Uit de talloze beschrijvingen die Maerlants Der naturen bloeme telt, volgen hier de fragmenten over de mens en diens zeven levenstijdperken, over de valk en de uitgebreide ‘vogelgeneeskunde’ die erop volgt, en over de eenhoorn. Meer over Jacob van Maerlant in het tweede deel van het vijfde hoofdstuk van Stemmen op Schrift (vanaf pagina 502). Omme dat die mensche na der scrifturen coninc es der creaturen, es dus van hem mijn beghin.
5
10
15
20
25
Als tkint coemt ter werelt in, so eist boven allen dieren cranc: et ne heeft noch crupen noch ganc. Ende Aristotiles seghet dat hem te wassene pleghet ter sevender maent hare tande; ende meeste, es haer soch sulkerhande datter vrouwen melc si heet. Dat kint ne doet noch ne weet altoes ne gheerehande quaet, onthier et sprekens bestaet. Dit es deerst etaet van den kinde, also als ict bescreven vinde. Dander etaet die gaet in als kinder doen sprekens begin; ende men seghet, die spade gaen, dat si teerst sprekens bestaen. Lettel vintmer die wel sproken eer hem die moude was beloken. Int vijfte jaer, als Aristotiles telt, heeft tkint siere langhe die elt. Dese kintsche etaet strect te waren, als men seghet, tot 15 jaren, ende hevet enen name van suverheden int Latijn, maer nu al heden
Omdat de mens volgens de Bijbel de koning is van alle schepselen, begin ik met hem. Als het kind ter wereld komt, is het hulpelozer dan welk dier dan ook: het kan niet kruipen en ook niet lopen. En Aristoteles zegt dat de tanden gewoonlijk in de zevende maand beginnen te groeien, en dat die tanden groter worden naar gelang de moedermelk warmer is. Het kind doet nog geen kwaad en heeft ook geen besef van kwaad tot het moment waarop het begint te praten. Dit is de eerste levensfase, van het kind, zoals ik het beschreven vind. De tweede levensfase neemt een aanvang wanneer kinderen beginnen te spreken; men zegt dat kinderen die laat gaan lopen, vroeg zijn met spreken. Er zijn maar weinig kinderen die goed kunnen praten voordat hun schedel (fontanel) helemaal gesloten is. In het vijfde levensjaar, zo zegt Aristoteles, heeft het kind de helft van zijn (uiteindelijke) lengte bereikt. Deze fase als kind duurt naar men zegt tot het vijftiende levensjaar en wordt in het Latijn aangeduid met een woord dat ‘zuiverheid’ (puritas) betekent, maar heden ten dage 1
30
35
40
45
50
55
so es die quaetheit so verheven datter lettel suver leven tote dat si tot dien daghe comen. Hier omme heeft menscheit afghenomen. Nu so coemt die derde etaet, die ten 15 jaer bestaet ende strect tot 35 jaren. Dan winnet die mensche voert te waren. Mare lacen! Die menschelijkhede vloyet so in onsuverhede, dat die mensche hem al verteert met te doene dat hi begheert, dat hi cume mach heten man. Gans ende salich raet waer dit dan, datmen huwelec wilde sparen al tote 22 jaren. Danne sijn zenewen ende been bede volcomen over een, ende die wasdoem es so volcomen. Plagemens, het soude der werelt vromen! Manleecheit es ene etaet die ten 35 jaer anegaet. Dan es die mensche volcomen ende nature heeft ghenomen hare grote ende hare linghe. Ende die luxurie ende haer dinghe beghinnen in den manne tegaen. Dan wil hi starke dinghe bestaen. Dese etaet van deser tijt maket oerloghe ende strijt, ende nijt ende hovaerde die riset,
viert de verdorvenheid hoogtij en zijn er nog maar heel weinig mensen die een zuiver leven leiden tot het moment dat zij die leeftijd bereiken. Het gaat bergafwaarts met de mensheid. Nu breekt de derde levensfase aan, die begint bij het vijftiende jaar en duurt tot het vijfendertigste. Dan gaat de mens zich voortplanten. Maar helaas! De menselijke natuur is dermate gedompeld in onzuiverheid dat de mens zo volledig opgaat in het doen van alles wat hij maar wil, dat hij nog nauwelijks de naam van mens verdient. Het zou dus een gezond en zaligmakend advies zijn te wachten met het huwelijk tot men twee-en-twintig jaar is. Pas dan zijn de zenuwen en de botten helemaal met elkaar in overeenstemming en is de groei voltooid. Als men zich daaraan zou houden, zou dat de wereld goed doen! De mannelijke leeftijd breekt aan bij het vijfendertigste levensjaar. Nu is de mens helemaal volgroeid en heeft hij zijn uiteindelijke grootte en lengte bereikt. Dan beginnen in de mens ook de wellust en alles wat daarbij komt kijken af te nemen. Hij wil dan grote daden verrichten. In dit levenstijdperk voert de mens oorlog en strijd, en steken vijandelijke gezindheid en hoogmoed de kop op, 2
60
65
70
75
80
85
die dicke te stridene wiset. Dese etaet loept te waren opwaert tote 50 jaren. Ten 50 jaren coemt die oude, die noyt niemen hebben woude. Nochtanne wilt al langhe leven. Aristotiles heeft bescreven dat die oude comen moet als den mensche ontgaet sijn bloet. Al oud saen, man ende wijf, die lettel bloets hebben int lijf. Dese etaet vallet in den strec: dan waerd hi ghierich ende vrec. Ende dit es die redene twi: die mensche merket wel dat hi te dale gaet, ende wilt sparen omme die na hem comen te waren te hebbene hare lijfnere. Ende oec omme sijns selves tere, als die cortelike daer naer niet winnen mach ende wort swaer. In die oude mindert in den man alle smette die hem ginc an. Maer vreecheit ende ghierichede beghinnen dan eerst te wassen mede. Ja, al plach hiere niet te voren, nu heeft hise vast vercoren. Dese etaet strect te waren opwaert tote 70 jaren.
