Christus alleen! Deel I
Ongebruikte rijkdom? - William Mason “Doet aan de Heere Jezus Christus.” Romeinen 13:14 Jaargang 7 nummer 11 – september 2005 Eerder uitgegeven preken van jaargang 7 1. De Wijnstok en de ranken! 2. Grote blijdschap! 3. Wat zal het getuigenis over u zijn? 4. De liefde van Christus 5. Het lijden van Christus 6. De bloedvloeiende vrouw 7. Hebt u de Geest ontvangen? 8. De grote Zaligheid – Deel 1 9. De grote Zaligheid – Deel 2 10. Tegen hoop op hoop! 11. Leef! Ja, leef!
Andrew Murray George C. Hutton John Flavel Octavius Winslow Horatius Bonar H.F. Kohlbrugge C.H. Spurgeon Andrew Gray Andrew Gray Ralph Erskine William C. Burns
Toelichting foto omslag: Iedereen weet het: geld maakt niet gelukkig. Je wordt niet gelukkig van het bezitten van veel geld. Het gaat er om of en hoe je het gebruikt. In dit boekje en in de volgende boekjes van deze serie laat William Mason zien wat de kern is van werkelijk christelijk leven: het bezitten én het gebruiken (aandoen) van Christus. In Hem, de rijke gift van God aan zondaars, is de grootst mogelijke rijkdom. Deze rijkdom is te verkrijgen én te gebruiken voor niets! In deze preek en in de volgende preken van deze serie roept William Mason, in navolging van Paulus, op tot het gebruiken, het aandoen, van Christus. Vandaar ook de titel van dit boekje: ‘Ongebruikte rijkdom?’.
Bronvermelding Oorspronkelijke titel: Preface, chapter I-IV Uit: The Believer’s Pocket Companion or, One thing needful to make poor sinners rich and miserable sinners happy, by William Mason Uitgegeven door: S. Jackson – 1813 Deze Tabernakeluitgave is de eerste van een serie van vier boekjes. In de komende tijd hopen we in vier boekjes de inhoud van ‘The Believers Pocket Companion’ in haar geheel uit te geven onder de serietitel ‘Christus alleen!’. De preek is vertaald onder verantwoordelijkheid van Stichting De Tabernakel. De originele Engelse preek is te vinden op onze website: http://www.tabernakel.nl Vormgeving en druk: Drukkerij AMV, Lunteren
Achterwoord
William Mason werd in 1719 geboren in een toenmalige buitenwijk van Londen. Hij werd bevoorrecht met een opleiding aan het gymnasium. Dit stond echter zijn vader, die klokkenmaker was, niet in de weg om hem in de leer te nemen toen hij de geschikte leeftijd bereikt had. In 1740 stierf zijn vader en liet hem achter met de zaak en de zorg voor zijn moeder, zus en broer. Hoewel Mason niet godsdienstig opgevoed was, was hij een trouwe bezoeker van de parochie-kerk en leefde hij uiterlijk volgens christelijke eisen. Omdat hij niet de vrede in zijn hart ervaarde waar hij naar verlangde, bezocht hij zo nu en dan Wesley’s kapel. Dit had grote geestelijke vooruitgang in zijn leven tot gevolg. Hij voegde zich bij één van Wesley’s gezelschappen en werd leider van een groep. Later verbond hij zich aan Whitefield en bleef verbonden met de parochiekerk. In 1783 trok Mason zich terug uit de klokkenzaak. In september 1791 werd zijn leven beëindigd door een ernstige verlammingsaanval. Vanaf het moment dat hij zich bij Whitefield aansloot, begon Mason te schrijven. Aanvankelijk schreef hij pamfletten, waaronder een protest tegen het verval van schriftuurlijk christendom. Later schreef hij ook grotere werken, zo ook het boekje waaruit deze preek genomen is. Vervolghoofdstukken van dit boekje zullen, zo God wil, later uitgegeven worden. William Masons uitgaven worden gekenmerkt door zuivere leer, diepe vroomheid en een vurige ijver voor de bekering en heiligmaking van zielen.
Preek Voorwoord Hoe denkt u over de Christus? Dit is de belangrijkste vraag in deze wereld. Zalig is die zondaar die van harte kan antwoorden: ‘Christus is mij dierbaar.’ Hij is zonder twijfel vrijgesproken, gerechtvaardigd, geheiligd en gered. Hij hoeft niet meer te vragen: “Wat moet ik doen om zalig te worden?” Hij is gerechtvaardigd in de Heere door Zijn eeuwige gerechtigheid. Hij is gered in de Heere met een eeuwige zaligheid. Voor zulke mensen is dit werkje bedoeld. Aan hen heb ik het in ootmoed gericht. Het is mijn bedoeling hen op te wekken op de weg van het geloof in Christus, het zien op Christus, het komen tot Hem en het in Hem blijven. Of, om het met de apostel te zeggen: “de Heere Jezus Christus aan te doen”. Dit alles opdat zij meer zoete gemeenschap met Hem genieten, meer van de niet te schatten dierbaarheid in Hem vinden en meer van Zijn wonderlijke liefde ervaren, die de kennis te boven gaat. Want als wij onze hemelse Bruidegom zo in hart en genegenheden aankleven, zullen wij meer geestelijk gezind zijn. Ook zullen onze harten nederiger zijn en zal onze wandel voorzichtiger en hemelser en ons leven heiliger zijn. Daardoor zullen wij meer gestorven zijn aan de wereld en haar ijdelheden, aan de zonde en haar ellende en aan de eigengerechtigheid en haar bedrog. Ik voel mij een oneindige schuldenaar aan mijn Heere om Zijn weergaloze liefde, rijke genade en heerlijke zaligheid. Ik zal nooit genoeg van Hem tegen mijn medezondaars getuigd hebben, zolang mijn hart kan kloppen, mijn tong kan spreken of mijn hand kan schrijven. Nu de Heere mij onlangs van een gevaarlijke ziekte heeft genezen, wil ik met vreugde dit nieuwe getuigenis van Zijn heerlijkheid uitdragen. Heere, schenk mij genadig vergeving en onderwerp krachtig al het kwade dat mij aankleeft. Vergeef mij uit vrije genade alles wat verkeerd is in dit en al het andere werk door mij gedaan. Werkelijk, ik zou al snel een losbandige antinomiaan worden, als ik nooit een goed werk zou proberen te doen, omdat ik als Paulus ervaar, dat “wanneer ik het goede wil doen, het kwade mij nabij is” en als ik nooit enige plicht vervullen zou, voor ik voel dat ik volkomen vrij ben van alle besmetting van de natuur en alles wat er in mij nog omgaat aan trots en ijdele eer. ‘Men noemt u al een antinomiaan.’, schreef een goede vriend uit het noorden. ‘In de leer of in de praktijk?’ vroeg ik. Hij antwoordde: ‘Niet in de praktijk, maar uw geschriften worden als het vuilste antinomianisme veroordeeld.’ Wel, dit is niet meer dan het gemeenschappelijke lot van allen die licht krijgen om te zien, in staat gesteld worden om te geloven en kracht krijgen om te strijden voor de schriftuurlijke leer van de volledige en absolute rechtvaardiging en de eeuwige zaligheid alleen door de Zoon van God. Dankzij God heb ik vele goede, heilige en godzalige vrienden die mij bemoedigen. Er zijn sommige mensen die direct klaar staan om degenen die in enige dogma’s met hen van mening verschillen voor antinomiaan uit te schelden. Maar het is volkomen duidelijk dat er in deze veroordeling weinig is van liefde, van christelijke liefde en van volmaakte liefde, waarvan men zo hoog opgeeft. De Heere vergeve het hun en stelle mij in staat om deze belediging over het hoofd te zien. Dit lijkt me echter een geschikte gelegenheid om het volgende te stellen:
1. De rechtvaardiging van zondaren vindt volkomen plaats door de vrije genade van God, op grond van het leven en sterven, de enige verzoening en de enige gerechtigheid van de Zoon van God, zonder enig werk en verdienste van ons. 2. De troost van deze rechtvaardiging wordt in het hart en het geweten genoten door het geloof door hen die door de Geest van God wedergeboren zijn. 3. Deze genade van God, die ons heil aanbrengt, leert ons krachtig om alle goddeloosheid en wereldse lusten te verzaken en nuchter, rechtvaardig en godzalig in deze tegenwoordige wereld te leven. 4. Dit geloof, waardoor het volbrachte heil van Christus aangenomen en genoten wordt, is een heilig geloof. Het wekt de geredde, gerechtvaardigde en geheiligde ziel op en spoort haar aan tot heiligheid in het hart, in de mond en in het leven. 5. Gelovigen zijn in Christus Jezus geschapen tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen. Niet om er geheel of gedeeltelijk door gerechtvaardigd te worden. Veel eerder om de lof van God te verkondigen die ons geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Om God te verheerlijken die ons overgebracht heeft in het koninkrijk van Zijn geliefde Zoon. Om de leer van God onze Zaligmaker te versieren. Om er, tot slot, blijk van te geven dat wij geschikt gemaakt zijn voor de erfenis van de heiligen in het licht. 6. Wij hebben geen bewijs dat wij het geloof van Gods verkorenen hebben als de vruchten van de gerechtigheid, die uit Jezus Christus zijn tot Gods eer, niet worden gedragen in ons leven. Als wij de zonde niet haten die we eens liefhadden en de heiligheid niet liefhebben, die wij eens haatten, hebben wij niet dat geloof waardoor het heil nu genoten wordt en dat een vaste waarborg is van het eeuwige leven in Christus Jezus. Voor allen die geloven is Christus immers net zo dierbaar als een Zaligmaker van de macht van de zonde, als dat Hij hen dierbaar is als Rechtvaardiger van de veroordeling om de zonde. Als men mij een antinomiaan noemt omdat ik deze schriftuurlijke waarheden geloof en er voor strijd, doe ik het ermee. Ik bid God dat ik er steeds meer in mag toenemen en overvloedig zijn en dat ik mag leven en sterven in dit gezegende antinomianisme. ‘O,’ zegt een andere vriend in het zuiden: ‘omdat u zo staat op goede werken en het bewijs van een heilig leven en heilige wandel, wordt u een Farizeeër genoemd. Men vindt u net zo wettisch als elke eigengerechtigde arminiaan.’ Hierop antwoord ik maar kort. Ik verafschuw van harte de hoogmoedige leer van Arminius, evenzeer als de losse beginselen van het antinomianisme. Toch betoog ik dit met klem en ik hoop dat ik dat tot mijn laatste snik zal blijven doen: het is niet goed tussen Christus en de ziel, als zij niet ernstig verlangt een voortdurende, onafgebroken en heilige gemeenschap met Hem te onderhouden, en zich beijvert om de middelen waar te nemen die gericht zijn op het leven en de kracht van een praktische, bevindelijke godzaligheid en zorgvuldig alles vermijdt wat tegengesteld is aan ons heiligste geloof. Met een nederig verlangen en oprecht streven om hiertoe op te wekken schrijven we dit werk. Geliefde lezer, dit boekje is speciaal uitgevoerd om in uw zak mee te nemen en het is bedoeld voor uw hart. Ik smeek u het in liefde aan te nemen, de fouten over het hoofd te zien en een zegen voor het boekje en de schrijver te zoeken.
