Omgevingsdienst West-Holland o\ Ingekomen: Gemeente Alphen aan den Rijn Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Mevrouw E. Teunissen Postbus 13 2400AA ALPHEN AAN DEN J ^ j g R |
o u t
Betreft:
n
1 8 SEP 2013 Afd. ^ Opbergen
Datum: 13 september 2013 Kenmerk: 2013137963 Contactpersoon: C. Lokman
[email protected] Zaaknummer: 2013015955 Bijlage(n): 1
VERZONDEN 1 6 SEP. 2013
RO milieuadvies Bestemmingsplan bedrijfsverplaatsing Fa. Kamer Zuideinde 21 en Hogedijk nabij 8 Aarlanderveen
Geachte mevrouw Teunissen, Op 7 augustus 2013 heeft u ons gevraagd om advies over het bestemmingsplan Bedrijfsverplaatsing Fa. Kamer (concept-ontwerpbestemmingsplan Bedrijfsverplaatsing Firma Kamer, kenmerk NL.IMRO.0484.8109verpfirmakamer-0002). Het plan betreft de verplaatsing van het bedrijf Fa. Kamer op het perceel Zuideinde 21 naar het perceel Hogedijk nabij 8 in Aarlanderveen. Op de vrijkomende bedrijfslocatie aan het Zuideinde 21 worden twee extra woningen mogelijk gemaakt. Wij hebben het plan beoordeeld op de milieuaspecten milieueffectrapportage, archeologie, bedrijven en milieuzonering, bodem, ecologie, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en duurzaamheid. Op 3 september 2013 heeft u het concept-advies van ons per email ontvangen. Naar aanleiding van uw opmerkingen ten aanzien van de paragraaf Ecologie onder punt 3 Bestemmingsplan Bedrijfsverplaatsing Firma Kamer, 3e bullit (betreft aanwezigheid beplanting Hogedijk en vleermuizenonderzoek) is het advies aangepast. Het aangepaste advies d.d. 13 september 2013 is bijgevoegd. Wij adviseren om de toelichting van het bestemmingsplan op een aantal punten aan te passen. • In de toelichting van het bestemmingsplan een paragraaf Milieueffectrapportage opnemen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het tekstvoorstel. • Paragraaf 5.9.2 Archeologie Zuideinde: tekst vervangen door het in het advies opgenomen tekstvoorstel. De dubbelbestemming zoals deze is opgenomen in dit bestemmingsplan kan worden gehandhaafd voor het zuidelijk deel van het perceel van Zuideinde 21. Dit moet ook zo worden aangepast op de verbeelding. • Paragraaf 5.3 Geluid: onder wettelijk kader het beleid ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai toevoegen. • Paragraaf 5.6 Luchtkwaliteit: ten aanzien van de ambitie met betrekking tot luchtkwaliteit alleen verwijzen naar de vastgestelde Duurzaamheidsagenda 2011-2014
Telefoon 071-4083100
Correspondentieadres:
Bezoekadres:
Fax 071-4083101
Postbus 159
Schipholweg 128
www.odwh.nl
2300 AD Leiden
2316 XD Leiden
Datum: 13 september 2013 Kenmerk: 2013137963
• •
en niet naar het Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw. Verder moet de gebruikte eenheid voor concentraties worden aangepast. Paragraaf 5.5 Externe veiligheid: tekstuele opmerkingen verwerken. Paragraaf 5.10 Flora en Fauna en Paragraaf 5.11 Natuurbescherming: tekst aanpassen c.q. aanvullen naar aanleiding van opmerkingen. Tevens adviseren wij om de quickscans aan te passen c.q. aan te vullen. In de Quick Scan Zuideinde moet de toetsing of er belangrijke weidevogelgebieden aangetast worden, worden toegevoegd. In de Quick Scan Hogedijk moet de toetsing in het kader van de gebiedsbescherming worden toegevoegd. In het bestemmingsplan moet worden vermeld of de huidige begroeiing blijft bestaan. In het geval er wel bomen en/of groenstructuren worden gekapt, dan zal een motivering moeten worden opgenomen dat er geen vleermuizenonderzoek noodzakelijk is. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de motivering in het advies. Er worden geen belemmeringen in het kader van de Flora- en Faunawet, Natuurbeschermingswet, en regelgeving in het kader van de EHS en weidevogelgebieden verwacht, mits voldaan wordt aan de in het advies genoemde punten en aan de in de Quick scans genoemde (mitigerende) maatregelen en aanbevelingen. De Omgevingsdienst adviseert om deze maatregelen en aanbevelingen expliciet op te nemen in het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de aspecten bedrijven en milieuzonering, bodem en duurzaamheid heeft de Omgevingsdienst geen opmerkingen. Deze paragrafen zijn in overeenstemming met ons advies van 10 januari 2012. Mocht u verder nog vragen hebben dan kunt u contact opnemen met C. Lokman van onze dienst, telefoonnummer 071 4083306 of email
[email protected]. Namens het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst West-Holland, Met vriendelijke groet.