die dikwijls de aanzet vormen tot strijd. Dit tijdperk duurt tot het vijftigste levensjaar. Op het vijftigste levensjaar breekt de ouderdom aan, waar niemand op zit te wachten. En toch wil iedereen graag lang leven. Aristoteles heeft geschreven dat de ouderdom in aantocht is op het moment dat de mens een tekort aan bloed begint te krijgen. Iedereen - zowel man als vrouw - die weinig bloed heeft, veroudert snel. De mens raakt nu in zedelijke zin verstrikt: hij wordt hebzuchtig en vrekkig. En dit is de oorzaak daarvan: de mens merkt wel degelijk dat het bergafwaarts gaat en hij wil gaan sparen om zijn nageslacht te verzekeren van hun levensonderhoud. En ook omwille van zijn eigen behoeften, omdat hij binnenkort geen geld meer zal kunnen verdienen en alles moeilijk gaat worden. Gedurende de ouderdom vermindert alles wat de mens voordien ontsierde. Alleen vrekzucht en gierigheid beginnen dan pas te ontstaan. Ja, ook al was hij voordien helemaal niet zo, nu zijn het zijn favoriete eigenschappen. Deze levensperiode duurt voort tot het zeventigste levensjaar.
3
90
95
100
105
110
115
Voert meer als die mensche lijt van 70 jaren die tijt, gaet hi sufflen ende rasen; hem dinct al die werelt dwasen. Al dat hi siet dat dinct hem quaet, hi lachtert allet dat wael staet. Maer hi priset dat daer was; datter nu es dinct hem gedwas. Sine crachten die tebreken in allen dinghen, sonder int spreken. Dat ander liede bringhen voert, dinct hem wesen dulle woert, ende tsine dinct hem wijsheit groet. Dese etaet loept toter doet, want al dat lijf heeft ontvaen, moet ter doet ten ende gaen. Maer daerna coemt dat lange lijf, dies nemmermeer wort gheen geblijf. Jof du sies dat enich man ter gadoet spoet, so nem dan een mes, ende maec int oer een gat. Ende oftu sies tijt ende stat, so doe hem laten die mediane, want dbloet doet hem, na minen wane. Nu hoert van wonderliken lieden, daer ons die wise of bedieden. Maer eer wi spreken van elken allene, hoerter teerst of int ghemene. Omme dat dese eerste boec bediet twonder datmen ter werelt siet,
Als de mens dan de leeftijd van zeventig gepasseerd is, gaat hij achteruit in zijn verstandelijke vermogens en begint hij te suffen; de gehele wereld komt hem dwaas voor. Alles wat hij ziet lijkt hem slecht en hij spreekt schande van al het goede. Daartegenover prijst hij alles van vroeger; het heden is hem geen cent waard. Op alle terreinen nemen zijn krachten af, behalve op dat van het spreken. Wat andere mensen zeggen lijkt hem onzin; wat hij zelf zegt, getuigt van grote wijsheid. Deze levensfase loopt door tot aan de dood, want alles wat ooit het leven heeft gekregen gaat uiteindelijk dood. Maar dan breekt het eeuwige leven aan, waaraan nooit een einde komt. Mocht je zien dat een mens een beroerte krijgt, neem dan een mes en maak een snee in zijn oor. Als je tijd en gelegenheid ziet, laat hem dan een aderlating geven in het midden van de arm, want de aanval wordt volgens mij veroorzaakt door (de samenstelling van) zijn bloed. Luister nu naar wat de geleerden ons vertellen over wonderbaarlijke volkeren. Voordat ik ga vertellen over ieder daarvan afzonderlijk, eerst iets in het algemeen. Omdat dit eerste boek alle wonderbaarlijke volken ter wereld behandelt,
4
120
125
130
135
140
145
150
so vraechmen, of dat volc te samen van Adame onsen vader quamen. Ende wi segghen: ‘Neen si, niet, et ne si also ghesciet als ons scrivet Adelijn, die seghet dat centauroen sijn ghewonnen ter werelt an van den beesten ende van den man. Die wise segghen jeghen dat, al eist geschiet te menigher stat dat sulke wonder onlange leven. Sinte Jeronimus heeft bescreven in des goets sinte Pauwels’ vite, die was die eerste heremite, daerne sente Antonis sochte in den woude, daer hi mochte, et quam een wonder hem the gemoete: een man staende op geets voete ende voer sijn voerhoeft horne twe, als box hoerne noch myn no me, ende seide, aldus sprect die scrifture: ‘Ic bin een stervelike creature, ende van minen gesellen bode, ende bidde di, dattu bids Gode voer mi ende voer die mine, die wonen in dese woestine. Want wi kennen, dat Hi es comen den mensche ter salicheit ende te vromen.’ Nu scinet an die fraye woert diemen van Jheronimus hoert, dat dese creature hadde in menschelike reden ende sin. Maer wine segghens altoes niet dat dit beestelike diet van Adame mochte sijn comen.