Het Ene nodige “Doet aan de Heere Jezus Christus.” Romeinen 13:14
Het is heel duidelijk dat de volgende opmerkingen over de toestand van de religie in ons land vandaag de dag gemaakt kunnen worden: 1. Er is nooit een tijd geweest, waarin de kostbare waarheden van het Evangelie en de heerlijke genadeleer zo belasterd, veracht en belachelijk gemaakt worden door belijdende Christenen als nu. Een ingrijpende gedachte. Hierom hebben wij terecht te vrezen voor de uiterst pijnlijke en dreigende oordelen die dit zondige land zullen treffen. 2. In deze tijd zendt de Heere veel arbeiders in Zijn wijngaard, die het eeuwige Evangelie zeer helder, krachtig en getrouw preken. De Heere geeft dit Evangelie de vrije loop en legt er glans op, zodat scharen kostbare zielen voor Christus gewonnen worden. Deze zielen geeft Hij te leven in de rijke ervaring en te wandelen in het zoete genot van Zijn schuldvergevende liefde, rechtvaardigende genade, vertroostende vrede en heiligende invloed. Dit is een heel vreugdevolle waarneming. Dit is een gunstig teken voor onze zondige natie. 3. Er zijn nooit zoveel mensen geweest die belijdenis doen van Christus en van de waarheid, zoals die in Hem is, als vandaag de dag. Toch stellen heel veel belijders zich tevreden met de gedaante van de godzaligheid in plaats van met de kracht ervan, met het begrip van de waarheid in plaats van de ervaring ervan, met de naam van het geloof in plaats van de genade ervan, met de kale belijdenis van Christus in plaats van het werkelijke bezit van Hem. Wat zijn er weinig mensen van wie het hart verheugd is in Hem, voor wie Hij het middelpunt van de hoop is en van wie de genegenheden naar Hem uitgaan! Om deze reden zijn hun leven en wandel niet toegewijd aan de eer van Christus. Dit vraagt om veel zelfonderzoek, om een diep onderzoeken van het hart. Als ik naar het afwisselende beeld kijk dat ons land in onze dagen vertoont, “geeft mijn hart een goede rede op”. O, had ik toch de pen van een vaardige schrijver, om de weergaloze heerlijkheid, de ongeëvenaarde uitnemendheid van de Koning, de Koning der koningen, de Koning der heiligen, uit te schilderen: Koning Jezus, uw en mijn Koning. Koning van mensen die eens felle opstandelingen tegen Zijn kroon en regering geweest zijn! Maar wat een liefde van dit koninklijke hart! In plaats van met vlammend vuur wraak op ons uit te oefenen vanwege onze zonden, is Hij zowaar uit de hemel gekomen, met een vlam van liefde in het hart en weergaloze genade op de lippen. Hij is neergekomen om voor ons te sterven, om ons in Zijn eigen bloed van onze zonden te wassen, om de opstand tegen Hem in ons hart te overwinnen en om onze genegenheden naar Hem toe te trekken. Heeft Hij ons met Zijn dierbaar bloed gered? Heeft Hij ons gewillige, liefhebbende discipelen gemaakt door zijn krachtige genade? Ja, dat heeft Hij inderdaad gedaan, opdat wij zouden leven in het zoete genot van alle rijke zegeningen van Zijn koninkrijk, elke dag, ja, elk uur in Hem. Hij heeft dat gedaan, opdat wij heilig en zalig en Hem volledig toegewijd zouden zijn in leven en liefde. Dit is zijn liefhebbende wil voor ons. Maar waar komen dat zuchten en dat klagen, die twijfels en die vrees dan vandaan? Waar vandaan komt die achterdocht die het hart van de discipelen zo verscheurt, hun geest neerslachtig maakt en hun lieve Heere en Heiland onteert? Komt het niet hier vandaan: al zijn ze met Christus getrouwd, ze zijn voor Hem toch geen kuise maagden. Zij hangen Hem niet met hun hele hart aan. Zij leven niet voor Hem door het geloof. Zij gehoorzamen zijn dierbaar
woord niet: ”Blijf in Mij.” Bijgevolg dragen zij niet de inwendige vruchten van vrede en blijdschap in de Heilige Geest. Ook dragen ze geen vruchten van gerechtigheid in hun leven tot eer van God. Bekommerde discipelen, hoor en aanvaard de liefdevolle terechtwijzing van uw Heere: “Gij bekommert en verontrust u over vele dingen. Maar één ding is nodig.” (Luk. 10:41,42). O, had ik maar een eenvoudig oog om op Jezus te zien, een nederig hart om aan Zijn voeten te zitten en een eenvoudige ziel om elk woord dat van Zijn genadige lippen vloeit te horen en te geloven, opdat wij de liefde van Christus kennen, voortdurend kennen met het hart. Dit, dit is het ene nodige, om arme zondaars rijk te maken, vuile zondaars heilig en ellendige zondaars zalig in de tijd en vol vreugde in alle eeuwigheid. Weet uw roeping, geliefden van Christus. Let op uw enige taak. Denk aan uw belangrijkste opdracht. Het gaat niet om het uitspreken van een belijdenis of om het ophouden van een gedaante van godzaligheid. Het gaat erom elk dag, ja elk uur een warm, levendig en vertroostend gevoel van de liefde van Christus in uw hart te hebben. Hoe moet dat? Er is maar één manier: de Heilige Geest der Waarheid, Die Christus verheerlijkt, Die Zijn discipelen heiligt en troost, wijst deze ene weg door Zijn dienaar Paulus: “Doet aan de Heere Jezus Christus.” (Rom. 13:14). Sta ons enige overdenkingen toe over deze rijke woorden. Heere, help ons dat wij de heerlijkheid zien die erin schittert en dat ons verstand erdoor geoefend wordt, zodat wij het in de praktijk mogen brengen en er zoete troost uit mogen halen. Laten wij overwegen1: I. Wie er aangespoord worden om Christus aan te doen. II. Wat het inhoudt om Christus aan te doen. III. Christus aandoen in ons verstand. IV. Christus aandoen in ons geheugen. V. Christus aandoen in ons geweten. VI. Waarom we Christus aan moeten doen. VII. Wanneer we Christus aan moeten doen. VIII. De gezegende uitwerking en de gelukkige gevolgen van het aandoen van Christus. IX. Het gebruik en misbruik van ervaringen en gevoelens.
