...
=• ....,
Omdat het nog niet overal vrede is ... - Schoolkinderen staan stil bij oorlogsmonumenten -
Mededelingenblad Oudheidkundige Kring Die Goude /
•.
Postrekening nr. 39.70.93, t.n.v. Die Goude, Gouda
Artikelen
:·~('':·. ~-1~
.( :~f~J}'
Migratie naar Gouda (II) - In de periode 1850-1975 Omdat het nog niet overal vrede is ... De ruimtelijke ontwikkeling van het pand Westhaven 65 Romeinse munten in Gouda? Goudse mensen
pagina pagina pagina pagina pagina
Rubrieken
pagina 119
Kringnieuws
pagina 122
Redactie: Jaap Rebel, Henny van Dolder-de Wit, Jan Kompagnie, Nico Habermehl Redactieadres: Westhaven 43, 2801 PL Gouda Secretariaat: Postbus 307, 2800 AH Gouda Tel.: 0182 - 517054 Penningmeesterfledenadministratie: R.F. Stijnis, Vlietenburg 32, 2804 WT Gouda Tel.: 0182 - 532278 Vor:_mgeving: Sander Hoogendoorn, Gouda
ISBN: 0168 - 0498
Illustratie omslag: Het Bevrijdingsglas uit 1947.
85 98 104 110 117
Migratie naar Gouda (II) - In de periode 1850-1975 Tanja Balkema 1
Vluchtelingen Pleegkinderen De pleegkinderen uit Duitsland, Oostenrijk en Hongarije zijn' een groep die strikt genomen niet tot de vluchtelingen behoort. De kinderen waren niet op de vlucht voor politifk- of oorlogsgeweld of -dreiging. Omdat ze echter wel (tijc;lelijk) verhuisden als gevoig van een oorlog, ze ontvluchtten honger en armoede, zijn ze in dit artikel opgenomen in de categorie vluchtelingen. Na de Eerste Wereldoorlog was de bevolking in de ons omringende landen er erbarmelijk aan toe. Er kwamen in Nederland allerlei acties op gang om de bijvoorbeeld verarmde Duitse bevolking te ondersteunen. Zo werden er hulpgoederen gestuurd naar noodlijdende gezinnen in Duitsland. Toen duidelijk werd hoe erg de Duitse kinderen tijdens de oorlog verzwakt en ondervoed waren geraakt, werden er door de Centrale voor Vakantiekinderen uit Duitsland kinderen opgehaald om in Nederland bij families aan te sterken. · Oostenrijk en Hongarije, die als één land de oorlog in waren gegaan en er als twee staten weer uitkwamen, waren tijdens de oorlog in diepe armoede geraakt. De kinderen daar waren er eveneens zeer slecht aan toe. In eerste instantie was dit niet zo bekend in Nederland. De landen lagen eenvoudigweg wat verder van ons verwijderd dan Duitsland. Toen het eenmaal wel tot de Nederlanders doordrong hoe slecht het in Oostenrijk en Hongarije met de kinderen gesteld was, werden er ook kinderen uit deze landen naar Nederland gehaald . Het Centraal Comité voor Hongaarse Vakantiekinderen werd opgericht. Dit comité kreeg plaatselijke afdelingen in onder andere Den Haag, Rotterdam en Dordrecht. Vanuit Hongarije werd ook van alles ondernomen om Nederlandse families te motiveren Hongaarse pleegkinderen op te nemen. De toenmalige Hongaarse premier Karl Huszar bracht een bezoek aan Nederland en de Hongaarse priester Nicolaus Knebel begon aan een rondreis langs Nederlandse kerken. In het begin . van de jaren twintig kwam 75% van deze zogeheten 'vakantiekinderen' die bij Nederlandse pleegouders geplaatst werden, uit Hongarije. 2 Vanuit Duitsland werden ook initiatieven genomen om Nederlanders ertoe te bewegen Duitse kinderen een tijdelijk thuis te bieden. In novemer 1922 sprak dominee Bachman uit München in de Sint-Janskerk te Gouda over de toestand van de kinderen in zijn land. Deze voordracht werd georganiseerd door de Centrale voor Vakantiekinderen uit Duitsland. 3 In de jaren twintig werden er ook in Goudse gezinnen pleegkinderen uit Hongarije, Oostenrijk en Duitsland' opgenomen. Hoeveel precies er naar Gouda zijn gekomen is niet bekend. In geheel Nederland vonden meer dan 5000 kinderen een pleeggezin. In Den Haag waren dit er ongeveer 700 in de eerste helft van de jaren twintig. In Leiden waren dit er in de jaren twintig minstens 300. In Gouda zal het getal ongetwijfeld _kleiner zijn geweest. De bemiddeling van de Hongaarse kinderen die naar Gouda kwamen geschiedde onder andere door het Leids-Hongaars Comité, het Centraal Comité voor Hongaarse pleegkinderen en door de socialistische Arbeiders Jeugd Çentrale. 4 In 1929 waren er naar alle waarschijnlijkheid twee Hongaarse pleegkinderen in Gouda. 5 Dit waren Brazsina Ferer, die in de Ketelstraat bij een familie woonde en Izapun Irina die aan de Kleiweg woonde. 6 Ongeveer acht jaren eerder waren er al twee broers uit Tidinge van Die Qoude
85
\._
Oostenrijk naar Gouda gekomen: Franz en Anton Cech uit Wenen. Franz was in 1921 in Gouda gearriveerd en Anton was hem in 1922 gevolgd, 'met een trein vanuit Weenen waarin meer pleegkinderen voor Nederlandse gezinnen zaten.' Er kwamen veel treinen aan in de grensplaats Zevenaar met kinderen uit Oostenrijk en Hongerije. De edities van de Goudsche Courant van 26 juli en van 5 september 1922 bijvoorbeeld maakten melding van de aankomst van de extra treinen uit Boedapest en Wenen met kinderen. 'De kleinen zagen er slecht uit', werd in de laatstgenoemde editie geschreven. Franz en Anton waren een jaar of dertien toen ze naar Gouda kwamen. Ze werden opgenomen door de familie De Gans. Het tijdelijke verblijf werd al in augustus 1923 omgezet in een permanent verblijf. De heer De Gans had een kaaswinkel aan de Groenendaal nummer 14. Franz en Anton hebben vanaf het begin bij hun pleegvader in de kaaswinkel gewerkt. De samenwerking verliep erg goed, zo goed zelfs dat ze enkele jaren later met z'n drieën een bedrijf begonnen dat kaas en andere zuivelproducten leverde aan winkels en markten. De broers hebben in 1934 de Nederlandse nationaliteit aangevraagd en die in 1938 gekregen. Op het moment dat ze Nederlander werden was Franz verloofd met een meisje uit Den Haag. Anton was inmiddels getrouwd met een Goudse en had al een zoon.
Joodse vluchtelingen Toen in Duitsland Adolf Hitler op 30 januari 1933 aan de macht kwam, werd het leven van de Joodse inwoners in Duitsland al snel onmogelijk. Er werd een boycot tegen Joodse middenstanders afgekondigd en velen kregen te maken met mishandelingen en · vernielingen. Meer en meer Joden vluchtten vanaf die tijd het land uit. De Nederlandse regering was niet erg enthousiast over de komst van buitenlanders. Er heerste in eigen land een hoge werkloosheid in die tijd en minister Van Schaik van Justitie greep dit aan om tegen immigratie te adviseren. Een jaar later, in 1934, werden alleen de Joden die konden aantonen dat terugkeer naar hun vaderland levensbedreigend was, toegelaten. In mei 1938 waren de regels inmiddels zo aangescherpt dat de Joden die toen nog de grens overkwamen, eigenlijk allen per definitie werden teruggestuurd. Slechts enkele duizenden slaagden er toen nog in Nederland binnen te komen. Deze maatregel moest men in november van dat jaar na de zogenaamde Reichskristallnacht enigszins terugnemen. Zevenduizend Joden werden toen legaal toegelaten. 7 De Joodse gemeenschap in Gouda was aan het einde van de achttiende eeuw, toen de Joden voor het eerst welkom waren in de stad, tot ontwikkeling gekomen. Gedurende de Franse Tijd telde de gemeenschap twintig personen. De diensten werden gehouden in het huis van de heer Cats aan de Lange Groenendaal. Een van de voorgangers in die tijd was de uit Polen afkomstige rebbe Hertz. In 1827 werd een nieuwe synagoge gebouwd en in 1892 werd aan de Oosthaven 33 (tegenwoordig 31) een Joods bejaardentehuis opgericht voor ongeveer dertig 'Israëlitische oudelieden.' Naast deze twee geb_~uwen hadden de Goudse Joden ook twee begraafplaatsen. Eén · bevond zich aan de Boelekade, de De Catharinahoeve. andere in Bloemendaal. 86 Tidinge uan Die Ooude
Er zijn tijdens het Interbellum slechts weinig Joodse vluchtelingen naar Gouda gekomeri. In 1933 bevond zich er nog geeneen in Gouda. Later zouden er ook slechts zeer weinig Joodse vluchtelingen uit het buitenland naar Gouda komen. Tegen de meeste verzoeken van en namens Israëlieten uit Duitschland om zich alhier te vestigen moest bezwaar worden gemaakt', stond er geschreven in het gemeenteverslag van 1938. Slechts vier werden er toegelaten in dat jaar, allen leerlingen van Jeugdfarm de Catharinahoeve aan de Ridder van Catsweg. DezeJeugdfarm was in 1937 opgericht door Jacobus Kahn. Het was een soort landbouwschool waar de zogenaamde 'Palestinapioniers' werden voorbereid op het opbouwen van een eigen Joodse staat. Leerlingen leerden er ondermeer Hebreeuws enJoodse geschiedenis, maar ook praktische dingen zoals land bewerken en groente kweken. Het idee hierachter was dat er onder de Joden die naar het beloofde land trokken, veel intellectuelen zaten en het Joodse volk op dat moment vooral ambachtslieden en landbouwers nodig had voor de opbouw van hun nieuwe staat. De vier Joodse vluchtelingen, die daar in 1938 onderDe hal van het joodse bejaardenhuis. dak vonden, kwamen allemaal uit Duitsland. Het waren de negenjarige Herbert Schenk en zijn acht jaar oudere broer en de veertienjarige Leo Lamb en de twaalfjarige Isaak Tiefenbrunnen. Ze bleken echter geen veilig heenkomen gevonden te hebben in de Catharinahoeve. Alle vier zijn ze tijdens de oorlog door de nazis weggevoerd en later in concentratiekampen om het leven gekomen. De Duitse directeur, Manfred Litten, en zijn vrouw en kind werden eveneens meegenomen en zijn niet teruggekeerd. · In het Verslag van de Toestand der gemeente Gouda van 1939 staat vermeld dat er op 3 april van dat jaar 40 'jeugdige Duitse vluchtelingen' in de stad arriveerden. Het is zeer waarschijnlijk dat dit Joodse kinderen waren. Deze vluchtelingen kwamen via Rotterdam en verbleven in het Verenigd Wees- en Aelmoeseniershuis aan de Spieringstraat, wat als voorlopig vluchtelingenkamp nr. 14 was aangewezen. Later in dat jaar werd het aantal vluchtelingen uitgebreid tot 120. In oktober werd het kamp al opgeheven en werd iedereen overgebracht naar Amsterdam.
Vreemdelingen uit de kuststreek Tijdens de Duitse bezetting was het kustgeb ied verboden terrein voor inwoners die niet de Nederlandse nationaliteit bezaten. Dit gold zowel voor Joodse als voor niet-Joodse vreemdelingen. De 800 buitenlandse Joden die bijvoorbeeld in Den Haag terecht waren gekomen, moesten de stad in 1940 verlaten. 8 ln Gouda bevonden zich in 1941 zo'n 247 Joden met een buitenlandse nationaliteit waarvan de meesten uit het kustgebied geëxterneerd waren. Later werden de papieren en daarmee de nationaliteit van deze Joodse vluchtelingen afgenomen en werden ze door de bezetter statenloos verklaard. De vreemdelingen uit het kustgebied die zich in Gouda vestigden, waren voornamelijk woonachtig geweest in Rotterdam en in Den Haag. Zo was er bijvoorbeeld Antoine Pelat, een hulparbeider die in 1887 in Frankrijk geboren·was. Op 5 mei 19.2,2 had hij zich in Rotterdam gevestigd en ondanks dat hij met een Duitse vrouw getrouwd was werd hij op 9 september 1940 door de Duitse bezetter uit de kuststreek uitgewezen. Hij vestigde zich in Gouda vanwaar hij in 1942 vertrok náar Frankrijk.