kun je je afvragen of al die volkeren allemaal afstammen van Adam, onze voorvader. Ik zeg u: ‘Nee, dat doen ze niet, tenzij Adelinus het bij het goede einde had, die schrijft dat centauren voortkomen uit de paring van dieren en mensen. De geleerden stellen daar tegenover dat dat dan wel vaak zo is gebeurd, maar dat zulke monsters nooit lang in leven blijven. In het Leven van de heilige Paulus, die de eerste kluizenaar was, heeft de heilige Hieronymus beschreven hoe de heilige Antonius, toen die Paulus bezocht in de woestijn, een wonderlijk wezen ontmoette: een man met bokkenpoten en met twee horens op zijn hoofd, als een bok. Hij zei, zo zegt het verhaal: ‘Ik ben een sterfelijk wezen en de boodschapper van mijn volk, en ik verzoek u of u voor mij en de mijnen, die hier in de wildernis wonen, tot God wilt bidden. Want wij weten dat Hij is gekomen tot heil en verlossing van de mensheid.’ Uit deze mooie woorden van Hieronymus blijkt dat dit wezen met menselijke rede begiftigd was. Maar toch wil ik niet beweren dat zo’n dierlijk ras van Adam afkomstig zou zijn.
5
155
160
165
Ende al vintmen an hem somen menschelike lede een deel, onse ghelove es geheel dat si die ziele niet hebben ontfaen, die nemmermeer ne mach tegaen. Ende ten es te wonderen niet dat dus beesteliken diet een deel van mere sinne si, want bi aventuren, bedi dat si in uterliken leden geliken der menschelicheden, si sijn een deel van binnen malichte van subtilen sinnen. Nu hebbewi geseyt int ghemene; hoert van elken wondere allene.
Al hebben ze bepaalde menselijke ledematen, ik ben ervan overtuigd dat ze geen onsterfelijke ziel hebben. Het is ook niet te verwonderen dat zo’n dierlijk ras enigszins menselijke vermogens bezit, want omdat ze toevallig in hun uiterlijk op de mens lijken, hebben ze wellicht ook wel innerlijke overeenkomsten met de mens. Nu heb ik in het algemeen iets verteld; luister nu verder naar elk wonderlijk schepsel afzonderlijk.
6
5
10
15
20
25
30
Falco heet die valke in Latijn, daer 8 manieren aen sijn, also alst besceden clerke. Dies letter behoert te minen werke, want ets cont genoech den leken diese houden ende streken, ende daer roepen ende uken. Bedi laet ics hem ghebruken. Doch willic tweeërhande manieren van den valken ju visieren. Als die onedel valke bestaet den egher ende hine nederslaet, laet die egher enen ael uutvaren. Donedele valke grijpten te waren ende laet den egher hene vlieghen. Dus zo laet hi hem bedrieghen. Maer edele valken doen des niet, maer als hi die scalcheit siet, so doet hi die mere pine dien egher, om die scalcheit sine, ende latene niet ontgaen eer hi den egher hevet ghevaen. Donedel valke, dat verstaet, bediet der heren onedelen staet. Als hi wettelike heeft verstaen dat sine liede hebben mesdaen, so laet hise quijt omt ghelt; dus wort hi van der eren ghevelt. Want hi tonreyne, quade goet vor trecht minnet in sinen moet. Maer dit en doet niet dedele valke. Hi vaet, hi slaet, hi velt die scalke ende doet elken na die wet die in sijn lant sijn gheset.
