Copyright Plantyn
Kris Bergmans • Martine Bogemans • Annie Deroo • Ria Hofkens • Lies Jacobs • Sonja Mennen • Patricia Vande Kerckhove • Els Van Dijck • Nathalie Wolfs
Deze uitgave behoort tot Zorgwijzer 3de graad, een methodereeks voor de richting Verzorging, bestaande uit...
Naslagwerken Inleiding in de zorg Omgaan met de jonge en oudere zorgvrager Observeren en herkennen van aandoeningen Indirecte zorg Verzorgingstechnieken
Werkmodules Zorgwerkwijzer 1 Zorgwerkwijzer 2 Zorgwerkwijzer 3 Zorgwerkwijzer 4 Zorgwerkwijzer 5 Zorgwerkwijzer 6
Met Zorgwijzer biedt Plantyn uitgaven voor de sector Personenzorg bso van de eerste tot en met de derde graad. Met leerlingenboeken, maar ook met een lerarenkit met veel ondersteunend materiaal voor de leerkracht, helpt Zorgwijzer u - de weg wijzen in de zorgsector - wijzer te maken in de zorgsector.
ISBN 978-90-301-4061-0
Een volledig overzicht vindt u op www.plantyn.com
Omgaan met de jonge en oudere zorgvrager 3de graad Verzorging Naslagwerk
Copyright Plantyn
Naslagwerk Omgaan met de jonge en oudere zorgvrager
Plantyn
Copyright Plantyn
Ontwerp cover en binnenwerk: Presspoint Opmaak cover: Presspoint Opmaak cover en binnenwerk: Camar bvba Cartoons: Dirk Vandamme Illustraties: Integra Illustratieverantwoording: Fotolia.com: Aaron Amat, absolut, Alexander Raths, Anatoliy Samara, Andrey Stratilatov, ashumskiy, auremar, Barbara Helgason, bellaniko, BlueOrange Studio, bramgino, Bronwyn Photo, carmeta, Chariclo, darko64, Diane Stamatelatos, diego cervo, DoctorKan, drubig-photo, dubova, edbockstock, Elena Ray, Firma V, fotos4people, Galina Barskaya, Gina Sanders, giorgiomtb, Glenda Powers, GordonGrand, gwimages, iceteastock, Jaren Wicklund, Jasmin Merdan, Jeffrey Banke, Johan Larson, Joni Hofmann, Kirill Kedrinski, koszivu, kristall, kristian sekulic, Lisa F. Young, marilyn barbone, Martina Osmy, micromonkey, Monika Adamczyk, Monkey Business, nadezhda1906, olly, Photofranck, photophonie, PictureArt, Pixel Memoirs, Rido, Rob, Robert Kneschke, Sandor Kacso, Scott Griessel, Serhiy Kobyakov, soupstock, StefanieB., Tommaso Lizzul, Udo Kruse, Vatikaki, Vladimir Voronin, waxart, Yuri Arcurs Corbis, Imageselect, iStockphoto, Wikipedia/Philip Bosma NUR 177 Plantyn Motstraat 32, 2800 Mechelen T 015 36 36 36 F 015 36 36 37
[email protected] www.plantyn.com
Dit boek werd gedrukt op papier van verantwoorde herkomst.
© Plantyn nv, Mechelen, België Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever. Uitgeverij Plantyn heeft alle redelijke inspanningen geleverd om de houders van intellectuele rechten op het materiaal dat in dit leermiddel wordt gebruikt, te identiÀceren, te contacteren en te honoreren. Mocht u ondanks de zorg die daaraan is besteed, van oordeel zijn toch rechten op dit materiaal te kunnen laten gelden, dan kunt u contact opnemen met uitgeverij Plantyn. Zij zal uw legitieme aanspraken honoreren tegen de gangbare markttarieven. ISBN 978-11-301-4061-0
20383/0
D2013/0032/0602
Copyright Plantyn
INHOUDSTAFEL
I
Voorwoord
13
Pictogrammen
14
Doelstellingen
15
ONTWIKKELEN: EEN LEVENSLANG PROCES
19
A
Wat is ontwikkeling?
21
1
Definitie en kenmerken
21
1.1 1.2 1.3 1.4
Definitie Algemene kenmerken van ontwikkeling De ontwikkelingsfasen of levensperioden De ontwikkelingsfactoren 1.4.1 Aanleg 1.4.2 Milieu 1.4.3 Zelfbepaling De ontwikkelingsgebieden 1.5.1 Fysieke ontwikkeling 1.5.2 Psychische ontwikkeling* 1.5.3 Sociale ontwikkeling
21 21 26 27 27 27 27 29 29 31 33
B
De leefwereld van het jonge kind
35
1
Het gezin
35
1.1 1.2
35 36 36 37 38 38 39
1.5
1.3
1.4
Het opvoedingsmodel Opvoedingsstijlen 1.2.1 De autoritatieve of democratische stijl 1.2.2 De verwaarlozende stijl of laissez-faire 1.2.3 De permissieve of toegeeflijke stijl 1.2.4 De autoritaire stijl Opvoedingsmiddelen 1.3.1 Middelen om gewenst gedrag uit te lokken of ongewenst gedrag te voorkomen 1.3.2 Enkele directe opvoedingsmiddelen onder de loep Omgaan met moeilijk/onaanvaardbaar gedrag van kinderen 1.4.1 Wanneer spreken we van een gedragsprobleem? 1.4.2 Beïnvloedende factoren bij de aanpak van moeilijk gedrag 1.4.3 Omgaan met specifieke probleemsituaties
40 46 49 50 50 51
3
Copyright Plantyn 2
Omgaan met diversiteit
60
2.1
60 60 62 64 64 65 65 65 66 66 67 67 67 68
2.2
2.3
C
Naar de kinderopvang
70
1
Groepsverband
70
1.1
70 70 70 71 71 72 72 73 74 75 76 77 78
1.2 1.3 1.4
1.5 1.6 1.7 1.8
2
3
4
Soorten diversiteit 2.1.1 Verschillende gezinsvormen 2.1.2 Cultuur en opvoeding Hoe gaan kinderen om met diversiteit? 2.2.1 Zichzelf ontdekken 2.2.2 Leven met beperkingen 2.2.3 Sekse-identiteit 2.2.4 Etnische identiteit 2.2.5 Groepsidentiteit 2.2.6 Professionele houding: omgaan met diversiteit Omgaan met allochtone kinderen en hun ouders 2.3.1 Een herkenbare omgeving 2.3.2 Contacten met allochtone kinderen 2.3.3 Contacten met allochtone ouders
Groepsindelingen 1.1.1 Verticale leefgroep 1.1.2 Semiverticale leefgroep Aandachtspunten bij het werken met groepen Kinderen leren omgaan met anderen Functies van het spel 1.4.1 De motorische ontwikkeling stimuleren 1.4.2 De psychische ontwikkeling stimuleren 1.4.3 De sociale ontwikkeling stimuleren Spelvormen Goed speelgoed De spelomgeving De spelvoorbereiding
Relaties tussen verzorgenden en ouders
80
2.1 2.2
Diversiteit onder ouders Een goed contact tussen ouders en verzorgenden 2.2.1 Vertrouwen 2.2.2 Onderling respect 2.2.3 Belangstelling voor elkaar 2.2.4 Een open en eerlijke houding 2.3 Ouderparticipatie 2.3.1 Basisvoorwaarden 2.3.2 Ouders betrekken
80 80 80 81 81 81 82 82 82
Doel van de samenwerking
83
3.1 3.2 3.3
83 83 83
Het gedrag van het kind begrijpen Een lijn krijgen in de opvoeding Steunen in de opvang
4
Klachten
84
5
Moeilijke mededelingen overbrengen
85
Copyright Plantyn D
Begeleiden van de ziekenhuisopname van een kind
86
1
Betekenis van een ziekenhuisopname voor het kind
86
1.1 1.2 1.3
86 87 87 87 88 88 88
Een vreemde omgeving Gemis van de ouders Gevoelens van het kind 1.3.1 Angst en onzekerheid 1.3.2 Verlatenheid, eenzaamheid 1.3.3 Agressie en woede 1.3.4 Het gevoel gestraft te zijn
2
Betekenis van een ziekenhuisopname voor de ouders
89
3
Veelvoorkomend gedrag van kinderen bij een ziekenhuisopname
90
4
Ondersteuning bij een ziekenhuisopname
91
E
Kindermishandeling
94
1
Verwaarlozing
94
1.1
94 94 95 95
2
3
4
Soorten verwaarlozing 1.1.1 Lichamelijke verwaarlozing 1.1.2 Psychische verwaarlozing 1.1.3 Pedagogische verwaarlozing
Mishandeling
96
2.1 2.2 2.3 2.4
96 96 96 97
Psychische mishandeling Cognitieve mishandeling Morele mishandeling Seksueel misbruik
Signalen die kunnen wijzen op verwaarlozing of op mishandeling
98
3.1 3.2
98 98
Lichamelijke signalen Gedragssignalen
Signalen die kunnen wijzen op seksueel misbruik
99
4.1 4.2
99 99
Lichamelijke signalen Gedragssignalen
5
Gevolgen van mishandeling en verwaarlozing
100
6
Hulporganisaties
101
5
Copyright Plantyn II HET JONGE KIND A
De baby (0 – 18 maanden)
105
1
De prenatale ontwikkeling
105
2
De ontwikkeling van de baby (0 – 18 maanden)
107
2.1
107 107 109 111 112 112 113 114 115 115 117 122
2.2
2.3
Het kijk-voelkind* (0 – 3 maanden) 2.1.1 Fysieke ontwikkeling 2.1.2 Psychische ontwikkeling 2.1.3 Sociale ontwikkeling Het voel-grijp-mondkind* (4 – 6 maanden) 2.2.1 Fysieke ontwikkeling 2.2.2 Psychische ontwikkeling 2.2.3 Sociale ontwikkeling De kruiper (6 – 18 maanden) 2.3.1 Fysieke ontwikkeling 2.3.2 Psychische ontwikkeling 2.3.3 Sociale ontwikkeling
B
De peuter (1,5 – 3 jaar)
124
1
Fysieke ontwikkeling
124
1.1 1.2 1.3
124 124 125 125 125
2
Lichamelijke ontwikkeling Motorische ontwikkeling Sensomotorische ontwikkeling 1.3.1 Op ontdekking 1.3.2 Zindelijk worden
Psychische ontwikkeling
129
2.1 2.2 2.3
129 131 132 132 134
2.4
6
103
Cognitieve ontwikkeling Taalontwikkeling Emotionele ontwikkeling 2.3.1 Peuterangsten 2.3.2 Jaloezie 2.3.3 Geschikte boekjes om de emotionele ontwikkeling te stimuleren Persoonlijkheidsontwikkeling 2.4.1 Ontwikkeling van de wil 2.4.2 Seksualiteit
135 135 135 136
3
Sociale ontwikkeling
137
C
De kleuter (3 – 6 jaar)
138
1
Fysieke ontwikkeling
138
1.1 1.2 1.3
138 138 139
Lichamelijke ontwikkeling Motorische ontwikkeling Sensomotorische ontwikkeling
Copyright Plantyn 2
Psychische ontwikkeling
140
2.1
140 140 140 141 143 143 145 146 146 147
2.2 2.3 2.4
3
Cognitieve ontwikkeling 2.1.1 Het geheugen 2.1.2 Fantasie 2.1.3 Het denken (Piaget) 2.1.4 Schoolrijpheid Taalontwikkeling Emotionele ontwikkeling Persoonlijkheidsontwikkeling 2.4.1 Identificatie 2.4.2 Zelfbeeld
Sociale ontwikkeling
148
3.1 3.2
Eerste vriendjes Imiteren
148 148
III DE OUDERE ZORGVRAGER
149
A
Wie is de oudere zorgvrager?
151
1
De oudere zorgvrager in verschillende settings
151
2
Vergrijzing*
152
2.1 2.2 2.3 2.4
152 152 154 154
3 4
De bevolking veroudert Van drie naar vijf generaties Oorzaken van de vergrijzing Gevolgen van de vergrijzing
De leefwereld van jongeren en ouderen
158
3.1
158
Beeldvorming van de oudere zorgvrager
Praten over oud worden
160
4.1 4.2
160 160 160 160 160 161 162
4.3 4.4
Enkele termen Studie van de ouder wordende mens 4.2.1 Gerontologie 4.2.2 Geriatrie 4.2.3 Gerontagogiek Oud zijn of zich oud voelen? Positieve aspecten van het ouder worden
B
Inzicht in de levensgeschiedenis
163
1
Elke levensgeschiedenis* is uniek
163
1.1 1.2 1.3 1.4
163 164 166 168
De impact* van de levensgeschiedenis op het gedrag Belang van inzicht in de levensgeschiedenis De tijdsgeest van de zorgvrager De levensgeschiedenis leren kennen
7
Copyright Plantyn C
Fysieke veranderingen
170
1
Lichamelijke veranderingen
171
1.1 1.2
171 172
2
3
Motorische veranderingen*
173
2.1 2.2 2.3
173 174 175
Kenmerken van de ouderdomsmotoriek* Gevolgen van de ouderdomsmotoriek Omgaan met motorische veranderingen
Sensorische veranderingen*
177
3.1 3.2 3.3 3.4
177 181 182 183
Het gezichtsvermogen Het gehoor De tastzin De reuk- en smaakzin
4
Sensomotorische veranderingen
184
D
Psychische veranderingen bij het ouder worden
186
1
Cognitieve aspecten van het ouder worden
187
1.1 1.2
187 187 188 189 190 192 192 192
1.3
2
3
De verwerking van informatie De waarneming 1.2.1 Kenmerken van de waarneming* bij ouderen 1.2.2 Taken van de verzorgende bij dagelijkse activiteiten 1.2.3 Het geheugen Het denken 1.3.1 Kenmerken van het denken bij ouderen 1.3.2 Taken van de verzorgende bij de dagelijkse activiteiten
Taal en leren
193
2.1
193 193 193 194 194 195
2.2
De taal 2.1.1 Kenmerken van het taalgebruik bij ouderen 2.1.2 Taken van de verzorgende bij de dagelijkse activiteiten Het leren 2.2.1 Factoren die het leren beïnvloeden 2.2.2 Taken van de verzorgende tijdens de dagelijkse activiteiten
Emotionele* aspecten van het ouder worden
196
3.1
196 196 197 198 198 198 199 200 200 200
3.2
3.3
8
Lichamelijk functioneren Lichaamsbouw en -houding
Veel voorkomende emotionele kenmerken 3.1.1 Veel voorkomende emotionele kenmerken 3.1.2 Taken van de verzorgende bij dagelijkse activiteiten Eenzaamheid 3.2.1 Oorzaken van eenzaamheid 3.2.2 Eenzaamheid herkennen 3.2.3 Taken van de verzorgende bij dagelijkse activiteiten Afhankelijkheid 3.3.1 Afhankelijk zijn* 3.3.2 Zich afhankelijk gedragen* = claimen
Copyright Plantyn 4
Seksualiteit* en intimiteit*
203
4.1 4.2 4.3
203 204
Factoren die de seksualiteitsbeleving bij ouderen veranderen Hoe reageert de omgeving op seksualiteit bij ouderen? Taken van de verzorgende met betrekking tot seksualiteit en intimiteit bij ouderen
205
E
Sociale veranderingen
206
1
Het legenestsyndroom
207
1.1 1.2
207 208
2
3
Pensionering
209
2.1 2.2 2.3
209 209 210
Pensioenleeftijd* Houding tegenover pensionering Invullen van vrijgekomen tijd
Sociale contacten
211
3.1 3.2
211 211 211 212 213 214 214
3.3 3.4 3.5
4
Kenmerken van het legenestsyndroom Wat kun je doen tegen het legenestsyndroom?
Relatie met de partner Relaties bij gezondheidsproblemen 3.2.1 Mogelijke impact op sociale contacten 3.2.2 Impact op thuisverzorging Relatie met kinderen en kleinkinderen Verlies van vrienden, kennissen en partner Gevolgen van een verhuis door verminderde zelfredzaamheid
Wonen in een instelling
215
4.1 4.2
215 215 215 216 218 220 220 220 222 224 224 225 228 228 230 232
4.3
4.4
4.5
De situatie in België De opname 4.2.1 De manier van opname 4.2.2 Gevoelens bij een opname 4.2.3 Het begin van een nieuw leven: de opnamedag 4.2.4 Taken van de verzorgende Aanpassingen aan de nieuwe situatie 4.3.1 Het verlies van privacy 4.3.2 Het verlies van autonomie Veranderingen in de relaties 4.4.1 Levensloopgebonden relaties* 4.4.2 Woonzorggebonden relaties* Werken met aandachtspersonen 4.5.1 Taken van de aandachtsverzorgende 4.5.2 Voordelen van het werken met aandachtspersonen 4.5.3 Valkuilen bij het werken met aandachtspersonen
9
Copyright Plantyn F
Omgaan met de oudere zorgvrager
233
1
De driehoek van welbevinden
233
2
Omgaan met de individuele zorgvrager
234
2.1 2.2
234 234 234
3
4
5
Omgaan met bewoners
237
3.1
Groepsactiviteiten 3.1.1 Enkele richtlijnen 3.1.2 Doelstellingen 3.1.3 Tips bij de begeleiding 3.1.4 Enkele suggesties 3.1.5 Stappenplan
237 237 237 237 238 239
Omgaan met chronisch zieken
240
4.1
240 240 241 242 245
7
10
Dementie 4.1.1 Wat is dementie? 4.1.2 Fasen in dementie 4.1.3 Symptomen van dementie 4.1.4 Omgaan met dementerenden 4.1.5 Aandachtspunten bij het aanbieden van activiteiten aan dementerende ouderen
247
Omgaan met het levenseinde
255
5.1
255 255 256 258 259 261 261 261
5.2
6
In de thuissituatie In het woonzorgcentrum 2.2.1 Animatieve grondhouding
Omgaan met verlies en rouw 5.1.1 Slechtnieuwsgesprek 5.1.2 Rouwtaken 5.1.3 Emotionele en mentale reacties bij rouw 5.1.4 Taken van de verzorgende Omgaan met de terminaal zieken 5.2.1 Wat is palliatieve zorg? 5.2.2 Houding van de verzorgende
Omgaan met afwijkend gedrag
263
6.1 6.2 6.3 6.4
263 263 264 265
Agressie Angst en vrees Depressie Achterdocht
Omgaan met zorgvragers met cognitieve stoornissen
267
7.1
267 267 267 268
Afasie 7.1.1 Wat is afasie? 7.1.2 Soorten afasie 7.1.3 Advies voor de verzorgende in de omgang met afasiepatiënten
Copyright Plantyn 7.2
7.3
8
Agnosie 7.2.1 Wat is agnosie? 7.2.2 Soorten agnosie 7.2.3 Advies voor de verzorgende in de omgang met agnosiepatiënten Apraxie 7.3.1 Wat is apraxie? 7.3.2 Soorten apraxie 7.3.3 Advies voor de verzorgende in de omgang met apraxiepatiënten
269 269 269 269 270 270 270 271
Omgaan met allochtone zorgvragers
272
8.1 8.2
272 274
Kenmerken van de oudere allochtoon Omgaan met allochtone zorgvragers
Verklarende woordenlijst
276
Bronnen
285
11
Copyright Plantyn
Copyright Plantyn Woord vooraf Beste leerling, Je hebt een belangrijke beslissing in je schoolcarrière genomen. Je hebt ervoor gekozen om voor jonge en oudere zorgvragers te gaan werken. Het naslagwerk ‘Omgaan met de jonge en oudere zorgvrager’ neemt je helemaal mee in de leefwereld van kinderen en ouderen. In het eerste deel ‘ontwikkelen: een levenslang proces’ krijg je uitleg over het ontwikkelingsproces. Tevens wordt de betekenis van spel voor de ontwikkeling benadrukt. In het deel ‘Het jonge kind’ maak je kennis met de fysieke, psychische en sociale ontwikkeling van het kind. Ouder worden brengt heel wat veranderingen met zich mee. In het deel ‘De oudere zorgvrager’ gaan we hier verder op in. Vooreerst geven we de oudere zorgvrager een plaats in onze huidige maatschappij, nadien leer je welke fysieke, psychische en sociale veranderingen ouder worden teweeg brengt. Tot slot gaan we wat dieper in op de gedragingen van verschillende zorgvragers. Samen met de andere naslagwerken vormt dit een geheel zodat je de opdrachten in de zorgwerkwijzers kan opzoeken en vervolledigen. Door de blijvende veranderingen in de maatschappij is het ook belangrijk dat je steeds op de hoogte blijft van de nieuwe tendensen. Gebruik dit naslagwerk in combinatie met de andere Naslagwerken uit de reeks ‘Zorgwijzer 3de graad’ om je vorming tot verzorgende compleet te maken: > Inleiding in de zorg; > Observeren en herkennen van aandoeningen; > Indirecte zorg; > Verzorgingstechnieken. In de Zorgwerkwijzers wordt de inhoud van de verschillende naslagwerken geïntegreerd en gekoppeld aan de (stage)praktijk, mede dankzij het gebruik van casussen. Hierdoor: > krijg je inzicht in de inhouden uit de naslagwerken. > leg je spontaan verbanden, zowel tussen de verschillende componenten onderling als tussen wat je op de stage ervaart. > word je realiteitsgetrouw voorbereid op het beroep van verzorgende. We wensen je veel succes in je opleiding. De auteurs
13
Copyright Plantyn Pictogrammen Onderstaande pictogrammen verwijzen telkens naar het betreffende naslagwerk waarin je meer info/uitleg of een beschrijving kan vinden.
Inleiding in de zorg Infoboek over wat van de zorgverlener verwacht wordt Dit naslagwerk beschrijft wat ‘zorg geven’ inhoudt, hoe het zorglandschap is opgebouwd en wat de vereisten aan kennis, vaardigheden en attitudes zijn voor de professionele zorgverlener.
Verzorgingstechnieken Stapsgewijze verzorgingstechnieken In dit naslagwerk vind je per verzorgingstechniek een stapsgewijze omschrijving van hoe je te werk moet gaan bij het uitvoeren van de techniek.
Observeren en herkennen van aandoeningen Opzoekboek ziekten en aandoeningen Dit naslagwerk is een opzoekboek waarin ziekten of aandoeningen staan waarmee je tijdens je opleiding tot verzorgende in contact kan komen.
Omgaan met de jonge en oudere zorgvrager Info ontwikkeling kind en agogisch handelen oudere zorgvrager In dit naslagwerk vind je informatie betreffende de ontwikkeling van het kind in functie van pedagogisch handelen en agogische handelswijze tegenover de oudere zorgvrager.
Indirecte zorg Info jonge en oudere zorgvrager: voeding, linnen, interieur en ergo In dit naslagwerk vind je de basisinformatie betreffende indirecte zorgen voor de jonge en oudere zorgvrager ivm voeding, linnen- en interieurzorg met aandacht voor ergonomisch werken.
Overige pictogrammen: X Extra
Extra achtergrond of nuttige informatie Belangrijk, let op!
14
Copyright Plantyn Doelstellingen Ontwikkelen: een levenslang proces – De algemene kenmerken van de ontwikkeling verklaren aan de hand van voorbeelden; – Binnen de ontwikkelingsfasen de verbanden tussen de motorische, de cognitieve, de sociale en de emotionele ontwikkeling met eigen woorden omschrijven; – De rol van aanleg, milieu en zelfbepaling verklaren en door middel van voorbeelden uitleggen. – De keuze van spellen en speelgoed verantwoorden; – Rekening houden met de eisen in verband met speelgoed/spelomgeving en veiligheid, hygiëne en diversiteit; – Een motiverende organisatie van het spelverloop bedenken; – Gepaste informatie zoeken bij het voorbereiden van spelactiviteiten. Het jonge kind – De belangrijkste kenmerken van de ontwikkelingsperiodes opnoemen; – Binnen de ontwikkelingsfasen de verbanden zien tussen de motorische, de cognitieve, de sociale en de emotionele ontwikkeling, en die met eigen woorden omschrijven; – Per ontwikkelingsfase de belangrijkste kenmerken bespreken en er in concrete situaties passend op inspelen; – Spellen en speelgoed kiezen, aangepast aan het ontwikkelingsniveau van het kind. – De belangrijkste kenmerken van de ontwikkelingsperiodes opnoemen; – Binnen de ontwikkelingsfasen de verbanden zien tussen de motorische, de cognitieve, de sociale en de emotionele ontwikkeling, en deze met eigen woorden omschrijven; – Per ontwikkelingsfase de belangrijkste kenmerken bespreken en er in concrete situaties passend op inspelen; – De algemene kenmerken van de ontwikkeling verklaren aan de hand van voorbeelden; – De rol van aanleg, milieu en zelfbepaling kunt verklaren en door middel van voorbeelden uitleggen; – De keuze van spellen en speelgoed verantwoorden; – Rekening houden met de eisen in verband met speelgoed/spelomgeving en veiligheid, hygiëne en diversiteit; – Een motiverende organisatie van het spelverloop bedenken; – Gepaste informatie zoeken bij het voorbereiden van spelactiviteiten. De oudere zorgvrager – De verschillende werkterreinen van de verzorgende opnoemen; – A.d.h.v. cijfermateriaal het verschijnsel vergrijzing verklaren; – De gevolgen van de bevolkingsveroudering opnoemen en bespreken; – De verschillen in de leefwereld van oudere en jonge mensen beschrijven; – De verschillende fasen in de ouderdom omschrijven; – Hoe het bestuderen van de ouder wordende mens gebeurt;
15
Copyright Plantyn – Het verschil tussen kalenderleeftijd, biologische en psychologische leeftijd aangeven; – Positieve aspecten van ouder worden illustreren met voorbeelden. – Het belang van de levensgeschiedenis in eigen woorden weergeven; – Inzien dat elke bejaarde een uniek persoon is met een eigen levensstijl en levensloop; – Uitleggen dat kennis van de levensgeschiedenis de basis is voor een goede relatie; – Verschillende werkvormen toelichten als hulpmiddel om de levensgeschiedenis te leren kennen. – De lichamelijke veranderingen bij het ouder worden beknopt omschrijven; – De kenmerken van de ouderdomsmotoriek omschrijven; – De oorzaken van de ouderdomsmotoriek omschrijven; – De gevolgen van de ouderdomsmotoriek omschrijven; – De voordelen van regelmatig bewegen toelichten; – Tips kunt opnoemen om de zorgvrager te stimuleren om te bewegen; – Je inleven in de belangrijkste gezichtsproblemen van de zorgvrager; – Omschrijven hoe je blinden en slechtzienden aangepast begeleidt; – Je inleven in slechthorigheid en doofheid; – Aandachtspunten formuleren in het omgaan met slechthorenden en doven; – Omschrijven hoe je slechthorende of dove zorgvragers aangepast begeleidt bij dagelijkse activiteiten; – Hulpmiddelen opnoemen voor slechthorenden en doven; – De gevaren van een verminderde werking van de tast-, smaak- en reukzin aanduiden; – De vicieuze cirkel waarin het bewegen van ouderen terechtkomt, uitleggen; – De vicieuze cirkel aan de hand van voorbeelden illustreren. – De verschillende stappen in het verwerken van informatie weergeven; – Problemen op gebied van de waarneming herkennen; – Problemen op gebied van de waarneming benoemen; – De taak van de verzorgende in de begeleiding van zorgvragers tijdens dagelijkse activiteiten omschrijven; – De werking van het geheugen omschrijven; – Omschrijven op welke manier het geheugen van ouderen achteruitgaat; – Tips opnoemen om het geheugen te oefenen; – Het geheugen stimuleren in het dagelijks gebeuren; – De kenmerken van het denken van oudere mensen omschrijven; – Beschrijven hoe je het denken van ouderen kunt stimuleren; – Kenmerken van het taalgebruik van ouderen beschrijven; – Het taalgebruik stimuleren; – Omschrijven wat leren bevordert bij oudere mensen; – Omschrijven wat leren bemoeilijkt bij oudere mensen; – Omschrijven hoe je het leren kunt stimuleren; – Voorbeelden geven van wisselende stemmingen; – De vervlakking van het gevoelsleven verklaren; – Opnoemen op welke wijze de zorgvrager aan rolverlies kan lijden;
16
Copyright Plantyn – De taak van de verzorgende i.v.m. rolverlies omschrijven; – De signalen van eenzaamheid omschrijven; – Concrete tips geven om de eenzaamheid van bejaarden te voorkomen of te doorbreken; – Het onderscheid aanduiden tussen afhankelijk zijn en zich afhankelijk gedragen; – Omschrijven wat een positieve omgangshouding ten aanzien van afhankelijk gedrag inhoudt; – De seksualiteit in zijn verschillende aspecten omschrijven; – Een gepaste houding ten aanzien van seksualiteit bij ouderen benoemen; – De taken van de verzorgende i.v.m. seksualiteit verduidelijken. – Het lege nest syndroom uitleggen; – De kenmerken van het lege nest syndroom opnoemen; – Tips ter voorkoming van het lege nest syndroom opnoemen; – De houding t.o.v. pensionering verduidelijken; – Tips voor het invullen van de vrijgekomen tijd opnoemen; – Veranderingen in de relatie met de partner opsommen; – De invloed van gezondheidsproblemen op sociale contacten benoemen; – De impact van een zorgbehoevende thuis verklaren; – De relatie met de kinderen en kleinkinderen uitleggen; – De redenen waarom een bewoner naar het woonzorgcentrum komt, opnoemen; – De gevoelens die een opname teweegbrengt, kunt verduidelijken; – De gevoelens die de opnamedag bij de zorgvrager teweegbrengt, kunt uitleggen; – De gevoelens die de familie heeft bij de opname verduidelijken; – De taak van de verzorgende bij een opname uitleggen; – De aanpassingen in het leef- en woongebeuren uitleggen; – De taak van de verzorgende i.v.m. deze aanpassingen verklaren; – De veranderingen in de relaties uitleggen; – De voordelen van werken met aandachtspersonen opnoemen; – De taken van de aandachtsverzorgende opnoemen; – De valkuilen van werken met aandachtspersonen opnoemen. – De driehoek van welbevinden uitleggen; – Tips voor het omgaan met de zorgvrager in de thuissituatie geven; – Animatieve grondhouding uitleggen; – Algemene regels i.v.m. een groepsactiviteit opnoemen; – Groepsactiviteiten illustreren met voorbeelden; – Het stappenplan voor een activiteit geven; – Algemene tips in het omgaan met chronische zieken verwoorden; – Dementie definiëren; – Het verschil tussen ouderdomsvergeetachtigheid en dementie formuleren; – De verschillende fasen in dementie beschrijven; – De verschillende symptomen van dementie opnoemen; – Tips in het omgaan met de dementerende zorgvrager opnoemen; – Aandachtspunten bij het aanbieden van activiteiten aan dementerenden opnoemen;
17
Copyright Plantyn – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
18
Reminiscentie verklaren; Snoezelen uitleggen; ROT uitleggen; Aromatherapie uitleggen; Geheugentraining uitleggen; Validation verklaren; De structuur van een slechtnieuwsgesprek geven; Tips voor het omgaan met agressieve reacties tijdens een slechtnieuwsgesprek opnoemen; De vier rouwtaken definiëren; De taak van de verzorgende t.o.v. de rouwenden uitleggen; De reacties bij rouw uitleggen; Palliatieve zorg verklaren; De houding van de verzorgende tegenover de terminale zorgvrager uitleggen; Tips voor het omgaan met agressie opnoemen; Tips voor het omgaan met vrees en angst opnoemen; Tips voor het omgaan met depressie opnoemen; Tips voor het omgaan met achterdocht opnoemen; Tips voor het omgaan mat afasie opnoemen; Tips voor het omgaan met agnosie opnoemen; Tips voor het omgaan met apraxie opnoemen; Kenmerken van de allochtone oudere opnoemen; Tips voor het omgaan met taalproblemen bij de allochtone oudere opnoemen.
Copyright Plantyn
I Ontwikkelen: een levenslang proces
19
Copyright Plantyn
Copyright Plantyn A Wat is ontwikkeling? 1 Definitie en kenmerken 1.1 Definitie Ontwikkeling* = het geheel van veranderingen die de mens doormaakt van de bevruchting tot de dood. Veranderingen betekenen bij het kind meestal het verwerven van nieuwe mogelijkheden (= vorderingen) en bij de bejaarde het verliezen van bepaalde functies of vaardigheden (= achteruitgang).
Voorbeelden: > Anaïs (6) leert haar eerste woordjes schrijven (= vordering). > Cyriel (79) heeft reuma in zijn hand en kan daardoor niet meer schrijven (= achteruitgang). Opmerking: Toch is het niet altijd zo dat vorderingen enkel bij jonge mensen voorkomen en bejaarden enkel te kampen hebben met achteruitgang.
Voorbeelden: > Sinds Jasper (4) een zusje gekregen heeft, plast hij plots weer in zijn broek, terwijl hij daarvoor al perfect zindelijk was (= achteruitgang). > Annabel (68) gaat al jaren op reis naar Spanje en volgt nu een avondcursus Spaans, zodat ze beter kan communiceren met de plaatselijke bevolking. Op de laatste test had ze de beste score van de hele groep (= vordering).
1.2 Algemene kenmerken van ontwikkeling De algemene kenmerken van de ontwikkeling geven ons een beeld van hoe de ontwikkeling verloopt. Er zijn vier algemene kenmerken: 1. 2. 3. 4. A
De ontwikkeling verloopt in een bepaalde volgorde. Iedereen heeft een innerlijke kracht om zich te ontwikkelen. Iedereen heeft een eigen ontwikkelingstempo. Elke ontwikkeling kent gevoelige perioden.
De ontwikkeling verloopt in een bepaalde volgorde Heb je al ooit een pasgeboren baby horen spreken of zien lopen? Of heb je een kleuter al eens wetenschappelijke teksten zien lezen? En wat denk je van een zesjarige die een autobus bestuurt? Alles wat je leert en kunt, verloopt in een bepaalde volgorde. Je begint bij de basis en leert zo je vaardigheden en kennis te verfijnen.
21
Copyright Plantyn Voorbeeld: Een toertje fietsen vind je nu vanzelfsprekend. Maar herinner je je de periode nog waarin je het leerde? Kun je je nog voorstellen hoe vreselijk moeilijk je het vond om je evenwicht te vinden en snelheid te maken en hoe vaak je gevallen bent? Op dat moment beschikte je nog niet over de noodzakelijke vaardigheden om vlot te fietsen. Je hebt die vaardigheden aangeleerd door veel te oefenen, te kijken naar je ouders of je oudere broer of zus en hun handelingen zo goed mogelijk na te bootsen. Leren fietsen is een proces waarbij de meeste kinderen volgende stappen doorlopen: > loopfiets > driewieler > fiets met dikke banden en steunwielen > fiets met dikke banden, zonder steunwielen > gewone fiets Hetzelfde geldt voor andere vaardigheden en activiteiten die je moet aanleren, zoals zelfstandig eten, stappen, tekenen, lezen, schrijven, skateboarden, dansen, autorijden, noem maar op.
Ook wie op oudere leeftijd iets wil leren, zal vooraf bepaalde stappen moeten doorlopen. Een dame van 75 bijvoorbeeld die nog wil leren gitaar spelen, zal urenlang moeten oefenen voor ze haar eerste nummer kan spelen. De juiste vingerzetting toepassen, akkoorden lezen, gevoel voor ritme ontwikkelen en vooral de combinatie van al deze vaardigheden vragen om heel wat uren oefening. Bovendien blijkt dat het op oudere leeftijd moeilijk wordt om nieuwe vaardigheden op te pikken, waardoor deze vrouw op leeftijd heel wat meer moeite zal hebben om het gitaarspelen onder de knie te krijgen dan een kind van 10.
22
Copyright Plantyn B
Ledereen heeft een innerlijke kracht om zich te ontwikkelen ledereen heeft een soort drang om nieuwe dingen te leren. Deze ‘ik kan, ik wil’-instelling toont aan dat er een innerlijke kracht bestaat die de mens aanzet om zich te ontwikkelen.