mw. N.E. Mier Hoofd afdeling Omgevingsmanagement
cc. Procedurekamer (ROM), Accountmanager
Paraaf coördinator 2/2
Omgevingsdienst West-Holland Advies ruimtelijke plannen Project Gemeente Datum vraag Datum advies Versie Contactpersoon gemeente Contactpersoon ODWH Akkoord coördinator ODWH Adviseurs
Zuideinde 21 en Hogedijk nabij 8 Alphen aan den Rijn 7 augustus 2013 13 september 2013 Definitief Evelien Teunissen Claudia Lokman < Robert van Mackelenberg (RO) Erik Bartels(bedrijven en milieuzonering) Janneke van Zwienen (archeologie en bodem) Vrata Kartak (geluid) Teunis Buursema (luchtkwaliteit) Rees Hennekam (externe veiligheid) Hanny Korthof (ecologie)
Samenvatting en conclusie De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de Omgevingsdienst West-Holland gevraagd om het bestemmingsplan Bedrijfsverplaatsing Fa. Kamer te beoordelen. Het plan maakt de verplaatsing van de firma Kamer, Zuideinde 21 naar de Hogedijk nabij 8 mogelijk. Tevens wordt het realiseren van twee extra woningen op de locatie Zuideinde 21 mogelijk gemaakt. De Omgevingsdienst heeft het plan beoordeeld op de aspecten Besluit milieueffectrapportage, bedrijven en milieuzonering, archeologie, bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en ecologie. De Omgevingsdienst adviseert het volgende: • In de toelichting van het bestemmingsplan een paragraaf Milieueffectrapportage opnemen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het tekstvoorstel. • Paragraaf 5.9.2 Archeologie Zuideinde: tekst vervangen door het in het advies opgenomen tekstvoorstel. De dubbelbestemming zoals deze is opgenomen in dit bestemmingsplan kan worden gehandhaafd voor het zuidelijk deel van het perceel van Zuideinde 21. Dit moet ook zo worden aangepast op de verbeelding. • Paragraaf 5.3 Geluid: onder 'wettelijk kader' het beleid ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai toevoegen. • Paragraaf 5.6 Luchtkwaliteit: ten aanzien van de ambitie met betrekking tot luchtkwaliteit alleen verwijzen naar de vastgestelde Duurzaamheidsagenda 2011-2014 en niet naar het Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw. Verder moet de gebruikte eenheid voor concentraties worden aangepast. • Paragraaf 5.5 Externe veiligheid: tekstuele opmerkingen verwerken. • Paragraaf 5.10 Flora en Fauna en Paragraaf 5.11 Natuurbescherming: tekst aanpassen c.q. aanvullen volgens het advies.
Pagina 1 van 12
In het bestemmingsplan moet worden vermeld of de huidige begroeiing blijft bestaan. In het geval er wel bomen en/of groenstructuren worden gekapt, dan zal aanvullend onderzoek nodig zijn (bijvoorbeeld vleermuizenonderzoek). Er worden geen belemmeringen in het kader van de Flora- en Faunawet, Natuurbeschermingswet, en regelgeving in het kader van de EHS en weidevogelgebieden verwacht, mits voldaan wordt aan de in het advies genoemde punten en aan de in de Quick scans genoemde (mitigerende) maatregelen en aanbevelingen. De Omgevingsdienst adviseert om deze maatregelen en aanbevelingen expliciet op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens wordt geadviseerd om de quickscans voor zover mogelijk aan te passen naar aanleiding van de opmerkingen. Het betreft onder andere het toevoegen van de toetsing aan belangrijke weidevogelgebieden in de Quick Scan Zuideinde en de toetsing in het kader van de gebiedsbescherming in de Quick Scan Hogedijk. Ten aanzien van de aspecten bedrijven en milieuzonering, bodem en duurzaamheid heeft de Omgevingsdienst geen opmerkingen. Deze paragrafen zijn in overeenstemming met ons advies van 10 januari 2012.
Projectbeschrijving De gemeente Alphen aan den Rijn heeft van de firma C. Kamer & Zn te Aarlanderveen een verzoek ontvangen om aan de Hogedijk, nabij huisnummer 8, langs de Nieuwkoopseweg (N231) een nieuwe bedrijfslocatie te mogen realiseren. Tevens verzoekt het bedrijf om, op de huidige bedrijfslocatie aan het Zuideinde 21 te Aarlanderveen twee extra woningen te mogen realiseren. De gemeente heeft het voornemen om met dit plan in te stemmen.
Plangebied Zuideinde
Plangebied Hogedijk nabij 8
Adviesvraag De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de Omgevingsdienst West-Holland gevraagd advies uit te brengen over dit plan (concept-ontwerpbestemmingsplan Bedrijfsverplaatsing Firma Kamer, kenmerk NL.IMRO.0484.8109verpfirmakamer-0002, ongedateerd). De Omgevingsdienst heeft het plan en bijbehorende onderzoeken beoordeeld. De beoordeling is per milieuaspect in de onderstaande hoofdstukken beschreven. De Omgevingsdienst heeft op 10 januari 2012, op basis van de ruimtelijke onderbouwing, versie 15 november 2011, advies uitgebracht over de aspecten bedrijven en milieuzonering, bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en duurzaamheid.
Pagina 2 van 12
Duurzaamheidagenda 2011-2014 In de paragraaf gemeentelijk beleid (paragraaf 2.4.) is een subparagraaf 2.4.6 Duurzaamheidsagenda opgenomen. De Omgevingsdienst heeft ten aanzien van deze paragraaf geen opmerkingen.
Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) In de toelichting van het bestemmingsplan ontbreekt een paragraaf Milieueffectrapportage. De Omgevingsdienst adviseert om de volgende tekst op de te nemen in de toelichting. Begin tekstvoorstel 5.12 Milieueffectrapportage In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een projectactiviteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Dergelijke projectactiviteiten zijn genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.. De beschreven activiteit wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 'Stedelijk ontwikkelingsproject'). De omvang van de activiteit (2 woningen) ligt ruim onder de drempelwaarde (2000 woningen of meer). Het plan wordt gerealiseerd ter vervanging van bestaande bedrijfsbebouwing. In de omgeving van het plangebied liggen geen gevoelige gebieden. Er worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in in het plan voldoende afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r.- beoordeling is niet nodig. Einde tekstvoorstel
Bedrijven en milieuzonering In de toelichting is een paragraaf 5.1. Bedrijvigheid opgenomen. Deze paragraaf is in overeenstemming met het advies van 10 januari 2012. De Omgevingsdienst heeft daarom geen opmerkingen over deze paragraaf.
Archeologie Ten aanzien van paragraaf 5.9.1 Archeologie Hogedijk heeft de Omgevingsdienst geen opmerkingen. Ten aanzien van paragraaf 5.9.2 Archeologie Zuideinde adviseert de Omgevingsdienst om de tekst te vervangen door onderstaande tekst. Begin tekstvoorstel In het kader van bestemmingsplan Aarlanderveen is door RAAP archeologisch adviesbureau is in 2007 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (RAAP-notitie 2129). Op basis van de resultaten heeft de historische kern van Aarlanderveen een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische sporen en vondsten gekregen. Dit is in het bestemmingsplan verwerkt als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Bij ruimtelijke plannen geldt dat een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en vergunning moet worden aangevraagd bij werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 50 m en dieper dan 30 cm. 2
Pagina 3 van 12
Naar aanleiding van de voorgenomen werkzaamheden ter plaatse van Zuideinde 21 heeft ArcheoMedia bv specifiek bureauonderzoek uitgevoerd naar het perceel (rapport A12-013-F). Hierop heeft de Omgevingsdienst nog enkele vragen gesteld om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie en eventueel vervolgonderzoek. De reactie hierop staat in de bijgevoegde email d.d. 13 augustus 2013. De grond op het noordelijke deel, tot en met ongeveer de helft van de geplande schuur, blijkt als gevolg van veenwinning en vroegere (bouw)activiteiten verstoord te zijn. ArcheoMedia bv adviseert om in dit deel van het gebied geen verder onderzoek uit te voeren en het gebied 'vrij te geven'. Voor het zuidelijk deel van het perceel geldt dit niet. Hier lijkt de bodemopbouw nog intact en daarmee ook de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten. De dubbelbestemming zoals deze is opgenomen in dit bestemmingsplan kan worden gehandhaafd voor het zuidelijk deel van het perceel van Zuideinde 21. Verder geldt altijd het volgende: In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voorwetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met de InfoDesk van de RCE (
[email protected] of 033-4217456) of het ARCHIS meldpunt. Einde tekstvoorstel
Omgevingsvergunning Ten aanzien van de te verlenen omgevingsvergunning adviseert de Omgevingsdienst het volgende. Voor de werkzaamheden zoals deze nu zijn aangegeven op het beschikbare kaartmateriaal geldt het volgende: De Omgevingsdienst adviseert, op basis van de archeologische rapportage en aanvullende gegevens het noordelijke deel, dus waar de twee woningen zullen worden gebouwd en een deel van de schuur/garage vrij te geven. In het zuidelijke deel zal dus de schuur/garage worden gebouwd. De huidige woning blijft gehandhaafd en hier vinden geen werkzaamheden plaats. De oppervlakte van het overgebleven deel van de schuur/garage bedraagt meer dan de bovengenoemde 50 m . In principe is het dus noodzakelijk dat voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in het kader van archeologie en aanvullend archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Aangezien er sprake is van een beperkt oppervlak en vanwege verstoringen door voorgaande bebouwingen adviseert de Omgevingsdienst om geen voorwaarden in deze vergunning op te nemen met betrekking tot archeologie. Dit omdat een onderzoek op een dergelijk klein oppervlak niet veel informatie oplevert en dus geen zin heeft. 2
Wel geldt altijd de melding van de toevalsvondst (zie de tekst hierboven).
Bodem In de toelichting is een paragraaf 5.2 Bodem opgenomen. Ten aanzien van deze paragraaf heeft de Omgevingsdienst geen opmerkingen.