Falco is Latijn voor valk, en er bestaan acht verschillende soorten valken, zo de geleerden ons zeggen. Daarover vertellen behoort niet tot mijn taak, want dat is allemaal bekend genoeg bij ongeleerde lieden die valken houden en vertroetelen, die er tegen roepen om ze op te hitsen. Daarom laat ik dat aan hen over. Ik wil u slechts vertellen over twee soorten. Als een onedele valk een reiger aanvalt, laat die reiger een aal vallen. De onedele valk grijpt dan die aal en laat de reiger wegvliegen. Zo laat de valk zich foppen. Edele valken daarentegen doen dat niet. Als die zo’n boosaardige list zien, zullen ze juist de reiger des te harder achternagaan om zijn doortraptheid en ze zullen niet stoppen vóór ze hem gevangen hebben. Begrijp nu: de onedele valk staat voor de onedele heer. Wanneer die officieel heeft vernomen dat zijn mensen iets hebben misdaan, laat hij ze tegen betaling vrijuit gaan; zo verliest hij zijn eer. Want hij geeft de voorkeur aan onrein, slecht goed boven het recht. Een edele valk doet dat niet. Die vangt, verslaat en velt de schurk en behandelt iedereen volgens de wetten die in zijn rijk gelden.
7
35
40
45
50
55
60
65
F gaet uut, nu hoert me. Maer eer ic dichte van der G, hort der edelre voghel pine, haer evel ende haer medecine. Ptolomeus, diens ghene ghile, hieten al die coninghe wilen die in Egypten droeghen crone. Een Ptolomeus regneerde scone in dien tiden, wi lesent dus, dat Aquila ende Cymacus ende Theodocion meesters waren in die werelt van groter maren. Dese drie, bi sinen voersoeke, die screven in enen boeke der edelre voghel medicine. Also alset in Latine van broeder Aelbrecht es bescreven, salt Jacob in Dietsche voert gheven. Die namen van crude diere in sijn sal ic ju nomen in Latijn; die kennesse, also alst waer es, sal kennen elc apotecaris. An den hoefde, na dat wijt connen, sullen wi dit beghonnen. Woert een voghel siec in doghen, men sallen te ghenesen poghen met fijnre olie van oliven diemer in sal sochte wriven. Ende men sal doen dicke ditte. Wast hem oec int oghe twitte, nem pulvere van venekelsade ende vrouwen melc, doe dat ic rade, waerm, daer of coemt hem bate.
De letter F is klaar, luister verder. Maar voordat ik de G ga behandelen, luister nu naar de ziekten, de kwalen en de medische behandeling van jachtvogels. Vroeger – en dit is geen grapje! – heetten alle regerende koningen in Egypte Ptolomeus. Ten tijde van de wereldberoemde meesters Aquila, Cymacus en Theodocion regeerde er, zo lezen wij, ook een Ptolomeus. Op zijn verzoek schreven deze drie een boek over de geneeskunde voor jachtvogels. Zoals dit boek door broeder Aelbrecht in het Latijn is vertaald, zo zal Jacob het nu in de volkstaal doorgeven. De namen van de kruiden die erin voorkomen zal ik u in het Latijn geven; die kennis zal iedere apotheker paraat hebben. We beginnen, naar onze beste vermogens, bij de kop van de vogel. Als een vogel een oogziekte heeft, kan men hem proberen te genezen met zuivere olijfolie, die men zachtjes in de ogen moet wrijven. Dit moet vaak herhaald worden. Als hij witte staar heeft, neem dan poeder van venkelzaad en warme vrouwenmelk; volg mijn raad, het zal hem goed doen.
8
70
75
80
85
90
95
100
Heeft hi bestopt die noesegate, stafisagria ende peper daer toe mac te pulvere, ende te gader dit doe, ende blast hem, wiltune ghenesen, met ere pipen in die nese, ende wrive hem sijn roest daer na met pulvere van stafisagria. Hevet hi die rume int hoeft mede, doe hem, dats die behendichede, rute omtrent die noesegate. Sijn aes nette mede, dats zijn bate, in ruten sape dat hi sal eten. Noch ene bate suldi weten: neemt oec loec ghestampt met wine, doet in die noesegate sine, ende setten daert es sonder lecht, ende laten enen dach vasten echt. Hevet hi lippeide, hoert hier na, neemt pulvere van stafisagria, ende met honeghe wel ghemanc, ende wrijf sine tonghe, dits de ganc, ende ghef hem botre eten dan. Ende gheneest hi niet daer van, witte colen salmen droghen. Dat pulver sal sijn macht toghen. Roept hi oec te vele int huus, so nem ene vledermuus ende ghestampt peper daer inne. Dat ase, hi swighet ten beghinne. Vintmen die vledermuus oec niet, so es best datmen siet om el enich voghelkijn dan ten minste daers gheen verlies an ende mer ghemalen peper in doe. Het sal lichte helpen daer toe.
