomst, kerkgenootschap en andere faktoren die voor de studiekeuze en de beroepsverwachtingen relevant kunnen zijn. Daarom werd getracht zoveel mogelijk instellingen voor wetenschappelijk onderwijs in het onderzoek te betrekken met dien verstande, dat iedere studierichting aan meer dan ~~n universiteit moest worden vertegenwoordigd. Om die reden werd de Landbouw Hogeschool Wageningen niet uitgenodigd tot deelname aan het onderzoek, omdat er geen parallelstudierichtingen elders in Nederland konden worden gevonden. Om praktische redenen is deze opzet toch niet geheel gelukt. De volgende studierichtingen hebben we slechts aan ~~n universiteit: tandheelkunde (Groningen) 1), bouwkunde en weg- en waterbouwkunde (Delft). Bij de aanwijzing van studierichtingen werd daarnaast rekening gehouden met praktische overwegingen, zoals bijvoorbeeld het verwachte aantal inschrijvingen van eerstejaarsstudenten. Bovendien werd van de genoemde stelregel afgeweken met betrekking tot de studierichtingen sociologie en sociale geografie. Het waren juist de sociologische en/of sociaal-geografische instituten aan alle universiteiten, waar zij aanwezig zijn, die verzocht werden voor de verzameling van de gegevens zorg te dragen en die deze taak bereidwillig op zich hebben genomen. Daardoor werd mogelijk dat deze instituten in dit onderzoek ook hun eigen studenten hebben betrokken. In juli 1964 werden brieven uitgestuurd naar de Colleges van Curatoren met het verzoek toestemming te verlenen het onderzoek te doen plaatsvinden in een aantal van tevoren aangewezen fakulteiten of studierichtingen. Uiteraard moesten de betrokken fakulteiten daarmee akkoord gaan. Het verzoek aan de Curatoren werd ondersteund door een aanbevelingsbrief van de Academische Raad. De reakties van de Colleges van Curatoren waren uitermate positief. Van de aangezochte fakulteiten heeft slechts ~~n geweigerd. De gegevens werden verzameld in het begin van het studiejaar 1964/'65. In tabel 1 voIgt een overzicht van de aantallen onderzochten per studierichting/universiteit en van enkele andere gegevens met betrekking tot de verzameling van de gegevens. Er werd een poging gedaan de aantallen in kolom 4 te vergelijken met de totale aantallen ingeschrevenen per studierichting/universiteit. Het CBS is zo welwillend geweest een opgave te verstrekken van de aantallen ingeschrevenen naar de stand in oktober 1964. Twee faktoren hebben ertoe geleid dat deze vergelijking zinloos bleek en daarom achterwege moest blijven: (1) de indeling van studierichtingen die door het CBS wordt gehanteerd, komt niet altijd overeen met de door ons gevolgde, waardoor vergelijking niet altijd mogelijk is; (2) de universiteiten en hogescholen geven de inschrijvingen op aan het CBS met een zekere 1) Later werd een parallel onderzoek ingesteld onder aIle overige tandheelkundige opleidingen. Dat onderzoek wordt afzonderlijk gerapporteerd. De antwoorden van de Groningse tandheelkundige studenten zijn daarin ook meeverwerkt.
15
Tabel I Onderzochten per studierichting/universiteit; datum en omstandigheden van de ver zameling der gegevens.
Universiteit of hogeschool en studierichting ( 1)
datum verzameling gegevens (2)
omstandigheden
aantal onderzochten
(3)
(4)
Amsterdam G. U. sociale geografie sociologie duits engels frans wiskunde duits M.O.
80kt. 21okt. 19okt. 6okt. 80kt. 7okt. lokt.
college werkcollege college inleidend col. inleidend col. college inleidend col.
55 55 17 42 61 125 60
Amsterdam V. U. geneeskunde sociale geografie sociologie
8okt. 120kt. 30 sept.
college college college
160 17 32
Groningen geneeskunde rechten sociale geografie sociologie tandheelkunde
9okt. 6okt. 27okt. 60kt. 90kt.
college college college college college
148 100 25 63 35
na college college na in!. college na inl. college
264 44 9 27 189 19 74
Leiden geneeskunde sociologie duits engels
5okt. 90kt. 2okt. 5okt.
Nijmegen geneeskunde sociale geografie sociologie
lokt. 9okt. 13okt.
na college college college
Utrecht sociale geografie sociologie wiskunde
25 sept. 8okt. 22 sept.
werkcollege college na inschr. prak.
22 73 55
Delft bouwkunde elektrotechniek weg- en waterb. k.
28 sept. 28 sept. 90kt.
eerstejaarsdag eerstejaarsdag inleidend college
145 153 291
16
Universiteit of hogeschool en studierichting (1)
Eindhoven elektrotechniek natuurkunde scheikunde werktuigbouwkunde Rotterdam ekonomie
datum verzameling gegevens (2)
2 2 2 2
sept. sept. sept. sept.
19 nov.
rechten
23 nov.
sociologie
23 nov.
.Tilburg ekonomie rechten sociologie Twente algemene propaedeuse elektrotechniek scheikunde werktuigbouwkunde Totaal
begin sept. begin sept. begin sept. 7 dec. 7 dec. 7 dec. 7 dec.
omstandig heden (3)
aantal onderzochte n (4)
introduktiedagen introduktiedagen introduktiedagen introduktiedagen
102 41 94 67
college uitgedeeld tijdens college met korte toelichting; later inleveren uitgedeeld tijdens college met korte toelichting; later inleveren
306
bij inschrijving bij inschrijving bij inschrijving
182 17 47
uitgedeeld tijdens college met korte toelichting; later inleveren
21 34
36 22 23 22 3374
vertraging, waardoor het aantaI onderzochten in sommige gevaIlen hoger was dan het aantaI ingeschrevenen volgens de opgave van het CBS. Om deze reden moet hier worden volstaan met de informatie, verstrekt door degenen die zich met de verzameling van de gegevens hebben bezig gehouden en met globale indrukken. Volgens de gegevens met betrekking tot de sociaaI-geografen aan de Universiteit van Amsterdam, heeft een zevental studenten niet aan de enquOte deelgenomen omdat zij op het eerste college-uur ontbraken. Aan dezelfde universiteit waren naar schatting 80% van aile eerstejaars in de sociologie (subfakulteit B) aanwezig. Van de 35 eerstejaars sociologiestudenten aan de V. U. waren op het eerste college 32 aanwezig. Aan de medische fakulteit van deze universiteit waren op het ogenblik van het afnemen van de enquOte 174 eerstejaarsstudenten ingeschreven en daarvan konden 160 in het onderzoek worden betrokken. Volgens de administratie van de Technische Hogeschool in Delft waren er op de dag van de enqu~te 17
171 nieuw-ingeschrevenen voor de afdeling Elektrotechniek, de onderzoekers kregen de beschikking over 162 geheel of gedeeltelijk ingevulde formulieren. In de afdeling Bouwkunde werden 145 enqu~teformulieren ingeleverd, terwijl er 185 studenten aan de lunch van de eerstejaars zaten, de administratie ongeveer 180 eerstejaars opgaf en terwijl er 202 aanvragen binnengekomen waren voor de eerstejaarsinstruktie bouwkunde. Dit'illustreert hoe moeilijk het is een betrouwbare vergelijking te maken tussen het aantaLonderzochten en het aantal potenti~le respondenten in een periode waarin men nog niet voldoende vat heeft op de . populatie. In de afdeling Weg- en Waterbouwkunde in Delft werden 291 geheelof gedeeltelijk ingevulde formulieren ingeleverd, terwijl het aantal ingeschrevenen in de buurt van 400 moet hebben gelegen. In E.indhoven was de enqu~te gekoppeld aan de deelname aan de introduktiedagen en blijkens ervaring kan het aantal deelnemers worden geschat op 75% van alle op dat ogenblik ingeschreven eerstejaars. Zowel uit deze gegevens als uit globale indrukken met betrekking tot andere studierichtingen en andere instellingen van wetenschappelijk onderwijs kan men konkluderen dat de deelname aan het onderzoek bevredigend was en dat het gelukt is een hoog percentage van de potenti~le respondenten te bereiken. Hier moet nog worden opgemerkt dat onder de respondenten zich een aantal "onzuivere eerstejaarsl! kan bevinden, d. w. z. studenten die in een 1;>epaalde studierichting eerstejaars zijn, maar die reeds eerder ingeschreven waren VOOleen andere studierichting of aan een andere universiteit of hogeschool. Hierop hebben wij geen kontr61e en het aantal "onzuivere eerstejaars" kan niet worden geschat. De tijd van beantwoording varieerde tussen 15 en 45 minuten. Er waren enkele uitzonderingen waarin deze tijd werd overschreden. Wat betreft fouten en onnauwkeurigheden moet worden meegedeeld dat antwoordformulieren met duidelijk konstateerbare fouten niet werden verwerkt evenals onvolledig ingevulde formulieren. Van dit laatste werd slechts inzoverre afgeweken, dat het incidentele ontbreken van een enkel gegeven niet gold als reden om een formulier opzij te leggen. Voor sommige sociaal-geografen heeft het ontbreken van de naam van de eigen studierichting in de lijst studierichtingen een moeilijkheid opgeleverd. Verder deden zicQ. over het algemeen geen moelijkheden voor bij het invullen. De indruk van de onderzoekers die zich hebben belast met het verzamelen van de gegevens, was dat de respondenten goed meewerkten aan het onderzoek en de vragen serieus beantwoordden.
18
IV. De analyse De beantwoorde vragenlijsten werden naar het SISWO-bureau gestuurd en van daaruit werden zij doorgezonden naar het Instituut voor Arbeidsvraagstukken, waar de antwoorden werden gekodeerd en op ponskaarten overgebracht. Daar werden ook de benodigde tabellen vervaardigd en berekeningen uitgevoerd. Bij de bestudering van de gegevens werd uitgegaan van de studierichting/ universiteit als eenheid van analyse. De overeenkomsten tussen de profielen bleken zodanig dat overgegaan werd tot het samenvoegen van meerdere eenheden tot grotere kategorie~n. Bij de waardering van universiteiten hadden verschillende studierichtingen aan dezelfde universiteit ongeveer dezelfde profielen; met betrekking tot studierichtingen en werksaspekten waren er grote overeenkomsten tussen dezelfde studierichtingen aan verschillende universiteiten. Kleinere eenheden werden slechts in enkele gevallen gehanteerd. Van de achtergrondgegevens werd slechts gebruik gemaakt om eventuele relevant geachte verschillen tussen bepaalde subkategorie~n te ontdekken; voorzover deze konden worden gevonden, worden zij vermeld in de resultaten (hoofdstukken V t/m VIII). Een afzonderlijke bespreking van de achtergrondgegevens werd achterwege gelaten. Wat betreft de personalia, bevatten verschillende opgaven van het CBS vollediger en betrouwbaarder gegevens; wat betreft andere door ons gevraagde gegevens (werkkring, eventuele andere reeds gevolgde opleiding, studievoorlichtingsdagen), bevatten onze gegevens veel onduidelijkheden. De centrale gegevens, waarmee in het gehele resultatendeel wordt gewerkt, zijn de voorkeuren van de respondenten ten aanzien van de instellingen van wetenschappelijk onderwijs, de studierichtingen en enkele werkaspekten. In het Eindhovense onderzoek, waarnaar in dit rapport werd verwezen, werd gebruik gemaakt van zogenaamde voorkeurindices. Deze berustten hierop, dat de voorkeursschaal voor iedere van de te kiezen mogeUjkheden getrichotomiseerd werd, de frekwenties voor het totaal der respondenten of voor een bepaalde kategorie daarvan in percentages werden uitgedrukt en de voorkeursindex werd gedefini~erd als het verschil tussen het percentage in de kategorie "hoog" en in de kategorie "laag ". De voorkeurindices werden vervolgens geordend naar grootte en dit resultaat in een profiel voor het totaal en voor iedere subkategorie. In de analyse werd gewerkt met deze profielen. In dit onderzoek wordt eveneens gewerkt met profielen, maar de voorkeurindices werden vervangen door gemiddelde waarderingen. Er is een belangrijk theoretisch argument aan te voeren voor deze vervanging: het resultaat wordtniet in een zodanige mate door de extreme waarderingen bepaald als dit het geval was bij de voorkeurindices, maar ook door het midden van de verdeling. Er kan echter ook een argument daartegen worden aangevoerd: een te sterk statistisch instrument wordt gebruikt voor te zwakke gegevens. Bij het berekenen van gemiddelden doen wij alsof wij over een interval-schaal beschikken, terwijl wij in feite slechts met rangcijfers hebben te maken. Om een indruk te krijgen welk effect de overgang van de voorkeurindices naar de gemiddelden zou hebben, hebben wij op beperkt materiaal een vergelijking gemaakt tussen beide methoden. Voor dit doel werden drie willekeurige kategorieen aangewezen - Utrecht wiskunde, Delft bouwkunde en Rotterdam ekonomie - en voor 19
deze kategorieen werden volgens beide methoden profielen samengesteld ten aanzien van de instellingen van wetenschappelijk onderwijs en ten aanzien van studierichtingen. Het resultaat daarvan vindt men in bijlage II. Daaruit blijkt dat beide methoden tot praktisch identieke profielen leiden. De korrelaties tussen de profielen, bepaald door middel van voorkeurindices en door de gemiddelde waarderingen, waren in alle onderzochte gevallen - 0,99. De korrelaties zijn negatief, omdat bij de voorkeurindices een hoog cijfer een hoge voorkeur aanduidt en een laag cijfer een lage voorkeur, terwijl dit bij de gemiddelde waarderingen andersom ligt: een laag gemiddelde betekent een hoge voorkeur en een hoog gemiddelde een lage voorkeur. Op grond van deze resultaten kan men beide methoden als geUjkwaardig bestempelen. Aangezien het berekenen van gemiddelden in dit geval technisch gemakkelijker uitvoerbaar was dan het bepalen van voorkeurindices, werd in de analyse gewerkt met gemiddelde waarderingen. De gemiddelden resulteren in profielen, waarop de verdere analyse is gebaseerd. Verwantschappen tussen profielen werden bepaald door middel van korrelaties. Aangezien wij hier niet met een steekproef hebben te maken, maar met geselekteerde kategorieen, die zo voltallig mogelijk in het onderzoek werden betrokken, hebben signifikantieberekeningen geen zin en daarom werden zij achterwege gelaten. Voorzover er in de konklusies gesproken wordt over verschillen tussen gemiddelden, gaat het steeds om grote en zeer duidelijke verschillen. Dit gebeurt overigens slechts incidenteel. Over het algemeen wordt in dit onderzoek niet gewerkt met verschillen tussen individuele gemiddelden, maar tussen gehele profielen.
20
V.
De voorkeur voor universiteiten en hogescholen
Wie het einddiploma Gymnasium of H. B. S. heeft gehaald, kan zich laten inschrijven aan een van de instellingen voor wetenschappelijk onderwijs in ons land. Waar zal men gaan studeren? Aan een universiteit waar de gekozen studierichting zo voortreffelijk gedoceerd wordt? Of aan de universiteit waar vader ook zijn graad haalde?Of aan de universiteit van de eigen geloofsovertuiging? Of zo maar aan de dichtstbij zijnde uni versiteit? Studeren aan een universiteit of hogeschool houdt in, dat aan wetenschappelijk onderwijs de voorkeur wordt gegeven boven het direkt werk zoeken en boven het volgen van een andere opleiding (zoals H. T. S., Sociale Academie, Academie voor Lichamelijke Opvoeding, etc. ). Hoezeer men het Mm boven het ander verkiest, geeft overzicht I te zien. De volgorde van voorkeuren voor elk der mogelijkheden (dus van Amsterdam G. U. tot en met Werk zoeken) kan per student worden uitgedrukt in eenpuntenwaardering van 1 tot en met 7. Voor een aantal studenten tezamen verkrijgen we met de gemiddelde puntenwaardering een voorkeurschaal, die loopt van 1 tot 7. Naarmate de voorkeur bij allen hoger is, nadert de schaalwaarde dichtertot 1. Overzicht I en de daarbij behorende tabel in bijlage III geven de gemiddelde schaalwaarden van de voorkeur voor de universiteiten en hogescholen, voor de "andere opleiding" en het direkt "werk zoekenl! van de eerstejaars aan de universiteiten voor zover zij in dU onderzoek betrokken zijn. De hoogste voorkeur krijgt telkens de eigen universiteit. (In het vervolg staat " universiteit" niet alleen voor de verschillende universiteiten, maar ook voor de hogescholen). Maar dat wi! niet zeggen, dat de eigen universiteit ook steeds de eerste keuze heeft. Vooral bij Rotterdam en Tilburg, waar de gemiddelde voorkeur bijna 2,00 is, ligt het aantal eerste keuzen op de eigen universiteit buiten verwachting laag. Aan dit verschijnsel, dat ook bij een aantal studierichtingen optreedt, zal een apart hoofdstuk worden gewijd .. De eigen universiteit wordt dus als nummer een in de rangorde van mogelijkheden gewaardeerd, zij het niet overal even sterk. Interessant wordt het patroon wanneer we de daarop volgende voorkeuren beschouwen. Dit zijn de mogelijkheden, die we als alternatieven van de eerste keuze kunnen interpreteren. Met uitzondering van de studenten in Delft, Eindhoven en Twente, geven alle andere studenten na de waardering van hun eigen universiteit de hoogste voorkeur aan Amsterdam G. U. , Groningen, Leiden en Utrecht in afwisselende volgorde. De technische studenten plaatsen boven deze universiteiten de Technische Hogescholen, die in verband met hun studie als alternatief voor de plaats waar zij nu studeren, meer in aanmerking komen. Een uitzondering op deze regel maken de Twentse studenten met Groningen. Zij waarderen Groningen net iets boven Eindhoven. Dit is verklaarbaar. doordat Groningen voor de meesten van hen veel dichterbij ligt dan Eindhoven. Bovendien zijn daar voor B-studenten voldoende andere mogelijkheden. De Twentse studenten verwijzen met juist dit patroon van hun voorkeur naar twee faktoren, die vermoedelijk ook bij de voorkeursverdeling van de studenten aan de andere universiteiten een grote rol spelen: de aantrekkingskracht van de studierichting en de regionale nabijheid van de universiteit. Wat de nabijheid van de universiteit betreft, is het niet zo vreemd dat Amsterdam, Leiden en Utrecht zo op de voorgrond treden, immers meer dan de helft van de studenten, die in dit
21
OVERZICHT I
De voorkeur voor UNIVERSITEITEN, gemiddeld per universiteit.
G.V.
V.V.
N = 415
-
N
= 209
-
c.v.
-
Groningen
Lelden
Nljmegen
utrecht
Delft
N = 371
N = 344
N = 282
N = 150
N = 589
Groningen
-
Leiden
V.U.
-
-
Utrecht
-
Delft
Eindhoven N
-
Rotterdam
= 304
Tilburg
N = 361
N
Twente
= 246
Eindhoven
N
= 103
-
Twente
-
Delft
Nijmegen
-
-
Rotterdam
-
Tilburg
-
Nijmegen
Delft
Utrecht
C.V. Utrecht Groningen
Groningen Utrecht
Groningen Utrecht
--
Utrecht G.U.
Groningen
-
C.V.
-
Leiden
-
Leiden
=
Leiden
G.U. Leiden
-
G.V. Groningen
-
Eindhoven
-
Twente C.U. Groningen
T ..... ente
Leiden
Groningen Eindhoven
Leiden
~
Utrecht
Rotterdam Utrecht
Utrecht
Utrecht
-
Leiden
-
V.U.
4 andere opl. Delft Nijmegen Rotterdam
n!~~~~~en Twente
Tilburg
-
= -
andere op!. Wageningen Delft NiJrnegen Rotterdam
-
Eindhoven
-
Twente Tilburg
-
werk.
Wageningen Delft Rottcrdam
-
~JFe~g~~I.
Twente Eindhoven
Eindhoven
Tilburg
Twente Tilburg
-
V.U. Tilburg andere opL Delft Eindhoven Wageningen Rotterdam
andere opt. Nijmegen V.U.
V.U.
ir~~:~~~en Delft Eindhoven Twente Tilburg
werk.
-
-
Rotterdam
_
Nijmegen
V.U.
werk. Twente
werk.
Nijmegen Leiden Groningen G.U. Wageningen andere opl.
-
-
-
~~~~i~~e
werk.
werk
6
V.U.
Wj!eningen van..ere opl. Delft Nijm. R'darn
G.U. Groningen
--
~~I~~~am
-
werk.
Tilburg wedc
Utrecht
G.U. Groningen Leiden
V.U.
Delft
= =
C.U.
andere opl, Tilburg
andere opl.
Nijme&:en Wagenmgen
Eindhoven Dclft V.U.