Voorbeelden: > Vanaf de peutertijd tonen kinderen een grote drang om zelf dingen te doen. Ze vinden het vaak niet fijn als verzorgers willen helpen bij het eten of aankleden. > Rond 6 jaar zijn veel kinderen bezig met letters en cijfers. Op een stukje papier, op de grond, overal vinden ze woordjes, sommetjes ... Ze zijn heel fier als ze hier stilaan vaardig in worden. > Heel wat jongeren van jullie leeftijd zijn passioneel bezig met hun hobby’s. Ze willen goed worden in wat ze doen. Dat kan vanalles zijn: op de computer werken, tekenen, dansen, leider zijn in de jeugdbeweging, voetballen, een instrument bespelen in een groepje ... Er is iets wat hen drijft om vooruit te komen, beter te worden en zich steeds meer te ontplooien. > Heel wat mensen krijgen na hun pensioen eindelijk de tijd die ze nodig hebben om bepaalde talenten of interesses te verkennen en ontplooien. Ze leven zich uit op artistiek vlak, volgen cursussen omdat ze hun kennis willen verrijken, investeren tijd in nieuwe hobby’s of trekken eropuit om de wereld te verkennen. Je bent nooit te oud om te leren, en dus laten ook veel gepensioneerden zich leiden door hun innerlijke ontwikkelingsdrang. C
Ledereen heeft een eigen ontwikkelingstempo Met het eigen ontwikkelingstempo bedoelen we de persoonlijke snelheid om zich op een bepaald gebied te ontwikkelen. Geen twee personen zijn gelijk, iedereen is uniek. Daarom is het belangrijk dat we de indeling in ontwikkelingsfasen volgens leeftijd niet te strikt nemen. Je mag niet enkel naar de leeftijdsgrens kijken om te bepalen in welke ontwikkelingsfase iemand zich bevindt. Daarvoor moet je in de eerste plaats afgaan op het gedrag en de vaardigheden. Je kunt geen strakke grenzen trekken tussen de verschillende ontwikkelingsfasen. Iemand kan op bepaalde vlakken nog in de ene fase zitten maar op andere vlakken al een fase verder staan.
23
Copyright Plantyn Voorbeelden: > Ashley kon op 9 maanden al zelfstandig stappen, maar haar zusje Deborah zette pas op 16 maanden haar eerste stapjes zonder hulp.
> Ruben (32) was altijd wat ‘jong voor zijn leeftijd’: in het eerste leerjaar had hij moeite om te volgen en zat hij te wriemelen op zijn stoel tot de bel ging en hij buiten kon spelen met zijn vriendjes. Toen zijn vrienden interesse begonnen te krijgen in meisjes, had hij maar één grote passie: voetbal. Toen hij 18 werd, had hij geen zin om zoals zijn leeftijdsgenoten op kot te gaan: hij had het toch naar zijn zin thuis? Uiteindelijk is Ruben een uitstekend maatschappelijk werker geworden. Het feit dat hij op alle vlakken een laatbloeier was, heeft op termijn niet voor problemen gezorgd en nu heeft hij een fijn leven met een leuk gezin en een boeiende job. > Miguel (2) is verbaal niet zo sterk: hij kent nog niet veel woorden en drukt zich uit met eenwoordzinnetjes. Wat zijn fijne motoriek betreft, is hij zijn leeftijdsgenootjes echter ver vooruit: hij tekent al mooie kopvoeters* en bouwt met gemak hoge torens met zijn blokken. D
Elke ontwikkeling kent gevoelige perioden Johan, vader van Jolien (2), vertelt: Vorige week was Jolien onhandelbaar. Ik werd er gek van. Ze jengelde voortdurend om mijn aandacht en kon geen seconde zelfstandig spelen. Als ik haar even alleen wilde laten om naar de wc te gaan, begon ze vreselijk te huilen en ze hield niet op tot ik weer in de deuropening verscheen. Ook ’s nachts gunde ze me geen rust. Ze heeft me verschillende keren wakker geweend omdat ze haar tutje kwijt was of omdat ze wilde drinken.
24
Copyright Plantyn Sinds gisteren is de vrede teruggekeerd. Ze heeft eindelijk nog eens goed geslapen en overdag zit ze weer fijn te spelen in haar speelhoekje. Haar mondje staat niet meer stil, ze is voortdurend vrolijk aan het babbelen tegen mij of in zichzelf. Het is een plezier om haar bezig te zien: zo geconcentreerd met haar blokjes en zo teder met haar popje. Ze heeft voor het eerst een toren van vijf blokjes gemaakt en heeft de knoppen van haar muziekrecorder ontdekt. Een wereld van verschil met hoe ze vorige week was! In bovenstaand verhaal lees je hoe Jolien een moeilijke periode doormaakte. Ze sliep slecht, vroeg om aandacht, was onhandelbaar en had geen interesse in haar speelgoed. Een week later ging het heel wat beter met Jolien. Ze speelde zelfstandig, zocht nieuwe dingen uit (blokjes stapelen, muziekrecorder) en ze sliep weer goed. We spreken van een gevoelige periode. In zo’n periode is iemand gevoelig om nieuwe dingen te leren. Baby’s en peuters kennen in hun ontwikkeling gevoelige en moeilijke perioden. Aan een gevoelige periode gaat steeds een moeilijke periode vooraf. In zo’n moeilijke periode is het kind lastig en hangerig. Het zet als het ware een stapje achteruit. Dit stapje achteruit is blijkbaar noodzakelijk om daarna een sprong voorwaarts te maken. Deze sprong voorwaarts wordt tijdens de gevoelige periode gezet. Volgens pedagoog Maria Montessori is het kind dan gevoelig om iets nieuws te leren. Het kind staat open voor nieuwe vaardigheden. Eens het die vaardigheid onder de knie heeft, breekt er opnieuw een lastige periode aan. Daarna komt weer een gevoelige periode. In een gevoelige periode is het kind extra rijp om nieuwe vaardigheden aan te leren. Ondertussen hebben wetenschappers vastgesteld dat aan bepaalde leeftijden gevoelige perioden gekoppeld zijn, waarin het kind typisch een nieuwe vaardigheid verwerft.
Voorbeelden: > Rond 2 jaar is het kind meestal rijp om zindelijk te worden. > Rond 5-6 jaar is het kind rijp om te leren lezen. Opmerkelijk is dat het moeilijker wordt om een bepaalde vaardigheid te verwerven eens de gevoelige periode volledig voorbij is.
Voorbeelden: > Leren lezen op latere leeftijd. > Leren fietsen op latere leeftijd. > Met de computer leren werken op latere leeftijd.
25
Copyright Plantyn 1.3 De ontwikkelingsfasen of levensperioden Als we de levensloop van bevruchting tot dood volgen, kunnen we daarin verschillende levensperioden of ontwikkelingsfasen onderscheiden. Telkens iemand diepgaande veranderingen ondergaat, komt hij of zij in een nieuwe levensfase terecht. Heel wat cruciale veranderingen kunnen gekoppeld worden aan bepaalde leeftijden: zij vormen de leeftijdsgrenzen van elke levensfase. We geven een overzicht van de levensfasen met leeftijdsgrenzen. We vermelden hier gemiddelde leeftijden. In de praktijk ontwikkelt iedereen zich op een eigen manier (zie Algemene kenmerken van de ontwikkeling). De vermelde leeftijdsgrenzen geven dus een beeld van wanneer de overgang naar een volgende levensfase bij de meeste mensen plaatsvindt. Afwijkingen komen echter frequent voor en hoeven geen aanleiding te zijn tot zorgen of paniek.
> > > > > > > >
De prenatale fase* (voor de geboorte) De baby (geboorte tot 18 maanden) De peuter (1,5 tot 3 jaar) De kleuter (3 tot 6 jaar) Het (lagere) schoolkind (6 tot 12 jaar) De puber (12 tot 16 jaar) De adolescent (16 tot 18 jaar) De volwassene (18 tot 65 jaar) – De jongvolwassene (18 tot 26 jaar) – De volwassene (26 tot 50 jaar) – De volwassene op rijpere leeftijd (50 tot 65 jaar) > De bejaarde (65 tot … jaar) – De jongbejaarde (65 tot 70 jaar) – De bejaarde (70 tot 80 jaar) – De hoogbejaarde (80 tot … jaar)
26
Copyright Plantyn 1.4 De ontwikkelingsfactoren Ontwikkelingsfactoren zijn factoren die de ontwikkeling sturen. Ze zorgen ervoor dat we ons kunnen ontwikkelen. Er zijn drie ontwikkelingsfactoren: > Aanleg > Milieu > Zelfbepaling
1.4.1 Aanleg Met aanleg bedoelen we de fysieke en psychische kenmerken van de mens die hij in zijn erfelijk materiaal heeft meegekregen. > Fysieke kenmerken: bijv. kleur van de ogen, bloedgroep, lichaamsbouw … > Psychische kenmerken: bijv. karaktertrekken, verstandelijke capaciteiten …
Voorbeelden: > Adam (17) heeft net als zijn vader een grote bos bruine krullen. De meisjes vinden hem wel sexy ... > Aagje (14) heeft op zolder enkele aquarellen gevonden die haar opa, die gestorven is toen ze zelf een peuter was, geschilderd heeft. Nu weet ze van wie ze haar creatieve talent geërfd heeft ...
1.4.2 Milieu Dit is de omgeving waarin je leeft. Je hebt een menselijke omgeving (je familie, je buren, de school, je vrienden enz.) en je hebt een materiële omgeving (je woning, je woonomgeving, de maatschappij waarin je leeft enz.).
Voorbeeld: Ahmed (15) woont in een klein huis. Samen met twee jongere broertjes deelt hij een slaapkamer. Op deze kamer wordt er ook gespeeld en gestudeerd. Doordat er steeds veel lawaai is als Ahmed moet studeren, kan hij zich moeilijk concentreren en haalt hij slechte punten.
1.4.3 Zelfbepaling Elke persoon heeft een eigen inbreng in zijn ontwikkeling. Op jonge leeftijd is die inbreng nog klein. Hoe ouder je wordt, hoe groter de inbreng wordt. Zelfbepaling heeft m.a.w. te maken met de persoonlijke vrijheid van de mens om zijn eigen levensdoelen te kiezen en te realiseren.
27
Copyright Plantyn Voorbeeld: Robbe haalt in de lagere school zelden goede punten voor theoretisch gerichte vakken. Het centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) en het leerkrachtenteam raden hem aan om naar een secundaire school te gaan waar hij na het tweede jaar kan kiezen voor een technische richting. Robbe wil echter heel graag een meer theoretische richting volgen – hij wil namelijk boekhouder worden – en hij belooft zich 100 % voor zijn studie in te zetten. Enkele jaren later vinden we Robbe als een succesvolle leerling terug in het vierde jaar Economie-Moderne talen. In bovenstaand voorbeeld speelt de zelfbepaling een doorslaggevende rol: dankzij zijn wil kan Robbe algemeen secundair onderwijs volgen. De drie ontwikkelingsfactoren beïnvloeden elkaar voortdurend. Ontwikkeling komt tot stand via een dynamisch spel tussen aanleg en milieu, waarbij de persoon in ontwikkeling een actieve rol speelt.
Voorbeeld: Victor is 18 jaar. Hij zit in het 6de middelbaar Wiskunde-Wetenschappen. Hij heeft heel wat cognitieve mogelijkheden (denkmogelijkheden) in zich die hem veel toekomstmogelijkheden kunnen bieden (aanleg). Hij zou zeker uitblinken in een wetenschappelijke studierichting aan de hogeschool of de universiteit. In het gezin waar Victor opgroeit, vindt men het erg belangrijk dat de kinderen goede resultaten behalen. Zijn ouders verwachten dan ook dat Victor biomedische wetenschappen of voor bio-ingenieur gaat studeren aan de universiteit (milieu). Toch wil Victor liever met mensen werken. Hij is zich bewust van zijn sociale vaardigheden (aanleg) en heeft interesse in het functioneren en denken van mensen. Daarom kiest hij voor de richting psychologie (zelfbepaling).
28
Copyright Plantyn 1.5 De ontwikkelingsgebieden De ontwikkeling van de mens kunnen we onderverdelen in verschillende componenten. We ontwikkelen taal, bewegingsmogelijkheden, verschillende denkvermogens, sociale vaardigheden enz. We spreken van ontwikkelingsgebieden. De ontwikkelingsgebieden kunnen we onderverdelen in drie grote groepen: > fysieke ontwikkeling* > psychische ontwikkeling* > sociale ontwikkeling* Je kunt de fysieke, psychische en sociale ontwikkeling afzonderlijk van elkaar bestuderen, maar in de realiteit zijn ze voortdurend met elkaar verbonden.
Voorbeelden: > Wanneer een kindje leert lopen, moet het voldoende stevigheid en evenwicht (lichamelijke ontwikkeling) bezitten, maar de uitdaging om naar mama te kunnen stappen (geestelijke ontwikkeling) is een belangrijke stimulans om die eerste stapjes te zetten. > Een bejaarde die het belangrijk vindt om te kaarten in de club, zal niet alleen zijn sociale contacten onderhouden, maar doet ook inspanningen op fysiek vlak.
1.5.1 Fysieke ontwikkeling De fysieke ontwikkeling betreft alles wat te maken heeft met het lichaam: zowel de bouw van het lichaam als de werking van zintuigen en motoriek. We splitsen de lichamelijke ontwikkeling op in vier categorieën: A
Lichamelijke ontwikkeling* Hieronder vallen de groei, uiterlijke veranderingen en rijpheid van het lichaam.
Voorbeelden: > Abdel weegt bij de geboorte 3,4 kg. > Synthia heeft al borstontwikkeling terwijl ze nog maar net 9 is geworden. > Nathalie is vandaag voor het eerst ongesteld. Ze heeft last van buikkrampen en voelt zich een beetje vreemd in haar vel. > Kris (36) begint al kaal te worden. Zijn uitdunnende haardos maakt hem wat onzeker.
29
Copyright Plantyn B
Motorische ontwikkeling* Dit is de ontwikkeling van het bewegen. We onderscheiden ... > de grove motoriek*: hierbij gaat het om grote bewegingen, zoals lopen, springen, rollen enz. > de fijne motoriek*: hierbij gaat het om fijne pols -en vingerbewegingen, zoals knippen, scheuren, tekenen enz.
Voorbeelden: > Anneleen (7 maanden) kan sinds kort zelfstandig zitten. > Gilles (14) heeft een passie voor modelbouw. Na schooltijd zit hij urenlang op zijn kamer te knutselen met zijn nieuwste modelbouwpakketten. > Astrid (82) krijgt het steeds moeilijker om zelfstandig te stappen. Zelfs met haar stok beweegt ze zich maar moeizaam voort.
C
Sensorische ontwikkeling* of zintuiglijke ontwikkeling Dit is de ontwikkeling van de zintuigen (horen, ruiken, voelen, proeven, zien).
Voorbeelden: > Een baby ziet het scherpst op een afstand van 20 – 30 cm. > Het onderscheid tussen smaken neemt af bij het ouder worden. De sensorische ontwikkeling is moeilijk los te koppelen van de motorische en psychische ontwikkeling, omdat deze ontwikkelingsvormen meestal parallel verlopen. Daarom worden ze meestal samen besproken. D
Sensomotorische ontwikkeling De motorische en de sensorische ontwikkeling zijn niet los te koppelen van elkaar. Daarom spreken we van de sensomotorische ontwikkeling*. Dit is de ontwikkeling van het vermogen om zintuiglijke prikkels en bewegingen op elkaar af te stellen.
30
Copyright Plantyn Voorbeelden: > Boven de wieg van Robbe (5 maand) hangt een mobiel. Hij ziet dit (sensoriek) en grijpt ernaar (motoriek). > Kemal (23) is keeper bij een tweedeklasseploeg. Hij heeft door jarenlange training geleerd om zijn bewegingen razendsnel af te stemmen op wat zijn zintuigen opvangen. Hoe beter hij hierin wordt, hoe beter het hem lukt om de ballen uit de netten te houden. > Klara (91) was vroeger een vinnige dame, maar nu reageert ze steeds trager op wat er om haar heen gebeurt.
1.5.2 Psychische ontwikkeling* De psychische ontwikkeling slaat op alles wat te maken heeft met het bewustzijn en het denken. Volgende aspecten behoren tot de psychische ontwikkeling: A
Cognitieve of verstandelijke ontwikkeling Dit is de ontwikkeling van het geheugen en het denken.
Voorbeelden: > Milo (5) heeft zijn nieuwjaarsbrief helemaal uit het hoofd geleerd en zonder fouten opgezegd voor zijn meter. > Anika (9) kan al een puzzel maken van duizend stukken. > Andries (17) is een krak in wiskunde. Zonder problemen lost hij de moeilijkste vraagstukken op. > Michel (84) vindt dat zijn geheugen hem parten speelt. Laatst kon hij zelfs niet op de naam van zijn verzorgster komen. Toen schaamde hij zich wel wat ... B
Taalontwikkeling Het ontwikkelen van taal is een onderdeel van de cognitieve of verstandelijke ontwikkeling. Toch behandelen we de taalontwikkeling als een apart aspect van de psychische ontwikkeling, omdat in de praktijk vaak specifiek rond taalstimulering gewerkt wordt, zowel met kinderen als met bejaarden. Bij de taalontwikkeling gaat het zowel om het begrijpen van taal (passieve taal*) als over het spreken van taal (actieve taal*).
31
Copyright Plantyn Voorbeelden: > Matthieu (2) drukt aan de hand van losse woordjes of tweewoordzinnetjes uit wat hij wil: ‘Poes!’, ‘Ikke bal’, ‘Mama weg?’. > Fien (11) heeft het knap lastig met taal op school. Vorig jaar heeft het CLB dyslexie bij haar vastgesteld. Door deze aandoening heeft ze moeilijkheden om vlot te lezen en zonder fouten te schrijven. C
Emotionele ontwikkeling Dit is de ontwikkeling van de gevoelens. Het omvat zowel het bewust ervaren van emoties als het benoemen ervan en er grip op krijgen. De emotionele ontwikkeling hangt nauw samen met de sociale ontwikkeling.
Voorbeelden: > Stan (8) heeft in een brief naar Sinterklaas geschreven dat hij dit jaar geen cadeautjes wil, maar wel een beetje minder verdriet omdat hij zijn opa zo mist sinds hij gestorven is. Hij kan al goed uitdrukken wat hij voelt. > Ebrahim (15) kan zijn eigen gevoelens moeilijk volgen. Het ene moment lijkt het alsof hij zweeft van geluk en verliefdheid en het volgende moment voelt hij zich somber en eenzaam. Zou hij wat last hebben van de puberteit? > Marijke (42) haalt de laatste tijd geen voldoening meer uit haar job. Ze heeft zin om iets totaal anders te beginnen, maar twijfelt of ze er wel goed aan doet om alles op te geven wat ze zo zorgvuldig heeft opgebouwd. D
Psychomotorische ontwikkeling* De psychische ontwikkeling hangt heel nauw samen met de motorische ontwikkeling. We spreken over de psychomotoriek. Dit heeft te maken met alle bewuste, door de hersenen gestuurde bewegingen.
Voorbeelden: > Fee (4) is boos (emotionele ontwikkeling) en stampt op de grond (motoriek). > Papa zegt: ‘Pas op, die kookplaat is warm.’ Lando (6) begrijpt zijn papa (taalontwikkeling) en trekt zijn hand terug (motoriek). > Marc (41) werkt al twintig jaar als automechanicus. Ondertussen is hij vertrouwd met elk contactje en kan hij de moeilijkste herstellingen met veel precisie uitvoeren.
32
Copyright Plantyn E
Persoonlijkheidsontwikkeling* Dit heeft te maken met het vormen en leren kennen van het eigen ik. Dit gebeurt op verschillende vlakken: > De ontwikkeling van een eigen wil: Wat wil ik? Wat vind ik leuk? Wat doe ik graag? > De morele ontwikkeling*: Wat is goed? Wat mag niet? Aan welke regels moet ik mij houden? > De seksuele ontwikkeling: Hoe is mijn lichaam? Hoe is het lichaam van anderen?
Voorbeelden: > Lauren (2) begint een eigen willetje te ontwikkelen. Als mama haar vraagt om haar jas aan te doen om naar de crèche te vertrekken, verzet ze zich en gooit ze zichzelf op de grond. Elke morgen is het een hele opdracht om Lauren klaar te krijgen om te vertrekken. > Steven (6) weet dat hij niet met lucifers mag spelen, omdat mama en papa anders kwaad zijn en hij gestraft wordt. Hij begrijpt echter nog niet goed waarom mama en papa dan precies kwaad op hem zijn. > Lena (74) en Paul (73) hebben nog een actief seksueel leven. Voor hen heeft seks vooral te maken met genegenheid en tederheid en dit is een belangrijk aspect van hun relatie.
1.5.3 Sociale ontwikkeling De mens is van geboorte tot dood een sociaal wezen. Een pasgeboren baby is hulpeloos en volledig afhankelijk van de hulp van anderen. Als hij niet omringd wordt door goede zorgen en geen voedsel en bescherming krijgt, dan sterft hij. Ook op het einde van het leven zijn veel mensen aangewezen op de hulp en ondersteuning van anderen. Bovendien is sociaal contact nodig om normaal menselijk gedrag te kunnen ontwikkelen. Door om te gaan met anderen, hun gedrag te observeren, erover na te denken en te communiceren, groeien we uit tot personen die kunnen functioneren in de maatschappij. Zonder sociaal contact zouden we stuurloze, onaangepaste wezens worden. Doorheen alle levensfasen is ons contact met anderen bepalend voor onze ontwikkeling en is het noodzakelijk om een waardevol leven uit te bouwen.
33
Copyright Plantyn Voorbeelden: > Leon (8 maand) heeft last van vreemdenangst: hij begint onbedaarlijk te huilen als iemand anders dan mama en papa hem wil oppakken. Zijn ouders maken zich geen zorgen. Ze weten dat dit een fase is en dat Leon binnenkort zal begrijpen dat vreemden hem geen kwaad willen doen. > Sieglinde (16) zit al sinds haar 8 jaar in de jeugdbeweging. Binnenkort zal ze zelf leiding mogen geven. Hier kijkt ze erg naar uit: ze vindt het fantastisch om activiteiten te leiden en vindt het enthousiasme van de kleintjes heerlijk om te zien. > Magda (80) is niet meer zo goed te been. Het wordt steeds moeilijker om zich buitenshuis te begeven. Om toch nog op de koffie te kunnen gaan bij haar vriendinnen, doet ze steeds vaker een beroep op de hulp van haar buurvrouw.
34
Copyright Plantyn B De leefwereld van het jonge kind 1 Het gezin Het gezin vormt voor het kind de belangrijkste omgeving. We zeggen dat het gezin de hoeksteen van de samenleving is. Hiermee bedoelen we dat het gezin een belangrijk deel uitmaakt van een cultuur. De opvoeding die het kind krijgt, hangt niet alleen af van de ideeën en opvattingen van de ouders, maar ook van de cultuur waarin ze leven.
1.1 Het opvoedingsmodel Net zoals er veel verschillende types mensen zijn, kunnen we ook heel wat verschillende soorten gezinnen en opvoedingsstijlen onderscheiden. Om je heen zul je dit wellicht ook zien: de ene ouder geeft snel iets toe aan zijn kind, terwijl bij de andere ouder ‘nee’ ook écht ‘nee’ betekent. Voor de optimale ontwikkeling van een kind zijn er bepaalde voorwaarden nodig. Het onderstaand model heet het tweedimensionaal opvoedingsmodel. Hierin staan vier kwadranten, die voor vier opvoedingsstijlen staan. autonomie
2
1
vijandigheid
genegenheid
4
3 controle
De verticale as staat voor autonomie versus controle: > Autonomie staat voor de ruimte en vrijheid die ouders hun kinderen geven om zichzelf te ontwikkelen. > Controle houdt in dat ouders hun kinderen sturen in een door hun gewenste richting. De horizontale as staat voor genegenheid versus vijandigheid: > Genegenheid staat voor betrokkenheid, ondersteuning en affectie. > Vijandigheid staat gelijk aan afwijzing.
35
Copyright Plantyn In dit model zijn vier patronen te onderscheiden. Daarbij is kwadrant 4 het meest schadelijk voor kinderen en kwadrant 1 het meest gunstig: > Bij kwadrant 1 (autonomie en liefde) is bekend dat dit een positieve uitwerking heeft op het groeiproces van het kind.
Bijv. Karen groeit op in een gezin waarin liefde en autonomie centraal staan. Haar ouders geven haar grenzen en leggen uit waarom die nodig zijn. Binnen het gezin wordt veel gedaan in overleg. Hierdoor leert Karen zelf keuzes te maken en zelf verantwoordelijk te zijn voor haar gedrag. De liefde uit zich in respect hebben voor elkaar. > Kwadrant 4 (controle en vijandigheid) brengt verregaande consequenties voor de persoonlijkheid van het kind mee, zoals een laag zelfbeeld, angst en eenzaamheid. Kinderen die onder deze omstandigheden opgroeien, hebben een grotere kans om gedragsproblemen te ontwikkelen.
Bijv. Katrien (13 jaar) groeit op in een gezin waar controle en vijandigheid de overhand hebben. Binnen het gezin wordt er tegen elkaar gescholden en geschreeuwd. Ook lichamelijk geweld is geen uitzondering. Katrien voelt zich eenzaam en zoekt hierdoor troost bij jongens.
1.2 Opvoedingsstijlen Het gehanteerde opvoedingsmodel komt tot uiting door de wijze waarop opvoeders/ouders omgaan met het kind. Dit noemen we opvoedingsstijlen. We herkennen volgende opvoedingsstijlen: warmte, genegenheid
permissief
autoritatief sturing
laissez-faire
autoritair
1.2.1 De autoritatieve of democratische stijl Deze stijl wordt gekenmerkt door een vorm van matige en constructieve controle die een gunstig effect heeft op de ontwikkeling van het kind. Hierbij wordt het opvoedingsmodel bespreekbaar gemaakt: de ouder verantwoordt zijn gedrag bij het kind. Grenzen worden afgebakend en bewaakt, maar het kind neemt deel aan het opvoedkundig proces en de argumenten die het kind aanbrengt maken deel uit van de besluitvorming. De inbreng van het kind staat wel in verhouding tot de mogelijkheden die het kind heeft volgens zijn ontwikkelingsniveau.
36
Copyright Plantyn > Voordelen – Het zelfvertrouwen en de zelfstandigheid van het kind worden gestimuleerd. – Het kind wordt als persoon gerespecteerd en zijn ontwikkeling wordt gevolgd. – Er is wederzijdse openheid tussen kind en opvoeder. – Kinderen zijn vaak opgewekter en doen het iets beter op school. – Kinderen hebben minder gedragsproblemen. – Kinderen zijn weerbaarder tegen de negatieve invloed van sommige leeftijdsgenoten. > Nadelen – Deze opvoedingsstijl kost de ouders veel tijd en energie. – Het kind zal de ouder niet blindelings gehoorzamen, het wil argumenten horen. – Ouders en kind moeten accepteren dat hun meningen niet altijd overeenkomen. – Het gevaar bestaat dat het kind te vrij en te mondig wordt. – Sommige ouders blijven maar praten en argumenteren in plaats van grenzen te handhaven. > Voorbeeld Joke (5 jaar) wil net na het eten een ijsje. De ouders kunnen gewoon ‘neen’ zeggen, maar kiezen ervoor om Joke uit te leggen dat ze nog maar juist een heel bord spaghetti gegeten heeft en dat haar buikje nu nog geen plaats heeft voor het ijsje. Als ze nog even wacht, is de spaghetti verteerd en dan kan ze wel een ijsje krijgen. Deze uitleg is voor Joke aanvaardbaar.
1.2.2 De verwaarlozende stijl of laissez-faire Er zijn ook opvoeders die hun kind verwaarlozen. Zij stellen weinig regels, maar bieden ook weinig geborgenheid, steun, veiligheid en betrokkenheid. Het kind wordt aan zijn lot overgelaten: het mag het allemaal zelf uitzoeken. > Voordelen – Weinig of geen aandacht besteden aan een kind is gemakkelijk. – De ouder heeft alle tijd voor zichzelf en/of zijn werk. > Nadelen – Van een verwaarlozende opvoeder leert een kind niets. – Het kind loopt een groter risico om met verkeerde vriendjes in aanraking te komen. – Het kind voelt zich eenzaam, in de steek gelaten en niet geliefd.
37
Copyright Plantyn > Voorbeeld Anja en Peter gaan met hun kleuter Jolien (3 jaar) vrienden bezoeken op de materniteit. Jolien holt door de gangen, waarbij ze heel luid een liedje zingt. Ze klopt op elke deur die ze voorbijkomt. Haar ouders reageren hier niet op. Jolien raakt ook steeds verder weg van haar ouders, die niet zo snel stappen omdat ze het juiste kamernummer proberen te vinden. Uiteindelijk is Jolien al twee gangen verder als ze beseft dat ze haar ouders niet meer ziet. Ze weet ook niet hoe ze haar ouders kan terugvinden. Ze begint hard te huilen en voelt zich angstig.
1.2.3 De permissieve of toegeeflijke stijl Toegeeflijke ouders hebben veel aandacht voor de wensen en behoeften van hun kind. Ze geven hun kind bijna altijd zijn zin. In feite is het kind de baas en worden er weinig eisen aan hem gesteld. Ouders die deze stijl hanteren, nemen hun kind wel serieus, maar zichzelf (of in ieder geval hun eigen regels) niet. > Voordelen – Ouder en kind voelen zich gelijkwaardig. – Er doen zich weinig conflicten voor: het kind mag (bijna) alles. > Nadelen – Het kind leert geen grenzen kennen. – Het kind krijgt weinig feedback, wordt gemakzuchtig en leert niet dat het rekening moet houden met anderen. – Het kind leert niet om te gaan met zijn emoties en kan zich moeilijk beheersen: het kan verdrietig, impulsief en agressief worden. – Als het kind groter wordt, kunnen de opvoeders hun invloed verliezen. > Voorbeeld Lenn (2 jaar) weet heel goed waar de koeken liggen. Na het eten loopt hij meteen naar de kast. Zijn moeder pruttelt nog even tegen, maar als Lenn enkele tranen tevoorschijn tovert, krijgt hij toch een koek.
1.2.4 De autoritaire stijl Een autoritaire opvoedingsstijl kenmerkt zich door veel regels. De ouder is de baas en het kind moet gehoorzamen. Houdt het kind zich niet aan de regels? Dan wordt het gestraft. Autoritaire ouders leggen de regels niet uit en creëren geen ruimte voor discussie.
38
Copyright Plantyn > Voordelen – Het kind weet heel precies wat zijn ouders van hem verwachten. – De ouders zijn overduidelijk de baas en bepalen wat er gebeurt. – Sommige kinderen kunnen (tijdelijk) baat hebben bij een autoritaire opvoeding. > Nadelen – Het kind kan angstig en volgzaam of juist opstandig en agressief zijn. – Het kind ontwikkelt weinig zelfvertrouwen en weinig zelfstandigheid. – Het kind leert niet om zelf te beredeneren waarom het iets wil. – Het kind kan moeilijk beslissingen voor zichzelf nemen. – Deze dwingende manier van opvoeden kan voor veel conflicten zorgen. – Als het kind groter wordt, gaat het zich steeds meer onttrekken aan zijn ouders. > Voorbeeld Ruth (3 jaar) maakt een mooie blokkentoren. Haar zusje komt langs en duwt de blokkentoren om. Ruth begint te huilen. De papa van Ruth maakt zich boos en eist dat ze stopt met huilen: ‘Als ik zeg dat het genoeg is, dan is het genoeg. Je stopt nu met huilen of je gaat naar je kamer.’ Als we rondom ons kijken, bij onze eigen familie, de stageplaatsen waar we komen, de verhalen van onze vrienden, dan zien we dat deze opvoedingsstijlen voorkomen in verschillende combinaties, afhankelijk van het ontwikkelingsniveau en het karakter van de kinderen, de situatie en de omstandigheden. Merk daarbij ook op dat het ene kind zich beter voelt in een opvoedingsmilieu waar er duidelijke grenzen en regelmaat heersen, terwijl een ander kind zich beter voelt als het zelf meer mag participeren in het geheel en niet steeds afgeremd wordt door regels.
Voorbeeld Je bent op stap met een kleuter en hij wil plots de straat oversteken. Op dat moment moet je je autoritair opstellen. Als je zou kiezen voor de laissez-fairestijl, dan loopt het kind de kans om onder een voorbijkomende auto terecht te komen.
1.3 Opvoedingsmiddelen Bij het opvoeden kun je gebruikmaken van verschillende opvoedingsmiddelen. Dat zijn middelen die de verzorgende bewust gebruikt om het gedrag van het kind te beïnvloeden. Je kunt hierbij denken aan straffen en belonen; dit zijn directe opvoedingsmiddelen waarmee de opvoeder het gedrag in een bepaalde richting stuurt. Door gewenst gedrag te belonen, wordt dit gedrag gestimuleerd en zal het vaker voorkomen. Het tegenovergestelde effect is te zien bij straffen. Maar je kunt opvoedingsmiddelen ook preventief gebruiken en op die manier ongewenst gedrag voorkomen. Dit kun je doen door veiligheid en geborgenheid te bieden, warmte en structuur te geven, zelfstandigheid te bevorderen …
39
Copyright Plantyn 1.3.1 Middelen om gewenst gedrag uit te lokken of ongewenst gedrag te voorkomen A
Veiligheid en geborgenheid bieden
> Al vanaf de zwangerschap en de eerste verzorging van de baby wordt de basis gelegd van een hecht gezin. Zowel bij de ouders als bij het kind ontstaat het gevoel dat ze bij elkaar horen. > Door het gevoel van veiligheid en geborgenheid is het kind in staat om zich op een gezonde manier te ontwikkelen, zowel lichamelijk als psychisch. > Het kind ervaart zijn ouders als ‘steun en toeverlaat’ bij wie het terechtkan. Deze basis van vertrouwen is heel belangrijk voor zijn emotionele ontwikkeling. > Er ontstaat een heel speciale band tussen de ouders en het kind. Dit blinde vertrouwen geeft het kind de kracht om het leven te verkennen.
Voorbeeld Charline (15) heeft een heel goede band met haar ouders. Ze stimuleren haar om dingen uit te proberen en geven haar het gevoel dat ze de moeite waard is. Als ze problemen heeft, wordt ze thuis opgevangen en kan ze met haar ouders praten. Daardoor staat ze stevig in haar schoenen en doet ze het uitstekend als leidster bij de scouts. Ze probeert het warme gevoel dat ze thuis heeft meegekregen een beetje te delen met de kinderen uit haar groep. De kinderen zijn dan ook dol op haar. Bij problemen staan ze snel bij Charline om erover te praten. B
Sensitief en responsief reageren Een kind heeft anderen nodig om zich prettig te kunnen voelen en zich goed te kunnen ontwikkelen. Het heeft behoefte aan aandacht, warmte en emotionele steun. Elk kind laat dit op zijn eigen manier blijken. Je moet daarom gevoelig zijn (‘sensitief’) voor de signalen die het kind geeft, door het kind goed te observeren en te proberen te achterhalen wat het precies wil. Vervolgens is het belangrijk dat je juist reageert (‘responsief’), door op de juiste manier in te spelen op de signalen van het kind. Het is belangrijk om de
40
Copyright Plantyn emoties en gevoelens van kinderen onder woorden te brengen. Op die manier kun je laten merken dat je je betrokken voelt bij wat het kind doet, voelt en meemaakt, dat je er begrip voor hebt en dat je het kind ondersteunt. Dit hoeft niet altijd te betekenen dat het kind krijgt wat het wil. Je kunt niet altijd aan zijn wensen tegemoetkomen, maar je kunt wel laten merken dat je zijn gevoelens opvangt.
Voorbeeld Je past op Tom (5) en Lisa (6). Ze maken ruzie. Jij luistert naar allebei en laat voelen dat je hen serieus neemt. Je laat hen praten over hun gevoelens, ook tegen elkaar, en helpt zo mee om het conflict op te lossen.