1
Deze puntenindeling is de indeling van de verdere hoofdstukken van deze serie. In dit deeltje is de uitwerking van punt I tot en met IV opgenomen. De uitwerking van punt V tot en met IX volgt in de volgende deeltjes van deze serie.
I. Wie er aangespoord worden om Christus aan te doen. Wonderlijk geheim van verbazende genade! Zondaars, u die inziet, weet en gevoelt, dat u enkel zonde bent, ja, de grootste der zondaren, u hebt het recht uit vrije gift om Christus aan te nemen, te bezitten en aan te doen. U, ja, u wordt hier opgeroepen om Christus aan te doen. Wat betreft de arme zielen die dood in misdaden en zonden zijn, zij hebben alle een eigengerechtigd hart en een ijdel vertrouwen en ijdele hoop. Waarom? Omdat hun verstand blind en hun geweten afgestompt is. Zij zien hun ellende niet en voelen niet hoe naar zij eraan toe zijn. Hen aansporen om Christus aan te doen zou net zo absurd en ijdel zijn als tegen een dood lichaam te zeggen dat het moet opstaan en kleren aan trekken. Maar u, levendgemaakte, verlichte, verstandige zondaars, van wie het geweten treurt om de zonde, van wie het hart aangedaan is door de vervloekingen van de wet en van wie de geest beeft bij de gedachte niets anders te hebben dan eigengerechtigheid. U verdrukten, door onweder voortgedrevenen, die niet te troosten bent door iets wat u in uzelf kunt vinden en voelen. U die uw eigen naaktheid ziet en steeds uw eigen gerechtigheid ziet als vuile vodden. U wordt aangespoord om Christus aan te doen. Paulus wist het beste wie hij aanspoorde. Hij beschrijft hen in het begin van deze brief als volgt: “Allen die te Rome zijt, geliefden Gods.” (Rom. 1:7). Niemand dan de geliefden van God de Vader hebben belangstelling in of behoefte aan Christus, Zijn geliefde Zoon. Maar waaruit bleek dat deze zondaars te Rome door God geliefd waren en dat er ook nu nog zondaars zijn die door God geliefd worden? Dit was zo duidelijk, alsof de liefde van God in leesbare letters op hun voorhoofd geschreven was. Het blijkt duidelijk uit twee heldere en uitdrukkelijke bewijzen: ten eerste waren zij de geroepenen van Jezus Christus, geroepen om heiligen te zijn. Als tweede bewijs wordt hun geloof genoemd (Rom. 1:6-8). De zondaar die begunstigd is met deze speciale en persoonlijke genaden, door God geroepen te zijn en het geloof in en door de Zoon van God te hebben, kan er even zeker zijn dat hij door God bemind is, alsof de stem van een aartsengel of de stem van God Zelf het hem vanuit de hemel toegeroepen had. Lieve Christenen, laten wij eerst nadenken over onze roeping. Wij staan niet genoeg stil bij de oneindige liefde, de verkiezende genade en de almachtige kracht van onze Heere. Dit alles wordt ons getoond in de krachtdadige roeping van ons, zondaren uit zonde, dood en hel tot de gerechtigheid, het leven en de hemel in Jezus. Heeft de Heere u uitgekozen en afgescheiden van een wereld van dode zondaren, om Zijn machtige stem te horen en Zijn liefdevolle roep te gehoorzamen? Hebt u de zoete, liefdevolle en overredende stem van de lieve Herder gehoord, die zei: “Kom tot Mij”? Bedenk dan dat dit komt omdat u door Christus bemind bent. De krachtdadige roeping door Christus is vrucht van de eeuwige liefde van God. Zondaars die in de eeuwigheid door God bemind en aan Christus gegeven zijn, moeten geroepen worden, moeten in de tijd tot Christus komen. Liefde, oneindige, eeuwige, onveranderlijke liefde is de oorzaak van onze roeping. Daarom is het doel van onze roeping in Christus te geloven, Hem aan te doen, te bezitten en te genieten. Want wij worden geroepen om in Hem heilig te zijn. “Hierom, heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, aanmerkt den Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus” (Hebr. 3:1). Hij is uw zoenoffer, uw rechtvaardigende gerechtigheid, uw heiligende Heere, uw liefhebbende Bruidegom, uw machtige Bewaarder en uw Leidsman, Die alle wijsheid bezit.
Toen u door Christus Jezus de Heere geroepen bent en tot Hem gekomen bent, hebt u Hem aangenomen als arme, behoeftige, naakte en ondergaande zondaar. Wandel dus nu in Hem met hetzelfde oog en gevoel voor uw eigen ellende, noden en behoefte aan Hem. Zie steeds op Hem, steun altijd op Hem en blijf voortdurend in Hem. Dan zult u nieuwe krachten uit Hem halen om u te sterken, nieuwe genade om u levendig te maken, nieuwe vrede om u te verkwikken, nieuwe liefde om u te verheugen en nieuwe invloed om u te heiligen. Zo zult u in alle dingen groeien in Hem, Die uw Hoofd is, namelijk Christus (Efeze 4:15). Broeders, zo ziet u uw hemelse roeping tot Christus, om Hem te aanschouwen, uit Hem te leven en in Hem te groeien. Dit houdt in dat u zich afwendt van alle zonde en eigengerechtigheid en dat u uw natuur en uzelf loslaat. U moet alle vertrouwen laten varen in wat u van uzelf bent, in wat u in uzelf voelt, in wat u ooit gedaan hebt of kunt doen aan uw rechtvaardiging en zaligheid. Wees niet langer meer met uzelf ingenomen. Verheug u, ja, verheug u altijd in Jezus Christus en “betrouw niet langer in het vlees” (Fil. 3:3). Nu is dit een harde les voor vlees en bloed. Ja, het is zelfs absoluut onmogelijk dat vlees en bloed deze dingen ooit leren of zich eraan onderwerpen. Onze natuur staat direct vijandig tegenover het werk en de manier van onze heilige roeping, die ons het op diepst vernedert en Christus het meest verhoogt. Onze natuur is niet alleen door de zonde verdorven, maar ook afschuwelijk trots. Daarom koesteren wij graag een goed oordeel over onszelf en wenden wij ons tot wat wij in onszelf vinden en voelen. Wij vertrouwen graag op onszelf dat wij rechtvaardig zijn en leven graag op een aangeboren voorraad genade, die wij in onszelf menen te bezitten. O, wacht u toch voor de zuurdesem van de Farizeeën. Bedenk voortdurend uw hemelse roeping, dat uw ziel zich altijd in de Heere heeft te verblijden en altijd in en van Hem heeft te roemen. Op deze manier zult u Hem steeds meer in uw hart, met uw mond en door uw leven verheerlijken. Zie dan dat u de Heere liefheeft, al Zijn heiligen. Want Hij heeft ons liefgehad met een eeuwige liefde, Hij heeft ons verlost met een eeuwigdurende verlossing. Hij heeft u “geroepen met een heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus, voor de tijden der eeuwen.” (2 Tim. 1:9). Let er ook op hoe Paulus hen die geloofden aanspreekt als ‘gelovigen’. Dit geloof is een genade van een nieuwe verbondsliefde. Het is een kostbare gave, die geschonken wordt aan allen die door God bemind zijn. Het is een genade die alleen bij hen hoort. Daarom wordt het genoemd “het geloof der uitverkorenen Gods” (Titus 1:1). Want “het geloof is niet aller” (2 Thess. 3:2). O gelovige, denk terug aan de tijd toen u geen greintje van deze kostbare genade van het geloof had. Bedenk altijd dat het geloof van de uitverkorenen Gods op Gods verkoren Knecht ziet en zich richt op Zijn geliefde Zoon “in Wie Zijn ziel een welbehagen heeft” (Jesaja 42:1). Weet altijd dat Jezus zowel de Werkmeester als het Voorwerp van uw geloof is. Zo zeker als uw geloof zich vestigt op Christus als haar Voorwerp voor leven en zaligheid, bent u door God geliefd en verkoren. Hiervan kunt u even zeker zijn, alsof Christus nu op aarde was en het u zei met Zijn onfeilbare lippen der waarheid. Het geloof laat zelf blijken dat het van God komt en bewijst dat de gelovige van God geliefd is en uit God geboren. Hiervan geeft het geloof zelf de volgende bewijzen: 1. In de eerste plaats ontvangt het geloof de waarheid van God ten aanzien van de eigen staat van de zondaar en hecht het hieraan zijn zegel. Als u een gelovige bent ziet u uzelf zoals het Woord van God dit u beschrijft. U beseft dat u in uzelf een arme, ellendige, blinde en naakte zondaar bent: u hebt het vonnis des doods in uzelf en u hebt geen hoop of hulp in en vanuit uzelf om zalig te worden. U weet en voelt dagelijks dat in uw vlees geen goed woont, dat de