..,
1îdinge van Die Ooude
87
Hongaarse vluchtelingen Begin november 1956 kwamen de Hongaren in opstand tegen hun regering waarop de Sovjet-legers op 4 november 1956 Boedapest binnenvielen. In korte tijd werd de opstand in bloed gesmoord. Twintigduizend personen werden in 1956 en de daarop volgende jaren gearresteerd, ettelijke duizenden naar de Sovjet-Unie gedeporteerd en maar liefst 2000, onder wie premier Imre Nagy, geëxecuteerd. Meer dan 150.000 Hongaren vluchtten naar het Westen. De meesten van hen kwamen in Oostenrijk terecht. Na veel debatteren besloot de Nederlandse regering dat er in ons land plaats was voor niet meer dan 3000 Hongaarse vluchtelingen. De hoge woningnood werd daarbij als argument aangevoerd. Daarnaast mocht een groep van 2000 zogeheten transit-vluchtelingen in Nederland hun transport naar hun uiteindelijke bestemming overzee afwachten. In de tweede helft van november van 1956 bedroeg het aantal Hongaarse vluchtelingen in Nederland 2853. Het aantal vluchtelingen dat naar een stad als Den Haag kwam lag waarschijnlijk tussen de 200 en 250. In de tweede helft van november 1956 waren het er volgens de gegevens nog llO. In de steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht waren de aantallen respectievelijk 170, 153 en 134. In Haarlem, Leiden en Dordrecht lagen de aantallen weer iets lager: 90, 48 en 48. Gouda verklaarde zich bereid twee Hongaarse families en twintig vrijgezellen op te nemen. Dit zou dan op ongeveer 28 personen neerkomen. Eén en ander werd gecoördineerd door het 'Gouds Comité voor Vluchtelingenhulp aan Hongaarse Vluchtelingen'. WL. Schmid werd als ambtenaar speciaal belast met Hongaarse Zaken.9 Op 13 decem. her 1956 betrok de eerste: Hongaarse familie haar woning aan de Burgemeèster Gaarlandtsingel, in de wijk Korte Akkeren. Dit was het echtpaar Vörös met hun vierjarig dochtertje Veronica en de baby Imre van acht maanden. De familie was afkomstig uit de stad Györ (halverwege Boedapest - Wenen, ongeveer 120 km van Wenen verwijderd). Het gezin was zo'n drie weken daarvoor met de trein van Wenen naar Utrecht gereisd. Vandaaruit waren ze naar het woonoord Horst - America in de Peel gebracht. Dit was één van de 41 woonoorden en vakantiekampen die voor de eerste opvang van de Hongaren was ingericht. In dit woonoord waren 40 kinderen en 30 volwassenen ondergebracht. In Gouda kreeg de vader algauw een baan aangeboden bij de vuurvaste-aardewerkfabriek NV Gebr. Nagtegaal. Later bood de familie Vörös onderdak aan hun landgenoot en medevluchteling Sandor Pellinkan uit Boedapest die aan het werk ging bij metaalwarenabriek Vergunst aan de Turfmarkt. Begin januari 1957·kwam de tweede Hongaarse familie naar Gouda. Deze had een woning toegewezen gekregen aan de Koningin Wilhelminaweg, één straat van de Burgemeester Gaarlandtsingel ver~jderd. Deze familie bestond uit het echtpaar Fekete met dochtertje Judith van negen jaar en Jenö Horvath, een collega van de vader. Ook zij waren afkomstig uit Györ. Nadat ze naar Utrecht waren gereisd waren ze terechtgekomen in het woonoord Coldenhove - Eerbeek. In Gouda gingen de beide mannen per 7 januari als bankwerker aan het werk bij het Gemeentelijk Energiebedrijf. Lang hebben ze daar niet gewerkt. Het personeelsblad Vonk en Vlam meldde in juli 1957 dat ze uit dienst waren getreden. Jeno Horvath nam zelf ontslag en stapte eind mei met een treinkaartje, betaald door de gemeente Gouda, op de trein naar München om daar in het huwelijk te treden met Ilona Seper, eveneens een Hongaarse vluchteling. Bij terugkeer in Gouda kreeg hij te horen dat hij geen aanspraak kon maken op financiële hulp omdat hij zelf ontslag had genomen. Het jonggehuwde stel kon niet bij elkaar wonen omdat er vanwege de woningnood die toen ook in Goud.a heerste, geen woonruimte beschikbaar was. Er was in eerste instantie sprake van dat het echtpaar Horvath naar Helmond zou verhuizen maár dit ging op het laaste moment niet door. Uiteindelijk zijn ze na bemiddeling terecht gekomen in een woning in Capelle aan de IJssel. . 88 Tidinge van Die Ooude
Op 8 februari 1957 kwam er nog een vijfde persoon bij de familie Fekete aan de Koningin Wilhelminaweg wonen, Laslo Veszeli, een zwager van Fekete. Laslo Veszeli was eveneens afkomstig uit Györ en was in eerste instantie in Ede geplaatst. Hij ging aan het werk bij Woerlee, fabrikant voor geschilderde meubelen, gevestigd aan de Raam. Toen hereniging met zijn in Hongarije achtergebleven gezin niet lukte besloot hij op 27 maart 1957 terug te keren naar Györ. Gouda bood aan om in de loop van het jaar nog twintig vrijgezelle mannen op te nemen. Eén van de mannen die gekomen zijn, was Gyorgy Habettler. Habettler was 22 jaar en volgde als dienstplichtig militair een opleiding tot sportinstructeur toen de opstand in zijn geboortestad Boedapest uitbrak. Hij moest nog een jaar bij de Militaire Politie dienen maar besloot te deserteren. Samen met zes anderen ontvluchtte hij Hongarije en wist hij de Oostenrijkse grens bij Wiener Neustad te passeren. Aanvankelijk was het zevental van plan om naar Australië te gaan maar toen Sigmund Nagy, een van Habettlers mede-vluchtelingen, zijn zus in het kamp ontdekte, veranderden de zeven van gedachte. Deze zus, Marta Olivier - Nagy, was in de jaren twintig als pleegkind naar Den Haag gekomen en met een Nederlandse delegatie als tolk meegereisd naar het vluchtelingenkamp. In Nederland werd Gyorgy Habettler in eerste instantie in een woonoord in Twente geplaatst. Van hieruit ging hij naar zijn uiteindelijke bestemming: Den Haag. In Hongarije was Habettler een enthousiast voetballer geweest en zodoende kwam h~j al vrij snel bij ADO Den Haag terecht. Ondertussen waren er in Gouda drie Hongaarse voetbaltalenten aangekomen. Dit waren Kovacs, Bürges en Pinter. Kovacs ging bij ONA als jeugdtrainer aan de slag. Josef Bürges volgde een trainerscursus en speelde in het eerste van ONA. Gyorgy Pinter werd eveneens speler bij ONA. Omdat Habettler het als een voordeel zag te voetballen bij een dub waar landgenoten 'rondliepen', besloot h~j medio 1957 naar Gouda te verhuizen. De eerste jaren in Gouda werden de vier heren bijgestaan door twee Goudse dames die van oorsprong Hongaarse waren. Dit waren mevrouw Van Buren - Marine, door Habettler Tante Mici genoemd, en mevrouw Csinadi. Vaak waren de dames op het ONAveld te vinden om te tolken voor de Hongaarse trainers en spelers. Habettler is niet bij ONA gebleven. Na een aantal jaren bij de club te hebben gespeeld stapte hij over naar de club Gouda waar hij ook een paar maanden gevoetbald heeft. De laatste jaren van zijn voetbalcarriëre bracht hij door ONA rond 1959, met geheel links de Hongaarse trainer Kovacs. in het eerste van GSV Door Collectie J. v.d. Kley. een meniscusoperatie moest hij stoppen met voetballen. Vrij snel na zijn aankomst in Gouda vond Habettler een baan bij een Galvanisbedrijf aan de IJssellaan. Daarna heeft hij een paar jaar gewerkt bij Gouda Vuurvast aan de Goudkade. In 1960 trouwde hij met een Gomdse en het echtpaar ging wonen in de Vogelenbuurt bij de wijk Korte Akkeren, waar ~e actief waren bij de oprichting van een buurtcomité. In 1975 keerde hij met zijn vrouw terug naar Den Haag. Ook Kovacs heeft Gouda verlaten. Hij heeft zich na een paar jaren in de omgeving van Haarlem gevestigd met zijn Nederlandse vrouw. Pinter en Bürges zijn Tidinge van Die Ooude
89
beide in de Goudse regio blijven wonen. Bij Gyorgy Habettler zien we een verband tussen voormalige pleegkinderen en vluchtelingen. Hij was niet de enige die door zo'n band hier terecht is gekomen. Er is in Gouda ook een geval bekend van een voormalig pleegkind dat later als vluchteling terugkeerde naar zijn voormalige pleegfamilie. Na de Eerste Wereldoorlog was de zevenjarige Laslo Urbànyi uit Boedapest ongeveer een jaar lang als pleegzoon opgenomen geweest bij het Goudse gezin Brink. Urbànyi had na die tijd nog vele jaren met zijn pleegouders gecorrespondeerd, maar sinds 1951 was het contact afgelopen. Na de opstand in Hongarije wilde de heer Brink graag onderdak bieden aan zijn voormalige pleegzoon èn diens vrouw. Hij begon een speurtocht naar zijn voormalig pleegkind en werd hierbij geholpen door het Rode Kruis. Er kon echter alleen in de vluchtelingenkampen in Nederland en Oostenrijk gezocht worden. Gelukkig was dit voldoende: op 12 maart 1957 kwam er een brief met het bericht dat men Laslo Urbànyi had gevonden in het vluchtelingenkamp Mödling in Oostenrijk en dat hij graag, samen met zijn vrouw, gebruik wilde maken van de gastvrijheid van zijn voormalige pleegouders. Op 29 mei 1957 werd een inreisvisum verstrekt. Niet iedereen had het geluk via zo'ri contact met familie herenigd te worden. Zo woonde er sinds 1947 een zekere Irene Kiss bij pleegouders in Gouda. Haar broer kwam in 1957 in een vluchtelingenkamp in Engeland terecht. Irene en haar pleegouders probeerden om de jongen voor een jaar naar Gouda te halen. Op 26 juli 1957 werd een verzoek daartoe echter door de gemeente afgewezen. In de loop van 1957 herbergde Gouda vijftien Hongaarse vluchtelingen. Veelal waren dit vrijgezelle mannen die ergens in een pension woonden of bij een familie in de kost · waren. Deze mannen hadden over het algemeen een baan in de techniek ergens in Gouda. Sommige Hongaarse vluchtelingen bleven in Gouda. Anderen vestigden zich elders in Nederland. Er waren ook Hongaren die emigreerden naar een ander continent. Een drietal instanties boden hulp aan Hongaren die wilden emigreren: de Katholieke Emigratiestichting te Den Haag, de Stichting Oecumenische hulp aan Kerk en Vluchteling te Utrecht en de International Social Service te Den Haag. Een van de 'Goudse' Hongaren die naar overzees gebied emigreerde was Ilona Novack uit Györ. Aanvankelijk was zij geplaatst in Wijk aan Zee. In het begin van 1957 kwam zij naar Gouda, en ging ze aan het werk als strijkster bij de Goudsche Stoomblekerij 'De Drie Notebomen' aan de Kattensingel. Een klein half jaar later, op 21 juni 1957, emigreerde zij naar Brazilië.
Chileense vluchtelingen Op 11 sepember 1973 werd in Chili president Salvador Allende via een staatsgreep door Auguste Pinochet afgezet. Tegenstanders van Pinochet belandden in de gevangenis of 'verdwenen'. In 1972 waren•Joop den Uyl en Jan Pronk, die toen nog Kamerlid waren, tijdens een UNCTAD-conferentie zeer onder de indruk geraakt van Allendes 'Chileense weg naar het Socialisme'. 10 Pronk was in 1972 een van de oprichters van het Chili Comité. In heel Nederland ontwikkelde zich in de jaren '70 een sterke Chilisolidariteit. Geen enkele politieke stroming van betekenis in Nederfand keurde de dictatuur van Pinochet goed. Na de staatsgreep van 1973 sprak de Nederlandse regering openlijk haar afschuw uit over de gebeurtenissen in Chili. Op verzoek van de UNHCR (het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties) besloot de regering een flink aantal vluchtelingen uit Chili op te nemen. Tot 1979 nodigde de Nederlandse regering in totaal 1070 Chiknen uit. In de jaren 1973. - 1977 vormden de Chileense vluchtelingen de helft van alle uitgenodigde vluchtelingen in Nederland. Eind jaren '70 waren in Nederland naast het landelijke Chili Comité 45 plaatselijke · comités actief, waarvan één in. Gouda. De belangrijkste activiteit van deze comités was
90 Tidinge van Die Ooude
',·
het vrijkrijgen van politieke gevangenen in Chili, die dan veelal op uitnodiging naar Ned~rland kwamen. Voor Gouda werden de namen van deze gevangenen veelal verstrekt door Jaap Koenis, een Gouds priester die als missionaris in Chili gewerkt had. Toen hij na de staatsgreep vluchtte werd hij actief in het Goudse Chili Comité. Samen met een aantal Gouwenaren zette hij handtekeningenacties op. Er werden in Gouda en de regio ongeveer vijftien Chileense gezinnen opgevangen. Eén van de mensen die door middel van een handtekeningenactie.vrijkwam uit een Chileense gevangenis, was Oscar Catalan. Catalan was in 1945 geboren in Melipilla (55 kilometer ten zuidwesten van de hoofdstad Santiago). Hij was een van de twaalf kinderen van een landarbeider en werkte er als monteur van landbouwmachines. In oktober 1973 werd hij opgepakt omdat hij lid was van een politieke partij en van een vakbond. In 1977 werd hij vrijgelaten en kwam hij op uitnodiging van de Nederlandse . regering met zijn gezin in Gouda wonen. Hij koos voor die stad omdat er al kennissen van hem woonden. Hij werkte bij Unilever en was actief in de vakbond FNV Oscar Catalan had het zeer naar zijn zin in Nederland, maar toch verlangden hij en zijn vrouw naar Chili. In 1_995 besloot hij de stap te wagen en terug te keren. Dit deed hij in 1996. Zijn kinderen kozen ervoor in Gouda te blijven. Mede hierdoor zijn zijn banden met de stad gebleven. Toen in 1999 in het Verzetsmuseum een tentoonsteiling over Chileense vluchtelingen geopend werd, kwam Oscar Catalan over uit Chili om hierbij aanwezig te zijn. Hij ontving op die dag tevens van de gemeente Gouda de vrijwilligersprijs voor zijn verdiensten voor de Goudse gemeenschap.
Gastarbeiders Tijdens de jaren '60 ontstond er in Nederland door de snelle economische groei een structureel tekort aan arbeidskrachten. Met name in de fabrieken zat men te springen om werknemers die de machines konden bedienen. Het bedrijfsleven begon zich te richten op het werven van buitenlandse werknemers, voornamelijk in landen rond de Middellandse Zee. In eerste instantie deden ze dit op eigen initiatief, later gebeurde dit onder toezicht van de overheid. Op 9 september 1960 stapte de eerste Italiaan die officieel was geworven, in Milaan op de trein naar Nederland met een arbeidscontract voor bepaalde tijd en een woonadres op zak. Toen bleek dat er in Italië niet voldoende mannen met de juiste scholing te vinden waren ging de Nederlandse overheid zich richten op Spanje. De Spaanse mannen kwamen voornamelijk op de scheepswerven te werken. Na de Spanjaarden kwamen de Portugezen, Joegoslaven, Grieken, Tunesiërs en Turkert naar Nederland. Niet alle gastarbeiders werden officieel geworven. De meeste Marokkanen bijvoorbeeld kwamen aanvankelijk op eigen initiatief. In 1960 kwam de eerste Marokkaan aan op het station van Utrecht. Hij meldde zich bij het arbeidsbureau en kon uit tientallen banen kiezen. 11 Voor hem was echter niets geregeld. Hij moest zelf voor woonruimte zorgen en het arbeidscontract dat hij had gekregen was erg vrijblijvend. Voor de vele landgenoten die hem volgden gold lange tijd precies hetzelfde. . In Gouda was de situatie niet anders: ook hier ontstonden tekorten op de arbeidsmarkt. In Het verslag van de toestand der Gemeente Gouda van 1962 werd vermeld dat in dat jaar veel arbeidskrachten van buiten Gouda aangetrokken moesten worden. Als een bedrijf buitenlandse werknemers in dienst wilde nemen via de officiële wervingen, moesten er vaak hoge wervingskosten betaald worden. Er bestond een concurrentiestrijd om buitenlandse arbeidskrachten tussen allerlei bedrijven. Alleen de grote bedrijven konden aantrekkelijke voorwaarden bieden. Daarbij kwam dat de kleinere bedrijven niet altijd de financiële middelen hadden om de hoge wervingskosten te betalen. l ater dienden er zich buitenlanders aan waarvoor geen kosten betaald hoefden te worden (de zogenaamde volg- of kettingmigranten) en kregen de kleinere bedrijven Tidinge van Die Ooude
91
ook de gelegenheid buitenlanders in dienst te nemen. De werkgevers waren aanvankelijk erg tevreden over hun buitenlandse werknemers. De Kamer van Koophandel meldde in zijn jaarverslag van 1965 dat hun 'arbeidslust en ijver goed zijn en dat de intelligentie en het verantwoordelijkheidsgevoel meevallen.' In de Handelingen van 1967 staat dat 'het bedrijfsleven over hun werkprestatie erg tevreden is.' In 1969 meldde de Goudsche Courant echter dat 'het vast is komen te staan dat hun bedrijfsgebondenheid belangrijk minder is dan dat van Nederlanders.' De gastarbeiders die in Gouda kwamen wonen, gingen aan de slag bij zo'n 40-tal bedrijven. De bekendste werkgevers waren Uniqema (toen nog Apollo geheten), Compaxo (vleesverwerking), Melkunie, Gouda-Vuurvast (steenfabriek) en de NV Machinale Garenspinnerij. Er waren ook bedrijven vlak buiten Gouda waar veel gastarbeiders werkten zoals KVTMoordrecht (tapijtenfabriek) en de kabelfabriek in Waddinxveen.
Tabel 2: Aantallen gastarbeiders in Gouda 12
Spanjaarden Portugezen Turken Marokkanen
1965
1968
1971
14
15 30
173
900
4 34 34 583
48
Bron: Jaarverslag Kamer van Koophandel 1972. Naar Gouda zijn gastarbeiders uit vele landen gekomen. In dit verslag worden de gastarbeiders uit een viertal landen behandeld, te weten: Italië, Spanje, Portugal en Marokko.
Italianen, Spanjaarden en Portugezen De eerste gastarbeiders die naar Gouda kwamen waren, net als in de rest van Nederland, afkomstig uit Italië, Spanje en Portugal. Omstreeks 1963 kwamen de Spanjaarden en Italianen, via de officiële kanalen. Dat wil zeggen: ze waren door het ministerie van Sociale Zaken geworven in hun land van herkomst, waarbij van te voren al woonruimte en een arbeidscontract voor bepaalde tijd geregeld waren. De Italianen gingen aan het werk bij de KVT te Moordrecht. De vijftien Spanjaarden die in Gouda werkten kwamen bij de Garenspinnerij terecht. Op één Spanjaard na zijn ze na verloop van tijd allemaal weer terug naar huis gegaan.Waarschijnlijk woonden ze in een officieel pension. In zo'n pension woonde vaak een man of tien en kregen ze een paar keer per dag een maaltijd voorgezet door eeh Nederlandse kok. Koken voor Spanjaarden en Italianen bleek niet altijd eenvoudig. De cultuurverschillen die er heersen tussen verschillende bevolkingsgroepen en nationaliteiten komen aan tafel vaak leuk naar voren. Annemarie Cottàar vermeldt in haar boek een aanvaring tussen de Duitse dienstbode Martha Löchner en haar mevrouw die voortkwam uit een eetcultuurverschil: 'Zo kookte mijn mevrouw wel eens krootjes waarop ik haar vroeg: Heeft u óók zwijnen? Waar ik vandaan kom, zijn gekookte krootjes namelijk varkensvoer. Toen ik haar dat uitlegde werd ze vreselijk kwaad.' In het voorwoord van de kookboekjes die het Voorlichtingsbureau voor de Voeding speciaal voor degenen die voor Italianen en Spanjaarden koo~ten, uitgaf kan men lezen dat Italianen.ook al niet veel van gekookte bietjes en andere rode groentén moesten hebben. Behalve wat Italianen en Spanjaarden niet aten, stonden er allerlei tips en wetenswaardigheden in over wat ze wel lustten. De boekjes bevatten ook recepten van Spaanse en Italiaanse maaltijden, bestemd voor 92
Tidinge van Die Goude
WAT ZETTEH
WIJ
SPA AH
WAT ZETTEN WIJ ONZE
GAST ÉN De laatste jaren komen veel mensen uit Spanje na zonni.g e Zuiden uekken ze naar het kille Noorden. klimaat Is :i:o venchlllend. Zij spreken onze taal gebaren en gewoonten en - niet 1e vergeten - ~ze
Deel van de voorbladen van de receptenboekjes voor de Italianen en Spanjaarden. Bron: Voorlichtingsbureau voor de Voeding 1964.