C
interpreteren
De zelfstandigheid bevorderen Een kind heeft een stimulerende omgeving nodig waarin het dagelijks geprikkeld wordt en op ontdekking kan gaan. Stimuleren is in de eerste plaats inspelen op datgene waarmee een kind bezig is, maar ook het kind aanzetten tot nieuwe, onbekende activiteiten. Als je toont dat je waardeert wat het kind kan, geef je het een duwtje in de rug om nieuwe dingen te leren. Een peuter leert zelfstandig worden. Hij wil van alles bereiken, maar wordt daarbij in zijn ogen gehinderd door anderen of door zijn eigen beperkingen. Hierover kan hij weleens (hevig) gefrustreerd zijn. Benoem de frustraties van het kind en toon begrip voor zijn gevoelens. Dat is niet hetzelfde als toegeven! Je kunt bijv. zeggen: ‘Ik weet wel dat je het niet leuk vindt dat je niet in dat fotoboek mag kijken.’ Of: ‘Je bent boos omdat ik niet goed begrijp wat jij me vertelt.’ Door actief bezig te zijn, ontdekt een kind de wereld om zich heen en wat zijn eigen mogelijkheden in die wereld zijn. Hoe ouder een kind wordt, hoe meer het zelf zal willen en kunnen doen. Het is daarom goed om kinderen de mogelijkheid en de ruimte daarvoor te geven. Je moet ernaar streven dat ieder kind de kans krijgt nieuwe dingen uit te proberen en zelf oplossingen te bedenken voor problemen waar het tegenaan loopt. Wanneer het hem zelf lukt om een probleem op te lossen, zal hij trots zijn op zichzelf en zo zelfvertrouwen en een positief gevoel over zichzelf opbouwen. Dit zal leiden tot een
41
Copyright Plantyn positief zelfbeeld. Hij zal hierdoor gemotiveerd raken om de volgende keer weer iets nieuws uit te proberen. Door toe te passen wat het eerder geleerd heeft, zal het kind zich ontwikkelen tot een zelfstandig persoon die actief is en nieuwe ervaringen wil opdoen, een persoon met een eigen ‘ik’. Zelfstandigheid bevorderen, betekent dat je het kind steun geeft bij activiteiten waarbij het die nodig heeft en dat je het ongestoord bezig laat zijn wanneer dat mogelijk is. Ieder kind is anders, dus ieder kind zal de dingen op zijn eigen manier doen. Het is goed als een kind eerst zelf oplossingen zoekt voor de problemen waarmee het te maken krijgt. Zo leert het oplossingsgericht te denken en ontwikkelt het zelfredzaamheid. De behoeften van een kind hangen af van de leeftijd. Door als opvoeder een kind als een apart individu te beschouwen en aan te sluiten bij de eigenheid van een kind, kan een kind zich volledig ontplooien. Zelfstandigheid bevorderen, betekent ook dat een volwassene een kind voor vol aanziet en rekening houdt met zijn gevoelens, wensen en ideeën en daarover met het kind in gesprek gaat. Het is ook belangrijk om een kind voor te bereiden op de dingen die zullen komen en een kind een eigen inbreng in de gang van zaken te geven, zodat het niet volledig afhankelijk is van de keuzes van volwassenen. Enkele tips om de zelfstandigheid te bevorderen: Geef het kind de ruimte om zo veel mogelijk zelf te doen en zelf te ontdekken. Moedig het kind aan om zijn eigen inbreng te geven. Praat mét het kind in plaats van tegen het kind of over zijn hoofd heen. Bereid het kind voor op wat er zal komen. D
Structuur bieden Elk kind heeft structuur en regels nodig. Regelmaat in de dagindeling en duidelijke regels maken de gebeurtenissen voorspelbaar. Dat geeft een kind een gevoel van veiligheid en zekerheid. De manier waarop een opvoeder structuur en regels aanbiedt, zal verschillen van kind tot kind. Het temperament en de leeftijd van een kind spelen daarbij een rol. Een peuter probeert heel veel uit. Hij doet dat niet om jou te pesten. Hij wil gewoon goed leren wat er kan bij jou. En om dat te kunnen onthouden, moet hij heel vaak je regels horen, elke dag opnieuw, altijd dezelfde. Het opvoedingsprogramma is duidelijk, herkenbaar en daardoor ook veilig. Structuur geeft kinderen houvast en vergroot hun gevoel van veiligheid en zekerheid. Kinderen die zich veilig en zeker voelen, voelen zich vrij om op onderzoek uit te gaan en hun ervaringen te verbreden. Hierdoor worden ze in staat gesteld om nieuwe dingen
42
Copyright Plantyn te leren. Structuur en ordening kunnen aangebracht worden door een vaste dagindeling, vaste plekken voor de verschillende activiteiten, vaste plaatsen voor materialen en een duidelijke opbouw van activiteiten. Wanneer je zelf voorspelbaar bent in je gedrag, draagt dit ook bij aan een duidelijke structuur en ordening. Zo weet een kind waar het aan toe is en wat wel en niet mogelijk is, en kan het zijn gedrag beter afstemmen op de situatie. Enkele tips om structuur aan te bieden: > Voorzie een structuurverlenend klimaat: – ruimte: netheid, inrichting, licht, kleuren … – sociale structuur: grenzen van mijn en zijn, afspraken rond respect voor elkaar … – tijdsstructuur: vaste tijdstippen, dagorde, rooster … > Bied structuur aan in concrete situaties: – aan tafel – bij het spelen – in gesprekken – in vrijetijdssituaties – in lichamelijke contactsituaties (wanneer mag je een ander wel of niet aanraken) > Voorzie structuur in pedagogisch handelen: – responsiviteit van de ouders > Ga bewust om met prikkels: – Beperk prikkels: ouders kunnen ervoor zorgen dat ruimtes minder prikkels bevatten. Bijv. een lege tafel voor een kind dat zich moeilijk kan concentreren. – Orden prikkels: voor vele kinderen is het belangrijk dat prikkels op een vaste manier geordend zijn. Hierdoor lijken ze beter te weten waarop ze moeten letten en hebben ze een beter overzicht. Bijv. kleren klaarleggen in de volgorde waarin ze ze moeten aandoen. – Maak prikkels visueel: ouders kunnen belangrijke prikkels visueel maken, zodat het kind kan zien waarop het moet letten. Veel kinderen hebben moeite om de belangrijke prikkels op te pikken uit de grote hoeveelheid informatie die op hen afkomt. Bijv. een tapijt op de grond om aan te duiden dat het kind daar met de autootjes mag spelen. > Breng structuur aan in de tijd: – Zorg voor kleine, overzichtelijke tijdseenheden. – Zorg voor regelmaat: vaste activiteiten op vaste tijdstippen doen, geeft sommige kinderen houvast. – Maak gebruik van krachtige signalen: op die manier schep je duidelijkheid voor het kind. Bijv. een lampje dat aan gaat wanneer het kind mag opstaan.
43
Copyright Plantyn E
Een positief stimulerende houding Je kunt veel bereiken door vriendelijk te zeggen wat je verlangt. Zeg eerst wat je verlangt, voor je iets verbiedt. Toon waardering voor wat het kind wel al kan en plaats je op gelijke hoogte met het kind. Hurk zodat je het recht kunt aankijken. Je benadert het kind op een positieve manier en hebt aandacht voor de gevoelens van het kind.
Bijv. ‘Ik zal erg blij zijn als je me helpt om het speelgoed op te ruimen.’ F
Observationeel leren Kinderen leren ook door nabootsingsgedrag. Ze observeren het gedrag van personen in hun omgeving en kopiëren vervolgens dat gedrag. Daarom heeft het gedrag van de opvoeder een belangrijke rol in de ontwikkeling van het kind. Volgende factoren kunnen daarbij een rol spelen: > een goede relatie tussen nabootser en geobserveerde Bijv. Maarten probeert net als zijn broer met mes en vork te eten. > de functie/positie van de geobserveerde Bijv. Koen probeert op dezelfde manier als zijn papa te plassen. > de emotionele toestand van het kind Bijv. Karen is erg boos. Ze ziet iemand tegen een blikje schoppen. Zelf schopt ze er ook tegen. > een overeenkomst tussen nabootser en geobserveerde: hoe meer overeenkomst, hoe meer kans op imitatie Bijv. Xena komt thuis van school en zegt: ‘Onze juf had keimooie schoenen aan.’ Ze heeft dit woord van een klasgenootje geleerd.
G
Ruimte en mogelijkheden bieden Door de omgeving van het kind aan te passen, kun je veel problemen voorkomen. Enkele voorbeelden: > Plaats breekbare dingen op een plaats waar kinderen niet aan kunnen. > Sluit de tuin af zodat kinderen niet op straat kunnen lopen. > Pas het materiaal aan aan het individuele kind: bijv. kleine stoeltjes voor peuters en speelgoed dat geschikt is voor die leeftijd.
44
Copyright Plantyn H
Afleiden Wanneer je denkt dat een kind probleemgedrag zal vertonen, kun je het kind afleiden, zodat het ongewenste gedrag niet ontstaat.
Bijv. Jonas wil spelen met de vrachtwagen van zijn broer. Je voorziet dat hij gauw zal beginnen huilen. Je weet dat Jonas graag tekent. Je neemt snel een kleurboek en stiften en vestigt de aandacht van Jonas op het kleurboek. I
Instructie Je vertelt het kind stap voor stap wat het moet doen. Om nieuw gedrag aan te leren, splits je het gedrag in onderdelen op. Je laat het kind telkens een deeltje doen. Langzaam doet het kind meer en meer zelf, tot het het hele gedrag beheerst.
Bijv. Als je het kind iets geeft, zeg je steeds ‘alsjeblieft’. Na enige tijd laat je het kind dit ook zeggen als het iets aan jou geeft. Als het kind dit onder de knie heeft, kun je ook starten met ‘dankjewel’ telkens je iets krijgt van het kind. Na een tijdje leer je het kind dit zelf ook te zeggen als jij iets aan hem geeft. J
Shaping Aanvankelijk wordt een brede waaier van gedrag beloond die lijkt op het gewenste gedrag. Daarna wordt een steeds beperktere selectie van gedragingen beloond die steeds meer het gewenste gedrag benaderen. Uiteindelijk stelt het kind het gewenste gedrag.
Bijv. De eerste begrijpbare klanken van een baby worden vaak met handgeklap beloond. Dezelfde klanken worden bij een kind van drie jaar afgekeurd. K
Dreigen Als je dreigt, maak je het kind bang voor eventuele gevolgen van een gedrag. Gebruik dit middel alleen als al de rest heeft gefaald. Je kunt het kind onnodig bang maken of juist heel nieuwsgierig.
Bijv. ‘Als je niet mooi op het voetpad blijft wandelen, kun je worden omver gereden door een auto.’ L
Beloven Je probeert gedrag uit te lokken door iets aangenaams in het vooruitzicht te stellen. Als je iets belooft, zorg er dan voor dat je je belofte nakomt. Als je dat niet doet, verlies je het vertrouwen van het kind. Probeer niet te vaak gedrag uit te lokken door middel van een belofte. Na een tijdje zal het kind alleen nog iets willen doen als er een positief gevolg aan verbonden is.
Bijv. ‘Als je mooi op je stoel blijft zitten, krijg je een snoepje.’
45
Copyright Plantyn M
Verwittigen Je maakt het kind vooraf duidelijk welke onaangename gevolgen een bepaald gedrag kan hebben. Een verwittiging bestaat uit drie delen: 1. Als je … (gedrag) 2. … dan zul je … (straf) 3. … want ik zou graag hebben dat je … (het gewenste gedrag)
Bijv. ‘Als je aan de poes haar staart trekt, zal ze klauwen en zul je pijn hebben. Als je haar zachtjes streelt, zal ze het leuk vinden en je likjes geven.’ N
Gewoontevorming Gedrag dat het kind altijd stelt, zal het als gewoon ervaren. Je kunt het zien als een bepaald ritueel.
Bijv. Axel doet zijn kousen onmiddellijk in de wasmand. O
Samen iets doen Door iets samen te doen, kan een vervelend karweitje een leuke bezigheid worden.
Bijv. samen opruimen, samen boodschappen doen, samen huiswerk maken. P
Afspraken maken Je maakt het kind duidelijk welk gedrag je verwacht en welk gedrag je niet tolereert. Dit zul je ongetwijfeld vaak moeten herhalen. De gemaakte afspraken ergens uithangen, kan het kind helpen om er steeds aan te denken.
Bijv. In de badkamer hangt een blad met ‘badkamerregels’ voor bij het wassen, tanden poetsen en douchen.
1.3.2 Enkele directe opvoedingsmiddelen onder de loep A
Belonen We starten hier doelbewust met belonen. Opvoeden is leren en daar hoort een prettige sfeer bij. Door te belonen neemt het positieve gedrag toe. Het kind wil vaker beloond worden en herhaalt daarom het gewenste gedrag. Door complimenten te geven, zal het kind meer zelfvertrouwen krijgen en een beter zelfbeeld ontwikkelen. Door regelmatig te belonen, komt er ook een beter evenwicht tussen straffen en belonen.
Bijv. Houssa (5) komt aan de begeleidster een tekening tonen. ‘Wat een mooie tekening!’, zegt ze. ‘Ik wist niet dat jij zo goed kon tekenen. Zal ik er een verhaaltje bij vertellen?’ Twee dagen later is Houssa weer in de opvang. Hij heeft een nieuwe tekening voor haar en wil graag weer een verhaaltje horen. 46
Copyright Plantyn > Wanneer belonen? – Als het kind gewenst gedrag vertoont. – Als het kind iets niet doet wat normaal juist straf oplevert. > Op welke manieren belonen? Probeer materiële beloningen (zoals snoep of cadeautjes) te beperken. Aandacht is een betere beloning. – Materiële beloningen Dit zijn tastbare dingen. Kinderen moeten leren dat een beloning niet altijd materieel hoeft te zijn. Materiële cadeautjes kunnen, maar geef ze niet zomaar, enkel voor bijzondere inspanningen. Bijv. snoep, geld, een boek of cd, speelgoed. – Activiteitsbeloningen Dit zijn activiteiten die het kind graag doet. Het hoeft niet altijd spectaculair te zijn. Activiteitsbeloningen versterken vaak het samen-gevoel. Ze zorgen voor een prettige sfeer, meer contact en samenwerking. Bijv. een uitstap maken, naar de film gaan, samen een spel doen, langer opblijven. – Sociale beloningen Dit zijn de belangrijkste beloningen. Wie waardering krijgt, gaat geloven in zichzelf. Bovendien wordt de band tussen de opvoeder en het kind er sterker door. Bijv. ‘goed gedaan’, een knuffel, schouderklop, knipoog. > Enkele aandachtspunten bij belonen: – Afspraken over belonen moet je nakomen. Als je voor een bepaald gedrag een beloning hebt beloofd, moet die er ook komen. – Een beloning werkt het best als ze zowel in tijd als plaats nauw aansluit bij het gedrag. – Een verrassende beloning heeft een grotere waarde. Zorg voor voldoende afwisseling. Onthoud dat kleine dingetjes een groot verschil kunnen maken: een glimlach, een schouderklop, een positief woord … – Overdrijf niet! Dit geldt zeker als het gaat om materiële en activiteitenbeloningen. Voor je het weet moet elk positief gedrag ‘vergoed’ worden met een beloning. Leg de nadruk op sociale beloningen, die kun je vaker geven. > Belonen – verwennen Tussen de begrippen ‘belonen’ en ‘verwennen’ bestaat nogal eens verwarring. Belonen is een positief instrument in de opvoeding. Verwennen geeft moeilijkheden. Belonen is positief reageren op positief gedrag. Bij verwenning reageert de ouder altijd positief, ongeacht het gedrag van het kind.
47
Copyright Plantyn > Overbelonen Door elk positief gedrag te belonen, ontstaat het gevaar dat enkel nog de beloning belangrijk is. Als de beloning wegvalt, vermindert de interesse voor de activiteit.
Bijv. Mama zegt tegen Nele: ‘Als je de kindjes geen pijn doet op school vandaag, krijg je een pop.’ De volgende dag vraagt Nele: ‘Als ik de kindjes geen pijn doet, krijgt ik dan een poppenwagen?’ B
Straffen Straffen hebben een plaats in een goede opvoeding op voorwaarde dat ze bedoeld zijn om aan die opvoeding bij te dragen. Straf dient niet om wraak te nemen. Straffen zijn hulpmiddelen. Ze helpen het kind aan motivatie om zich verantwoordelijk te voelen voor het eigen gedrag. > Wanneer straffen? – Als het kind zichzelf of anderen pijn doet. – Als het kind de huisregels overtreedt. – Als het kind ongehoorzaam is. – Meteen na het ongewenste gedrag. > Op welke manieren straffen? – het kind vertellen wat het fout doet en zeggen wat het kind wel moet doen; – een time-out in een strafhoekje, op de trap of een stoel; – iets leuks afnemen (bijv. speelgoed, zakgeld, toetje); – iets laten doen wat het kind niet prettig vindt (bijv. afwas, extra huistaak). > Regels voor verantwoord straffen – De straf moet in verhouding staan tot de ernst van de feiten. – De straf heeft een opvoedende functie; straf is geen wraak. – Als je reageert op ongewenst gedrag, mag je niet enkel op de gevolgen van dit gedrag wijzen. Je moet ook belang hechten aan de afspraak die het kind niet heeft nageleefd. De gevolgen zijn op zich minder belangrijk dan de intentie. – Als je straft moet je ook steeds het gewenste gedrag aanmoedigen. – Ongewenst gedrag neemt toe als je nu eens niet en dan weer wel reageert op het gedrag. Wees consequent en pas toe wat afgesproken is. – Straf meteen nadat het kind iets fout heeft gedaan. – Na de straf moet het kind met een schone lei kunnen beginnen. – Dreig niet met straffen die onuitvoerbaar zijn, zoals zeggen dat je de politie zult bellen.
48
Copyright Plantyn C
Negeren Als het kind door negatief gedrag de aandacht wil trekken, kun je het negeren. Eerst zal het gedrag daardoor toenemen en daarna juist weer afnemen. Als het gedrag een gevaar voor het kind of de omgeving is, mag je het uiteraard niet negeren! > Wanneer negeren? – Als een kind over iets doorzeurt. – Als een kind ermee dreigt om iets fout te doen. – Bij ongewenst gedrag. – Bij irritante geluidjes en bewegingen. – Bij vloeken, roepen en overdreven druk doen. > Op welke manieren negeren? – niet reageren; – geen oogcontact maken; – niks zeggen; – weglopen uit de situatie; – neutraal kijken; – zich omdraaien.
1.4 Omgaan met moeilijk/onaanvaardbaar gedrag van kinderen
Sommige kinderen vertonen problematisch gedrag, waardoor ze extra lastig op te voeden zijn. Het ene kind steekt nu eenmaal anders in elkaar dan het andere. Sommige kinderen neigen meer naar ongewenst gedrag dan andere. Dat maakt ze nog geen mindere mensen: elk kind is uniek en waardevol, maar voor de opvoeder kan het wel zwaar zijn. Wat is voor ons moeilijk of storend gedrag? Waar ligt de grens tussen normaal en problematisch gedrag? Spontaan reageren wij: een kind dat moeilijk is, is een kind dat niet doet wat je vraagt. In de praktijk is dit echter niet zo duidelijk: > Je bekijkt dit vanuit je eigen waarden en normen, je eigen rugzak ... > Hetzelfde gedrag kan door verschillende volwassenen anders ervaren worden.
49
Copyright Plantyn We moeten ons bewust zijn van onze eigen rugzak, ons persoonlijk oordeel. > Wat ervaar ik als storend? > Wat verwacht ik van een kind van deze leeftijd? > Waarop is mijn oordeel gebaseerd? > Wat vind ik belangrijk? > Wat zijn mijn waarden en normen bij het omgaan met kinderen? > Ben ik emotioneel beschikbaar voor dit kind?
1.4.1 Wanneer spreken we van een gedragsprobleem? Volgende factoren spelen een rol: > Frequentie Hoe vaak komt het probleem voor? Een paar keer per dag, een paar keer per week, een paar keer per maand? Hervalt het kind vaak in storend gedrag en hoe vaak moeten ouders of leerkrachten ingrijpen? > Aard Wat is het probleem en wat is de ernst hiervan? Is de gedragsverandering te verklaren aan de hand van het verleden of is er sprake van een plotse wijziging in gedrag, zonder directe of concrete aanleiding? Is het probleemgedrag ook een probleem voor de leefomgeving van het kind? > Duur Hoelang houdt het gedrag aan? Is het gedrag van voorbijgaande aard of is het eerder een constante? > Intensiteit Berokkent het gedrag leed aan het kind en/of zijn omgeving? Hoe lastig is het gedrag voor de opvoeders, de omgeving en het kind zelf? Remt het probleemgedrag de ontwikkeling van het kind op andere gebieden, zoals sociale interacties en schoolse vaardigheden? In hoeveel verschillende situaties/contexten komt het onaangepast gedrag voor? > Ontwikkelingsleeftijd Welk gedrag is normaal op deze leeftijd? Niet stilzitten op je stoel is voor een tienjarige problematischer dan voor een kleuter. > De boodschap achter het gedrag Wat wil het kind bereiken? Wat is zijn bedoeling? Soms kun je het probleemgedrag doen verdwijnen door de oorzaak ervan te achterhalen en aan te pakken.
1.4.2 Beïnvloedende factoren bij de aanpak van moeilijk gedrag > De relatie tussen kind en opvoeder Een goede relatie tussen het kind en de opvoeder kan ervoor zorgen dat het moeilijk gedrag sneller verdwijnt. Als het kind geen respect heeft voor de opvoeder, zal het gedrag waarschijnlijk langer aanslepen of verergeren.
50
Copyright Plantyn > Stimuleren en groeikansen aanbieden Sommige kinderen hebben al veel meegemaakt en zijn al zo vaak mislukt of afgewezen dat ze blijven hangen in een negatieve spiraal. Kinderen met gedragsproblemen vertonen vaak onaanvaardbaar gedrag. Doordat daar voortdurend negatief op gereageerd wordt, wordt een positieve evolutie bemoeilijkt. De kinderen voelen zich niet goed in hun vel en dit uit zich in hun gedrag. Het is dan ook belangrijk om een positieve relatie te blijven aangaan, ook al vertoont het kind een aantal ernstige en misschien soms onaanvaardbare gedragingen. Dit vraagt om een onvoorwaardelijke aanvaarding van het kind en de bereidheid om te blijven investeren in de relatie.
1.4.3 Omgaan met specifieke probleemsituaties A
Kinderen met angstig gedrag Angst en onzekerheid zijn gevoelens die we allemaal hebben en kennen. Iedereen uit zijn angsten op een andere manier, bijv. door huilen, sterk aan een vertrouwde persoon hangen, geen contact durven te maken, bang zijn voor lichamelijk contact of oogcontact. Hoe kun je omgaan met een angstig kind? > De angst van het kind ernstig nemen Het gevoel van veiligheid dat een kind kwijt is, moet opnieuw worden opgebouwd. Een kind heeft het nodig om getroost te worden. Het moet gerustgesteld worden. Een opmerking als ‘iedereen is weleens bang’ kan een kind helpen. > Erover praten met het kind Over angsten praten met een kind is een eerste stap. Door naar het verhaal van het kind te luisteren, krijg je een beter zicht op de angst. Waarom is het kind bang? Wat voelt het precies? Kleine kinderen hebben vaak de hulp van hun ouders nodig om hun angsten te verwoorden. Kinderen kunnen hun angsten ook uiten in hun spel of in hun tekeningen en dat kan dan een aanknopingspunt vormen om erover te praten. Praten over angsten kan het best overdag plaatsvinden. ’s Avonds of ’s nachts over angsten praten, kan immers tot nieuwe gedachten van angst leiden. > Het kind informatie geven Een goed hulpmiddel bij het overwinnen van angst is het geven van informatie aan een kind. Dit neemt heel wat onzekerheid weg.
Bijv. Bram (1 jaar) heeft last heeft van sterke scheidingsangst. Het is belangrijk dat papa en mama voor ze weggaan aan hem vertellen waar ze naartoe gaan en wanneer ze terugkomen.
51
Copyright Plantyn Bijv. Lies (3 jaar) is bang in het donker. Mama leest overdag samen met haar een boekje over bang zijn in het donker. Ook samen de situatie die angst inboezemt eens naspelen met het kind kan houvast bieden. Bijv. Jesse (4 jaar) en papa gaan vanavond naar de dokter. Papa heeft alvast het dokterstasje eens bovengehaald en ze spelen samen doktertje. Jesse mag eerst de dokter zijn en daarna is hij de patiënt. > Het kind stap voor stap over de angst heen helpen Het is zeker niet raadzaam om een kind te dwingen door de angst heen te bijten. Het kind voelt zich op die manier niet beschermd en zal daardoor nog angstiger worden. Je kunt een kind geleidelijk aan ervaringen aanbieden waardoor zijn angst zal afnemen. De ervaring kan opgedeeld worden in kleine stapjes.
Bijv. Leen (4 jaar) is bang van geitjes. Mama leest daarom samen met haar een boekje over geitjes. Daarna gaan ze met het hele gezin naar de kinderboerderij. Leen durft van op een veilige afstand naar de geitjes kijken terwijl haar kleinere broertje ze enthousiast gaat aaien. Mama en papa forceren haar niet en zeggen dat ze heel flink is geweest. Bij een volgend bezoekje durft Leen ook naar de geitjes te gaan om ze samen met broer te aaien. Als het kind bang blijft, is het belangrijk om de situatie niet te vermijden. Dan wordt de angstdrempel nog hoger. Een mogelijke hulp voor het kind is om het te laten tellen hoeveel tellen het bang durft te zijn.
Bijv. Loïc (3 jaar) is heel bang van lieveheersbeestjes. Als hij er eentje ziet, verstopt hij zijn gezichtje omdat hij te bang is om ernaar te kijken. Papa vraagt hem om hardop te tellen hoelang hij naar een lieveheersbeestje durft te kijken. ‘Twee tellen, flink hoor! Jij kunt twee tellen bang zijn!’ > Hulpmiddeltjes in nieuwe situaties Heel wat kinderen hebben eigen troostmiddeltjes die ze gebruiken om hun angsten de baas te blijven, bijv. troost zoeken bij een vertrouwde knuffel. Als je weet hoe een kind in een bepaalde situatie zijn angst onder controle weet te houden, kan het misschien helpen om dit hulpmiddeltje ook in een andere situatie te gebruiken.
52
Copyright Plantyn B
Scheidingsangst Kinderen kunnen angstig reageren wanneer hun mama, papa of opvoeder uit hun gezichtsveld verdwijnt. Dit noemen we scheidingsangst. > Thuis Je kunt deze angst verminderen door te blijven zingen of lawaai te maken als je naar een aanpalende kamer gaat. Het kind merkt dat er toch nog iemand in de buurt is en wordt daardoor rustiger. Kiekeboespelletjes leren een kind dat als het iemand even niet ziet, die persoon er toch nog is. > In de opvang Het is belangrijk dat de ouder niet toegeeft aan die angsten van het kind. De ouder moet het kind met een gerust hart kunnen achterlaten. De ouder(s) moet(en) duidelijk afscheid nemen van het kind. Hoe klein het ook nog is, het is goed om het kind te vertellen waar ze naartoe gaan en dat ze straks terugkomen. Kordaat zijn maakt het afscheid draaglijker. Ouders treuzelen het best niet bij het afscheid. Ook al is de ouder van streek, het is nodig voor het kind dat de ouders met het afscheid kunnen omgaan. Een dikke knuffel en eventueel een knuffeltje van het kind kunnen helpen als troost. Meestal zal het kind na korte tijd vanzelf ophouden met huilen.
C
Depressief gedrag Een depressie kan ontstaan omdat het kind een ingrijpende gebeurtenis niet kan verwerken (bijv. verlies van een familielid of huisdier, mishandeling of een ongeluk). Depressie kan ook het gevolg zijn van weinig zelfvertrouwen, een negatief zelfbeeld. Het is moeilijk om erachter te komen waarom een kind depressief is. Het is als kinderverzorger niet jouw taak om de oorzaak te zoeken, maar wel om het kind te helpen om ermee om te gaan. Signalen > weinig eetlust hebben en gewicht verliezen, of veel eten en dik worden; > te veel of te weinig slapen, moe zijn; > overactief of apathisch (afwachtend, niets doend) zijn; > weinig belangstelling tonen voor de omgeving, vaak met de gedachten ergens anders zijn; > ontevreden zijn over zichzelf; > veel nadenken over de dood. Maar ook: > overdreven stoer gedrag (om depressie te verstoppen); > agressief gedrag.
53
Copyright Plantyn Tips bij omgaan met kinderen met depressief gedrag > > > > > > > > >
D
Neem het kind en zijn problemen serieus. Benader het kind voorzichtig, verwacht niet te veel in één keer. Probeer een vertrouwensrelatie met het kind op te bouwen. Accepteer het kind zoals het is: met al zijn positieve en negatieve kanten. Forceer niets, werk niet te snel – het kind geeft zelf wel aan hoe ver het wil gaan. Wees tevreden met kleine vorderingen in het gedrag. Schakel andere kinderen in, kinderen zoeken elkaar op. Benoem de positieve kanten van het kind, zodat het zelfbeeld positiever wordt. Maak regelmatig een grapje – laat een kind voelen dat het leven niet alleen maar zwaar en serieus is, maar dat het ook leuk kan zijn.
Agressief gedrag Woedeaanvallen en driftbuien horen bij de normale ontwikkeling van een kind. Zeker tussen anderhalf en vier jaar komen ze vaak voor. Deze periode noemen we dan ook de koppigheidsfase of peuterpuberteit. Vanaf anderhalf jaar begint het kind zich zelfstandig te manifesteren: stappen, neen zeggen, zichzelf benoemen, alles zelf willen doen. Het ontwikkelt een eigen willetje en kan heel boos reageren wanneer het met een leuke activiteit moet stoppen, iets moet afgeven of iets niet krijgt. Als een kind zich niet begrepen voelt of als iets niet lukt, kan een woedeaanval volgen. Zo probeert het soms iets gedaan te krijgen. Mogelijke oorzaken > het kind zelf: karakter, leeftijd, inlevingsvermogen; > spanningen en problemen in het gezin (echtscheiding, ruzies); > gebrek aan sociale vaardigheden (omgaan met angst, boosheid); > gebrek aan duidelijke regels; > weinig zelfvertrouwen; > spanning en geweld in de maatschappij (bijv. verkeer); > negatief voorbeeldgedrag (bijv. tv). Mogelijke gevolgen Kinderen die op jonge leeftijd al geweld gebruiken, stellen ook vaak probleemgedrag op latere leeftijd. Als ze hun agressie niet beter leren hanteren, blijven ze in de knoei met zichzelf en met hun omgeving.
54
Copyright Plantyn Hoe reageer je als verzorgende? 1. Reageer rustig en beheerst. Zorg voor een afkoelmomentje, een time-out als dat nodig is. (‘Kom maar even tot rust in de keuken, ik wil je straks over je gedrag spreken.’) 2. Uit je verontwaardiging over het gedrag. Accepteer dat het kind zich boos voelt, maar laat in geen geval gewelddadig gedrag toe. Een kind dat voordeel haalt uit agressief gedrag (bijv. door zijn zin te krijgen), zal dat gedrag herhalen. Ruzie maken mag, pijn doen mag niet. Leer kinderen hun boosheid of verdriet te uiten zonder dat ze iemand pijn doen. ‘Waarom ben je boos?’, ‘Hoe ga je dat zeggen?’, ‘Wat denkt je vriendje nu?’. Geef met een ik-boodschap aan dat je bepaald gedrag niet aanvaardt. Bijv. ‘Ik duld niet dat je zo over een ander kind praat.’ Daarmee veroordeel je zijn gedrag, niet zijn persoon. Met jij-taal (‘Jij bent een vervelend kind.’) veroordeel je het kind zelf. 3. Vraag het kind hoe het komt dat het zich zo gedraagt. Doe dat niet op een bestraffende of bedreigende manier. Luister naar zijn argumenten. ‘Wat heeft je zo geraakt?’, ‘Wat wil je eigenlijk?’ … Denk samen na over een alternatief gedrag voor zijn agressie. Geef een doe-tip: bijv. wacht altijd eventjes voor je iets doet of zegt. 4. Maak het kind duidelijk wat voor jou kan en wat niet. Overdrijf niet in het aantal regels. Reageer steeds kordaat zodat het kind leert wat mag en niet mag. Hoe ouder de kinderen, hoe meer regels je samen kunt afspreken. Beloon en waardeer positief gedrag. Kinderen leren zo wat je verwacht en wat ze al goed doen. Dat zorgt voor veiligheid en rust. 5. Zorg dat de straf in verhouding staat tot wat verkeerd liep. Als het kind wat ouder is, zoek dan samen naar een zinvolle straf. Met dit mini-overleg toon je het kind dat je gelooft dat het redelijk kan zijn, kan nadenken en zijn eigen gedrag kan veranderen. 6. Je bent geen supermens. Aanvaard je beperkingen. Het gebeurt dat verzorgenden en kinderen verstrikt raken in een probleem. Opvoeden is niet altijd eenvoudig. Zit je vast, voel je dat je geen vooruitgang maakt en dat het probleem van kwaad naar erger evolueert, spreek er dan over met het team. 7. Geef zelf het goede voorbeeld. Waar mensen samen zijn, valt weleens een kwaad woord. Het kind moet echter leren dat geweld (schelden, roepen, tieren, met de deur slaan) geen oplossing is voor problemen. Het kind leert ook door observatie van gedrag van anderen. Tracht hierin een voorbeeldrol op te nemen. Bijv. Als je een conflict hebt met een collega en je bespreekt dit in aanwezigheid van het kind, dan neem je toch een rustige houding aan.