zonde in u overvloedig voorkomt, dat uw natuur totaal verdorven en walgelijk is, en uw hart arglistig, meer dan enig ding en dodelijk, dat als u goed wil doen het kwade nabij ligt, dat u van uzelf geen goede gedachte kunt hebben, dat u in al uw streven om God te behagen tekort schiet ten opzichte van Zijn heerlijkheid en van uw plicht. U weet dat u nadat u alles gedaan hebt in alles een onnutte dienstknecht bent, altijd in alles ontevreden met uzelf. U rekent niets meer voor al uw werken en daden. U ziet immers dat al uw gerechtigheden niets beter zijn dan een wegwerpelijk kleed. Daarom kunt u geen vertrouwen in uzelf hebben. U durft niet in het vlees te betrouwen. U kunt geen vertrouwen stellen in uw eigen werken. Het geloof heeft immers de Goddelijke waarheden in uw hart gebracht. U hebt niet alleen het begrip ervan in uw hoofd, maar ook het innerlijke besef en de ervaring ervan in uw ziel. Zo wordt u door het geloof in de vernederende vorm van Gods waarheid gegoten. Degenen die trotse, eigengerechtigde harten hebben, zijn vreemd aan de vernederende genade van het geloof en zien de blijvende noodzaak om de Heere Jezus Christus aan te doen niet. U ziet er wel elke dag de noodzaak van in. U wordt als geliefd kind van God ook vermaand om dit te doen. Immers: 2. Het geloof laat zien dat het van God afkomstig is, wanneer de gelovige zondaar zichzelf oordeelt in overeenstemming met de wet van God. Gods wet is een afschrift van Zijn heilige gedachten en Zijn heilige wil. Het geloof neemt haar aan als de juiste regel voor een recht oordeel. U gelooft en belijdt dat de wet heilig is en dat het gebod heilig is en rechtvaardig en goed. Ook gelooft en belijdt u dat de zonde in uw ogen bovenmate zondig is door het gebod, want door de wet is de kennis der zonde. Daarom ziet u uzelf als vervloekt door de wet, als een overtreder van haar rechtvaardige, heilige en billijke eisen. U ziet de wet als een bediening der verdoemenis. Zij verdoemt u als een zondaar om alles wat u doet. U ziet dat u altijd tekortschiet in het voldoen aan haar volmaakte eisen. Uw mond wordt gestopt. U bent schuldig. In uzelf hebt u niets om op te pleiten of om een reden aan te voeren waarom u tot in alle eeuwigheid haar vloek en toorn niet zou moeten dragen. Zij spreekt enkel van toorn tot u. Zij brengt toorn in uw geweten. Hoewel u de heilige wet liefheeft en er naar de inwendige mens een vermaak in hebt, ervaart u toch dat de wet door het vlees krachteloos geworden is. Hierdoor ziet u dat u net zo min in staat bent om aan de gerechtigheid van de wet te voldoen als dat u in staat bent om haar toorn en vloek af te wenden. Beide zijn voor u even onmogelijk als het scheppen van de wereld. Hierdoor ziet en belijdt u “dat uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd zal worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde”. (Rom. 3:20). Want overtuigen en veroordelen is alles wat de wet kan doen. Ondanks dit alles eert u de wet van God door geloof te hechten aan haar zuiverheid en volmaaktheid. U eert de wijsheid van God in het geven van de wet opdat de misdaad te meerder worde. U eert de rechtvaardigheid van God, door te geloven dat Zijn oordeel rechtvaardig is als Hij de vloek over u uitspreekt, omdat u weet dat u niet gebleven bent in al hetgeen geschreven is in de wet om dat te doen. U eert de waarheid van God door te geloven, dat u, schuldige zondaar, nooit gered zou kunnen worden van haar strenge vloeken en vreselijke straffen, tenzij u aan elk rechtvaardig gebod volkomen voldaan hebt. U eert de heiligheid van God door te geloven dat Hij de zonde uitermate verafschuwt en te rein van ogen is om de goddeloosheid te kunnen aanschouwen. Hierdoor ziet u de noodzaak van Christus aan te doen, en met Zijn gerechtigheid bekleed te worden. Deze Christus is “het einde (of de Vervuller) der wet tot rechtvaardigheid voor een iegelijk die gelooft.” (Rom. 10:4). Daarom: 3. Laat het geloof blijken uit God te zijn, door met vreugde het Evangelie van Zijn genade aan te nemen. Dit Evangelie van Zijn genade is de bediening van de gerechtigheid, de blijde
boodschap van vrije en volkomen zaligheid, aangebracht door het leven en sterven van Zijn geliefde Zoon. De God der genade en u zijn het eens. Hij geeft alle eer en heerlijkheid van de redding van zondaren aan de Zoon van Zijn liefde. U aanvaardt dit. De Vader heeft de Zoon lief. U ook. De Vader zegt: “Dit is Mijn geliefde Zoon.” U gelooft Hem. God zegt: “Hoor Hem.” U antwoordt: ‘Ik heb Zijn stem lief. Ik hoor en gehoorzaam de dierbare woorden van leven en heil van de lippen van mijn Heiland. Naar wie zou ik gaan? Naar wie zou ik luisteren, als U het niet bent, Zoon van God? Want U, en U alleen hebt de woorden van het eeuwige leven, om ze tot mij, verloren zondaar te spreken.’ De Vader heeft uw zaligheid geheel in de handen van de Zoon gegeven. Het geloof brengt u tot de blijdschap die daarin is. U eert de Zoon. U eert ook de Vader. U eert de Vader, door het getuigenis aan te nemen dat Hij gegeven heeft dat het eeuwige leven in de Zoon is. U eert de Zoon door te geloven dat in Hem het eeuwige leven is. U eert Zijn dierbaar bloed door te geloven dat het de enige verzoening voor de zonde is, en dat verlossing en vergeving van zonden alleen in dit bloed te vinden zijn. U eert Zijn leven van gehoorzaamheid, door te geloven dat daardoor de hele wet volkomen vervuld en een eeuwige gerechtigheid aangebracht is en dat u als zondaar door de toerekening van die gerechtigheid volkomen rechtvaardig bent in het oog van God. U eert de dood van Christus door te geloven dat Christus een vloek voor ons geworden is, dat Hij de vloek van de wet, die op ons lag, gedragen heeft en dat Hij alle vreselijke straffen in onze plaats gedragen heeft. Waar het geloof in Christus zo in het hart aanwezig is, is het werkzaam door liefde van Christus en liefde tot Christus. Het heeft graag gemeenschap met Christus en verheugt zich in een leven dat volledig toegewijd is aan de heerlijkheid van Christus. Daarom: 4. Bewijst het geloof dat het van God komt, doordat de gelovende ziel heiligheid liefheeft en goddeloosheid haat. Eerst was hij dood ín de zonde, nu is hij dood áán de zonde. De zonde die eens zijn hoogste genot was, is nu zijn grootste last. Hij zucht onder het lichaam van de zonde, dat hij meedraagt. Hoewel de zonde niet over hem heerst, leeft zij nog steeds in hem. Daarom walgt hij van zichzelf en verafschuwt hij de zonde hartelijk. Hij weet dat de zonde scheiding maakt tussen een heilig God en een zondig schepsel. Hij ziet de slechtheid van de zonde en de vloeken die zij meebrengt in het kruis en het lijden van zijn Heiland. Hij gelooft dat het bloed van God vergoten is om de zonde te verzoenen en dat de zonde zo bloedrood was, dat niets minder verzoening zou kunnen aanbrengen voor haar boosaardigheid en haar schuld. Hij gelooft dat de zonde het gruwelijke is dat God haat. Hij vreest te zondigen uit vrees nieuwe schuld op te lopen. Hij vreest door zijn zonde de Geest te bedroeven, zijn troost te verliezen en aanleiding te geven dat zijn liefhebbende Vader Zijn ongenoegen toont, waardoor een hel van benauwdheid in zijn geweten zou binnengaan, in plaats van een hemel van liefde. Door het Woord van God leert het geloof de zonde te zien zoals ze is. Het leert ook de toorn van God te zien, zoals die in dat Woord geopenbaard is. De gelovige strijdt tegen de zonde, omdat die tegenstrijdig is aan de heilige natuur van Zijn hemelse Vader en zijn staat als kind van God en nieuw schepsel in Christus Jezus. Daarom kan hij niet in de zonde blijven opdat de genade groter zou worden. Omdat hij de overvloed van Gods genade voor zich ziet, blijft hij strijden tegen de zonde in hem. Door het geloof houdt hij de hoop vast dat hij volkomen van de mens der zonde verlost zal worden. Hij blijft voortdurend oorlog voeren tegen de zonde die in zijn leden is. Door het geloof ziet hij op Christus en roept tot Hem om hem te verlossen, zowel van de zonde als van de toorn. Dat is de gezegende aard van het dierbare geloof van de uitverkorenen Gods. Terecht wordt daarom het geloof in het Evangelie genoemd “uw allerheiligst geloof” (Judas:20).