Pagina 4 van 12
Geluid In de toelichting is een paragraaf 5.3 Geluid opgenomen. Ten aanzien van de paragraaf heeft de Omgevingsdienst de volgende opmerkingen: Deze paragraaf is, ten opzichte van het tekstvoorstel in het advies van 10 januari 2012, zeer uitgebreid. Inhoudelijk heeft de Omgevingsdienst geen opmerkingen. De paragraaf is wel in overeenstemming met het eerdere advies. Wel adviseert de Omgevingsdienst om in het wettelijk kader voor zowel verkeerslawaai als het railverkeerslawaai het beleid van de Omgevingsdienst met betrekking tot de vaststelling van hogere waarden toe te voegen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van onderstaande tekst. De Omgevingsdienst heeft op 4 maart 2013 Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde voor wegverkeerslawaai van 58 dB en 63 dB voor railverkeerslawaai voor. Dit is 5 dB lager dan het wettelijk maximum. Een hogere waarde tot het wettelijk maximum zal alleen in uitzonderingsgevallen en bijzondere situaties aan de orde zijn. 1
Luchtkwaliteit In de toelichting is een paragraaf 5.6 luchtkwaliteit opgenomen. Deze paragraaf is in overeenstemming met ons advies van 10 januari 2012. Wel merkt de Omgevingsdienst op dat in de toelichting wordt gesproken over de ambitie uit het Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw en het jaar 2010. Dit is gedateerde informatie. In de vastgestelde Duurzaamheidsagenda 2011-2014 zijn ambities met betrekking tot luchtkwaliteit opgenomen. De gemeente streeft naar een betere luchtkwaliteit dan de wettelijke norm. Daarnaast staan achter de concentraties 22,8 en 23,8 (laatste alinea van paragraaf 5.6 pagina 37) niet de juiste eenheden. De 'ig/m moet worden vervangen door 'pg/m '. 3
3
De Omgevingsdienst adviseert om de tekst op bovenstaande punten aan te passen.
Externe veiligheid In de toelichting is een paragraaf 5.5 Externe veiligheid opgenomen. Deze paragraaf is in overeenstemming met ons advies van 10 januari 2012. De Omgevingsdienst heeft geen inhoudelijke opmerkingen over deze paragraaf. Wel adviseert de Omgevingsdienst om de tekst op de volgende punten aan te passen: • Onder 5.5.1 Wettelijk kader staat 5.7.1 Wettelijk kader. • In par. 5.5.1, 3e alinea, wordt gesproken over de Circulaire Risiconormering • vervoer gevaarlijke stoffen uit 2004. Op dit moment geldt de versie van 2012.
Duurzaamheid In de toelichting is een paragraaf 5.8 Duurzaamheid opgenomen. Deze paragraaf is in overeenstemming met ons advies van 10 januari 2012. De Omgevingsdienst heeft geen opmerkingen over deze paragraaf. 1
Dit is voor nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom.
Pagina 5 van 12
Ecologie In de toelichting van de ruimtelijke onderbouwing is een paragraaf 5.10 Flora en fauna en een paragraaf 5.11 Natuurbescherming opgenomen. Daarnaast zijn voor de beoordeling de volgende rapporten beschikbaar gesteld. 1. Quick scan flora en fauna Zuideinde 21 te Aarlanderveen, projectnummer 34.11.02 van Laneco Landschaps & Ecologisch Advies, 25 januari 2012 2. Quick scan beschermde flora- en fauna voor bedrijf Kamer te Aarlanderveen, Rapportnummer F&F 2009.02 van Landschapsbeheer Zuid-Holland, juli 2009 Ten aanzien van de paragrafen 5.10 en 5.11 en de aangeleverde rapporten heeft de Omgevingsdienst de volgende opmerkingen: • In de Quick Scan Zuideinde mist de toetsing of er belangrijke weidevogelgebieden aangetast worden. Deze dient toegevoegd te worden. • In de Quick Scan Hogedijk mist de toetsing in het kader van de gebiedsbescherming volledig. Deze dient toegevoegd te worden. • De huidige begroeiing lijkt volgens de schetsen van de toekomstige situatie op het perceel Hogedijk in het bestemmingsplan (pagina 25) te blijven staan. Dit moet echter wel expliciet vermeld worden. In het geval er wel bomen en/of groenstructuren worden gekapt, dan moet worden gemotiveerd waarom geen vleermuizenonderzoek nodig is vanwege de specifieke omstandigheden. • Er worden geen belemmeringen in het kader van de Flora- en Faunawet, Natuurbeschermingswet, en regelgeving in het kader van de EHS en weidevogelgebieden verwacht, mits voldaan wordt aan de in dit advies genoemde zaken en aan de in de Quick scans genoemde (mitigerende) maatregelen en aanbevelingen. De Omgevingsdienst adviseert om deze maatregelen en aanbevelingen expliciet op te nemen in het bestemmingsplan (zie onder ad 3, laatste bullit). Hierna wordt gedetailleerd ingegaan op de beoordeling van de rapporten en de toelichting van het bestemmingsplan. 1. Quick scan flora en fauna Zuideinde 21 te Aarlanderveen, Laneco, 2012 • In het rapport wordt niet ingegaan op weidevogelgebied. Dit betreft hoofdstuk 2, het wettelijk kader (pagina 3), paragraaf 3.2 Gebiedsbescherming (pagina 5), paragraaf 4.1 Gebiedsbescherming en paragraaf 4.3 Consequenties (pagina 11 resp.12). De toetsing of er mogelijk weidevogelgebied wordt aangetast, moet met een onderbouwing worden toegevoegd. Er zijn overigens geen negatieve gevolgen te verwachten, aangezien de planlocatie niet in weidevogelgebied ligt, of eraan grenst. • Paragraaf 3.3.3: Vleermuizen (pagina?), onderaan wordt gesteld dat er een grote kolonie meervleermuizen huist in Aarlanderveen. Belangrijk is daarom de in de laatste alinea van deze paragraaf (pagina 8) en in hoofdstuk 4 Conclusie (paginall) genoemde opmerking dat een toename van verlichting tijdens de bouw en in de nieuwe situatie voorkomen moet worden. Dit moet ook worden toegevoegd aan paragraaf 4.3, Consequenties (pagina 12). In bijlage 2 vindt u nog enkele suggesties voor vleermuisvriendelijke verlichting. •
•
Paragraaf 4.3 Consequenties (pagina 13): de hier genoemde mitigerende maatregelen die nodig zijn voor het verdwijnen van nestplaatsen van huismussen moeten voorafgaand aan de sloop genomen worden (pagina 13). In paragraaf 4.4 Aanbevelingen (pagina 13), ook de aanbevelingen over de rugstreeppad van bovenaan pagina 10 meenemen.