55
Copyright Plantyn E
Concentratie- en aandachtsstoornissen – AD(H)D AD(H)D (Attention Deficit (Hyperactivity) Disorder of aandachtsstoornis met of zonder hyperactiviteit) is een gedragsstoornis die wordt gekenmerkt door een concentratietekort (aandachtsstoornissen), impulsiviteit (handelen zonder eerst te overwegen wat de consequenties zijn) en/of hyperactiviteit (overactief zijn). Nu zijn dit alle drie normale en veel voorkomende verschijnselen, maar bij AD(H)D zijn ze erg hardnekkig en zo sterk dat de ontwikkeling erdoor bedreigd wordt. AD(H)D komt bij 1 op de 20 kinderen voor. > Soorten Type 1: ADD – alleen aandachtsproblemen; – geen hyperactiviteit en impulsiviteit; – dromerig, apathisch gedrag; – moeite om met een taak te beginnen en de aandacht erbij te houden; – gemakkelijk vergeten; – moeite om zich goed te organiseren. Type 2 – alleen impulsiviteit en hyperactiviteit, zonder de aandachtsproblemen; – komt vooral voor bij kinderen jonger dan 7 jaar; – zou een voorloper van type 3 kunnen zijn. Type 3: ADHD – combinatie van aandachtsproblemen, impulsiviteit en hyperactiviteit; – meest voorkomende type. > Kenmerken Onoplettendheid en druk en impulsief gedrag komen bij de meeste kinderen weleens voor, vooral bij vermoeidheid, verjaardagen, spannende gebeurtenissen enz. Maar niet elk druk kind heeft ADHD. Van ADHD als psychiatrisch syndroom is sprake als: – deze gedragingen zich in ernstige mate voordoen op een manier die afwijkt van wat normaal is voor die leeftijd en dat geslacht; – deze gedragingen een herkenbaar en hardnekkig patroon vormen; – dit patroon al op jonge leeftijd is begonnen (voor 7 jaar);
56
Copyright Plantyn – dit patroon in meerdere situaties (zoals thuis en op school) aanwezig is; – het kind erdoor belemmerd wordt in zijn ontwikkeling of functioneren, zoals door vastgelopen opvoedingssituaties, sociaal isolement doordat andere kinderen het drukke kind gaan mijden, leerproblemen en een laag zelfwaardegevoel door toenemende faalangst. > Oorzaken – Erfelijke factoren spelen een dominante rol in het ontstaan van ADHD. Hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratieproblemen worden voor een groot deel (wel 80 %) bepaald door erfelijke factoren. Het risico op ADHD bij broertjes of zusjes van een kind met ADHD ligt 3 tot 5 keer hoger dan het gemiddelde. – Een laag geboortegewicht (lager dan 2 500 gram) en/of een zwangerschapsduur korter dan 32 weken. – Prenatale blootstelling aan nicotine en alcohol. – ADHD wordt niet veroorzaakt door bepaalde voedingsstoffen (zoals suiker) of door een allergie voor bepaalde voedingsstoffen. > Gevolgen Kinderen met ADHD functioneren minder goed in het onderwijs en in het contact met andere kinderen. Vaak presteren ze minder goed op school, krijgen ze leerproblemen en lopen ze een ontwikkelingsachterstand op. Als een kind met ADHD de klachten tot in de adolescentie blijft behouden, blijven de schoolproblemen bestaan en kan dit leiden tot problemen op het gebied van werk, relaties, rijvaardigheid en ongelukken. Het is duidelijk dat deze aandoening op lange termijn dus negatieve gevolgen kan hebben voor de maatschappelijke positie van de volwassene. > Preventie Op dit moment zijn er geen preventieve methoden bekend waarmee we het ontstaan van ADHD kunnen voorkomen. Als je denkt dat een kind ADHD heeft, contacteer dan de ouders, die op hun beurt de dokter kunnen raadplegen. > Diagnostische criteria De symptomen zijn gerangschikt in twee domeinen, aandachtstekort en hyperactiviteit: Aandachtstekort 1. heeft geen aandacht voor details, is slordig; 2. heeft moeite om aandacht vast te houden; 3. lijkt niet te luisteren; 4. maakt taken/karweitjes niet af; 5. kan taken niet organiseren; 6. vermijdt langdurige mentale inspanningen; 7. raakt vaak dingen kwijt (speelgoed, schoolboeken);
57
Copyright Plantyn 8. is snel afgeleid door uitwendige prikkels; 9. is vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden. Hyperactiviteit/impulsiviteit 1. beweegt onrustig met handen of voeten, wiebelt op stoel; 2. staat vaak op in de klas of in andere situaties waar men moet zitten; 3. rent vaak rond of klautert overal op; 4. heeft moeite om rustig te spelen; 5. is vaak in de weer; 6. praat aan een stuk door; 7. gooit antwoorden eruit; 8. kan niet op zijn beurt wachten; 9. verstoort of onderbreekt anderen. Bron: DSM-IV (vereenvoudigde versie)
> Behandeling Genezing is tot nu toe niet mogelijk. De behandeling bestaat uit een programma dat vaak bestaat uit medicatie en psychologische, educatieve en sociale interventies. Ook de voeding wordt soms aangepast. – De meest gebruikte geneesmiddelen zijn Rilatine, Concerta en Strattera. – Antidepressiva worden vooral gegeven wanneer de stimulerende middelen geen effect hebben of als het kind ze omwille van de bijwerkingen niet langer kan gebruiken. – Ook gedragstherapie kan een positief effect hebben. Daarbij worden de uitlokkende factoren van het gedrag van het kind systematisch gecontroleerd en de gevolgen van het gedrag beïnvloed (via belonen, straffen en uitdoven). Op die manier kun je stap voor stap gewenste gedragingen versterken en ongewenst gedrag afzwakken. – Ook een aangepast dieet kan de symptomen verminderen. Veel ADHD’ers moeten een suikervrij dieet volgen. Deze werking is niet wetenschappelijk aangetoond. – Sommige natuurproducten (zoals visolie, omega 3 en lecithine) kunnen helpen om de concentratie te bevorderen. Deze werking is niet wetenschappelijk bewezen. > Hoe omgaan met ADHD-kinderen? – Zorg voor routine en een gestructureerde leefomgeving. Dit helpt het kind om zijn zelfbeheersing te verbeteren. – Geef het kind eenvoudige en samenhangende regels. Een kind met ADHD gaat na hoever het kan gaan en heeft daarom duidelijke regels nodig. Dankzij deze regels kan het kind zich in het dagelijks leven organiseren en oriënteren. Bovendien geven regels het kind een veilig gevoel. Geef het kind ook zo veel mogelijk stapsgewijs instructies. Bijv. Zeg: ‘Poets je tanden, maak je bed op, kleed je aan en kom ontbijten.’
58
Copyright Plantyn Vermijd ook te moeilijke opdrachten, zoals ‘ruim je kamer op’. Een kamer opruimen omvat meerdere taken die het kind zonder hulp niet tot een goed einde kan brengen. Bijv. Zeg: ‘Raap je speelgoed op en leg het in de kast.’ Als het kind dit heeft gedaan, dan zeg je dat het dit goed heeft gedaan. Vervolgens kun je een tweede opdracht geven. – Anticipeer op veranderingen in de routine. Kinderen met ADHD zijn erg gevoelig voor veranderingen en prikkels (geluid, stress, vreugde enz.). Ze reageren intens op nieuwe elementen en hebben een lage zelfbeheersingsgraad. Het is dus belangrijk dat je zo goed mogelijk anticipeert op hun reacties. – Wees realistisch en stel je verwachtingen bij. ADHD is voor het kind in geen enkel geval een reden om zich te misdragen of een excuus voor uitspattingen. Maar als je begrijpt en aanvaardt dat het kind zich anders gedraagt en anders reageert, dan kun je je verwachtingen bijstellen en meer je aandacht vestigen op wat het kind wél kan. – Stel prioriteiten. Het is belangrijk dat je prioriteiten stelt. Zo vermijd je een dagelijkse strijd met het kind. Ga na voor welke elementen er geen compromis mogelijk is, zoals de gezondheid en veiligheid van het kind, de waarden die je het kind wilt bijbrengen en het algemeen welzijn van de opvang en het gezin. – Beloon en straf het kind onmiddellijk. Aanmoedigingen zijn de beste motivatiebron. Beloningen, hoe klein ze ook zijn, zijn veel doeltreffender als je ze meteen geeft. Hetzelfde geldt voor straffen. – Negeer provocaties. Kinderen met ADHD weten op welke manier ze ervoor kunnen zorgen dat hun opvoeder buiten zichzelf raakt van woede. Wees dus verstandig, ga niet in op provocaties in en vermijd confrontaties. – Wees creatief. Kinderen met ADHD houden van afwisseling. Wees dus creatief, maar behoud wel de routine. Bron: Folder ‘ADHD bij kinderen’, Liberale mutualiteit
59
Copyright Plantyn 2 Omgaan met diversiteit In elk kind zit z’n eigen pit Ben je arm of ben je rijk Ieder heeft zijn eigen kijk Ben je jong of ben je oud Ieder heeft een hart van goud Iedereen even graag zien ’t is niet gemakkelijk bovendien Maar ’t is één van onze dromen Zodat ieder hier graag zou komen! Diversiteit, het is een kijk! Diversiteit maakt ons rijk! Bron: Het praatcafé voor kinderbegeleidsters, landelijke kinderopvang
2.1 Soorten diversiteit Diversiteit betekent niet alleen verscheidenheid in etnische afkomst, maar gaat ook om verschillen in gezinsvormen, socio-economische klassen en uiteenlopende levensstijlen. Diversiteit bestaat niet alleen onder kinderen, maar ook onder de ouders en verzorgenden.
2.1.1 Verschillende gezinsvormen Slechts een op de drie kinderen groeit nog op in het klassieke gezin bij zijn biologische ouders. Daarnaast zijn er in onze maatschappij verschillende gezinsvormen ontstaan. De relatie van de partners die het kind opvoeden, bepaalt vaak de gezinsvorm. Het kind heeft ook niet altijd een vaste thuis, maar verblijft soms afwisselend bij een andere ouder of opvoeder. In het gezin zijn er naast broers en/of zussen ook halfbroers en/of halfzussen, stiefbroers en/of stiefzussen die deel uit maken van de familie. In sommige gezinnen komen partners uit verschillende culturen. Grootouders of andere familieleden nemen soms een deel van de opvoeding op zich. Ten slotte worden een aantal kinderen tijdelijk of langdurig opgevangen in een pleeggezin, een adoptiegezin of een opvangtehuis. Dit alles vergt een grote flexibiliteit van het kind. A
Eenoudergezinnen Het merendeel van de eenoudergezinnen ontstaat doordat de moeder en vader niet samenwonen of gescheiden zijn. Sommige alleenstaande moeders hebben het financieel moeilijk. Zij hebben de kinderopvang heel hard nodig, niet alleen omdat ze moeten werken, maar ook als steun en bij opvoedingsvragen.
60
Copyright Plantyn Ouders kunnen ook alleenstaand zijn doordat de partner overleden is. De kinderen worden door de overgebleven ouder opgevoed en missen soms hun overleden vader of moeder. In deze gezinnen vallen vaak heel wat gewoontes weg. Bovendien krijgen de kinderen door het rouwproces van de overgebleven ouder soms een tijdlang onvoldoende aandacht. Veel voorkomende gevoelens: > boosheid (doordat vader of moeder hen verlaten heeft); > angst (dat de andere ouder hen ook zal verlaten); > schuldgevoel (ze denken dat de scheiding of het overlijden komt omdat zij iets stouts gedaan hebben). B
Samengesteld gezin en stiefgezin Door echtscheiding verandert niet alleen het contact van de kinderen met hun vader en moeder, de nieuwe gezinssamenstelling beïnvloedt ook in mindere of meerdere mate de ontwikkeling. Dit geldt nog meer als gescheiden ouders hertrouwen of gaan samenwonen met een nieuwe partner. Gezinsontbinding en -hersamenstelling zijn stressvolle gebeurtenissen voor kinderen. Volwassenen zijn soms zo bezig met hun eigen emotionele leefwereld, dat ze te weinig stilstaan bij de effecten van deze veranderingen op hun kinderen. Een open communicatie kan voorkomen dat er bij een echtscheiding of bij de komst van een nieuwe partner onzekerheden of schuldgevoelens opduiken bij kinderen. In de meeste gevallen is het niet de gezinsontbinding of de nieuwe samenstelling die probleemgedrag veroorzaakt, maar wel de manier waarop er met deze gebeurtenissen wordt omgegaan tussen de ouders, de nieuwe partners en tussen de ouders en de kinderen. Kinderen zijn in een echtscheidingsprocedure altijd de zwakste schakel. Ze moeten afwachten wat hun ouders beslissen. Het is ook nodig dat iedereen de tijd krijgt om zich aan te passen. Bij echtscheiding hoort verlies. Dat vraagt tijd om te verwerken, ook voor kinderen.
C
Homogezin Wanneer twee personen van hetzelfde geslacht samenwonen, spreken we van een homokoppel. In onze maatschappij zijn er nog altijd mensen die hier problemen mee hebben. Uit onderzoek blijkt dat het voor een kind belangrijk is dat de twee ouders van het kind houden. De seksuele geaardheid van de ouders maakt dan verder weinig uit voor het welzijn van het kind.
61
Copyright Plantyn D
Professionele houding: respectvol omgaan met allerlei gezinsvormen > Bevestig kinderen in hun verlangen naar beide ouders. Ook al zien zij een ouder minder, het blijft hun vader of moeder. > Benadruk dat alle familievormen goed zijn en dat er in elke gezinsvorm lieve mensen zijn die voor de kinderen zorgen. > Respecteer het recht op privacy: vraag aan de kinderen wat ze graag of niet graag willen vertellen aan andere kinderen. > Vraag aan de ouders hoe zij hun gezinsvorm noemen en gebruik dezelfde woorden. Bijv. Bij twee vaders wordt de ene ‘vake’ genoemd, de andere ‘papa’. > Bij adoptiegezinnen en pleegkinderen kan jouw taalgebruik zelfs verwarring en angst veroorzaken: bedoel je met ‘je echte mama’ de biologische of de adoptie- of pleegouder? Die laatste is voor pleegkinderen meestal ‘de echte ouder’. > Nodig familieleden die een belangrijke opvoedende rol hebben uit op ouderbijeenkomsten. > Leer alle kinderen dat er verschillende gezinsvormen zijn en dat al die vormen prima zijn. Hang foto’s van verschillende gezinsvormen in de groepsruimte en in de ontvangstruimte voor ouders. Zo geef je de boodschap dat alle soorten gezinnen welkom zijn.
2.1.2 Cultuur en opvoeding In de kinderopvang zie je heel wat verschillen qua taal, geloof en communicatie. A
De opvoedingsstijl Elk gezin heeft zijn eigen leef- en opvoedingsstijl. Deze stijl hangt onder meer af van wat de ouders willen bereiken. De ene ouder heeft bijvoorbeeld als ideaal dat zijn kind het ver schopt, de andere wil vooral dat het een sociaal mens wordt en weer een andere hoopt dat zijn kind zich volledig ontplooit en al zijn talenten gebruikt. Als we alle manieren van opvoeden met elkaar vergelijken, stellen we vast dat de stijlen op twee verschillende manieren van elkaar verschillen: > Verschil in emotionele warmte tussen de opvoeder en het kind: Bijv. In het ene gezin helpt de vader zijn zoontje van 8 met zijn huiswerk en spelen ze zondag een partijtje voetbal. In een ander gezin zijn de ouders vooral gefocust op hun werk en andere verplichtingen en zit de zoon tijdens het weekend vaak voor de tv of achter de computer. > Verschil in dominantie: Onder dominantie verstaan we of er in de opvoeding al dan niet regels en grenzen zijn waaraan het kind zich moet houden.
62
Copyright Plantyn B
Sociaal-economische factoren
Kinderen worden in belangrijke mate gevormd door hun ouders en door het milieu waarin ze opgroeien. Met milieu bedoelen we de maatschappelijke positie die het gezin inneemt. De maatschappelijke positie wordt bepaald door factoren zoals: > het inkomen van de ouders; > de werkkring van vader/moeder; > het onderwijsniveau dat de ouders zelf bereikt hebben; > de woonomstandigheden van het gezin; > de buurt waarin het gezin woont. Niet in alle milieus verloopt de opvoeding van de kinderen op dezelfde manier. Sommige kinderen worden bijvoorbeeld al heel jong vertrouwd gemaakt met potlood en papier, voorleesboeken en spelletjes, terwijl dit in andere gezinnen helemaal niet het geval is. De omstandigheden zijn er bijvoorbeeld niet naar, doordat de vader in ploegendienst moet werken en overdag moet slapen, of doordat de moeder na 18 uur nog kantoren moet schoonmaken en daardoor te moe is om te lezen. Ook kan het zijn dat er thuis veel minder waarde wordt gehecht aan dit soort activiteiten met kinderen. In de kinderopvang kom je al deze verschillen tegen. Je merkt het vaak aan het gedrag van de kinderen. Een kind van welstellende ouders dat opgroeit in een groot huis met een tuin gedraagt zich vaak anders dan een kind waarvan de ouders eerder klein behuisd zijn en in een zorgelijke financiële situatie verkeren. Kinderen uit gezinnen met beperkte financiële middelen nemen vaak onvoldoende deel aan het maatschappelijk gebeuren. Bij vrijetijdsactiviteiten zijn zij vaak niet betrokken en het is dan ook nodig dat er stappen ondernomen worden om deze kinderen mee hierin te betrekken. Zo worden ze uit hun sociaal isolement gehaald en krijgen ze meer kansen om hun talenten te ontwikkelen. Dit leidt tot een positiever zelfbeeld en meer zin voor initiatief en zo worden kansen gecreëerd om de armoedecirkel te doorbreken.
63
Copyright Plantyn De kinderopvang is de eerste plaats waar hieraan gewerkt kan worden. Hier wordt immers de basis voor sociale vaardigheden (denk aan omgangsvormen en taalgebruik) gelegd. Voor ouders die zich in deze situatie bevinden, zijn er aangepaste tarieven. Dit verkleint de kloof tussen ‘arme’ en ‘rijke’ gezinnen en zo kunnen vooroordelen weggewerkt worden. Het is belangrijk om ouders die het financieel moeilijk hebben tijdig door te verwijzen naar instanties die hulp kunnen bieden in hun specifieke toestand. C
Professionele houding: omgaan met ouders en kinderen van verschillende achtergronden > Gebruik muziek en kunstzinnige activiteiten, bijv. muziek van verschillende landen. > Houd rekening met voedingsgewoonten die te maken hebben met een overtuiging of geloof. Moslims eten bijv. geen varkensvlees en joden eten koosjer. > Organiseer een kookactiviteit waarbij gerechten uit andere landen klaargemaakt worden. > Kijk naar de inrichting van de ruimte. Zijn er in het spelmateriaal en in de inrichting verschillen zichtbaar in gezinsvormen, cultuur, huidskleur of sekse? Zijn die verschillen op een positieve manier merkbaar? (Bijv. afbeeldingen van verschillende soorten huizen en flatgebouwen, niet-blanke poppen, Afrikaanse of Aziatische verkleedkleren.) > Gebruik boeken waarin gekleurde kinderen voorkomen, waarin kinderen in verschillende gezinsvormen wonen of waarin kinderen met een beperking de held zijn. > Besteed niet altijd aandacht aan wat kinderen hebben, maar leg de nadruk vooral op wat ze kunnen en beleven. > Doe activiteiten met kosteloos materiaal, bijv. kartonnen dozen of lege confituurpotjes. Kies voor simpel materiaal dat alle kinderen thuis hebben. > Zorg dat je steeds de kledij van de kinderen beschermt als je verft. Voor arme gezinnen is het moeilijker om nieuwe kleren te kopen en veel te wassen.
2.2 Hoe gaan kinderen om met diversiteit?
2.2.1 Zichzelf ontdekken Jonge kinderen ontdekken wie ze zijn in relatie tot hun ouders en andere vertrouwde personen. In het eerste levensjaar ontdekken ze bij wie ze horen: papa, mama, zus, oma, opa … Ze maken al op heel jonge leeftijd een onderscheid tussen vertrouwd en niet vertrouwd. Ze ontwikkelen een voorkeur voor vertrouwde mensen. Vanuit vertrouwde en veilige relaties staan ze open voor nieuwe ervaringen.
64
Copyright Plantyn 2.2.2 Leven met beperkingen Niet elk kind ontwikkelt zich op dezelfde manier. Sommige kinderen hebben een specifieke zorgbehoefte. Binnen de kinderopvang wordt ruimte gemaakt om ook deze kinderen een plaats te geven. Samen spelen in de kinderopvang leert kinderen omgaan met de diversiteit die er is. Kinderen leren zo elkaars mogelijkheden en beperkingen aanvaarden en respecteren. Dit leidt tot integratie van kinderen met beperkingen in de samenleving. Het samen opvangen van kinderen met en zonder specifieke zorgbehoefte wordt inclusieve kinderopvang genoemd.
2.2.3 Sekse-identiteit De meeste kinderen ontwikkelen vanaf hun drie jaar geleidelijk aan een voorkeur om te spelen met iemand van het eigen geslacht. Jongens en meisjes blijven daarnaast ook nog samen spelen. Voor alle kinderen is de sekseidentiteit heel belangrijk. Ze willen een ‘echte jongen’ of een ‘echt meisje’ zijn. Culturele normen verschuiven op dat vlak: een jongen die bezig is met kleren, werd vroeger bestempeld als homo, maar tegenwoordig komen heel wat mannen (en dus ook jongens) er openlijk voor uit dat ze kledij belangrijk vinden. In alle culturen wordt er een onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. In België vindt men het belangrijk dat meisjes en jongens dezelfde kansen krijgen in het leven. Jongens en meisjes kunnen dezelfde hobby’s beoefenen, ze hebben dezelfde kansen in het onderwijs, er wordt gestreefd naar gelijkwaardigheid op de arbeidsmarkt … Huishoudelijke taken worden ook vaak door beiden gedaan. In heel wat allochtone gezinnen wordt het onderscheid veel meer gemaakt. Meisjes worden daar sterker gecontroleerd en mogen niet met jongens spelen, terwijl jongens meer vrijheid krijgen.
2.2.4 Etnische identiteit Een onderscheid op grond van huidskleur, etnische of sociaal-culturele achtergrond maken kinderen later dan het onderscheid op basis van geslacht. De leeftijd waarop dit gebeurt, hangt af van de boodschappen die ze krijgen vanuit hun sociale omgeving.
65
Copyright Plantyn 2.2.5 Groepsidentiteit
Kinderen zijn vanaf 8 of 9 jaar vaak met hun uiterlijk bezig. Draag je de juiste kledij, heb je de juiste schoenen? Aan kleine uiterlijke kenmerken kunnen kinderen zien wie erbij hoort en wie niet. Als de omgeving negatieve boodschappen uitstuurt over de groep waartoe het kind en zijn ouders behoren, heeft dit een schadelijke invloed: het kind kan zich dan onveilig, ongewenst en minderwaardig voelen. Omdat kinderen verschillen al zo vlug zien, heb jij als verzorgende de taak hen er goed mee te leren omgaan. Het is belangrijk dat kinderen weten bij welke groep ze horen in de kinderopvang. Als verschillende groepen tegelijkertijd buiten spelen, spelen de kinderen van dezelfde groep toch het meest met elkaar. Waarschijnlijk hangt dit samen met de grotere vertrouwdheid. Het wij-gevoel heeft een positieve betekenis en geeft houvast. Het kind voelt bij wie het hoort. Een kind zonder de nabijheid van een ouder of vertrouwde begeleider voelt zich verloren. Binnen hun vertrouwde omgeving leren kinderen wie ze zijn: ze leren hun naam kennen en hun positie in de familie en de culturele groep waartoe hun gezin of familie behoort. Ze krijgen een sociale identiteit.
2.2.6 Professionele houding: omgaan met diversiteit > Geef elk kind aandacht: iedereen is welkom. > Stimuleer kinderen om elkaar op te zoeken: leer ze elkaar te helpen en samen plannen te maken. > Leer kinderen omgaan met conflicten en zich daarna weer te verzoenen. > Leer kinderen delen en onderhandelen. > Bevorder empathisch gedrag bij kinderen, zodat ze zich kunnen inleven in de ander en respectvol omgaan met mensen en dieren in hun omgeving. > Geef kinderen beslissingsrecht. > Praat met kinderen over overeenkomsten en verschillen. > Keur stereotypen niet af, maar laat kinderen ontdekken dat de wereld diverser is dan ze denken. Bijv. Jongens mogen van ‘meisjesdingen’ houden en omgekeerd.
66
Copyright Plantyn > Keur het gedrag van een kind dat een ander kind of dier pijn doet af. Let op dat je het gedrag afkeurt, niet het kind zelf! > Bied positieve kansen om groot en sterk te zijn tegenover andere kinderen. > Treed streng op tegen pesten. X Extra
De video ‘Wiegelied voor Hamza’ laat vier Europese centra voor kinderopvang zien die doordacht en inspirerend omgaan met diversiteit. Medewerkers en ouders geven op een integere en creatieve manier vorm aan een pedagogische aanpak die het anders zijn respecteert. Een boeiende, soms ontroerende, dan weer speelse film.
2.3 Omgaan met allochtone kinderen en hun ouders
2.3.1 Een herkenbare omgeving
Een kind went gemakkelijker aan de kinderopvang als bepaalde zaken herkenbaar zijn.
Bijv. een begeleid(st)er die enkele woordjes uit de thuistaal van het kind gebruikt, een omgeving met enkele vertrouwde elementen, dezelfde voeding als thuis.
2.3.2 Contacten met allochtone kinderen Advies voor het verzorgend personeel:
X Extra
> Zorg dat je enkele woorden kent in de moedertaal van het kind die troostend zijn of die je als een compliment kunt gebruiken. Leer ook de begroeting in de vreemde taal. > Besteed aandacht aan de kindersprookjes en kinderliedjes uit andere culturen. Tip: slaapliedjes uit verschillende landen beluisteren: http://www.vreemdeeend.be/kinderliedjes.htm. > Besteed aandacht aan culturele verschillen i.v.m. bijvoorbeeld eetgewoonten: met mes en vork leren eten, met de rechterhand eten … > Leer de kinderen elkaars gewoonten te respecteren en aanvaarden.
67
Copyright Plantyn 2.3.3 Contacten met allochtone ouders Kennis van culturen kan je helpen om ouders met een andere culturele achtergrond beter te begrijpen. Houd er wel altijd rekening mee dat elk allochtoon gezin anders is, net zoals alle Vlaamse gezinnen verschillend zijn. Een individuele benadering is dus noodzakelijk. Buitenlandse ouders voelen zich vaak op vreemd terrein en kunnen zich daarom onwennig voelen. Het is aan te raden om zelf de eerste stappen te zetten en zo het vertrouwen te wekken. Diversiteit visueel maken aan de hand van bijvoorbeeld een familiemuur waar kinderen foto’s van hun gezin en familieleden kunnen ophangen, kan helpen om gesprekken over dit thema op gang te brengen. Zo kunnen angst of onzekerheid omgezet worden in openheid, verdraagzaamheid en respect voor de ander. Enkele tips bij contacten met allochtone ouders: > Toon interesse voor het land en de streek van herkomst. Hoe leefden ze daar? Wat houdt hun geloof in? Welke opvoedingsprincipes hebben ze? > Als er taalproblemen zijn, gebruik dan korte, eenvoudige zinnen zonder moeilijke woorden en maak indien nodig gebruik van een tolk. Je kunt ook zelf overschakelen op een andere taal als dat mogelijk is. Communiceer altijd helder en neem de tijd voor gesprekken met ouders die weinig Nederlands spreken. Houd ook rekening met analfabetische ouders: maak gebruik van afbeeldingen en audiovisueel materiaal. > Werk je infobrochure of uitnodiging uit op een ludieke manier: werk sterk visueel, gebruik meerdere talen, verduidelijk de boodschap met voorbeelden … > Een huisbezoek kan veel verhelderen over de manier waarop ouders met hun kinderen leven. Doorgaans zijn ze erg gastvrij. Als je tijdens een huisbezoek niet goed weet hoe je je moet gedragen, onthoud dan dat een rustige en afwachtende houding de beste is. > Leer hun voorkeuren, gebruiken en gewoontes kennen. Bijv. Moeten kinderen zich aan bepaalde zaken houden? Wanneer zijn er feesten? Hoe vieren ze die? Zijn er bepaalde voedingsgewoonten? Ga er in elk geval niet te vlug van uit dat je zelf beter weet wat goed voor hun kinderen is. Leef- en omgangsvormen kunnen namelijk grondig verschillen. > Behoud altijd je eigenheid. Je mag niet vergeten je eigen gevoelsgrenzen te respecteren. Bijv. In bepaalde culturen zijn lijfstraffen sociaal aanvaard. Als je met zoiets geconfronteerd wordt, geef je aan dat dit niet de gewoonte is in het kinderdagverblijf. Verduidelijk daarbij hoe jullie in het kinderdagverblijf reageren op ongewenst gedrag van de kinderen. > Je kunt ouders uitnodigen voor wenmomenten. Zo raken zij vertrouwd met de werking van de kinderopvang en krijgen ze ook de kans om hun eigen visie op kinderopvang toe te lichten. Houd rekening met het feit dat er in sommige culturen een scheiding is tussen de mannen- en vrouwengroepen. Organiseer aparte bijeenkom-
68
Copyright Plantyn
>
> > >
>
sten voor mannen en vrouwen. Vrouwenbijeenkomsten organiseer je het best overdag tijdens schooltijd. Organiseer ook vadervergaderingen. Als je moedergroepen organiseert, mag je de rol van vaders en schoonouders niet negeren. Zij vormen een belangrijke schakel in het familiale proces. Vaak moet de moeder van hen toestemming krijgen om deel te nemen. Allochtone ouders van de eerste generatie vragen een andere benadering dan ouders van de derde generatie. Het kan verrijkend zijn om samen te werken met allochtone verenigingen. De vragen en behoeften van ouders en hun visie op opvoeding moeten centraal staan. De verzorgende heeft een ondersteunende en vervangende rol. Houd er ook rekening mee dat sommige ouders door persoonlijke problemen of problemen binnen het gezin minder aandacht besteden aan de ontwikkeling van het kind. Zet deze ouders zeker niet onder druk. Bron: ‘Omgaan met verschillende culturen: hoe doe ik dat als zorgverlener?’ Vier studiedagen, Arteveldehogeschool en Katholieke Hogeschool Brussel: diensten permanente vorming en internationalisering studierichtingen verpleegkunde (22-23 februari 2001)
69
Copyright Plantyn C Naar de kinderopvang 1 Groepsverband In de opvang komen kinderen in contact met andere kinderen. Ze leren elkaar kennen. Ze beleven heel wat samen. Ze spelen, eten en slapen samen. Afhankelijk van de groepsgrootte en de opvang worden de kinderen in groepen verdeeld.
1.1 Groepsindelingen
1.1.1 Verticale leefgroep In een verticale leefgroep zitten baby’s, kruipers en peuters samen in een groep. Als een kind in een verticale leefgroep zit, blijft het in principe bij dezelfde begeleiding en dezelfde kinderen. Voordelen > Er ontstaat een echte band tussen begeleiders, kinderen en ouders. > Kleine kinderen leren van de grote, terwijl grote kinderen het vaak leuk vinden om mee te zorgen voor de kleintjes. > Soms wordt de groep gesplitst in kleinere groepjes, zodat de kinderen op hun eigen niveau spelen. Nadelen > Dit vraagt van de begeleiding de nodige vaardigheden om gepast in te spelen op alle kinderen en hun ontwikkeling. > Soms bestaat het gevaar dat de ene leeftijdsgroep minder aandacht krijgt dan de andere.
1.1.2 Semiverticale leefgroep In een semiverticale leefgroep zitten de kruipers in dezelfde groep als de baby’s of de peuters. Voordelen > Als begeleider kun je gemakkelijk inspelen op de specifieke kenmerken die eigen zijn aan de leeftijd en ontwikkeling van de kindjes in je groep. > Het aanbod van activiteiten en spelmateriaal en de groepsregels kunnen goed op de leeftijd worden afgestemd. Nadeel > Op een bepaalde leeftijd schuiven de kinderen door naar een andere groep. Daar moeten ze wennen aan andere begeleiders en andere kinderen. Dat kun je oplossen door de begeleiders mee te laten opschuiven.
70
Copyright Plantyn 1.2 Aandachtspunten bij het werken met groepen Als verzorgende heb je een belangrijke rol in het groepsproces. Aandachtspunten: > Maak een dagverloop op voor de kinderen. Je kunt dit ook visueel voorstellen. Bijv. Als ’s morgens alle kindjes er zijn, wordt er samen tien minuten gezongen. > Zorg voor een gevulde dag. Bied zelf voldoende activiteiten aan die de verschillende ontwikkelingsgebieden stimuleren. > Geef elk kind apart positieve aandacht. > Waar kinderen samen zijn, kunnen er ook conflicten ontstaan. Conflicten zijn leermomenten. Laat de kinderen proberen om het eerst zelf op te lossen. Als dat niet lukt, grijp je in. > Geef kinderen verantwoordelijkheden. Bijv. Kato (2 jaar) gaat Sander (4 maanden) troosten als hij huilt. > Je kunt de groep verdelen in kleinere groepjes. Een activiteit met kinderen uit een andere leefgroep is ook een mogelijkheid.
1.3 Kinderen leren omgaan met anderen Kinderopvang is de plaats bij uitstek om sociale vaardigheden te leren. Hier leren de kinderen respect hebben voor anderen, luisteren naar anderen, spelen met elkaar ... Bekrachtig kinderen positief wanneer ze flink spelen en goed luisteren. Op die manier wordt hun zelfbeeld positief beïnvloed. Uiteraard moet hun het gepaste gedrag ook aangeleerd worden. In het deel over gedragsproblemen staat dit uitvoerig beschreven. We benoemen enkele algemene kenmerken bij peuters, kleuters en lagereschoolkinderen: > Peuters – De contacten zijn vrij vluchtig en oppervlakkig. – Ze spelen nog niet met elkaar en kunnen nog niet delen. – Het heeft geen zin om streng op te treden wanneer een kind zijn speelgoed niet wil delen. – Laat ze alleen spelen. Ze hebben nog geen behoefte aan groepsactiviteiten. > Kleuters – Zij richten zich meer en meer op de groep. – Ze spelen met elkaar, maar de conflicten zijn talrijk.
71
Copyright Plantyn – Leer de kinderen respect te hebben voor alle kinderen, ongeacht leeftijd, fysieke kenmerken … – Geef zelf het goede voorbeeld. > Lagereschoolkinderen – Ze bouwen meer duurzame vriendschappen uit. – Er ontstaat een groepsgevoel. – Er zijn minder conflicten, maar ze kunnen intenser zijn en langer aanslepen. Leer kinderen om conflicten zelf op een gepaste manier op te lossen. – Geef zelf het goede voorbeeld. Bijv. schreeuw niet, sla niet met deuren. – Kies geen partij maar luister naar iedereen en probeer een gesprek op gang te brengen.
1.4 Functies van het spel In het deel over het jonge kind worden heel wat speeltips aangereikt voor de verschillende leeftijden.
1.4.1 De motorische ontwikkeling stimuleren Bij de motoriek gaat het er vooral om de spieren onder controle te krijgen. In de loop van de ontwikkeling worden de bewegingen meer en meer geautomatiseerd, wat wil zeggen dat ze niet meer met de volle aandacht moeten worden uitgevoerd. Zo verloopt het schrijven voor jou automatisch, terwijl een kind van zes nog heel goed moet nadenken hoe hij zijn pen moet vasthouden en zich nog erg concentreert om op de lijntjes te schrijven. Door veel met verschillende materialen om te gaan, ‘leren’ kinderen hun handen en vingers steeds behendiger te gebruiken en leren ze hun twee handen onafhankelijk van elkaar te gebruiken. Zo leert een kleuter met de ene hand een blad papier vast te houden, terwijl hij er met de andere hand in knipt. Ook volwassenen en ouderen trainen hun fijne en grove motoriek aan de hand van spelen en activiteiten. Denk maar aan breien, turnen, zumba, wandelen enz.
72
Copyright Plantyn 1.4.2 De psychische ontwikkeling stimuleren Cognitieve ontwikkeling Door middel van spel breiden kinderen hun kennis uit. Tijdens activiteiten leren ze de eigenschappen van het materiaal kennen. Bijvoorbeeld: papier kun je scheuren, plastic niet. Een bol plasticine waar je op drukt, wordt plat. Kinderen (en ook volwassenen) willen vat krijgen op hun omgeving, liefst door dingen zelf te doen en uit te proberen. Al doende leert men. Handelingen die resultaat hebben, worden herhaald.
Voorbeeld: Yassin (2 jaar) duwt met een tandenstoker in een bol klei. Hij ontdekt dat er een klein gaatje ontstaat. Dat vindt hij leuk en omwille van het plezier in dat effect gaat hij er nog meer in prikken. Wanneer Yassin wat later met een tandenstoker in een hoopje droog zand probeert te prikken, zal hij merken dat er geen gaatje, maar een kuiltje ontstaat. Yassin leert hier zelfstandig verschillende dingen. Hij doet aan materiaalverkenning (verschil klei en droog zand) en hij leert wat hij leuk vindt.