Sta eens stil, beste lezer, en onderzoek het. Hebt u dit dierbare geloof ontvangen? Al is het maar heel klein en heel zwak, als een mosterdzaadje, toch bent u door God de Vader geliefd. U bent geroepen door Zijn geliefde Zoon, u bent een heilige in Christus. U, ja, u, al bent u nog zo verachtelijk en verdoemd in uw eigen ogen, toch bent u die levendgemaakte ziel, die ontwaakte zondaar, die springlevende gelovige, die hier door Paulus wordt aangesproken en vermaand: “Doet aan de Heere Jezus Christus.” Doe als een arme zondaar deze volkomen Heiland aan. Roem altijd in Zijn volmaaktheden. Verheug u dat u in Hem volmaakt bent.
II. Wat het inhoudt om Christus aan te doen. Een gelovige in Christus wordt aangespoord om Christus aan te doen. Toch stelt Paulus duidelijk het volgende: “Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan.” (Galaten 3: 27). Als dan alle gelovigen door één Geest in Christus gedoopt zijn en Christus aangedaan hebben, waarom worden zij dan weer aangespoord om Christus aan te nemen? Een zondaar doet, op hetzelfde ogenblik dat hij in Christus gelooft, Christus aan als zijn verzoening, gerechtigheid en zaligheid. Hij wordt met Christus verenigd. Zijn zonden worden vergeven door het bloed van Christus. Zijn ziel wordt gerechtvaardigd in de gerechtigheid van Christus. Zijn persoon wordt in Christus aanvaard. Hij heeft toegang tot God door Christus en hij heeft het eeuwige leven in Christus. Dit is de dierbaarste waarheid. Dit is de heerlijkheid van het geloof. Dit is de blijdschap en vreugde van gelovende zielen. Vóór deze ziel echter tot de volle genieting van Christus in de eeuwige heerlijkheid komt, ontmoet hij nog veel moeilijkheden: veel vijanden, veel beproevingen en moeilijkheden, een lichaam van zonde en dood om van bevrijd te worden, veel lusten die gedood moeten worden, veel verdorvenheden die onderworpen moeten worden, een legioen zonden om tegen te strijden, genaden die beoefend moeten worden, plichten die uitgevoerd dienen te worden, heiligheid die volmaakt moet worden. In het kort: hij moet Christus in de wereld verheerlijken met zijn leven en wandel. Hoe kan dit alles worden gedaan? Alleen door Christus, die hem kracht geeft. Daarom moet hij steeds Christus aandoen: Hem beter leren kennen, rijkere en zoetere kennis van Zijn genade en liefde ontvangen en meer geworteld worden in Zijn liefde en bevestigd in Zijn zaligheid. Zijn hart, hoop en genegenheden moeten meer op Christus gericht zijn. Zijn ziel moet meer verzwolgen zijn in de oceaan van Gods eeuwige liefde in Christus, zodat hij meer aan het beeld van Christus gelijkvormig wordt. Zo mag hij, zolang hij leeft, als een goed soldaat van Christus onder Zijn banier als een man strijden tegen de wereld, het vlees en de duivel. Om dit vrolijk en getroost te doen, worden wij aangespoord om Christus aan te doen. Dit houdt het volgende in: 1. Deze aansporing laat ons het aandeel van de gelovige aan Christus zien en het vrije en voortdurende gebruik van Hem, waartoe de gelovige wordt opgeroepen. Overweeg dat Christus ons gegeven is om Hem te genieten. Hij heeft Zich voor ons gegeven, opdat wij Hem mogen aannemen, aandoen en bezitten in alles waarvoor Hij geleefd heeft en gestorven is, in Zijn liefde, genade en heil. Hij is het Brood des levens, wij moeten ons dagelijks met Hem voeden. Hij is het water des levens, onze zielen moeten steeds daarvan drinken. Hij is onze gerechtigheid, wij dienen Hem voortdurend aan te doen. Hij is onze kracht, wij moeten ons steeds met Hem kleden. Wij moeten niet alleen een dierbare Christus bezitten, maar wij
moeten ook gebruik van Hem maken en van Hem genieten in al Zijn dierbaarheid. Hij is niet alleen een Fontein van heil, maar wij moeten ook met vreugde water uit Hem scheppen en daarvan drinken om onze ziel te verkwikken. Het was niet genoeg dat de koperen slang opgericht werd, maar er moest ook naar gekeken worden, opdat zij die gebeten waren genezen zouden worden. Het is niet genoeg geloof te hebben waaruit we leven, maar wij moeten leven door het geloof dat we hebben in de Zoon van God, om steeds weer een voorraad genade, troost en kracht uit Hem te halen, zoals de tak sappen trekt uit de wortel, de ledematen gestuurd worden door het hoofd en de emmer water put uit de fontein. Een goede vriend drukte dit heel duidelijk uit in een brief aan mij over een eerdere druk van dit werk: ‘De gelovige heeft net zo goed een volkomen heiligmaking in zijn Heere en Heiland, als dat hij een volkomen rechtvaardiging heeft. Als hij nadert tot de troon der genade, kijkt hij over schuld en genade in zichzelf heen en pleit alleen op het heil van Jezus. De gekruisigde Christus is niet alleen de bron van vrede, aanneming en ootmoedige vrijmoedigheid, maar ook de bron van de inwendige vruchten en heiligheid van het hart. De zonde kan alleen gedood worden door te zien op Hem Die aan het kruis gehangen heeft om verzoening te doen. De heerlijkheid van God te zien in het aangezicht, de Persoon en het werk van Jezus is het enige dat de ziel verandert naar hetzelfde beeld. Christus is de boom des levens, van wortel tot tak. Hij is de tempel, het altaar en het offer, de gever en de gave. Hij is alles waar een gelovige van afhankelijk is. Wanneer Christus zo wordt aangenomen, is Hij de oorzaak van de knop, de bloesem en de vrucht van heiligheid. Een volmaakte Christus is een hartsterking in tijden van uitputting. Hij is een deur van hoop in tijden van moeite en verzoeking, een Geneesheer van geestelijke ziekte, iemand die de armen en benen heelt nadat zij gebroken zijn door moedwillige zonde of door een ergerlijk afvallig worden, een Bron die Zijn eigen genaden in het hart bewatert, een altaar dat elke gave die erop geofferd wordt heiligt. Hij is in één woord de Bron van alle zaligheid en vrede, reinheid en heiligheid, hier en eeuwig. Onze heiligmaking is in Christus volmaakt. Heiligheid in Zijn kind bewijst dat het wettig geboren is. Het is van verschillende maat, groeit krachtens zijn aard hier beneden en zal mogelijk ook in de hemelse gewesten nog toenemen. Daar zullen wij, naar ik vertrouw, elkaar spoedig ontmoeten en eeuwig zalig zijn.’ Nu wordt het geloof aan ons gegeven met het doel dat wij de hand leggen op Christus en gebruik van Hem maken, Hem aandoen, Hem aanhangen en over en in Hem roemen. Daarom doet de Heilige Geest een beroep op ons om onze slaperige zielen wakker te schudden en te prikkelen. “Waak op, waak op, trek uw sterkte aan, o Sion! Trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem.” (Jesaja 52:1). O ziel, wie is uw sterkte als Christus het niet is? Wat zijn uw sierlijke klederen anders dan het rijke gewaad van Zijn volmaakte en eeuwig heerlijke gerechtigheid? Word dan wakker op deze heerlijke Evangeliedag, op deze gezegende tijd van verheuging. Werp alle traagheid en slaperigheid af. Leg uw verdriet en rouw af. Doe Christus aan en verheug u en wees blij in Hem. Doe Hem aan als uw Heere, zodat Hij in en over u regeert: als uw Jezus om u van al uw vijanden te redden, als uw door God gezalfde Christus om u te zegenen met genade en u te kronen met heerlijkheid. Doet zo de Heere Jezus Christus aan. 2. Het aandoen van Christus houdt ook nieuwe daden en verzoeken van de gelovende ziel in, in het beoefenen van het geloof in Hem, in hoop op Hem, in verlustiging in Hem, in het aanroepen van Hem, het horen van het gepredikte Evangelie van Zijn genade, het lezen van de Schriften die van Hem getuigen, het eten van Zijn gezegende lichaam en het drinken van Zijn dierbaar bloed aan Zijn tafel, en dergelijke.