Pagina 6 van 12
2. •
•
• •
Quick scan beschermde flora- en fauna voor bedrijf Kamer, Hogedijk te Aarlanderveen, Landschapsbeheer Zuid-Holland, 2009 Deze Quick scan richt zich alleen op de soortenbescherming via de Flora- en faunawet. Het onderdeel gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Provinciale Verordening) komt niet ter sprake. Deze aspecten dienen nog aangevuld te worden. Er dient onderzocht te worden of de planlocatie Hogedijk negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, EHS of weidevogelgebieden (zie bijlage 1). Gezien de aard van het plan en de afstand tot deze gebieden is het overigens niet de verwachting dat dit het geval zal zijn. De omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden klopt niet meer helemaal: het gaat volgens het bestemmingsplan nu niet meer om een woonhuis en bedrijfspand, maar alleen om een bedrijfsverplaatsing en de realisatie van 2 woningen. Bij de foto's op pagina 5 worden ook biotoopnummers 6 en 7 genoemd, maar in de beschrijving van de biotopen op pagina 6 worden alleen biotopen 1 t/m 5 beschreven. Hoofdstuk 5, Geplande ingrepen (pagina?): hier wordt gesproken over de verplichting tot watercompensatie, en dat deze ingevuld wordt door een natuurvriendelijke oever aan de zuidzijde van het perceel nabij de planlocatie. In het bestemmingsplan is wel de watercompensatie opgenomen, maar niet de verplichting dat dit een natuurvriendelijke oever moet zijn.
3. Bestemmingsplan Bedrijfsverplaatsing Firma Kamer • In hoofdstuk 2.2 Rijksbeleid (pagina 9) mist een passage over de Natuurbeschermingswet 1998. Een tekstvoorstel vindt u in bijlage 1. • In hoofdstuk 2.3.2 Provinciale Verordening (pagina 13) mist een passage over de daarin vastgelegde regelgeving ten aanzien van de EHS en weidevogelgebieden. Een tekstvoorstel vindt u in bijlage 1. • Uit de plaatjes van de toekomstige inrichting op pagina 25 lijkt het erop dat de huidige beplanting intact blijft. Dit staat niet expliciet vermeld. Dat moet echter wel gebeuren. Als er wel gekapt gaat worden moet worden afgewogen of een vleermuizenonderzoek moet plaatsvinden. Uit informatie van een quickscan op het nabijgelegen perceel Zuideinde 21 blijkt dat er een grote kolonie meervleermuizen in Aarlanderveen voorkomt. Ook komen de gewone en de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis in de omgeving voor. Een aantal van deze soorten is boombewonend, en opgaande structuren fungeren vaak als vliegroute. In de quickscan Hogedijk uit 2009 (paragraaf 4.2, pagina 6 na de opsomming van de verschillende biotooptypen) staat aangegeven dat de aanwezige populieren in het plangebied (en met plangebied wordt waarschijnlijk niet hier niet alleen het perceel Hogedijk verstaan) 20 jaar oud zijn. In de populieren zijn geen holten/gaten zijn gevormd die aantrekkelijk zijn voor fauna (nestgelegenheid vogels danwel verblijfplaatsen vleermuizen). Een vleermuisonderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen binnen het plangebied lijkt daarom niet noodzakelijk. Dan is het nog de vraag of het plangebied belangrijk is als vliegroute voor vleermuizen. De kans dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een vliegroute lijkt klein. Het perceel is gelegen aan de oostzijde van Aarlanderveen en grenst aan een open poldergebied met weinig bomenhagen. Gelet op bovenstaande is de kans klein dat het perceel onderdeel uitmaakt van een vliegroute. De Omgevingsdienst adviseert om in het bestemmingsplan aan te geven of er gekapt gaat worden. Als er dan gekapt gaat worden, dan moet een motivering worden opgenomen waarom er geen nader vleermuisonderzoek nodig is. Hiervoor kan bovenstaande motivering worden gebruikt.