Volwassenen en ouderen zullen deelnemen aan een quiz, denk- en woordpuzzels maken, gezelschapsspelen spelen, kaartspelen enz. Taalontwikkeling Al spelende leren kinderen ook verschillende begrippen, zoals: ‘in’ (de verfpot), ‘naast’ (het blad), ‘over’ (de andere kleur) … Begrippen die zo spelenderwijs worden geleerd, zijn de bouwstenen voor het latere schoolse leren. Gerichte activiteiten met één of enkele kind(eren) zijn bovendien dankbare gelegenheden om intensief met taal bezig te zijn. De begeleider praat immers veel met de kinderen tijdens de activiteit: hij benoemt voorwerpen, beschrijft wat hij doet of wat de kinderen doen, stelt vragen, moedigt aan om te verwoorden waarmee het kind bezig is …
73
Copyright Plantyn Tijdens vrij spel zul je merken dat kinderen onbewust hun taal aan het ontwikkelen zijn. Ze brabbelen of praten tegen zichzelf. Ze imiteren de begeleiders, door bijvoorbeeld in een boek de prenten te benoemen die de begeleider eerder benoemde. Ook zullen kinderen tegen elkaar praten. Zo vragen ze aan elkaar om speelgoed door te geven, of wanneer kinderen de lagereschoolleeftijd hebben bereikt, zullen ze samen spelregels verzinnen. Er bestaan verschillende gezelschapsspelen die volwassenen op taalvlak stimuleren. Bijvoorbeeld: Rummikub, Scrabble, Pictionary, Taboe. Maar ook gewoon een krant lezen of naar een tv-programma in een vreemde taal kijken, draagt bij aan de taalstimulatie. Emotionele ontwikkeling Doorheen de emotionele ontwikkeling leren kinderen wat gevoelens zijn en hoe ze ermee kunnen omgaan. Bepaalde gerichte activiteiten kunnen het kind helpen om zijn emoties te uiten en ermee om te gaan. Gemakkelijk manipuleerbare materialen, zoals zand en water, hebben bijvoorbeeld een ontladend effect op emotionele spanningen en zijn rustgevend. Dit geldt evenzeer voor bepaalde muzikale activiteiten of bewegingsactiviteiten. Daarenboven gebruiken kinderen vanaf hun peutertijd ook hun creativiteit om emotionele elementen uit te drukken in hun ‘kunstwerkjes’. Peuters bijvoorbeeld tekenen immers vanuit hun spontaan gevoel, zonder naar een product te werken. Het is veeleer tijdens het proces zelf van de ‘creatie’ dat gevoelens kunnen bovenkomen en afgereageerd worden. Peuters en oudere kinderen zullen ook indrukken en emoties verwerken in hun spel. Het kind beleeft in zijn spel opnieuw een situatie die het eerst niet begreep. Op deze wijze krijgt het kind vat op de dingen.
Voorbeeld: Sam (3,5 jaar) speelt met een knuffelbeer. Opeens roept hij: ‘Neen, je mag de anderen geen pijn doen. Dat zou je ook niet fijn vinden!’ Sam had eerder die dag een opmerking van de juf gekregen, nadat hij Youssef een mep had gegeven.
1.4.3 De sociale ontwikkeling stimuleren Spelen gebeurt vaak samen met anderen. Door het spel ontwikkelt het sociale gevoel van de kinderen zich, waardoor ze zich aan de gemeenschap leren aanpassen. Ze leren geduldig zijn, hun speelgoed delen, hun beurt afwachten etc. Spelenderwijs bootst het kind de wereld om zich heen na. Het leert zo de wereld van de volwassene begrijpen. Belangrijk hierbij is het overnemen van de sekserol. Je merkt dit tijdens een rollenspel, zoals wanneer kinderen met de poppen ‘mama en papa’ spelen of wanneer kinderen ‘winkeltje’ spelen.
74
Copyright Plantyn
Spelen = noodzakelijk voor de ontwikkeling!
1.5 Spelvormen Spelvorm
Functie(s)
Exploratief spel* s¬ s¬ ¬ s¬ s¬
SPEL¬EN¬OMGEVING¬VERKENNEN EIGEN¬MOGELIJKHEDEN¬EN¬VOORKEUREN¬¬ ONTDEKKEN MOTORISCHE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN COGNITIEVE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN
Voorbeelden
2EIS¬ROND¬DE¬WERELD ¬ KIEKEBOE ¬PROEVEN ¬VOELBOEKJE ¬MOBIEL ¬RAMMELAAR ¬BUITEN¬SPELEN ¬SPELEN¬ MET¬WATERZAND
Bewegingsspel*
s¬ MOTORISCHE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN s¬ SOCIALE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN s¬ EVENTUEEL¬NABOOTSEN
4IKKERTJE ¬VOETBAL ¬ HINKELEN ¬TOUWTJESPRINGEN ¬ SPORT¬EN¬SPEL ¬DANSEN ¬ MIME ¬KRUIPEN ¬LOPEN ¬ BEWEGEN ¬VERSTOPPERTJE ¬ LOOPlETSJE ¬lETSENSTEPPEN
Fantasiespel en rollenspel
s¬ s¬ s¬ ¬ s¬ s¬
EMOTIONELE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN SOCIALE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN COGNITIEVE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN¬¬ OOK¬FANTASIE¬EN¬NABOOTSEN TAALONTWIKKELING¬STIMULEREN MOTORISCHE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN
@-AMA¬EN¬PAPA ¬ @WINKELTJE ¬@DOKTERTJE ¬ HET¬@VERZORGEN¬VAN¬EEN¬ POP ¬POPPENSPEL ¬ZICH¬ VERKLEDEN ¬VERHAALTJES¬OF¬ LIEDJES¬VERZINNEN ¬RACEBAAN ¬TONEEL ¬POPPENKAST
Constructiespel*
s¬ s¬ ¬ s¬
MOTORISCHE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN COGNITIEVE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN¬¬ OOK¬FANTASIE EMOTIONELE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN
+AMP¬BOUWEN ¬,EGO¬EN¬ +NEX ¬TEKENEN ¬PUZZELEN ¬ KLEIEN ¬VORMENKUBUS ¬ $UPLO
Samenspel of sociaal spel*
s¬ MOTORISCHE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN s¬ COGNITIEVE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN¬¬ ¬ OOK¬FANTASIE s¬ EMOTIONELE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN s¬COGNITIEVE¬EN¬EMOTIONELE¬ONTWIKKELING¬STIMULEREN¬INFORMATIE¬VAN¬BUITENAF¬ HETGEEN¬HET¬KIND¬MEEMAAKT ¬VERWERKEN s¬ZINTUIGEN¬EN¬SENSOMOTORIEK¬STIMULEREN s¬OMGEVING¬EN¬MATERIALEN¬VERKENNEN
'EZELSCHAPSSPEL ¬ VERSTOPPERTJE ¬WEDSTRIJD ¬ SPEURTOCHTEN ¬VADER¬EN¬ MOEDERTJE¬SPELEN +IJKEN¬NAAR¬EEN¬VOGEL¬DIE¬ EEN¬NEST¬BOUWT ¬GENIETEN¬ VAN¬DE¬ZON ¬LUISTEREN¬NAAR¬ EEN¬VERHAALTJE ¬SNOEZELEN ¬ KIJKEN¬NAAR¬KINDJES¬DIE¬ VOETBALLEN ¬REMINISCENTIE
Receptief spel*
75
Copyright Plantyn Opmerkingen > Een bepaalde activiteit of spel kan onder meerdere spelvormen vallen. Zo is vader en moedertje spelen zowel sociaal spel als fantasiespel. Het bouwen met blokken is constructiespel,maar als je het samen met iemand anders doet, is het ook sociaal spel. > Om te bepalen onder welke categorie een bepaalde activiteit of spelvorm valt, houd je rekening met enerzijds de belangrijkste kenmerken van het spel en anderzijds de leeftijdsgroep voor wie het bedoeld is. Bijvoorbeeld: kiekeboe spelen is voor baby’s een vorm van exploratief spel. Het vergelijkbare verstoppertje spelen bij oudere kinderen zou je onder bewegingsspel of sociaal spel kunnen plaatsen.
1.6 Goed speelgoed Goed speelgoed nodigt uit tot activiteit en daagt zelfs uit tot creativiteit. Goed speelgoed is vooral aangepast aan de eigen aard en het ontwikkelingsniveau van het kind. Speelgoed moet aan een aantal eisen voldoen. Wij bespreken er vijf: 1. Ontwikkeling stimuleren: Het speelgoed moet aangepast zijn aan de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind. Het is de bedoeling dat de mogelijkheden van het kind benut worden. Je kunt het kind ook ontwikkelingskansen bieden door voldoende en afwisselend speelgoed aan te bieden. 2. Zelfstandigheid stimuleren: Door het speelgoed binnen het bereik van het kind te leggen, leert het zelfstandig keuzes te maken. Zo bevorder je de interesse van het kind. 3. Veilig zijn: Controleer of er geen kleine stukjes kunnen loskomen. Dit kan leiden tot verstikking en is dus gevaarlijk. Speelgoed mag ook niet gemaakt zijn uit zachte pvc. Dat geeft giftige stoffen af bij het bijten of sabbelen. Het
76
Copyright Plantyn meeste speelgoed dat je in de winkel koopt, is gekeurd en voldoet aan de Europese normen. Dit speelgoed draagt het CE-label*. (De normen waaraan het speelgoed moet voldoen, hebben te maken met gezondheid, milieu en consumentbescherming.) 4. Hygiënisch zijn: Speelgoed moet geregeld ontsmet worden. 5. Duurzaam zijn: Speelgoed moet stevig zijn, zodat het niet stuk gaat als het kind ermee gooit of het laat vallen. Van duurzaam speelgoed heeft het kind lang genot.
1.7 De spelomgeving Eisen waaraan de spelruimte moet voldoen voor kinderen tot 6 jaar: > Er moet voldoende plaats zijn om te spelen. > De ruimte moet veiligheid bieden. Een heel grote ruimte, zonder structuur en met veel chaos, zal geen veiligheid bieden aan het kind. Het kind moet in de eerste plaats steeds contact kunnen maken met de begeleiders. Dus de verzorghoek kan het best niet afgesloten worden van de leefruimte. Daarnaast is structuur in de ruimte erg belangrijk. De ruimte indelen in hoeken, biedt overzicht en geeft het kind de kans om op ontdekking te gaan en uit te zoeken welke zijn interesses zijn. > De verschillende hoeken zorgen voor een grotere betrokkenheid van de kinderen. Kinderen spelen meer en langer samen en hebben een beter sociaal contact. > Voorzie een ruimte die ‘vuil’ mag worden. Kinderen kunnen niet proper spelen. > Voorzie in de ruimte een rusthoekje waarin het kind zich kan terugtrekken indien nodig. Kinderen zijn graag eens even alleen of hebben soms nood aan rust en kalmte. > Elk kind heeft ook nood aan zijn eigen plekje. Daarmee wordt bedoeld dat het kind herkenbare dingen nodig heeft. Bijvoorbeeld: een familiemuur, knutselwerkjes die worden tentoongesteld, een vakje voor de eigen knuffel en fopspeen enz.
77
Copyright Plantyn 1.8 De spelvoorbereiding Op stage zul je geregeld activiteiten moeten organiseren voor diverse doelgroepen. Het blijkt niet zo moeilijk te zijn om kinderen of bejaarden te boeien met een spel of activiteit. Toch is een goede voorbereiding noodzakelijk. Elke activiteit, hoe eenvoudig ook, vraagt om de nodige inleiding en voorbereiding en moet nadien geëvalueerd worden. Ook tijdens de uitvoering van de activiteit zijn er een aantal zaken die je niet over het hoofd mag zien. Houd bijvoorbeeld altijd rekening met hygiëne en veiligheid en zorg ervoor dat je tijdens alle fasen van het spel aanwezig kunt zijn. Een kwalitatieve activiteit vraagt dus meer dan alleen een leuk idee. Om je op weg te helpen, geven we hieronder een voorbeeld van een degelijke spelvoorbereiding. Enkele tips! > Als je gaat knutselen met kinderen of bejaarden, maak je het best een voorbeeld. > Bedenk een leuke inleiding om je activiteit aantrekkelijk te maken.
De methodische spelvoorbereiding We gaan te werk volgens de OVUR-methode (oriënteren, voorbereiden, uitvoeren en reflecteren). A
Oriënteren (informatie verwerven en verwerken, planning maken) > Omschrijving van de activiteit: – Beeldende expressie: tekenen / schilderen / knutselen / … – Muzikale expressie: zang / instrumenten / beweging / dans / … – Bewegingsexpressie: sport / spel / … – Vrije expressie woord: praatplaat / voorleesboek / gedicht / poppenkast / … > Doelgroep: Hier geef je een omschrijving van de doelgroep. > Locatie: – binnenactiviteit – buitenactiviteit – knutselhoek – poppenhoek – zithoek – … > Uitvoeringsdatum/tijdsplanning > Bronnen, bibliografie: > Doelstelling:
78
Copyright Plantyn Beschrijving van wat je met je activiteit wilt bereiken volgens ontwikkelingsgebied (zo specifiek mogelijk): – fysieke ontwikkeling (grove motoriek, fijne motoriek, sensomotoriek); – psychische ontwikkeling (cognitief, taalgerelateerd, emotioneel); – sociale ontwikkeling. B
Voorbereiden (opstellen werkplan) > Benodigd materiaal: – Opsomming van alles wat je nodig hebt (voorbereiding → activiteit → nazorg/hygiëne → presentatie). – Moeten de deelnemers zelf iets meebrengen? Vergeet dit dan niet tijdig te melden aan de stageplaats / ouders / medeleerlingen / ... > Budget: – Is het materiaal voorradig? – Is er anders de mogelijkheid om het te bestellen via de stageplaats? – Werk je met kosteloos materiaal (vindmateriaal)? > Voorbeeld uitwerken > Werkplan: Tijdsschema
C
Werkplan
Aandachtspunten
Materiaal
Uitvoeren (uitvoeren van het werk) Voorzie indien mogelijk fotomateriaal van je activiteit.
D
Reflecteren (je werk nakijken: wat vind je ervan?) > Heb je je doelstelling bereikt? + Uitleg. > Verliep alles vlot of zijn er bedenkingen die je meeneemt voor een volgende keer? Leg uit. (Zowel als alles goed verliep als wanneer er iets niet zo vlot ging.) > Heb je je werk uitgevoerd volgens de OVUR-methode? Denk eraan: als je zelf enthousiast een activiteit uitlegt en begeleidt, hebben niet alleen de deelnemers plezier, ook jij zult ervan genieten!
79
Copyright Plantyn 2 Relaties tussen verzorgenden en ouders
2.1 Diversiteit onder ouders Als je werkt in de kinderopvang kom je in contact met heel verschillende ouders. Het onderscheid wordt gevormd door socio-economische verschillen, verschillen in opleidingsniveau, culturele en etnische verschillen. Deze verschillen vind je trouwens ook terug binnen het team dat werkzaam is in de kinderopvang.
2.2 Een goed contact tussen ouders en verzorgenden De kinderopvang is een laagdrempelige ontmoetingsplaats voor jonge ouders. Hier wisselen ze opvoedingsadviezen uit, kunnen ze raad vragen en vinden ze een luisterend oor. De werknemers van de kinderopvang kunnen elk vanuit hun expertise een begripvolle houding aannemen tegenover de moeilijkheden die jonge ouders ervaren. Ze kunnen eventueel ook advies geven of doorverwijzen naar andere hulpverleningsinstanties. We overlopen enkele belangrijke eigenschappen van een goed contact tussen verzorgenden en ouders.
2.2.1 Vertrouwen Ouders die erop vertrouwen dat hun kind in goede handen is, stralen dat vertrouwen uit naar hun kinderen. Zo zullen kinderen ook met een positief gevoel naar de opvang gaan. De houding van de verzorgende tegenover de ouders is daarom zeer belangrijk.
80
Copyright Plantyn 2.2.2 Onderling respect Het is verwarrend voor een kind als thuis en in de opvang andere regels gelden. Verzorgenden die begrijpen wat de opvoedingsaanpak thuis is, kunnen daarmee rekening houden in hun benadering van het kind. Ouders die informatie en uitleg krijgen over bepaalde omgangsafspraken in de opvang, kunnen die thuis uitleggen aan hun kind. Het hoeft daarom niet allemaal exact gelijk te zijn. Het is voor kinderen een verrijking als belangrijke volwassenen rondom hen andere opvattingen hebben, tenminste als hierover op een positieve manier gesproken wordt. Dit leert het kind ook om respect te hebben voor anderen.
2.2.3 Belangstelling voor elkaar Zeker in het begin is het belangrijk dat je extra persoonlijke belangstelling voor de ouders toont. Als je iets meer van elkaar weet, sta je niet meer als vreemden tegenover elkaar. Je geeft ouders hiermee het gevoel dat ze welkom zijn. Probeer daarom attent te zijn en kom later nog eens terug op de verkregen informatie.
Bijv. De mama van Lien vertelt je dat ze aan het studeren is voor een examen. Later vraag je haar hoe het gegaan is. Ouders en begeleiders hebben een relatie met elkaar vanuit de gemeenschappelijke belangstelling voor het kind. Naast de belangstelling voor elkaar als persoon zal de nadruk tijdens de informele contacten op het kind liggen. Ouders zijn vooral geïnteresseerd in hun eigen kind. Probeer daarom ook de door jou verkregen informatie op hun kind toe te spitsen.
Bijv. Je vertelt dat Anaïs flink op het potje is gegaan.
2.2.4 Een open en eerlijke houding Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat jij als verzorgende niet over hen praat met anderen. Enkel dan durven ze vertrouwelijke informatie met jou te delen. In het Naslagwerk ‘Inleiding in de zorg’ vind je meer info over het beroepsgeheim.
81
Copyright Plantyn 2.3 Ouderparticipatie Ouderparticipatie wil zeggen dat je de ouders actief betrekt bij de opvang. Dit hoeft niet ingewikkeld te zijn. Het is in de eerste plaats een houding die je elke dag aanneemt.
2.3.1 Basisvoorwaarden Om tot echte participatie te komen, zijn er enkele basisvoorwaarden: > Tijd voor ouders Er is geregeld overleg tussen de opvang en de ouders. Dit is zeer belangrijk wanneer er veranderingen zijn. Bijv. Abdel start met vaste voeding. > Formele en informele contacten Je geeft ouders informatie tijdens losse gesprekken en op vastgelegde overlegmomenten. > Toegankelijkheid van de crèche Ouders moeten zich welkom voelen in de crèche. Ze moeten ook toegang krijgen tot alle lokalen waar de kinderen verblijven.
2.3.2 Ouders betrekken Enkele concrete voorbeelden van thema’s waarbij je ouders actief kunt betrekken: > Ouders bevragen over onderwerpen die aan bod kunnen komen op infosessies voor ouders. > Ouders betrekken in de organisatie van bepaalde thema-activiteiten. > Ontmoetingsmomenten organiseren waarbij ouders en kinderopvang in dialoog treden, bijv. over de werking van de kinderopvang of de noden van ouders i.v.m. kinderopvang. De meest vergaande vorm van ouderparticipatie is de oudercrèche. Dit is een opvangvorm waar de ouders de touwtjes helemaal in handen hebben. Zij bepalen voor wie de opvang bestemd is en op welke principes de opvang berust. De ouders vangen de kinderen zelf op of nemen de logistieke taken op zich.
82
Copyright Plantyn 3 Doel van de samenwerking 3.1 Het gedrag van het kind begrijpen Door informatie over belangrijke gebeurtenissen uit te wisselen, krijgen ouders en verzorgenden meer inzicht in het gedrag van het kind.
Bijv. Elien is thuis heel het weekend lastig geweest. De ouders vermoeden dat er een tandje doorkomt. Ze delen dit mee in de crèche, zodat de verzorgers weten wat er aan de hand is en ze niet raar opkijken als Elien veel huilt.
3.2 Een lijn krijgen in de opvoeding Om een lijn te krijgen in de opvoeding is het noodzakelijk om een goede band te krijgen met de ouders. Dat doe je door hen dagelijks hartelijk te groeten, naar het kind te vragen (hoe heeft het geslapen, heeft het goed gegeten, zijn er speciale vragen?) en aan de ouders te vertellen hoe de dag verlopen is als ze hun kind komen ophalen. Door regelmatig tijd te nemen om met ouders te praten, krijg je op een spontane manier zicht op hun opvoedingsstijl. Sommige zaken moeten ook duidelijk besproken worden, zodat er eenduidige afspraken gemaakt kunnen worden.
Bijv. Lotta (6 maanden) drinkt al een paar weken heel slecht. Je spreekt duidelijk met de ouders af hoe jullie dit zullen aanpakken. Maak je haar wakker als ze een flesje moet krijgen? Wat kun je proberen als ze de fles weigert? Bijv. Lou (2 jaar) is begonnen met de zindelijkheidstraining. Hij begint echter schrik te krijgen van het potje. Je bespreekt met de ouders of het noodzakelijk is om een pauze in te lassen of dat jullie een andere aanpak kunnen uitproberen.
3.3 Steunen in de opvang Het opvoeden van kinderen vergt een grote inspanning van de ouders en het is een taak waarover ze zich vaak onzeker voelen. De kinderopvang is de plaats waar ouders en professionelen elkaar treffen; via gesprekken en uitwisseling van ervaringen voelen ouders zich gesteund in hun rol als vader of moeder.
83
Copyright Plantyn 4 Klachten Ouders kunnen heel onzeker zijn als ze hun kind moeten achterlaten in de opvang. Uiteindelijk vertrouwen ze hun kind toe aan buitenstaanders. Houd er als verzorgende rekening mee dat dit voor veel ouders niet vanzelfsprekend is. Het komt dan ook regelmatig voor dat ouders zich ergens niet goed bij voelen. Als je voelt dat ouders ergens een probleem mee hebben, kun je dit het best zo snel mogelijk met hen bespreken. Vaak kun je de ouders op die manier geruststellen en aangeven dat je rekening houdt met hun wensen. In sommige gevallen kan ontevredenheid toch leiden tot een klacht. Het is niet prettig om klachten te krijgen. Anderzijds is dit ook een kans om iets bij te leren. Door klachten krijg je aanwijzingen over wat er in de opvang misloopt en wat je kunt verbeteren. Moedig ouders aan om hun klachten te uiten. Sommige ouders doen dit liever schriftelijk. Zorg daarom dat er een klachtenbus voorhanden is. Ga op een positieve manier om met klachten: > Neem een open houding aan. Laat de ouder zijn verhaal doen en luister goed naar de klachten. > Bespreek wat je kunt doen om de ontevredenheid weg te nemen. > Ga niet in discussie. Schuldigen zoeken en je gelijk willen halen, is zinloos. Het heeft veel meer zin om een klacht als een uitdaging te zien en gericht naar oplossingen te zoeken. > Soms komen klachten uit een misverstand voort. Wat extra informatie kan dan al voldoende zijn om de ouders gerust te stellen. > Er bestaat niet altijd een oplossing. Soms kun je het probleem onmogelijk oplossen, soms is er een verschil van visie. Daarom is het belangrijk om vooraf duidelijk te vragen wat de ouders van jou verwachten en hun uit te leggen wat jij van hen verwacht.
84
Copyright Plantyn 5 Moeilijke mededelingen overbrengen Dit doe je niet: > Doen alsof je van niets weet. > Wachten tot het allerlaatste moment om iets te melden. > Rond de pot draaien. > Overdrijven of minimaliseren. > De ouders overvallen met een lang, verontschuldigend verhaal waarbij je de eigen verantwoordelijkheid op anderen afschuift. > Jezelf er snel van afmaken. > Je zelfcontrole verliezen. Dit doe je wel: > De ouders onmiddellijk of tijdig verwittigen. > De ouders persoonlijk aanspreken. > Correct, eerlijk en ter zake zijn. > Jezelf beheersen, ook al sta je onder spanning. > Zo duidelijk mogelijk zijn over de feiten. > De ouders zo nodig de kans geven om zich emotioneel te ontladen. > Duidelijk maken hoe je jouw verantwoordelijkheid hebt genomen. In het Naslagwerk ‘Inleiding in de zorg’ vind je meer tips i.v.m. communicatie en conflicthantering.
85
Copyright Plantyn D Begeleiden van de ziekenhuisopname van een kind De opname in een ziekenhuis is voor een kind meestal een heel ingrijpende ervaring. Het kind komt terecht in een onbekende situatie: het ziek zijn zelf, de vreemde wereld van het ziekenhuis en het weg zijn van huis brengen bij het kind gevoelens van angst en onzekerheid teweeg.
1 Betekenis van een ziekenhuisopname voor het kind 1.1 Een vreemde omgeving
Een ziekenhuis is voor een kind heel bevreemdend: > De ruimte De ruimte is er heel anders dan thuis: de lange gangen met zeer veel deuren, de typische ziekenhuisgeur, de stappen op de gang … Deze zaken kunnen het kind schrik aanjagen. Vooral kleuters blijken hiervoor gevoelig, omdat fantasie en werkelijkheid heel vaak door elkaar lopen. Zo kunnen ze zich voorstellen dat de gang een eindeloze tunnel is en hiervan in paniek slaan. > De mensen Ook het ziekenhuispersoneel kan indruk maken op het kind. Er zijn heel veel verschillende personen met hem bezig: de behandelende arts, de anesthesist, meerdere verpleegkundigen en/of verzorgenden, eventueel een diëtist … Peuters en soms ook baby’s kunnen heel erg in paniek raken bij het zien van een witte schort. Deze angst gaat terug op een negatieve ervaring met een persoon met een witte schort, bijv. omdat ze zich een pijnlijk
86
Copyright Plantyn spuitje bij de kinderarts herinneren. Ze associëren deze pijn en angst met de witte schort. > De activiteiten Ook de activiteiten die bij een ziekenhuisopname horen, zijn heel vreemd voor het kind. Op onverwachte momenten wordt het kind van zijn kamer gehaald voor onderzoeken. Wachten is voor heel wat kinderen een nieuwe ervaring: uitkijken naar het bezoekuur, naar het eten, wachten op een ingreep. Het kind mist ook de vertrouwde activiteiten van thuis. > De instrumenten en toestellen In het ziekenhuis ziet het kind instrumenten en toestellen die het voordien nog nooit gezien heeft. Ook die kunnen voor het kind bedreigend overkomen, vooral wanneer het kind niet weet waarvoor ze dienen of nadat het enkele nare ervaringen heeft gehad met bepaalde toestellen.
1.2 Gemis van de ouders Een ziekenhuisopname betekent ook dat het kind voor kortere of langere tijd weg is van (t)huis. Thuis zijn de moeder en/of vader elk moment beschikbaar wanneer het kind hen nodig heeft. In deze situatie, waarin een kind extra nood heeft aan veiligheid, zijn de ouders er nu net niet altijd. Vooral ’s nachts, wanneer het kind wakker kan worden en bang kan zijn, zijn de ouders er meestal niet om het kind te troosten. Hoe jonger het kind, hoe zwaarder het gemis van de ouders weegt. Naarmate het kind beter leert praten, is het meer vatbaar voor uitleg; de scheidingsangst neemt dan gevoelig af.
1.3 Gevoelens van het kind We beschrijven hieronder een aantal veel voorkomende gevoelens. Uiteraard verschilt de beleving van de ziekenhuisopname van kind tot kind en speelt de leeftijd hierin een grote rol.
1.3.1 Angst en onzekerheid Het kind stelt zich heel wat vragen over zijn ziekte: > Wat scheelt er precies met mij? > Is het erg? > Waarom moet ik naar het ziekenhuis? > Wat gaat men daar doen met mij? > Wanneer zal ik genezen zijn? > Wanneer mag ik terug naar huis? Op al deze vragen is het soms moeilijk om eenvoudig te antwoorden. Vaak wordt er niet goed op ingegaan en dit kan een bijkomende bron van onzekerheid en angst betekenen.
87
Copyright Plantyn Of het kind ziek zijn als ernstig beleefd, is afhankelijk van een aantal zaken: > De duur van de opname. > De aard van de ingreep. > De intensiteit van pijn voor het kind, de klachten en symptomen. > De leeftijd van het kind: de invloeden zijn het sterkst tussen 7 maanden en 4 jaar. Het kind kan nog niet genoeg praten om zijn angsten uit te drukken en nog niet genoeg begrijpen om door woorden alleen gerustgesteld te worden. > De persoonlijkheid van het kind. > De medische gevolgen van de ziekte: bijv. haaruitval, in afzondering geplaatst worden, pijnlijk infuus, streng dieet. Dat een kind in deze situatie angstig is, is heel normaal. Bang zijn is niet alleen een negatief gevoel: angst beschermt ook tegen dreigend gevaar en zorgt ervoor dat onverwachte dingen ons niet te veel overrompelen. Bijv. Het kind is bang voor een spuitje, het weet dat er een prik komt en zal misschien zeggen: ‘Ik had erger verwacht’. Al te grote angst is uiteraard ongezond: de angst remt het kind en het raakt in paniek. Het is heel belangrijk dat een kind zijn angst kan uiten en dat zijn ouders dat gevoel aanvaarden. Dan pas kan er iets aan veranderen. Kinderen zijn heel gevoelig voor de onzekerheden die zij zien bij hun ouders. Daardoor kunnen ze nog meer in paniek raken.
1.3.2 Verlatenheid, eenzaamheid Tijdens hun verblijf in het ziekenhuis kunnen kinderen zich alleen en verdrietig voelen. Ze missen hun ouders, broers, zusjes, de vriendjes, de school … Vooral wanneer broers, zusjes en vriendjes niet op bezoek mogen komen, voelt het kind zich erg verlaten. Jonge kinderen zien hun ouders soms als de schuldige voor alles wat hun aangedaan wordt: ‘mama of papa heeft mij hierheen gebracht’. Ze verliezen op die manier het vertrouwen in de ouders.
1.3.3 Agressie en woede Sommige kinderen kunnen heel boos zijn en agressieve buien hebben: ze schelden en slaan en krijgen woedeaanvallen. Jonge kinderen kunnen heel boos zijn op de dokters en de ouders, die hun dit aandoen. De agressie wordt veroorzaakt door de lichamelijke beperkingen ten gevolge van de ingreep en het verblijf in een kleine ziekenhuiskamer.
1.3.4 Het gevoel gestraft te zijn Dit zien we vaak in de kleuterperiode. In deze periode krijgt het kind immers meer en meer een besef van wat mag en wat niet mag. Het kind ziet het verblijf in het ziekenhuis als een straf voor een moment waarop het heel stout was.
88
Copyright Plantyn 2 Betekenis van een ziekenhuisopname voor de ouders Ouders kunnen heel verschillende gevoelens hebben. De meeste ouders hebben veel vragen. Typische gevoelens zijn: > Onzekerheid over de ziekte, de duur van het verblijf en de uitslag van de onderzoeken. > Verdriet en medelijden om wat het kind moet meemaken en ondergaan. > Soms schuldgevoelens: heb ik de eerste symptomen of ziektesignalen wel ernstig genomen? > Zorgen om praktische problemen: afwezigheid op het werk, opvang van andere kinderen … > Zorgen om de toekomst: als het kind ernstig ziek is, moeten de ouders op zoek gaan naar een langdurige oplossing om de nodige zorgen te kunnen bieden.
89
Copyright Plantyn 3 Veelvoorkomend gedrag van kinderen bij een ziekenhuisopname Kinderen kunnen heel verschillend reageren op de opname: > Jonge kinderen lijden het meest onder scheiding van de ouders. > Baby’s tussen 6 en 12 maanden (de periode van hechting aan vertrouwde personen) reageren heel fel. Ze leveren lichamelijke weerstand (bijv. aan hun haar trekken). Sommige baby’s slapen slecht. Dit kan overgaan in een toestand van lusteloosheid. > Ook peuters hebben veel last van het gemis van de ouders. Hun reacties op de scheiding verlopen in drie fasen: – Heel hard huilen als uiting van verdriet en angst. – Wanhopig huilen met tussenpozen; de peuter sluit zich af voor alle personen in het ziekenhuis. – Wel contact zoeken met de verpleegkundigen en dokter, maar de ouders afwijzen. Dit is niet zonder gevaar. omdat het kind zijn gevoelens van verdriet en verlatenheid onderdrukt. Hun vlot contact met de verpleegkundigen is slechts schijnbaar aangepast gedrag. > Kleuters kunnen heel boos zijn. Zij protesteren verbaal (schelden) en lichamelijk (slaan), maken speelgoed kapot, willen niet meewerken. Zij kunnen ook heel lastig zijn en tegendraads doen. > Lagereschoolkinderen hebben het meest last van eenzaamheid. Ze vervelen zich, voelen zich verlaten. Ze worden passief en trekken zich terug of vinden alles negatief. > Bij veel kinderen zien we regressie optreden: ze vallen terug op een lager ontwikkelingsstadium. Bijv. weer in bed plassen, slechter gaan praten, zich opnieuw laten voeden. > In welke mate al deze mogelijke reacties zich voordoen, heeft ook te maken met de aard van het kind.
90
Copyright Plantyn 4 Ondersteuning bij een ziekenhuisopname Enkele tips om de ziekenhuisopname minder ingrijpend te maken voor het kind: > De voorbereiding – De informatie wordt het liefst door de ouders gegeven, of door de arts in het bijzijn van de ouders. Ze vertellen het kind wat er gaat gebeuren. Alle medische details zijn overbodig, die maken het kind alleen maar bang. Ze vertellen dit niet te lang en niet te kort voor de opname. Er moet tijd zijn om het te verwerken, maar ook niet te veel. – Er bestaan boekjes over de ziekenhuisopname. Ook een spelletje met doktersspeelgoed of een rollenspel kunnen het kind helpen om zich voor te bereiden op wat er gaat gebeuren. – Een bezoek aan het ziekenhuis kan heel verhelderend zijn voor het kind. Een verpleegkundige kan het kind de kamer tonen en de gang van zaken in het ziekenhuis toelichten. Vaak heeft het operatiekwartier een aangepaste opvangruimte met speelgoed en fantasierijke muurschilderingen. – Herhaal verschillende keren het verhaal over het ziekenhuis en wat er gaat gebeuren. Vooral jonge kinderen hebben daar behoefte aan. – Naarmate een kind ouder is, kun je dieper ingaan op de opname. Houd de uitleg echter zo eenvoudig mogelijk. Praat regelmatig over de opname. Uit de reacties en antwoorden van het kind kun je opmaken welke informatie het heeft verwerkt. – De kans is groot dat peuters en kleuters fantaseren over de medische ingrepen. Benadruk daarom de nare dingen niet, maar vertel er wel eerlijk over. – De ouders pakken samen met het kind de spullen in om mee te nemen naar het ziekenhuis. Het lievelingsspeelgoed mogen ze daarbij niet vergeten. Kinderen hebben een grote nood aan vertrouwd speelgoed. > Het verblijf in het ziekenhuis – Ook tijdens het verblijf in het ziekenhuis is het belangrijk dat het kind praat over zijn ervaringen. De ouders vertellen het best eerlijk wat er nog moet gebeuren en hoelang het kind nog moet blijven. – Veel kinderen moeten tijdens hun opname geprikt worden voor bijvoorbeeld bloedbepaling of een infuus. Het is goed als hierover vooraf al iets verteld wordt, zodat het kind voorbereid is.
91
Copyright Plantyn – In geval van een ingreep is aanwezigheid van een van de ouders heel belangrijk. Voor de ingreep tracht de ouder het kind gerust te stellen. Tijdens de ingreep kan de ouder meestal niet aanwezig zijn. Als het kind wakker wordt, is de ouder er het best bij, zodat het kind meteen een vertrouwd gezicht ziet. – Tips die je kunt geven aan ouders om het bezoek aan hun kind vlot te laten verlopen: s¬ Maak afspraken met familieleden en vrienden over het tijdstip van bezoeken, zo heeft het kind vaak iemand bij zich. s¬ Tracht andere dan gewone bezoekuren te krijgen indien dit nodig is omwille van je gezins- of werksituatie. s¬ Verzorg het kind zelf: wassen, eten geven … Doe dit in afspraak met de verpleegkundigen. s¬ Betrek broers, zusjes en kinderen uit de klas en de buurt actief door tekeningen, kaartjes … Zo blijft de band bewaard. s¬ Let op met geschenkjes. Houd ze eenvoudig zodat het kind niet te eisend wordt. Breng af en toe iets mee van thuis (speelgoed, poster). s¬ Houd het afscheid kort, maar ga het niet uit de weg. s¬ Durf je gevoelens te tonen maar dramatiseer niet. s¬ Zeg duidelijk wanneer je terugkomt. s¬ Beloof geen dingen die je niet kunt waarmaken, bijv. ‘Overmorgen mag je terug naar huis.’ – Concrete tips voor het omgaan met kinderen in de verschillende leeftijdsfasen: s¬ Baby’s (0-6 maanden): het lichamelijk welbehagen stimuleren (goede verzorging geven, rust geven, strelen) en de baby afleiden van vervelende medische behandelingen. s¬ Baby’s (6-12 maanden): bij onderzoeken en ingrepen het ouderkind-contact zo veel mogelijk behouden. s¬ Peuters: veel vrijheid geven, laten rondkruipen in de kamer, vragen naar gewoonten en rituelen. s¬ Kleuters: rekening houden met hun fantasie, bijv. bij een prikje is de plakker heel belangrijk. Ze willen soms niet huilen, maar zeg hun gewoon dat ze dat wel mogen. s¬ Schoolleeftijd: verveling en vereenzaming tegengaan door te praten over school en vriendjes en met hen te spelen. > Terug thuis – Het gebeurt weleens dat een kind zich anders gedraagt dan voor de opname: het wil niet alleen zijn, het heeft nachtmerries, het huilt gemakkelijk, het heeft veel aandacht nodig, het maakt meer ruzie met broer of zus … – Gun het kind de tijd om zijn draai weer te vinden. Geef het zijn verantwoordelijkheden terug, beloon het voor wat het goed doet, leid de aandacht af van het ziek zijn.