Bij het gebruiken van al deze middelen dienen we ernaar te streven om Christus opnieuw aan te doen als de heerlijkheid van ons hart en de vreugde van onze ziel. Christenen hebben niet alleen deel aan het geloof in Christus, maar ook is de werkzaamheid van hun gemoed te beschrijven als een steeds weer geloven in Christus, een van Christus horen, een tot Hem komen, een op Hem leunen, Hem aanhangen, in Hem blijven, op Hem zien, uit Hem leven en Hem dagelijks aandoen. Deze woorden uit de Schrift beschrijven het handelen van de zielen van de gelovigen. Dit wordt zo beschreven opdat zij niet tevreden te stellen zijn met terugzien en denken dat zij eens geloof hadden, dat zij vroeger een bepaalde ervaring gehad hebben en daarop nu in geestelijke luiheid mogen rusten en meezwemmen met de stroom van het leven in vleselijke gerustheid, net zoals de rest van de wereld doet. Nee! Het levende geloof in een levende Heiland heeft een heel andere invloed op levende zielen. Zij kunnen niet tevreden zijn als zij Christus niet opnieuw aandoen en Hem niet steeds genieten. Dit is de heerlijkheid van het geloof. Daarom: 3. Preciezer omschreven houdt het aandoen van Christus in dat wij dagelijks, ja, voortdurend ons verstand, geheugen en geweten met Christus en met de waarheid die in Hem is bekleden. Die waarheid houdt ons voor wat Hij voor ons gedaan heeft, wat Hij voor ons is en wat Hij nu voor ons doet aan de rechterhand van God. O gelovige, het is een heel dierbaar werk om Christus aan te doen tot troost van uw verstand, tot opfrissing van uw geheugen en tot vrede en vreugde van uw geweten. Dit zou uw dagelijkse en voortdurende oefening moeten zijn. En dit in de volle overtuiging dat u zonder Hem inwendig te genieten niet gelukkig kunt zijn van binnen, niet getroost kunt zijn in uw wijze van leven en niet heilig kunt leven. Maar als Christus steeds in uw verstand, geheugen en geweten leeft, zal alles van binnen vredig en zalig en alles van buiten voor de Heere heilig zijn. Maar, zal men vragen, wat wordt bedoeld met verstand, geheugen en geweten? Laten wij over elk enkele opmerkingen maken. Het verstand, of het gemoed, kunnen we noemen het vernieuwde begrip of onderscheidingsvermogen, dat God een mens gegeven heeft van geopenbaarde waarheden door de Geest der wijsheid en openbaring in de kennis van Christus. De ogen van het verstand zijn verlicht om te weten wat de hoop van iemands roeping is in Christus (Efeze 1:17,18). Daardoor wordt men geestelijk in plaats van vleselijk en in plaats van alleen te denken aan vleselijke dingen bedenkt men geestelijke dingen. Het verstand is gericht op Christus. Het zegt amen op de bijbelse waarheden die in Hem zijn en op de weg des heils door Hem. Zo wordt het verstand gevormd en in staat gesteld er aandacht aan te besteden en zich blijvend erin te verlustigen en ermee bekleed te worden. Daarom zegt Paulus: “Met het gemoed dien ik de wet van God.” (Rom. 7:25). De Heere schrijft immers Zijn wet in het verstand van Zijn volk, zoals Hij beloofd heeft in Hebr. 10:16. Vandaar dat er gezegd wordt: “God heeft ons gegeven een geest der gematigdheid.” (2 Tim. 1:7). Hieruit blijkt dat niemand van nature een gezond begrip heeft van de beginselen en leer van het Evangelie. Maar dit is een gave van Gods genade, overeenkomend met verbondsliefde. En dat dit gezonde verstand een gevolg is van een verlicht begrip en oordeel in geestelijke zaken, blijkt uit het feit dat het geoefend wordt in de gezonde, heilige en heilzame waarheden van het Evangelie van Gods genade en heil door de Zoon van Zijn liefde. Om het met de apostel te zeggen: door de Heere Jezus Christus aan te doen. Dit is de edelste en meest verheven daad van het gemoed. Christen, zie dat hierin de zaligheid van uw verstand bestaat. Onder het geheugen van de Christen verstaan we het vermogen van de nieuw geboren ziel, dat Schriftwaarheden vasthoudt, in de herinnering terugroept in hun wezen, kracht en belangrijkheid. Het geheugen is er de heilige opslagplaats van en is als het ware de dienares van het gemoed. Daarom zegt Paulus tot de Corinthiërs: “Voorts, broeders, ik maak u bekend
het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat; door hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze, als ik het u verkondigd heb; tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt.” (1 Kor. 15:1,2). Hier ziet u duidelijk welke nadruk Paulus legt op de noodzaak van het vasthouden en het bewaren van de belangrijke waarheden van het Evangelie in het geheugen. Dit maakt ons geloof levendig en onze hoop vast. Het verlevendigt onze zielen en redt ons dagelijks van de zonden. Paulus bindt het de Hebreeën ernstig op het hart: “Daarom moeten wij (die door genade geloofd hebben) ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien.” (Hebr. 2:1). Hier zien we het nut van het geheugen en de noodzaak dat het voortdurend geoefend wordt in het terugroepen, zich herinneren en vasthouden van de dingen die wij uit het Evangelie van Gods genade gehoord hebben en van de zaligheid van Zijn Zoon, zodat wij een levendig gevoel daarvan hebben in ons hart. Doe daarom Christus steeds aan in uw geheugen. Onder het geweten van de Christen verstaan wij de inwendige kennis en het getuigenis dat de ziel heeft van eigen zonde en ellende, door de overtuiging door het Woord en de Geest van God. Zodoende antwoordt het geweten als een inwendige echo op de klank van het Woord buiten ons. Het Woord verkondigt: “De hele wereld is verdoemelijk voor God.” (Rom. 3:19). Het geweten getuigt: ‘Ik voel de schuld en vrees de toorn die daarom op mij rust.’ De Geest getuigt in het Woord van vergeving van zonde, vrede met God en rechtvaardiging voor God door het bloed en de gerechtigheid van de Zoon van God. Het geweten van de Christen geeft hetzelfde getuigenis inwendig. Hierom heeft de gelovige “een goed geweten” (1 Tim. 1:5). “Onze harten met het bloed van Christus gereinigd zijnde van het kwaad geweten.” (Hebr. 10: 22). Bovendien heeft het ook “de vraag van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden.” (1 Petrus 3:21). Christus is gestorven om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Dit is zijn enige pleitgrond bij God om vergeving en rechtvaardiging. Voor God is dit de aangenaamste pleitgrond. Hierdoor wordt Zijn wet geëerd en groot gemaakt. Elke deugd en volmaaktheid van Jehova wordt verheerlijkt terwijl tegelijkertijd de arme en goddeloze zondaar gerechtvaardigd wordt en zijn geweten tevreden gesteld en met vrede en zaligheid vervuld wordt. Het geweten wordt dan bevrijd van de schuld, het wordt weer goed gemaakt en ontvangt vrede door de besprenging met het bloed van Christus. Het kan zich dan door de opstanding van Christus voor God en Zijn wet verantwoorden. Hierin zien wij de onmisbare noodzaak van het aandoen van de Heere Jezus Christus in het geweten. Zo zal het door Zijn genade onbevlekt blijven en wij zullen in eenvoud en godzalige oprechtheid onze wandel in de wereld hebben. Wanneer het verstand, het geheugen en het geweten zo lieflijk werkzaam zijn, zullen ook de genegenheden ontbranden met de liefde van Christus. Onder de warme, vrolijkmakende invloed van Zijn liefde zal ons leven vrolijk toegewijd zijn aan Zijn dienst en heerlijkheid. Laten wij daarom deze punten in de komende hoofdstukken diepgaand overdenken. De Geest van alle waarheid, heiligheid en troost zegene onze overdenkingen tot eer van Christus en tot vreugde van onze zielen.