Pagina 7 van 12
•
•
•
Hoofdstuk 5.10 Flora en Fauna en 5.11 Natuurbescherming (pagina41): Beter is het om deze kopjes 'Soortenbescherming' resp. 'Gebiedsbescherming' te noemen; het tweede deel van de derde alinea onder 'Flora en fauna', over de Quick scan Zuideinde, Natuurbeschermingswet en EHS, valt dan onder het kopje 'Gebiedsbescherming'. Hier dient ook aangegeven te worden of het plangebied negatieve effecten op weidevogelgebied heeft. Gezien de aard van het plan en de afstand tot deze gebieden is het overigens niet de verwachting dat dit het geval zal zijn. Pagina 41, l e alinea: 'De locaties Hogedijk en Zuideinde zijn niet gelegen in de nabijheid van een 'Habitat- of Vogelrichtlijngebied'. Dit overlapt met de laatste alinea van pagina 41, waar vermeld staat dat het plangebied op ongeveer 1,9 km van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck ligt. Habitat- en Vogelrichtlijngebieden vormen immers samen de Natura 2000-gebieden. De Nieuwkoopse Plassen zijn zeer gevoelig voor stikstof. Gezien de mogelijk zeer geringe verkeerstoename door bedrijfsuitbreiding, is het echter niet aannemelijk dat er sprake zal zijn van externe werking door stikstofdepositie. Pagina 41,4e alinea: 'Wel zijn ten aanzien van de feitelijke ingrepen mitigerende maatregelen benoemd c.q. aanbevolen', en Conclusie: 'Met inachtneming van de genoemde voorwaarden.... etc'. Hier staat niet om welke maatregelen en voorwaarden het gaat. De Omgevingsdienst adviseert om in de paragrafen 5.10 en 5.11 de conclusies en aanbevelingen uit de beide Quick scans expliciet over te nemen, evenals de hierboven bij punt 1 en 2 nog te verwerken relevante opmerkingen. Het gaat hierbij om (mitigerende) maatregelen en aanbevelingen: - uit het rapport van Laneco (Zuideinde 21) op pagina 11,12 en 13 ten aanzien van: o vleermuizen, o huismussen, o planning van werkzaamheden (broedseizoen e.d.), o zorgplicht, en o maatregelen ter voorkoming van kolonisatie door de rugstreeppad. -
uit het rapport van Landschapsbeheer Zuid-Holland (Hogedijk) op p. 7 en 9 ten aanzien van: o realisatie van een natuurvriendelijke oever aan de zuidzijde van het perceel o landschappelijke inpassing door gebruik van inheemse beplanting in de structuren van het landschap en behoud van de zichtlijnen, o planning werkzaamheden in verband met broedseizoen, o behoud van groene elementen tijdens bouw, o aanleg schuil- en leefmogelijkheden voor dieren met inheemse beplanting ter compensatie van verloren gegaan biotoop, en waar dit mogelijk is: natuurvriendelijk beheer.
Tenslotte vindt u in bijlage 2 een aantal aanbevelingen voor de initiatiefnemer om het terrein en het gebouw natuurvriendelijk in te richten.
Pagina 8 van 12
Bijlage 1. Wettelijk kader Ecologie Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving.
Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Daarnaast moeten activiteiten ook getoetst worden aan het EHS- (Ecologische Hoofdstructuur) en weidevogelbeleid. Natura 2000 Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebieden en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbwet-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig. Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij besluiten om een plan (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) vast te stellen moet op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet rekening worden gehouden met de effecten op Natura 2000-gebieden en het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied zelf kunnen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig. Beschermde Natuurmonumenten Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is, worden over het algemeen de waarden, uit het aanwijzingsbesluit van het Beschermde Natuurmonument, verwerkt in de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000gebied. Als niet alle waarden van een Beschermd Natuurmonument zijn opgenomen in de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied, dient er ook toetsing plaats te vinden aan de hand van de waarden uit het aanwijzingsbesluit van het Beschermde Natuurmonument. Ecologische Hoofdstructuur Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal
Pagina 9 van 12
soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. Gemeenten dienen het in deze verordeningen vastgelegde beschermingsregime voor EHS te verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan te borgen bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van ruimtelijke regels. De bescherming van EHSgebieden is alleen van toepassing op projecten, plannen en handelingen binnen de EHS. Een gebied kan tegelijk een Natura 2000-gebied zijn en onderdeel zijn van de EHS. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het Natura 2000-beschermingsregime leidend. De specifieke waarden en kwaliteiten van een EHS bepalen of ruimtelijke initiatieven doorgang kunnen vinden. Iedere provincie heeft deze voorwaarden in een zogeheten compensatiebeginsel 'vastgelegd'. Over het algemeen geldt dat er geen bestemmingswijzigingen mogelijk zijn als daardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar in het geval van een bestemmingsplanwijziging door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Weidevogelgebied In de Provinciale Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland is ook de bescherming van belangrijke provinciale weidevogelgebieden vastgelegd. Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de weidevogelgebieden geldt (net zoals bij de EHS-gebieden) het 'nee, tenzij-principe': er zijn geen bestemmingswijzigingen mogelijk als daardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Als dat het geval is en de ruimtelijke ontwikkeling mag plaatsvinden, dan geldt dat er compensatie toegepast moet worden. Voor weidevogelgebieden in Zuid-Holland geldt hiervoor het provinciale compensatiebeginsel van 1997. Soortenbescherming Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd. Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals bijvoorbeeld het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor alle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.