VOOR?
·-11111••11111111 De laatste Jaren komen veel mensen uit !talie naar ons lan
tien personen die men kon bereiden met ingrediënten die toen allemaal in Nederland · verkrtjgbaar waren. Dit was natuurlijk heel nuttig, want producten als olijfolie en olijven waren nog niet zomaar in de supermarkt te verkrijgen in die tijd. In januart 1964 gingen twaalf Portugezen aan het werk bij Uniqema, toen nog de NV Koninklijke Stearine Kaarsenfabriek Apollo Gouda geheten. Het was waarschijnlijk toen voor het eerst dat er een groep Portugezen bij de kaarsenfabriek kwam werken want in het personeelsorgaan Kaarslicht van 11 maart 1964 werden ze in het Portugees van harte welkom geheten door de redactie van het blad. De redacteur wenste ze veel succes toe 'in Nederland en bij Gouda-Apollo in het bijzonder' en sprak de wens uit dat ze geen spijt zouden krijgen van het feit dat ze hun werk zover van hun geboorteland gezocht hadden. In het Kaarslicht van 15 april van dat jaar stond een groepsfoto van de Portugese werknemers afgedrukt. ' ... Aan de opgewekte gezichten te zien, bevalt het hen prima in hun nieuwe werkkring', was er naast hun foto te lezen. Toen de Portugezen in 1964 kwamen kregen ze door Apollo huisvesting aangeboden in enkele van de woningen die het bedrijf in Gouda in zijn bezit had. De meesten hebben daar toen gebruik van gemaakt: Sommige van de Portugese mannen hebben nog geen half jaar bij de fabrtek gewerkt, andere zijn er tot hun pensioen gebleven. Van één van de mannen is bekend dat hij met zijn vrouw naar Gouda is gekomen. Zij werkte aanvankelijk elders in de stad maar is later overgestapt naar de Kaarsenfabriek. Van een andere man is bekend dat hij eerst zijn vrouw naar Gouda heeft laten overkomen en later een nichtje. Dit nichtje ging ook aan het werk bij Uniqema. 13 · Portugese gastarbeiders. Bron: Kaarslicht 16 nr. 2 (15 april 1964).
1îdinge vanDie Qoude
9.3.
Dit is een mooi voorbeeld van ketting- of volgmigratie en waarschijnlijk was dit niet het enige geval want het aantal Portugezen in Gouda is na 1964 flink gegroeid. In 1974 woonden er 96 mensen met een Portugese nationaliteit in Gouda, waaronder 26 gezinnen met kinderen.
Marokkanen Een andere groep gastarbeiders die naar Gouda kwam waren de Marokkanen. Deze groep was aanzienlijk groter dan de Italianen, Spanjaarden en Portugezen. In 1965 arriveerden er in een keer 173 en het aantal steeg snel (zie tabel 2). Driekwart van deze gastarbeiders kwam uit het Rifgebied, een uitloper van het Atlasgebergte in het NoordOosten van Marokko. Dit gebied ligt bij de Middellandse Zee tegenover Spanje en werd in de jaren twintig door Spanje gekoloniseerd, terwijl de rest van Marokko een Frans protectoraat werd. Tot de dekolonisatie van Marokko in 1956 maakte dit gebied deel uit van Spaans Marokko. Het gebied kent hierdoor een eigen geschiedenis van onafhankelijkheid en is slecht geïntegreerd in de Marokkaanse staat. Het is het minst geärabiseerde gebied van Marokko en de bevolking spreekt er voor het overgrote deel een Berberse taal. Het is een perifeer gebied met weinig industrie en wat eenvoudige landbouw. Het biedt economisch gezien weinig mogelijkheden. Veel mannen trokken dan ook naar Europa om daar geld te verdienen. De meesten gingen in eerste instantie naar Frankrijk. Vanuit Frankrijk gingen sommigen naar Nederland. Niet alle Marokkanen kwamen via Frankrijk. Er werden ook mannen door Nederlandse bedrijven in Marokko zelf geworven. Delegaties van Nederlandse arbeidsbureaus en bedrijven gingen naar steden als Casablanca, Tanger en Rabat om geschikte en gezonde arbeidskrachten te 'ronselen.'1• De 'Goudse' Marokkanen waren in 1965 .in eerste instantie naar Utrecht gereisd omdat het bekend was dat je daar alt~jd wel een baan kon vinden. In Utrecht was op een gegeven moment echter geen werk meer voorhanden. In Gouda zaten de fabrieken wel te springen om werknemers. Toen de Goudse medewerker van het' arbeidsbureau een telefoontje kreeg van zijn collega in Utrecht met de vraag of hij nog werk had voor een groep Marokkaanse mannen, ging hij hier dan ook meteen op in. De Marokkanen gingen aan het werk bij meer dan 40 verschillende bedrijven, waarvan Compaxo, Melkunie, KVT Moordrecht en de N .V Machinale Garenspinnerij de bekendste waren. De werving vanuit het Arbeidsbureau te Gouda werd in september 1965 ter hand genomen. Het toeval wilde dat de toenmalige directeur Molenbeek goed bekend was in Marokko. Hij was namelijk een ex-marineman die tijdens zijn zeemansjaren vaak de haven van Rabat had aangedaan. Het blijft echter onduidelijk of Molenbeek zich actief heeft bemoeid met de wervingen. De werving vanuit het arbeidsbureau Gouda, die overigens vier jaren eerder ter hand werd genomen dan de officiële landel~jke werving, heeft tot begin jaren '70 geduurd. De topjaren waren 1970 en 1971. Bij de Melkunie in Gouda werkten in die jaren zo'n 3Ö à 35 Marokkanen. In eerste instantie deden zij veelal ongeschoold werk, maar later is een aantal van hen opgeklommen naar hogere functies. Het was in het Begin niet makkelijk om de Marokkaanse gastarbeiders onder te brengen. De Marokkanen hadden, voordat ze naar Gouda kwamen geen woonruimte geregeld en woonden verspreid door de hele stad, veelal in pensions. Die pensions waren eigendom van woningbouwverenigingen, particulieren en ook wel van bedrijven waar de Marokkanen werkten. 15 Er waren ook pensions in handen van Marokkanen zelf. Sommige Marokkaanse gastarbeiders kochten oude pandjes en knapten die op om er met familie, vrienden of streekgenoten in te gaan wonen . De woonomstandigheden in de meeste pensions waren erg slecht. De panden waren onveilig, er woonden over het algemeen te veel mensen in en vaak waren ze niet erg schoon. Toen in 1969 de Nederlandse overheid de werving in handen nam werd er in 94 Tidinge van Die Ooude
eerste instantie gehoopt dat de behuizing van de Marokkanen door de werkgevers goed geregeld zou worden en daardoor zou verbeteren. De bedrijven werden door de overheid namelijk verplicht voor adequate huisvesting te zorgen. Het bedrijf Compaxo richtte een pension in, in de voormalige Katholieke meisjesschool aan de Westhaven nummer 25 . Er zijn echter slechts zo'n twintig Marokkanen via de officiële werving bij Compaxo aan het werk gegaan. De rest kwam op eigen initiatief en moest zelf voor ·woonruimte zorgen. Het kwam voor dat werknemers in de gebouwen waar ze werkten ook sliepen, of dat er op fabrieksterreinen tijdelijke onderkomens in barakken werden ingericht. In 1970 werd er door de gemeente een poging gedaan om orde op zaken te stellen door een aantal pensions aan te schrijven iets te doen aan de hygiëne en brandveiligheidsvoorschriften. In 1972 werden enige pensions gesloten vanwege de slechte woonomstandigheden en werden de bewoners overgebracht naar andere pensions. Jammer genoeg bleef het daar voorlopig bij. Van de 81 geregistreerde pensions die er in 1979 waren zou nog steeds minstens een derde gesloten moeten worden op grond van de toen geldende logiesverordeningen en om brandveiligheidsoverwegingen. De meeste pensions lagen in het centrum onder meer aan de Lage en Hoge Gouwe, de Raam de Turfsingel en Westhaven. Op Westhaven 33 bevond zich een goed bezocht trefcentrum voor Marokkaanse gastarbeiders waar ondermeer Arabische films vertoond werden. In november 1973 waren er drie instanties die de gang van zaken rond de pensions coördineerden. Dit waren de politie, de brandweer en de Stichting Bijstand Buitenlandse Werknemers R(jn en Lek. Deze laatste instantie was in het leven geroepen ter ondersteuning van de gastarbeiders in ondermeer Gouda. Naast het toezicht houden op de pensions deed de stichting ook aan voorlichting aan werknemers en de Nederlandse samenleving, aan de relatie-opbouw buitenlandse werknemers en Nederlanders, onderricht in eigen taal-cultuur-historie-aardr~jkskunde en godsdienst en aan het bevorderen van zelfwerkzaamheid. Er werden daarnaast ook Nederlandse en technische cursussen georganiseerd. Aanvankelijk was het de bedoeling van de Marokkaanse mannen om slechts een paar jaren in Nederland te blijven om veel geld te verdienen zodat ze in hun vaderland een beter bestaan konden opbouwen. Dit is echter anders gelopen. Vele mannen zijn hier gebleven en hebben hun verloofdes, vrouwen en kinderen over laten komen. In de jaren zeventig vonden de meeste van deze gezinsherenigingen plaats waardoor de Marokkaanse gemeenschap in Gouda in de relatief korte tijd dat ze hier is snel is gegroeid: van J 73 mannen in 1965 naar 5190 mannen, vrouwen en kinderen in 1999.
Epiloog De verschillende groepen migranten die zich gedurende de negentiende en twintigste eeuw in Gouda gevestigd hebben zijn om uiteenlopende redenen hier naartoe gekomen. Bepaalde immigranten zijn gebleven, anderen niet. Sommige immigranten hebben duidelijke sporen en kenmerken achtergelaten, anderen zijn volledig geassimileerd en hebben zelfs hun namen 'vernederlandst.' De Duitse immigranten kwamen hier om een beter bestaan op te bouwen. De winkels die de Duitse winkeliers hadden zijn er nog, al zijn in de meeste gevallen de namen veranderd. Modehuis Bahlmann bijvoorbeeld werd Kuijt Exclusief. De Duitse dienstbodes kwamen hier teneinde veel geld te verdienen om zodoende in Duitsland een goed bestaan op te kunnen bouwen. De meesten van hen zijn teruggegaan, maar er zijn ook enkelen hier gebleven en getrouwd. Degenen die met een Nededandse man trouwden verloren daarmee hun Duitse nationaliteit en achternaam en werden zodoende 'onzichtbaar' als immigrant. 1îdinge van Die Qoude
95
/
De Belgische strohoedenmakers gingen net als vele van hun dorpsgenoten hun geluk beproeven buiten België. De reden van Gerard Fraikin om zich in Gouda te vestigen is niet moeilijk te bedenken. Zijn vrouw, de achterkleindochter van Adam Mathot, strohoedenmaker uit Bassenge, was er geboren. Aangezien de Mathots en Fraikins voornamelijk dochters kregen die voor nageslacht zorgden, zijn deze twee achternamen vrijwel verdwenen uit Gouda, wat niet wegneemt dat het nageslacht hier nog wel woont. De Belgische vluchtelingen van het Vluchtoord Gouda hadden geen speciale reden om naar Gouda te komen. Door de Nederlandse regering werden ze hier geplaatst. Ze zijn voor het overgrote deel weer teruggekeerd naar hun vaderland na de vrede in 1918. De witlofteelt in en om Gouda wordt gezien als een van de sporen die zij hier hebben achtergelaten. Iets heel anders wat ons herinnert aan deze Belgische vluchtelingen z~jn de graven van de overleden vluchtelingen op de Katholieke Begraafplaats aan de Graaf Florisweg. Het tragische lot van de Joodse vluchtelingen en de Joodse leerlingen van de Catharinahoeve is bekend. De jeugdfarm werd na de oorlog voortgezet. Enkele van de leerlingen emigreerden naar Israël, maar het internationale karakter van de farm was verloren gegaan en later is de jeugdfarm opgeheven . . De Hongaarse vluchtelingen is een groep wiens komst nog vers in het geheugen ligt bij veel Gouwenaren. De meeste namen van deze vluchtelingen vindt men echter niet meer terug in het telefoonboek. Veel van de Hongaren zijn waarschijnlijk de stad uitgegaan of hebben misschien zelfs Nederland wel verlaten. In het jubileumboek van ONA staan Habettler, Kovacs, Pinter en Bürges helaas niet vermeld. De sporen van de Hongaarse vluchtelingen zijn zo op het eerste gezicht niet erg zichtbaar. Sporen van de Chileense vluchtelingen zijn er nog wel. Het Verzetsmuseum ZuidHolland heeft in 1999 een tentoonstelling over deze groep ingericht en in de tuin van dit museum staat een boom die geschonken is door enkele vluchtelingen uit Chili, waaronder Oscar Catalan. · De meest recente groepen migranten zijn natuurlijk het zichtbaarst in de stad. In het telefoonboek staan nog Portugese namen, waaronder enkele van gepensioneerde werknemers van Uniqema. Een zeer herkenbare groep in Gouda is die van de Marokkaanse nieuwkomers. Zij zijn het grootst in aantal. De reden van de Marokkanen om hier te komen in de jaren 1960 is duidelijk: er was hier werk voor hen. In de jaren '70 en '80, toen de mannen besloten hun terugkeer naar Marokko uit te stellen, hebben er op grote schaal gezinsherenigingen plaatsgehad. De Marokkaanse gemeenschap heeft inmiddels drie moskeeën opgericht. Ook zijn er in Gouda enkele Islamitische slagerijen en bakkerijen geopend. Meer en meer Marokkanen maar ook andere immigranten beginnen een eigen onderneming, veelal een restaurant, eethuisje of specialiteitenwinkel. Zo is bijvoorbeeld aan de Lange Groenendaal door een Bosnische immigrant delicatessenwinkel 'Adriatika' geopend waar specialiteiten uit landen rondom de Adriatische Zee verkocht worden. Het aantal nieuwkomers dat naar Gouda komt stijgt ieder jaar. Zo ook de verscheidenheid aan nationàliteiten die we in Gouda aantreffen. Sommige immigranten komen hier om te werken of om zich bij een ge liefde of familielid te voegen. Anderen, zoals de vluchtelingen uit (ex-)Joegoslavië, worden door de overheid hier geplaatst. Enkele van deze migranten zullen de stad weer verlaten terwijl een groot aantal van hen zal blijven en hun bijdrage zal leveren aan het Goudse stadsbeeld en het dagelijkse leven in de stad.
96 Tidinge van Die Ooude
Noten
[email protected] 2
A. van Rijn, 'Trein tussen twee werelden' in: G.v.d. Harst & L. Lucassen, Nieuw in Leiden. Plaats en betekeni.s van
6
Vreemdeling in een Hollandse stad 1918 • 1955 (Leiden 1998) Goudsche Courant (zaterdag 4 november 1922). Van Rijn (1998). SAHM, ac 57 gemeentesecreta1ie 1921- 1930. De heer Baci<er van Ommeren van het Leids Hongaarsch Comité smurde in juli 1929 een brief aan de
7
Cottaar, ( 1998).
3 4 5
Burgemeester van Gouda met het verzoek de paspoorten van de kinderen in orde te maken.