III. Christus aandoen in ons verstand. Men zegt: ‘Mijn verstand is mijn eigen koninkrijk.’ Arme zielen! Men bedoelt hiermee dat de eigen wil regeert en dat aan de verlangens van het vlees en verstand voldaan wordt. Het is
echter een verdrietig koninkrijk waar Christus niet in het denken regeert. Ja, het is een koninkrijk van de duisternis, waar de god van deze eeuw, de prins van de macht der lucht regeert. O gelovige! Loof uw Verbondsgod opnieuw, omdat Hij u geroepen heeft uit deze duisternis tot Zijn wonderbaar licht en u overgeplaatst heeft in het koninkrijk van Zijn lieve Zoon. Waarom heeft Hij dat gedaan? Toch zeker opdat Christus in uw gemoed zou regeren, dat u zou bedenken de dingen van Christus en dat u alle zegeningen en troost van Zijn koninkrijk zou genieten? Doe daarom Christus, uw Koning, aan als de heerlijkheid en de troost van uw gemoed. De ijdelheid van het gemoed is onze schuld en schande en een belangrijke oorzaak van onze ellende. Wij houden ons maar al te zeer bezig met het aardse, het vleselijke en dat wat we zien en voelen. Daarom is Christus, onze hoogste heerlijkheid, te veel uit ons gemoed verbannen en weggehouden. Een luchthartige, lichtzinnige, ijdele wijze van leven komt maar al te vaak onder belijdende Christenen voor. Dit geeft duidelijk de ijdelheid van het gemoed aan. Als we op een zonnewijzer kunnen zien hoe laat het is, weten we dat de zon schijnt. Als Christus, de Zon der gerechtigheid, in het gemoed schijnt, zal de tong als een zonnewijzer laten zien hoe het met het hart gesteld is en zal het leven Zijn heerlijkheid uitstralen. Als we levende, liefhebbende Christenen zijn, zullen we met argusogen letten op de werkzaamheden van ons gemoed, en er veel zorg voor dragen om ze zachtmoedig, heilig, nederig en hemelsgezind te houden. Dit kan alleen door onze geliefde Christus in onze gedachten te houden. Jesaja zegt: “Gij zult allerlei vrede bewaren, want men heeft op U vertrouwd.” (Jes. 26:3). Onze lieve Heere zegt: “Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.” (Matth. 6:21). Is Christus niet onze rijkste schat? Moet Hij dan niet de hoogste plaats in onze gedachten innemen en moeten onze gedachten niet altijd bij Hem zijn? Er wordt verteld van een Spaanse ambassadeur, dat hij, toen hij de beroemde schatkamer van Markus in Venetië zag, in de kisten en koffers begon te graaien. Toen men hem naar de reden daarvan vroeg, zei hij dat hij voelde of er een bodem in was. ‘Hierin’, zei hij, ‘overtreft de schat van mijn koning in de mijnen van Mexico en Peru verreweg de uwe: er is geen bodem in, zoals in die van jullie.’ O Christen, de rijkdommen van uw Christus zijn onbegrensd en zonder bodem. In Christus hebt u onnaspeurlijke rijkdommen, buidels die niet oud worden en een onuitputtelijke schat die niet opraakt. Doe dan als de vrek. Laten uw gedachten over uw voorraad gaan. Laat uw voorraad altijd de hoogste plaats in uw gedachten innemen. Zijn de gedachten van de vrek niet altijd bij zijn schat en zijn ze er niet steeds mee bezig? Laat dit ook het geval bij u zijn met betrekking tot Christus. Is de vrek trots op zijn schat? Wees u het op Christus. Verdiept hij zich altijd in zijn rijkdommen? Doe u hetzelfde met uw dierbare Christus. Inspecteert en telt de vrek zijn beminde goud steeds na? Laat uw gedachten steeds onderzoek doen naar uw geliefde Christus als de heerlijke Persoon, God en mens, naar zijn verbazende liefde in het afleggen van Zijn leven voor u, Zijn vijand, en naar de heerlijke verlossing van u, goddeloze zondaar. Tel steeds alle rijke en dierbare beloften na die u in Hem hebt: de genaden, de zegeningen en vertroostingen die u van Hem hebt en de zekere heerlijkheid die u spoedig bij Hem zult genieten. Draagt de vrek zelfs zorg om een klein deel van zijn bezittingen en is hij bang om het te verliezen? Laat dit zo zijn met Christus in uw gedachten. Doe Hem aan. Houd Hem vast. Hang Hem aan. Doe steeds al het mogelijke om Hem te genieten. Wees er steeds bang voor om een zegen of troost te verliezen die Hij beloofd heeft u te geven. Doe daarom Christus aan. Bekleed uw gemoed met Hem als uw schat. Laat Hem het middelpunt zijn van al uw hoop.
Laten al uw genegenheden op Hem gevestigd zijn. Doe Christus aan, nu, ja, nu, dit ogenblik, het volgende en dan weer het volgende, ja, tot alle ogenblikken voorbij zijn en de tijd zelf in de eeuwigheid opgegaan is. Ontvang uit Zijn onuitputtelijke volheid de ene genade na de andere, de ene zegen na de andere, de ene troost na de andere. Doe zo Christus aan, uw Schat, zodat u alles slechts schade en drek rekent omdat u het met Hem vergelijkt. Doe Christus aan als de heerlijkheid van uw gemoed. O, wat dorst ons gemoed naar dat spookbeeld: de eer van de wereld! Aan Agrippina, de moeder van de wrede tiran Nero, werd voorzegd dat haar zoon keizer zou worden en haar daarna zou doden. Zij dorstte zo naar de eer voor haar zoon dat zij antwoordde: ‘Laat mijn zoon maar keizer worden en dan mij maar doden en niet sparen.’ O, volg haar na in de dorst naar de heerlijkheid van uw gemoed. Zegt dan maar: ‘Laat mijn Christus maar Koning zijn. Laat Hem maar regeren in mijn ziel, en mijn dorst naar alle eer maar doden, behalve die alleen van Hem komt.’ Er is immers geschreven: “U dan die gelooft is Hij dierbaar”, of anders gezegd: een eer (1 Petrus 2:7). Christus is in Zichzelf dierbaar en eerbiedwaardig. Het geloof doet Hem dit vooral voor het gemoed zijn. Het is het speciale werk van een gelovig gemoed om Christus aan te doen. Het leert Hem de grootste eer en de belangrijkste heerlijkheid te geven. Hij zegt: ‘Die Mij eren (in het geloof van zijn hart) zal ik eren met Mijn bijzondere tegenwoordigheid. Ik zal de tempel van de ziel met Mijn heerlijkheid vervullen.’ Overweeg dat u niets dan Christus hebt om u eervol in Gods oog te maken. Als zondaar bent u uiterst eerloos in het hof van de hemel. U bent een opstandeling tegen God. U durft niet te komen in de tegenwoordigheid van de Koning der koningen. U hebt geen gepaste kleding om voor Hem te verschijnen. U hebt niets van uzelf dan vuile lompen, die uw naaktheid niet kunnen bedekken. Daarom hebt u niets dan vrees en schande in uzelf. Maar als u uw gemoed met Christus kleedt, Die uw grootste eer is, wat geeft u dit dan vrijmoedigheid voor God! Want Hij heeft onze natuur eer bewezen door die natuur zelf aan te doen. Christus in ons vlees heeft de volledige straf van onze opstand weggenomen. Hij heeft in ons vlees een heerlijke gerechtigheid aangebracht zodat wij daarmee voor God kunnen verschijnen. Ja, Hij heeft ons koningen en priesters voor God gemaakt. Hij staat nu voor de troon van God en bepleit onze zaak. Hij giet de genaden van Zijn Geest over ons uit. Zo maakt Hij inwendig alles heerlijk en trekt ons kleding van gouden borduursel aan (Psalm 45:14). Deze kleding is de rijke mantel van de gerechtigheid, die Hij voor ons geweven heeft. Hij brengt ons terug in de rechte verhouding met God als Zijn kinderen. Hij maakt ons met Zichzelf erfgenamen, ja, mede-erfgenamen van God. Hij neemt ons niet alleen als Zijn kinderen aan, maar Hij stort ook over ons uit de Geest der aanneming tot kinderen, door Wie wij God Abba, Vader, noemen. Welke eer is hiermee te vergelijken? Ja, die eer hebben alle heiligen van Christus. Laat Christus dan de grootste eer in uw gedachten hebben, omdat al uw eer door Hem naar u toekomt. Denk steeds aan uw nieuwe geboorte en uw hemelse komaf in Christus. Bekleed uw gemoed steeds met die eer die door Hem naar u toekomt en de heerlijkheid die u in Zijn hemelse woningen bij Hem wacht. Dan zult u heilig minachtend neerzien op alle voorwerpen beneden uw Geliefde. Met die voorwerpen zult u geen eer inleggen. Doe Christus ook aan als uw genot. Waarin, o Christen, kunnen uw gedachten meer gevestigd zijn op waardevol en blijvend genot, als in het genieten van uw Heiland? Schrijvers van fabels vertellen dat Genot zich ging baden. Toen zij haar kleren uitgetrokken en bij het water gelegd had, kwam Verdriet, trok ze aan en liep weg. Daarom, zo zeggen zij, is alle genot van de wereld slechts verdriet in de kleding van genot. U hebt ontdekt dat het zo is. Het zal altijd zo
zijn. Maar wanneer Christus aangedaan wordt als de grootste verlustiging van het gemoed, zullen wij genot vinden, getooid in de kleding van vreugde. Want in de tegenwoordigheid van Christus is verzadiging van vreugde en aan Zijn rechterhand zijn lieflijkheden in eeuwigheid (Psalm 16:11). Doe Christus aan als de verlustiging van uw gemoed, en u zult met Hem verzadigd worden. Hij zal u drenken uit de beken van Zijn wellusten (Psalm 36:9). Aristoteles beschrijft een stuk grond op Sicilië, dat zo’n sterke reuk van geurige bloemen uitwasemt dat honden daar niet kunnen jagen, zo sterk is hun reukorgaan in de war gebracht door de zoete geur. Zo zal het zijn als Christus in ons gemoed aangedaan wordt als ons hoogste genot. Wij zullen merken dat er zo’n lieflijke geur van Hem uitgaat, dat zij onze reuk in de war stuurt en wij niet kunnen jagen naar het lege zingenot en de vleselijke vreugden van een verdorven wereld. De levende, liefhebbende Bruid zegt tot Jezus, haar geliefde Bruidegom: “Uw Naam is een uitgestorte olie; daarom hebben de maagden U lief.” (Hooglied 1:3). O, er is zo een dierbare geur in de naam van Christus, de Gezalfde van God, dat Hij onze Jezus, onze Man, Verlosser, Rechtvaardiger en Heiligmaker is. Hij vervult het gemoed met de geur van blijdschap, wekt een heilige liefde op en doodt elk onheilig verlangen naar alle andere genietingen dan die in Hem te vinden zijn. Kuise maagden van Christus geven de voorkeur aan het gevoel van de liefde voor Hem boven alle andere genoegens. Christen, kunt u samengaan met degenen die geestelijk dood zijn en delen in hun vleselijk vermaak? Kunt u dat najagen? Kan uw gemoed er plezier en genot in vinden? Zo ja, dan bent u geen kuise maagd van Christus. U hoereert andere minnaars naast Hem na. U hebt in zekere zin Christus uit uw gemoed gezet, als uw hoogste voorwerp van vreugde en genot. De Heere heeft geen behagen in uw wegen. Uw gemoed vindt geen behagen in Hem. Is het dan een wonder dat u in plaats van liefelijke vreugde in de Heere, neerslachtig makende twijfels vindt die uw gemoed bestoken. U hebt immers het strenge en vernietigende verwijt van de Heere gekregen: “Mijn volk heeft twee boosheden begaan: Mij, den Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden.” (Jer. 2:13). Beween uw dwaasheid, uw uiterst verachtelijke ondankbaarheid. Roep tot de Heilige Geest om het uit Christus te nemen en het u opnieuw te verkondigen en zo uw hart opnieuw verliefd te maken en uw genegenheden in te nemen, opdat u met David mag zeggen: “Keer weder, mijn ziel, tot uw rust, want de Heere heeft aan u welgedaan.” (Psalm 116: 7). Doe de Heere Jezus opnieuw aan als uw enige liefde en de hoogste verrukking van uw gemoed. Want Hij zegt (wat een woorden vol liefde): “Want gij zijt Mijn knecht, Ik heb u geformeerd; gij zijt Mijn knecht, Israël, gij zult van Mij niet vergeten worden. Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost.” (Jes. 44:21,22). “Bekeert u, gij afkerige kinderen! spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd.” “Keert weder, gij afkerige kinderen! Ik zal uw afkeringen genezen.” (Jer. 3:14,22).