Pagina 10 van 12
Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Pagina 11 van 12
Bijlage 2. Aanbevelingen Flora en fauna Groen • Het planten van bomen en struiken voor vogels en vleermuizen. Ecologisch gezien zijn inheemse bloem- en besdragende struiken en planten het beste. • Het handhaven van bestaande singels, bosschages, bosjes. Het duurt jaren voordat groenelementen zich goed hebben ontwikkeld. • Indien er struweel wordt aan gelegd, LET OP: houd rekening met het feit dat de aanleg van struweel nadelig kan zijn voor weidevogels, omdat dit kan leiden tot een toename van predatie van eieren en jongen door met name kauwen en kraaien. Water/groen • Het creëren van een geleidelijke overgang van de waterpartij naar het plangebied. Hierbij dient vegetatieontwikkeling in deze overgang gestimuleerd te worden. Dit kan positieve effecten hebben op het voorkomen van amfibieën. Vogels • Voor de huismus en gierzwaluw kunnen neststenen worden aangebracht in de muur, bijvoorbeeld onder een dakrand, vrij van obstakels zoals balkons. De vogels moeten bij het uitvliegen minimaal een vrije val van 2,5 meter kunnen maken. De neststenen moeten bij voorkeur worden aangebracht aan de noord/noordoostzijde van een gebouw. Deze beschermde soorten verliezen steeds meer nestmogelijkheden omdat de huidige bebouwing niet geschikt is voor hen. • Er zouden vogelvides (www.vogelvide.nl) kunnen worden gebruikt om het plangebied geschikt te maken voor huismussen. • Door het inmetselen van neststenen kunnen gebouwen geschikt gemaakt worden voor de gierzwaluw (www.waveka.nl). Deze gebouwbewonende soort heeft steeds minder nestplaatsen beschikbaar. Vleermuizen • Nieuw te bouwen gebouwen kunnen geschikt worden gemaakt voor vleermuizen, door op een hoogte van minimaal 2,5 meter open stootvoegen aan te brengen, of de spouw op een andere wijze toegankelijk te maken, bij voorkeur op de zuidwestgevel. Eventueel kan de spouw enkele centimeters breder gemaakt worden. Er bestaan ook vleermuiskasten die in de spouwmuur ingemetseld kunnen worden. • Bij de aanleg/inrichting van het terrein, de buitenverlichting van het bedrijfspand en de evt. aanplant van bomen en kan het nodig zijn in verband met de vliegroute van vleermuizen rekening te houden met de verlichting. Vleermuizen kunnen veel hinder ondervinden van verlichting, waardoor een vliegroute verloren kan gaan. Met vleermuisvriendelijke verlichting (gerichte lichtbundel, led-verlichting, amberkleurige verlichting, hoogte van de lichtmasten, hoogte van de verlichting in relatie tot de bomen) kan dit voorkomen worden. Daarvoor is het van belang te weten welke vleermuissoorten de vliegroute gebruiken.
Pagina 12 van 12
Janneke van Zwienen Van: Verzonden: Aan: Onderwerp:
Annette Wagner <
[email protected]> dinsdag 13 augustus 2013 13:52 Janneke van Zwienen uw vraag mbt vervolgonderzoek Zuideinde 21 Aarlanderveen
Geachte mevrouw Van Zwienen, Met betrekking tot uw vraag naar de plaats en vorm van het door ons aanbevolen vervolgonderzoek op de locatie Zuideinde 21 te Aarlanderveen (ons rapport A12-013-F) bericht ik u als volgt: Op basis van de door ons geïntepreteerde boorstaten van het milieukundig bodemonderzoek lijkt de top van het Hollandveen Laagpakket op de noordelijke helft van de onderzoekslocatie vrijwel vlakdekkend (voor zover dat op basis van de spreiding van de boringen 'vlakdekkend' genoemd mag worden) verstoord te zijn. Dit kan worden afgeleid uit de aanwezigheid van brokken veen in de het veenpakket afdekkende klei/zandlagen in de boringen 001, 002, 004 en 005. Boring 007 laat tot 2m -mv klei zien wat zonder aanvullende boringen niet eenduidig als natuurlijk/verstoord te interpreteren is. De bodem lijkt overigens wel intact rondom B003 in de NO hoek (klei-opveenprofiel, geen veenbrokken in de kleilaag; top veen op 0,9 m -mv). In de boringen 006 en 008 op de zuidelijke helft van de onderzoekslocatie is de bodem mogelijk intact. De top van het veen bevindt zich hier op resp. 0,5 en 0,9 m -mv. B009 wordt hier verder buiten beschouwing gelaten omdat deze tot de geboorde einddiepte een verstoring (oud grindpad?) heeft opgeleverd. Met betrekking tot de milieukundige horigen dient wel te worden opgemerkt dat de laagovergangen niet zijn beschreven, of de bodemopbouw op delen van de onderzoeklocatie daadwerkelijk intact is, is heridoor niet zeker. Uit geen van de boringen is voort af te leiden of de top van het Hollandveen Laagpakket veraard is en daarmee kans geeft op antropogenen sporen/resten. Evenmin is informatie beschikbaar over de bodemopbouw beneden 2,5 m mv.