Zijn zijn neusgaten verstopt, verpulver dan stafisagria en peper, vermeng dat en blaas het hem met een buisje in zijn neus, als u hem wilt genezen, en wrijf vervolgens zijn gehemelte in met stafisagriapoeder. Heeft hij een ziekte in zijn kop (veroorzaakt door opgehoopt vocht), smeer dan wijnruit om zijn neusgaten. Drenk het voedsel dat hij gaat eten bovendien in sap van wijnruit, dat is goed voor hem. U moet nog een geneesmiddel kennen: neem look, gestampt met wijn, smeer het in zijn neusgaten, zet de vogel op een donkere plaats en laat hem een dag vasten. Als hij last heeft van lepe ogen, neem dan stafisagria-poeder, goed vermengd met honing, wrijf zijn tong daarmee in en geef hem vervolgens boter te eten. Als hij daardoor niet geneest, moet je witte kool drogen. Uit het poeder daarvan zal een geneeskrachtige werking blijken. Als hij binnenshuis teveel krijst, neem dan een vleermuis met gestampte peper. Geef hem dat te eten, hij zal onmiddellijk stil worden. Als je geen vleermuis kunt vinden, zorg dan voor een of ander klein vogeltje waar toch niets aan verloren is, en doe daar de gemalen peper in. Dat zal ook wel helpen.
9
105
110
115
120
125
130
135
Die vele roepen, men wille dat kinnen, dat si eyere hevet binnen. Gheneest hi qualike, du sout hem gheven tetene muse die leven, of een honts welpkin eert siet. Of hi sijn aes te werpen pliet dicke, seghet dit ghedichte, nem een vierdeel hallinx ghewichte scamonia, ende daer toe comijn moet oec also vele sijn. Dat salmen pulveren ende menghen, ende daermede sijn aes besprenghen. Sijn aes moet sijn vet swinen vlesch. Maecstu van hallinc ghewichte den eesch, apoticaren sullen di wel dat recht wisen zonder fel. En mach hi oec niet eten ditte, nem van enen eye dat witte; werpt opt pulver daer ter stede, dan in sinen bec der mede. Noch wes erer saken vroet die ten selven dingh es goet: maec hem eyere met melc van gheten, gheeft hem eten, doe dat ic hete, als si opt vier gheronnen sijn: hi wort ghesont ende fijn. Den havec ende sijn gheslachte helpt dit harde wel crachte. Beghint hem oec mutens lusten, doene van alre pinen rusten, ende ghevet hem aes ghenoech alle weghe na sijn ghevoech. Alse dicke als hijs hevet breke, also dicke sekerleke falgiert hi in den vedren mede;
Als een vrouwtjesvogel veel krijst, moet men er rekening mee houden dat ze eieren bij zich draagt. Wanneer ze daarvan moeilijk verlost raakt, moet men haar levende muizen te eten geven of een jong hondje dat nog blind is. Als hij voortdurend zijn eten uitbraakt, zo zegt het boek, neem dan een kwart hallinc (bep. gewicht) scamonia en een even grote hoeveelheid komijn. Verpulver dat, meng het dooreen en strooi het over zijn voedsel. Dat voedsel moet vet vlees van een zwijn zijn. Voor de juiste benodigde hoeveelheid zullen apothekers u in alle oprechtheid wel goede aanwijzingen kunnen geven. Als de vogel dit niet wil eten, neem dan het wit van een ei en stop dat samen met het poeder in zijn snavel. En weet dat er nog iets is dat heel goed kan helpen: laat eieren met geitenmelk stollen op het vuur en geef hem dat te eten: hij wordt weer kerngezond. Dit is in het bijzonder geschikt voor allerlei soorten haviken. Als hij in de rui begint te komen, vermijd dan alle inspanningen voor de vogel, en geef hem voldoende te eten van alles wat hij maar wil. Net zo vaak als hij honger heeft, net zo vaak zal dat ten koste gaan van zijn veren; 10
140
145
150
155
160
165
170
dits der naturen heymelichede. Groene soeden onder die voete sijn hem te nutte te siere boete; ende daer die sonne scinet heet es beste dat hem te stane steet. Heeft hi den rede, hoer hier na, int sap van arthimesia, dat waen ic dat bivoet si, gheef hem sijn aes, ende noch daer bi moet hennin aes wesen daer toe; 4 waerf ofte 5 dit doe. Jof doe dit over een: bint hem vaste dat rechter been. An den middel dat been soudstu sien een adre, ende mettien die soudstu wiselike laten, ende dat sal hem coemen te baten. Hier bi machstu kennen mede of een voghel heeft den rede: so welctijt dat hanghen den voghele sijn hoeft ende oec sijn vloghele, ende hi bevet, ende hi dan toghet in plumen of hi cout ghedoghet, ende hi welna aset niet, of ghierlicken daer an siet, ende hijt qualike in mach bringhen, bi aldustanen dinghen machmen sien, diere waer toe ghevet, dat hi enen rede hevet. Dan help hem also als die raet hier te voeren bescreven staet. Of hem sere derst, so doe hem dus: so nem pulver van colen leviticus, dats sijn toename in Latijn. Anijs stalen sulre toe sijn, ende venekel stale; siet dit in wine.