92
Copyright Plantyn – Praten over de belevenissen in het ziekenhuis is belangrijk. Spelletjes kunnen helpen om het kind op een spontane manier aan het praten te krijgen. – Met veel aandacht en begrip groeien de kinderen er overheen. > Ondersteuning door het ziekenhuis – Rooming-in Het ziekenhuis kan de ouders de kans geven om bij het kind te verblijven in het ziekenhuis. Dit is vooral voor jonge kinderen belangrijk. Een goede taakverdeling tussen ouders en verpleegkundigen is daarbij zeer belangrijk. – Patiëntentoewijzing Een verpleegkundige wordt de vertrouwenspersoon van het kind, bij wie het met alle vraagjes terechtkan. Dit is vooral belangrijk voor jonge kinderen met een ernstige en langdurige ziekte en voor kinderen met een mentale beperking. – Onderwijs in het ziekenhuis Langdurig zieke kinderen krijgen individueel of in kleine groepjes les. – Overleg ziekenhuispersoneel – ouders De grootste aandacht van het ziekenhuispersoneel moet uitgaan naar het overleg met de ouders. Zij zijn immers de belangrijkste personen in het leven van het kind en ze dragen de uiteindelijke verantwoordelijkheid. Alles (onderzoek, behandeling …) moet dus eerst met de ouders besproken worden. – Isolement voorkomen Men biedt zo goed mogelijk een vertrouwde en normale situatie aan. Daarbij is het belangrijk dat isolement voorkomen wordt: als er geen bezoek is, probeert het personeel zo veel mogelijk bij het kind te zijn of biedt het contact aan met andere patiënten.
93
Copyright Plantyn E Kindermishandeling De term ‘kindermishandeling’ is een verzamelnaam voor alle vormen van geweld ten aanzien van kinderen. We moeten een onderscheid maken tussen mishandeling (een actieve handeling) en verwaarlozing (een passieve handeling).
1 Verwaarlozing
Verwaarlozing is een passieve vorm van kindermishandeling. De ouders of opvoeders vervullen bepaalde basisbehoeften van het kind niet. Verwaarlozing kan een proces op gang brengen dat nog lang kan aanslepen, ook als het kind uit de verwaarlozende situatie gehaald wordt.
1.1 Soorten verwaarlozing
1.1.1 Lichamelijke verwaarlozing > We spreken ook over materiële of fysische verwaarlozing. > Bij lichamelijke verwaarlozing komen ouders of opvoeders langdurig onvoldoende tegemoet aan de lichamelijke basisbehoeften van het kind (kleding, voeding, hygiëne, medische verzorging, slaap). Het kind krijgt niet de zorg en de verzorging waar het – gezien zijn leeftijd – recht op heeft. Bijv. te weinig, slechte of onregelmatige voeding geven, onvoldoende bescherming bieden tegen kou, onvoldoende veilige ontwikkelingsmogelijkheden en medische zorg bieden. > Lichamelijke verwaarlozing vormt meestal slechts een onderdeel van een complexere kansarmoedeproblematiek. Hier komen we in een vicieuze cirkel terecht: lage scholing Æ lage tewerkstellingskansen Æ beperkt inkomen Æ moeilijke woon- en leefomstandigheden Æ persoonlijke factoren en levenswijze: demotivatie, chaotisch gezondheidsgedrag, financiële problemen en relatieproblemen.
94
Copyright Plantyn 1.1.2 Psychische verwaarlozing > We spreken ook over affectieve of emotionele verwaarlozing. > Van psychische verwaarlozing is sprake wanneer een kind systematisch geen aandacht of genegenheid krijgt. Een emotioneel verwaarloosd kind krijgt geen enkele vorm van positieve aandacht, stimulering of ondersteuning van de ouders. > Psychische verwaarlozing begint vaak al vanaf de eerste levensjaren. De ouder is in emotioneel opzicht niet beschikbaar en negeert het huilen en andere signalen van onrust, onvrede, vragen om hulp, aandacht, warmte en geruststelling. De ouder doet dit ondanks de spontane initiatieven van de baby om wel te communiceren. Affectieve verwaarlozing in de eerste levensjaren kan leiden tot ernstige gedragsstoornissen. > Ook oudere kinderen worden verwaarloosd doordat hun ouders hen aan hun lot overlaten, negeren, opsluiten of op een andere manier in de steek laten. Het lijkt alsof het kind niet bestaat. De relatie tussen ouder en kind kenmerkt zich door liefdeloosheid en afwijzing. De ouder komt ook niet tussenbeide wanneer het kind zijn hulp nodig heeft; hij heeft geen interesse voor het kind en voor zijn behoeften en bezigheden.
1.1.3 Pedagogische verwaarlozing Bij pedagogische verwaarlozing biedt de ouder het kind onvoldoende grenzen, structuur en discipline. Het kind wordt niet ‘opgevoed’.
95
Copyright Plantyn 2 Mishandeling
Lichamelijke mishandeling is het toebrengen van letsels bij het kind door de ouders, verwanten of opvoeders. Dit kan o.a. gebeuren door slaan, schoppen, knijpen, bijten, door elkaar schudden, toebrengen van brandwonden, vergiftigen of verstikken. Kinderen kunnen ook ernstige gevolgen voor hun lichamelijke en geestelijke ontwikkeling ondervinden van drug- en alcoholmisbruik tijdens de zwangerschap. Ook dit is een vorm van lichamelijke mishandeling.
2.1 Psychische mishandeling > Bij psychische mishandeling worden de basisbehoeften van het kind, namelijk de behoefte aan steun, bemoedering, veiligheid en geborgenheid, niet ingevuld. > De ouder heeft een houding die het kind in angst en onzekerheid laat leven. Die houding uit zich bijvoorbeeld in verbaal geweld: het kind wordt regelmatig uitgescholden, het krijgt herhaaldelijk te horen dat het niet gewenst is of krijgt van de ouders enkel verwijten. Het is ook mogelijk dat de ouder het kind langere tijd bewust negeert. In het geval van psychische (affectieve, emotionele) verwaarlozing schiet de ouder doorlopend tekort in het geven van enige vorm van (positieve) aandacht. Het kind mist de broodnodige warmte, liefde en bescherming.
2.2 Cognitieve mishandeling > Ofwel zet de ouder het kind onder druk om beter te presteren dan het aankan. > Ofwel houdt de ouder het kind van school en brengt hij het niets bij.
2.3 Morele mishandeling > Bij morele mishandeling tast de ouder een gezonde morele ontwikkeling aan, bijvoorbeeld door het kind te stimuleren om het criminele pad op te gaan. > Het kind ontwikkelt geen gezond besef van wat goed en slecht is.
96
Copyright Plantyn 2.4 Seksueel misbruik > Bij seksueel misbruik (incest) gaat het om alle opgedrongen seksuele aanrakingen van een volwassene bij een kind. > Er hoeft bijvoorbeeld niet per se fysiek contact te zijn om van seksueel misbruik te kunnen spreken. Gedwongen worden om je uit te kleden en te masturberen kan dus evengoed seksueel misbruik zijn. > Het kind kan deze contacten door het lichamelijke of relationele overwicht, door emotionele druk of door dwang en geweld niet weigeren. Bij seksueel misdrijf is er altijd sprake van een ongelijke machtsverhouding tussen pleger en slachtoffer. > Bij seksueel misbruik gaat het vaak niet alleen om het aanraken van een kind door de pleger, maar ook omgekeerd: het kind wordt verplicht de pleger aan te raken. Op die manier kan het slachtoffer de indruk krijgen zelf verantwoordelijk te zijn voor wat heeft plaatsgevonden. > Bovendien wordt het kind meestal gedwongen om de seksuele feiten geheim te houden. Door deze ‘samenzwering’ wordt het kind medeplichtig gemaakt. Veel plegers kopen het kind af met cadeaus, geld en gunsten. Anderen dreigen met geweld.
97
Copyright Plantyn 3 Signalen die kunnen wijzen op verwaarlozing of op mishandeling 3.1 Lichamelijke signalen > > > > > > > > > > > >
blauwe plekken, brandwonden, botbreuken, snij-, krab- en bijtwonden groeiachterstand voedingsproblemen ernstige luieruitslag slecht onderhouden gebit het kind ruikt, heeft regelmatig smerige kleren aan oververmoeidheid het kind is vaak ziek ziekten herstellen slecht het kind is hongerig achterblijvende motoriek het kind is niet zindelijk op de leeftijd dat het hoort
3.2 Gedragssignalen > > > > > > > > > > > >
weinig spontaan passief, lusteloos, heeft weinig interesse in spel apathisch, toont geen gevoelens of pijn labiel erg nerveus hyperactief heeft een negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, faalangst agressief, vernielzuchtig heeft plotse gedragsstoornissen gedraagt zich niet volgens de leeftijd heeft taal- en spraakstoornissen tegenover andere kinderen: – agressief – wantrouwend – zoekt weinig contact – niet geliefd bij andere kinderen > tegenover ouders: – angstig, schrikachtig, waakzaam – opvallend meegaand, volgzaam – gedraagt zich in bijzijn van ouders anders dan zonder ouders > tegenover andere volwassenen: – heeft angst om zich uit te kleden – heeft angst voor lichamelijk onderzoek – verstijft bij lichamelijk contact – angstig, schrikachtig, waakzaam – opvallend meegaand, volgzaam – agressief – overdreven aanhankelijk – wantrouwend – vermijdt oogcontact
98
Copyright Plantyn 4 Signalen die kunnen wijzen op seksueel misbruik 4.1 Lichamelijke signalen > > > > > > > > > > > > > >
steeds terugkerende infecties van urinewegen, problemen bij het plassen genitale/anale jeuk of pijn vaginale infecties en afscheiding onverklaarbare bloedingen geslachtsziekten, scheurtjes en wondjes rond vagina en anus sterk gezwollen schaamlippen blauwe plekken bij de vagina of aan de binnenzijde van de bovenbenen vergrote vaginale opening slaap- en eetstoornissen niet zindelijk zijn samenknijpen van de bovenbenen houterige lichaamshouding pijn bij lopen en zitten vage buikklachten
4.2 Gedragssignalen > > > >
frequent tonen van geslachtsorganen angst voor lichamelijk contact overdreven zoeken naar lichamelijk contact vertellen over misbruik door middel van tekeningen en spel
99
Copyright Plantyn 5 Gevolgen van mishandeling en verwaarlozing > De directe gevolgen van mishandeling of verwaarlozing kunnen zijn: – angst – faalangst – stress – grote onzekerheid – depressie – eenzaamheid – lichamelijke klachten (hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid, hyperventilatie) – problemen op relationeel vlak – Het gevoel hebben steeds te worden afgewezen door anderen. – Andere mensen maar moeilijk kunnen vertrouwen. > Gevolgen op lange termijn – Volwassenen die vroeger psychisch zijn mishandeld of emotioneel verwaarloosd werden, hebben vaak problemen met het aangaan van intieme relaties. Ze wantrouwen anderen of zijn zo onzeker dat een gelijkwaardige relatie onmogelijk is. – Omdat psychische mishandeling en emotionele verwaarlozing zo ingrijpend zijn in een kinderleven, worden sommige mensen hun hele leven lang achtervolgd door die zaken. Ze kunnen last hebben van: s¬ herbeleving s¬ nachtmerries s¬ angstaanvallen s¬ somberheid s¬ concentratie- en slaapproblemen s¬ woedeaanvallen s¬ depressies – De gevolgen van psychische mishandeling en emotionele verwaarlozing kunnen echter nog veel groter zijn. Sommige mensen voelen zich voortdurend zo naar dat ze zichzelf beschadigen (snijden, krabben). Door zichzelf te snijden of zichzelf op een andere manier te verwonden, proberen ze een gevoel op te wekken. Dit gedrag is soms een poging om de spanning die ze met zich meedragen te doorbreken. Anderen hebben zo weinig zin meer in het leven dat ze zelfmoordpogingen ondernemen of met die gedachte rondlopen. – Hoewel dus veel mensen op latere leeftijd wel degelijk last hebben van de psychische kindermishandeling of emotionele verwaarlozing die ze in hun jeugd ervaren hebben, zijn er ook mensen die een vorm vinden om daarmee om te gaan. Dit hangt natuurlijk af van de ernst en de duur van de mishandeling. Ook de leeftijd waarop de mishandeling of verwaarlozing plaatsvond, is van groot belang. Van misschien nog wel het grootste belang is het karakter van het kind. De manier waarop een kind de ervaringen verwerkt, is van groot belang voor de rest van zijn leven. Overigens is het ook van heel groot belang hoe anderen in de omgeving de persoon in kwestie
100
Copyright Plantyn belang voor de rest van zijn leven. Overigens is het ook van heel groot belang hoe anderen in de omgeving de persoon in kwestie opvangen. Is er een goed en liefdevol vangnet, dan zal het gemakkelijker zijn om op latere leeftijd minder problemen te ervaren.
6 Hulporganisaties Enkele hulporganisaties bij verwaarlozing en mishandeling: > > > > > > > >
Kind en Gezin: preventieve gezinsondersteuning www.hulporganisaties.be www.kindermishandeling.be Centra voor Ontwikkelingsstoornissen Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg Centra voor Observatie en Behandeling Anders Gewoon vzw BASO - BasisAdvies bij Scheiding & Ouderschap
101
Copyright Plantyn
Copyright Plantyn
II Het jonge kind
103
Copyright Plantyn
Copyright Plantyn A De baby (0 – 18 maanden) 1 De prenatale ontwikkeling De eerste levensfase speelt zich af vóór de geboorte. Al vanaf het moment dat de zaadcel en eicel versmelten (= bevruchting), spreken we van ontwikkeling. De bevruchte eicel bevat erfelijke kenmerken (= chromosomen) van beide ouders. Ze wordt via de eileider in de richting van de baarmoeder geleid. Onderweg vinden de eerste celdelingen plaats. Vanaf de eerste celdelingen noemen we de vrucht een embryo*. Ongeveer een week na de bevruchting begint de innesteling in de baarmoederwand. Vanaf de derde week na de bevruchting wordt de navelstreng gevormd, die ervoor zorgt dat het embryo in verbinding staat met de moederkoek (= placenta) die zich gevormd heeft. Zo krijgt het embryo via de moederkoek voedingsstoffen en zuurstof uit het bloed van de moeder. Het embryo ontwikkelt zich door celdelingen en celverschuivingen. Zo ontstaan er menselijke vormen. Doordat de cellen specifieke functies op zich nemen (= celspecialisatie), ontstaan er vanaf week 8 na de bevruchting organen en orgaanstelsels. De volgorde van de ontwikkeling ligt vast: eerst het hoofd, dan de ogen, dan de romp, de armen en de benen. Pas daarna volgen de geslachtsdelen en ten slotte de inwendige organen. In deze fase is het embryo nog erg kwetsbaar voor invloeden van buitenaf. Vanaf week 12 na de bevruchting begint het embryo op een minimensje te lijken: we spreken nu van een foetus*. De foetus ontwikkelt zich verder en de organen worden steeds functioneler. Als de foetus 24 – 26 weken oud is, is hij levensvatbaar. Het lichaam is dan af, maar moet nog groeien en sterker worden. Dat gebeurt tijdens de laatste drie maanden van de zwangerschap.
3 weken
4 weken
5 weken
6 weken
7 weken
8 weken
kiemplaat plooit, vorming chorda en neurale buis
kieuwbogen, neurale buis compleet, hart ontwikkelt, armstompje
vorming ogen, beenstompjes, groei hersenen
staart en kieuwbogen verdwijnen, vorming oren en handen
vorming voeten, bot wordt harder, rug rechter
vingers, ontwikkeling genitaliën
105
Copyright Plantyn 9 weken
10 weken
11 weken
3 maanden
4 maanden
tenen, oogleden, grootste delen hersenen aanwezig
kin, neusgaten, menselijk gezicht
nek
geslacht uitwendig duidelijk, reflexen (nog niet voelbaar)
vooral toename in lengte, ontwikkeling alle belangrijke organen
5 maanden
6 maanden
7 maanden
8 maanden
9 maanden
bewegingen voelbaar voor moeder, lichaam bedekt met dunne haartjes, wenkbrauwen en hoofdhaar
106
vooral toename in massa, kan met gepaste zorgen overleven bij geboorte, oogleden open, longen en longcirculatie ontwikkelen, ontwikkeling van onderhuids vetweefsel
kan meestal overleven bij geboorte, vetafzetting, lichaamshaar verdwijnt, meeste zintuigen ontwikkeld, draait met hoofdje neer in baarmoeder
Copyright Plantyn 2 De ontwikkeling van de baby (0 – 18 maanden) 2.1 Het kijk-voelkind* (0 – 3 maanden)
2.1.1 Fysieke ontwikkeling A
Lichamelijke ontwikkeling > Lengte en gewicht Een pasgeboren baby weegt gemiddeld 3 kg. Tijdens de eerste 4 à 5 dagen verliezen baby’s gemiddeld 10 % van hun gewicht. De gemiddelde lengte van een pasgeborene bedraagt 50 cm.
1 maand 2 maanden 3 maanden
Jongens
Meisjes
gewicht: 4400 g lengte: 53,5 cm gewicht: 5200 g lengte: 58 cm gewicht: 5900 g lengte: 59,4 cm
gewicht: 4200 g lengte: 54,5 cm gewicht: 5000 g lengte: 57 cm gewicht: 6200 g lengte: 60,4 cm Bron: Brieven aan jonge ouders
> Lichaamsbouw Het lichaam van een baby lijkt niet in verhouding. Het hoofd lijkt te groot in verhouding tot de rest van het lichaam. Het hoofd is ongeveer 1/4 van de totale lichaamslengte van de baby. Pas wanneer het kind 1,5 jaar oud is, zien we dat hier verandering in komt. Dan zijn de verhoudingen van het lichaam meer in evenwicht. B
Motorische ontwikkeling > Grove motoriek De zuigeling slaapt meestal in een foetushouding*. Dit betekent dat hij zich helemaal oprolt, met zijn beentjes tegen zijn buik, zoals hij in de baarmoeder lag. Baby’s doen dit om het veilige gevoel van de baarmoeder te herbeleven. Wat de grove motoriek betreft, zijn de nekspieren van de zuigeling al redelijk goed ontwikkeld. Aangezien het hoofdje in verhouding echter erg groot en zwaar is, is het nekje nog niet sterk genoeg om het hoofdje op te tillen. De nekspieren ontwikkelen zich vrij snel en vanaf 6 weken kan de baby zijn hoofdje zelf optillen. > Fijne motoriek We kunnen nog niet echt spreken van fijne motoriek bij de pasgeborene. Wel hebben pasgeborenen een aantal reflexen*. Dit zijn ongecontroleerde, automatische bewegingen. Een voorbeeld hiervan is de grijpreflex*. Als je een vinger
107
Copyright Plantyn in de handpalm van de baby legt, dan merk je dat de baby zijn hand sluit. Een ander voorbeeld van reflexen bij de zuigeling is de zoek- en zuigreflex*: de pasgeborene heeft de neiging om het hoofd te draaien in de richting van dingen die de wang raken, en begint te zuigen als iets de lippen raakt. C
Sensorische ontwikkeling Een baby kan al zien wanneer hij nog in de baarmoeder zit. Dan merkt hij het verschil op tussen licht en donker. Na de geboorte ontwikkelt het zicht zich verder. Een baby van een week oud kan scherp zien tot op 20 cm afstand. Details ontgaan hem nog. Hij ziet enkel de omtrek van simpele vormen. Het is heel belangrijk dat de baby kan voelen. Door dit voelen, leert het kind namelijk zijn omgeving kennen. Daarbij is lichaamswarmte belangrijk. Je kunt een pasgeboren kind nooit te veel oppakken, knuffelen, strelen en zoenen. Een zuigeling reageert op verschillende toonhoogten, waarbij hij vooral aangetrokken wordt door de hoge tonen. Het is daarom belangrijk om met een hogere stem tegen een baby te praten. Hij ziet Een pasgeborene kan zien, maar niet zoals wij. De ooglens van de baby kan zich nog niet aanpassen aan de afstand tot het onderwerp. Wat zich op een afstand van ongeveer 20 cm bevindt, ziet hij scherp. De baby zal zijn wenkbrauwen fronsen bij fel licht. Soms kan hij ook heftige schrikbewegingen maken met armen en benen of hard gaan huilen. Hij hoort Een pasgeboren baby reageert ontevreden op harde geluiden, net als op fel licht. Daarentegen wordt hij rustig van lage tonen en van de meeste menselijke stemmen. Hij reageert sneller op de stem van mama en hoge geluiden vangen snel zijn aandacht. Hij ruikt Een baby houdt niet van scherpe, chemische geuren. Enkele dagen na de geboorte kan een baby reeds de geur van zijn moeder, of van de persoon die hem het meest verzorgt, herkennen en verkiest hij deze geur boven de geur van een ander persoon. Hij proeft Van de vier basissmaken kan alleen zoet de pasgeborene bekoren. Bij het proeven van een andere smaak (zuur, zout of bitter) vertrekt zijn gezicht, probeert hij zijn hoofd af te wenden of begint hij zelfs te huilen.
108
Copyright Plantyn Hij voelt De baby voelt warmte en kou, en of iets zacht of hard is. Natuurlijk heeft hij een voorkeur voor het zachte en warme. De baby is supergevoelig voor aanrakingen. Heel veel indrukken doet hij op via zijn huid. De voeding en de verzorging zijn de momenten bij uitstek om de baby te laten genieten van huidcontact. De baby voelt ook beweging. Vandaar dat hij het leuk vindt om gewiegd te worden. Dit brengt hem tot rust.
2.1.2 Psychische ontwikkeling A
Cognitieve ontwikkeling De eerste indrukken die de baby opdoet, zijn nog niet zo bewust. Ze overkomen de baby. Toch beschikt de baby al vanaf de geboorte over bepaalde cognitieve vermogens: > Nabootsing Pasgeborenen bezitten het vermogen om gezichtsuitdrukkingen van anderen te imiteren. Bovendien kunnen ze een onderscheid maken tussen bepaalde emoties die gezichtsuitdrukkingen weergeven, zoals verdriet, verbazing en vrolijkheid. > Gewenning Uit onderzoek blijkt dat jonge baby’s gewoon worden aan prikkels die regelmatig terugkeren. Ze reageren hier rustiger op dan op nieuwe prikkels. > Herhaling Door iets herhaaldelijk toe te passen, pikt de baby op hoe hij het best reageert. Als de moeder er bijvoorbeeld een gewoonte van maakt om rustig te babbelen tegen de baby terwijl ze borstvoeding geeft, zal de baby dit na een tijdje onthouden en zal hij blijven zuigen opdat het babbelen zou blijven duren. Door routines te creëren, kun je het gedrag van de baby dus stimuleren.
B
Taalontwikkeling De jonge baby communiceert in de eerste plaats door te huilen. Huilen kan verschillende oorzaken hebben: > Een medische oorzaak: krampen, koorts, keelpijn, oorpijn … > Het kind is van slag door verandering. > Het kind verveelt zich. > Het heeft honger. > Het is moe. > Het schrikt van bepaalde geluiden of bewegingen. > Het heeft een vuile luier.
109
Copyright Plantyn De baby zoekt ook contact op een non-verbale manier. Hij reageert op jouw aanrakingen door met zijn voetjes te trappelen, zijn lichaam helemaal op te spannen, ontspannen te blijven liggen enzoverder. Na een tijdje zal de baby ook lachen. In het begin verschijnt zo’n glimlach op het moment dat de baby voldaan is en zich goed voelt. Meer en meer zal de glimlach ook uitgelokt worden door andere aangename gewaarwordingen. Tegelijk met het eerste glimlachje (rond 6 – 8 weken) hoor je de baby ook af en toe geluiden produceren. Langgerekte klinkers zoals ooo’s en aaa’s, soms ook korte geluidjes. Dit prille ‘babbelen’, op momenten dat de baby tevreden is, noemen we vocaliseren*. C
Emotionele ontwikkeling De emotionele toestand van de jonge baby is rechtstreeks afhankelijk van de bevrediging van zijn behoeften. Een baby heeft onder meer behoefte aan voeding, slaap en rust, lichamelijk contact, genegenheid en veiligheid. Doordat de vaste verzorgers (meestal de ouders) inspelen op deze behoeften door het kind te verzorgen, te voeden en te knuffelen, ontstaat er een hechte band tussen de verzorger en de baby. Daardoor vertoont de baby steeds meer gedrag dat de aandacht van de verzorger vraagt: we noemen dit gehechtheidsgedrag*.
D
Persoonlijkheidsontwikkeling > Ontwikkeling van de wil De pasgeboren baby beschikt nog over weinig middelen om zijn wil te uiten. Als hij ontevreden is, bijvoorbeeld door honger, vermoeidheid, pijn of angst, zal hij dit uiten door te huilen of geluiden te maken, door gezichtsuitdrukkingen of door bepaalde lichaamsbewegingen. Opvoeders die de baby en zijn gewoontes kennen, weten meestal waar de baby precies nood aan heeft en kunnen dus gepast reageren op de signalen van de baby. > Morele ontwikkeling Een pasgeboren baby weet niet wat goed of slecht is. Het heeft dus geen zin om kwaad te zijn op de baby als hij lastig is. > Seksuele ontwikkeling Seksuele ontwikkeling zien we bij de baby als een vorm van genot. De baby geniet van lichamelijk contact. Zo wordt hij graag geknuffeld en gestreeld, vindt hij het leuk om knuffeltjes en kusjes te krijgen en ligt hij graag in zijn blootje. Ook de mond is voor de baby een belangrijke bron van genot. Dit heeft te maken met de zuigbehoefte van de baby. Hij zuigt niet alleen graag aan de fles of de borst, ook zuigen aan zijn handjes, teentjes en andere objecten vindt hij prettig. Stilaan leert de baby ook zijn lichaam verkennen. Zo neemt hij zijn eigen duim of teen vast. Deze verkenning geeft ook een zeker genot.
110
Copyright Plantyn 2.1.3 Sociale ontwikkeling In de eerste 6 levensweken maakt een baby weinig onderscheid tussen zichzelf en de omgeving. Bij de cognitieve ontwikkeling hebben we al besproken dat een baby communiceert door middel van gehuil, geluiden, gebaren en gelaatsuitdrukkingen. Wanneer het kind 6 weken oud is, zal hij voor de eerste keer glimlachen. Hij glimlacht naar iedereen die hij leuk vindt en in elke situatie die hij als prettig ervaart. We kunnen zeggen dat de baby een allemansvriend* is. Het kijk-voelkind (0 – 3 maanden): advies voor aanpak en spel Omdat de baby voortdurend informatie opslaat, is het belangrijk dat we hem op een actieve manier prikkelen. Hiermee bedoelen we dat we verschillende soorten speelgoed moeten aanbieden en veel met de baby moeten praten. Zorg er wel voor dat je de baby niet overprikkelt, door regelmatig rust in te bouwen. 1. Jonge baby’s zijn gevoelig voor routines. Bij vertrouwde handelingen voelen ze zich rustig en veilig. Bied daarom regelmatig dezelfde activiteiten aan, zodat de baby ze kan herkennen. 2. Wanneer een baby huilt, probeer je eerst te weten te komen wat er scheelt. Soms is de oorzaak van het probleem heel simpel weg te werken. Denk maar aan eten of een propere luier. Soms is er echter geen aanwijsbare reden voor zijn gehuil en dan ligt het natuurlijk moeilijker. Je kunt verschillende dingen doen om een baby te troosten. Het is hoe dan ook belangrijk dat de baby je aanwezigheid voelt. Dit doe je door hem op te pakken of te strelen. 3. We moeten ook steeds aan de veiligheid van de baby denken. Als we de baby opheffen, moeten we zijn hoofdje ondersteunen. De nekspieren zijn nog niet voldoende ontwikkeld om het zware hoofdje lang te ondersteunen. 4. Van zodra de baby zich kan omrollen, mogen we hem niet meer alleen laten op een verzorgingskussen of een verhoog. Het risico is te groot dat hij eraf zou vallen. 5. Het kind geniet van lichaamscontact. Geef het dus af en toe een babymassage. Ook kun je tijdens het verzorgingsmoment leuke spelletjes spelen. Denk maar aan blazen op de buik of kriebelspelletjes. Aanrakingsspelletjes vinden baby’s heel leuk.
111
Copyright Plantyn 2.2 Het voel-grijp-mondkind* (4 – 6 maanden)
2.2.1 Fysieke ontwikkeling A
Lichamelijke ontwikkeling
4 maanden 5 maanden
Jongens
Meisjes
gewicht: 6800 g lengte: 63 cm gewicht: 7400 g lengte: 65,8 cm
gewicht: 6500 g lengte: 62 cm gewicht: 7100 g lengte: 65,5 cm Bron: Brieven aan jonge ouders
B
Motorische ontwikkeling > Grove motoriek De baby wordt stilaan sterker. Doordat zijn schouderspieren beter ontwikkeld zijn, heeft hij rond 4 maanden voldoende kracht om op zijn onderarmen te steunen. Omdat hij ook zijn hoofdje volledig onder controle heeft, krijgt hij een heel andere kijk op zijn omgeving. De baby zal ook proberen om zich om te rollen van de buik naar de rug. De meeste baby’s zijn rond 6 maanden klaar om te zitten met steun. > Fijne motoriek Rond 4 maanden ontdekt het kind de handjes en voetjes en maakt het steeds fijnere bewegingen om zijn eigen lichaam en zijn omgeving te verkennen. Zo brengt het bijvoorbeeld voorwerpen naar zijn mondje om eraan te zuigen.
C
Sensomotorische ontwikkeling Rond 4 maanden grijpt er een merkwaardige ontwikkeling plaats: de baby ontdekt zijn handjes. Zo zal hij beginnen te grijpen naar allerlei voorwerpen en ze naar zijn mondje proberen te brengen. Dit is het begin van de ooghandcoördinatie*. We spreken in dit geval van een sensomotorische ontwikkeling, omdat het kind fijne motorische handelingen uitvoert vanuit een zintuiglijke waarneming (en omgekeerd). Het is ook opmerkelijk dat het kind meer en meer zijn hoofd draait naar vertrouwde geluiden. Zo zal hij naar mama kijken als ze begint te praten. Rond de vierde maand ontdekken baby’s hun voetjes. Je merkt dit doordat ze steeds meer beginnen te spartelen en naar hun voetjes grijpen.
112
Copyright Plantyn 2.2.2 Psychische ontwikkeling A
Cognitieve ontwikkeling Geleidelijk aan krijgen alle indrukken die het kind opdoet een betekenis en wordt de waarneming bewuster. Rond 3 à 4 maanden begint de baby actief te reageren op deze indrukken. Er ontstaat een samenwerking tussen waarneming en motoriek (zie motorische ontwikkeling van de baby). Hierdoor ontwikkelt zich ook het bewust waarnemen en gericht grijpen. Echt denken doet de baby nog niet.
B
Taalontwikkeling Vanaf ongeveer 4 maanden combineert de baby verschillende klanken. Die combinaties worden steeds langer en complexer. We spreken van vocaal spel. Hiermee oefent hij zijn stem en articulatie. Rond 8 maanden begint het brabbelen: voor de klinkers worden nu medeklinkers geplaatst. Woorden als ‘baaa’, ‘maaa’, ‘tatata’ … vullen nu de ruimte.
C
Emotionele ontwikkeling Het gehechtheidsgedrag van de baby, waarmee hij de aandacht van de vaste verzorgers trekt, zet zich verder.
D
Persoonlijkheidsontwikkeling > Ontwikkeling van de wil De baby beschikt over steeds meer middelen om te laten merken wat hij wil. Hij kan bijvoorbeeld laten merken dat hij opgepakt wil worden, door zijn armpjes te strekken. Als hij honger heeft, laat hij dit merken door met zijn lippen te smakken of naar de fles te wijzen. Bij het voeden duwt hij de fles weg als hij genoeg heeft. Rond 5 maanden wordt duidelijk dat de baby een favoriet object heeft, waarbij hij zich veilig voelt. Dit kan een doekje of een knuffel zijn. Vaak kunnen baby’s niet slapen zonder dit object. > Morele ontwikkeling Om het verschil te leren tussen wat goed is en wat slecht is, heeft de baby nood aan een uiterlijk geweten. Dit is een volwassene in de buurt die aangeeft wat mag en wat niet mag. Zo leert de baby dit stilaan zelf. Rond de leeftijd van 5 maanden herkent hij het verschil tussen afkeuring en goedkeuring. Omdat de baby de volwassene als voorbeeld neemt, is het belangrijk dat opvoeders zich bewust zijn van hun voorbeeldfunctie. In het bijzijn van baby’s moet de verzorger dus steeds het goede voorbeeld geven. > Seksuele ontwikkeling Het blijft belangrijk om als verzorger voldoende lichamelijk contact te hebben met de baby. De gevoelens van genot die daarbij ontstaan, vormen de basis van de seksuele ontwikkeling .
113
Copyright Plantyn Vanaf ongeveer 4 maanden kan de baby delen van zijn eigen lichaam vastnemen, zoals de duim, vinger, teen, geslachtsdelen ... Het vastnemen van die lichaamsdelen kan een fijn gevoel geven, maar baby’s zijn nog niet in staat om die plekjes te onthouden en moeten ze steeds opnieuw ontdekken.
2.2.3 Sociale ontwikkeling Op 4-5 maanden beschikt de baby over vier belangrijke manieren om te communiceren: geluiden, gebaren en gezichtsuitdrukkingen maken, en huilen. Huilen is voor de baby een belangrijke manier om te communiceren. Als de gehechtheidspersoon snel en op de juiste manier reageert op het huilen, zal dit na 6 maanden geleidelijk afnemen. De baby weet dat de persoon er zal zijn als hij hem nodig heeft. Hierdoor ontstaat een veilig gevoel. De gehechtheidsband wordt hierdoor nog groter. Vooraleer een kindje kan spreken, kun je al babbeltjes met hem doen. Vaak zien we de volwassene en het kind elkaar tijdens zo’n gesprekje ‘spiegelen’. Ze bootsen elkaars klanken en gelaatsuitdrukkingen na. Het kindje wordt zich zo meer bewust van zijn eigen inbreng. Het voel-grijp-mondkind (3 – 6 maanden): advies voor aanpak en spel 1. De baby brengt voorwerpen naar de mond. We moeten er dus op letten dat we geen kleine of scherpe voorwerpen binnen het bereik van de baby leggen. 2. Een baby van deze leeftijd houdt van lichaamscontact. Daarom vindt hij kietelspelletjes en schootspelletjes heel leuk. De baby geniet ook van een deugddoende babymassage. 3. Je kunt het misschien raar vinden, maar met de baby kun je ook bewegingsspelletjes spelen. Enkele voorbeelden: s¬ Hem zachtjes rechttrekken tot zithouding. s¬ De baby op zijn buik leggen en zijn lievelingsvoorwerp op een korte afstand leggen. s¬ Babyturnen. 4. Het kind is ook geïnteresseerd in verschillende speeltjes. Enkele voorbeelden: s¬ badspeelgoed s¬ rammelaar s¬ activitycenter s¬ voorwerpen in harde en zachte materialen
114
Copyright Plantyn 5. Enkele tips om de baby bewuster te leren waarnemen: s¬ Zeg iets over wat je aan het doen bent. s¬ Vertel de baby hoe hij zich voelt. s¬ Zeg iets over wat de baby aan het doen is. s¬ Vertel iets over de baby zijn lichaam. s¬ Volg de blik van de baby en zeg waarnaar hij kijkt. 6. Enkele tips om de taalontwikkeling van de baby te stimuleren: s¬ Praat zo veel mogelijk tegen de baby. Het is niet erg dat de baby je niet verstaat. Baby’s vinden het gewoon leuk om aandacht te krijgen en je stem te horen. s¬ Zing geregeld liedjes. Baby’s worden hier vrolijk van. s¬ Een baby pikt vooral de intonatie op van wat je zegt. In versjes en rijmpjes leggen we automatisch veel intonatie, vandaar dat baby’s en kinderen ze zo leuk vinden. 7. Ga op een sensitieve en responsieve manier* met de baby om. Hiermee bedoelen we dat je op een gevoelige manier en meteen reageert op het gedrag van het kind. Je past je reactie aan het kind aan. Bijvoorbeeld: Wanneer een baby huilt, laat je hem niet een half uur huilen voor je reageert. Je gaat naar hem toe, neemt hem op, spreekt zacht tegen hem en streelt hem over zijn rugje.