8. Cottaar, (1998). 9 Streekarchief Hollands Midden: ac 330 Archief van hel Gouds Comité voor Vluchtelingenhulp aan Hongaarse
Vluchtelingen (1956-1959). 10 Migranten informatief (december 1998). 11 Gesprek met Aad de Moree, voormalig medewerker immiratiedienst, op 22 augustus 2000. 12 De meeste Turkse gastarbeiders zij niet opgenomen in deze tabel waarschijnlijk omdat zij in die jaren vooma· melijk woonden en werkten in Waddi_nxveen. De Italiaanse gastarbeiders zijn in zijn geheel niet opgenomen. 13 Interview met Mmja Bouwen, archielbeheerder van Uniqema op 21 maart 2000. 14 Gesprek met Tjabel Nieuwenhuizen van Stichting Meander op 19 april 2000.
i
15 IGLO, woonkrant voor mensen die in de kou staan 5 (1979) nr. 2.
.J
1
Tidinge van Die Ooude
97
Omdat het nog niet overal vrede is ... - Schoolkinderen staan stil bij oorlogsmonumenten Henny van Dolder-de Wit
De herdenkingsplechtigheden van begin mei 2001 liggen al weer enige tijd achter ons.·Omdat er rond die tijd geen Tidinge verschijnt en herdenken in feite niet aan tijd is gebonden, wordt in dit nummer i'ets verteld over Goudse scholen die een monument hebben geadopteerd, dat hetï'i nnèrt aan de Tweede Wereldoorlog. Bovendien wordt de kennis over deze m~numenten en de reden waarom zij zijn 1 opgericht weer eens opgefrist. Het initiatief om scholen aan te sporen een monument te adopteren wat herinnert aan de weede Wereldoorlog, komt van de Stichting Februari 1941. Zij dankt haar naam 'a an de Februaristaking in het eerste oorlogsjaar, als protest tegen de deportatie van onze joodse landgenoten. Het doel wat de Stichting voor ogen stond was niet dat scholen voor het onderhoud van de monumenten zorg zouden dragen, maar om er bij stil te staan waarom ze zijn opgericht: een herinnering aan gedwongen deportatie en moedig verzet. In Gouda werd dertien jaar geleden door vier scholen aan deze oproep gehoor gegeven. Uniqema richtte een Fonds op, waaruit scholen per jaar f300,- voor dit doel ontvangen. Over twee jaar wordt deze bijdrage stopgezet, de scholen zullen dan proberen de traditie op eigen kracht voort te zetten. Hopelijk meldt zich een andere sponsor, zodat het ook in de toekomst mogelijk blijft deze zinvolle traditie voort te zetten.
f
Verzamelen in de Sint-Janskerk Op woensdag 25 april 2001 komen om neger{. uur in de ochtend circa 120 kinderen, allen leerlingen uit groep 8, naar de Sint-Jan eç nemen plaats in het koorgedeelte van de kerk. Zij vertegenwoordigen de RK basisschoohABC (lokatie St. Aloysius), de Casimirschool, De Plaswijckschool en De Tandem. Na een welkomstwoord door de heer G.j. Koppenaal, directeur van de Plaswijckschool, vertelt de heer Hans Herstel, die als vrijwilliger actief is bij het Verzetsmuseum, over zijn persoonlijke herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Hij constateert dat er van de goede voornemens na de Bevrijding op 5 mei 1945 weinig terecht is gekomen. Op een muur ergens in de stad stond toen met witte kalk geschreven: 'Dit mag nooit meer gebeuren'! Hij spoort de kinderen aan respect te hebben voor de medemens, waar dan ook, zo kunnen zij helpen de vrede te bevorderen. Hij wenst de kinderen toe dat er eens een tijd aanbreekt, dat zij met de landkaart in de hand kunnen aanwijzen dat er in alle landen vrede is. Het is nu de beurt aan de kinderen om enkele gedichten De bloemstukken worden bij binnenkomst in een rij op de tafel gelegd. voor te lezen, waarvan de Foto: Wim Scholten. 98
Tidinge van Die aoude
inhoud voor zichzelf spreekt, zoals dat van Sakir, getiteld 'Oorlog':
'Ik zou willen dat het vrede is Maar ik heb het helemaal mis. Het is nu mei. Hier en daar wordt geroepen: laat de Joden vrij. Mensen kunnen niet hardop praten Alle mensen lopen bang in de straten. Het is vrede, iedereen is weer vrij En iedereen is weer blij.' Een van de gedichten uit het programmaboekje van die dag luidt: 'Geschiedenis'
'Geschiedenis over de oorlog Over die vreselijke oorlog Waarom die vreselijke oorlog? Omdat Hitler dacht dat hij de wereld kon veroveren En roeide bijna alle joden uit Veel zijn ook onder gedoken Wat een enge man.' Behalve veel gedichten bevat het boekje ook interviews met omas die de oorlog bewust hebben meegemaakt en korte stukjes door de kinderen zelf geschreven. Stephan van de Beek schrijft:
Welkomstwoord door de heer G.]. Koppenaal. Foto: Wim Scholten.
'Als ik moest onderduiken dan nam ik mee: ~ mijn gameboy om nog iets te kunnen doen - mijn hamster, anders zou hij dood gaan - kleding om aan te trekken - geld voor later.'
Op weg naar het monument: de Casimirschool Nadat de kinderen twee coupletten van het Wilhelmus hebben gezongen, nemen de leerlingen het bloemstuk van de tafel en begeven zich op weg naar 'hun' monument. De kinderen van de Casimirschool hoeven niet ver te lopen: zij leggen hurt bloemen bij het Joodse Poortje in het Raoul Wallenbergplantsoen aan de Jeruzalemstraat. Dit vormde oorspronkelijk de ingang van de Joodse begraafplaats aan de Boelekade. Na de ruiming van de dodenakker in maart 1976 1 werd besloten de toegangspoort een plaats te geven aan dit plantsoen, dat is' vernoemd naar de Zweedse diplomaat, die in de oórlog talrijke Joden uit Hongarije hielp ontsnappen. Het werd in 1980 onthuld door mevrouw S.R. Meijer-Teixeira de Mattos, voormalig directrice van het Joods Israëlisch Tehuis voor bejaarde mannen en vrouwen aan de Oosthaven 31 (gebouw De Haven),.dat in 1894 in gebruik werd genomen. In april 1943 werden de directrice, alle bewoners (op een honderdjarige zieke man na) en het personeel met de overlge in Gouda wonende Joden van hieruit in vrachtauto's naar het station gebracht. Vandaar werden zij per trein naar Westerbork vervoerd met eindbestemming Auschwitz. Alleen me.vrouw Meijer overleefde de concentratiekampen. Op het Poortje staat een Hebreeuwse tekst te lezen die vertaald luidt: 'Die geboren worTidinge van Die Ooude 99
den moeten sterven, de doden herleven'. Boven het Poortje staat onder de Davidsster een tekst uit het bijbelboek Klaagliederen van Jeremia, hoofdstuk 1 vers 12: 'Gij allen die voorbijgaat, aanschouwt toch en ziet of er een smart is gelijk aan de smart die mij getroffen heeft' 1940-1945. Op de binnenplaats van gebouw De Haven staat als enig aandenken aan de vroegere bestemming het 'metaheerhuisje'. Van daar uit werden de overleden bewoners van het Joods Tehuis naar hun laatste rustplaats gebracht, volgens Joods gebruik binnen 24 uur. Hier vindt op 4 mei, voorafgaand aan de Stille Tocht een herdenkingsbijeenkomst plaats, alvorens men zich naar de Markt begeeft. Op 16 mei 2001 werd een plaquette geplaatst, De heer Hans Herstel haalt herinneringen op aan de ter gedachtenis aan de Joodse Begraafplaats Tweede Wereldoorlog. Foto: Wim Scholten. aan de Boelekade. De bronzen herdenkingsplaat, die werd onthuld door wethouder A. Melaard, is aangebracht in de muur van de Stichting Jeugdzorg aan de Boelekade en heeft als opschrift:
Joodse Begraafplaats 'Op deze plaats lag van 1815 tot 1976 de Joodse Begraafplaats. Hier is tot 1942 begraven. De begraafplaats is geruimd in 1976, waarna de stoffelijke resten zijn herbegraven in Wageningen. Ook de grafstenen zijn daarheen gebracht. De voormalige toegangspoort is verplaatst naar het Raoul Wallenbergplantsoen aan de Jeruzalemstraat'.
Een aandachtig gehoor. .. Foto: Wim Schoften.
100 Tidinge van Die Ooude
Een andere plaquette die herinnert aan onze Joodse stadgenoten bevindt zich op de deur van de voormalige synagoge aan de Turfmarkt 25. In het Goudse stadswapen ontbreekt daar één van de zes sterren, als symbool voor de Joden die nooit meer in Gouda terugkeerden.
Openbare basisschool 'De Tandem' De leerlingen van de openbare basisschool De Tandem gaan naar de Parallelweg, waar in de berm naast het fietspad een houten kruis is opgericht, waarop staat te lezen: 'Hier viel op 30-9-'44 in dienst van zijn vaderland Toon Pille oud 23 jaar'. Anthonie Hendrikus Pille werd in Waddinxveen geboren op 18 augustus 1921 als jongste van zeven kinderen. Hij was een gewone, sportieve Hollandse jongen, die soms liever ging vissen dan dat hij de school bezocht. Hij was lid van de gymnastiekvereniging TOOS in Waddinxveen en actief in de Jongerenvereniging van de Gereformeerde kerk. Na voltooiing van zijn schooltijd ging Toon in de leer bij een stoffeerder en zadelmaker en verloofde zich met een Boskoops meisje, Jo Loef. Bij het uitbreken van de oorlog ging Toon via de Jongelingsvereniging in het verzet. Buiten medeweten van z~jn ouders hield hij zich voornamelijk bezig met het doorgeven van boodschappen aan verzetsmensen en onderduikers. In de ochtend van 29 september 1944 bracht Toon een lijst met namen van onderduikers naar het verzet in Bleiswijk. Terug in Waddinxveen vroeg een SS-er naar Toon, maar niemand kende hem natuurlijk. Een 11-jarig meisje rende naar de werkplaats van Van der Oest om hem te waarschuwen, maar zij kwam te laat. Met twee vrienden werd Toon opgepakt en voor ondervraging naar het bedieningshuisje van de Waddinxveense brug gebracht. De twee jongens mochten weer gaan, maar Toon werd voortdurend onder- ' vraagd: 'wie zijn je vrienden én wat heb je vandaag gedaan?' Toon bleef zwijgen, ook bij latere ondervragingen op het bureau van de Sicherheitsdienst in Gouda. Niemand weet wat zich daar heeft afgespeeld, in ieder geval noemde Toon geen namen. De volgende Het bloemstuk krijgt een zinvolle plaats. ochtend hoorde een spoorwegwachter een woordenFoto: Wim Scholten. wisseling, gevolgd door geweerschoten. Later op de dag vonden enkele mannen die op weg waren naar hun werk het door negen kogels getroffen lichaam van Toon Pille. Nog diezelfde middag werd hij naar Waddinxveen vervoerd, waar de bevolking met stomheid was geslagen. Op 4 oktober werd hij begraven. Na de oorlog plaatsten zijn vrienden uit het verzet het herdenkingskruis op de plaats waar Toon werd vermoord. Bij zijn graf in Waddinxveen staat te lezen: 'Niemand heeft meer liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijn vrienden'.
De RK basisschool ABC De leerlingen van de RK basisschool ABC hadden als einddoel het stadhuis aan de Markt, in het bijzonder het monument aan de noordwestelijke gevel, waarop Sint Joris met de draak staat afgebeeld. Het kwam tot stand op initiatief van het Goudse gemeente-bestuur, ter herinnering aan de vijf oorlog~jaren 1940-1945. De beeldhouwer, professor L.O. Wenckebach in Noordwijkerhout, kreeg opdracht om Sint Joris uit te beelden, als strijder voor het goede, die de draak, vertegenwoordiger van het kwaad, verslaat. 1ïdinge van Die Ooude 101
De inwijding vond plaats op 4 mei 1948. Het monument is opgebouwd uit vier grote steenblokken, elk van duizend kilo en 1 meter hoog. De totale hoogte bedraagt 5.40 meter. De tekst eronder luidt: 1940 - 1945
'Gouda herdenkt zijn mannen en vrouwen, die stierven in den strijd tegen den overweldiger. Tivee sneuvelden als soldaat in mei 1940. In het verzet vielen WM. Boe/houwer, W]. Dercksen, A. de Aandacht voor een veelkleurig verhaal vari glas-in-lood. Rijke, W Idenburg, A. de Korte, A. Nieuwenhuysen, H.L van Royen. Achllien keerden niet terug uit Foto: Wim Scholten. gevangenis of concentratiekamp; zesenveertig stierven bij bombardementen der stad. Honderdzevenendertig]oodsche ingezetenen werden weggevoerd en om het leven gebracht. Zestig burgers van de twee-en-twintighonderd, die gedwongen voor den vijand moesten werken, · keerden niet weer. In den hongerwinter steeg de ste1:fte tol het drievoudige. Toen het water tot de lippen was gerezen, gaf God ons de bevrijding.' Op de avond van de dodenherdenking op 4 mei is dit monument het einddoel van de jaarlijkse Stille Tocht, waar de kransen worden gelegd.
De Plaswijckschool De kinderen van de Plaswijckschool bleven in de Sint-Janskerk, hun monument is het 'Bevrijdingsglas'. Het bloemstuk kreeg een plaats op een van de houten kratten die er onder staan en waarin gedurende de oorlogsjaren de kostbare Goudse Glazen waren 'ondergedoken' (er waren er maar liefst 201!). Ze werden in veiligheid gebracht in boerderijen rond Gouda, vanaf 1943 in de bomvrije Rijksschuilkelders in de duinen bij Castricum in Noord-Holland. Na de Bevrijding w erd op initiatief van burgemeester mr. dr. KEO. James het Comité Gedenkraam St.-Janskerk opgericht. Dit comité had tevens tot taak er op toe te zien dat het gedenkteken aan het stadhuis tot stand zou komen. Onder de leden bevonden zich onder meer vertegenwoordigers van het voormalig verzet en het leger van 1940. Van de vier ingezonden ontwerpen viel de keus unaniem op dat van de Zuid-Limburgse kunstenaar Charles Eyck. Op 8 november 1947 werd het Glas (28a) omhuld. De groep mannen, vrouwen en kinderen die in het centrale gedeelte van het glas staan afgebeeld, staan symbool voor de Nederlandse bevolking na de herwonnen vrijheid. Fier dragen zïj de driekleur, die zich boven hun hoofden ontplooit. Maar ook zij die met hun leven voor de vrijheid betaalden worden herdacht. Onder in het glas staat een strofe uit het gedicht 'Ongenoemde doden' van Yge Foppema:
'Gedenken hen die, toen het volk verslagen en machtloos scheen, de vaan der vrijheid hoog hebben gedragen, door alles heen'. In de zijvakken van het glas zijn taferelen uit de oorlog afgebeeld: aan galgen opgehangen verzetsstrijders, de arrestatie van een huisvader door de Grüne Polizei, mannen in gestreepte pakken zoals in de concentratiekampen werden gedragen, een razzia en de deportatie van burgers en Joden.
102 Tidinge van Die Ooude
Nadat aan de kinderen het verhaal over de geschiedenis van het Glas in relatie tot de Tweede Wereldoorlog was verteld, werd op de terugweg naar de uitgang nog even stil gestaan b~j Glas 25, dat aan een bevrijding uit 1574 herinnert: 'Het Ontzet van Leiden'. Daarin herkent men de prins van Oranje, over wie de kinderen die morgen hadden gezongen: Wilhelmus van Nassauwe. Zo kwamen op deze morgen in april oude en nieuwe vaderlandse geschiedenis dicht bij elkaar.
Noten In datzelfde jaar werd ook de Joodse begraafplaats aan de Bloemendaalseweg, daterend uit 1927 opgeheven. Op die plaats is nu een lUincentrum. De laatste grafsteen werd daar op 3 augustus verwijderd en met de andere overgebracht naar Wageningen. Het ligt in de bedoeling om ook voor deze begraafplaats een plaquette te ontwerpen.
Geraadpleegde bronnen 'Omdat het nog niet overal vrede is ... '. Brochure voor de scholenbijeenkomst op 25 april 200 l, met een voorwoord van burgemeester drs. JH. Boone. G.J. Vaandrager, Het Bevrijdingsglas 1947-1997. Gouda, Fonds Goudse Glazen (1997). Henny van Dolder-de Wit, De Goudse Glazen in de Tweede Wereldoorlog. Gouda, Fonds Goudse Glazen (1997).
H.et Bevrijdingsglas uit 1947.