Dit is een van de geheimen van de natuur. Graszoden onder zijn poten zijn goed voor zijn herstel; en hij kan het best neergezet worden op een plaats waar de zon warm schijnt. Als hij koorts heeft, luister nu, geef hem dan zijn voedsel samen met het sap van arthimesia, wat volgens mij sint-Janskruid is, en er moet ook kippenvlees in zijn voer zitten; doe dit vier of vijf keer. Of handel als volgt: bind zijn rechterpoot stevig vast. In het midden van de poot kun je dan een ader zien, die je moet openen voor een aderlating, dat zal hem goed doen. Hieraan kun je zien of een vogel koorts heeft: als hij zijn kop en ook zijn vleugels laat hangen, en als hij rilt, en zijn veren opzet alsof hij het koud heeft, en als hij bijna niet eet, of als hij gretig naar zijn voedsel kijkt terwijl hij het toch niet naar binnen krijgt, aan dat alles kun je, als je er goed op let, zien dat hij koorts heeft. Help hem dan op de manier die hierboven beschreven staat. Als hij erge dorst heeft, doe dan zo: neem poeder van leviticus-kool, zo heet dat in het Latijn. Er moeten ook stengels anijs en venkel bij, en kook dit in wijn.
11
175
180
185
190
195
200
205
Oec esser nut mede te sine, alst is ghesoeden recht ghenoech, een lepel honichs int ghevouch. Dit salmen over een colen dan. Gheft hem dit drinken; of hine can, so salment in den becke ghieten. Of doe hem eens daghes ghenieten aes met honeghe bestreken. Des naests daghes daer na in die weke bestrijc sijn aes, hoe soet gaet, met ere olien, heet rosaet. Es hi oec siec van der galle, so bestroie sijn aes met allen met pulvere van wilghen blomen. Als die vloghel hanghen hem somen, so nem dan gansbloet, ende smout van gansen esser toe goet, ende salve sine vloghele saen, ende laten ter sonnen staen, ende ghef hem vleesch van gansen vet. Hore noch meer ander ende bet: nem olie die heet laurijn, ende dwa teerst die vloghele sijn, ende onder die vloghel saltu mede sijn assele salven ter selver stede. Echt nem galle van den swine, ende salve daermede die vloghele sine, ende ghef hem sijn aes mede ghemene ghenet in sape van verbene, jof in sape van saelien crude. Heeft hi an die vloghele rude, nem tcruut dat gheheten is in Latijn edera terrestris; et es in Dietsche, als ict weet, datmen gandrave of alsene heet.
Het is ook goed er een lepel honing bij te doen die voldoende gekookt is. Dit alles moet je vervolgens zeven. Geef het hem dan te drinken; als hij niet kan drinken, moet je het in zijn snavel gieten. Geef hem ook eens per dag voer te eten dat met honing is bestreken. En bestrijk het hoe dan ook de daaropvolgende dag met een olie die rosaat-olie heet. Als een vogel last heeft van zijn gal, bestrooi zijn voedsel dan met poeder van wilgenbloesem. Als hij zijn vleugels laat hangen, neem dan ganzenbloed, ook ganzenvet is goed, zalf zijn vleugels daarmee en zet hem in de zon. Geef hem vlees van ganzenvet. Nog iets anders en nog beter is: neem een olie die laurierolie heet en was daarmee allereerst zijn vleugels, en wrijf er ook, onder zijn vleugels, zijn oksels mee in. Neem vervolgens zwijnengal en zalf zijn vleugels daarmee, en geef hem zijn voer geweekt in verbena-sap of in sap van salie. Heeft hij schurft aan zijn vleugels, neem dan een kruid dat in het Latijn edera terrestris heet; bij mijn weten heet het in de volkstaal hondsdraf of alsem.