2.3 De kruiper (6 – 18 maanden)
2.3.1 Fysieke ontwikkeling A
Lichamelijke ontwikkeling
6 maanden 7 maanden 8 maanden 9 maanden 10 maanden 11 maanden 12 maanden
Jongens
Meisjes
gewicht: 8000 g lengte: 67,5 cm gewicht: 8450 g lengte: 69,5 cm gewicht: 8700 g lengte: 71 cm gewicht: 9000 g lengte: 72 cm gewicht: 9400 g lengte: 73 cm gewicht: 9600 g lengte: 74 cm gewicht: 10 000 g lengte: 75,5 cm
gewicht: 7700 g lengte: 66 cm gewicht: 8100 g lengte: 67,5 cm gewicht: 8400 g lengte: 68,5 cm gewicht: 8800 g lengte: 70,5 cm gewicht: 9050 g lengte: 71,5 cm gewicht: 9450 g lengte: 73 cm gewicht: 9750 g lengte: 74 cm Bron: Brieven aan jonge ouders
115
Copyright Plantyn B
Motorische ontwikkeling > Grove motoriek De rugspieren zijn nu volop in ontwikkeling. Dit heeft tot gevolg dat de baby zich rond 7 maanden volledig kan draaien. Dus niet enkel van buik naar rug, maar ook van rug naar buik. Rond de achtste maand kan de baby zitten zonder steun. Ook de beenspieren ontwikkelen zich. Rond 10 maanden kunnen de meeste kinderen kruipen. Rond 11 maanden leren baby’s staan met steun. Sommige slagen er zelfs in om al enkele passen te zetten (met of zonder hand). Rond 12 à 14 maanden leren kruipers lopen. > Opmerkingen – Niet alle kinderen kruipen. Deze fase wordt door heel wat kinderen overgeslagen. Dat betekent niet dat die kinderen een motorische achterstand opbouwen. – Sommige kinderen kruipen niet, maar bilschuiven*. Dit kan geen kwaad voor de lichamelijke ontwikkeling. > Fijne motoriek De motoriek verfijnt meer en meer. Deze ontwikkeling gaat hand in hand met de onderzoekende ingesteldheid van de baby (zie sensomotorische en cognitieve ontwikkeling). De kruiper kan voorwerpen van de ene hand naar de andere hand doorgeven. Rond 8 à 9 maanden leert het kind de pincetgreep* (ook de schaargreep genoemd). Dat is de greep waarmee de baby een voorwerp tussen wijsvinger en duim vastneemt. Later kan de kruiper steeds meer zijn vingertoppen gebruiken. Dit helpt hem om voorwerpen te betasten. Rond 10 maanden vindt de kruiper het leuk om allerlei gebaren na te doen, zoals wuiven, een kusje gooien, in de handjes klappen.
116
Copyright Plantyn C
Sensomotorische ontwikkeling Dankzij de motorische ontwikkeling die de kruiper doormaakt, kan hij zijn handjes gebruiken als echte onderzoeksinstrumenten. Hij bekijkt en betast voorwerpen voor hij ze naar zijn mond brengt. De kruiper kan dit doordat hij voorwerpen van de ene hand naar de andere hand kan doorgeven. Hij voelt steeds beter het verschil tussen warm en koud, hard en zacht, ruw en glad. Doordat de kruiper steeds beter zijn vingertoppen kan gebruiken, toont hij interesse voor allerlei gaatjes, waar hij met zijn wijsvingertje graag in peutert. Hij krijgt ook steeds meer oog voor detail. Daarnaast zullen de nieuw ontwikkelde vaardigheden ertoe leiden dat hij steeds meer zelf wil proberen, zoals zelfstandig eten. Omdat zijn opmerkingszin voor allerlei herkenbare geluiden (zoals de telefoon, deurbel) groeit, kunnen deze omgevingsgeluiden de kruiper verstoren in zijn slaap. Baby’s van deze leeftijd vinden het leuk om te experimenteren met zelfgemaakte geluidjes of om geluidjes na te doen.
2.3.2 Psychische ontwikkeling A
Cognitieve ontwikkeling > Geheugen De baby ontdekt patronen in het dagelijks leven. Dingen die steeds op dezelfde manier gebeuren, woorden die terugkomen, geluiden die iets aankondigen, de manier waarop zijn omgeving eruitziet … De wereld wordt hierdoor een stuk voorspelbaarder en veiliger. Een baby ontwikkelt tussen 6 en 12 maanden het vermogen om een beeld in zijn geheugen vast te houden, zonder het te zien. Dit heet objectpermanentie*.
Voorbeeld: Als een balletje onder de kast rolt, zal een kind dat al objectpermanentie ontwikkeld heeft ernaar op zoek gaan. Een kind dat nog geen objectpermanentie heeft, gaat niet op zoek en begint met iets anders te spelen. Als het iets niet ziet, is het er niet. Bij een kindje tussen 6 en 12 maanden is het balletje uit zijn gezichtsveld, maar het ‘weet’ dat het niet weg is. Het heeft een voorstelling van het balletje in zijn geheugen.
117
Copyright Plantyn > Leren De kruiper leert op verschillende manieren: – Door te imiteren: het kind bootst vertrouwde personen na. Voorbeeld: Mats doet de gebaren van zijn grote zus na. – Door te proberen. Voorbeeld: Febe valt geregeld op haar buikje bij het kruipen. – Door gevolgen te ervaren. Voorbeeld: Papa heeft aan Lukas gezegd om niet aan de kachel te komen. Lukas heeft het toch gedaan en zijn handje is verbrand. Hij zal in de toekomst niet meer aan de kachel komen. – Door een inzicht toe te passen: kinderen kunnen over iets nadenken en op basis daarvan een handeling uitvoeren. Voorbeeld: Ahmed heeft een speelgoedhondje aan een touw. Hij weet dat hij het hondje moet voorttrekken om het te laten blaffen. B
Taalontwikkeling De passieve taal verbetert aanzienlijk bij de kruiper. Het kind begrijpt steeds meer wat je zegt. Het slaagt er ook in om eenvoudige opdrachten uit te voeren.
Voorbeelden: > Mama zegt tegen Ariane: ‘Ga je tutje eens halen’. Ariane kruipt enthousiast naar de plaats waar haar tutje bewaard wordt. > Als papa tegen Simon zegt dat hij een flesje gaat klaarmaken, begint Simon te lachen van plezier en roept hij enthousiast: ‘mmm!’ Vanaf de tiende maand ongeveer begint de kruiper taal te gebruiken. Dit noemen we de fase van het sociaal brabbelen*. Vanaf nu wil de baby met zijn taal ook echt iets bereiken. Het gaat hier nog niet om echte taal, want de kruiper gebruikt nog geen echte woorden. Toch maakt hij op zijn eigen manier duidelijk wat hij bedoelt. De baby gebruikt woorden die hij zelf uitvindt om iets te drukken. Deze verzonnen woorden noemen we protowoorden*.
Voorbeelden: stoe = stoel, woewoe = hond. De mimiek en de lichaamshoudingen van de baby verfijnen ook steeds meer. Met deze lichaamstaal ondersteunt hij wat hij zegt. Zo wijst hij naar een object dat hij graag wil of zal hij bij een schootspelletje wiebelen, opdat je het nog eens zou doen.
Voorbeelden: > Bij het slapengaan wijst Anouk naar de lamp en roept ze ‘da, da!’. Mama begrijpt dat ze wil dat het licht blijft branden. > In de crèche steekt Arne meteen zijn armpjes in de lucht als hij zijn favoriete verzorgster Inne ziet binnenkomen. Hij wil graag opgepakt worden. C
Emotionele ontwikkeling Rond het eerste levensjaar beginnen kruipers meer emoties dan enkel lusten onlustgevoelens te ervaren. Het kind wordt koppiger, kan zich schamen,
118
Copyright Plantyn kan je overstelpen met knuffels en kusjes enzovoort. De gevoelens worden alsmaar specifieker. Zo kunnen kruipers te maken krijgen met gevoelens van angst, jaloezie, boosheid, opwinding, schuld en verrassing. Doordat we sensitief en responsief omgaan met het kind, zal het deze emoties steeds meer durven tonen. De kruiper leert dat de wereld een veilige plek is bij jou. Hij hecht zich aan jou. Jij bent voor het kind de gehechtheidsfiguur. Door de ontwikkeling van het geheugen leert een kruiper het verschil tussen zijn gehechtheidsfiguren en andere mensen, die hij niet zo goed (her)kent. Deze onbekende gezichten associeert hij niet met het gevoel van veiligheid dat de gehechtheidsfiguur bij hem oproept. Het gevolg is dat hij vaker angstig reageert en begint te wenen. We noemen dit verschijnsel vreemdenangst*. Naast met vreemdenangst krijgt de baby ook te kampen met scheidingsangst*. Door de ontwikkeling van objectpermanentie (zie cognitieve ontwikkeling) is de kruiper zich er steeds van bewust dat je bestaat, ook als hij je niet ziet. Dit kan heel wat angst opleveren als zijn vaste verzorger uit het zicht verdwijnt. De baby weet namelijk niet of hij nog terugkomt. Als je een veilig gehechte kruiper observeert, dan stel je vast dat hij: > durft te exploreren*. De kruiper gaat op verkenning, test speelgoed uit, durft kasten open te trekken enz. Dit doet hij allemaal omdat hij zich veilig voelt bij de gehechtheidsfiguren en weet dat zij voor hem klaarstaan als het misloopt.
Voorbeeld: Stef gaat met mama en papa naar de binnenspeeltuin. Hij komt er voor het eerst en gaat meteen op verkenning. Enthousiast kruipt hij rond over de matten en grijpt hij naar de ballen in het ballenbad. Zolang hij mama en papa goedkeurend ziet toekijken, voelt Stef zich helemaal in zijn sas. > veel aandacht vraagt en zich daar goed bij voelt. De kruiper wil steeds meer communiceren met zijn verzorgers en voelt zich goed als hij positieve aandacht krijgt.
Voorbeeld: Arwen heeft een tekening gemaakt en toont die meteen aan oma. Oma prijst de tekening uitbundig en vraagt of Arwen nog een tekening wil maken, voor opa. > een gezonde portie zelfvertrouwen ontwikkelt. De kruiper gelooft in zichzelf en durft dingen uit te proberen. Soms leidt dit tot een zekere zelfoverschatting.
119
Copyright Plantyn
Voorbeeld: Davy probeert zich overal aan recht te trekken. Laatst had hij het tafelkleed vastgegrepen en het wild van de tafel getrokken. > weet dat de verzorgers hem graag blijven zien, ook nadat hij stout is geweest.
Voorbeeld: Astrid heeft het glas van papa omgestoten. Papa zegt luid dat ze voorzichtig moet zijn en zet haar in haar park. Astrid zit eventjes te pruilen, maar na enkele minuutjes probeert ze alweer de aandacht van papa te trekken door grappige geluidjes te maken. D
Persoonlijkheidsontwikkeling De eigen wil van de kruiper ontwikkelt zich rond de 6de maand. Dan zul je merken dat de kruiper zijn fruitpap wegduwt als hij geen zin heeft of een speeltje weggooit als hij het beu is. Het is ook pas vanaf nu dat je de baby kunt verwennen. Voor deze leeftijd spreken we niet van verwennerij, omdat de baby geen besef heeft van zichzelf. Hij begrijpt eigenlijk nog niet dat hij een persoon is. Het is dus een fabeltje dat je een baby niet te veel mag oppakken. Hoe maak je een kind gelukkig zonder het te verwennen? Onze maatschappij wordt steeds materialistischer. Kinderen krijgen vandaag de dag heel veel. Wat kinderen in de eerste plaats nodig hebben, is echter een luisterend oor, ouders die streng zijn en grenzen aangeven. Ouders van tegenwoordig willen vaak ‘vrienden’ zijn voor hun kinderen en geven sneller toe aan hun oogappels. Ouders vroeger en nu Er zijn belangrijke verschillen tussen ouders van vroeger en nu. De ouders gaan nu vaak beiden werken en hebben minder kinderen. Ze voelen zich sneller schuldig omdat ze niet altijd beschikbaar zijn voor hun kinderen en willen hen daarom alles gunnen. Ze kiezen ervoor om meer kwaliteitstijd met hun kinderen door te brengen: samen winkelen, samen naar een pretpark ... ‘Hotel mama’ Doordat de ouders alles voor hun kinderen doen en zo lief voor hen zijn, gaan de kinderen minder snel het nest verlaten. In Vlaanderen spreekt men van ‘nestklevers’, in Amerika van ‘boemerangkinderen’: kinderen die na hun studies terug thuis komen wonen. Ze hebben nooit geleerd ergens naar te verlangen. Hoe kunnen ze dan verlangen naar een eigen leven met de daaraan gekoppelde verantwoordelijkheden? Stof tot nadenken: het grootste aantal nestklevers in Europa woont in Vlaanderen. In Vlaanderen betalen ouders in tegenstelling tot in Nederland ook de studies van hun kinderen.
120
Copyright Plantyn Hoe is het zover kunnen komen? Het materialisme heeft zich sinds de jaren zestig in versneld tempo doorgezet. Het consumentisme wordt ons bijna dwangmatig opgedrongen. Het wordt moeilijker voor ouders van nu om aan al de verleidingen te weerstaan, zeker doordat kinderen het koopgedrag van hun ouders voor een groot stuk bepalen. En natuurlijk zeggen ouders ook niet vaak genoeg meer NEE. Manieren om je kind je verwennen Je kind kan verwend zijn ook zonder dat je het alles geeft. Naast materieel verwennen bestaat er namelijk ook pedagogisch verwennen (te weinig regels stellen of niet consequent zijn) en affectief verwennen (het kind op een verkeerde manier overladen met affectie). Materieel verwennen Kinderen krijgen tegenwoordig cadeaus, snoep, allerlei gadgets ... zonder dat er een gelegenheid voor is, zonder dat ze erom vragen, zelfs als ze zich niet goed gedragen. Men spreekt in dat geval van ‘hyperouders’ en in Amerika van ‘superouders’. Ze doen en kopen alles voor hun kinderen. We hebben geen tijd meer voor geduld en spiegelen ons aan wat anderen hebben en doen. We kopen soms ook dingen voor onze kinderen om hen te tonen dat we van hen houden. Maar het kind zelf is veel gelukkiger met een ouder die dat toont door samen te gaan wandelen, mee te spelen, voor te lezen, te knuffelen ... Pedagogisch verwennen
De ouders nemen in dit geval onvoldoende verantwoordelijkheid en geven het kind in alles zijn zin. Daardoor leert hij niet omgaan met grenzen en beperkingen. Dat heeft gevolgen voor zijn ontwikkeling: hij ontwikkelt geen normbesef, is snel angstig, vaak ontevreden, houdt weinig rekening met anderen, raakt overstuur als alles niet direct gebeurt. Het is niet langer de ouder die baas is, maar het kind. Het is belangrijk om kinderen ook zelf dingen te laten doen om zelfstandig te leren worden. Affectief verwennen
Dit is de ingrijpendste manier van verwennen. Het is ongezond voor het kind als je hem onvoorwaardelijk met affectie overlaadt. Dit gebeurt sneller door ouders die in hun jeugd weinig hebben gekregen (materieel en/of emotioneel) of die in onmin leven met elkaar. Zij zijn bang om de liefde van het kind te verliezen.
Een baby heeft nog geen besef dat hij anderen kan beïnvloeden. De wereld draait in zijn ogen nog helemaal om zichzelf. Hij kan zich niet inleven in de gevoelens en het denken van anderen. We noemen dit egocentrisme*. De baby heeft nog geen moreel besef. Dit wil zeggen dat hij het verschil tussen goed en kwaad niet kent. Als opvoeder moet je duidelijke grenzen stellen, want de baby voelt uit zichzelf niet aan wat hij wel en niet mag doen.
121
Copyright Plantyn 2.3.3 Sociale ontwikkeling Kruipers kunnen nog niet samenspelen met andere kinderen. Ze hebben wel aandacht voor de anderen. Ze zullen ook de aandacht van de anderen proberen te trekken, bijv. door geluidjes te maken of te schreeuwen. Kruipers beleven ook veel plezier aan spelletjes met anderen, vooral met hun gehechtheidsfiguren. Zo vinden ze het heel fijn om speelgoed op de grond te gooien, zodat mama en papa het kunnen oprapen. Ze genieten ook van schootspelletjes en contactspelletjes, zoals het gezicht van de verzorger aaien. Bij kruipers spreken we van parallelspel*, omdat ze nog niet samen spelen, maar wel naast elkaar elk een activiteit kunnen doen.
De kruiper (6 – 18 maanden) - wanneer moet je je zorgen maken? De kruiper leert op korte tijd een heleboel vaardigheden. De ontwikkeling van deze vaardigheden verloopt bij elk kind anders. Je hoeft dus niet meteen aan de alarmbel te trekken als een kind een bepaalde vaardigheid niet meteen onder de knie heeft. In sommige gevallen roep je echter wel het best gespecialiseerde hulp in. Bij een baby van 7 maanden moet je je zorgen maken als hij ... > niets of niemand met zijn ogen fixeert; > geen interesse heeft voor geluiden in zijn omgeving; > behalve huilen geen enkel geluid maakt; > zijn handen voortdurend als vuisten gesloten houdt; > nog helemaal niet speelt of grijpt; > dadelijk begint te huilen wanneer hij in de box ligt. Bij een baby van 10 maanden moet je je zorgen maken als hij … > nog niet van zijn rug naar zijn buik rolt; > niet op zijn benen wil staan en de benen kruist wanneer je hem onder de oksels vasthoudt; > niet naar een stukje speelgoed grijpt dat je voor hem houdt; > een stuk speelgoed niet van de ene hand in de andere kan overnemen. Bij een baby van 12 maanden moet je je zorgen maken als hij … > nog niet kruipt of zich op zijn billen voortbeweegt; > nog niet stevig zit; > zelfs met hulp nog geen voorwaartse stappen doet; > een voorwerp nog niet tussen duim en wijsvinger neemt.
122
Copyright Plantyn De kruiper (6 – 18 maanden): advies voor aanpak en spel 1. Nu het kind kan rondkruipen, kan het ook dingen omgooien, planten proeven, de trappen opkruipen, dingen van de grond rapen ... Bovendien grijpt de kruiper graag dingen vast om ze te betasten en steekt hij graag zijn vingers overal in (zoals in stopcontacten). Denk dus aan een veilige speelomgeving. 2. Baby’s zijn op deze leeftijd heel nieuwsgierig. Laat ze dus volop experimenteren met spel en speelgoed. Al doende zullen ze nieuwe vaardigheden bijleren. Natuurlijk mag je hen hier altijd een handje bij helpen. Dit zijn enkele voorbeelden van spelletjes die enthousiast onthaald worden bij kinderen van deze leeftijd: > grijp- en graaispelletjes > kiekeboe- en verstopspelletjes > schoot- en tafelspelletjes > kriebel- en aanrakingsspelletjes > kliederen met water > aanwijs- en gebarenspelletjes > pruts- en vingerspelletjes > kruip- en andere bewegingsspelletjes > geschikt speelgoed > andere leuke spelletjes 3. Omdat de kruiper zich bewuster is van zijn omgeving en de patronen in het dagelijkse leven herkent, is het belangrijk om vaste rituelen in te lassen. Zo heb je een slaapritueel, een eetritueel, een opruimritueel enzovoort. Baby’s van deze leeftijd zijn erg gevoelig voor deze vorm van structuur. Gebruik ook zo veel mogelijk dezelfde woorden en voer je handelingen zo veel mogelijk in dezelfde volgorde uit. Zo kan de kruiper vermoeden wat er gaat gebeuren. 4. Door de ontwikkeling van het geheugen onthouden kruipers steeds beter hoe hun directe omgeving eruitziet. Daarom is structuur in de ruimte belangrijk. Geef meubels en speeltjes een vaste plaats. Zo kan de kruiper zelf beslissen waarmee hij wil spelen en op die manier zijn voorkeuren ontdekken. 5. Ouders moeten een goed evenwicht vinden tussen lossen en vasthouden. Te los laten, maakt het kindje onzeker, waardoor het minder zal verkennen en zich dus minder vlot zal ontwikkelen. Overbescherming heeft hetzelfde effect. De overbezorgde mama en papa kunnen het kindje hinderen in zijn verkenningstocht. Zo krijgt het kind het idee dat de buitenwereld een gevaarlijke plek is. 6. Bied het kind duidelijke regels. Zo kun je het gedrag van het kind in juiste banen leiden. Het is hierbij belangrijk dat je het kind positief blijft stimuleren. Het kind zal af en toe de regels aftasten of zich verzetten. Ook dan mag je als volwassene niet te negatief reageren. Probeer erop te letten dat je zelf het goede voorbeeld geeft en dat je goed gedrag regelmatig beloont. Als je merkt dat het kind fout gedrag gaat stellen, kun je het proberen af te leiden.
123
Copyright Plantyn B De peuter (1,5 – 3 jaar) 1 Fysieke ontwikkeling 1.1 Lichamelijke ontwikkeling De groei van de peuter verloopt trager dan die van de baby. De lichaams verhoudingen beginnen bij de peuter meer en meer te lijken op de verhoudingen bij volwassenen. Dit geldt ook voor het gebit. Op het einde van de peuterleeftijd heeft het kind zijn volledig melkgebit. Doordat de peuter controle krijgt over zijn blaas en sluitspier, is hij in staat om zindelijk te worden. Hier gaan we dieper op in bij de sensomotorische ontwikkeling.
1.2 Motorische ontwikkeling A
Grove motoriek Dit is de periode waarin de meeste kinderen leren stappen. De gemiddelde leeftijd voor de eerste zelfstandige stapjes situeert zich rond 14 à 16 maanden. Steeds meer breiden de bewegingsmogelijkheden uit en zal het kind ermee experimenteren. Lopen, klimmen, schoppen, lopen op de loopfiets, koprollen, schommelen, springen en nog vele andere bewegingen behoren steeds meer tot de mogelijkheden van het kind.
B
Fijne motoriek De peuter heeft de pincetgreep ook al veel beter onder controle, waardoor hij voorwerpen steviger kan vastnemen en steeds fijner kan werken. Hierdoor is het kind in staat om zelf handelingen uit te voeren, zoals drinken zonder te morsen, zich aanen uitkleden, deksels van potjes halen enzovoort. Kortom, de zelfredzaamheid van de peuter neemt toe.
124
Copyright Plantyn 1.3 Sensomotorische ontwikkeling
1.3.1 Op ontdekking Dankzij de ontwikkeling van de fijne motoriek en de grote drang om de dingen zelfstandig te doen, verbetert ook de sensomotoriek. Het kind wil nieuwe dingen leren. Het zal bijvoorbeeld krabbelen met een potlood, water en zand uit een beker gieten en in tijdschriften bladeren. Steeds vaker zal de peuter dingen combineren, waardoor hij er nog meer plezier aan beleeft. Zo zal hij bijvoorbeeld torens van drie blokken hoog maken, kleine objecten in gaatjes duwen, de sleutel in de deur proberen om te draaien of ringen op een stok schuiven.
1.3.2 Zindelijk worden A
Klaar voor het potje? De opvallendste sensomotorische ontwikkeling is het zindelijk worden van de peuter. Daar komt heel wat bij kijken: > In de eerste plaats moet de peuter dit lichamelijk kunnen. Hij moet voelen dat hij moet plassen of stoelgang gaat maken. Dat betekent dat hij de blaas en de sluitspier onder controle moet kunnen houden. > Ten tweede moet de peuter het begrijpen. Het is belangrijk dat het kind weet wat de volwassene van hem verwacht. Ook moet hij de link kunnen leggen tussen het potje en een plas of stoelgang maken. > Als derde moet de peuter ook willen meewerken. Wanneer hij geen interesse heeft of niet wil meewerken, zal de zindelijkheidstraining niet lukken.
B
Tips bij zindelijkheidstraining > Het is belangrijk dat je de peuter niet dwingt om op het potje te gaan. Het kind geeft zelf aan wanneer het er klaar voor is. Tussen de eerste kennismaking met het potje en de effectieve zindelijkheid, kunnen weken of zelfs maanden verstrijken. > Vooraleer je effectief met de zindelijkheidstraining kunt starten, laat je de peuter het best wennen aan het potje. Dit kun je doen door het potje op een zichtbare plaats te zetten en erover te praten. Stilaan zal de peuter interesse krijgen. > Wanneer je start met de training, zorg je het best voor vaste momenten om de peuter op het potje te zetten. Doe hem ook gemakkelijke kledij aan, want hij zal graag zelfstandig zijn broekje afdoen.
125
Copyright Plantyn > Beloon de peuter wanneer het lukt om op het potje te gaan. Dit moet niet steeds een materiële beloning zijn. Je kunt ook een ‘dikke duim’ of een applaus geven. De fijne ervaring zet de peuter aan om nog op het potje te gaan. Let erop dat je niet boos wordt wanneer het kind een ‘ongelukje’ heeft. Leg uit dat dit kan gebeuren. > Het is ook belangrijk dat het ‘potjesmoment’ een rustig en ontspannen moment is. Je kunt hiervoor zorgen door het potje op een rustige plaats te zetten en door eventueel een boekje voor te lezen, zodat het kind blijft zitten. > Je hebt een grote stap vooruit gezet wanneer de peuter zelf komt vragen om op het potje te gaan. Ook hier mag je niet vergeten dat een sociale beloning dit gedrag versterkt. Laat zien dat je dit leuk vindt en wees enthousiast. C
Wat als het misloopt? Een heleboel zaken kunnen een invloed hebben op het zindelijk worden: > De peuter kan een lichamelijk probleem hebben (zoals een blaasontsteking). Hij kan ook in een extreme koppigheidsfase zitten of bang zijn voor het potje. Dit kan ervoor zorgen dat de zindelijkheidstraining moeilijk verloopt. > Als begeleider moet je goed begrijpen dat je een belangrijke invloed hebt op het zindelijk worden van het kind. De manier waarop je reageert wanneer het kind op het potje gaat of wanneer het een ongelukje heeft, bepaalt mee het gevoel dat het kind heeft bij de training. > Ook de omgeving heeft een invloed op de training en het welbevinden van het kind. Zo kunnen spanningen (zoals ruzie of drukte), een ingrijpende gebeurtenis (zoals een nieuw broertje of zusje, een verhuis of een ziekenhuisopname) en een druk, onregelmatig dagschema het zindelijk worden bemoeilijken. Soms wil het kind plots niet meer op het potje. Meestal heeft dit te maken met een bepaalde vorm van angst, zoals angst om in de wc te vallen of om weggespoeld te worden. Probeer te weten te komen waarom de peuter bang is. Zo kun je op zoek gaan naar een gepaste oplossing. Blijf ook in de buurt wanneer de peuter op de wc of het potje zit. Dit geeft hem een veiliger gevoel.
126
Copyright Plantyn Het kan ook gebeuren dat een kind dat al zindelijk is plots niet meer op het potje wil. In zo’n geval is er een reden waarom het kind plots niet meer zindelijk is. Probeer dus uit te zoeken hoe het komt. Vaak gaat dit gepaard met een stressvolle situatie, zoals de komst van een nieuw broertje of zusje, de komst van Sinterklaas, een ziekenhuisopname. Het kan ook gebeuren wanneer het kind erg geschrokken is van iets of wanneer hij in de koppigheidsfase zit. Wanneer moet je je zorgen maken? Het is belangrijk dat je gespecialiseerde hulp inroept als het kind op 15 maanden ... s¬ nog niet zit of in elkaar zakt bij het neerzetten; s¬ moeilijk voorwerpen loslaat. Je trekt ook het best aan de alarmbel wanneer het kind op 18 maanden … s¬ nog niet loslaat; s¬ onzeker loopt, of valt zodra hij een voet probeert te verzetten; s¬ slechts één voorwerp kan vasthouden; s¬ bij het aanbieden van een tweede voorwerp het eerste laat vallen; s¬ helemaal niet speelt; s¬ onhandelbaar of overactief is; s¬ te veel in zichzelf gekeerd of passief is. Als een kind van 3 jaar niet op één been kan staan, roep je er ook het best gespecialiseerde hulp bij.
Advies voor aanpak en spel om de fysieke ontwikkeling van de peuter te stimuleren A. Aanpak Nu het kind vlot kan stappen, zul je extra op veiligheid moeten letten. Denk aan: s¬ een hekje voor de trap s¬ geen gevaarlijk materiaal (zoals puntige of scherpe voorwerpen of gevaarlijke producten) in de buurt van het kind s¬ geen planten in de leefruimte s¬ veilige stopcontacten s¬ enz. Let er ook op dat je sleutels van de deuren haalt. De peuter is erg gefascineerd door de schroefbeweging. Hij zou niet de eerste peuter zijn die zichzelf opsluit.
127
Copyright Plantyn
B. Spel De peuter kan veel, waardoor je een heel aantal verschillende activiteiten met hem kunt ondernemen: – Bewegingsspelletjes s¬ Lijnlopen: Teken een lijn op de grond en laat het kind oversteken op de lijn. Wanneer het kind wat ouder is, kun je de lijn ook laten golven. s¬ Eenvoudig hindernissenparcours: Je kunt de peuter eenvoudige hindernissenparcours laten afleggen. s¬ Evenwichtspelletjes: Wanneer je de peuter vasthoudt, kun je hem stilletjes achterover laten hellen of heen en weer wiegen. Zo leert hij zijn evenwicht vinden. s¬ Huishoudelijke karweitjes: Het kind kan helpen met een heleboel taakjes. Zo kan de peuter gewassen aardappeltjes in de pot doen, stof afnemen of borstelen. – Kijkspelletjes s¬ Spiegelbeeld: De peuter ontdekt en herkent zichzelf. Zo zal hij na-aapspelletjes in spiegelbeeld of dansen voor de spiegel heel fijn vinden. s¬ Kijken naar gezichten: Peuters vinden het heel fijn om de onderdelen van het gezicht te benoemen. s¬ Boekje kijken. – Luisterspelletjes s¬ Luisteren naar dieren: Laat het kind ook zelf dieren nabootsen. s¬ Luisteren naar ritme: Laat het kind met een potlood strepen zetten op het ritme van de muziek. – Ruik- en proefspelletjes s¬ Snuffelwandeling: Sta stil bij de geur van het verkeer, of de geuren in de tuin of in het bos. Laat het kind bewust aan dingen ruiken. s¬ Zoeken met je neus: Verstop in een kleine ruimte een zakje met een specifieke geur (koffie, munt, thee, hooi, zeep, vochtige aarde …).
128
Copyright Plantyn 2 Psychische ontwikkeling 2.1 Cognitieve ontwikkeling A
Het geheugen Het geheugen van de peuter is nog beperkt. Hij zal meerdere keren dezelfde dingen moeten ervaren vooraleer hij ze onthoudt. Zo zal hij meermaals dezelfde kast willen leeghalen, meermaals zijn hoofd stoten tegen de schommel … Pas dan zal de peuter bepaalde dingen onthouden. Als opvoeder denk je soms dat de peuter niet wil gehoorzamen en opzettelijk stout is. Hou er rekening mee dat zijn geheugen nog onvoldoende ontwikkeld is om alles te onthouden.
B
Het denken Het denken van de peuter is al erg ontwikkeld in vergelijking met het denken van de baby en de kruiper. Er is sprake van verschillende denkvormen bij de peuter: > Denken in het hier en nu*: Een peuter kan moeilijk vooruitdenken. Hij experimenteert en probeert en kan de toekomst noch de gevolgen inschatten. Bijv. Jules is met mama in de supermarkt. Hij gaat op ontdekking uit, maar al snel is hij de weg kwijt. Hij begint te wenen en roept om zijn mama. > Egocentrisme*: De peuter is ervan overtuigd dat de ander alles weet, ziet, hoort wat hij zelf weet, ziet en hoort. Hij is niet in staat om zich in het standpunt van iemand anders te verplaatsen. Bijv. Sien logeert bij oma. Via de telefoon toont ze vol overtuiging haar pijntje aan de knie aan mama. Bijv. Maxime speelt verstoppertje met papa. Hij doet zijn handen voor zijn ogen wanneer papa in de buurt komt. Zo kan papa hem niet zien. > Animistisch denken*: Voor de peuter kan alles leven en hebben alle dingen menselijke kenmerken. Bijv. Nasir botste tegen de kast en zei nadien: ‘De kast is stout!’ Bijv. Je vraagt aan Ries: ‘Wie is je vriend?’ en Ries wijst naar zijn autootje. > Magisch denken*: De peuter kent nog geen onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid. De verklaringen die hij verzint voor nieuwe dingen, zijn dan ook vaak heel fantasierijk. Logisch dat dit soms best eng kan zijn. Bijv. Sieb is plots erg bang in bad. Hij zegt dat de speelgoedkrokodil hem wil bijten. Bijv. Sommige peuters zijn bang om mee doorgespoeld te worden in de wc. > Voorwerpen sorteren: De peuter krijgt stilaan zicht op categorieën. De categorie auto’s, poppen, sokken, ronde dingen en vierkante … > Oorzaak en gevolg: Het kind leert dat zijn gedrag gevolgen heeft. Bijv. Fatimé weet dat ze in de hoek moet staan als ze een ander kindje pijn doet.
129
Copyright Plantyn Advies voor aanpak en spel om de cognitieve ontwikkeling van de peuter te stimuleren A. Aanpak De peuter denkt in het hier en nu en kan dus moeilijk wachten. Het is daarom belangrijk dat je zijn wachttijd ordent.
Voorbeeld: Mama zegt tegen Bas: ‘Nog één keer slapen en dan ga je naar oma.’ De peuter kan zich nog niet in jouw standpunt verplaatsen. Hij zal je dus beter begrijpen als je de dingen uitlegt vanuit zijn standpunt.
Voorbeeld: Liesje slaat je in het gezicht tijdens een spelletje. Het is dan niet voldoende om ‘au’ te zeggen. Je moet echt aan Liesje uitleggen dat het pijn doet als ze je slaat. B. Spel Je kunt via rollenspel inspelen op de fantasie van de peuter. Niet enkel speelgoed zoals een winkeltje, poppen, een boormachine en blokken dragen hiertoe bij. Ook verkleedkledij en accessoires zetten het kind aan tot fantaseren. Je zult zien dat oudere peuters ook in staat zijn om zelf verhalen te verzinnen.
Voorbeeld: Jan gaat in een lege kartonnen doos zitten met een emmer op zijn hoofd. Hij verbeeldt zich dat hij een piloot is van een ruimteraket.