Tidinge van Die Ooude 103
De ruimtelijke ontwikkeling van het pand Westhaven 65 Pieter Mensert
Het pand Westhaven 65 is één van de oudste huizen van Gouda. Een voorgevel met gotische kenmerken, zoals speklagen en een geprofileerde halfronde gesloten nis met negblokken, waarbinnen een deur met bovenlicht, karakteriseren het gebouw. Van origine had het pand een trapgevel. In de negentiende eeuw is deze afgeschuind en van een lijst voorzien. Binnen herinnert een balkenzolder met korbelen en sleutelstukken, voorzien van peerkraalprofielen, aan het verleden. Het plafond in de achterkamer is omstreeks 1630 door Anthony Hendriksz geschilderd. Bij de Gouwenaar is het pand bekend onder de naam Endenburg, naar het bedrijf dat er van 1910 tot rond 1990 was gevestigd. Het doel van deze bijdrage is de ontwikkeling van dit pand door de eeuwen heen te schetsen. Om tot een zo volledig mogelijk beeld te komen, zijn ook de naastgelegen panden Westhaven 64 en 66 onderzocht. Deze percelen zijn, evenals Westhaven 65, de eerste eeuwen na de uitgifte doorlopend aan veranderingen onderhevig geweest. Na 1600 is de situatie vrijwel gelijk gebleven. Verder is een lijst samengesteld van eigenaren met hun beroepen. Daarnaast is getracht het tijdstip van de bouw en de verbouwingen van het pand Endenburg te bepalen.
Omgeving De thans gehanteerde huisnummers zijn gebruikt om een perceel mee aan te duiden. Het kan zijn dat een pand oorspronkelijk op twee percelen heeft gelegen. Bij het huisnummer is dan 'Noord' of 'Zuid' toegevoegd. Het pand Westhaven 63 bijvoorbeeld heeft oorspronkelij k op twee percelen gestaan. Het perceel aan de kant van het Tolhuis wordt Westhaven 63 Zuid genoemd en dat aan de kant van de Sint-Janskerk Westhaven 63 Noord. Een huis dat op drie percelen heeft gestaan, komt in dit deel van de Westhaven niet voor.' Het hofstedengeldregister van circa 1397 1 is als startpunt genomen. Voor de stroken achter de Vesten en langs de IJssel werd oorspronkelijk geen hofstedengeld betaald omdat deze in eigendom bleven van de heren Westhaven 65. Van der Goude. De Westhaven Foto: SAHM. 104 Tidinge van Die Ooude
1 -1
. huidige huisnr
hofstedenaeldreaister bij de uitgifte in de 13de eeuw bedrag
breedte
67/68
1397
1580-1945
1785
bedrag
breedte
bedrag
breedte
breedte
12
0,50
24
1,00
1,00
12
0,50 1,00
1,00
2,00
2,00 1,00
66 48
65
36
2,00
36
2,00
64
18
1,00
30
1,50
30
1,00
63
18
1,00
30
1,50
30
2,00
18
1,00
18
1,00
18
1,00
62
36
2,00
36
2,00
36
2,00
2,00
61
18
1,00
18
1,00
18
1,00
1,00
· 18
1,00
18
1,00
18
1,00
1,00
60/59
totaal
3,00
-----
-----
-----
-----
9,00
10,00
11,00
11,00
vanaf de Veerstal tot en met nummer 66 behoorde tot deze strook. De bedragen van de panden·Westhaven 67/68 tot 60/59 zijn, uitgedrukt in penningen, in een tabel gezet. De na?r penningen omgerekende bedragen uit de hofstedengeldregisters van 1580 tot 1945 zijn eveneens opgenomen, evenals de breedten uit 1785, uitgedrukt in roeden (een roede is 3,76 meter). Het blijkt dat de eigenaren voor de meeste percelen 18 penningen hofstedengeld per roede betaalden. Een verschil tussen 1397 en 1580 is dat de eigenaar van het pand Westhaven 65 in laatstgenoemd jaar 12 penningen meer moest petalen. Ergens tussen 1397 en 1580 is de eigenaar van het pand Westhaven 65 tevens eigenaar van het perceel Westhaven 66 geworden. Hij betaalde 12 penningen voor een roede met een halve perceeldiepte, Aan de hand van het hofstedengeldregister uit circa 1397 is de situatie in de dertiende eeuw te reconstrueren. Het bedrag bij de uitgifte was 18 penningen per roede. Het is bekend dat het bedrag van latere uitgiften 24 penningen per roede was. Het perceel Westhaven 67/68 is derhalve later uitgegeven. Hetzelfde geldt voor een strook die tussen de panden Westhaven 64 en 63 heeft gelegen. Deze strook sluit aan op de gracht van de Peperstraat. Vermoedelijk was dat perceel oorspronkelijk een gracht die de Haven met de gracht van de Peperstraat verbond (zie tekening 1). Deze gracht is vóór 1397 gedempt (zie tekening 2). Onder de voordeur van het pand Westhaven 64 is nog een overdekte zijl aanwezig. Waarschijnlijk betreft dit een rudiment van de verdwenen gracht. Deze zijl is in 1609 nog beschreven. Ook wordt wel beweerd dat het een geheime gang van het kasteel is geweest. '
Ontwikkeling Schepenen van. Gouda maken op 16 oktober 1386 bekend dat Katheriin, de weduwe van mr. Jacob, verklaard heeft schuldig te zijn aan Gherijd Baerntz een rente van 40 schellingen op haar huis aan de Peperstraat, dat aan de zuidzijde wordt begrensd door het huis :van Jan Ysebrandtsz en aan de noordzîjde door dat van lauwe Claesz (Westhaven 65). 2 Op grönct"van de onlangs aangetroffen muurresten mag worden verondersteld dat het huis van lauwe Claesz stenen muren had. In 1361 brandde de stad grotendeels af. Vermoedelijk is het huis daarna gebouwd. Walich Jacobs staat in 1402 borg voor het huis van lauwe Claesz op de Westhaven naast het aan de noordzijde geleTidinge van Die Ooude 105
gen pand van Diirc Aerndss. 3 Hughe Dammess staat in 1406 borg voor het huis • van Lauwe Claesz op de westz~jde van de Haven naast het ten noorden gelegen pand van Diirc Aerndss. • Schepenen van Gouda maken op 21 september 1409 bekend dat Hughe Jacobsz en zijn vrouw Jan Broecmansdr verklaard hebben dat zij aan het Gasthuis een rente van drie Engelse nobel per jaar schuldig zijn, rustend op het huis waarin zij wonen aan de westzijde van de Haven, aan de zuidzijde begrensd door Lauwe Claesz en aan de noordzijde door Floriisjacob Minnenz. 5 Schepenen binnen Gouda maken op 14 mei 1426 bekend, dat Aelburch' Claes Lauwenzoonsdr verklaard heeft schuldig te zijn aan Lauwe Claesz een Engelse nobel per jaar aan rente, rustend op haar huis, gelegen aan de westzijde van de Haven. In dorso staat: 'desen bryef is Claes Kerstanz' en 'op die westside van die Haven by Floer Minnen een Engelsche nobel'. 6 Op 16 februari 1427 maken de schepenen binnen Gouda bekend dat Kerstant Allartsz verklaard heeft schuldig te zijn aan Erckenairt Claisdr vijf Franse kronen en ~jf Hollandse schilden per jaar aan rente, rustend op zijn huis, gelegen aan de westzijde van de Haven (nummer 65). 7 Vóór 1447 koopt Claes Hugenz een stuk grond van nummer 64, gelegen aan de gracht van de Peperstraat (zie tekening 3). Op 16 mei 1467 koopt Jacob Cuters een stuk grond van Claes Hugenz en een daarnaast gelegen stuk grond (achter nummer 65) van Dirc Lambrechts (zie tekening 4). Tussen 1475 en 1480 wordt achter het woonhuis Westhaven 65 een brouwerij gebouwd. Tegel~jkertijd vindt een verbouwing van het woonhuis plaats.In de eerste helft van de zestiende eeuw wordt het woonhuis opnieuw verbouwd. De voorgevel, zoals wij die thans kennen, maar dan als trapgevel, wordt in deze periode aangebracht. De nog aanwezige muurstijlen met de van peerkralen voorziene sleutelstukken stammen eveneens uit deze periode. Ook de overwelfde kelder is in deze jaren aangelegd. Naar alle waarschijnlijkheid loopt de kelder door onder het pand Westhaven 64. Helaas is de kelder onder dat huis volgestort, zodat deze veronderstelling niet kan worden geverifieerd. Zodra zich in de toekomst een mogelijkheid voordoet, moet dat uitgezocht worden. Weduwe Griet Jacob Cuters verkoopt op 2 7 februari 1487 een stuk van de achterzijde van het perceel Westhaven 65/64 aan haar buurman Jan Jansz smit, die op nummer 63 Zuid woont. Leendertjacobsz verkoopt op 11 oktober 1551 een huis achter Westhaven 64 aan de kant van de Peperstraat aan Heinric Ghijsbrechtsz mandenmaker (zie tekening 5). Op 13 juli 1553 krijgt Nanne Heynrickdr Scaverdaxs toestemming van de vroedschap om een oliemolen in haar brouwerij aan de westzijde van de Haven te plaatsen.8 Zeilmaker Jacob Adriaensz de Licht koopt in 1563 het woonhuis Westhaven 65 annex de bierbrouwerij. Zijn broer Harmen Adriaensz, ook zeilmaker van beroep, koopt in 1567 het pand Westhaven 64.. De bierbrouwerij, waarvan de fundering recentelijk is teruggevonden, wordt afgebroken. Harmen Adriaensz verkoopt op 18 augustus 1571 een stuk grond aan MarritgenJoppen!Thomas Foppendr, de eigenares van het pand Westhaven 63 Zuid (zie tekening 6). Op 2 mei 1578 verkoopt Jacob Adraensz de Licht een stuk van de grond waarop de brouwerij heeft gestaan aan zijn achterbuurman LeendertJacobsz (zie tekening 7). Hij verkoopt op 26 november 1578 opnieuw een stuk van die grond, nu aan Cornelis Vlack, die in het pand Westh?ven 63 Noord woont. In 1590 vindt de afsplitsing van Westhaven 66 plaats (zie tekening 8), terwijl na 1609 de zijl tussen de panden Westhaven 64 en 63 wordt gedempt. Vanaf 1593 woont Jacob Adriaensz Bosch, een kleinzoon van Jacob Adriaensz de Licht, in het pand Westhaven 65. In 1611 wordt het huis aan de achterzijde verlengd met een binnenhaarden een insteek. Tegelijkertijd wordt een nieuwe achtergevel aangebracht, zoals blijkt uit een teruggevonden renaissance gevelsteen met dat jaartal. Na _1 600 hebben de percelen slechts kleine wijzigingen ondergaan (zie de kadastrale kaart van 1830). Het pand Westhaven 65 is in de zeventiende eeuw en rond 1750 verbouwd. ln het begin van de negentiende eeuw is de trapgevel afgeschuind en van een lijst voorzien. Het pand is in
1.06 Tidinge van Die Ooude
1955 gerestaureerd. Nadat de firma Endenburg het pand in de jaren negentig van de vorige eeuw had verlaten, heeft de huidige eigenaar het verbouwd. Na meer dan vierhonderd jaar is de zeilmakerij uit het pand verdwenen.
Conclusie Algemeen wordt aangenomen dat bij de verkoop van een stuk grond (een gedeelte van) het daarop rustende hofstedengeld meeging. Dat geldt echter niet voor de onderzochte percelen. In de vijftiende eeuw en ook later zijn de achtererven verkocht zonder de verplichting tot het betalen van hofstedengeld. Bij de uitgifte in de dertiende eeuw vormden de percelen Westhaven 64 en 65 wellicht één geheel. De uitgifte van percelen met 24 penningen per roede zal na 1343 hebben plaatsgevonden, aangezien de percelen aan de Keizerstraat dat jaar nog voor 18 penningen per roede zijn uitgegeven. De demping van de waterloop die de Haven met de gracht van de Peperstraat verbond, heeft vermoedelijk tussen 1343 en 1397 plaatsgevonden. Vlak voor de demping zal een sluis in de Ijsseldijk zijn aangelegd voor de afvoer van het water uit de gracht van de Peperstraat. In het pand Westhaven 65 was tussen circa 1475 en 1563 een brouwerij en aansluitend tot circa 1990 een zeilmakerij gevestigd. Het archiefmateriaal verstrekt geen informatie over het uiterlijk van het gebouw. Een bouwhistorisch onderzoek in de panden Westhaven 65 en 64 zou uitkomst kunnen bieden. De panden hebben namelijk veel met elkaar gemeen, zoals een binnenmuur en een kelder. Bovendien zijn de muren van het pand Westhaven 64 met wel 40 cm ongewoon dik. Over de oorspronkelijke naam van het pand tenslotte is niets teruggevonden.
Bijlage 1: Eigenaren van het pand Westhaven 65 9 Het beginjaar van de periode, dat de eigenaar het perceel in zijn bezit heeft, is het jaar van de oudste vermelding waaronder de persoon te boek staat en het eindjaar is het jaar van de' jongste vermelding. Lauwerijs Claesoen Kerstant Allertsz Ermbout Gerijtsz Dirc Lambrechtsz, bierbrouwer Gerit Dircz Lambrechtsz, bierbrouwer Heijnrick Gherijtsz, bierbrouwer Nanne Heijnrickdr Scaverdax weduwe van Heinric Gerijtsz, bierbrouwster Jacob Adriaensz/Ariens de Licht, zeilmaker Jacob Adriaensz/Ariensz Bosch, zeilmaker zijn erfgenamen Anthony Timmers, zeilmaker Anthony Moors, zeilmaker Jan Verhaer, zeilmaker Ignàtius Scheurwegen Jan Ypelaan, zeilmaker Jan Ypenlaan junior, zeilmaker Jan Janszoon Ypenlaan, zeilmaker Johannes of Jan (Janszoon) Ypenlaan, zeilmaker Jan_Ypenlaan junior, machinist bij Koninlijke Marine te Singapore 1912-1930 Gerrit Janssen, hoedenmaker te 's-Gravenhage 1930-1990 Naamloze Vennootschap Maatschapp~j tot exploitatie van onroerende 1386-1426 1427-1455 1456-1467 1467-1475 1475-1518 1518-1534 1534-1563 1563-1593 1594-1647 1647-1677 1677-1757 1757-1804 1804-1807 1807-1856 1856-1875 1875-1912
1îdinge uan Die Ooude 107
goederen te Gouda naamswijziging 1970 Endenburgs Scheepsuitrustingen NV verandering van bestemming in 1953
Bijlage 2: Plattegronden 1397
Uitg ifte
Peperstraat
Peperstraat
1- Gracht--------------
-----Gracht--------------
-
r-· :i,
66
65
64
-
63
63
62
61
60/
66/65
64
63
Zuid
L--L-~~....L...~-...d~z....L..._N---1..~~~L----1..5_9~ Westhaven
63
62
61
N
60/ 59
Westhaven
Tekening 1
Tekening 2
1447
1467
Peperstraat
Peperstraat
1- Gracht--------------
1- Gracht--------- -----
-
,___
66/65
64
63
zuid
63
62
61
N
60/ 59
1---
66/65
64
63
zuid
Westhaven
62
61
N
60/ 59
Westhaven
--------------------------------------------Tekening 3
--------------------------------------------Tekening 4
1551
1571
Peperstraat
Peperstraat
1- Gracht--------------
66/65
64
1
-
,___
-
63 Zuid
63
62
61
N
60/ 59
66/65
Tidinge van Die Qoude
64
63
zuid
63 N
westhaven
Tekening 6
Tekening 5
1- Gracht---- - - - ------~
~
Westhaven
108
63
62
61
60/ 59
1578
1590
Pépêrstraat
_J
66/65
64
Peperstraat
u
1- Gracht--------------
63 zuid
63
62
N
61
60/
66
65
64
59
westhavan
Tekening 7
1- eracht--------------
63 Zu id
63
62
61
N
60/ 59
Westhaven
Tekening 8
Kadastrale kaart van 1830
Noten
2
K. Goudriaan, B.J. lbelings &: J.C. Visser, Het Goudse hofsledengeldregister van ca. 1397 en andere bronnen voor de vroege stadsontwikkeling van Gouda (Hilversum 2000). J.E.J. Geselschap, Regesten van het Verenigd Wees- en Aalmoezeniershuis te Gouda. regesten 1314-1572 (Gouda 1960) regest 137.
'
3. Streekarchief Hollands Midden (SAHM), oud-archief van Gouda, inv.nr.288, Keurboek 1390-1439, waarin opgenomen het Poorterboek 1390-14 17. 4
Ibidem
5
J.EJ Geselschap, Archief der beide gasthuizen. Regesten 1315-1571 (Gouda 1962) regest 246
6
J. Taal, De archieven van de Goudse kloosters (s-Gravenhage 1957) regest 270.
7
Ibidem, regest 271.
8
SAHM. Oud-archief Gouda, inv.nr. 43, Vroedschapsboek 1522-1558, fol. 270v, 13 juli 1553.