Met betrekking tot het vervolgonderzoek kan onze aanbeveling als volgt worden gepreciseerd: - de noordelijke helft van de onderzoekslocatie tot aan de lijn die wordt gevormd door de milieukundige boringen 001 en 007 kan worden vrijgegeven. Op het oog lijkt dit overeen te komen met de noordelijke helft t / m de nieuw te bouwen schuur A zoals weergegeven op bijlage 1 on ons rapport maar dat zou evt. uitgetekend moeten worden (ook ivm evt. wijzigingen in de thans voorliggende plannen). De reden voor de vrijgave is dat de top van het Hollandveen Laagpakket hier vrijwel overal verstoord is (mogelijk m.u.v. de NOhoek waar momenteel echter geen bodemingrepen gepland zijn). Voor de onderliggende lagen is de kans op bewoningsresten klein (vlakte van getijafzettingen: over het algemeen slechts kortdurende menselijke bewoning/aanwezigheid mogelijk, al dan niet periodiek; ongeschikt voor permanente bewoning). - voor de zuidelijke helft van de onderzoekslocatie (ten zuiden van de lijn B001-B007) geldt dat op basis van de milieukundige boringen de kans bestaat op een intacte bodemopbouw en daarmee op bewoningsresten. Het door ons aanbevolen vervolgonderzoek dient zich in eerste instantie te richten op een controle op de intactheid van de bodemopbouw en de gesteldheid (veraard/niet veraard) van de top van het Hollandveen Laagpakket en eventuele ophooglagen van de historische bebouwing/dijk. Dit kan dmv van een IVO-0 verkennend. Hierbij verdient het aanbeveling om enkele boringen dieper door te zetten (bij voorkeur tot in de top van het Laagpakket van Wormer) om inzicht te krijgen in de diepere bodemopbouw omdat de DINOboringen in de nabijheid van de onderzoekslocatie hier onvoldoende zicht op bieden. Met de diepere boringen kan (hopelijk) ook de verwachte geomorfologische ondergrond (op basis van extrapolatie: eveneens vlakte van getij-afzettingen) worden getoetst. In het kader van een verkennend IVO-0 kan/kunnen evt. ook in de NOhoek bij B003 1-2 (ondiepe) boringen worden geplaatst om de mogelijke intactheid van de bodemopbouw hier te toetsen.
Uiteraard dient ook te worden gelet op andere indicatoren die kunnen duiden op al dan niet intacte bewoningsresten maar het opsporen en uitkarteren ervan zou onderdeel uitmaken van een (aanvullend) karterend IVO. Ik ga dit nu niet verder specificeren omdat eea volledig afhankelijk is van de resultaten van het verkennende IVO-O. Gelet op de in bijlage 1 weergegeven bouwplannen zou het verkennende IVO-0 zich moeten richten op het gebied van en rondom de nieuw te bouwen schuur B. De rest zou momenteel niet onderzocht hoeven worden. (In het verleden zou ik hebben aanbevolen om het verkennende onderzoek alvast voor de gehele zuidelijke helft incl. evt. de NOhoek te laten doen maar de laatste tijd wordt ik regelmatig geconfronteerd met overheden die een onderzoek laten actualiseren, dan zou het nu weinig nut hebben). Ik hoop uw vraag hiermee te hebben beantwoord. Mocht u naar aanleiding van bovenstaande nog vragen hebben dan verneem ik die graag van u. Met vriendelijke groet, Annette Wagner
drs. A. Wagner sr. KNA-archeoloog / bedrijfsleider uitvoering
ArcfooMeim
ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK S- EN ADVIESBUREAU
Vestigingen fn Capelte aan den Ussel, Amersfoort. Terwolde en Appingedam
25 JAAR 1988-2013
Da Anwcon-gmep' Amicon BV, Amtcon Prajeösn BV, Amioon EDOIOBS BV, Arnicon Acorius. Amicon ServWBS BV «n ArcheoMedia BV U dunt bi) on* terecM «xw bodemonclftrtciek. aneheotogis* anötrzotk. voorb«(*iden/be9«l»d«n sloop en bodmvsanaring, bodem-ineidSnttjesJrijding, projeel- en procesmanagement bi| getxeasontvdkkehng en altertwnde Wjiondefe diensten
Oenk »an het milieu voordat u dit bericht print
Heeft u onze website <.vww.amicon,nl al gezien?
Click here to report this email as spam.
Plangrens I
j
Plangrens
Enkelbestemmingen 1
|
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 Tuin Verkeer - Verbl ijfsgebied Water Wonen
]
Dubbelbestemmingen |- yy-t-l [^^\
Waarde-Archeologie Waterstaat - Waterkering
Gebiedsaanduldingen vrijwaringszone - molenbiotoop
Functieaanduidingen [. ' f.'
. 'J . 'J
agrarisch loonbedrijf natuur
Bouwvlakken I
I
bouwvlak
Bouwaanduidingen f.' wi. 'J
bijgebouwen
Maatvoeringen maximum aantal wooneenheden -maximum goothoogte (m) -maximum bouwhoogte (m)
Cv A ï i ' t ' t l i .1:1:
'.'•;*.
nrSTrMV|NGRO| AN LjoilfHs'rtrclnatsJly n - r a KafTtcr VvMIndlIgelijidltvIZlIJelii:*
'i\
OtiMofj) vostn«t«i
HJIMTKUKfc ONIWIKKHINC;
9 » W;
I' antwnrp lor h / n g r dkH.
Vaalgnlttki ü&üfrtn^'*M«HIMMM M I
«ft: M
l'*"'"' • • w * * r ll(>v
_