130
Copyright Plantyn 2.2 Taalontwikkeling Tijdens de peuterperiode begrijpt de peuter steeds meer woorden en formuleringen: zijn passieve taalkennis groeit. Ook zijn eigen taalgebruik verbetert: zijn actieve taalkennis groeit dus ook. Hieronder vind je een overzicht van de verschillende stadia die het kind in zijn taalontwikkeling doorloopt. Leeftijd
Typische kenmerken
1 jaar tot 1,5 jaar
De peuter zegt zijn eerste woordjes. Bijv. mama, papa, woewoe (= hond). Deze woordjes hebben te maken met personen, objecten, speelgoed en dieren uit de omgeving van de peuter. Wanneer de peuter een woord gebruikt, kan het verschillende betekenissen hebben. Enkel mensen die de peuter goed kennen, begrijpen hem. Bijv. ‘Poes!’ kan volgende betekenissen hebben: – Ik wil de poes aaien. – Daar loopt een poes. – Wat een enge poes. We spreken ook wel van eenwoordzinnen*. Door middel van intonatie en één woord probeert de peuter zich uit te drukken. Steeds vaker maakt de peuter eigen woordjes. Bijv. parteline (= praline), baaschopkesschappen (= boodschappen doen). De peuter kan zich beter verstaanbaar maken, doordat hij tweewoordzinnen* begint te gebruiken. Het zelfstandig naamwoord wordt vervolgd door een ander woord, bijv. een werkwoord. Bijv. ‘Poes weg’ (= de poes is weg). Het is ook opvallend dat de peuter zichzelf bij de voornaam noemt. Rond deze leeftijd spreken we ook van de eerste vraagperiode*: ‘Wat is dat?’ De peuter is geïnteresseerd in de betekenis van verschillende voorwerpen. De peuter kan zich steeds beter uitdrukken, doordat hij in staat is om meerwoordzinnen* te gebruiken. Het gaat hierbij om een koppeling van drie tot vijf woorden.
1,5 jaar tot 2 jaar
2 jaar tot 3 jaar
Toch is er nog geen sprake van correcte zinnen. De peuter zet meestal het belangrijkste woord vooraan. Voorbeelden: > Koek ikke eten of niet bad gaan. > Wiebe ook slaap! > Mama moe als ze stap!
131
Copyright Plantyn Advies voor aanpak en spel om de taalontwikkeling van de peuter te stimuleren A. Aanpak Om de taal te stimuleren, is het goed om veel te praten met de peuter. Hoe meer er met de peuter gepraat wordt, hoe meer woorden hij zal kennen en hoe beter hij de taal leert spreken. B. Spel Zoek leuke versjes en liedjes om het kind aan te leren. Op het einde van de zin kun je een woord weglaten. Zo stimuleer je de peuter om met jou mee te doen. Ook geregeld een boekje voorlezen of ‘met het kind’ lezen, zorgt voor een goede taalontwikkeling.
2.3 Emotionele ontwikkeling
2.3.1 Peuterangsten
Doordat de peuter experimenteert, op ontdekking gaat en een grote fantasie heeft, kan hij soms angstig worden. We bespreken enkele veel voorkomende peuterangsten: Angst voor vreemden De confrontatie met een onbekend persoon is voor de peuter soms angstaanjagend. Daarom is het goed om de angst van de peuter voor te zijn, door hem bijvoorbeeld rustig voor te stellen aan de nieuwe persoon. Zo kun je de peuter het best voor het slapengaan nog wat laten spelen met de nieuwe babysitter. Als hij dan ’s nachts wakker wordt, zal hij de babysitter herkennen en niet of minder bang zijn.
132
Copyright Plantyn Angst voor vernietiging De peuter begrijpt nog niet zo goed dat hij een persoon op zich is. Hij voelt zich versmolten met zijn omgeving. In die omgeving ziet hij soms dingen verdwijnen of vernietigd worden. Denk maar aan een pluisje dat in de stofzuiger wordt gezogen, een klein stukje speelgoed dat meegezogen wordt in de badafvoer of stoelgang die door de wc wordt gespoeld. Doordat de peuter onvoldoende kennis heeft van de verschillende vloeistoffen en vaste stoffen, denkt hij algauw dat wat hij ziet, ook met hem kan gebeuren. Die grote hoeveelheid water kan door het kleine afvoergaatje, waarom hij dan niet? Angst voor afzondering Een peuter is vaak erg angstig wanneer hij alleen is. In de eerste plaats omdat hij slim genoeg is om te beseffen dat hij alleen vrij hulpeloos is. Dagelijks ondervindt hij dingen die hij nog niet kan. In de tweede plaats denkt hij nog steeds (zoals de baby) dat mensen ophouden te bestaan wanneer hij ze niet meer ziet. Een peuter zal dus af en toe twijfelen of je er nog wel bent als hij je niet ziet. Dit verklaart waarom het slaapmoment moeilijk verloopt bij sommige peuters. Het is aangewezen om in de buurt te blijven tot de peuter slaapt, of om zijn deur op een kiertje te laten, zodat hij de geluiden die je maakt, kan horen. Angst voor verandering Peuters hebben net zoals alle kinderen veel nood aan structuur. Wanneer je ze uit hun vertrouwde omgeving haalt of als er iets verandert in de omgeving, kan de peuter angstig worden. Als je op vakantie gaat of als de peuter ergens gaat logeren, laat je hem het best zo veel mogelijk vertrouwde spulletjes meenemen. Dat geeft houvast en veiligheid aan de peuter. Andere angsten Veel peuters zijn bang voor honden. Honden maken veel lawaai (blaffen) en kunnen plotse, snelle bewegingen maken. Hier kun je een kind het meeste geruststellen door zelf kalm te blijven. Soms kunnen peuters rare angsten hebben. Ze zijn bijvoorbeeld bang van een rondvliegend pluisje, van een klein vliegje of van een mixer. Dit heeft te maken met het animistisch denken van de peuter. Hij kent menselijke eigenschappen toe aan levenloze objecten. Zo is de mixer bijvoorbeeld boos als hij lawaai maakt. Ook de fantasie speelt hierbij een rol. Een klein vliegje is misschien op zoek naar de peuter om hem op te eten.
133
Copyright Plantyn Advies om peuterangsten aan te pakken Vele peuters hebben te kampen met typische peuterangsten. Dit zijn enkele algemene tips om met deze angsten om te gaan: > Neem de angst ernstig. Je kunt dit doen door de peuter te helpen de wereld om zich heen beter te begrijpen. Met eenvoudige woorden kun je uitleggen waarom bepaalde dingen gebeuren. Voorbeeld: Je kunt aan de peuter uitleggen waar het water naartoe loopt wanneer je het bad laat leeglopen. Je kunt hierbij een eenvoudige tekening maken. Daarbij is het belangrijk om uit te leggen dat mensen niet door het afvoerputje kunnen. > Dwing het kind niet om in een beangstigende situatie te blijven. > Hoe meer begrip je toont voor de angsten van de peuter, hoe sneller ze zullen verdwijnen.
2.3.2 Jaloezie Jaloezie bestaat uit twee algemene gevoelens: > De angst om iets dat of iemand die heel dierbaar is te verliezen. > De boosheid/agressie om dat object of die persoon te behouden of te veroveren. Jaloezie steekt vaak de kop op bij de komst van een nieuwe broer of zus. De peuter is bang om aandacht en liefde van mama en papa te verliezen. Hij zal zijn jaloezie eerder stiekem uiten.
Bijv. Kris doet zijn kleine zus pijn wanneer mama niet kijkt. Ook als mama en papa elkaar knuffelen, kan de peuter zich buitengesloten voelen. Hij kan dan dingen stukmaken om aandacht te krijgen of hij kan zeuren, luidruchtig zijn …
Advies om jaloezie bij de peuter aan te pakken Peuters hebben meer dan eens te maken met jaloezie. Meestal wordt dit veroorzaakt door de komst van een broer of zus. Probeer de peuter een gevoel van veiligheid te bieden. Als hij zich niet meer bang voelt om wat hij graag ziet te verliezen, zal de nood om hiervoor te vechten verdwijnen. Je kunt de peuter hier ook op voorbereiden, door op voorhand veel te praten over de komst van een broer of zus en door er boekjes over te lezen. Ook wanneer de baby er is, kun je de peuter helpen, door hem verantwoordelijkheid te geven. Zo kan hij de fles geven of helpen bij het verversen en verzorgen van de baby.
134
Copyright Plantyn 2.3.3 Geschikte boekjes om de emotionele ontwikkeling te stimuleren Omgaan met gevoelens is erg moeilijk voor jonge kinderen. Wanneer een kind met een typisch gevoel zit of als je het kind wilt voorbereiden op een bepaalde situatie, dan gebruik je het best verhaaltjes en boekjes. Er bestaan veel boekjes over bepaalde thema’s. Deze thema’s kunnen zijn: > dood/rouwverwerking/afscheid nemen > naar school > op het potje > ziek/ziekenhuis/dokter > gescheiden ouders > blij/bang/boos/verdrietig
2.4 Persoonlijkheidsontwikkeling
2.4.1 Ontwikkeling van de wil Rond 2 jaar is het voor de peuter zover. Hij voelt sterk de behoefte om zelfstandig te zijn. Maar hier stoot hij nogal eens op grenzen: 1. In de eerste plaats is de peuter niet altijd in staat om te verwezenlijken wat hij wil. Hij krijgt regelmatig te maken met zijn eigen lichamelijke en motorische grenzen. 2. Ten tweede krijgt de peuter niet altijd uitgelegd wat hij zeggen wil. Hier krijgt hij te maken met taalgrenzen, door zijn beperkte taalontwikkeling. 3. Ten derde zeggen mama en papa soms ‘neen’. Zo krijgt de peuter te maken met de grenzen die zijn ouders of begeleiders opleggen. De peuter raakt dus meer dan eens gefrustreerd en dat uit zich vaak in boosheid en het zich afzetten tegen de ouders. Maar tegelijkertijd is de peuter bang om zich op die manier los te maken van zijn ouders. Hij verlangt naar de liefde en de geborgenheid van de volwassenen. Hij vindt het bijvoorbeeld nog altijd fijn om op de schoot van mama te zitten, gedragen te worden door papa en geknuffeld te worden voor het slapengaan. Deze gevoelens zorgen ervoor dat de peuter nog niet goed weet wat hij wil. Dat uit zich vooral in het overal ‘neen’ op zeggen. We spreken hier van de koppigheidsfase. Zoals reeds eerder vermeld, zal de peuter zijn frustraties vaak uiten in boosheid. Meestal gaat het om driftbuien*, waarbij de peuter zich op de grond laat vallen, in het rond stampt, krijst, rood wordt ....
Voorbeeld: Oona loopt rond in de leefruimte. Vol overtuiging probeert ze het hekje aan de trap open te doen. Je ziet het en wijst haar erop dat dit niet mag. Oona wordt boos en laat zich op de grond vallen.
135
Copyright Plantyn In het bovenstaande voorbeeldje krijgt Oona een driftbui. Wanneer een driftbui zich voordoet op een veilige plaats, hoef je niet meteen te reageren. Zoals reeds eerder besproken, is dit een uiting van frustratie. Het kind leert zelf frustraties en boosheid te verwerken. Driftbuien kun je soms ook voorkomen door het kind een keuze te laten maken.
Voorbeeld: ‘Wil je de rode of de blauwe trui aan?’ Wanneer er zich dan toch een driftbui voordoet, is het belangrijk dat je je niet laat meeslepen in roepen en tieren. Hiermee help je de peuter niet. Hij zal zich onveilig voelen. Laat hem wel rustig voelen dat zijn gedrag niet helpt. Advies voor aanpak bij de wilsontwikkeling van peuters Peuters willen zelfstandig zijn. Dit mag je zeker stimuleren, maar wees je ervan bewust dat je duidelijke grenzen moet stellen. Deze grenzen bieden structuur en voorspelbaarheid. Binnen de grenzen kan de peuter experimenteren. De grenzen zijn er echter ook om veiligheid te bieden.
2.4.2 Seksualiteit Wanneer de peuter zindelijk begint te worden, beseft hij stilaan dat er een verschil is tussen jongens en meisjes. Jongens plassen nu eenmaal anders dan meisjes. Op deze leeftijd zie je ook vaak dat kinderen hun geslachtsorganen aanraken.
Advies voor aanpak om de seksualiteitsontwikkeling van de peuter te stimuleren – – – –
136
Schenk niet te veel aandacht aan het gedrag. Word niet boos. Probeer het kind af te leiden. Wijs het kind erop dat het zijn geslachtsorganen niet mag aanraken in aanwezigheid van andere mensen.
Copyright Plantyn 3 Sociale ontwikkeling Bij de psychische ontwikkeling van de peuter hebben we geleerd dat de peuter egocentrisch is. Dat betekent dat hij niet in staat is om zich te verplaatsen in het standpunt van iemand anders. Hij denkt als het ware dat hij de belangrijkste persoon in de wereld is. De peuter lijkt ongevoelig, maar dat is hij niet. Hij kan zich alleen niet inleven in het gevoelsleven van een ander.
Bijv. Marijke speelt met mama een spelletje waarbij Marijke gezichtsdelen moet aanduiden. Marijke slaat mama in het gezicht. Ze beseft niet dat dit pijn doet. Vele peuters gaan naar een onthaalmoeder of een kinderdagverblijf. Daar komen ze met andere kinderen in contact. Peuters spelen nog niet samen. Je ziet wel vaak parallelspel. Hierbij spelen twee of meerdere kinderen met hetzelfde speelgoed zonder echt samen te spelen. Het is wel opvallend dat ze elkaar vaak nadoen.
Voorbeelden: > Mustafa speelt met de auto’s. Linda zit naast hem en speelt ook met enkele auto’s. > Jasper en Lisa leven zich uit in het keukentje. Ze zijn elk apart bezig, tot er ruzie ontstaat over het gebruik van de oven ... Ook solitair spel* zie je vaak bij de peuter. We spreken van dit soort spel wanneer een kind op zichzelf speelt.
Bijv. Een puzzel maken of een boekje lezen. In het kinderdagverblijf leren de peuters ook de eerste sociale vaardigheden. Hierbij denken we aan: > Leren een beurt afwachten. > Andere kindjes geen pijn doen. > Andere kindjes mee troosten wanneer ze verdrietig zijn. > De mensen aanspreken met hun naam.
137
Copyright Plantyn C De kleuter (3 – 6 jaar) 1 Fysieke ontwikkeling 1.1 Lichamelijke ontwikkeling Tijdens de kleuterleeftijd verschillen kinderen steeds meer op lichamelijk vlak. Op de groeicurve kun je zien hoeveel een Vlaamse kleuter gemiddeld groeit.
1.2 Motorische ontwikkeling A
Grove motoriek De bewegingsmogelijkheden van de kleuter worden groter doordat het kind meer controle krijgt over zijn spieren. Daardoor is de kleuter ook actiever. Fietsen, lopen, springen op één been en spelen met de bal zijn slechts enkele voorbeelden van zijn favoriete activiteiten.
B
Fijne motoriek De kleuter wordt steeds handiger. Hij kan al heel wat fijne werkjes uitvoeren.
Voorbeelden: > Imke (4 jaar) houdt ervan om kleurplaten in te kleuren. Daarbij merken we dat ze haar potlood op een correcte manier (tussen duim en wijsvinger) vasthoudt. > Bas (5 jaar) vindt het heel fijn om met de blokken ingewikkelde constructies te maken. Zo maakt hij een hele burcht. Dankzij de verfijnde motoriek vergroot ook de zelfredzaamheid van de kleuter. Hij kan zich zelfstandig aan- en uitkleden, zelf eten, zijn tanden poetsen enz.
Voorbeelden: > Karim (5 jaar) probeert zelf zijn achterwerk af te kuisen op het toilet. > Saar (4,5 jaar) oefent om met mes en vork te eten.
138
Copyright Plantyn 1.3 Sensomotorische ontwikkeling Doordat de kleuter meer controle krijgt over zijn bewegingen, kan hij bepaalde bewegingen gerichter uitvoeren.
Voorbeelden: > Nand (4,5 jaar) kan de bal vangen die papa gooit. > Oona (5 jaar) leert fietsen zonder steunwieltjes. Advies voor aanpak en spel om de fysieke ontwikkeling van de kleuter te stimuleren > Moedig de kleuter aan om verschillende activiteiten te doen die de grove en fijne motoriek stimuleren, bijv. een constructiespel spelen, puzzelen, stempelen en schilderen, touwtjespringen, met de bal spelen, turnoefeningen doen, fietsen. > Geef de kleuter de kans om dingen zelfstandig uit te proberen, bijv. zich aan- en uitkleden, tanden poetsen, veters knopen, het achterwerk afvegen, met mes en vork eten, een staartje maken in het haar, zich wassen. Maak je niet kwaad als er iets misloopt, maar stimuleer de kleuter om het opnieuw te proberen.
139
Copyright Plantyn 2 Psychische ontwikkeling 2.1 Cognitieve ontwikkeling
2.1.1 Het geheugen Vanaf de kleuterleeftijd ontwikkelen we de eerste bewuste herinneringen. Hoe het komt dat net vanaf deze leeftijd herinneringen worden opgeslagen, is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk heeft het met de taalontwikkeling te maken. Door de taal slagen we erin een aantal zaken een plaats te geven. Door middel van taal kunnen we makkelijker herinneringen oproepen, waardoor we ook beter kunnen structureren en ordenen.
2.1.2 Fantasie Fantasie als basis voor spel De kleuter slaagt er gedeeltelijk in om werkelijkheid en fantasie te scheiden. Meestal gebruikt de kleuter fantasie bij het spel. Hij kan toch nog erg opgaan in zijn fantasie en er echt in geloven.
Voorbeeld: De juf heeft een boekje gelezen over goede monstertjes. Het is tenslotte de griezelweek op school. Wanneer Liesje (4 jaar) thuis in bed ligt, is ze ervan overtuigd dat er goede monstertjes onder het bed zitten. Mama mag de kamer niet binnenkomen, want dan gaan de monstertjes weg en zal Liesje slecht slapen. Althans, dat gelooft ze zelf. Je zult ook merken dat de kleuter veel fantasie gebruikt wanneer hij anderen imiteert. Imitatiespel komt veel voor bij kleuters. Ze spelen situaties na die ze hebben meegemaakt. Daarbij zullen ze vaak andere betekenissen toekennen aan bepaalde voorwerpen (= fantasie).
Voorbeeld: Mirthe (5 jaar) speelt in de tuin. Ze doet alsof ze in de dierentuin rondwandelt met haar pop. De pop heeft honger. Mirthe neemt een blaadje van de grond en beeldt zich in dat het een koekje is. Ze geeft het koekje aan de pop. (De dag voordien was Mirthe met mama naar de dierentuin geweest en heeft ze een koekje gekregen toen ze honger had). Kleuters spelen ook al rollenspelen. Daarbij verdelen kinderen de rollen (bijv. mama, papa, kindje). Hier speelt de fantasie ook mee. Een rij stoelen wordt omgetoverd tot een lange trein of als de kinderen schooltje spelen, doet de knuffelbeer ook mee.
140
Copyright Plantyn Fantasie als verwerking Een kind verwerkt veel van wat er overdag gebeurd is door de situatie na te spelen.
Voorbeeld: Kas (5,5 jaar) heeft Wim gestampt op de speelplaats. De juf heeft het zien gebeuren en wordt boos op Kas. Hij moet vijf minuten tegen de muur staan. Wanneer Kas thuiskomt, speelt hij de situatie na met zijn knuffelbeer. Hij zegt luidop: ‘Je mag geen kindjes pijn doen. Ga maar tegen de muur staan!’ En hij zet zijn beer tegen de muur. Fantasie en angst Kleuters houden van tekenfilms en sprookjes. Toch moeten we hiermee opletten, want in elk sprookje en in elke tekenfilm is er ook een ‘slecht’ personage. Kleuters kunnen zo opgaan in hun fantasie, dat ze ook effectief angstig kunnen worden en de grens met de werkelijkheid niet goed zien.
Voorbeeld: Karim (3,5 jaar) en Naïma (4,5 jaar) kijken naar Sneeuwwitje. Op het moment dat Sneeuwwitje het bos in vlucht, roept Naïma: ‘Papa, het is dat enge stuk weer! Kun je doorspoelen?’ Slimme fantasie Kleuters gebruiken ook fantasie om een verklaring te geven aan zaken die ze niet begrijpen.
Voorbeeld: ‘Er wonen mensen in de tv’, zegt Jan. Zo probeert hij te verklaren hoe het komt dat we mensen zien op tv. Kleuters gebruiken hun fantasie ook om eigen fouten te omzeilen.
Voorbeeld: Sien (5 jaar) heeft op de tafel gekleurd. Wanneer mama vraagt waarom ze dat gedaan heeft, zegt Sien: ‘Mijn blad begon te dansen en ik kon het niet meer vangen!’
2.1.3 Het denken (Piaget) Piaget was een Zwitsers psycholoog die het denken van kinderen bestudeerde. Zo ontdekte hij dat kleuters anders denken dan schoolkinderen en volwassenen. Hij kon dit bewijzen aan de hand van de welbekende conservatieproef*. Start van de proef: Je doet in twee identieke glazen evenveel limonade. Kleuters zullen het met je eens zijn dat er evenveel limonade in beide glazen zit.
141
Copyright Plantyn Volgende stap: Je giet voor de ogen van de kleuters één van de twee glazen over in een derde glas, dat breder, maar minder hoog is. Het is opmerkelijk dat de kleuters vinden dat er in het hoge, smalle glas meer limonade zit.
Hoe komt dit? 1. Gecentreerdheid: De kleuter houdt slechts met één kenmerk rekening. In de proef met de glazen is dat de hoogte van het glas. Hij vergeet dat de breedte ook meetelt. 2. Reversibiliteit: Een kleuter kan de proef nog niet terugdraaien. Daarmee bedoelen we dat de kleuter in zijn hoofd de limonade van het brede, lage glas niet terug in het hoge, smalle glas kan gieten. De kleuter denkt dus onomkeerbaar. Ander voorbeeld: Een kleuter kan zich moeilijk inbeelden dat zijn ouders vroeger ook kind waren. Piaget deed meerdere proeven om aan te tonen dat een kleuter nog niet kan redeneren als een volwassene. Zo is er de proef met de pop, die aantoont dat een kleuter egocentrisch denkt (= vanuit zichzelf). De kleuter moet aan de onderzoeker zeggen wat de pop ziet. De kleuter kan dit niet en vertelt aan de onderzoeker wat hij zelf ziet. De kleuter kan zich nog niet inleven in het standpunt van de pop (= egocentrisme*). Piaget is ook tot het besluit gekomen dat kleuters het verband tussen de begintoestand en de eindtoestand van een object nog niet kunnen leggen. De volgende vragen bieden hier meer duidelijkheid over: > Waarom is het zo gevaarlijk om kleuters op hun eentje de straat te laten oversteken? > Waarom wordt een kleuter boos wanneer hij merkt dat de koekjes die hij maakte er helemaal anders uitzien wanneer ze uit de oven komen? Een kleuter ziet het begin- en het eindpunt, maar houdt nog geen rekening met het proces. De kleuter kijkt naar links en ziet een auto die nog ver weg is.
142
Copyright Plantyn Dan kijkt hij naar rechts, waar geen auto is. De kleuter zal oversteken. Hij houdt er geen rekening mee dat de auto links al bijna bij hem is op het moment dat hij naar rechts kijkt.
2.1.4 Schoolrijpheid In Vlaanderen is een kind pas schoolplichtig in het kalenderjaar dat hij 6 wordt. Toch gaan de meeste kinderen al naar school vanaf 3 jaar. Voordat een kind van 6 jaar in staat is om in klassikaal verband onderwijs te volgen, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. We spreken in dit verband van voorwaarden voor schoolrijpheid. Niet de leeftijd van het kind geeft aan of het klaar is om naar school te gaan, maar de mate van zijn ontwikkeling. > Het kind moet met andere kinderen kunnen samenwerken, het moet zich kunnen aanpassen aan anderen. > Het kind moet zich redelijk kunnen concentreren. > Het kind moet de hele dag zonder de ouders kunnen doorbrengen. > De psychische functies, zoals waarnemen, denken en onthouden, moeten voldoende ontwikkeld zijn. > Zowel het passieve als het actieve taalbezit moet voldoende ontwikkeld zijn. Hierbij kun je denken aan onder andere het kennen van begrippen als links, rechts, eraf, erbij, grootste, kleinste. In de derde kleuterklas wordt er gewerkt aan de schoolrijpheid van het kind. Er is sprake van voorbereidend lezen en voorbereidend rekenen. Het feit dat een kleuter graag taakgericht bezig is, sluit hier goed op aan. In het denken van de kleuter komt nu meer structuur. Er is meer inzicht in oorzaak en gevolg. Deze vorm van denken heeft het kind ook nodig bij de uitvoering van de taakjes die hij krijgt opgedragen. In sommige gevallen worden kleuters aan het einde van de derde kleuterklas getest om te kijken of ze eraan toe zijn om over te gaan naar het eerste leerjaar.
2.2 Taalontwikkeling De taalverwerving maakt in de kleuterperiode een stroomversnelling door. Kleuters voegen per maand een heel aantal woorden toe aan hun taalschat. Bovendien worden de zinnen langer dan bij de peuter. De kleuter maakt een onderscheid tussen hoofd- en bijzinnen en hanteert meervoudsvormen. Hoewel er natuurlijk nog wel eens iets fout gaat, is het taalbezit van de kleuter meestal vrij goed. Het kind is goed te verstaan.
143
Copyright Plantyn Bij de peuter bespraken we de eerste vraagperiode (‘wat is dat?’). Bij de kleuter wordt het pas echt duidelijk dat de taal nauw verbonden is met het denken. Wanneer het kind zo’n vier jaar oud is, stelt hij geregeld ‘waaromvragen’. We kunnen hier spreken van de tweede vraagperiode*.
Enkele voorbeelden: > ‘Wat doe jij daar?’ > ‘Waarom doe je dat?’ > ‘Waarom valt een vliegtuig niet naar beneden?’ > ‘Waarom kan de poes niet praten?’ De kleuter is vaak nog tevreden met weinigzeggende antwoorden.
Enkele voorbeelden: > ‘Hoe kan de auto rijden?’ – ‘Omdat papa het sleuteltje heeft omgedraaid.’ > ‘Waarom is het gras groen?’ – ‘Omdat het er zo mooier uitziet.’ De kleuter begrijpt alles letterlijk. Hij beseft nog niet dat één woord meerdere betekenissen kan hebben en dat woorden ook in figuurlijke zin gebruikt kunnen worden.
Voorbeeld: Lena (15 jaar) zegt aan haar vriendin: ‘Ik denk dat die jongen mij probeerde te versieren’. Haar jongere zusje Flore (5) hoort dit en vraagt: ‘Had hij dan slingers en ballonnen bij?’
144
Copyright Plantyn 2.3 Emotionele ontwikkeling In de kleuterperiode krijgt het kind meer oog voor de wereld om zich heen. Hierbij is de kleuter op concreet niveau in staat om mee te leven met anderen. Dat wil zeggen dat de kleuter meeleeft met een ander als hem of haar iets overkomt in zijn bijzijn. Hierbij zien we dat de kleuter in staat is om emoties van anderen te benoemen.
Voorbeeld: Miklos (4 jaar) is gevallen op de speelplaats en huilt omdat hij pijn heeft aan zijn knie. Louise (5 jaar) zag het gebeuren en zegt met een heel droevig gezicht dat Miklos pijn heeft. Zowel de fantasie als de angsten spelen bij de emotionele ontwikkeling van de kleuter een belangrijke rol. Doordat het kind meer oog krijgt voor de wereld om zich heen, zien we dat het meer dan vroeger wordt geconfronteerd met nare gebeurtenissen.
Voorbeeld: De oom van Janne (5,5 jaar) ligt in het ziekenhuis. Janne vraagt als ze van school komt telkens meteen of ze op bezoek mag gaan. Ze maakt dan tekeningen om aan haar oom te geven. Opvoeders denken soms dat het verstandig is om kinderen weg te houden van dergelijke gebeurtenissen. Het omgekeerde is echter waar: door kinderen weg te houden van dit soort gebeurtenissen, laten ze hun fantasie de vrije loop en dit kan gevoelens van angst en onveiligheid aanwakkeren. Als er bijvoorbeeld geheimzinnig wordt gedaan over de dood van opa, dan gaat het kind zelf angstaanjagende verklaringen bedenken over het hoe en waarom van die dood. Als opvoeder kun je het best steeds proberen het kind te begrijpen. Als je iets niet begrijpt, moedig het kind dan aan om het uit te leggen.
Voorbeeld: Aaron (5 jaar) komt luid roepend binnen: ‘Er zit een beer in de tuin!’ Mama blijft rustig en stelt voor om samen een kijkje te nemen. Als ze de tuin in lopen, horen ze geritsel van de blaadjes. Aaron wijst in de richting van de struiken en fluistert dat de beer tussen de blaadjes zit. Mama legt uit dat het geritsel van de blaadjes komt door de wind. Om Aaron ervan te overtuigen dat er echt geen beer zit, lopen ze samen verder de tuin in, tot Aaron alles gezien heeft en niet meer bang is. Ga in geen geval mee in de fantasie van het kind. Zo kun je het kind extra bang maken.
Voorbeeld: Als Aaron (5 jaar) roept dat er een beer in de tuin zit, is enkel zijn oudere broer Brecht (8) thuis. Brecht doet alsof hij Aaron gelooft en neemt hem mee de tuin in. Hij fluistert dat hij de beer inderdaad heeft gezien, maar dat hij hem eens een lesje zal leren. Hij schopt zijn voetbal in de richting van de struiken. Aaron is ondertussen in grote paniek weer naar binnen gelopen. Je helpt de kleuter het best door eerst in te gaan op zijn fantasie en dan uit te leggen hoe het werkelijk zit.
145
Copyright Plantyn 2.4 Persoonlijkheidsontwikkeling
2.4.1 Identificatie De identificatie* van de kleuter hangt nauw samen met de sociale ontwikkeling (zie verder). Al van in de kleuterfase doen kinderen moeite om bij de groep te horen. Een kleuter wil erbij horen en om dat te bereiken imiteert hij het gedrag van andere kleuters. Het erbij willen horen vormt in grote mate de basis voor het sociale gedrag van de kleuter. Voorbeeld: Als Elenoor (4) met mama naar het speelpleintje gaat, wil ze meteen op de schommel als ze ziet dat er een ander kindje aan het schommelen is. Als ze ziet dat er een kindje fijn in de zandbak bezig is, vraagt ze meteen om ook in de zandbak te spelen. Niet alleen imitatie van anderen is belangrijk, maar ook identificatie. In dat geval gaat het niet om één enkel gedragsaspect dat wordt nagedaan, maar om het nadoen van de gehele persoon. De kleuter identificeert zich veelal met de ouder die van hetzelfde geslacht is. De identificatie draagt dus bij tot de persoonlijkheidsontwikkeling van de kleuter. Bij de kleuter is een duidelijk besef aanwezig dat hij/ zij een jongetje of een meisje is. Ook van anderen weet hij dit, dus ook van papa en mama. Het kleutermeisje identificeert zich als gevolg hiervan met haar moeder, de kleuterjongen identificeert zich met zijn vader. Een jongetje wil precies zo zijn en worden als zijn vader; een meisje wil precies zo zijn en worden als haar moeder. In welke mate dit tot geslachtsgebonden gedrag leidt, hangt natuurlijk af van de rolverdeling in het gezin. Wie werkt er? Wie zorgt er voor het huishouden en de kinderen? Ook andere factoren spelen een rol, bijvoorbeeld: hoe wordt er gereageerd op typisch ‘ouderwets’ meisjes- en jongensgedrag? Mag een jongen net als een meisje huilen of krijgt hij dan te horen: ‘Je lijkt wel een meisje’? Mag een meisje in een boom klimmen of krijgt zij dan te horen: ‘Je lijkt wel een jongen’? Dergelijke uitspraken worden helaas nog altijd veel gemaakt.
146
Copyright Plantyn 2.4.2 Zelfbeeld Het zelfbeeld* ontwikkelt zich dankzij de sociale ontwikkeling. Dit gebeurt in eerste instantie vooral doordat anderen het kind informatie geven over hoe zij het kind zien. Dit betekent dus dat een kind leert wie hij is door wat anderen tegen hem zeggen en hoe ze zich tegenover hem gedragen. Met name datgene wat de ouders tegen het kind zeggen of doen is van groot belang.
Enkele voorbeelden: > Florence (5 jaar) zegt tegen mama dat ze denkt dat de kindjes van de klas haar niet leuk vinden, omdat ze schoenen draagt van Plop. > Tibo (4,5 jaar) vertelt stralend dat de juf heeft gezegd dat hij heel lief was voor Mohamed toen die gevallen was. De manier waarop kinderen benaderd worden tijdens de kleuterleeftijd heeft een sterke invloed op hun zelfbeeld. Dat zelfbeeld heeft op zijn beurt een belangrijke invloed op de ontwikkeling van het kind. Hoe positiever het zelfbeeld, hoe meer het kind in zichzelf zal geloven en hoe meer het dus zal openstaan voor nieuwe dingen in de verdere ontwikkeling. Advies voor aanpak en spel om de psychische ontwikkeling van de kleuter te stimuleren A. Aanpak Een kleuter kan nog niet altijd een onderscheid maken tussen werkelijkheid en fantasie. Daarom kun je beter niet te ver meegaan in de fantasie van de kleuter, want dit roept soms angsten op. Pas ook op dat de verhaaltjes die je vertelt niet te echt lijken. Als je gromt als een boze wolf, kan de kleuter eventjes twijfelen of je misschien echt een wolf bent. Elk kind reageert anders: sommige kleuters houden van wat spanning, andere kleuters hebben de neiging om angstig te reageren. Het zelfbeeld van de kleuter ontwikkelt zich. Hierbij halen we enkele aandachtspunten aan: 1. Geef het kind het gevoel dat het iets kan. 2. Geef het kind de kans om zelfstandig dingen te doen. 3. Stimuleer het kind als het nieuwe dingen zelf probeert te doen. 4. Moedig het kind aan, bijvoorbeeld als iets dreigt mis te lopen. 5. Prijs of beloon het kind als het gewenst gedrag vertoont. B. Spel Het spel van de kleuter verandert heel erg in vergelijking met het spel van de peuter. Samenspel of coöperatief spel wordt mogelijk. Er is sprake van rolverdeling in het spel. Bijvoorbeeld: jij bent vader en ik ben moeder. Themaspel is erg aan te raden. Zo kan het kind zijn inlevingsvermogen onbeperkt gebruiken en kan het veel bijleren over verschillende thema’s.
147
Copyright Plantyn 3 Sociale ontwikkeling 3.1 Eerste vriendjes Doordat het kind naar de kleuterklas gaat en een hele dag gescheiden is van zijn ouders, vertoont het steeds minder gehechtheidsgedrag. Een veilig gehecht kind heeft thuis geleerd om met gevoelens en emoties om te gaan, om conflicten op te lossen en om anderen te vertrouwen. Dankzij dit proces is het kind in staat de relaties met andere mensen en kinderen (buiten het gezin) uit te bouwen. Kleuters hebben nog geen echte vrienden. Iemand die zij als vriend benoemen, is iemand die vriendelijk en lief is en met wie ze leuk kunnen spelen. Vriendschappen zijn met andere woorden nog niet duurzaam en blijven oppervlakkig. Kleuters kunnen wel een voorkeur hebben voor een bepaald vriendje, al kan dit snel veranderen. Stilaan beseft een kleuter ook dat de relatie met de kleuterjuf anders is dan de relatie met de ouders. Hij beseft dat er verschillende rollen bestaan.
Voorbeeld: Ben (4,5 jaar) zet thuis vaak een grote mond op en is soms moeilijk rustig te krijgen. Als mama of papa hem afzet in de klas en hij de juffrouw ziet, is hij echter altijd stil en braaf. Hij ervaart haar gezag duidelijk op een andere manier dan dat van zijn ouders.
3.2 Imiteren Een kleuter doet zijn best om bij de groep te horen. Om dat te bereiken, imiteert hij het gedrag van leeftijdsgenootjes.
Voorbeeld: Tibo (3,5 jaar) zit thuis met zijn treinstation te spelen. Als zijn tante en neefje Lander (4 jaar) op bezoek komen, wil Lander meteen meespelen. Even later beginnen ze allebei met de goocheldoos te spelen. Het imiteren vormt in grote mate de basis voor het sociale gedrag van het kind.
148