9
Tot 1830 Matthijs, Westhaven, aanwezig in het SAHM. Van 1830-1970 het kadaster, eveneens aanwezig in het SAHM benevens de aldaar aanwezige adresboeken van 1932/33-1942 en 1950.
Tidinge uan Die Ooude 109
Romeinse munten in Gouda? Ruurd Kok' en Bouke jan van der Veen'
Bewoning in het gebied rondom Gouda is pas archeologisch aantoonbaar in de Late Middeleeuwen. Uit de periode daarvoor zijn geen vondsten bekend, die een aanwijzing vormen voor bewoning van dit gebied. Tot nu toe zijn uit Gouda en omgeving slechts enkele vindplaatsen bekend van losse vondsten uit de Romeinse Tijd. In de meeste gevallen gaat het om één tot enkele scherven waarvan de herkomst onduidelijk is. 3 Dit artikel richt zich op de vondst van drie als Romeins aangemerkte munten te Gouda. 4 Geen van de munten is opgegraven bij regulier archeologisch onderzoek. Alle drie zijn gevonden door partikulieren. Dit betekent dat nauwkeurige gegevens.ontbreken over de vondstomstandigheden, zoals de diepte waarop de vondsten zijn aangetroffen en de relatie tot andere vondsten of structuren. Geen van de munten is eerder onderzocht en één ervan is zelfs niet eerder gepubliceerd. Wanneer wordt gekeken naar de vindplaats van de munten, dan valt op dat twee ervan dicht bij elkaar zijn gevonden in de Goudse binnenstad. De derde is gevonden buiten het centrum, niet ver verwijderd van de vindplaats van enkele scherven van Romeins aardewerk. Reden genoeg om zowel de munten als de vondstomstandigheden aan een nader onderzoek te onderwerpen. Op basis hiervan wordt gekeken naar de betekenis van de drie vondsten voor de bewoningsgeschiedenis van deze streek in de Romeinse Tijd. Overigens moet hierbij direct de kanttekening worden gemaakt dat de aanwezigheid van Romeinse munten op zich niet zonder meer een aanwijzing vormt voor bewoning van een gebied in de Romeinse Tijd.5
Gouda in de Romeinse Tijd Ter inleiding wordt een beeld geschetst van de situatie rond het huidige Gouda in de Romeinse Tijd (12 voor Chr. - 450 na Chr.). Een groot deel van West Nederland bestond uit een uitgestrekt moerasgebied, dat werd doorsneden door rivieren als de Oude Rijn en de Hollandsche IJssel, een toen nog jonge zijtak van de Lek. Het veengebied werd ontwaterd door stroompjes zoals de Gouwe, die ontsprong ter hoogte van het huidige Boskoop. Rond 46 na Chr. gaven de Romeinen hun plannen op voor de verovering van Germanië en legden hun noordelijke rijksgrens (limes) langs de Oude Rijn. De rivier vormde niet alleen een natuurlijke barrière, maar bood ook uitstekende transportmogelijkheden. Deze grens bestond uit een keten van legerplaatsen die werden verbonden door een weg. De kortste afstand tot de limes is vanuit Gouda ruim 8 km; de dichtstbijzijnde Romeinse legerkampen Nigrum Pullum (Zwammerdam) en Albaniana (Alphen aan den Rijn) liggen hemelsbreed op respectievelijk circa 10 en 14 km. Tussen de legerkampen lagen burgerlijke nederzettingen. Zowel de legerkampen als de nederzettingen liggen 'in de kleistrook langs de Oude Rijn, die in het natte landschap aantrekkelijke bewoningslokaties bood. Er zijn nog geen aanwijzingen gevonden voor bewoning op de afzettingen van de kleinere stroompjes meer landinwaarts. Ook zijn in deze streek nog geen bewoningssporen ontdekt in het veengebied (Kok 2001). Dit gebied werd waarschijnlijk extensief gebruikt voor het jagen en het verzamelen van (brand)hout en andere produkten. Stroomafwaarts van Gouda zijn langs de Hollandsche IJssel enkele vondsten bekend uit Moordrecht en scherven uit Krimpen aan den IJssel (Byvanck 194 7, p. 149). In de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden bevindt zich een munt van Hadrianus, die is opgebaggerd uit de Hollandsche IJssel bij Capelle aan den IJssel. 6 1.10 Tidinge van Die Ooude
In deze plaats op 14 km stroomafwaarts van Gouda is in 1984 een greppel blootgelegd met een houten duiker en Romeins aardewerk (Van Trierum, Döbken &: Guiran 1988, pp. 49-50). De duiker wijst erop dat in dit gebied al in de Romeinse Tijd maatregelen .werden genomen ter verbetering van de waterhuishouding. De meest dichtbij zijnde bewoningssporen zijn opgegraven te Rotterdam op 24 km stroomafwaarts van Gouda. Bij de aanleg van de Spoortunnel zijn aan de oever van de Rotte een crematiegraf aangetroffen en nederzettingssporen bestaande uit· mestlagen, houten palen, vlechtwerk en vondsten (Carmiggelt &: Guiran 1997, pp. 77-88). Deze nederzetting vormt onderdeel van de Romeinse bewoning van het Maasmondgebied. De mogelijke bewoners van de Gouwestreek in de Romeinse Tijd zullen waarschijnlijk eerder contact hebben gehad met de bewoners aan de benedenloop van de Hollandsche IJssel dan met die langs de Oude Rijn. De afstand tot de benedenloop van de Hollandsche IJssel is weliswaar groter, maar kon over de rivier of langs de oevers waarschijnlijk eenvoudiger worden afgelegd dan de tocht door het veenmoeras dat zich uitstrekte tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. Het feit dat zelfs direct achter de limes in het veengebied geen bewoningssporen zijn aangetroffen, kan worden gezien als een aanwijzing dat men dit gebied althans voor bewoning het liefst mijdde.
'Een zilveren denarius' De eerste Romeinse munt is gevonden rond 1976 en is bekend geworden door een ingezonden brief in de rubriek 'brieven van lezers' in het maandblad de Muntkoerier van juni 1996: 'Van de heer M. Francken uit Boskoop: Hierbij zend ik copieën van een door een collega gevonden zilveren munt. Deze munt is gevonden in het centrum van Gouda tijdens het bouwrijp maken van een terrein. Gaarne zouden wij iets meer willen weten over de herkomst van deze munt' (afbeelding 1). Op basis van de toegezonden foto luidde het antwoord van de Muntkoerier: 'De afdruk toont een denarius, een zilveren munt van de Romeinen. Op de voorzijde is een jeugdig portret van Lucius Publius Septimius Geta (keizer 209-212) afgebeeld. De munt is geslagen tussen 199-202 als · caesar onder Septimius Severus en Caracalla. Het omschrift luidt P SEPT GETA CAES PONT. Op de keerzijde is de keizer, getooid met een stralenkroon en opgeheven hand afgebeeld . Het omschrift luidt hier SEVERI Pll AVG. Het betreft hier een zeldzame munt, dat hij in Gouda gevonden is maakt hem alleen maar interessanter.' Via de heer Francken is de vinder opgespoord, de heer C. Otten uit Gouda. Hij vertelt dat hij de munt omstreeks 1976 als kind heeft gevonden op een braakliggend terrein aan de Wilhelminastraat waar enkele pandjes waren afgebroken. Op die plaats kwam onder andere een oud riool bloot te liggen waar veel oude spullen in zaten. Samen met andere tieners was hij daar met een zelf gemaakt zeefje op zoek naar vondsten. Er werd veel aangetroffen, zo weet hij zich te herinneren dat er wel 'tien munten per dag' werden gevonden. Otten heeft veel weggegeven en alleen het zilveren muntje gehouden. Op deze locatie is toen geen onderzoek gedaan door de Archeologische Vereniging Golda, die actief is vanaf 1969. De vondstomstandigheden wijzen erop dat de munt is aangetroffen in een postmiddeleeuwse context. De beschrijving van deze vondst in de Muntkoerier is maar ten dele juist. De hier als zilveren denarius beschreven munt komt als type alleen voor als zeer zeldzame gouden aureus. Een volledige beschrijving van dit type luidt in de standaardcatalogus voor Romeinse munten als volgt: Geta Caesar (198-209) onder Septimius Severus en Caracalla, gouden aureus geslagen te Rome tussen 200-202. De voorzijde toont het borstbeeld van Geta, blootshoofds, met draperie en kuras naar rechts, omschrift P SEPT GETA CAES PONT (= Publius Septimius Severus Geta Caesar Pontifex, 'troonopvolger' en 'priester'). De keerzijde toont het borstbeeld van, waarschijnlijk, Caracalla, met stralenkroon, draperie, kuras en aegis naar links, de rechterhand opgeheven, omschrift Tidinge van Die Ooude 111
SEVER INVICTI AVG Pll FIL (= zoon van de onoverwinnelijke Severus). 7 Een zilveren · exemplaar zou dus een unicum zijn.
Afbeelding 1. De vervalsing van een aureus van Geta Caesar, werkelijke grootte 20 mm.
Wat de Muntkoerier niet heeft kunnen onderzoeken vanaf het papieren plaatje, is de techniek waarmee de munt is gemaakt. Na onderzoek van de munt bij Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet in Leiden (KPK) is in 1999 vastgesteld dat de munt niet is geslagen zoals gebruikelijk, maar is gegoten. Het verkeerde metaal en de verkeerde techniek van vervaardiging kan slecht één ding betekenen: het gaat hier om een vervalsing, die gezien de doorboring als hanger is gebruikt. De doorboring is later aangebracht. Het latere gebruik als hanger laat ook eenvoudig verklaren dat de munt is verloren. Opmerkelijk is dat onlangs op het museumspreekuur van het KPK een identiek exemplaar werd getoond, dat afkomstig is uit dezelfde gietmal.8 De produktie is klaarblijkelijk groter geweest dan één enkel exemplaar. De datering van dergelijke vervalsingen is niet exact te achterhalen en kan worden geplaatst tussen de zeventiende . en de twintigste eeuw.
Sestertius van Philippus I De tweede munt is in maart 1981 gevonden door de toen 11-jarige M. Steenbergen op een braakliggend terrein aan het Paradijs, in de buurt van de vindplaats van de eerste munt (afbeelding 2). Op deze plaats waren enkele oude pandjes gesloopt. Nadat een dragline de bodem had omgewoeld, is hij samen met zijn neefje op het terrein gaan zoeken met een schep en een zeefje. Voor een klein terrein werden er veel munten gevonden; in zijn herinnering ongeveer 80 stuks. Verder moet er op een diepte van één meter ook een grote brede muur hebben gezeten, die niet van een woonhuis kan zijn geweest. Op het terrein werden ook zeven haardstenen gevonden. In de Goudse Courant van 4 maart vertelt Steenbergen trots over zijn buit: 'Een stuk of tien muntjes, een paar pijpenkoppen, enkele restanten van tegeltjes.. .' Deze vondsten wijzen erop dat ook deze munt afkomstig is uit een postmiddeleeuwse context. Ook op dit terrein is geen onderzoek ingesteld door Golda. Een week later verschijnt een reactie op dit artikel, waarin de heer Den Oudsten vertelt dat aan het begin van de Tweede Wereldoorlog op deze plek geld is begraven. Hij was bakkersknecht in de bakkerij van de Joodse familie Weil op de hoek van het Paradijs en de Wilhelminastraat. Hij vertelt hoe één van de zoons 'al het kopergeld va'n zijn ouders in een koektrommeltje van Douwe Egberts stopte en dat hij dit trommeltje begroef op het achterplaatsje bij de bakkerij.' Toen de familie na de oorlog niet terugkeerde, heeft Den Oudsten op het plaatsje gegraven naar het trommeltje om het geld aan de nabestaanden in Israël te kunnen geven. Het trommeltje heeft hij niet gevonden; wel enkele losse muntjes die hij aan verzamelaars heeft gegeven. Den Oudsten denkt dat het trommeltje is blijven liggen na de sloop van de oude bakkerij. Steenbergen vermoedt nu dat de vondst van het grote aarual munten wel-eens met dat trommeltje te maken kan hebben. Dit zou betekenen dat de Romeinse munt afkomstig was uit de verzameling van bakker Weil.
112 Tidinge van Die aoude
Afbeelding 2. Sestertius van Philippus I, werkelijhe grootte 26 mm.
Het gaat om een voor Nederland vrij zeldzame vondst: een sestertius van de Romeinse keizer M. Julius Philippus I (244-249). In de totale vondstregistratie van het KPK (NUMIS) komen slechts 30 andere munten van deze keizer voor: 26 zilveren antoniniani en vier koperen sestertii.9 Dit duidt erop dat slechts een vrij kleine hoeveelheid munten van deze keizer het huidige Nederland heeft bereikt en hier heeft gecirculeerd. Hoewel de munt sterk is gesleten en er nauwelijks nog iets op is te lezen, kan hij door de beeldenaars toch exact worden beschreven. Het gaat hier om een koperen sestertius geslagen in Rome in het jaar 248. De volledige beschrijving is als volgt: op de voorz~jde het gelauwerde portret van Philippus naar rechts met als omschrift zijn naam en titels IMP M IVL PHILIPPVS AVG. Op de keerzijde staat een lopend (mannetjes) hert naar rechts en het omschrift SAECVLARES AVGG IS C. 10 Deze munt behoort tot een grotere reeks munten (emissie) met afbeeldingen van wilde dieren. Deze emissie herdacht het duizendjarige bestaan van Rome. Philippus herdacht dit millennium door grootse spelen te houden, waarbij vele wilde dieren werden vertoond en ongetwijfeld gedood. De afgebeelde beesten op deze serie zijn een leeuw, nijlpaard, antiloop, geit en het (mannetjes) hert. Het 'Saeculares Augg' staat voor 'de millenniumviering van de keizers', namelijk Philippus I en zijn zoon Philippus II. Het S C is op het Romeinse kopergeld een gebruikelijke aanduiding dat de Senaat de muntslag heeft goedgekeurd en is een afkorting van 'Senatus Consulto': volgens besluit van de Senaat.
· Een koperen 'sestertius' De derde vondst van een 'Romeinse munt' werd rond 1984 gedaan aan de Voorwillenseweg bij het uitbaggeren van een sloot (afbeelding 3). De vondst is op een determinatiedag in september 1994 gemeld bij de Archeologische Vereniging Golda en gepubliceerd in haar Jaarboek 1995/1996 'Het Geheim van Bloemendaal' (Akkerman en Sprokholt 1997): 'Het gaat om een bronzen munt uit de Romeinse tijd, die evenwel niet voor determinatie beschikbaar is en waarover we dus vrijwel geen uitspraak kunnen doen. Op grond van de vage beschrijving ervan zou het een as of sestertius uü de tweede eeuw kunnen zijn. De datering komt dan overeen met die van de andere vondsten.' Deze andere vondsten betreffen enkele scherven van Romeins aardewerk, die in 1948 zijn gevonden ten noorden van de Graaf Florisweg en waarmee de munt in verband werd gebracht. De munt werd in een noot als volgt beschreven: 'De bronzen munt heeft een doorsnede van 4,2 cm. Op de voorzijde is een olifant afgebeeld. Voor de olifant staat een figuurtje. De munt is van tekst voorzien, die voor een nauwkeurige determinatie onmisbaar is, maar de inhoud ervan is ons niet bekend. De achterzijde is sterk aangetast.' Toen de vondst in 1999 werd getoond bij het KPK, was het gezien de slechte staat van de vondst niet mogelijk de munt te determineren. Het was al snel duidelijk dat het geen sestertius betrof, maar onduidelijk bleef wat het dan wel was. De munt kan als volgt worden beschreven. Op de voorzijde staat een staande personificatie en fragmenten tekst, die aanvankelijk werden gelezen als 'CRISP ...... RUPS.' Op de keerzijde zijn vijf personen zichtbaar, die met een groot vierkant object sjouwen (de olifant van Golda), de fragmentarisch bewaard gebleven tekst bleef onleesbaar. De conclusie was toen, dat
1îdinge van Die Ooude 11.3
Afbeelding 3. De vermeende sestertius, werkelijke grootte 42 mm.
het mogelijk ging om een achttiende-eeuwse 'Romeinse' fantasie contorniaat (= penning). Een aanwijzing hiervoor was bijvoorbeeld het gebruik van de letter 'U' die als zodanig niet voorkomt in het Latijnse alfabet en altijd als 'V' werd geschreven. Niets bleek minder waar. Na een intensieve speurtocht door de bibliotheek van het KPK kon het object exact worden gedetermineerd. Het gaat om een gildepenning van het Schoenmakers- of St. Crispijngilde uit 's-Gravenhage. De heilige Crispinus was de beschermheilige van de schoenmakers. Een gildepenning is het metalen bewijs van lidmaatschap van een gilde en draagt vaak de gegraveerde naam en lidmaatschapsnummer van de eigenaar. Dit is overigens bij het Goudse exemplaar niet (meer) zichtbaar. Tot nu toe is slechts één enkel ander exemplaar bekend van het type dat in Gouda is gevonden en dat wordt bewaard in het Fries Museum in Leeuwarden (afbeelding 4). De uit 1709 stammende penning wordt als volgt beschreven in het boek 'De penningen der NoordNederlandse Ambachtsgilden': het figuur op de voorzijde is St. Crispinus met in de rechterhand een schoenmakersmes en boven hem een kroontje. 11 Het omschrift luidt volledig: S CRISP - YNSBUES, dat moet worden gelezen als St. Crispijns bus. De bus was een fonds voor sociale ondersteuning van de gildeleden, waaruit onder andere de begrafenis werd betaald. De afbeelding op de keerzijde heeft hier direct mee te maken: een lijkstatie met de tekst MEMENTO MORI (gedenk te sterven). Op basis van deze gegevens kan ook het Goudse exemplaar worden ontcijferd.