-
Eindhoven Twente
-
werk,
-
V. U., and.op!' Leiden, Wag, Rotterdam
Wageningen
-
Twente
Nijrnegen
Tilhurg
-
wcrk. werk.
onderzoek betrokken zijn, is afkomstig uit het westen van ons land. De grote voorkeur voor Groningen kan echter niet verklaard worden uit het feit, dat Groningen voor de meeste studenten dichtbij ligt of gemakkelijk bereikbaar is. Daarentegen heeft Groningen de naam nog een kleine en daardoor meer intieme studentenstad te zijn: daaraan zou het de aantrekkingskracht moeten ontlenen, die het bezwaar van de grote afstand kan opheffen. Dit zou niet alleen de verklaring kunnen zijn voor het feit, dat Groningen als alternatief voor de andere studieplaatsen zo I n hoge voorkeur geniet, maar ook voor het feit, dat deze plaats bij de eigen studenten zeer hoog staat aangeschreven. Tot nu toe hebben we aIleen de voorkeur voor de niet-confessionele universiteiten, besproken. Bij de confessionele universiteiten, de Vrije Universiteit in Amsterdam en de Rooms Katholieke universiteiten in Nijmegen en Tilburg, blijkt de godsdienst een belangrijke invloed op de voorkeur te hebben. De studenten aan de V. U. en in Nijmegen zelf verdelen hun voorkeur over de andere universiteiten niet anders dan die in Amsterdam, Utrecht, Groningen of Leiden. D. w. z. deze reeks krijgt na de eigen universiteit weer de hoogste voorkeur. Daarbij is weI opvallend, dat de Nijmeegse studenten Tilburg veel hoger waarderen dan aIle overige studenten, uitgezonderd de Rotterdamse, en dat Nijmegen voor de Tilburgse studenten het meest belangrijke alternatief is. Hoewel de V. U. in Amsterdam gevestigd is en Nijmegen toch een veel minder excentrische plaats op de kaart inneemt dan Groningen, zijn beide universiteiten bij de studenten aan de niet-confessionele universiteiten niet zo zeer in trek alsde neutrale instellingen voor wetenschappelijk onderwijs. Dat wi! niet zeggen, dat deze universiteiten de onderste plaats in de voorkeursverdeling bezetten. Zij komen vooral voor in de groep mogelijkheden, waar de studenten kennelijk indifferent voor zijn. Toch zijn niet aIle studenten aan niet-confessionele universiteiten onverschillig voor een confessionele universiteit. Deze tlindifferentie" is nl. een gemiddelde waardering, welke in het totaal gezien een samenvatting is van uiterst gunstige tot uiterst ongunstige waarderingen. Wanneer wij dan ook de studenten splitsen in groepen met bepaalde godsdienstige overtuigingen, dan blijkt dat de R.K. -studenten Nijmegen een hoge voorkeur geven, terwijl vooral de gereformeerde studenten de V. U. hoog waarderen. Met Tilburg ligt de zaak enigszins anders. De voorkeur voor Tilburg wordt ook welmede bepaald door de godsdienstige overtuiging, maar het is duidelijk, dat Tilburg wegens het beperkt aantal studierichtingen. dat daar gedoceerd wordt, geen reeel alternatief is voor vele studenten. Wellicht kunnen wij daaruit de konklusie trekken. dat weliswaar de godsdienst een belangrijke faktor kan zijn bij de keuze van de universiteit, maar dat belangrijker dan de godsdienst de studiemogelijkheden zijn. Hoe sterk de voorkeur voor de studierichting samenhangt met de voorkeur voor de universiteiten, valt ook af te lezen in de lage waarderingen. Tilburg staat vrijweI konstant onderaan op de voorkeurslijst, maar ook Twente, Eindhoven, Wageningen, Rotterdam en Delft bevinden zich in de lagere regionen. Uitgezonderd weer bij de technische studenten, die de Technische Hogescholen in Delft, Eindhoven en Twente bovenaan plaatsen, blijken de overige studenten toch van aIle mogelijkheden het minst te voelen voor een studie aan een Hogeschool, waar immers in veel gevallen het yak van hun keuze niet gedoceerd wordt. Overigens is ook in de volgorde van deze geringste voorkeuren de invloed van de regionale afstand waarneembaar. Bijvoorbeeld de talenstudenten uit Amsterdam geven de Technische Hogescholen een lage voorkeur. Daarvan krijgt echter Delft nog de meeste waardering, terwijl Eindhoven en Twente het minst verkieselijk zijn. Hetzelfde patroon met betrekking tot de Technische Hogescholen vinden we bij de Rotterdamse studenten, maar bij de Tilburgenaren staat Eindhoven boven Delft. De technische studenten blijken in de door ons onderzochte populatie een uitzonderlijke groep te vormen. Een groep. die uitsluitend bestaat uit studenten met
23
een B-opleiding, die techniek willen studeren, maar die deze dchting allMm kunnen gaan studeren aan slechts drie hogescholen in ons land. 8tellen we tegenover deze groep de studenten aan de Hogescholen in Rotterdam en THburg, en nemen we daarvan aIleen de ekonomische studenten, dan nog hebben we te maken met studenten van verschillende vooropleidingen, die behalve in Rotterdam en Tilburgook nog aan diverse andere universiteiten ekonomie kunnen gaan studeren. Deze studenten hebben een veel grotere keuze uit alternatieve mogelijkheden aIleen al dankzij het yak, dat zij gekozen hebben om te gaan studeren. De voorkeur voor de Hogescholen is dus niet erg groot, meestal niet omdat de eigen studierichting er niet gedoceerd wordt. Hoe is nu de voorkeur indien de eigen studierichting er weI gedoceerd wordt? Als voorbeeld nemen we de voorkeursverde ling van de studenten in de wiskunde en sociologie aan de G. U. in Amsterdam en in Utrecht. Tabel II: Voorkeursprofielen voor universiteiten bij vier geselekteerde kategorieen respondenten. Utrecht
Amsterdam G. U. wiskunde G.U.
1,18 3,13 Gron. 3,22 3,23 Utrecht 3,63 Leiden 3,75 Eindh. 3,88 Twente 4,12 V.U. And.opl. 4,46 4,56 Nijmegen 4,82 R'dam 4,88 Wagen. Tilburg 5,41 Werk zoeken 5,57
sociologie G. U. Gron. Leiden Utrecht And.opl. V.U. Nijm. R'dam Wagen. Delft Tilburg Eindh. Twente Werk zoeken
wiskunde 1,18 2,61 2,91 2,98 4,07 4,16 4,22 4,26 4,42 4,77 4,96 5,08 5,13 5,30
Utrecht G. U. Gron. Delft Leiden Eindh. Nijm. Twente V. U. And.opl. Wagen. R'dam Tilburg Werk zoeken
sociologie 1,33 2,90 3,35 3,43 3,71 3,84 4,04 4,06 4,16 4,43 4,69 5,18 5,29 5,76
Utrecht Gron. G.U. Leiden And.opl. R'dam V. U. Wagen. Nijm. Tilburg Eindh. Delft Werk zoek. Twente
1A2 2,85 2,97 3,21 3,90 4,06 4,16 4,23 4,30 4,57 4,92 5,08 5,12 5,18
De wiskundestudenten kunnen eventueel via een technisch yak in Delft, Eindhoven of Twente als wiskundig ingenieur afstuderen. De sociologische studenten kunnen in elk geval in Rotterdam en Tilburg sociologie studererr. Uit bovenstaande rijtjes blijkt, dat de wiskundestudenten inderdaad vooral in Delft, maar toch ook weI in Eindhoven en Twente een reeel alternatief zien. Dezelfde reele mogelijkheid zien de sociologische studenten niet in Rotterdam of Tilburg. Net zo lief voIgen zij een andere,niet universitaire opleiding dan dat zij daar zouden gaan studeren. Met andere woorden de gekozen studierichting, die bij de technische studenten en nu blijkbaar ook bij de wiskundestudenten een zeer invloedrijke faktor blijkt te zijn bij de bepaling van de voorkeur voor een studieplaats, heeft bij de sociologiestudenten niet diezelfde werking. Dit geldt niet alleen voor de hierboven beschreyen sociologische studenten, maar dit patroon vinden we bij alle studenten in de sociale wetenschappen, dus ook die in de sociale geografie, rechten en ekonomie: Rotterdam en Tilburg zijn geen mogelijkheden, die een reeel alternatief vormen. Er is een uitzondering op deze regel: de ekonomische studenten in Tilburg geven na Nijmegen aan Rotterdam de hoogste voorkeur. Afgezien van de Tilburgse en 24
Rotterdamse ekonomische studenten, zijn er geen andere studenten in de ekonomie in ons onderzoek betrokken, zodat we niet kunnen beoordelen of Rotterdam en Tilburg (voor de Rooms Katholieken) tenminste voor de ekonomische studenten rei:He mogelijkheden zijn. Voor de sociologische en juridische studenten zijn zij het niet. Nu zal bij de uitwerking van de voorkeuren voor de studierichtingen blijken, dat de studenten in de B-wetenschappen een duidelijker voorkeur voor hun eigen studierichting hebben dan de studenten in de sociale wetenschappen. Het feit, dat de Hogescholen in Rotterdam en Tilburg niet dezelfde voorkeur van de studenten in de sociale wetenschappen krijgen als de Technische Hogescholen van technische studenten, wekt de indruk, dat veel studenten in de sociale wetenschappen bovenal lIacademisch gevormd fl willen worden en - en dit geldt dan met name voor de eerstejaars - daarom niet zo fn uitgesproken voorkeur hebben voor hun eigen studierichting als de B-student. Dat men deze !tacademische vorming!t vooral aan de universiteiten denkt te vinden, blijkt dan uit de hoge voorkeur voor Amsterdam, Groningen, Leiden en Utrecht en de lage voorkeur voor Rotterdam en Tilburg .. Blijkt er wat de voorkeur voor studieplaatsen betreft een duidelijk verschil te bestaan tussen de studenten in de B-wetenschappen en de overigen, dit verschil valt weg als we over de voorkeur voor een andere, niet universitaire opleiding of voor werk zoeken komen te spreken. Een regelmatige tendens in de voorkeursverdeling is de eerste plaats voor de eigen universiteit, terwijl daarna de voorkeur steeds uitgaat naar alle alternatieven, die aansluiten bij de beoogde studie. In een middengroep van mogelijkheden, waarvoor de respondenten tamelijk indifferent blijken te zijn, vinden we de voorkeur voor een andere, niet universitaire opleiding. Tenslotte is in alle gevallen het laatste wat de meeste studenten zouden willen doen: direkt werk zoeken. Liever nog dan werk zoeken gaat de student in een plaats studeren, waarvoor hij vergeleken met zijn feitelijke studiekeuze helemaal geen belangstelling zou hebben. Deze lage waardering komt geheel overeen met de ervaringen in Eindhoven, waar uit de resultaten van de onderzoekingen aan de T. H. aldaar gekonstateerd kon worden, "dat het aanvaarden van een dienstbetrekking voor de respondentende minst aantrekkelijke mogelijkheid vormt. Zij wordt aanzienlijk lager gewaardeerd dan de minst aantrekkelijke studiemogelijkheid. De respondenten willen kennelijk in ieder geval studeren. Het studeren betekent voor een deel van hen ongetwijfeld een positieve keuze, maar het is niet uitgesloten dat het voor anderen slechts het uitstellen van werk is". 1)
1) M. Albinski: Achtergronden van de studiekeuze. Technische Hogeschool Eindhoven, 1964, p. 14.
25
VI. De voorkeur voor studierichtingen Hierboven kon gekonstateerd worden, dat de keuze van de studieplaats voor een groot deel mede bepaald wordt door de keuze van de studierichting. Dit wil niet zeggen, dat de toekomstige student na zijn eindexamen precies weet w~t hij wi! gaan studeren en daarom bij zijn studiekeuze een hem passende universiteit zoekt, die dan a) niet te ver van zijn vakantieadres verwijderd moet zijn, b) liefst niet al te vreemd in levensbeschouwelijke zin moet zijn en c) hem een omgeving moet bieden, waarin hij zich echt student kan voelen. Wellicht geschiedt de keuze van de universiteit in een uitzonderlijk geval zo, maar daar tegenover kan men zich vele andere gevallen indenken, waarin de toekomstige student na zijn eindexamen beweert bijv. in Amsterdam te gaan studeren, maar hij weet nog niet precies wilt. Hoe is het mogelijk, dat ondanks de zeer verschillende uitgangspunten toch de bewering stand lijkt te houden, dat de keuze van de studieplaats voor een groot deel mede bepaald wordt door de keuze van de studierichting? Hierbij gaat het niet om de onderlinge afhankelijkheid van twee feiten, maar om de eenzijdige invloed, die de voorkeur voor een studierichting uitoefent op de voorkeur voor een universiteit. Het antwoord ligt voor de hand als wij het begrip studierichting in ruime zin opvatten. Niet de specifieke studierichting, bijvoorbeeld engels of duits, bepaalt de voorkeur voor de universiteit, maar de voorkeur voor een studie in de geesteswetenschappen, of in andere gevallen de voorkeur voor een studie in de exakte wetenschappen, de sociale wetenschappen of de techniek bepaalt de mogelijkheid van en d:tarmede ook de voorkeur voor de universiteit. De belangstelling voor €len van deze studierichtingen in ruimere zin wordt voor het merendeel der studenten gevormd op de middelbare school. Het soort vooropleiding, dat de student heeft gevolgd: gymnasium of H. B. S. , A ofB, beperkt de mogelijkheden voor verdere studie - hoewel deze beperking in formele zin nu veel minder is dan vroeger. Vanuit deze dispositie is het voor de student in de eerste plaats belangrijk wat hij allemaal k1in gaan studeren en binnen deze mogelijkheden kiest hij de richting, die hij wil gaan studer en en tevens de plaats waar hij gaat studeren. Hoe is nu de voorkeur van de eerstejaars voor de verschillende studierichtingen verdeeld: is het daarbij na te gaan of de vooropleiding de student inderdaad in een bepaalde richting stuwt ? Of streeft de student veeleer naar een bepaald beroep in de toekomst, los van zijn vooropleiding ? Overzicht II en de daarbij behorende tabel in bijlage IV geven de verschillende voorkeuren van de onderzochte eerstejaars voor een groot aantal studierichtingen en bovendien weer voor een niet-universitaire opleiding en voor direkt werk zoeken. De eerstejaars zijn hier per studierichting gegroepeerd, daar de gemiddelde voorkeuren van de studenten binnen dezelfde studierichting, maar aan verschillende universiteiten, zeer hoge korrelaties opleverden (.90 en hoger). De technische student en zijn echter in vier groepen gesplitst. De voorkeursverdeling van de scheikundestudenten (in Eindhoven en Twente) korreleerde hoog met die van de algemene-propaedeuse-studenten in Twente; op grond daarvan vormen zij een kategorie. Om dezelfde reden is bij de studenten elektrotechniek (uit Delft, Eindhoven en Twente) de kategorie natuurkundestudenten uit Eindhoven opgenomen en tenslotte vormen de werktuigbouwkundige studenten (in Eindhoven en Twente) te-
26
De voorkeur voor STUDIERICHTINGEN. gemiddeld per studierichting.
OVERZICHT II
sodale
talen N
~
216
N
N
138
economl.e
rechten
sociologic
geografie
422
N
= 138
N:= 488
techniek schelkwlde en alg. prop.
tandheelkumie
geneeskunde
N" 761
N
35
N
~
153
techniek €lick-trot. en
techniek werk'tuigb. en
natuurkunde
w. en wh.
N
= 318
N
technick N
-
145
:-l
= 11'i1')
370
-
_
wiskunde
bouwkunde
bouwkunde
technick tf.'chniek
talen
sociologic _
f<:ehten
_
economk
tl'ldmiek t.atuurkunde _
-
geneesk.
_
_
natuUfkunJe
natuurimndc
_
bcuwkundl1'
_
ml{Uurkuncle
blologic biologic
_
psycho!.
$cheikundt:
biel., diergcn.
talcn
=
kun,'
gelHlesk. socinL
_
get"usk.
rechtcn
_
biologic
geschied. £ociol., psych.
t:den
prychol. blololie
_
_
fcllelkl!ncie _
OOuwk., g(.!schied,
biologic
economic _
fflc.lncn
4
kunstgesehied.
psychologie
economic _
_
-
wi~unde
_
biologie
-
diergen. bouwkullcle
iChe!kuhde
fil~of!e
biologic
pllil:rtn
_
bou\\kunde
ptlychologie
~
tlouwkunde
_
l«n-;Hwuwk,
=
geneesk.
dierg'Hl,
pharmacic -
land •. psych.
phar., dictk.
;,tnd. un. opl.
= -
=
pharmacie nler un, opl. theologlc landbouw tandhcdk,
scheikunde natuurk.
_
\echniek
u:chnh:k
wetk
wW.unde
la]j,m
_
knn1t
fll",oflc, recht.
_
_
-
w('rk wi$kunde
_
werk
ge~hied.,
th('ol~i('
-
wcrk
_
theologle
pJurmacie
nlcht. tartdheelk.
_
techniek
wed!" .... ttkunde-
= theologie
-
tJ.edhedk,
_
th(i:o!ngie
kunst
thcologic werk
wiskunde _
werk
wcrk
the.Ologic
zamen met de studenten weg- en waterbouwkunde ook op grond van hoge korrelaties een kategorie in dit overzicht. Vanwege hun aparte uitkomsten zijn de bouwkundige studenten niet in een kategorie opgenomen, maar afzonderlijk gelaten. De hoogste voorkeur gaat gemiddeld steeds uit naar de eigen studierichting. Voor de sociaal-geografische studenten is dit de "andere universitaire opleiding", daar hun eigen studierichting niet op de lijst van mogelijkheden voorkomt. De technische studenten hebben niet steeds techniek bovenaan. Scheikunde, natuurkunde en wiskunde, vakken die ook technologisch bestudeerd kunnen worden, zijn duidelijk om de voorrang strijdende mogelijkheden. De bouwkundige studenten vertonen een hieraan tegengesteld patroon, doordat zij bouwkunde bijna zonder konkurrentie als eerste keuze opgeven, waarna in de volgorde van mogelijke alternatieven kunstgeschiedenis bovenaan staat en daarna pas enige B-vakken en psychologie. Bij de technische studenten, uitgezonderd dus de bouwkundige studenten, en bij de studenten in de wiskunde, geneeskunde en tandheelkunde staan de B-wetenschappen in de voorkeur bovenaan. Na de eigen studierichting gaat de voorkeur steeds uit naar de meest aanverwante vakken. Bij de geneeskunde- en tandheelkundestudenten krijgt ook de psychologie een vrij hoge waardering, hetgeen met het oog op hun toekomstig beroep geen verrassende ontdekking is. De wiskundestudenten blijken eveneens de psychologie, maar vooral ook de filosofie hoog op hun ranglijst te hebben staan. De voorkeursverdeling van de studenten in de talen, sociale geografie, sociologie, rechten en ekonomie vertoont dezelfde tendens: na de voorkeur voor de eigen richting voIgt dooreen een opsomming van de geesteswetenschappen in engere zin zoals geschiedenis, kunstgeschiedenis, tal en , filosofie en de sociale wetenschappen zoals sociologie, psychologie, rechten en ekonomie. Alleen de theologie krijgt geen hoge waardering. Daarentegen staat geneeskunde in aIle gevallen ook steeds hoog aangeschreven: geneeskunde heeft behalve een natuurwetenschappelijke karakteristiek ook een sociale zijde. Voor de verondersteIlingen, dat de meeste studenten blijkbaar een bepaalde richting in de wetenschappen kiezen en daarbinnen hun speciale yak, pleit het feit dat steeds na de eerste keuze voor de eigen studierichting de volgende keuzen op aanverwante vakken vallen. Dit loopt weer geheel parallel met de uitkomsten van de onderzoekingen aan de Technische Hogeschool in Eindhoven. Daar kon het volgende gekonstateerd worden: "In de reeks van voorkeurindices voor studierichtingen ziet men een redelijke weerspiegeling van de mate van exactheid van de verschillende vakken. In ieder geval worden de natuurkunde, wiskunde en scheikunde als aanvaardbare alternatieven voor de gekozen technische studie ervaren. Ook biologie wordt nog geprefereerd boven een H. T. S. -opleiding. Komen deze studierichtingen niet in aanmerking, dan gaat de keuze uit naar een H. T. S. (lfniet-universitaire opleiding'~ en wanneer deze ook niet meer tot de mogelijkheden behoort, komt een hele reeks andere studierichtingen aan de beurt, ook zuivere A-richtingen zoals geschiedenis, talen en rechten, die toch nog geprefereerd worden boven het werk zoeken. AIleen muziek, theologie en beeldende kunst worden als minder aantrekkelijk ervaren dan werk zoeken". En verderop: "Het gaan studeren schijnt voor onze respondenten tamelijk vanzelfsprekend te zijn in vergelijking met een andere mogelijkheid: het aanvaarden van een werkkring". Er wordt gesproken van een zich "voorbestemd" voelen voor het studeren, van de middelbare school als van een voorbereiding op verdere studie. 1) De veronderstellingen, destijds alleen voor de technische studenten gedaan, blijken nu ook in breder verband van toepassing. Men zou het zo kunnen zeggen: de middelbare school bereidt de student voor op verdere studie en heeft daarbij 1) M. Albinski: Achtergronden van de studiekeuze. Technische Hogeschool Eindhoven, 1964, pp. 16 e. v. , p.23.