IV. Christus aandoen in ons geheugen. Toen Alexander de Grote Darius, de koning van Perzië, verslagen had, vond hij een kabinet dat was ingelegd met de meest uitgelezen juwelen. Nadat Alexander er enige tijd over had nagedacht wat hij ermee zou doen, besloot hij er de werken van Homerus, zijn grootste schat, in te leggen. O ziel die door Christus overwonnen is, is Christus niet uw hoogste vreugde? Zijn Zijn werken niet uw grootste vermaak? Doe dan Christus aan. Berg Zijn heerlijk werk van zaligheid op in het rijke kabinet van uw ziel, uw geheugen. Laat uw geheugen de ark zijn
die uw Heiland bevat. Berg daar als de moedermaagd Uw lieve Heere en Zijn dierbare uitspraken op, houd ze vast en mediteer er over. Veel mensen klagen over een slecht geheugen. Zij kunnen veel dingen niet onthouden. Zij kunnen dingen niet lang vasthouden. Hier is dan het ene nodige. Hier is slechts één Evangeliewerk voor uw geheugen: “Houd in gedachtenis dat Jezus Christus uit de doden opgewekt is.” (2 Tim. 2:8). Oefen uw geheugen daarmee. Kleed uw geheugen er steeds mee. Want tot deze voltooiing behoren alle gezegende en vreugdevolle werken van uw Heere, vanaf Zijn geboorte in de verachtelijke stal tot Zijn hemelvaart in heerlijkheid naar Zijn koninkrijk. Bekleed uw geheugen voortdurend met de vreugde hiervan, dat de eeuwige Zoon van de eeuwige Vader een baby werd, leefde tot Hij volwassen was, stierf als een vervloekte kwaaddoener en in Zijn eigen gezegende en onschuldige lichaam aan het hout dit alles droeg: onze zonden, de schuld van onze zonden, de vloek van onze zonden, de hele toorn die door onze zonden opgewekt is en alle straffen die onze zonden verdienden. Houd in gedachten dat Hij, de ware zondebok, al onze zonden weggedragen heeft in een land van vergetelheid. Daarom zegt God onze Vader: “Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken.” (Jer. 31:34) en “Hoewel uw zonden en ongerechtigheid gezocht worden, zullen zij niet gevonden worden.” (Jer. 50:20). U kunt zich uw zonden slechts af en toe herinneren. Dat hoort ook zo om uw nederig te maken en u te doen denken aan de liefde van Jezus, die ze gedragen heeft, ervoor geleden heeft en ze weggedragen heeft. O, houd in gedachtenis dat Christus uit de doden opgestaan is. Hij liet al uw zonden achter, in het graf begraven. Hij is zonder de zonden weer opgestaan. U bent er voor eeuwig van gerechtvaardigd. De Heere houdt ze niet in gedachtenis tegen u: Hij heeft ze immers alle aan uw Borg toegerekend en Hij rekent u Zijn gerechtigheid toe. Daarom is er geen verdoemenis voor u om uw zonden. Hier is het zaligste en meest vreugdevolle werk voor uw geheugen. Vergeet wat u wilt, als u dit maar onthoudt. Doe Christus aan in uw geheugen. Houd Hem altijd in gedachtenis, Die altijd aan u denkt. Bekleed uw geheugen met de liefde van Hem, Die u van eeuwigheid liefgehad heeft en Die in de tijd uw Borg geworden is. Hij werd bekleed met uw zonden en uw vervloekingen als met een kleed, opdat Hij u zou kunnen bekleden met de kostbare mantel van Zijn eeuwige gerechtigheid en uw ziel zou kunnen versieren met de genaden van Zijn Heilige Geest. Hij gebiedt ons “te gedenken aan de vrouw van Lot” (Lukas 17:32). Waarom? Opdat wij nooit de ogen van Hem zouden afwenden, maar altijd op Hem zouden zien om zo pilaren van liefde gemaakt te worden. Opdat ook de rook van onze reukoffers van lof steeds tot Hem zou oprijzen. Als u verdrietig en benauwd bent, wat is daarvan de reden? De profeet zegt het u: “Daar zal verwoesting wezen, want gij hebt den God uws heils vergeten, en niet gedacht aan den Rotssteen uwer sterkte.” (Jes. 17:9,10). O, zie het kwaad en pas het geneesmiddel toe. Toen koning Cyrus de koning van Armenië met zijn zoon Tigranes en hun vrouwen en kinderen gevangen nam, gaf hij hun tegen alle verwachting hun gehele vrijheid en leven terug, op het moment dat zij zich nederig onderwierpen. Toen zij weer thuis kwamen, gaven zij Cyrus de hoogste lof, sommigen om zijn persoon, sommigen om zijn macht en sommigen om zijn barmhartigheid. Tigranes vroeg zijn vrouw: ‘Wat denk je van Cyrus? Is hij geen edel persoon met een majestueuze uitstraling en de grootste barmhartigheid?’. ‘Echt,’ zei ze, ‘ik weet niet wat voor mens hij is. Ik heb hem niet aangekeken.’ ‘Nee?’ zei hij, ‘Waar waren dan je ogen? Naar wie heb je gekeken?’ ‘Wel,’ zei ze, ‘ik heb alleen maar naar jou gekeken. Mijn gedachten waren helemaal bij jou, want ik hoorde iets van jou wat ik nooit zal vergeten: de grote liefde waarmee je aanbood om vrijwillig je leven als losprijs voor mij te geven.’
O Christen, op wie behoren uw ogen, uw gedachten, uw geheugen altijd gericht te zijn, anders dan op uw ongeëvenaarde Man, de mooie en altijd liefhebbende Jezus, Die zo vrijwillig Zijn leven als losprijs voor u heeft afgelegd? Zeg het de Kerk na, die van haar Geliefde zegt: “Wij zullen ons verheugen en in U verblijden.” Waarom? “Wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden.” (Hoogl. 1:4). Het is de herinnering aan de liefde van Christus, die het hart blij maakt en de ziel vreugde geeft. O, wat is die liefde voor ons wonderlijk! Mogen wij die altijd in gedachten houden. Hij heeft ons in eeuwigheid ondertrouwd. Hij heeft ons in de tijd gehuwd opdat Hij door het geloof in onze harten zou wonen en opdat wij in de liefde geworteld en gegrond zijn zouden. Om “ten volle te begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij. En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods.” (Ef. 3:17-19). De hele volheid van God woont in Christus. Als Christus door het geloof in u woont, woont al de volheid van de liefde van God in u. Houd dit in gedachten en verblijd u!