12
210
215
220
225
230
235
240
Siet dat in watre, ende die blade omtrent sijn vloghele begade, daer si der siden ghenaken. Sijn aes dat soutu naet maken int water daer tcruut in soet. Dit selve es oec ten voeten noet. Eten sine vloghelen die sieren, so behouten in der manieren: ghef hem boecs vleesch nat in asine, ende bestrijc mede die vedren sine met waermen asine, dies goeme, ende met olie van lauwers boeme; ende dit so doe menech waerf. Brect hem vedre, ende dat bedaerf dat du sachte uutdoen wilt datte, nem dat bloet van der ratte, ende bestrijc der vedren staet. Sonder pine si dan uutgaet. Ende siet honech, dat radicke, als dat woert sere dicke, nem dan een roedekijn van sulker mate na die grote van den gate daer die veder in was ghestaen ende doere in thonech mede saen. Daer sal cortelike wedere wassen ene nie vedere. Es hem scinkel of vloghel ontwe, so nem waerm aloë, ende binter op dat bliven mach ene nacht ende enen dach. Echt hanen drec in edec ghesoeden es daer op goet in noeden. Es een voghel ongheroe opt rec of op die hant, daer toe siet myrr in watre, ende daer mede so bestrike sine lede,
Kook dat in water en breng de bladeren dan aan rond zijn vleugels, daar waar die de zijkanten van zijn lichaam raken. Zijn voer moet u drenken in het water waarin de kruiden gekookt hebben. Dit is ook goed voor zijn poten. Als zijn vleugels aangeknaagd worden door wormen, bescherm hem dan als volgt: geef hem in azijn geweekt bokkenvlees en bestrijk tegelijkertijd zijn veren zorgvuldig met warme azijn en met olie van laurierbladeren; herhaal dit veelvuldig. Voor het geval dat je een gebroken veer zachtjes moet verwijderen, neem dan rattenbloed en bestrijk er de vleugel mee. De veer zal dan moeiteloos loslaten. Ik adviseer om dan honing in te koken tot die heel dik is, neem vervolgens een takje met dezelfde doorsnede als het gat waar de veer zat en doe de honing in het gaatje. Op die plek zal dan spoedig een nieuwe veer groeien. Heeft hij een bot of een vleugel gebroken, neem dan warme aloë en bind dat erop vast zodat het een nacht en een dag goed blijft zitten. Hanendrek gekookt in azijn is ook goed. Wanneer een jachtvogel onrustig is op de stok of op de hand, kook dan mirre in water en besprenkel hem daarmee, 13
245
250
255
260
265
270
275
ende ute dien watre neghen waerf assene als hem bedaerf. Heeft hiet evel dat heet rampe - ic waent in Dietsche es die crampe – in arthimesia, dat bivoet heet, soutu sijn aes netten ghereet. In lams bloede waerm wrijf sijn voete, dit es oec een andre boete. Jof du sels nemen waermen wijn daer netelen in ghesoeden sijn, ende daer mede sijn voete dwaen, ende uten watre sijn aes ontfaen. Eist dat hi smelten niet en can, eens hanen galle ghef hem dan, jof witte slecken ghesoeden teten. Smelt hi te sere, soutu weten hoe dat hi te stoppene si: lettel saps van iusquiami gheeft hem drinken, ende netter in al sijn aes dat hi eten sal. Heeft hi luse, so nem dan van alsene sap, of nochtan water daermen in siet dit, ende als hi ter sonnen sit, bespouwen ende maken nat. Over waer sal hem helpen dat. Dits der voghel medicine jeghen misselike pine, den Latine ghedicht wel na, also alst wilen Aquila, Symachus ende Theodocion screven den coninc Ptolemon. Jacob diene vants nemme. Hoert hier voghelen namen in G.
en laat hem negen maal van dat water drinken, als hij wil. Als hij lijdt aan de kwaal die ‘rampe’ heet – ik geloof dat dat in de volkstaal kramp is – moet je zijn voedsel meteen drenken in arthimesia, dat ook wel sint-Janskruid heet. Of gebruik warme wijn waarin netels gekookt zijn en waarmee je zijn poten wast en dat je hem te drinken geeft. Wanneer hij zijn voedsel niet goed kan verteren, geef hem dan de gal van een haan te eten of gekookte witte slakken. Als zijn poep te veel is en te dun, dan moet je ook weten hoe je dat kunt stoppen: geef hem een beetje sap van bilzenkruid en drenk daar ook al het voer in dat hij nog gaat eten. Heeft hij luizen, neem dan alsemsap, of in ieder geval water waar dit in gekookt heeft, en besproei hem daarmee als hij in de zon zit. Dat zal hem zeker helpen. Tot hier dan de geneeskunde voor jachtvogels, tegen allerhande kwaaltjes, vanuit het Latijn vertaald en zoals Aquila, Symachus en Theodicon het lang geleden hebben opgeschreven voor koning Ptolomeus. Meer heeft Jacob er niet over kunnen vinden. Luister dan nu naar de vogelnamen die met een G beginnen.
14
5
10
15
20
25
30
Unicornus luut teenhoeren. Espentijn hetet, als wijt horen. Rinocheros hetet in Griexe woert, om dat et heeft, almen hoert, den hoeren staende te siere bate tusschen sijn twe noesegate. Na siere cracht so ist clene, na sire grote hevet corte bene, dus scrivet Ysidorus die here. Snel ende wreet ist harde sere. Nemmermeer oec, sonder waen, en can et jaghere ghevaen. Ghelu so es et ghehaer. 4 voete lanc, wet over waer, es hem die hoeren staerc als een been. Dien wettet an enen steen; so ne mach hem die olifant niet gheweren voer den viant. Gheen piec en mach et vervaren. Op hoghe berghe wandeltet te waren, ende in woestinen nochtan, die onghewandelt sijn den man. Ons scrivet Jacob van Vetri ende Ysidorus die meester vri, hoe ment vaet ende niet en jaghet. Men neme een onbesmette maghet, ende setse alleene in gheen wout daer die eenhoeren hem onthout. Daer coemt dat dier ende siet ane dat reyne lijf, die scone ghedane, ende maect daer wech ende ofdoet allen fellen overmoet, ende anebeet die suvere lede.