28
invloed op de richting, welke de student zal nemen. De student zelf ervaart de studie als het ware als vanzelfsprekend, evenals de richting die hij kiest in voortzetting op zijn vooropleiding. Deze voorstelling van zaken is echter al te gemakkelijk. Niet altijd is de studiekeuze een Iogisch vervoig op de vooropleiding. De vooropleiding is misschien weI de meest dirigerende, maar toch niet de enige faktor in de keuze van de studierichting. Het toekomstige beroep, dat bij de behandeling van de werkaspekten nader ter sprake komt, speelt ook een grote rol, in die zin dat sommige student en met een A-opieiding toch maar medicijnen gaan studeren, terwiji anderen, omdat zij niet van een functie in het onderwijs houden, dan maar liever geen taal gaan studeren. De waardering voor de gekozen studierichting, uitgedrukt in de gemiddelde schaalwaarde van de voorkeur, wordt naar onze mening beinvloed door het inzicht dat de aankomende student heeft (en kan hebben) in de door hem gekozen studie en door het beroep, dat hem na zijn studie wacht. Zeker niet alle studenten gaan studeren alleen om zich te laven aan de bronnen van de wetenschap. De geneeskundestudenten geven hun eigen studie de hoogste voorkeur; onder hen zijn er maar enkelen, die geneeskunde niet als eerste keuze hebben opgegeven. Ook de tandheelkundige studenten hebben een hoge gemiddelde voor keur voor hun eigen yak. Deze studenten hebben een duidelijke toekomst voor ogen; zij kiezen boven de studie een beroep. De technische studenten en de wiskundige studenten studer en ook het yak van hun keuze. Weliswaar hebben techniek en wiskunde niet zo In hoge gemiddelde voorkeur als geneeskunde of tandheelkunde bij de eigen student en , maar zoals wij reeds gezien hebben, wordt deze waardering beinvloed door het feit, dat de technische studenten niet techniek, maar scheikunde of natuurkunde - al naar gelang hun studievak - als eerste keuze hebben opgegeven, terwijl onder de wiskunde studenten moet worden verstaan de studenten in de wis- en natuurkunde, die natuurlijk wiskunde en natuurkunde afwisselend als eerste keus hebben opgegeven. Bovengenoemde studenten hebben al veel minder een vastomlijnd beroep voor ogen dan de toekomstige medici en tandartsen. Toch zijn zij zeer positief in hun keuze. Zij kunnen weten, dat zij met de door hen gekozen opleiding na hun studie geen onzekere toekomst tegemoet gaan en bovendien kunnen zij ongeveer weten welk yak zij gekozen hebben, daar het hun dankzij hun vooropleiding niet geheel vreemd is. Een grote zekerheid in de keuze van het eigen yak zouden wij om dezelfde redenen verwachten bij de talenstudenten, maar deze blijken de talenstudie niet zo vaak als eerste keuze op te geven. Bij de bespreking van de voorkeur voor werkaspekten zal blijken, dat het onderwijs de meeste student en in het geheel niet aantrekkelijk lijkt. Weliswaar staan de talenstudenten er weI positief tegenover, maar toch moeten we rekening houden met de mogelijkheid, dat de algemeen bestaande weerzin tegen het onderwijs de voorkeur voor de talenstudie bij de talenstudenten beinvloedt. In dit geval zouden wij dus ook niet kunnen spreken van een keuze met een onzekere toekomst, maar weI van de zekerheid van een in het algemeen weinig gewaardeerde toekomst. Bij de studenten in de sociale wetenschappen treffen wij het meest "onzekere" beeld aan; ook bij de juristen vinden wij geen al te hoge voorkeur voor de eigen studierichting. In aansluiting op de resultaten bij de overige studenten lijkt de veronderstelling gerechtvaardigd, dat onduidelijk inzicht in zowel de studie als de toekomstige werkkring de sociale geografie, sociologie, ekonomie en rechten laag genoteerd doet staan bij de eigen studenten. Mogelijk kan het feit, dat zoveel studenten dan toch deze richting gekozen hebben, verklaard worden uit hun verlangen naar een universitaire opleiding, een akademische vorming. Immers uit hun lage waardering voor het werk zoeken kan eveneens de vanzelfsprekendheid van verdere studie worden afgeleid.
29
De sociale wetenschappen worden in de voorkeursverdeling steeds in (l(m adem genoemd met de geesteswetenschappen in engere zin zoals talen, geschiedenis en kunstgeschiedenis. De aankomende studenten, onverschillig welke studierichting zij zelf hebben gekozen, drukken ternauwernood enig verschil uit in hun waardering van de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen. Deze beide richtingen worden ongeveer als (len geheel gezien en vormen de tegenpool van de exakte wetenschappen. Gezien de historische achtergrond van de sociale wetenschappen is dit geen onlogische perceptie, maar er is nog meer dan aIleen een historische ontwikkeling. Denken wij in de eerste plaats nog eens aan de dirigerende functie van de middelbare schoolopleiding met betrekking tot de studierichtingen. Daar geen enkele afdeling van de middelbare school speciaal opleidt tot een verdere studie in de sociale wetenschappen, zou men verwachten, dat studenten met een B-opleiding na de voorkeur voor hun eigen sociale studierichting desnoods nog de andere sociale vakken de voorkeur zouden geven, maar zich vervolgens weer tot de B-vakken zouden wenden, terwijl studenten met een A-opleiding natuurlijk de B-vakken pas het allerlaatst zouden noemep. De Over zichten III en IV (berustend op de tabel in bijlage V) tonen aan, dat in aIle gevaIlen, behalve bij de ekonomie, de meest exakte vakken ook bij de studenten met een B-opleiding onderaan op de voorkeurslijst staan. Berekenen we korrelaties tussen de voorkeursverdeling van de studenten met verschillende vooropleidingen, dan komen deze nergens onder de .70, bij de sociologische studenten zelfs niet onder de .80 (zie bijlage VI). Dit zou voor de B-studenten kunnen betekenen dat een aantal van hen door middel van de sociale wetenschappen een korrektie aanbrengt op de richting, waarin zij door hun vooropleiding werden gestuwd. Zowel de studenten met een A-opleiding als die met een B-opleiding verwachten vermoedelijk dankzij de keuze van een der sociale wetenschappen een keuze te hebben gedaan in de door hen gewenste geesteswetenschappelijke sfeer, tegemoet komend aan hun verlangen naar een universitaire opleiding. Afgezien van de ekonomische studenten, die niet zo hUiverig blijken te zijn voor de exakte vakken, geven de overige studenten in de sociale wetenschappen hun voorkeur liever niet aan de wiskunde en natuurwetenschappen. Dit geldt zelfs in die mate, dat de sociologie-studenten, die immers in hun opleiding met wiskundige methodieken te maken krijgen, de wiskunde over het algemeen nog lager waarderen dan het werk zoeken.
30
OVERZICHT III
De voorkeur voor STUDIERICIITINGEN van de eerstejaars sociale geografie en sociologie, gesplitst naar vooropleiding . • oolde geografie
H.B.S. A.
!LB.S. B.
N" 73
N" 39
soctologt&
Gymn.a
Gymn. {3
H.B.S. A.
H.B.S. B.
Gy:n:m ...
~
N" 6
N" 179
N" 93
N" 98
N
13
_ -
_
Gy:n:m.{3 N
tQCiologie
fociolog!e
and. opt. un.
41
_
JOCwlogie
aDd. opl. WI.
_
soe101og1e
2
_ _
-
v;ldtted. 'octol.
,'Rl:!elk. > kuftrt.
-- "",.
pqrchOlogie
geneesk., 1OC101.
-
_ta.iell
_
economk;
-
kwlstgeich.
_
--
psych.
f*YCool.
lr:~=r.e ~iologie geneesk., kuntt -
geneesk. reehten
landb. fUO$Ofle
di¢r.
= =~~Jll.
:=
-
_
_
I
re;;:ht.
-
-_ -
rmasmu:ie technick
~heik.
-
wen
_
:= :~~de
:: ~~.
M;~''''' l0r0!ie biologic
tale.
and.opl. _
biologie
kunstgecch.
bouwk.) psych.
bioI.
_
=
~~e.
--
theol. techniek
--
wcrk :r.oeketa
diergen. -
laMb. opt. opl.
wi.$kunde
-
werk zoeken
bouwk. I diergen ••
bouwk.
_
rechwn
_
lilO$ofie.
_
ptych •• rechten
and. opl.
=~~I'~. =!~~de
tandheelk •• werkweke:
1m,
:;\00, opt,
r~.Ito~. eh~I'lll;l(:le
tbeologie
==
~::te. teehn .•
_
werk :zoeken
-
«"clmlek
ec('lftQmie
bouwkunde
biologle
wilkunde
:=,':'~".l'.d'
phannacie
economic
and.opl.
bouwkunde and. opl.
=!~~~.
tandheelk. _ -
recnwn
the¢l<>gie
_
teclmiek
wiJkunde
_
diergeneesk.
-
psychQJogle
~~':t:Lde
geneesk.
_~eS(;h.
-
_
filo;ofie gelChied.
8'~neslrunde
_
pharm.acie
tandh.
-
4
= ~~'fwloglc _
geschied.
filosofie, natuurk.
natuutk•• theol.
psycbolOS~
biologie
and. opt scbeik.
$Chell<. e«m., werk aooken
-
gw::h1edenis
= §=S:.~e
land., soclol.
redm:n
-
_
eCOl'Iomie
-
_ _
IilosoHe talen
_
geschied.
_ -
r-echten kunst.geseh.
_ _ -
economJe nattturk. seheikunde l~:t1d. o:;tpl. un.
_~~Ie
E'ru:.:
landbouwk.
pbannacle twdheelk.
~~~:fe
_ w€.tk=.
=fia~~
undhe.:\l'"
= llli1~
theologie
-
tcclmlek
undheelk. _
wiskunde
wetlt:roeken
-
WWcWllde
werk xoekeEl
OVERZICHT IV - De voorkeur voor STUDIERICHTINGEN van de eerstejaars rechten en economie, gesplitst naar vooropleiding. Eerstejaars studenten in:
Voorkeur voor:
talen
sociale geografie
sociologie
rechten
economie
geneesk.
tandh.k.
techniek scheik.+ alg. prop
techniek elektrot. + natuurk.
techniek werkt.+ wenwb
techno bouwk.
wiskWlde
biologie
3,81
3,72
3,76
3,95
3,89
2,98
3,23
3,06
3,46
3,7l
3,54
3,66
bouwkunde
4,16
4,03
4,24
4,01
3,77
4,08
3,83
3,81
3,50
2,88
1,22
3,84
diergeneeskunde
3,99
4,09
4,13
3,98
4,14
3,20
3,23
3,91
4,21
4,00
4,18
4,34
economie
4,06
3,82
3,62
3,53
1,68
4,43
4,34
4,36
4,30
4,08
4,39
4,12
4,03
filosofie
3,40
4,02
3,45
3,71
3,86
geneeskunde
3,52
3,60
3,52
3,23
3,63
geschiedenis
3,38
3,26
3,41
3,38
3,77
kunstgeschiedenis
3,33
3,46
3,66
3,76
4,34
landbouwkunde
4,47
4,05
4,35
4,31
4,22
natuurkunde
4,60
4,46
4,56
4,67
andere opl. (univ)
4,12
1,76
4,14
4,21
andere opl. (niet-univ)
4,40
4,10
4,20
pharmacie
4,37
4,57
4,60
4,77
4,63
4,39
4,39
4,05
3,74
2,37
3,57
3,66
3,71
3,81
3,78
4,25
4,17
4,43
4,68
4,38
4,03
4,14
4,21
4,34
4,74
4,85
4,56
3,21
4,30
4,19
4,11
3,89
4,06
3,68
4,08
4,36
4,02
3,98
4,20
2,92
2,33
3,16
3,90
2,30
4,23
4,44
4,29
4,29
4,23
4,15
4,13
4,13
4,28
4,34
4,54
4,23
4,43
4,37
4,33
4,05
4,46
4,48
4,40
3,88
4,03
3,94
4,20
4,41
4,63
4,34
psychologic
3,16
3,62
3,05
3,42
3,56
3,46
3,86
4,33
4,06
3,95
3,67
3,71
rechten
3,66
3,88
3,55
1,64
3,47
4,20
4,11
4,63
4,68
4,46
4,49
4,46
3,71
4,26
3,42
scheikunde
4,58
4,56
4,66
4,59
4,16
3,80
4,06
1,87
3,18
sociologie
3,60
3,25
1,54
3,41
3,50
4,02
4,31
4,38
4,42
4,27
4,01
4,18
talen
1,50
3,47
3,29
3,29
3,67
4,08
4,00
4,61
4,43
4,53
3,97
4,06
tandheelkunde
4,57
4,63
4,71
4,62
4,50
4,01
1,34
4,41
4,40
4,53
4,78
4,78
techniek
4,97
4,75
4,98
4,76
4,04
4,36
4,21
2,22
1,48
3,65
3,56
theologie
4,41
4,64
4,41
4,57
4,99
4,76
5,57
5,30
5,31
5,22
4,98
5,43
werk zoeken
5,00
5,10
5,00
5,04
5,19
5,51
5,00
4,97
5,12
4,98
5,01
5,09
wiskunde
5,06
5,13
5,06
5,14
4,43
4,37
4,46
3,29
2,78
3,26
3,94
1 ............-
VII. De voorkeur voor werkaspekten Bij de analyse van de voorkeur voor werkaspekten hebben we dezelfde verdeling van de studenten per studierichting of kategorie studierichtingen aangehouden als bij de analyse van de voorkeur voor studierichtingen. Dit heeft tot voordeel, dat de beschouwing van de voorkeur voor werkaspekten rechtstreeks aansluit bij die over de voorkeur voor studierichtingen. Bovendien is deze groepering per studierichtinK om dezelfde reden mogelijk als bij de voorkeur voor studierichtingen, nl. op grond van het feU dat de hoogste korrelaties tussen de voorkeur,sverdeling van de werkaspekten in het algemeen kunnen worden gevonden bij studenten met dezelfde studierichting. De korrelaties zijn met betrekking tot de werkaspekten echter meestal niet zo hoog als met betrekking tot de studierichtingen: in plaats van hoger dan .90, zijn ze nu hoger dan .80. Rierop zijn echter twee uitzonderingen. De geneeskundige studenten aan de verschillende universiteiten geven een haast volmaakt gelijke voorkeursverdeling met betrekking tot de werkaspekten op (korrelaties hoger dan. 98!). De talenstudenten lopen daarentegen het meest uiteen in hun waardering van de werkaspektell. Zoals wij reeds gezien hebben, staat dit o. a. in verb and met hun voorkeur voor onderwijs. Daar het vooral de kleinere groepen student en zijn (Leiden, duits met 9!) die afwijken, meenden we toch de talenstudenten in ~~n kategorie te kunnen samennemen. Alvorens de voorkeursverdeling van de werkaspekten te behandelen, moeten . wij eerst ingaan op de vraag zoals deze gesteld is naar de voorkeur voor bepaalde aspekten aan de toekomstige werkkring. In tegenstelling tot de eerste twee vragen naar de voorkeur voor universiteiten en studierichtingen, kreeg de student in de laatste vraag een aantal mogelijkheden aangeboden, die elkaar niet uitsluiten. Bijvoorbeeld als iemand de hoogste voorkeur geeft aan leiding geven, dan betekent dit niet dat leiding geven voor hem gaat boven omgang met mensen, een hoog inkomen, een bedrijfsfunktie of welke andere mogelijkheid ook, omdat de ene mogelijkheid steeds elk der andere kan inhouden. Dit was niet het geval bij de universiteiten noch bij de studierichtingen, waar het steeds om de ene keus ging bf de andere. Ret beantwoorden van de laatste vraag werd door deze bijkomstigheid zeer bemoeilijkt. Niettemin is deze vraag even behoorlijk beantwoord als de andere twee. Ret meest opvallende bij de voorkeursverdeling van de werkaspekten in OVF!rzicht V en de daarbij behorende tabel in bijlage VII is, dat geen enkele studierichting een uitgesproken voorkeur heeft voor ~~n der werkaspekten in die zin, dat de eerste keuze een gemiddelde waardering van 1,00 zou benaderen. Dit is een verklaarbaar gevolg van het feit dat de verschillende werkaspekten elkaar niet uitsluiten. Daarbij komt, dat de studenten van verschillende studierichtingen herhaaldelijk dezelfde werkaspekten de hoogste voorkeur geven. Vrijwel alle aankomende studenten wensen in hun toekomstige werkkring het Hefst afwisseling, vrijheid en zelfstandigheid. De hoge waardering van deze drie werkaspekten door aIle studenten bederft de scherpte van het profiel van voorkeuren, die behoren bij de studenten van verschillende studierichtingen. Dit komt ook tot uiting in de tabel in bijlage VIII, waarin de korrelaties tussen de verschillende voorkeursverdelingen van de werkaspekten zijn opgenomen: er zijn heel weinig lage en heel veel hoge korrelaties. De enqu8te geeft ons geen aanwijzing voor de achtergrond van deze unanieme voorkeur voor de drie werkaspekten afwisseling, vrijheid en zelfstandigheid. 33
De voorkeur voor WERKASPECTEN. gemiddeld per studierichting.
OVERZICHT V
sociale geografie
talen N = 216
rechten
sociologie N =422
N = 138
N
economie
138
geneeskunde
N =488
tandheelkunde
N = 761
N = 35
-
~fw.
-
afW.
= =
.tw.
~~t.VTijh,
ink.
vera,ntw.
Buttlg
leidiug ink.
~:;leat~nseh.
-
=
-
'U!lut.
~~tw,
-=
ink.
-
vrl;h.
ink.
nuttiii
leiding
vcrantw. ll";iding
ink.
wetclUl;h.
'nk weteMeh.
Jeiding
leidin8
--
=
bedryf nuttlg
~~ljf
-
-
bedrlJf
verantw.
-
taak
-
=
wetens;:;:h. ink"
=
-
=
Vetll.lltv'i,
ink.
verantw. leiding
I'i\,&.
hoger omg.
lidding
$pee.
hoger
y""
leiding
:raf"
~%g
bearijf
Burtis
-
'a"" nuttig
=
~f!t~. wetcruch.
-
nuttig bcdrijf
zeI&t.
-
ink.
-
""'
-
bedrijt
hoger nuttig
""'g.
'uk
hoger - v,,,
afW.
U:!lht.
hoger
spec,
.,,'
spec.
vrljh.
-
~~'.
=
wdeu$<:h.
Wl~g
dw •
180
N
..
,uk
&~~
wetensch. wetensch.
bcdrij!
lpeC,
V:l.~t
wetemt;h.
bedrij(
spec.
~~~'
(Ola.\!;,
hoger
spec.
= 370
vrljh,
wete.mch. ~h;wlut.
~e!f:st.
hoger nuttig
-
wiskunde
N = 145
afW.
vrijh.
;!.fw., mk. Duttig
ink.
'uk
-
-= ~mtp.
vetantw.
boger
-
N
techniek bouwkunde
-
omg.
vriJh.
=
= 318
uHtt.
telbt.
te)fst.
reUst.
=
-
""'.
Yt'ljh.
omg.
N
tech.niek werktuigb. en w. en wh.
omg.
• tw.
vrijh.
cnd.
4
-
~. '11II}h.
teclmiek
elektrot. en natuurkunde
N = 153
-
teclmiek scheikunde en alg. prop.
spec.
orui.
'1"<'
spec. spec.
(ma.
on
-
bedrijf
-
bedrijf
-
wetensch. bedrljf
-.
-
ond.
-
bedrijf
Clnd.
-
~d.
ODd.