Afbeelding 4. De gildepenning van St. Ciispijn uit het Fries Museum, Leeuwarden, werkelijke grootte 44 mm.
Betekenis van de vondsten Nu de juiste determinaties van de drie munten bekend zijn, kan worden gekeken naar de betekenis van de vondsten. Van de drie veronderstelde Romeinse munten dateert slechts één echt uit die periode. Opmerkelijk is dat de enige echt Romeinse munt afkomstig is u it een context met postmiddeleeuwse (zeventiende-eeuwse?) vondsten in de binnenstad. De tweede is een kopie van een Romeinse munt en de derde is een achttiende-eeuwse Haagse gildepenning. Geen van de munten kan dus direct in verband worden gebracht met Romeinse bewoning van dit gebied. De gildepenning kan in Gouda zijn verloren door een Haags gildelid, maar meer waarschijnlijk is dat de penning van elders is aangevoerd met grond. De postmiddeleeuwse vervalsing van een Romeinse munt moet in verband worden gebracht met de grote vraag naar Romeinse munten onder verzamelaars. Vanaf de zestiende eeuw werden verzamelingen aangelegd van Romeinse munten en penningen.
114 Tidinge van Die Ooude
Voor het aanvullen van ontbrekende exemplaren bestond een ware markt in nagemaakte Romeinse munten. Dergelijke munten werden verkocht als kopie, maar ook als echt (dus als vervalsing). De produktie van namaakmunten komt tot in onze tijd voor. Kopieën van Romeinse munten kunnen uiteindelijk een eigen leven gaan leiden. Het mooiste voorbeeld daarvan is de sleutelhanger die scheerschuimfabrikant Gilette in de jaren zeventig liet maken. Deze nepmunt wordt de laatste tijd veel gevonden en als Romeinse munt beschouwd (zie bijvoorbeeld De Ridder 1999). De intrigerende vraag blijft hoe een echte Romeinse munt terecht komt in de Goudse binnenstad. Gezien de vondstomstandigheden was deze munt niet in roulatie en kan hier dus niet met ander kleingeld zijn verloren. Het is mogelijk dat de munt afkomstig is uit de collectie van een verzamelaar. Hierbij kan worden gedacht aan het verhaal over bakker Weil, alhoewel in het bericht alleen sprake is van 'het kopergeld van de familie' en niet duidelijk is of de bakker ook munten verzamelde. Gezien het feit dat deze munt is gevonden in de buurt van de vervalsing, is het zeer verleidelijk om te veronderstellen dat beide exemplaren afkomstig zijn uit dezelfde muntenverzameling. De herkomst uit een verzameling is echter niet de enige mogelijke verklaring voor de vreemde vindplaats. De munt kan hier ook terecht zijn gekomen met opgebracht materiaal van elders. Niet alleen buiten de stad werd afval opgebracht, maar ook bij werkzaamheden in de binnenstad werd gebruik gemaakt van aangevoerd puin en/of grond. Zo is bijvoorbeeld bij de bouw van de Mallegatsluis puin gebruikt afkomstig van een kerk uit Alphen aan den Rijn (Regt 1932). Het is bekend dat zich ter plaatse van deze kerk _Romeinse bewoningssporen bevinden (Kok 1999, p. 178). De derde-eeuwse datering van de munt staat een herkomst uit Alphen aan den Rijn op zich niet in de weg, maar het schaarse vondstvoorkomen van deze keizer in de Nederlandse circulatie maakt een dergelijke verklaring een stuk onwaarschijnlijker. Gezien de context waarin de munt is gevonden, lijkt de herkomst uit een verzameling vooralsnog de meest aannemelijke verklaring. Als dat zo is, dan heeft de vondst van deze sestertius geen enkele betekenis voor de circulatie van Romeinse munten uit de derde eeuw in Nederland. _Het onderzoek van de drie als Romeins aangemerkte munten wijst er in de eerste plaats op dat het van groot belang is om de vondsten zelf nauwkeurig te (laten) determineren, voordat conclusies worden getrokken of ook maar suggesties worden gedaan. Daarnaast heefr dit onderzoek tot gevolg dat enkele stippen moeten worden verwijderd van de kaart met vindplaatsen uit de Romeinse Tijd, die toch al niet dicht bezaaid zijn in deze regio. Daarvoor teruggekomen is enerzijds een zeldzame achttiende-eeuwse gildepenning en anderzijds het gegeven dat Romeinse munten eeuwen later nog hun waarde hadden als verzamelaarsobject of als hanger. Of ze nu vals waren of echt..
Literatuur Graven in de blubber, Goudse Courant, 4 maart 1981. Graven in de blubber (2), Goudse Courant, 10 maart 1981. •
Akkerman, C &: H. Sprokholt (1997). Bodemvondsten uil Bloemendaal en omgeving. In C. Akkerman e.a. (Red.). Hel Geheim van Bloemendaal. pp. 13-17. Gouda: SPOOR. Brieven van lezers, Muntkoerier 25.6, 1996, p. 32. Byvanck, A.W (1947). Excerpta Romana. De bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland. Derde afdeeling: overblijfselen der Romeinse/ze beschaving. s-Gravenhage: Martinus Nijhoff. Carmiggelt, A. &: AJ Guiran (1997). Pre-stedelijke bewoningsspören en vondsten uit het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam: prehisto1ie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen (vóór circa 1150). In A. Carmiggelt, AJ Guiran & M.C van Ttiemm (Red.), Boorbalans 3, Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoorlunnel te Rotterdam. pp. 73-111. Rotterdam: Bure.au Oudheidkundig Onderzoek van
Tidinge van Die Ooude 115
Gemeentewerken Rotterdam en Coördinatie Commissie Van Advies Inzake Archeologisch Onderzoek Binnen Het Resort Rotterdam. Dasselaar, M. van & H. Sprokholt (1993). Geologie en vroegste geschiedenis van Gouda tot 1400. In H. Sprokholt, C. Akkerman & M. van Dasselaar (Red.), Het kasteel van Gouda. Gouda/Delft: Stichting SPOOR/Eburon. pp. 7-29. Qaarboek 1992/1993 van de Archeologische Vereniging Golda). Hilgers, M. (1994). Een bodemvondst - 4. Het dorp Waddinxveen 2, pp. 137-140. Kok, R.S. ( 1999). Archeologische inventa,isatie Swdshart Alphen aan 'den Rijn. Gemeente Alphen aan den Rijn, afdeling Ruimtelijke Ordening. Kok, R.S. (2001) Archeologische inventarisatie gemeente Alphen aan den Rijn. Gemeente Alphen aan den Rijn, afdeling Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Kok, R.S. (in voorbereiding). Een overzicht van Romeinse vondsten uit Gouda en omgeving. Mattingly, H. & E.A. Sydenham (1936). Roman Imperia/ Coinage, Volume IV, Part 1. London: Spink. Mattingly, H., E.A. Sydenham & C.H.V. Sutherland (1949). Roman Imperia! Coinage, Volume IV, Part III. London: Spink Regt, WM.C. (1932). Gedenkboek ter gelegenheid van het 350-jarige bestaan der Ned. Hervormde Gemeente te
Alphen aan den Rijn. Uitbouw-Comité. Ridder, T. de (1999). Romeins scheerschuim. Romeinse nepmunt ontdekt op het bedrijventerrein Hoogstad.
Te,Ta Nigra 146, pp. 14-15. Wittop Koning, D.A. (1978). De penningen der Noord-Nederlandse Ambachtsgilden. Amsterdam: Schulman. Trierum, M.C. van. A.B. Döbken en AJ Guiran (1988). Archeologisch onderzoek in het Maasmondgebied 1976-1986. In Döbken, A.B., A.j. Guiran & M.C. van T1ierum (Red.), Boorbalans I, Bijdragen aan de bewonings-
geschiedenis van het Maasmondgebied. pp. 11-99. Rotterdam: Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam en Coördinatie Commissie Van Advies Inzake Archeologisch Onderzoek Binnen Het Resort Rotterdam.
Noten 2
Gemeentelijk archeoloog, Gouda. Assistent-conservator, Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet te Leiden.
3
Overzichten van Romeinse vondsten in Gouda e.o. zijn verschenen in Van Dasselaar & Sprokholl 1993, pp.
4
Met hanelijke dank aan mevrouw Waagmeester (Gouda) en aan de heren C. Otten (Gouda) en M. Steenbergen
5
(Amsterdam) voor het beschikbaar stellen van de munten. Uit Waddinxveen zijn bijvoorbeeld twee Romeinse munten bekend die zijn gevonden in opgebrachte grond, zie
6
Hilgers 1994. RMO Inventaris hl 955111.
7 8
Roman Imperia! Coinage deel IV. p. 317 nr. 21. De munt is afkomstig uit een ëoude collectief, waarvan de herkomst helaas onbekend is.
10-13 en Akke1man & Sprokholt 1997, pp. 13-14; zie voor een actueel overzicht Kok in voorbereiding.
9
Deze 30 zijn als volgt over de provincies verspreid: 8 Friesland, 6 Utrecht, 4 Groningen, 1 Noord-Holland. 1 Drenthe en 10 uit een schatvondst vlak over de grens bij Kerkrade.
10 Roman Imperia) Coinage deel IV. p. 89 nr. 160a. 11 Wittop Koning. 1978, p. 106: nr. 8.2 pl. 59.
116 Tidinge van Die Ooude
Goudse mensen - Mevrouw Paris-van Lith H.M. Vente
Als je naar Apotheek Paris zocht op de Westhaven, dan zag je al van ver de blinkend gepoetste koperkleurige vijzel boven de voordeur schitteren in de morgenzon. Na aangebeld te hebben werd je binnengelaten in een mooie, prachtig onderhouden oude apotheek. Onwillekeurig drong de gedachte bij je op, dat het jammer was, dat hij niet meer voor het oorspronkelijke doel gebruikt werd. Rechts aan de muur prijkte een · levensgroot schilderij van de heer Paris, de oude apotheker, geschilderd door de Goudse kunstenares Carla Rodenberg. In de vitrines bevond zich een bijzondere verzameling kikkers, een gezamenlijke hobby van wijlen de heer en mevrouw Paris. Het is al weer enige tijd geleden dat Mevrouw Paris-Lith op 92 jarige leeftijd overleed. Op 15 januari 1996 had ik een gesprek met haar. Als postuum eerbewijs aan een markant lid van onze vereniging, wil ik u enkele punten uit dit gesprek · niet onthouden. In de gehele woning voelde je nog steeds de aanwezigheid van de heer Paris; alsof hij nog even een recept moest klaar maken en er dan ook bij zou komen. Vrijwel de gehele inrichting van de woning achter de apotheek was in de oorspronkelijke staat gehouden. De heer en mevrouw Paris waren oorspronkelijk niet uit Gouda afkomstig. De heer Paris werkte al een paar jaar als apotheker in Middelburg, maar hij wilde een eigen apotheek beginnen. En toen zij in 1937 vernamen dat de apotheek van de heer Dee in Gouda te koop was, kwamen z~j naar Gouda. · Omdat het pand van de familie Paris aan de Westhaven nogal wat ruimte bood, kreeg het gèzin al direct bij het begin van de oorlog in 1940 Duitse inkwartiering. Zij hebben diverse jongens in huis gehad. Zij woonden op de bovenverdieping en hadden een eigen huissleutel. Het waren heel gewone jongens. Zij hebben het gezin nooit problemen gegeven. Eén van hen, een jongen uit Beieren, vroeg eens of ze ook in de huiskamer mochten komen. De heer en mevrouw Paris hebben dat geweigerd. Het was en bleef immers de vijand! De Duitsers waren bang voor de Hollanders. De jongen uit Beieren plaste zelfs in zijn bed. Toen zij in 1940 in Holland kwamen, bestormden zij de melkkarretjes, zij dronken liters melk en aten pakjes boter. Ze hadden in Duitsland al lange tijd weinig te eten gehad, terwijl er hier toen nog volop was. Ze gedroegen zich in het begin heel correct. Ze waren goed geïnstrueerd. De vervolging van de Joden ontstond geleidelijk. Je merkte er in het begin niet veel van. De heer Paris heeft veel gedaan voor de Joden, veel meer dan zijn vrouw ooit heeft geweten. Hij wist diverse onderduikadressen. Een Joodse assistente die bij Apotheek Paris werkte, moest onderduiken in Zeist. Maar omdat het ook daar niet al te veilig was, heeft de heer Pa ris haar met de trein opgehaald en naar Breda gebracht. Afgesproken was dat een onbekende man, die bij het station de krant stond te lezen, de onderduikster verder zou brengen. Men heeft nooit geweten wie die man was. Men geloofde niet dat de Duitsers de Joden in Auschwitz uitmoordden. Aan de Oosthaven was een Israëlisch tehuis. Er waren daar veel Joden in huis, die uit Duitsland 1ïdinge van Die Ooude 117
.,,.
gevlucht waren. Eén van hen kwam regelmatig voor insuline in de apotheek. Hij was er vast van overtuigd dat hij geen gevaar liep, omdat hij voor de oorlog in Duitsland een onderscheiding had gekregen. Maar ook hij werd met de anderen naar de gaskamer afgevoerd. Toen hij nog in Westerbork zat heeft hij een briefkaartje gestuurd waarin hij om insuline vroeg. Gelukkig voor de heer Paris is dit openlijke kaartje nooit ontdekt door de Duitsers. Contact met Joden in Westerbork was verboden. Sommige gezinnen die als onderduikadres fungeerden waren nogal naïef en vertelden openlijk dat ze Joden in huis hadden. Het gevolg was dat zij zelf ook werden opgepakt of in het gunstigste geval moesten onderduiken. In Moordrecht had een dominee twee Joodse meisjes in huis, die s avonds in de tuin wat wilden gaan wandelen. Een Duitse wachtpost in de kerktoren ontdekte hen, en liet hen wegvoeren. Zij zijn nooit meer teruggekomen. Een dame uit Den Haag had op haar verjaardag Joodse vrienden uitgenodigd. Zonder oog voor gevaar kwamen zij op het feest. Ook zij zijn allemaal opgepakt. Loslippigheid, het interessant willen doen en naïviteit waren vaak de oorzaak dat mensen werden gepakt. De apotheek heeft in de oorlog nooit echt gebrek aan medicijnen gehad. Wel moesten grote recepten wat verkleind worden uitgevoerd om de voorraad eerlijk te verdelen. Toen de fietsen worden gevorderd mocht de heer Paris, bij gebrek aan ander vervoer zijn fiets houden om medicijnen te gaan ophalen in Leiden en Bodegraven en om ze te kunnen bezorgen. Er was steeds minder te eten, maar soms kon er wat voedsel geruild worden tegen medicijnen. Dit werd dan gedeeld met de assistentes. Er was nauwelijks verwarming. De meisjes in de apotheek liepen met flesjes heet water in hun jaszakken om hun handen warm te kunnen houden. Een Duitser die wat had opgelopen kwam op een keer in de apotheek en vroeg om hulp. Uit dankbaarheid bracht hij naderhand een grote doos voedsel. Vlak voor de razzias begonnen kwam hij nog eens terug en vroeg de heer Paris te spreken. Hij waarschuwde dat hij met een aantal soldaten de opdracht had om de volgende dag Gouda volledig af te sluiten. Alle mannen van een bepaalde leeftijd moesten zich melden voor werk in Duitsland. Toen de heer Paris de verzetsmensen inlichtte, is hij samen met artsen, verplegers en administrateurs ondergedoken in de kelder van het Diaconessenhuis 'De Wijk'. Jammer genoeg werd het bericht niet door iedereen serieus genomen. Veel mannen zijn toen meegenomen. Uiteindelijk heeft het gezin Paris ook moeten onderduiken. Zij zijn in Friesland geweest. Zij zijn daar maanden gebleven. De heer Paris gaf er zeilles aan andere onderduikers. Als ze op het Snekermeer aan het zeilen waren en de Duitsers in het hotel kwamen, werd er een grote deken uit het raam gehangen als· teken dat ze niet terug mochten komen. Als de deken weer werd binnengehaald, was de kust veilig. De onderscheiding waarvoor burgemeester James de heer Paris na de oorlog heeft voorgedragen, werd door hem geweigerd. Consequent als hij was, vond h~j dat hij alleen zijn burgerplicht gedaan had en dat dit geen onderscheiding waard was. Mevrouw Paris heeft twintig jaar leiding gegeven aan de organisatie die op verzoek van de artsen bezigheidstherapie gaf aan zieke mensen. Er werd voor een goede opleiding gezorgd voor de dames die deze therapie gaven. Artsen en geestelijken gaven hieraan hun medewerking. Elk jaar wordt in de Burgerhal nog een verkoping gehouden ten bate van dit doel. Mevrouw Pa ris heeft voor dit werk een 011derscheiding gekregen. Bij het 125-jarig bestaan van het Rode Kruis werd zij ook uitgenodigd. Zij en andere genodigden werden toen in een riksja door Gouda rondgereden. Vele leden van Die Goude zullen zich Mevrouw Paris nog lang herinneren als .de dame die tot op hoge leeftijd op alle excursies van de partij was, en bij de lezingen in de Agnietenkapel meestal op de eerste rij zat.