Unicornus is de eenhoorn. Hij heet ook wel espentijn, naar ik verneem. In het Grieks heet hij rinoceros omdat hij een hoorn tussen zijn beide neusgaten heeft staan. In verhouding tot zijn kracht is hij maar klein, en voor zijn grootte heeft hij korte poten, zo schrijft Isidorus (van Sevilla). Hij is snel en bijzonder wreed. Geen jager kan hem ooit vangen. Zijn vacht is geelblond. Zijn hoorn is wel vier voet lang en heel sterk. Hij slijpt die hoorn aan stenen; zo is zelfs een olifant niet tegen hem opgewassen. Voor een speer is hij helemaal niet bang. Hij leeft op hoge bergen en in onherbergzame, onbewoonde streken. Jacobus van Vitry en de geleerde Isidorus vertellen ons hoe je hem kunt vangen zonder jacht op hem te maken. Laat een onbesmette maagd alleen achter in het bos waarin de eenhoorn zich ophoudt. Het dier komt tevoorschijn en ziet haar pure lichaam en haar schoonheid, waarna hij al zijn woestheid laat varen om dat zuivere lichaam te aanbidden.
15
35
40
45
50
55
60
65
Sijn hoeft met goedertierenhede leghetet der joncfrouwen in den scoet, ende slaept met ghenoechten groet. So comen die jaghers binnen dien ende vanghent al onversien. Si slaent doet, ist haer ghevoech, jof si bindent vaste ghenoech ende bringhent in palaise dan hoghe heren te scouwen an. Dit wrede dier, dit espentijn, dinct mi een bedieden sijn van den Godsone, die sonder begin was ende es in des Vaders sin. Want eer Hi van der maghet quam, ende daer onse vleesch anenam, was Hi in hemelrike wreet ende verstiet die inghele leet uut den hemele onder daerde, om haer grote hoevaerde. Int aertrike balg Hi mede om sine overhorichede op onser alre vader Adame. Oec toghend Hi hem sine grame den quaden Sodomiten mede, om haer onsuverhede. Ende om haer ghuulseyt also wel den kindren van Israel. Dit eenhoren, desen enighen soene, en levede in der werelt die ghoene die enechsijns hadde ghelaghet, sonder Maria, die soete maghet, die allene, alst es anscine, sat in de werelt woestine.
Hij legt dan gedwee zijn kop in de schoot van de jonkvrouw en valt verzaligd in slaap. Ondertussen arriveren de jagers en zij vangen de eenhoorn. Ze slaan hem dood, als dat hun bedoeling was, of ze binden hem stevig vast en brengen hem dan naar het een of andere paleis waar de hoge heren hem kunnen bekijken. Dit wrede dier, deze espentijn, is volgens mij een zinnebeeld van de Zoon van God die van eeuwigheid in de Vader was. Want voordat Hij afdaalde in de maagd Maria en daar Zijn menselijke vorm aannam, was Hij in de hemel hardvochtig en verbande Hij de gevallen engelen vanuit de hemel naar de hel, om hun grote hoogmoed. Ook op aarde was Hij boos op ons aller stamvader Adam, om zijn ongehoorzaamheid. En Hij keerde zijn toorn tegen de verdorven Sodomieten, om hun onkuisheid; en tegen de kinderen van Israël, om hun gulzigheid. Deze eenhoorn, deze eniggeboren Zoon kon door niemand ter wereld gegrepen worden, behalve door Maria, de zoete maagd, die – dat is wel duidelijk! – ook alleen was in de woestenij van de wereld.
16
70
75
80
85
Allene was si, want haer ghelike ghebrect nu in aertrike. Haer oetmoede, haer suverhede daden den Soene der ewelechede vergheten Sine wreetheit groet ende beiten in haren scoet, dats in haren lichame rene, daer Hi, sonder mans ghemene, den menscheliken roc andede tonser alre salichede. In desen rocke, sonder waen, hebbent die jaghers ghevaen, als in der reyne maghet scoet. Dat sijn die Joeden, dien doet sloghen alsine vonden, die daer naer in corter stonden van dode te live op was ghewect, ende in den hoghen palaise ghetrect met sinen eweliken Vader, daer na die inghele sien algader.
Ze was daar alleen, omdat zij haar gelijke niet had hier op het aardrijk. Door haar ootmoed en door haar zuiverheid vergat de God der wrake Zijn toorn, om in haar schoot – dat is in haar onbevlekte lichaam – neer te dalen zodat Hij, zonder de tussenkomst van een man, onze menselijkheid heeft aangenomen tot ons aller zaligheid. In dit menselijk omhulsel is Hij door de jagers gevangen, precies zoals zij Hem vingen in de schoot van de reine maagd. Die jagers waren de Joden, die Hem doodden die kort daarna uit de dood tot leven werd gewekt en naar het hoge paleis van Zijn Vader is gegaan, waar de engelen van aangezicht tot aangezicht leven met God.
Bron: Eelco Verwijs (ed.), Jacob van Maerlant’s Naturen Bloeme. Leiden 1878. Vertaling: Ingrid Biesheuvel
17