Daarbij komt dat de begrippen zelf zeer verschillend geinterpr~teerd kunnen worden: een medisch student, die zelfstandigheid verkiest bedoelt daarmede wellicht een zelfstandige vestiging in de toekomst, terwijl een talenstudent, clie in het onderwijs wil gaan, wellicht onder zelfstandigheid verstaat, dat hij zonder begeleiding volgens eigen methode mag werken. Waarom juist deze drie werkaspekten, afwisseling. vrijheid en zelfstandigheid, zo!n hoge voorkeur verkrijgen en niet de eveneens ruim interpreteerbare, maar toch veel konkretere begrippen zoals een hoog inkomen, leiding geven, een bedrij'fsfunktie, wetenschappelijk werk of onderwijs, hangt misschien samen met het reeds eerder gekonstateerde feit, dat een werkkring niet tot de gedachtenwereld van de eerstejaarsstudent behoort. Op de achtergrond speelt hij weI een rol, vooral in verband met de toekomst, maar het is te veel gevraagd om daarover nu een duidelijke uitspraak te verwachten. Dus blijft men in het vage en treden begrippen op de voorgrond. die sterk aan sommige personeelsadvertenties doen denken. We zullen zonder nadere verklaring de voorkeur voor daze drie werkaspekten als een feit accepter en en zien welke facetten aan de toekomstige werkkring per studierichting wM duidelijk verschillend zijn. Dan is er in de eerste plaats de waardering voor Ifonderwijs". Bij de meeste studierichtingen is daar onder de studenten weinig animo voor te vinden. Op drie uitzonderingen na staat onderwijs in de voorkeursverdeling op de laatste of een na laatste plaats. Als eerste uitzondering noemen we de wiskundige studenten, die onderwijs niet zo laag hebben staan als de rest. Dit staat vermoedelijk in verband met hun hoge waardering voor wetenschappelijk werk, d. w. z. doordat zij wetenschappelijk werk een zeer hoge voorkeur geven, is het mogelijk dat de wetenschapsoverdracht in het onderwijs hen ook weI aantrekkelijk lijkt. Deze aantrekkelijkheid is dan vooral gerelateerd aan de waardering, die de andere studenten in de B-vakken voor onderwijs hebben, want in het rijtje voorkeuren van de wiskundestudenten zelf staat onderwijs tussen de werkaspekten waarvoor men de studenten het meest onverschillig zou denken. De andere twee uitzonderingen, die onderwijs zelfs hoog waarderen, zijn de studenten in de talen en de sociale geografie. Zij geven Ifonderwijs" een even hoge voorkeur als afwisseling, vrijheid en zelfstandigheid. Voor een groot deel van deze studenten ligt de toekomst dan ook in het onderwijs. Hieruit kunnen we nogmaals konkluderen, dat zij niet blindelings een studierichting hebben gekozen, die hen goed lag, maar dat zij ook hebben gekozen met het oog op een toekomstig beroep. Een aspekt dat vooral bij de studenten in de sociale- en geesteswetenschappen de voorkeur geniet is de omgang met mensen. De waardering voor de omgang met mens en vinden we daar waar de studenten menen later ook met mensen te zullen omgaan: ook de studenten geneeskunde en tandheelkunde hebben er een voorkeur voor. Deze laatsten willen bovendien nuttig zijn voor anderen. Ook hier zien wij in de voorkeur voor bepaalde werkaspekten een zekere gerichtheid op het latere beroep: als arts of tandarts zullen deze studenten later ruimschoots de gelegenheid krijgen met mensen om te gaan en zich nuttig te maken voor anderen. Deze zelfde dienende aspekten van het werk geven ook de sociologische studenten de voorkeur. Men-vraagt zich echter af hoe zij zich dat voorstellen: een zelfstandige vestiging komt nauwelijks ter sprake en een bedrijfsfunktie of onderwijs wordt door hen als werkaspekt het minst gewaardeerd. De voorkeur van de juridische studenten is op dit punt sprekender: zij willen graag met mensen omgaan, maar boven het nuttig zijn voor anderen geven zij de voorkeur aan leiding geven, verantwoordelijkheid, een hoog inkomen en een hogere funktie.< Ook een bedrijfsfunktie waarderen zij niet zo laag als de sociologische studenten. De leiding gevende, hogere funkties met een hoog inkomen zijn de typische beroepsbeelden, die degenen, die rechten of ekonomie gaan studeren, de voorkeur geven. In tegenstelling tot de sociologische studenten treffen we hier een veel 35
grotere gerichtheid op het bedrijfsleven. De sociologische studenten leggen het accent in hun voorkeur voor een toekomstige werkkring veeleer op de sociale, dienende zijde van het leven. Ret is merkwaardig dat de technische studenten, die later toch voor het merendeel in het bedrijfsleven terecht zullen komen, de bedrijfsfunktie in het geheel geen hoge voorkeur geven. Ret gunstigst beoordeelt de groep werktuigbouwkundige studenten nog een bedrijfsfunktie, maar vergeleken met de waardering van onderwijs door de studenten in de talen en sociale geografie. sluit deze waardering slechts in geringe mate aan bij. een funktie waar men in de toekomst naar streeft. Alle kategoiie~n technische studenten hebben daarentegen een grote voorkeur voor een hoog inkomen. De bouwkundige en werktuigbouwkundige studenten hebben bovendien graag verantwoordelijk werk, terwijl de technische studenten in de scheikunde en die in de elektrotechniek en natuurkunde een voorkeur hebben voor wetenschappelijk werk. Ret is opvallend, dat wetenschappelijk werk over het geheel genomen tamelijk laag of zelfs bijna onderaan in de reeks voorkeuren te vinden is. AIleen de studenten in de wiskunde en in bovengenoemde technische vakken zien het blijkbaar als een min of meer aantrekkelijk werkaspekt. Samenvattend konstateren wij een tweedeling in de studenten, gegroepeerd per studierichting. Ret ene deel, omvattende de studenten in de talen, sociale geografie, sociologie, rechten, geneeskundeen tandheelkunde, vindt de "omgang met mensen 11 een begerenswaardig aspekt van de toekomstige werkkring; het andere deel, omvattende de studenten in de ekonomie, tandheelkunde, wiskunde en aIle technische studierichtingen, geven vooral de voorkeur aan een hoog inkomen. Binnen deze twee samengestelde delen vinden we nog onderscheiden groepjes, zoals talen en sociale geografie, waar onderwijs hoog genoteerd staat; sociologie, geneeskunde en tandheelkunde met een dienstverlenend accent op het werk, scheikunde, elektrotechniek en wiskunde, die zich meer aangetrokken voelen tot het wetenschappelijk werk; en de beide delen overlappend: rechten en ekonomie met vooral de nadruk op leiding geven. Ret is duidelijk, dat wij hier niet kunnen spreken van scherpe profielen, waaruit direkt de verbondenheid van de studierichting met het toekomstige werk blijkt. In enkele gevallen, zoals bij de talen en sociale geografie, geneeskunde en tandheelkunde kon dit verb and weI gekonstateerd worden. In alle overige gevallen spreekt er uit de voorkeursverdeling nog een zeer onduidelijke houding van de student ten opzichte van een toekomstige werkkring.
36
VIII.
De eerste keuzen
Wanneer iemand zojuist een stap ondernomen heeft, die bepalend is voor zlJn verdere toekomst, en men vraagt hem dan of hij diezelfde stap weer zou doen, als hem opnieuw de kans werd gegeven zijn toekomst te bepalen, dan zijn daarop verschillende antwoorden mogelijk, die in sterke mate afuankelijk zijn van de omstandigheden waaronder de betreffende stap kan worden ondernomen. In het geval van de eerstejaarsstudenten, aan wie nog v66r zij goed en weI met hun studie waren begonnen werd gevraagd welke studie zij de voor keur zouden geven, als zij opnieuw voor de keuze werden gesteld wat te gaan doen na het eindexamen, was eigenlijk nauwelijks rekening gehouden met de mogelijkheid, dat zij niet opnieuw dezelfde studie zouden kiezen. En toch is dit gebeurd. Zolang het kleine percentages op het geheel betreft, maakt dit afwijkend gedrag geen indruk: er zullen altijd studenten zijn die niet datgene kunnen gaan doen, wat zij het Hefst zouden willen, bijvoorbeeld omdat zij er voor de toekomst niets in zien of omdat hun vooropleiding er niet geschikt voor is. Bovendien zullen er ook altijd mensen zijn, die het met de enqu~te niet eens zijn en daarom maar iets tegenstrijdigs invullen. Maar wanneer een behoorlijk percentage van de studenten een andere eerste keuze opgeeft dan hetgeen zij feitelijk hebben gekozen, dan staan wij ineens midden in de moeilijkheden, omdat in eerste instantie dit een onverklaarbare toe stand lijkt. De veronderstelling, dat dus blijkbaar een grote hoeveelheid studenten de draak heeft gestoken met de enqu~te, moeten wij verwerpen op grond van de regelmatige patron en in de voorkeursverdeling. Waar de tweede en volgende keuzen geen buitenissige beelden opleveren, zal ook de eerste keuze serieus zijn ingevuld. Bovendien blijkt uit de observaties van de onderzoekers, die zich met de verzameling van de gegevens belast hadden, dat de respondenten over het algemeen het invullen van de vragenlijst ernstig hebben opgenomen. Tabel III laat het verschil zien tussen de feitelijke inschrijving en de eerste keuze. In de eerste kolom get allen is het aantal studenten aangegeven, dat de eigen universiteit als eerste keuze heeft opgegeven, terwijl de tweede koIom aangeeft welk percentage dit aantal is van het totaal aantal respondenten. Het totaal aantal is opgenomen in de Iaatste kolom. De derde en vierde kolom getallen doen hetzelfde voor de studierichtingen. De mate waarin de eigen universiteit als eerste keuze wordt opgegeven, is niet dadelijk teleurstellend. De Gemeente Universiteit van Amsterdam krij gt zeer dikwijls een eerste keuze van de eigen studenten. Wanneer het er zo bij aIle universiteiten uitzag, was dat geheel overeenkomstig onze verwachtingen geweest. Wij moeten echter konstateren dat alleen de studenten in Groningen, Leiden en Twente dit beeld nog maar opbrengen. Bij de overigen vinden we incidenteel nog een hoog percentage tot tenslotte voor Nijmegen, Utrecht, Rotterdam en Tilburg vastgesteld moet worden, dat bij de studenten in elk der onderzochte studierichtingen het aantal eerste keuzen op de eigen universiteit relatief laag is. Bij de studierichtingen krijgen de talen, de sociale geografie, sociologie, rechten en ekonomie relatief weinig eerste keuzen van de eigen studenten. Daarentegen verenigt de geneeskunde een zeer hoog percentage eerste keuzen op zich (hoger dan 90%!), terwijl ook de tandheelkunde, de technische vakken en de wiskunde zeer veel eerste keuzen verkrijgen van de eigen student en.
37
TABEL III
De feitelijke inschrijving en de eerste voorkeur Eigen studierichting gersiteit geste voorkeur noemd als eerste voorke
% G. U. (A'dam)
sociale geografie sociologie
Eindhoven
Rotterdam
38
55
12
71
17
69
42
frans
50
82
41
67
102
82
42+52
34/75
45
75
37
62
60
110
69
145
91
160
sociale geografie
16
94
12
71
17
sociologie
22
69
18
56
32
130
88
139
94
148
87
87
63
63
100
sociale geografie
18
72
15
60
25
sociologie
48
76
44
70
63
tandheelkunde
31
89
29
83
35
213
81
239
91
264
33
75
28
64
44
geneeskunde
geneeskunde
geneeskunde
geneeskunde
61 125
7
78
6
67
9
21
78
22
81
27
118
62
175
93
189
sociale geografie
10
53
15
79
19
sociologie
42
57
46
62
74
sociale geografie
12
55
9
41
22
58
73
69/71
55
sociologie
43
59
42
wiskunde
38
69
38 + 1
bouwkunde
85
59
124
86
145
electronica
117
76
103+21
67/81
153
weg- en waterbouwk.
224
77
193/229
66/79
291 102
elektrotechniek
79
77
77+9
75/84
natuurkunde
35
85
26+8
63/83
41
scheikunde
61
65
44+29
47/78
94
werktuigbouwkunde
43
64
56/51
84/76
67
148
48
153
50
306
8
38
7
33
21
sociologie
12
35
17
50
34
economie
84
46
97
53
182
7
41
10
59
17
sociologie
19
40
27
57
47
alg. propaedeuse
27
75
21+11
58/89
36
elektrotechniek
20
91
14+5
64/86
22
scheikunde
18
78
11+8
48/83
23
wer ktuigbouwk.
19
86
19/16
86/73
22
economie
rechten
Twente
49
29
rechten
TUburg
55
60
71
engels
Delft
64
33
86
dUits
Utrecht
35
12
sociologie
Nijmegen
76 89
36
rechten
Leiden
42
engels wiskunde
Groningen
%
duits
duits m.o. V. U.(A'dam)
abs.
Tot.aantal respondenten
Aanvankelijk leek het alsof ook de technische en de wiskundige studenten geen al te grote voorkeur hadden voor hun eigen studierichting. Immers van de Amsterdamse wiskundestudenten gaven er maar 42 van de 125 (34%) de wiskunde als eerste keuze op. Ret bleek echter, dat we hier te maken hadden met studenten in de wis- en natuurkunde. Voor hen was het zeer re~el om ook natuurkunde als eerste keuze op te geven. 52 studenten bleken ook zo gehandeld te hebben. Tellen we deze studenten bij het aantal dat de wiskunde de eerste voorkeur geeft, dan komen we tot een percentage van 75, dat wis- of natuurkunde, dus toch weer de eigen studierichting de eerste voorkeur geeft. Dezelfde tweespalt in de voorkeur vinden we bij veel technische studenten. Zo hebben we bij de studenten in de elektrotechniek de eerste keuze op techniek en op natuurkunde samengenomen. Retzelfde is gedaan voor de natuurkundestudenten. Bij de scheikundestudenten werd het scheikunde en techniek, en bij de Twentse algemene-propaedeuse-studenten, die nog geen specifieke studierichting hebben gekozen, zijn techniek, scheikunde en natuurkunde samengenomen. In tabel III staan onder de studierichtingen ook bij de studenten weg- en waterbouwkunde in Delft en bij de werktuigbouwkundige studenten in Eindhoven en Twente steeds twee getallen. Hier geeft het eerste getal aan welk aantal (resp. percentage) techniek als eerste keuze heeft opgegeven en het tweede getal geeft aan welk aantal, resp. percentage, op de vraag aan welke studie in de techniek zij dan weI de voorkeur geven, weg- en waterbouwkunde, resp. werktuigbouwkunde als eerste keuze heeft opgegeven. Ret tweede getal is hier dus geen som van twee of meer evenzeer aanvaardbare mogelijkheden. Ret is opvallend, dat m~er studenten in de weg- en waterbouwkunde dit yak als eerste keuze bij de tweede vraag opgeven dan dat zij techniek als eerste keuze opgeven. Bij de werktuigbouwkundige studenten in Eindhoven en Twente ligt de situatie omgekeerd: m~~r willen er techniek dan juist werktuigbouw studeren. Wanneer deze studenten hun voorkeur voor een technische studie specificeren, blijkt hun hart ook dikwijls uit te gaan naar scheepsbouwkunde, vliegtuigbouwkunde en weg- en waterbouwkunde: studierichtingen, die noch in Eindhoven noch in Twente worden gedoceerd. Wat de studierichtingen betreft, zullen wij ons vooral moeten bezighouden met het gering aantal eerste keuzen voor de talen, sociale geografie, sociologie, rechten en ekonomie. Een kombinatie van vakken, die wij in dit rapport al eerder zijn tegengekomen. Wat de universiteiten betreft zijn vooral Rotterdam en Tilburg, maar ook Utrecht en Nijmegen problematisch. Verder blijkt dat de V. U. , evenmin als Nijmegen, een hoge voorkeur geniet bij de geneeskundestudenten, terwijl Delft niet eendrachtig verkozen wordt door de bouwkundige studenten. Uitgezonderd bij de G. U. en de V. U. zijn steeds de studenten in de sociologie en de sociale geografie het laagst in de voorkeur voor hun eigen universiteit. Daar zij hun studierichting ook al geen hoog percentage eerste keuzen geven, hebben we hier met een gecompliceerd geval te maken. We zullen niettemin proberen ook hier weer de voorkeur voor universiteiten en studierichtingen afzonderlijk te behandelen. 1. De universiteiten. Waarom studeert een groot aantal studenten niet in de plaats of aan de universiteit die zijn hoogste voorkeur heeft? Waarom treffen we dit verschijnsel vooral aan bij de studenten in Rotterdam en Tilburg, Utrecht en Nijmegen? Tabel IV geeft per universiteit aan hoeveel eerstejaars de eigen universiteit hun eerste voorkeur hebben gegeven. Bovendien is in deze tabel opgenomen het aantal eerste keuzen op de universiteiten door studenten die niet aan deze universiteit studeren. 39
Tabel IV Het aantal onderzochte student en per universiteit en het aantal uitgebrachte eerste keuzen op universiteiten.
-Totaal aantal Aantal eerste keuzen Aantal eerste keuzen onderzochte op de universiteit van van studenten aan een de eigen studenten andere universiteit studenten G. U. Amsterdam V. U. Amsterdam Groningen Leiden Nijmegen Utrecht Delft Eindhoven Rotterdam Tilburg Twente Andere opleiding Wageningen Werk zoeken Blanco
415 209 371 344 282 150 589 304 361 246 103
-----
-----
336 148 314 274 170 93 426 218 168 110 84
(81%) (71%) (85%) (80%) (60%) (62%) (73%) (72%) (47%) (45%) (82%)
--- ---
--- ----- ----- ---
192 91 199 99 68 112 65 31 13 9 56 38 23 9 33
Uit deze tabel blijkt opnieuw dat Groningen, Twente, Amsterdam G. U. en Leiden zeer veel stemmen van de eigen studenten op zich verenigen, maar ook blijkt dat Groningen en Amsterdam G. U. veruit demeeste eerste keuzen van studenten aan andere universiteiten verkrijgen. De V. U., hoewel ook in Amsterdam, is bij de studenten aan andere universiteiten veel minder in trek, hetgeen zijn oorzaakmoet hebben in de godsdienstige kleur van de universiteit. Hoewel de V. U. niet zoveel eerste keuzen van studenten aan andere universiteiten krijgt als de G. U., zijn het er toch nog een respectabel aantal. Met Utrecht en Leiden vormt de V. U. nog een aantrekkelijke mogelijkheid voor een groot aantal studenten, die daar niet studereno Wanneer we de voorkeur voor de verschillende universiteiten nader onder de loupe nemen en we koncentreren ons op de voorkeur voor een universiteit, waaraan men niet studeert, dan moe ten wij bij de vraag naar het waarom opnieuw rekening houden met de gekozen studierichting. de regionale afstand, de godsdienstige overtuiging en de aantrekkelijkheid van de studieplaats. Het is naar onze mening vooral de laatste faktor, die zwaar weegt bij het uitspreken van de eerste voorkeur voor een universiteit, waaraan men niet studeert. Wij hebben immers gezien. dat er gegronde redenen zijn om te veronderstellen, dat de feitelijke keuze van de studieplaats bepaald wordt door de keuze van de studierichting, de regionale afstand en de godsdienstige overtuiging. De aantrekkelijkheid van de studieplaats. ook te omschrij ven als de omgeving waarin de student zich student kan voelen moet het sluitstuk in de keuzevorming zijn, waaraan niet altijdkan worden voldaan. Waarom anders krijgen Amsterdam en Groningen zoveel eerste keuzen van andere studenten? Omtrent elke studieplaats bestaat weI een beeldvorming hoe aantrekkelijk het is om daar te studeren. Gaan we af op de eerste keuze van de niet-eigen studenten, dan zijn Amsterdam G. U. en Groningen zeer aantrekkelijk en Rotterdam en Tilburg het minst aantrekkelijk. Dit komt overeen met de voorkeur van de eigen studenten aan deze universiteiten. Zoals we gezien hebben, trekken Utrecht, Leiden en 40
Amsterdam V. U. ook nog tamelijk veel eerste keuzen van anderen. Van deze drie wordt Leiden zeer hoog gewaardeerd door de eigen studenten, de V. U. iets minder, maar Utrecht valt uit de toone Wellicht is Utrecht na de eerste kennismaking als studieplaats tegengevallen en zouden de student en als zij opnieuw konden kiezen liever ergens anders gaan studeren. Waar zij dan Hever gaan studeren laat de tabel in bijlage IX zien. De voorkeur bHjkt vooral uit te gaan naar Amsterdam G. U. en Groningen. In bijlage IX zijn per studierichting en per universiteit die gevallen opgenomen, waar minder dan 75% de eerste keuze op de eigen universiteit heeft uitgebracht. Steeds blijken daaronder de sociologische en de sociaal geografische studenten te zijn. Verder treffen wij er o. m. ook de geneeskundestudenten aan de V. U. en in Nijmegen en de Delftse bouwkundige studenten aan. De geneeskundige- en bouwkunde-studenten geven in tegenstelling tot de sociaal-wetenschappelijke studenten hun eigen studierichting weI een hoge voorkeur. Men zou kunnen zeggen, dat een groot aantal met behoud van de studierichting liever in een andere plaats was gaan studeren. Voor de bouwkundige studenten is dit onmogelijk, omdat bouwkunde alleen in Delft gedoceerd wordt. Bij de voorkeursverdeling van de studierichtingen hebben wij kunnen konstateren, dat de bouwkundige studenten als eerste alternatief voor de bouwkunde kunstgeschiedenis hebben opgegeven, een vak dat niet de gedachten oproept aan een technische hogeschool, maar weI aan een universiteit. Hier blijkt in de vele eerste keuzen, die niet op Delft, maar weI op een universiteit zijn uitgebracht, dat de bouwkundige studenten inderdaad wat meer universitair georienteerd zijn dan de andere technische studenten. De medische studenten moeten zich, voordat zij zich aan een universiteit kunnen inschrijven, aanmelden bij een centraal bureau, waar zij kunnen opgeven aan welke universiteit zij graag willen studeren en indien dat niet mogelijk is, welke universiteit hun tweede, derde enz. keus heeft. Het zou mogelijk kunnen zijn, dat juist de V. U. en Nijmegen percentsgewijs de meeste studenten hebben ontvangen, die bij de aanmelding deze universiteiten niet als hun eerste keus hebben opgegeven. Om een verklaring te vinden voor het verschil in voorkeur voor de eigen universiteit bij de medische studenten zouden wij in dit geval over meer en andere gegevens moeten beschikken dan onze enqu~te ons biedt. Behalve de bouwkundige en geneeskundige studenten, die in de keuze van hun universiteit formeel worden beperkt, kunnen bijna ane overige kategorieen studenten in ons onderzoek zonder beperking kiezen waar zij willen gaan studeren. Zeer veel van deze studenten, die de feitelijk gekozen universiteit niet hun eerste keuze geven op onze vragenlijst, geven ook hun studierichting niet de eerste keus. Dit zijn dan vooral de sociologische en sociaal-geografische studenten en de studenten in Rotterdam en Tilburg. Wat zoeken zij dan in hun studie? Afgezien van het doel van de studie op de lange duur, of men dat nu een beroepsopleiding, een academische vorming of een dienst aan de wetenschap wi! noemen, heeft het studeren zodra men er aan begint twee facetten: enerzijds is men student in een studentenmaatschappij, anderzijds is men bezig zich te bekwamen in een bepaald vak. Van de eerstejaars sociologen, sociaal geografen, juristen enekonomen konden wij vaststellen, dat hun vak hen niet duidelijk voor ogen staat. Bij nader onderzoek is gebleken dat juist deze studenten, wanneer zij niet op kamers wonen, maar thuis, endus minder "echt student" kunnen zijn. vaker een andere studieplaats, een andere studie als eerste keuze opgeven. Daarentegen geven de geneeskundestudenten aan de V. U. en inNijmegen, de Delftse bouwkundige studenten, dewiskundestudenten in Utrecht en de Eindhovense studenten scheikunde en werktuigbouwkunde als zij niet op kamers wonen, maar thuis, de eigen studieplaats juist vaker als eerste keuze OPe Het is alsof deze studenten het student-zijn geheel ondergeschikt maken aan de vak-studie. Misschien mogen we hieruit konkiuderen, dat wanneer het vak gaat boven het student-zijn, de student liever zo dicht mogelijk bij huis of thuis blijft; 41
maar wanneer het student-zijn de boventoon voert, zoekt de student Hever een universiteit (bijv. in Amsterdam of Groningen), waar hij zich echt student kan voelen, en daarbij hoort het op kamers wonen. De faktoren, die leiden tot een bepaalde studiekeuze zijn uitermate komplex. Een rechtstreeks werkende faktor kunnen we echter duidelijk konstateren en dat is dan de inwerking van de godsdienst op de keuze van de studieplaats. Studenten die niet gereformeerd zijn, maar toch aan de V. U. studeren, blijken bij nader onderzoek veel vaker de V. U. niet als hun eerste keuze op te geven dan weI. In Nijmegen en Tilburg studeren praktisch geen andere dan Rooms-Katholieke studenten. Degenen, die niet in Nijmegen of Tilburg studeren, maar deze plaatsen weI als eerste keuze opgeven, zijn overwegend Rooms-Katholiek. Voor de V. U. geldt hetzelfde, maar in veel minder sterke mate met betrekking tot de protestantse studenten, zoals uit onderstaande tabel blijkt. Tabel V Het aantal eerste voorkeuren voor de konfessionele universiteiten van niet-eigen studenten, onderscheiden naar hun godsdienst. student en naar
Eerste voorkeur voor:
godsdienst
Nijmegen
Tilburg
V. U.
'7 2
29 15 39
Rooms katholiek Ned. hervormd gereformeerd overige geen godsdienst onbekend
63 2
1
-
Totaal
68
9
-
2
-
2
6
91
Wij hebben nagegaan of in die gevallen, waar de eerste keuze niet overeenkomstig de feiten is, de mannelijke studenten sterker vertegenwoordigd zijn dan de vrouwelijke en de oudere studenten meerdan de jongeren. In beide gevallen was nauwelijks een aantoonbaar verschil te konstateren. 2. De studierichtingen. Hierboven hebben wij reeds eerder kunnen konstateren, welke studierichtingen veel eerste keuzen van de eigen studenten hebben verkregen en welke weinig. Tabel VI geeft hiervan nog eens een samenvatting, terwijl daar bovendien voor dezelfde studierichtingen is opgenomen hoeveel eerste keuzen zij van andere dan de eigen studenten verkrijgen. Opvallend is dat geneeskunde zeer dikwijls een eerste keuze krijgt van de eigen studenten, maar ook van de andere studenten, terwijldit maar pover is gesteld bij de sociale wetenschappen. Bijlage X laat zien waar' de eerste keuzen naar toegaan in die gevallen, waar minder dan 75% van de studenten op de eigen studierichting heeft uitgebracht. Zoals men kan zien liggen de voorkeuren nogal verspreid, maar de meeste eerste keuzen krijgen talen en geneeskunde van studenten, die zich niet hebben laten inschrijven voor een van deze studierichtingen. Waarom niet? Omdat hun vooropleiding niet geschikt is. of omdat zij later niet in het onderwij s willen, of geen arts willen worden ?
42
TABEL VI Het aantal onderzochte studenten per studierichting en het aantal uitgebrachte eerste keuzen op studierichtingen. Aantal eerste keuzen van de studenten op de eigen studierichting (en)
T otaal aantal onder zochte studenten
Aantal eerste keuzen van studenten van een andere studierichting
talen
216
147 (68%)
sociale geografie (andere opl. universitair)
138
86 (62%)
sociologie
422
255 (60%)
18
rechten
138
80 (58%)
38
ekonomie
488
250 (52%)
10
geneeskunde
761
698 (92%)
105
35
29 (83%)
9
techniek
851
651 (76%)
44
bouwkunde
145
124 (86%)
60
wiskunde
180
133 (74%)
53
tandheelkunde
I
63 (52) 1)
1) Eerste keuzen uitgebracht op een "andere universitaire opleiding", dus niet noodzakelijk op sociale geografie. Wat de talen betreft is het opvaIlend, dat dit yak van de eigen studenten niet zo vaak een eerste keuze krijgt, terwijl de talen bij studenten in andere vakken, vooral in de A-richtingen, meer in trek zijn. Deze eerste keuzen zijn evenals die op de geneeskunde van niet-geneeskundige studenten, afkomstig van studenten van aIle mogelijke studierichtingen. Dit in tegenstelling tot bouwkunde, dat ook een groot aantal eerste keuzen verkrijgt van studenten die het yak niet studeren, maar dit zijn voor de helft Delftse weg- en waterbouwkundige studenten. Hetzelfde geldt voor de wiskunde, die een groot aantal liefhebbers trekt onder de technische studenten. In hoeverre het toekomstig beroep een rol speelt bij de voorkeur voor een bepaalde studierichting, was juist bij de taIen- en geneeskundestudenten merkbaar in hun voorkeur voor bepaalde werkaspekten. Het is nu eenvoudig om na te gaan of de studenten, die geen talen en geneeskunde studeren, maar deze studierichtingen weI als eerste keus opgeven, een andere voorkeur voor werkaspekten vertonen dan degenen, die talen en geneeskunde studeren - en deze studierichtingen eveneens als eerste keuze opgeven. Overzicht VI, berustend op de tabel in bijlage XI, brengt de verschillende voorkeursverdelingen in beeld. Degenen, die talen als eerste keuze hebben opgegeven, maar een andere richting studeren, blijken duidelijk minder animo voor het onderwij s te hebben dan degenen, die talen als eerste keuze hebben opgegeven en ook een taal studeren. Onderwijs, zo hebben we bij de bespreking van de werkaspekten gezien, is hetgeen de talen-studenten onderscheidt van de rest. Daar de liefhebbers van een talen-studie 43
De voorkeur voor WERKASPECTEN van degenen, die talen of geneeskunde als eerste keus hebben opgegeven.
OVER ZICHT VI
talen Ie keuze. maar studeert
G. U. dults
G.U. engels
G.U. frans
ander val<
N = 12
N = 29
N=41
G. U.dulta
"'.0.
N= 31
Lelden dulls
Lelden engels
N=6
N = 22
genusk. Ie keuze, maar studeert ander vak
N =63
N
-
Uw.
-
vttJh.
4
""". .....
.....
ulm.
- .....'
-
verantw;
_
leldi»s auttig
_
telbt.
vart
i>
•pee:.
-
-..
_:&elflt. _
-
-- ....
wetelueb.
nuula. vut
taak, boger-
--
_
omg.
-
afw.
--.
==
-
-ODd.
Iddioa, VQt hog..
_
vrljh •
-
lJutt13 ..U.t.
-....
r.l'dln. -- ~eareDl(lb. =~
-
verantW.
-
taob
_ :.r:tjf
".-
b
~':i~r.' tp!:c. V'eta:Qtw.
- .....' -
-
-
.....'
ODd.
-
Uw.
_.tw. -
....Jh.
= :"t4i.
..l!rt.
...... vut
=a~Jl· taak
-
lluttig:
--
J._.
==,
=-
vrijh.• ulfst:.
venntw.
--
-
veraatw. vrljhetd
= :J:tiD.ch. -
-
wet<entch,
omg.
_ u:1&t, -al'w. _vrljh.
vonwtw.
-
b
u:1Itt.
--
........ ~
ul&t.
.tw.
=
vriJh. V-l!nmtw.
-
.....
1cldIDg
vat hoget.
=~r
- """
--
- ..... bedriJf
DUWI!:
... = -
In..
-b
.......Jf
Uw .
_
we[eoscb, ",ok letding, lpI!!o .
- .... = =er
bed.dJf••~~h.
'l""'.
..... =
-
_
-
"ok
'l'"'
om,.
_
w..
wrmtw •
wttig,
-
..... ' "'''''''''.'l'''''' - ......
10"""" vrlJheld
-
-
_
aIw •• ink,
leidicg
~t
vat
'l"'"
_",lht.
-
vermtw.
~
Uw.
omg.
UD1g •• vriJh.
.. 1&<.
- ......
N= 175
100
vrlJh.
Uw •
Nijmegen gen.
= 239
N
Uw.
....Jb.
..d.
Leiden geneesk:
- """.
ktd.mlJ
V«ftIltw.
= ~.weteDICh.
--
Gron:geneesk: N = 139
N = 145
ODd.
vrlJh.
.tw.
....
-
v. U. gene"sk.
-
bedriJf
-
"'driJf
-
-
.
lr'J' leld.lng
ODd.
= .... -
wetaJc:b.
--
"ok 1.....
'l"""
-
hot..
- ......
.......Jf
-
"driJf
niet steeds worden aangetrokken door het onderwijs als toekomstig werk, blijken zij hun liefde te offeren voor een studierichting, die hen uitzicht biedt op een andere we rkkring . Wat de geneeskunde betreft blijkt uit de voorkeursverdeling van de werkaspekten niet zo duidelijk dat het toekomstig beroep de barriere vormt om deze stud ierichting te kiezen. WeI is de voorkeursverdeling van de werkaspekten bij de studenten, die geen geneeskunde studeren, maar dit vak weI de eerste voorkeur geven, iets anders dan bij de studenten, die weI geneeskunde studeren, maar zo heel erg groot is dit verschil niet. De korrelaties zijn steeds boven 0,70. De niet- geneeskundige studenten waarderen "nuttig voor anderen' ! lager dan de geneeskundige studenten, zij hebben liever een hoog inkomen. Toch is het verschil tussen deze beide kategorieen niet groot genoeg en kan dus niet zonder meer op rekening worden geschreven van de verwachtingen omtrent het toekomstige beroep. De grote diskrepantie tussen de feitelijke inschrijving en de eerste keuze bij de studenten in de sociale wetenschappen vraagt ook nog om een verklaring. De gedachte aan een gedwongen studiekeuze ligt voor de hand als we ons realiseren, dat dit de enige universitaire studies zijn, die openstaan voor studenten met een H.B.S. A. -diploma. Natuurlijk willen die ook weI eens iets anders, maar zij kunnen niets anders studeren. Splits en wij de studenten naar hun vooropieiding, dan blijkt echter dat deze nauwelijks van enige invioed is op het aantal afwijkende eerste keuzen. In enkele gevallen geven studenten met H.B.S. A. inderdaad vaker een andere eerste keuze op dan de eigen studierichting, maar in andere gevallen zijn het juist de Bmensen en studeren de studenten met een H.B.S. A. -diploma veel meer overeenkomstig hun eerste keus. Voor de vele afwijkende eerste keuzen bij de studenten in de sociale wetenschappen kunnen wij hier geen andere verklaring vinden dan hetgeen we tot nu toe zijn tegengekomen: zij zijn het minst zeker van hun keus, vermoedelijk omdat zij weinig -inzicht hebben in hun toekomstige studie. Daarom kunnen zij meer tevreden zijn als zij op kamers wonen en tenminste echt student kunnen zijn en eventueel kunnen dromen over een studie in de filosofie, geneeskunde, geschiedenis of talen, waaraan zij om welke reden dan ook niet konden of durfden beginnen. De nadere uitwerking van de eerste keuzen heeft ons weinig nieuwe inzichten opgeleverd. Meestal blijkt het een versterking van eerder genoemde veronderstellingen te zijn, soms ook staan wij voor feiten, die uit het materiaal niet verder kunnen worden verklaard. Deze feiten zijn op zichzelf echter oak interessant genoeg am apart besproken te worden.
45
IX. Terugb/ik
en
perspektief
Dit onderzoek heeft in grote lijnen bevestigd wat in het reeds eerder vermelde Eindhovense onderzoek werd gekonstateerd. Er is een duidelijke voorkeur voor het studeren boven het werkzoeken. Wanneer het gaat om deze keuze, zijn voor de meeste respondenten alle instellingen voor hoger onderwijs aanvaardbaarder dan werk zoeken. Ook bijna aIle studierichtingen worden hoger gewaardeerd dan deze voor de meeste respondenten onaantrekkelijke mogelijkheid; aIleen voor de studenten in talen, sociale geografie, sociologie en rechten is wiskunde zo onaantrekkelijk, dat zij liever werk zouden zoeken dan dit vak studeren; met betrekking tot de studenten in de wiskunde, de tandheelkunde en de technische studierichtingen behalve bouwkunde kan hetzelfde worden gezegd van de theologie. Dit betekent, dat de respondenten in ieder geval willen studeren en zich nog niet aangetrokken voelen tot werken. Zowat alle studiemogelijkheden lijken verkieslijker dan werk zoeken. Uiteraard is er een differentiatie in de waardering van studiemogelijkheden. Een grens tussen de redelijk aanvaardbare en de moeilijk aanvaardbare studiemogelijkheden wordt aangegeven door de waardering van een niet-universitaire opleiding. Hier gaat het dus om de keuze tussen een academische en een niet-academische opleiding. De academische< titel is de meeste respondenten zo veel waard, dat zij een universitaire studierichting, die tamelijk sterk afwijkt van de feitelijk gekozene, prefereren boven een niet-universitaire opleiding die weI op het gekozen gebied zou kunnen Uggen; aan de andere kant is de academische graad niet zoveel waard, dat men daarvoor zich graag zou willen begeven naar een universiteit van een vreemde levensbeschouwing. Een niet-universitaire opleiding wordt over het algemeen hoger gewaardeerd dan een vreemde universiteit. Dit is niet in alle gevallen even sterk, maar de algemene tendens gaat weI duidelijk in deze richting. Sommige van de minder gewaardeerde instellingen voor hoger onderwij s vertonen overigens de tendens relatief laag te worden gewaardeerd niet alleen door vreemde. maar ook door eigen studenten. Het zou interessant zijn na te gaan, waardoor deze tendens wordt veroorzaakt. Wat betreft de gewenste en de redelijk aanvaardbare studierichtingen, hebben wij in hoofdstuk VI gezien, dat de respondenten eigenlijk een tweedeling hanteren. die ongeveer samenvalt met de verdeling in A- en B-vakken. De studenten in de sociale wetenschappen rekenen zichzelf tot de A-kategorie. Deze tendens plaatst ook het probleem gesignaleerd in hoofdstuk VIII in het juiste licht. Dat er vrij veel studenten zijn. die een andere dan de feitelijk gekozen studierichting als eerste keus opgeven. hoeft niet altijd een serieus probleem te vormen. Meestal is het vak van de eerste voorkeur nauw verwant aan de feitelijke keuze en wordt ook door de collega! s van de betrokken respondent hoog gewaardeerd. Desondanks blijft de diskrepantie tussen de eerste voorkeur en de feitelijke inschrijving - zowel met betrekking tot studierichtingen als tot universiteiten - een probleem vormen, dat in dit onderzoek niet voldoende tot zijn recht kan komen en dat derhalve nader onderzoek verdient. Wat betreft de voorkeuren voor de werkaspekten, werd in hoofdstuk VII gekonstateerd dat de meeste respondenten veel waarde hechten aan afwisseling, vrijheid en zelfstandigheid, zeer gangbare kulturele waarden in onze samenleving. Voor de 46
rest ziet men weI enige differentiatie in de werkaspekten, in de profielen kan men enkele beroepsverwachtingen zien - sommige duidelijker, andere minder duideUjk. In hoofdstuk VI werd gesteld dat in sommige gevallen beroepsverwachtingen bij de studiekeuze een belangrijke rol hebben gespeeld; men denke aan de studenten die eigenlijk tal en zouden willen studeren, maar zich niet aangetrokken voelen tot het onderwijs en daarom iets anders zijn gaan doen. Het is alleszins aannemelijk dat beroepsverwachtingen ook bij andere respondenten een belangrijke faktor hebben gevormd in de totstandkomlng van de studiekeuze, ook wanneer dat niet gebleken is in dit onderzoek. Toch kan men zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat de profielen van werkaspekten tamelijk bleek uitvallen. Twee verklaringen hiervoor dringen zich op. Ten eerst noopt de lage waardering van werk zoeken - lager dan bijna iedere willekeurige studierichting aan iedere willekeurige instelling van hoger onderwijs - tot de konklusie dat het werk voor onze respondenten nog zo irreeel is, dat zij daar nog nooit goed over hebben nagedacht en er zodoende slechts een vage voorstelling van hebben. De tweede mogeUjke verklaring is van methodologische aard en heeft daarom betrekking niet op de respondenten, maar op ons onderzoek. In tegenstelling tot de twee overige reeksen mogeUjkbeden (universiteiten en studierichtingen) behoren de werkaspekten niet tot dezelfde logische orde. Zij sluiten elkaar niet uit en het kiezen van de ene mogelijkbeid hoeft helemaal niet het verwerpen van een andere te betekenen. Meerdere mogeUjkbeden kunnen zeer goed samengaan, de ene kan als middel worden gezien om een andere te kunnen realiseren (bijv. onderwijs voor omgang met mens en) , zij kunnen worden ervaren als twee benamingen voor hetzelfde aspekt (misschien voor sommige respondenten: een hogere functie en hoog 'inkomen), enz. Het kan zijn dat de betrekkeUjke vaagheid van de werkaspektenprofielen mede te wijten is aan het feit, dat wij hier de werkaspekten hanteren alsof zij los van elkaar staan, terwijl zij misschien tot een duidelijker beeid zouden leiden, wanneer men rekening zou kunnen houden met hun onderlinge afhankelijkheid. Een verdergaande statistische analyse van dit materiaal zou wellicht meer klaarheid hierin brengen. Het wetenschappelijk onderwijs ondervindt in deze tijd veel belangstelling. Tot de faktoren die deze belangstelling stimuleren behoort de maatschappelijke behoefte aan beoefenaren van bepaalde beroepen, zoals in een zeer recent verleden aan leraren en nu aan ingenieurs. Aan de andere kant ziet men zich soms genoodzaakt hetzij vanwege beperkte opleidingsmogelijkbeden, hetzij om andere redenen - de toestroming van studenten naar bepaalde studierichtingen af te remmen, zoals dat nu het geval is met de tandheelkunde en de geneeskunde. In verband daarmee leeft bij sommige instanties de vraag, of het niet mogeUjk zou zijn de toestroming tot de verschillende studierichtingen te beihvloeden zonder gebruik te maken van al te stringente maatregelen, maar door middel van gerichte voorlichting op middelbare scholen, door publiciteitsmedia, e. d. Ter beantwoording van deze vraag is het relevant te weten, van welke richting naar welke richting dergeUjke verschuivingen mogelijk zouden zijn, zonder te veel geweld aan te doen aan de belangstelling van de studenten. Wanneer we een hoge waardering voor een bepaalde studierichting mogen interpreteren als potentii:He bereidheid tot verschuiving, dan bieden de hoofdstukken VI en VIn veel relevante informatie. In hoofdstuk VIn wordt immers gesproken over de studenten die reeds bij de inschrij ving een andere studierichting de voorkeur ,geven dan waarvoor zij zich hebben laten inschrijven. Hiei zouden verschuivingen waarschijnlijk gemakkelijk zijn, wanneer de faktoren zouden kunnen worden weggenomeI}., die tot dez.e diskrepantie hebben geleid. Eerder in dit hoofdstuk werd een onderzoek naar deze faktoren om theoretische redenen bepleit. Nu zien wij dat een dergeUjk onderzoek ook vanuit praktische overwegingen nodig is. 47
In hoofdstuk VI worden de voorkeursprofielen voor de studierichtingen besproken en daar ziet men vanzelf welke potentUHe verschuivingsmogelijkheden er zijn. Daar wordt echter met gemiddelden gewerkt en daaruit kan men niet aflezen uit welke verdeling zij afkomstig zijn, m. a. w. hoeveel hoge waarderingen er zijn. Het vermelden van de standaardafwijkingen zou niet veel helpen, omdat de relatief hoge gemiddelden, die hier relevant zijn, veelal uit asymmetrische verdelingen voortkomen. Daarom werd in bijlage XII een tabel opgenomen met een opsomming van de meest-frekwente hoge waarderingen per studierichting. Een hoge waardering werd daar gedefinU~erd als de eerste, tweede en derde voorkeur. De grondtendens komt uiteraard overeen met de bespreking van de voorkeursprofielen in hoofdstuk VI. Er zijn verschuivingsmogelijkheden binnen de kategorie der A-richtingen (sociale wetenschappen meegerekend) en binnen de kategorie der B-richtingen. De voornaamste bruggen tussen deze twee eilanden worden gevormd door de geneeskunde en de bouwkunde. Enerzijds blijkt de geneeskunde aantrekkelijk te zijn voor een aantal A-studenten; anderzijds vertoont een aantal medische en bouwkundige studenten een zekere affiniteit voor sommige A-richtingen. Toch is deze informatie niet voldoende voor de beantwoording van de vraag waar het hier om gaat. Wij weten iets over de voorkeuren van studenten, die zich reeds hebben laten inschrijven voor een bepaalde studierichting. Wi! men de toestroming beihvloeden, dan zou men de ontwikkeling van de belangsteUing, de plannen, de wensen etc. v66r de inschrijving moeten kennen. Het zou dan ook wenselijk zijn een onderzoek naar deze problematiek op middelbare scholen uit te voeren.
Waarom de voorkeuren zijn, zoals zij door de studenten werden opgegeven, is een vraag die niet aan de studenten zelf werd voorgelegd en die eigenlijk toch het hoofdthema van dit rapport vormt. Wij hebben getracht niet te blijven stilstaan bij de gegeven antwoorden, noch aIleen te konstateren dat bij een bepaalde kategorie studenten de voorkeuren op een bepaalde manier gegroepeerd zijn, maar wij hebben getracht een antwoord te zoeken op de vraag. waarom de studenten nu juist deze konkrete studie hebben gekozen, ofwel op de vraag, welke faktoren de voorkeuren bepalen. De drie vragen van de enquete naar de voorkeur voor a) universiteiten, b) studierichtingen en c) werkaspekten zijn zonder enig verband met elkaar gesteld en werden in het rapport ook afzonderlijk behandeld. Toch hebben wij getracht verbanden te vinden tussen deze verschillende voorkeuren. Ondanks het feit, dat de studenten geen motive ring van hun voorkeuren hebben gegeven, kan in de uitkomsten van de enquete toch voor een gedeelte een antwoord worden gevonden op onze vragen. Wij kunnen echter niet pretenderen met deze enquete het antwoord gevonden te hebben. AIle aanwijzingen, die het materiaal biedt inzake de achtergronden van de studiekeuze, leiden aIleen tot veronderstellingen. Uitkomsten van een onderzoek hebben immers altijd slechts een tentatief karakter. Dit geldt in bij zondere mate voor een exploratief onderzoek als dit.
48
X.
Samenvatting
De eerste vier hoofdstukken van dit rapport bespreken de aanleiding tot het onderzoek, de wij ze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de methode van analyse. De gegevens zijn verzameld in de periode van september tot en met december 1964. In totaal werden er 3374 eerstejaarsstudenten van verschillende studierichtingen aan verschillende universiteiten bij het onderzoek betrokken. Zij verschaften gegevens met betrekking tot hun volgorde van voorkeuren voor a) aIle universiteiten in ons land, b) meer dan twintig studierichtingen en c) enige aspekten van een toekomstige werkkring. Hoofdstuk V, VI en vn bespreken respektievelijk de voorkeur voor universiteiten, studierichtingen en werkaspekten. De konklusies zullen hieronder nu verder per hoofdstuk worden samengevat. Hoofdstuk V: de voorkeur voor universiteiten. 1. Vit de voorkeursverdeling voor universiteiten blijkt, dat de eigen universiteit
2.
3.
4.
5.
gemiddeld steeds de hoogste voorkeur krijgt. Daarbij valt echter op, dat niet alle studenten de eerste keuze geven aan de universiteit, waaraan zij studeren. Dit wordt nader besproken in hoofdstuk VIII. Na de eigen universiteit blijken de meest aantrekkelijke universiteiten de G. U. Amsterdam, Groningen, Leiden en utrecht. Dit geldt voor alle respondenten behalve de technische studenten, die na hun eigen T. H. de andere Technische Hogescholen de hoogste voorkeur geven. Het minst aantrekkelijk blijken in het algemeen de hogescholen te zijn en in sommige gevallen de confessionele universiteiten. Ais verklaring voor de hoge voorkeur voor sommige universiteiten en de lage voorkeur voor andere. dringen zich de volgende factoren op: a) de aanwezigheid van de gekozen studierichting aan de betreffende universiteit; b) de regionale afstand van het vakantieadres van de respondent tot de betreffende universiteit; c) de confessionele overtuiging; d) het stedelijk karakter of het studenten-milieu van de plaats, waarin de universiteit is gevestigd. Voor de niet-universitaire opleiding bestaat geen uitgesproken voorkeur. Maar de respondenten verkiezen deze opleiding in het algemeen boven de studie in plaatsen, waar de eigen studierichting niet wordt gedoceerd, of boven de studie in plaatsen, die ver verwijderd zijn van het vakantieadres, of boven de studie aan een universiteit van een vreemde levensbeschouwing. Het laatste dat de meeste respondenten verkiezen te doen is direkt werk zoeken. Ook de zeer onaantrekkelijke universiteiten worden geprefereerd boven het werk zoeken.
Hoofdstuk VI: de voorkeur voor studierichtingen. 1. Gemiddeld krijgt de eigen studierichting de hoogste voorkeur, maar ook hier
valt op, dat niet aIle studenten de gekozen studierichting als eerste voorkeur opgeven (zie verder hoofdstuk VIII). 49
2. Na de eigen studierichting gaat de gemiddelde voorkeur steeds uit naar aanverwante vakken. Aanverwante vakken zijn voor de studenten in de talen, sociale geografie, sociologie, rechten en ekonomie die studierichtingen, die men in het algemeen tot de sociale- en geesteswetenschappen rekent. Voor de studenten in de geneeskunde en tandheelkunde zijn biologie, diergeneeskunde, scheikunde en pharmacie min of meer aanverwante vakken en voor de technische en wiskundestudenten zijn de exakte en natuurwetenschappelijke studierichtingen aanverwante vakken. 3. De keuze van een bepaalde studierichting wordt 0.1. bepaald door de volgende faktoren: a) het toekomstige beroep (arts, leraar, tandarts); b) de vooropleiding. Globaal zal de vooropleiding de keuze van A- of B-wetenschappen beinvloeden, maar deze invloed blijkt niet altijd een positieve te zijn. Immers, de respondenten met een B-vooropleiding, die sociologie, sociale geografie of rechten studeren, geven duidelijk de voorkeur aan de meeste sociaal- en geesteswetenschappelijke studierichtingen boven de exakte en natuurwetenschappelij ke studiemogelij kheden; c) het inzicht, dat de aankomende studenten hebben in de gekozen studierichting bepaalt waarschijnlijk o. a. de zekerheid van hun keuze. Dat wil zeggen, waar wij kunnen afleiden dat een inzicht in de studie en/of in het latere beroep nog ontbreken, bij die studierichtingen geven de respondenten een veel minder duidelijke voorkeur voor hun feitelijke studiekeuze. 4. De niet-universitaire opleiding verkrijgt in het algemeen de voorkeur boven de studierichtingen, die tamelijk of geheel anders zijn dan de feitelijke gekozene. 5. Geheel onderaan in de reeks voorkeuren, ongeveer op geUjke hoogte met wiskunde bij de studenten in de A-wetenschappen en met theologie bij die in de Bwetenschappen, treffen we de mogelijkheid werk zoeken aan. Uit dit patroon, dat de respondenten gemiddeld per studierichting konstant weergeven, menen we te mogen konkluderen, dat het studeren als iets vanzelfsprekends wordt opgevat door de meeste respondenten: werk zoeken blijkt een weinig reeel alternatief te zijn bij de studiekeuze.
Hoofdstuk VII: de voorkeur voor werkaspekten. 1. Hier is een geheel ander soort onderwerp aan de or de dan de voorkeuren voor universiteiten en studierichtingen. Het bUjkt, dat respondenten van dezelfde studierichtingen sterk overeenkomstige voorkeursprofielen voor de werkaspekten hebben. Maar ook tussen respondenten van verschillende studierichtingen blijken gemiddeld relatief kleine verschillen te besta,an in de voorkeuren voor werkaspekten. 2. Gemiddeld blijken alle respondenten een hoge voorkeur te geven aan steeds dezelfde drie werkaspekten: afwisseling, vrijheid en zelfstandigheid. 3. Onderwijs als werkaspekt wordt hoog gewaardeerd door die respondenten, die vermoedelijk later ook in het onderwij s zullen gaan: studenten in de talen, sociale geografie en wiskunde. Om gang met mensen wordt hoog gewaardeerddoor die respondenten, die inderdaad of naar hun verwachting later veel met mens en zullen omgaan: studenten in de talen, sociale geografie, sociologie, rechten, geneeskunde en tandheelkunde. 4. Twee aspekten vallen op, doorda~ zij een lage voorkeur verkrijgen: de bedrijfsfunktie, die van de technische studenten een hogere waardering zou moetenkrijgen, als ook zij de voorkeur afstemden op de later te verwachten positie; en wetenschappelijk werk, dat over het algemeen door aIle kategorU:;en studenten op enkele uitzonderingen na laag wordt gewaardeerd.
50
Hoofdstuk VIII: het verschil tussen de eerste keuze en de feitelijke inschrijving. Wat de studieplaatsen betreft is dit verschil groot bij studenten uit: Nijmegen, Utrecht, Rotterdam en Tilburg, die dus tamelijk vaak een andere plaats als eerste keuze opgeven. Deze eerste keuze valt zeer vaak op Groningen en Amsterdam G. U. Afgezien van de in hoofdstuk V genoemde faktoren is het zeer moeilijk in dit materiaal een nadere verklaring te vinden voor het verschil in eerste keuze en feitelijke inschrijving. 2. Wat de studierichtingen betreft is er een groot verschil tussen de eerste keuze en de feitelijke inschrijving bij studenten in de talen, sociale geografie, sociologie, rechten en ekonomie. Hierbij zijn een aantal studierichtingen, waarinde student bij de aanvang van zijn studie weinig inzicht kan hebben. Voor de tal en gaat dit als verklaring echter niet op. Hier vinden we het omgekeerde beeld, dat nl. veel studenten talen de eerste keuze geven, maar zich daarvoor niet laten inschrijven, waarschijnlijk omdat zij niet in het onderwijs willen, zoals blijkt uit hun voorkeur voor de werkaspekten. 1.
Hoofdstuk IX beoogt de afzonderlijk gerapporteerde resultaten met elkaar in verband te brengen en geeft aan op welke punten nader onderzoek gewenst en in dit kader mogelijk is. Daarbij valt de nadruk op een verdere statistische analyse van het materiaal met betrekking tot de werkaspekten, die mogelij k dit onderwerp wat meer kleur zal kunnen geven; en vervolgens op een verplaatsing van het onderzoek betreffende de studiekeuze naar de laatste klassen van de middelbare scholen om te weten te komen welke faktoren van belang worden geacht niet nadat maar voordat de keuze is gedaan.
51
BIJLAGE I
SISWO STICHTING IN'rERUNIVERSITAIR INSTITUUT VOOR SOCIAAL·WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
ENQUETE EERSTEJAARSSTUDENTEN
53
SISWO
ENQUETE EERSTEdAARSSTUDENTEN
A
Hier vindt U een aantal vragen met betrekking tot Uw voorkeur voor verschillende instellingen voor wetenschappelijk onderwijs, studierichtingen, werkaspecten e. d. Het is zeer belangrijk de meningen van de aankomende studenten zo goed mogelijk te leren kennen en daarom wordt U verzocht de vragenlijst nauwkeurig en volledig in te vullen. Uw antwoorden zullen voor geen ander doel dan dit onderzoek worden gebruikt; zij blijven strikt vertrouwelijk.
Universiteit of hogeschooI Studierichting 1. Naam en voorletters:
2. Geslacht: 3. Studieadres: 4. Vakanrieadres: Provincie: 5. Geboortedatum: 6. Ketkgenootschap: 7. Vooropleiding: 8. In welk jaar heeft U eindexamen gedaan?: 9. Heeft U na het eindexamen nag andere opleidingen gevolgd, 20 ja, welke?:
10. Heeft U een werkkring gehad, zo ja, wat voor werkkring?:
11. Bent U in militaire dienst geweest?: 12a. Heeft U de studievoorlichtingsdagen bezocht?: b.20 ja, waar?: c. Hebben deze studievoorlichtingsdagen naar Uw mening invloed gehad oJ> Uw keuze?:
13. Heeft U het duideli;ke voornemen Uw studie geheel te voltooien? (doctoraal of geIijkwaardig examen) 14. Beroep vader (s.v.p.
20
nauwkeurig mogelijk aangeven):
15. Werkt Uw vader voor eigen rekening (d.w.z. is hij zelfstandig)?: 16. Heeft een van Uw ouders, of hebben beide cen akademische opleiding voltooid? Vader:
54
Moeder:
B
Wal zou U doen als U opnieuvv voor de keuze vverd gesleld vvaar Ie gaan sluderen?
Stele V zich voor, dat V geheel vrij bent in Vw keuze en dat er geen practische bezwaren gelden tegen welke keuze dan ook. Misschien gaat V het liefst in Groningen studeren of in Amsterdam of in Delft en misschien gaat V het minst graag studeren in Vtrecht of in Leiden. Geeft V de volgorde van Vw voorkeur eens aan in onderstaande tabel. In de eerste kolom kunt V aangeven waar V het liefst zou gaan studeren door een kruisje te zetten in die kolom naast de plaats van Vw keuze. In de volgende kolom geeft V Vw daarop volgende voorkeur aan: V mag dan twee plaatsen aangeven, die V na Vw eerste keuze de voorkeur geeft. V kunt ook aan de andere kant beginnen en aangeven in welke plaats V het minst graag zou gaan studeren (een kruisje in de laatste kolom) en welke twee V daarna het minst aantrekkelijk lijken enzovoort, tot V van aile plaatsen en mogelijkheden hebt aangegeven in welke volgorde V deze aantrekkelijk vindt. Het aantal kruisjes dat V in een kolom kunt zetten is telkens boven de kolom aangegeven.
In de eersta kolom geeft V altijd Uw eel'ste keuze aan; in de laatste kolom Uw faatste keuze.
Voorbeeld:
NET
KLAD Hel minsl groog
Minder groog
Hellielsl
keus
en derde
voor~
in volgorde
laatste
van voorkeur
in deze kolom tin kruisje
Amsterdam G.u.
?i
in deze kolom twee kruisjes
in deze kolom twet:
in due kolom viu
eerste:
keU!
keus
deze kolom twee kruisjes
in deze kolom Un kruisje
In
in deze kolom kolom ten tw££ kruisje kruisjes
X
............. .......
....
I
~
T.H. Delft
in in in in dez!': deze deze due kolom kolom kolom kolom vi£r tw££ twr:£ tw££ kruisjes kruisjes kruisjes kruisjes
............. .............
X
I·····
I'"
X X
X X
Econ. Hogeschool R'dam Econ. Hogeschool Tilburg
... .... .....
..
~
X
...
X ..............
X
X
............
~
............
X X
T.H. Twente
. ....
X
X
X
...........
X 2
..........-.- .
X
Werk zoeken
1
............ .. ...........
.......... .............
X
..............
in deze kolom tin kruisje
X
X
Landb.h.sch. Wageningen
KeUS
X
X
..........
Leiden
Vtrecht
laatste
X X
Nijmegen
laatste
X
.............
....
in volgorde van voorkeur
keuzen
X
Groningen
Hel min,l groog twee
deede keus
due
X
Andere opleiding
Aantal kruisjes
in
in deze kolom twee
kruisjes kruisjes kruisjes
Amsterdam V.V.
T.H. Eindhoven
laatste
keuzen
keus
Minder g.o.g
tweede
twee
tweede eerste
Hel lielsl
2
4
2
2
Bike plaats, waar V kunt gaan studeren, dus elke mogelijkheid, krijgt jes plaatst hangt van Uw voorkeur af.
X 1
cell
1
2
2
4
2
2
1
kruisje in een l'an de kolomnzell. W ddr V die krttis-
55
De voIgende plaatsen hebben een Unwel'siteit: Amsterdam-Gemeentelijke Universiteit (G.u.) en AmsterdamVrije Universiteit (V.u.); Groningen; Leiden; Nijmegen; Utrecht. Technische Hogescholen vindt men in Delft, Eindhoven en Twente. Rotterdam en Tilburg hebben een Hogeschool vaor Economische-, Sociale- en Rechtswetenschappen. In Wageningen is een Landbauw Hogeschoal. Confessionele Hogescholen en Universiteiten: de Universiteit van Nijmegen en de Hogeschool in Tilburg zijn Rooms Katholiek, de Veije Universiteit in Amsterdam is op orthodox protestantse grondslag. U zou zich kunnen voorstellen, dar U maar aan bepaalde Universiteiten en/of Hogescholen graag studeert, maar dat, als U zich daar niet kunt laten inschrijven, U dan misschien liever direct werk gaat zoeken of een andere opleiding gaat volgen. Bij andere opleidingen denken we dan aan de H.T.S., Hogere Landbouwschool, Toneelschool, Kweekschool, Sociale Academie (School voor Maatschappelijk Werk), Filmacademie, Hogere Textiel School, Hogere Zeevaartschool; opleidingen tot analyst, tolk-vertaler, masseur, bibliothecaris, aile M.O.opleidingen; het N.O.LB. (Nyenrode), Conservatorium, Kon. MiL Academie en dergelijke. Uw voorkeur voor een andere opJeiding of voor het direct werk zoeken kunt U eveneens hieronder aangeven.
HOE IS NU UW VOORKEUR OVER DE MOGELIJKHEDEN VERDEELD?
Zet U niet meer kruisjes in een .kolom dan telkens hoven die kolom is aangegeven. De linker tabel kunt U bij wijze van klad gebruike'l, de l'echter tabel is bestemd om Uw definitieve keuze aan te geven.
NET
KLAD Hel liels! cente hut
Mind., 91309
tweede en
twee vour..
eeeste
,n
laMste keu.%en.
keu3
hus
dude
in
In
deze kolom
due kolom .woe
in deze kalom
keus in de::e
due
in
koiOn1
koiom
Un twe. kwisje krulsjf"s
i. due
in deze
kolom
ko'om vier
twec
Mind., 9'009
twce
k.ru!Sjes kruisjes krui!jes
kruisjes
Hel minsl 9"'9
tweede IsaUte
in vo1gorde van vootkeur
derde
Hel field
Hel min" groog
twee
in volgatde van voorkeut
hUll
voor~
laatste
laatste keuze:n
keus
in
I.
In
In
in
in
in
deze kolom
deze kolom
deze kolom
deze
due
deze
kolom
kolom
~~.
deze koiom Un·
'wee
'we<:
vier
'wee
tw••
krulsje
Kruisje
Amsterdam G.U.
-_ ....
......
Andere opleiding
....
···I··H'
Amsterdam V.U.
.....
.._- ......
kolom ~&1
kruisles krulsjes kruisj('s kruisjes hub)es
ktuisje
I·H..
,
.......... , ..........
HH'H ",H
....
. •.•....... H.
T.H. Delft
.......... , " ........ " ...
T.H. Eindhoven
···· .. H··H ...
Groningen
..........
i H'
Nijmegen '
.· ...... H.. H
j ••
Leiden ......
! •••••••••..
.
T.H. Twente
"
..
... l .. ······ 3 i ········5 6 .......... ,............. I········· ............. ........ , .... I...... ·· ....·
2
Econ. Hogeschool R'dam Econ. Hogeschool Tilburg
"
. ...
-"
... ,:· .... ·· .. ··1··
......
........ .............
.........
"
.. ........
............. .............
Utrecht Landb.h.sch. Wageningen
........ I··········· ..
...,
....
........... .....
.
..............
..................
'
"
•................ .. .......
,
............ "
.....
.,. ......... , ... ,..... ,...
Werk zoeken Aantal kruisjes
56
2
4
2
1
1
2
2
4
2
2
1
c
Wal zou U doen als U opnieu'W voor de keuze gesleld 'Werd 'Wlil Ie gaan studeren.
Zou U Hever naruurkunde dan een mal gaan sruderen of zou U liever cen andere opJeiding volgen? In onderstaande tabel zijn een groot aantal srudierichtingen opgenomen. In de eerste kolom van die tabel kunt U weer Uw eerste keuze aangeven door een kruisje te zetten in de kolom naast de srudierichting, die U het liefsc zOU kiezen. U mag daarbij net doen also! U V001 aile mogelijkheden de goede vooropleiding en capaciteiten heeft. In de volgende kolommen geeft U aan welke studierichtingen na Uw eerste keus volgen. In de laatsre kolom vult U die studierichting in, die U het minst aantrekkelijk Hjkt. Boven elke kolom staat aangegeven hoeveel kruisjes U in die kolom kunt zetten. Let op: het aamal kruisjes per kolom is anders dan in de voorgaande rabel. Ook hier zijn weer aIs mogelijkheden opgenomen direct werk-zoeken en andere opleidingen v~~r her gevaI U niet in staat zou zijn de srudierichting(en) van Uw keuze te volgen en de andere mogelijkheden U helemaal niet aantrekkeIijk lijken.
HOE IS UW VOORKEUR OVER DE STUDIERICHTINGEN VERDEELD?
NET
KLAn Het Ii.ftt
Minder 9..09
Het min" 9"'9
tweede eerste keus
in
in voIgorde van. voorkcur
laatste
laatste keus
ecrstc kens
in
In
in
in
in
de:::c de::e de:::e deu deze kolom kolom kolom koloID kolom kolom kolom vier Degen viu Hn Un twe. !we' kruisje kruisjes kruisjcs kruisjes kruisjes kruisJes kruisje
de1te
twee
due
laatste keu;:en
van vocrkcur
in
in
in
in
in
In
de:e deze due de;:e de::e kolom kolom kolom kololtl kolom nt:gen vier twtc: Hn ~eD vier kruisJe kruisjcs kruisjes krnls!u kruisfes kruisjes kruisje due kolom
dc:ze kolom twee
Biologie
...........
.........
···1 ..
Diergeneeskunde
... ,. ......
,
Bouwkunde
.........
........
. ... I· ..... ...........
i·· .. ·
.
..........
........
...... I
Economie
.......
Filosofie
....... i···· .. ·· .. ··
....
Geneeskunde
.....
............ i········· .. ·
Landbouwkunde
............. I'
4"
7
5
.. " " " " ....
.......... .. .... _..-., I .. ·····
Naruurkunde
.....
........... j
Kunstgeschiedenis
...
.....
.............
Geschiedenis
Andere Opleiding
lailtste keus
In vnlgorde
keus
keuzen in
Het mind 9..09
Minder 9'.'9
twecde en derdc
twce
detde keus in
Het lieltt
4 . . . .• . . _
.. .. I· ....
.......
............ I ·
...... H
.............
unlversitair
.. I· ..
.. ·i········· I···
Andere Opleiding unl:'~:it'lr
....
·
.+ ....... .......... I"
Pharmade Psychologie
.........
.............
.........
.....
,.
............
..... .. ......... ..... .........
j
..
·I···
Rechten
Sociologie
I.. · ..
................... .....
:i ' ' ' i
i
i
Scheikunde
....
...........
.....
..... ............. .............
..........
.............
i·· .. ······ ..
Theologie
........... , .... :..... I·· ..
Werk :zoeken
"i"
6'
..... .... ,. ... ,..
I·
Techniek
....
I.. · .. · ..
Talen Tandheelkunde
• ... n
.............
,.,.,.
...... .... I,.· .. ··· ,.
i· .. ··
.....
.....
, ................
····1· .. ·..
Wiskunde Aamal kruisjes
1
2
4
9
4
2
1
2
4
9
4
2
57
AI! U techniek heeft ingevuld als eers/e, tweede of derde keus, dus in de eerste of tweede kolom, aan welke tech·' nische studie geeft U dan de voorkeur? U kunt dat aangeven door een a, b en c te zetten achter een van de volgende studierichtingen:
l. Electrotechniek 2. Geodesie
3. Metaalkunde 4. Mijnbouwkunde 5. Natuurkunde
6. Scheepsbouwkunde 7. Scheikunde (technologie) 8. Vliegtuigbouwkunde
9. Weg- en Waterbouwkunde 10. Werktuigbouwkunde 11. Overige (welke?)
a betekenc Uw eerste keus;
b Uw tweede en c Uw derde keus in de technische vakken.
Als Uta/en heeft ingevuld als eerste, tweede of derde kelts, dus in de eerste of tweede kolom, aan welke talen· studies geeft U dan de voorkeur? U kunt dat aangeven door een a, b en c te zetten achter een van de volgende studierichtingen:
1. Duits 2. Engels
3. Frans
4. K1assieke talen 5. Nederlands 6. Overige, welke?
a betekent Uw eerste keus;
b Uw tweede en c Uw. derde keus van de talenstudies.
Als U aan de mogelijkheid tot een andere opleiding de voorkeur geeft boven een of meer studierichtingen en hoven het direct werk zoeken, aan welke andere opleiding(en) denkt U dan?
Andere universitaire opleiding . Andere, nie! universitaire opleiding
58
D
Wat vindt U belangrllk als het 0"' een werkkring gaat?
Vindt U het belangrijk een leidende functie te hebben, of gaar Uw voorkeur uit naar werk, waarin je veel vrijheid hebt of verkiesr U een hoog inkomen. In de volgende cabel zijn een aantal aspecten opgenomen, die kunnen behoren bij bepaalde werkkringen. In de eerste kolom !cunt U weer invullen wat U het meesr aamrekkelijk Jijkt in Uw toekomstige functie door een kruisje in te vullen naasr de mogelijkheid, die U in de eerste plaats zou kiezen. In de tweede kolom kum U de twee mogelijkheden aangeven, die direct volgen op U eerste keuze enzovoorr, tot U in de laarste kolom weer aangeeft war U her minst aamrekkelijke vindt in een werkkring.
N.B. De mogelijkheden sluiren elkaar nier uit en kunnen dus zeer goed samengaan. Het gaat dan ook am de volgorde van Uw voorkeur - U kiest niet het een of het ander, maar U geeft aan welke aspecten van em werkkring U het meest aantrekkelijk lijken. -
NET
KLAn H.lliel,1
Mi.d.r g•••g
tWl!ede keus
'n
in volgorde van voorkeut
derde keus .n
in dez!! kolom
In dez:e kolom
laatste keu::en in
in
due iolorn _e vijl twee twee eEl> kruisje kruisjes kruisjes kruis}es ktuisjcs kruisjes
deze kolom
due
kolom
tweede en detde kens.
twee
eerste
deze
kQ!om twee
Minder gr•• g
Hellielsl
Hel minsl gr••g
eerste
laatste kens
keus
in due kolOnl
twee
in voJgorde V,Hl voorkeur
in
in
Het min,t gr••g
in
in
laatste kens
laatste keuzen in
in
in
deze
de:ze
kolom
knlam
de:;:!! due de::::e dezE: de=e kolDffi tolom kolom kolom kolom vijf twee twee een twee twee kruisje kruisjcs kruisjes kruisjes krulsjes kruisjes
Un krulsje
Afwisseling
..
.. ,.'
'
cen kruisje
, I·,·,····
Bedrijfsfunctie ""1'
.
"
"
Duidelijke taak ,
"
.. "
..... ... ". ,
'
Hogere functie , i"
Hoog inkomen
.
... ,'
"
Leiding geven
,.,
'''.,
............. I·
.....,.
,
., .... ,
y
i ,
,.,
Onderwijs
..
,
Specialistisch werk
.... f·
.
.. , .. f
".,'
,
. 5
i
... , ...... ,
.
,
.....
,
,
.".,
"
l'
.. .. '
... ,., .. , ... ,
,
f·········
,.,.,
,.,
..... , .... ....
....... I'"
Wetenschappelijk week
,
.. , ....
... .....
.......
.....
..... ,'
'1"" ,
Vrijheid
'6'
i··········· .,
Verantwoordelijk week
I· .. ······
f·,
...
Vaste positie
...
..
Nuttig voor anderen Omgang met mensen
,
,
,
...
.. ... , .......
........ , .. ......
Zelfscandigheid Aantal kruis jes
2
2
5
2
2
1
1
2
2
5
2
2
1
59
BIJLAGE II
Vergelijking tussen voorkeurindices en gemiddelde waarderingen Delft bouwkunde (N == 145): waardering universiteiten
%
absoluut hoog
midden
laag
hoog
midden
index
gemidd. waardering
voorkeur laag
Amsterdam G. U.
38
98
9
26
68
6
20
3,38
Amsterdam V. U.
25
88
32
17
61
22
- 5
4,13
27
94
24
19
64
17
2
3,98
125
20
--
86
14
--
86
1,58
Eindhoven
31
104
10
21
72
7
14
3,65
Groningen
39
94
12
27
65
8
19
3,42
Andere opleiding Delft
Leiden
40
90
15
28
62
10
18
3,57
Nijmegen
14
79
52
10
54
36
-26
4,72
Rotterdam
4
100
41
3
69
28
-25
4,65
67
78
--
46
54
-54
5,46
Twente
36
85
24
25
58
17
8
3,87
Utrecht
28
110
7
19
76
5
14
3,62
Wageningen
17
89
39
12
61
27
-15
4,46
Werk zoeken
9
58
78
6
40
54
-48
5,37
Tilburg
r
:=
-0,99
61
BIJLAGE II (vervolg) Vergelijking tussen voorkeurindices en gemiddelde waarderingen Delft bouwkunde (N
= 145): waardering
studierichtingen %
absoluut
Biologie
hoog
midden
30
106
laag
hoog
midden
9
21
73
voorkeur gemidd. waarindex dering laag
6
15
3,54
139
5
1
96
3
1
95
1,22
Diergeneeskunde
9
l19
17
6
82
12
- 6
4,18
Ekonomie
5
111
29
3
77
20
-17
4,39
Filosofie
12
119
14
8
82
10
2
4,05
Geneeskunde
14
122
9
10
84
6
4
3,81
Geschiedenis
6
129
10
4
89
7
- 3
4,03
Kunstgeschiedenis
39
103
3
27
71
2
25
3,21
Bouwkunde
Landbouwkunde
14
l15
16
10
79
11
1
4,08
Natuurkunde
15
120
10
10
83
7
3
3,90
Andere opl (univ)
10
127
8
7
87
6
1
4,13
Andere opl. (niet-univ)
14
115
16
10
79
11
- 1
4,05
Pharmacie
2
116
27
1
80
19
-18
4,63
Psychologie
22
116
7
15
80
5
10
3,67
8
104
33
6
71
23
-17
4,49
Scheikunde
11
109
25
8
75
17
9
4,26
Sociologie
8
131
6
6
90
4
- 2
4,01
23
101
21
16
70
14
2
3,97
4
104
37
3
71
26
-23
4,78
Techniek
25
110
10
17
76
7
10
3,65
Theologie
2
88
55
1
61
38
-37
4,98
4
89
52
3
61
36
-33
5,01
17
115
13
12
79
9
3
3,94
Rechten
Talen Tandheelkunde
Werk zoeken Wiskunde
r
62
-0,99
BIJLAGE II (vervolg) Vergelijking tussen voorkeurindices en gemiddelde waarderingen Utrecht wiskunde (N = 55): waardering studierichtingen
hoog
absoluut midden laag
% hoog 11
midden 84
voorkeur index laag 5 6
gemidd. 1 waarderimr 3,58
Biologie
6
46
3
Bouwkunde
4
49
2
7
89
4
3
3,65
Diergeneeskunde
1
44
10
2
80
18
16
4,38
Ekonomie
2
45
8
4
81
15
-11
4,29
Filosofie
8
39
8
15
70
15
0
3,98
85
4
7
3,70
Geneeskunde
6
47
2
11
Geschiedenis
3
46
6
5
84
11
6
4,15
Kunstgeschiedenis
5
45
5
9
82
9
0
4,23
Landbouwkunde
2
45
8
4
81
15
11
4,50
23
32
--
42
58
42
2,73
Andere opl. (univ)
3
48
4
5
88
7
- 2
4,17
Andere opL (niet univ)
3
43
9
5
79
16
11
4,27
1
4,17
Natuurkunde
Pharmacie
2
50
3
4
91
5
Psychologie
6
46
3
11
84
5
6
3,90
47
8
--
85
15
-15
4,50
Rechten Scheikunde
14
37
4
25
68
7
18
3,27
Sociologie
--
51
4
--
93
7
- 7
4.33
8
40
7
15
72
13
2
4,10
--
42
13
--
76
24
-24
4,77
80
5
10
3,65
Talen Tandheelkunde Techniek
8
44
3
15
Theologie
2
31
22
4
56
40
-36
5p6
Werk zoeken
2
29
24
4
-40
5,17
5
52 9
44
--
91
1,31
Wiskunde
50
91
r
= -
0,99
63
BIJLAGE II (vervolg) Vergelijking tussen voorkeurindices en gemiddelde waardering Rotterdam ekonomie (N
306): waardering universiteiten
%
absoluut hoog
midden
Amsterdam G. U.
103
178
Amsterdam V. U.
85
161
Andere opleiding
33
214
Delft
46
laag
laag
voorkeur index
gemidd. waardering
hoag
midden
25
34
58
8
26
3,30
60
28
52
20
8
3,80
59
11
70
19
- 8
4,23
206
54
15
67
18
- 3
3,97
2
71
27
-25
4,72
Eindhoven
7
215
84
Groningen
88
190
28
29
62
9
20
3,33
Leiden
94
189
23
31
61
8
23
3,31
Nijmegen
26
197
83
9
64
27
18
4,56
Rotterdam
246
53
7
80
18
2
78
1,83
58
165
83
19
54
27
- 8
4,21
Twente
6
218
82
2
71
27
-25
4,81
Utrecht
68
211
27
22
69
9
22
3,61
Wageningen
14
213
79
5
69
26
-21
4,58
Werk zoe ken
16
124
166
5
41
54
-49
5,51
THburg
r
64
0,99
BIJLAGE II (vervolg) Vergelijking tussen voorkeurindices en gemiddelde waarderingen Rotterdam ekonomie (N :::: 306): waardering studierichtingen absoluut hoog
midden
Biologie
23
262
Bouwkunde
41
Diergeneeskunde
18
Ekonomie
% laag
hoog
21
8
246
19
260
28
254
52
Filosofie
33
240
Geneeskunde
57
233
16
19
Geschiedenis
31
251
24
10
8
248
50
3
9
Kunstgeschiedenis
midden
laag
voorkeur index
gemidd. waardering
85
7
1
13
81
6
7
3,71
6
85
9
- 3
4,13
--
83
17
83
1,68
33
11
78
11
0
3,94
76
5
14
3,58
82
8
2
3,83
81
16
-13
4,35
89
8
- 5
4,15 4,04
3,90
272
25
3
Natuurkunde
19
265
22
6
87
7
- 1
Andere opl. (univ)
17
266
23
6
86
8
- 2
4,18
Andere opl. (niet-univ)
27
230
49
9
75
16
- 7
4,33
Landbouwkundc
Pharmacie
4
266
36
1
87
12
-11
4,39
Psychologic
63
223
20
21
72
7
14
3,53
Rechten
67
223
16
22
73
5
17
3,48
Scheikunde
32
232
42
10
76
14
- 4
4,13
Sociologie
54
244
8
18
79
3
15
3,53
Talen
50
232
24
16
76
8
8
3,70
Tandheelkunde
13
245
48
4
80
16
-12
4,44
Techniek
38
226
42
12
74
14
- 2
4,10
Theologie
13
172
121
4
56
40
-36
5,02
6
183
117
2
60
38
-36
5,08
27
203
76
9
66
25
-16
4,43
Werk zoeken Wiskunde
r
-0,99
65
0-" 0-"
BIJLAGE III De gemiddelde voorkeur voor de UNIVERSITEITEN van de onderzochte eerstejaars per universiteit.
Eerstejaars aan: Voorkeur voor:
G.U.
V.U.
Gron.
Leiden
Nijm.
Amsterdam G. U.
1
2,62
2,94
2,94
3,29 4,20
Delft
Eindh.
R'dam
Tilb.
Twente
2,83
3,76
4,22
3,23
3,71
4,15
4,18
4,11
4,78
3,81
4,58
4,30
4,26
4,47
4,23
4,26
4,32
2,40
4,06
4,52
2,67
4,43
3,19
Utrecht
Amsterdam V. U.
3,87
1,41
4,08
3,86
Andere opleiding
4,09
4,25
4,10
4,51
4,44
4,09
T. H. Delft
4,22
4,41
4,41
4,37
4,55
4,48
T . H. Eindhoven
4,58
4,89
4,80
4,84
4,61
4,56
3,14
1,35
4,84
Groningen
3,01
2,95.
2,64
2,67
3,01
3,78
4,06
3,26
3,79
3,12
Leiden
3,30
3,11
3,33
1,21
3,29
3,43
3,69
4,04
3
3,93
4,38
4,54
4,42
4,47
1
4,15
4,89
3,88
4,54
2,68
4,93
4,65
4,42
4,42
4,75
4,44
4,69
5,05
3,42
4,64
Nijmegen Econ Hogesch. R'dam
4,52
Econ. Hogesch. Tilburg
5,09
5,13
5,10
5,08
4,35
4,85
5,46
4,98
4,24
1,82
5,45
T. H. Twente
4,76
5,10
4,76
4,97
5,11
4,80
3,42
3,10
4,87
4,93
1
Utrecht
3,06
2,84
2,87
2,67
2,52
1,39
3,67
3,55
3,51
3,45
3,57
Lanb. h. sch. Wageningen
4,57
4,40
4,05
4,25
4,72
4,43
4,22
4,45
4,57
4,76
4,36
Werk zoeken
5,39
5,55
5,36
5,74
5,84
5,01
5,47
5,68
5,50
5,65
5,57
BIJLAGE IV De gemiddelde voorkeur voor de STUDIERICHTINGEN van de onderzochte eerstejaars per studierichting rechten H.B.S. B.
H.B.S. A. N
= 20
N
_
economie Gymn.
Gymn, "
= 14
N
= 78
f3
N = 24
H.B.S. A.
H.B.S. B.
N = 290
N = 137
Gymn. a N = 16
Gymn.
N
f3
;n
rechten
rcchten
_ techr:en
_
rechten
economie
-
ecollomie
economle
-
econcmie
_
gesehled.
_ _
socioi,. t:llen rechteh
-
filosofie
==
g~~~',' Tech,.
biologic psychologiot gelleeskunde
-
wiskun&e
2
talen
genecskunde
economie: economic
getch~denl.$
I~<;;t:d~..
--
9OCioiogie
-
psychologic
I*YChol. sociologl.e
-
fUosofie kunstgeschled.
e(:ouomie
rechi:en
-
~~t;t~1~en biolpgie
_
social.
.=r~. > gl!'neeskunde gesehied.
dl.ergcllce$.k.
economic
psycholQgie dkrgen .• landb.
4
andere opl.
-
and."opl. un. and. opt
andere opl. un. teclmiek
- ~~~ landbouwk.
talldheelk. werk :¢e'ken. wlskund
-
mosofie, lICheikunde geschiedenis phumacic kunstgeschicd.
natuutkunde
= -
biologie diergenecsk. _
bouwkuncle and. opl. un.
= t::db~;"k. -
theelogie
morone
techniek
4
-- ~~wJ!:; !iG1~':te - ~?o~r~·d.
=
=:
=
nat\lUl'k. theologie
scheikunrle
tandheelk.
natuurk!.lllde
~ociologie
de
-
bouw~. geneesk. rechun wiskullde filos, tcheikuhdc
_ -
geschied.
~~~~bg;[~'n.
:~: ~L
psychologic
bioI.. techniek
_
l~nJ~ •• lla(1.1Urkundot diergeneesk, and. opI. un., techniek
_
pharmacie,
un.
ph.annacic
undheelk. kunstge$chied.
oouwk,
schelliunde talf:n
bouwk., lrunst.
i!~~iek
diergen., iandbouwk.
-
_ _
~cheik.
= _
fHorofie
:::d~~t un.
= -
gelcnied.
~~i~;:nn.
ander(' upl.
theolog\c
tandheelk. _
_
= _
~~~pL tlvJ:uurk.
tandheelk.
and. opt. landbouwk.
~~~~:
bialc>glot dlergell. technie}!:
psychologie
=grJpgrr:n _
p~':~~~:
phat'nHlcie
iif=iek
scheikunde
bouwk.
geschied.
-
wiskundc wukunde
wetk :oekt:m
and.op!.
. - tandheelk.
techniek werk20eken _
werktC>eMn
_
theologie
-
werk
~oeken
w<'irk lOcken thcologje
'" -::)
_
-
_ werle :t¢eken
wi&kunde
_
werk'locken
thenlogie
BIJLAGE V
De gemiddelde voorkeur voor STUDIERICHTINGEN van vier jaars gesplitst naar hun vooropleiding.
HBS A
Gym.$
HBS B
eerste-
sociologie
Eerstejaars sociale geografie Voorkeur voor:
kategorie~n
HBS A
HBS B
Gym.a
Gym.$
hiologie
3.tl5
3,46
3,67
3,33
3.87
3,62
3.93
3,24
bouwkunde
4,19
3,64
4,23
3.tl3
4,28
3,97
4,24
4,49
diergenecskunde
4,10
4,05
3,92
3.83
3.99
4.08
4,36
4,32
ekonomie
3,42
4,08
4,46
5,00
3,24
3,tl7
3,tl7
4,00
filosone
4,04
4,10
3,62
4,33
:1,50
3,60
3,18
3,54
geneeskunde
3,75
3,56
3,15
3,00
3,66
3.41
3,47
3,27 3,71
geschicdcnis
3,04
3,41
3,58
3,83
3,30
3,63
3.23
kunstgeschiedenis
3,45
3,56
3,46
:1,00
3,68
3.71
3,53
3,83
landbouwkunde
4.01
4,21
4,15
3.67
4,32
4,33
4,47
4,,24
natuurkuncle
4,66
4,23
4,54
4,33
4,74
4,23
4,72
4,08
andere op!. (univ)
I,Btl
1,64
1,54
1,67
4,09
4,11
4,29
4,24
andere op!. (niet-univ)
4,Hl
3,92
4,15
4,17
4,19
4,19
4,08
4,46
pharmacic
4,51
4,61
4,92
4,50
4,57
4,61
4,71
4,44
psychologic
3,62
3.64
3,31
4,00
3,06
3,09
3,06
3,10
rechten
3,75
4,05
4,01:l.
4,00
3,40
3,73
3,58
3,80
scheikunde
4,77
4,41
4,38
4,17
4,76
4,3H
4,99
4,12 1.46 3,61
sociologic
3,12
3,36
3,15
3,67
1,49
1,57
1,63
tal en
3,29
3,05
3,54
3,50
3,14
3,70
3,05.
tandheelkunde
4,58
4,62
4,69
4,67
4,50
4,72
4,88
5,15
teclmiek
4,70
4,82
4,77
5,00
5,02
4,82
4,94
4,98
thcn!ogie
4,56
4.79
4,54
5,17
4.59
4.85
3,76
4,37
werk zoeken
5,00
5,62
4,46
4,67
5,01
5,23
4,69
5,37
wiskunde
5,56
4,38
5,3H
5,00
5,44
4,4H
5,27
4,27
68
BIJLAGE V (vervolg) I
ekonomie
rechten Voorkeur voor:
i
HBS B
HBS A
Gym. a:
Gym./3
HBSA
HBS B
Gym.a:
Gym./3
3,99
3,70
3,69
3,80
3,50
3,97
3,61
3,90
3,38
4,12
4,13
3,80
3,74
3,94
3,50
3,70
3,86
4,01
4,13
4,07
4.23
4,19
4,37
3,00
3,07
3,81
3,30
1,71
1,64
1,69
1,45
3,85
3,90
3,50
4,10
biologie
4,42
bouwkunde diergeneeskunde ekonomie filosofie
3,90
3,92
3,46
4,30
geneeskunde
3,55
3,38
3,21
2,96
3.57
3,76
3,81
3,53
geschiedenis
3,10
4,00
3,22
3,83
3,64
4.02
3,06
4,26
kunstge schi edeni s
3.85
4,15
3,51
4,22
4,25
4,53
3.94
4,32
4,24
4,13
4,39
landbouwkunde
4,55
3,86
4,24
4,61
4,19
natuurkunde
4,45
4,43
4,86
4,39
4,25
3,67
4.13
3,52
andere opl. (univ)
4,25
4.23
4,16
4,27
4,21
4.28
4,25
4,19
andere opl. (niet-univ)
4.05
4,31
4,23
4,59
4,29
4,30
4,56
4,90
pharmaCie
4,40
4,08
4,58
4,52
4,38
4,45
4,44
4,32
psychologie
3,55
3,79
3,31
3,54
3,56
3,50
3,75
3,71
rechten
1,45
1,36
1,74
1.67
3,32
3,81
3,38
3,52
scheikunde
4,95
3,92
4,74
4.17
4.30
3.90
4,44
3,90 3,52
sociologie
3,37
3,38
3,35
3,52
3,47
3,61
3,31
tal en
3,50
4,57
2,92
3.52
3,50
3.97
3,31
3,97
tandheelkunde
4,63
4,83
4,56
4,74
4.52
4,46
4,94
4,23
techniek
4,30
4.54
5,06
3,96
4,09
4,01
4.25
3,80
4,69
5,43 5,29
theologie
5,40
werk meken
4,80
wiskunde
4,80
i
I
4.69
4,39
4,43
4,93
5,05
5,69
4,97
5,13
5,19
5,12
5,56
4,69
5,60
4,17
4,78
3,84
4,88
I
3,65
69
i
I
BIJLAGE VI
Korrelaties tussen de voorkeursverdelingen der studierichtingen van vier kategorieen studenten, gesplitst naar hun vooropleiding. Sociale geografie RBS A
RBS B
Gym. a
Gym.f3
.890 Gym.f3
.853 Gym.{3
.884 Gym.fJ
.890 RBS A
.852 RBS B
.852 RBS A
.850 RBS B
.884 Gym. a
.766 Gym. a
.850 Gym. a
.766 RBS A
.853 RBS B
HBS A
RBS B
Gym. a
Gym. {3
.941 Gym.a
.954 Gym.f3
.941 HBS A
.954 HBS B
.914 HBS B
.914 HBS A
.867 HBS B
.844 RBS A
.844 Gym.f3
.867 Gym. a
. 841 Gym.{3
.841 Gym. a
Sociologie
Rechten Gym.
fJ
RBS A
RBS B
.852 Gym. a
.846 Gym.f3
.852 RBS A
.846 HBS B
.829 Gym. f3
.786 RBS A
.766 Gym.{3
.829 RBS A
.786 RBS B
.715 Gym. a
.715 RBS B
.766 Gym. a
RBS B
Gym. a
Gym. f3
.951 Gym. a
.959 Gym. f3
.951 RBS A
.959 HBS B
.888 RBS B
.888 RBS A
.816 RBS B
.843 RBS A
.843 Gym.{3
.816 Gym. a
.755 Gym. f3
.755 Gym.fJ
Ci
Gym.
Ekonomie HBS A
70
BIJLAGE VII De gemiddelde voorkeur voor de WERKASPEKTEN van de onderzochte eerstejaars per studierichting Eerstejaars studenten in:
Voorkeur
v~~r:
talen
sociale geografie
sociologie
rechten
ekonomie
geneesk.
tandh.k.
techniek scheik. +
alg. prop
techniek elektrot. + natuurk.
techniek werkt. + wen wb
techno bouwk.
wiskunde
afwisseling
2,84
2,63
2,72
2,91
2,96
2,86
3,44
3,15
2,88
2,70
2,38
3,04
bedrijfsfunctie
5,64
5,46
4,93
4,47
4,23
5,82
5,38
4,70
4,76
4,38
5,38
5,28
duidelijke taak
4,34
4,64
4,43
4,63
4,58
4,39
4,03
4,49
4,60
4,40
4,43
4,52
hogere functie
4,75
4,51
4,26
3,82
3,62
4,71
4,62
4,33
4,00
3,83
4,09
4,30
3,09
4,26
2,85
3,15
3,30
3,29
3,46
3,53
3,60
3,81
4,22
4,25
4,10
4,29
hoog inkomen
4,21
3,80
4,04
3,56
leiding geven
4,18
4.,02
3,85
3,47
3,41
4,43
4,65
4,06
3,85
nuttig voor anderen
3,97
3,86
3,57
4,06
4,29
2,89
3,35
4,45
4,64
omgang met mensen
2,94
3,09
2,50
2.96
3,71
2,66
3,38
4,00
4,18
3,91
3,78
3,95
onderwijs
2,97
3,45
5,07
5,30
5,47
5,37
5,82
5,40
5,40
5,62
5,48
4,13
specialistisch werk
4,97
5,03
5,24
5,40
5,15
4,26
4,18
4,45
3,96
4,80
5,04
4,58
vaste positie
4,51
4,65
4,71
4,51
4,40
4,78
4,21
4,44
4,41
4,47
4,78
4,36
verantwoordelijk werk
3,96
4,00
3,60
3,49
3,52
3,27
3,62
3,83
3,82
3,56
3,73
4,03
vrijheid
3,01
2,76
3,05
2,96
3,28
3,16
2,88
3,08
3,34
3,06
2,20
3,03
wetenschappelijk werk
4,35
4,39
4,50
5,20
4,92
4,12
5,26
3,57
3,25
4,54
4,68
3,19
zelfstandigheid
3,23
3,64
3,47
3,01
3,21
2,95
2,29
3,27
3,30
3,26
2,63
3,36
-::
t-.:l
BIJLAGE VIII Korrelaties tussen de gemiddelde voorkeuren voor de WERKASPEKT EN van de onderzochte eerstejaars per studierichting
1.
tal en
2.
soc. geografie
1
2
3
4
5
6
7
talen
soc.g.
soci01.
rechten
ekon.
geneesk.
tandk.
(
)
.96
(
.
8
10
11
12
werkt.
bouwk.
wisk.
9
scheik. electro
)
3.
sociologie
.70
.79
4.
rechten
.54
.65
.90
5.
ekonomie
.32
.48
.76
.94
6.
geneeskunde
.64
.68
.86
.67
.51
7. tandheelk. 8. 1) scheikunde 9. 2) elektrotechniek
.45
.51
.70
.74
.69
.78
.36
.50
.67
.69
.76
.66
.25
.40
.54
.55
.66
.56
.56
.95
10. 3) werktuigbouwk.
.35
.53
.79
.90
.96
.62
.74
.87
.80
(
)
(
) (
) (
)
)
(
.73
(
)
)
(
)
(
11.
bouwkunde
.62
.73
.84
.88
.84
.76
.82
.86
.7.6
.92
12.
wiskunde
.71
.78
.60
.49
.46
.61
.50
.80
.78
.59
1) 8 omvat scheikunde Eindhoven en Twente en alg. propaedeuse Twente.
2) 9 omvat elektrotechniek Delft, Eindhoven en Twente en natuurkunde Eindhoven. 3) 10 omvat werktuigbouwkunde Eindhoven en Twente en weg- en waterbouwkunde Delft.
(
)
.76
(
)
BIJLAGE IX De verdeling van de eerste keuzen in die gevallen, waar minder dan 75% de eerste
keuze op eigen universiteit heeft uitgebracht.
Eerste keuze uitgebracht op: Eerste keuze uitgebracht door:
G.U.
V.U.
andere oplerdifi~
Delft
Eindh.
Gron.
--
--
--
Leiden
Nijm.
R'dam
Tilburg
Twente
--
--
--
--
3
Utrecht
Wagen.
werk zoeken
--
--
G.U. duits
12
--
--
13
110
1
1
1
--
---
2
--
--
12
1
-
--
22
-
--
7
2
--
--
--
--
5
--
--
--
--
18
--
--
--
--
--
2
--
--
----
--
--
31
8
118
1
--
--
19
--
--
I
1
10
--
--
I
2
---
I
1
10
2
42
--
--
--
t
1
----
4
1
--
I
--
--
--
5
1
1
--
---
12
8
43
2
--
2
1
1
--
I
1
38
1
--
3
1
1
---
---
2
2
V.U. geneesk. social.
--
10
8
Groningen soc.geogr. Nijmegen 13
--
soc.geogr,
3
1
social.
9
4
soc.geogr.
3
--
I
social.
8
2
3
---
wiskunde
4
1
--
I
----
17
4
2
85
6
13
4
2
--
--
7
--
4
--
6
61
6
--
3
--
5
1
--
15
43
1
--
I
--
---
9
1
2
2
geneesk.
Utrecht
Delft bouwk. Emdhoven scheik. werkt.b. R'dam 32
23
6
11
2
27
29
7
148
4
1
8
1
2
rechten
3
--
--
I
5
3
--
8
4
2
1
3
4
1
12
---
--
5
---
I
social.
---
2
--
---
ekon.
Tilburg 17
5
1
5
8
11
4
24
8
84
3
6
2
--
rechten
2
1
--
--
--
I
--
3
--
7
--
2
social.
4
2
3
--
I
2
2
9
1
19
--
3
---
---
ekon.
73
~
BIJLAGE X
De verdeling van de eerste keuzen in die gevallen, waar minder dan 75% de eerste keuze op de eigen studierichting heeft uitgebracht Eerste keuze uitgebracht op: Eerste keuze uitgebracht door: G.U.
duits
----
engels
sociale geogr. sociologie
frans duits m.o, V.U.
Bioi.
sociale geogr. sociologie
Groningen rechten
Bouw.
I
Diet.
1
Econ.1 --
I
2
4
2
1
5
2
--
--
--
--
I
--
--
---
I
1
--
--
I
--
--
I
1
---
I
2
4
1
I
1
--
2
4
6
--
sociologie
Oesch.
3
--
--
Gen.
----
--
I
sociale geogr.
Filo.
--
-1
---
---
sociale geogr.
--
wiskunde R'dam
economie rechten sociologie
Tilburg
economie rechten sociologie
--
--
--
--
2
--
--
3
1
1
1
29
1
1
1
I
--
1
1
41
--
2
3
2
--
37
--
--
--
I
I
2
--
18
1
--
---
63
1
1
2
I
1
--
I
I
1
44
--
I I
1
3
1
I
--
2
Utrecht
1
2
1
1 2
--
1
2
2
1
12
1
2
1
------
4
3
1
15
--
--
3
2
4
--
--
I
1
1
2
1
3
1
1
42
6
--
--
1
1
--
1
--
I
2
--
38
4
--
5
I
--
--
--
9
1
1
1
2
3
-1
3
1
--
1
--
6
8
--
6
15
9
6
11
1
13
7
--
2
--
I
--
---
17
2
--
--
1
4
4
2
8
3
15
I
10
1
--
2
1
--
--
27
2
--
I
3
153
10
24
7
1
3
4
2
--
I
3
2
--
I
1
1
1
3
2
1
---
---
--
3
--
8
--
2
5
2
5
1
1
-1
--
46
1
--
---
--
--
7
2
--
--
--
3
3
--
---
--
--
3
--
1
1
1
I
2
I
1
--
2
2
--
2
1
I
--
--
--
1
I
--
1
6
--
--
2
6
--
6
4
--
1
3
4
97
--
--
28
--
---
--
--
--
2
4
--
--
--
--
1
--
I
2
--
--
--
--
--
1
--
--
1
--
--
1
1
Wisk.
3
1 I
I
1
--
Week.
--
2
--
--
--
Tech. Theal.
---
---
---
--
12
--
1 5
--
--
--
--
5
1
2
--
--
--
1
--
2
3
1
2
--
2
I
I
33
--
1
--
Tand~
--
1
sociologie
Talen
1
2
Nijmegen
--
Soc.
1
4
--
Schalk.
3
I
--
Rech.
35
1
I
Psych.
I
2
I
Phar.
--
--
--
opL
1
2
--
And.
--
10
--
And. un. opl.
3
6
--
Nat.
---
--
sociologie
sociologie
2
Land.
I
duits
Lelden
2
Kunst
--
--
I
I
1
---
---
--
2
--
--
1
--
1
1 2
1
BIJLAGE Xl
De gemiddelde voorkeur voor de WERKASPEKTEN van degenen, die talen of geneeskunde als eerste keuze hebben opgegeven.
Voorkeur voor:
taIen Ie keuze maar studeert ander yak
talen Ie keuze bij :
G.U.
G.U.
G.U.
G.U.
duits
engel,
frans
duits m.o.
Leiden duits
Leiden engels
3,25
3,04
2,33
3,16
3,67
2,57
afwisseling
2,56
bedrijfsfunctie
4,97
5,08
5,96
5,56
5,59
6,50
duidelijke taak
4,60
4,92
4,36
4,36
4,19
4,00
hogere functie
3,89
4,92
4,54
4,85
5,08
hoqg inkomen
3,05
4,50
4,39
4,23
4,43
leiding geven
4,06
3,75
4,50
4,28
nuttig voor anderen
4,19
4,08
4,25
4,10
geneeskunde Ie keuze bij : geneesk. Ie keuze maar studeert ander v.u. Gren. Leiden yak genee,k. genee,k. geneesk. 2,61
2,71
2,91
6,00
4,80
5,91
4,23
4,58
4,28
4,33
4,76
4,09
3,67
4,18
3,69
4,00
4,67
4,86
3,52
3,51
4,50
3,76
4,0;J
Nijmegen geneesk.
2,82
3,09
5,84
5,74
5,88
4,36
4,37
4,43
4,78
4,84
4,73
4,62
4,52
4,25
4,28
4,17
4,29
4,44
4,45
4,49
2,74
3,03
2,86
2,81
omgang met mensen
3,40
3,08
2,89
3,00
2,92
3,67
3,00
3,05
2,74
2,63
2,67
2,63
onderwijs
4,58
2,42
2,82
3,58
1,89
1,67
3,19
4,90
5,13
5,43
5,53
5,43
3,83
4,86
5,11
4,35
4,10
4,32
4,19 4,80
specialistisch werk
5,00
5,00
4,82
4,87
5,16
vaste positie
4,89
4,08
4,50
4,72
4,46
3,67
3,95
4,61
4,80
4,70
4,75
verantwoordelijk werk
3',98
4,33
4,00
3,79
3,92
4,00
4,05
3,75
3,36
3,17
3,20
3,27
vrijheid
2,84
3,00
2,64
3,00
3,38
4,83
2,81
3,01
3,03
3,16
3,21
3,22
wetenschappelijk werk
4,60
4,00
3,89
4,42
4,59
3,67
4,05
4,80
4,24
4,13
4,08
3,99
zelfstandigheid
3,29
3,58
3,39
2,90
3,57
3,33
3,33
3,13
3,03
2,88
2,96
2,89
_
...
BIJLAGE XII Ret totaal aantal eerste, tweede of derde keuzen uitgebracht op de STUDIERICR'TINGEN door de onderzochte eerstejaars per studierichting. N. B. Per studierichting zijn aIleen de vijf of zes studierichtingen opgenomen, die het hoogste aantal eerste, tweede of derde keuzen op zich verenigden.
Eerstejaars
Eerstejaars Ie, 2e of 3e keuze
talen
Ie, 2e of 3e keuze
uitgebracht op:
(N = 216)
uitgebracht op:
talen
188
andere univ. opl.
soc. geografie ( = 138)
109
psychologie
58
talen
37
kunstgeschiedenis
50
geschiedenis
36
geschiedenis
41
sociologie
35
filosofie
41
kunstgeschiedenis
29
.Eerstejaars
Eerstejaars
Ie, 2e of 3e keuze
sociologie
Ie, 2e of 3e keuze
rechten
uitgebracht op:
(N = 422)
uitgebracht op:
(N = 138)
sociologie
375
rechten
psychologie
125
geneeskunde
36
talen
110
talen
36
117
filosofie
82
geschiedenis
30
geneeskunde
81
ekonomie
28
geschiedenis
80 Eerstejaars
Eerstejaars Ie, 2e of 3e keuze
ekonomie
Ie, 2e of 3e keuze
geneeskunde
uitgebracht op:
(N = 488)
uitgebracht op:
(N = 761)
ekonomie
403
geneeskunde
742
rechten
104
biologie
260 198
psychologie
93
diergeneeskunde
talen
85
psychologie
15~
geneeskunde
83
talen
102
sociologie
83
76
BIJLAGE Xu (vervolg)
Eerstejaars Ie. 2e of 3e keuze
tandheelkunde
Ie, 2e fo 3e keuze
Eerstejaars techniek, scheik. + alg. prop. (N = 153).
= 35)
uitgebracht op:
tand heelkunde
31
scheikunde
geneeskunde
25
techniek
98
uitgebracht op:
(N
121
biologie
7
natuurkunde
57
diergeneeskunde
7
biologie
45
techniek
5
wiskunde
34
Ie, 2e of 3e keuze uitgebracht op:
Eerstejaars
Eerstejaars
teclmiek
techniek
elektr. + nat. (N
= 318)
Ie, 2e of 3e keuze uitgebracht op:
werkt. + w. en wb. 470)
(N
techniek
274
techniek
329
natuur kunde
215
bouwkunde
140
wiskunde
139
wiskunde
102
scheikunde
79
natuurkunde
99
biologie
44
scheikunde
61
Eerstejaars
Eerstejaars Ie. 2e of 3e keuze uitgebracht op: bouwkunde
bouwkunde 145)
(N
139
Ie, 2e of 3e keuze uitgebracht op:
wiskunde (N
= 180)
wiskunde
149 108
kunstgeschiedenis
39
natuurkunde
biologie
30
scheikunde
42
techniek
25
techniek
31
tal en
23
filosofie
29
psychologie
22
77