118 Tidinge van Die Ooude
Audite Nico Habermehl
Gemiddelde leeftijd Enkele weken geleden liet ik mij in een gesprek ontvallen dat ook vóór 1900 mensen de leeftijd van honderd jaar hadden bereikt. Meewarigheid over zoveel onkunde viel mij ten deel. Het is immers een algemeen gegeven dat mannen en vrouwen vroeger niet oud werden, zo hield men mij voor. Dus honderd jaar is onmogelijk, kreeg ik te horen. Blijft de vraag wie gelijk heeft. Kijkend naar de gemiddelde leeftijd, werd men vroeger inderdaad niet oud. In 1778 bij.voorbeeld bedroeg die in Gouda ruim 33 jaar. De helft van het aantal overledenen dat jaar was echter jonger dan twaalf jaar. De meeste kinderen stierven vóór ze de leeftijd van één jaar hadden bereikt, hetgeen de gemiddelde leeftijd aanzienlijk drukte. Ruim zestig jaar later moet de kindersterfte nog dramatischer vormen hebben aangenomen, want in 1840, toen Gouda bijzonder arm was, bedroeg de gemiddelde leeftijd volgens stadsdoctor WF. Büchner slechts 21 jaar. Een treurig resultaat in vergelijking met Parijs en Londen waar de gemiddelde leeftijd dat jaar respectievelijk 32 en 40 jaar bedroeg. Toch waren er in Gouda mensen die, zelfs naar hedendaagse maatstaven, oud werden. Op 1 april 1713 stierf Harmen Thomaszoon, van wie werd gezegd dat hij 104 jaar oud · was. Hij had nog een deel van de Opstand tegen Spanje meegemaakt. In de nacht van 20 februari 1779 overleed in de leeftijd van ruim honderd jaar Pietertje Breedveld. De in Zevenhuizen geboren Pietertje, die op latere leeftijd in Gouda was komen wonen, moet een ijzeren gestel hebben gehad, want tijdens haar lange leven was zij nooit ziek. ·Bovendien was zij - een enkele uitzondering daargelaten - altijd vrolijk. Haar honderdste verjaardag vierde zij uitbundig in de Stadsdoelen aan de Lange Tiendeweg. Tot middernacht nam zij deel aan de feestvreugde. Weinigen van de huidige generatie zullen haar dat nadoen, alle goede medische zorgen ten spijt. Rest ons tot troost dat de gemiddelde leeftijd anno 2001 rond de tachtig jaar ligt.
Het Stadhuis Willem den Boer
Een stadhuis als een kerk 'Het lijkt wel een kerk.' Bezoekers die dat vinden, hebben wel gelijk. Vooral de voorkant van het stadhuis, met zijn pinakels, torentjes en sporen van spitsboogvensters, doet denken aan gotische kerken in Brabant en Vlaanderen. In de late middeleeuwen waren er twee soorten stenen gebouwen: verdedigingswerken (burchten en kastelen) en de rest. 'De rest' hoefde niet zo zwaar meer te zijn doordat er nieuwe methoden ontwikkeld werden om lu~htiger en speelser te bouwen. Het streven naar licht, ruimte en hoogte vond zijn oorsprong in en rond Parijs, in wat later de 'gotische stijl' genoemd werd. De meest spectaculaire voorbeelden daarvan zijn natuurlijk de kathedralen, maar ook andere gebouwen werden in d1e stijl opgetrokken. En omdat steen- en beeldhouwers hun kundigheid konden tonen in steeds. speelsere torentjes en fraaiere muurgeledingen, tsja... Het geslacht Kelderman(s), of eigenlijk Van Mansdale, maakte zo'n anderhalve eeuw in Brabant en Zeeland de dienst uit. Ook in Holland waren leden actief, tot in Haarlem en Tidinge uan Die Ooude 119
Alkmaar toe. Het waren bouwmeesters, steen- en beeldhouwers. In de Goudse stukken wordt Jan Keldermans de Jongere genoemd. Wie was dat? De eerste Jan Keldermans die we kennen, overleed rond 1425. Een van zijn zonen die ook Jan heette, overleed in 1445, toen de plaats van het Goudse stadhuis nog een zompig veld was. Deze Jan had intussen wel een paar zonen, die in de verschillende takken van de bouwkunst werden opgeleid. Zoon Andries was - samen met zijn broer Mathijs - onder meer als beeldhouwer betrokken bij de bouw van de stadhuizen van Leuven en Middelburg en hij bouwde de Sint- Romboutstoren in Mechelen. Zoon Rombout was een befaamd glazenier in Brabant. Zoon Jan tenslotte is degene die als steenhouwer bij de bouw van ons stadhuis betrokken was. Deze Jan bracht ook nog een zoon mee naar Gouda, maar die heeft blijkbaar niet zo'n grote naam gehad, want er is weinig van hem bekend. Waar Jan zijn inspiratie voor de decoraties bij zijn steenhouwerswerk vandaan haalde, is duidelijk. De Vlaamse gothiek, de stijl waarin zijn hele familie werkte. Vlaanderen, Henegouwen en Brabant beleefden in de vij ftiende eeuw hun gouden jaren. Gouda hoorde niet tot de superrijke steden in die landstreken. Bovendien was in 1438 net de hele boel afgebrand. Dat kan een reden geweest zijn waarom het Goudse stadhuis relatief sober is gebleven.
Per aspera ad astra Frans IJsselstein
In iedere aflevering van de Tidinge kent een lid van de Historische Vereniging Die Goude een doorn toe aan het volgens hem of haar lelijkste plekje van Gouda en een ster aan het mooiste. In onze mooie oude stad zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw de sloophamers driftig gehanteerd. Soms terecht, soms onterecht. Mijn grootste doorn in Gouda zijn eigenlijk de diverse welstandscommissies, die bouwwerken toestonden die in een oud stadshart niet pasten. Als voorbeeld noem ik de Kleiweg met onder meer 4e HEMA en het gebouw van het Kantongerecht op de Oosthaven. Voor nog zo'n misser gaari we
120 Tidinge van Die Ooude
ongeveer twintig jaar terug naar de Turfsingel. De fabriek voor grof aardewerk van de firma Jonker en.nog wat oude panden waren verdwenen en ook daar kon gebouwd worden. Voorwaarde was wel dat de nieuwbouw moest passen in de singelwand. Het eerste pand dat gebouwd werd, was dar van Aannemer Veelenturf. Nadat er een aantal aanpassingen in het bouwontwerp waren aangebracht, ging de welstandscommissie akkoord en er verrees een mooie woning met bedrijfsruimte, passend zoals bedoeld in de voorwaarden. EEN STER !! Hoe bedroevend dat deze commissieleden hun goedkeuring gaven toen de gemeente er vlak naast dat lelijke grauwe woonblok liet bouwen. EEN DOORN!! Dat het ook anders kan bewijst de nieuwbouw in de Vrouwensteeg. Hier verdient de commissie toch nog een sterretje en komt de door mij verfoeide kleur van het Poortje van het Jong~ kirtdshofje ook nog een beetje tot zijn recht.
Reportage Hans du Pré
· Hoera, op het Bolwerk komt eindelijk weer bebouwing. Voor onbetwist de lelijkste plek in de Goudse binnenstad is de gemeente Gouda uiteindelijk tot overeenstemming gekomen met een projectontwikkelaar: Het masterplan voor het Bolwerk, waarin de grondvorm· met onder meer de bouwhoogtes zijn bepaald, werd na een taai interactief proces in maart 1999 al afgerond. Die Goude heeft daar een belangrijke bijdrage aan geleverd, samen met andere organisaties met een hart voor Binnenstad-West. Het plan wordt dus breed gedragen maar er zijn nog wel wat aandachtspuntjes. Zo is het van groot belang dat het plan verder uitgewerkt wordt door meerdere architecten. Eén van de kwaliteiten van de binnenstad is namelijk dat ieder pandje weer een ander uiterlijk heeft. Dit komt onder meer door het tijdsverschil waarin ze tot stand zijn gekomen en omdat opdrachtgevers zich graag wilden onderscheiden van de buren. Deze verscheidenheid, liefst weer per pandje, moet ook op het Bolwerk terugkomen. Maar de kroon op het Bolwerkplan is het weer open graven van de gracht aan het Nonnenwater. Jammer genoeg wordt er bij de gemeente nu al gesproken om dit onderdeel uit het plan weg te bezuinigen. Om dit te voorkomen stel ik voor om, als het niet anders kan, op een enkel deel van het Bolwerk desnoods wat hoger te bouwen (het Bolwerkplan telt nu 3 tot 4 bouwlagen). Tidinge van Die Ooude 121
Book of Kells Op 26 maart 2001 werd in de Agnietenkapel voor een uitverkochte zaal de lezing gehouden over het Book of Kells en de Ierse boekverluchtiging door mevrouw Roos Fokkema. Het Book of Kells wordt ook wel het Grote Evangelieboek van Columkille genoemd en bevat de tekst van de vier Evangelieën (Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes in het Latijn). Dit boek is rond 800 geschreven en verluchtigd in een Iers Klooster. Tegenwoordig is het te bezichtigen in het Trinity College in Dublin. De naam Book of Kells heeft het echter te danken aan het plaatsje Kells, waar het in ieder geval tussen 1006 en 1660 aanwezig was. In 1006 wordt melding gemaakt van het terugvinden van het boek, zonder boekband, nadat het door de Vikingen was geroofd. Het is niet zeker of het ook in Kells is geschreven en verlucht. Er zijn aanwijzingen dat het boek op Iona is geschreven. Op dit eiland voor de kust van Schotland heeft de Ierse monnik Columkille in de zesde eeuw een klooster gesticht. De naam Grote evangelieboek van Columkille duidt op een verband met deze monnik en zijn klooster. Verder is de afbeelding van Maria met het Christuskind heel bijzonder. Dit is de vroegste afbeelding van Maria in een Westers handschrift. Op een Hoogkruis op Iona bevindt zich eveneens een afbeelding van Maria met Kind, terwijl verder in Ierland deze voorstelling nauwelijks voorkomt. Een aanwijzing dus om de oorsprong van het boek op lona te zoeken. De meest gangbare theorie is dat het hier gemaakt is én onvoltooid in 804 naar het moederklooster Kells in Ierland is vervoerd samen met andere kostbaarheden vanwege de komst van de Vikingen. Het Book of Kells is het dikste, het grootste en het meest kostbare boek uit een Iers Klooster dat bewaard is gebleven. Het is tevens een van de fraaiste voorbeelden van het voorkomen van Keltische versieringsmotieven in een Christelijk boek Ierland is in de vijfde eeuw gekerstend. Christendom en de oude keltische cultuur bleken hier prima samen te gaan. Niet alleen boeken, maar ook reliekschrijnen en miskelken werden met keltische motieven versierd. Spiraalachtige motieven, vlechtbandwerken, dieren en mensfiguren, al dan niet gevangen in vlechtwerk, komen we in het Book of Kells op iedere pagina tegen. Naar een diepere betekenis van al dit fraais blijft het gissen en wij kunnen ons er slechts over verbazen en verwonderen net als de twaalfde-eeuwse geschiedschrijver Giraldus Cambrensis die het boek gezien heeft en erover schreef met de volgende woorden: ' ...Kijkt gij er terloops naar met de snelle blik van alle dag, dan zoudt gij menen dat het slechts krassen zijn en geen maaswerk; uitnemend vakmanschap is overal om u heen, maar gij zoudt het niet onderkennen. Kijkt gij er scherper naar, dan zult gij binnentreden in het heiligdom der kunst. Gij zult vervlechtingen ontdekken, zo teer en zo fijnzinnig, zo minitieus en ineengesponnen, zo vol knopen en verbindingen, met kleuren zo fris en bloeiend, çlat gij menen zoudt dit alles was het werk van een engel en niet van een mens ... ' Citaat uît Topographiae Hiberniae van Giraldus Cambrensis (twaalfde eeuw).
Oproep Indien een lid van de Historische Vereniging de behoefte gevoelt een ster of een doom uit te reiken aan een gebouw of lokatie waaraan dat volg~ns hem of haar ten onrechte nog niet is gebeurd, dan melde hij of zij dat bij de eindredactie.
122 Tidinge van Die Ooude
Reacties op 'Wie weet hier meer van?' Op de foto van het pandje met het Duitse opschrift op de Nieuwehaven zijn enkele reacties binnengekomen maar in geen van die reacties werd uit de doeken gedaan hoe het opschrift in zijn geheel luidde en de achtergrond ervan. De redactie is de briefschrijvers erkentelijk voor hun bijdragen en gaat, op grond van de door hen aangedragen gegevens, trachten wat meer van de geschiedenis van het pandje te achterhalen.
Rectificatie In het artikel over de heren Nijkamp en Prins, opgenomen in de Tidinge van april 2001, staat dat het bedrijf van de heer Nijkamp gevestigd is aan de Vest. Dit is onjuist; dat moet zijn Raam 200.
Agenda Stedelijk Museum 'Het Catharina Gasthuis'
Catharina Concerten In het seizoen 2001-2002 worden afwisselend in het Stedelijk Museum en de SintJanskerk bijzondere concerten georganiseerd. Folders met informatie zijn onder meer verkrijgbaar bij de VVV Gouda, het Museum en de Sint-Janskerk. Museum 'De Moriaan'
Collectie Hageman, een keuze
Jn het Museum 'De Moriaan' is van 24 maart tot en met 2 september klassiek Gouds plateel te bewonderen uit de collectie van de Haagse verzamelaar Rob Hageman. Het is een van de omvangrijkste verzamelingen Gouds plateel die er bestaan. Na het faillissement van de n.v. Koninklijke Plateelbakkerij Zuid-Holland in 1965, leek de periode van het bont gedecoreerde sieraardewerk, versierd met bloemdecors en mat of glanzend glazuur, voorgoed voorbij. Rob Hageman was een van de eersten die halverwege de jaren zeventig begon Gouds plateel te verzamelen en artikelen over de geschiedenis ervan publiceerde. Een keuze uit de ongeveer 1000 voorwerpen omvattende collectie is tot 2 september te zien in 'De Moriaan'.
Tidinge van Die Qoude 123
Sint-Janskerk
Orgelconcerten in de Sint-]anskerk Op 24 mei 2001 is in de Sint-Janskerk de cyclus met orgelconcerten begonnen, georganiseerd door de Stichting Gouds Orgelcomité. Op woensdagavonden wordt het Moreau-orgel, soms afwisselend met het prachtige koororgel, bespeeld door organisten uit binnen- en buitenland. Een bijzonder concert vindt plaats op vrijdag 27 juli. Dan zingt het koor van de Theologische Faculteit Babes-Boljai uit Cluj-Napoca in Roemenië. Van 21 juni tot 30 augustus zijn er weer de traditionele toeristenconcerten op donderdagen, aanvang 12.30 uur. Een folder met informatie over deze concerten is verkrijgbaar bij de kerk.
Cursus 'Het Cubisme' Najaars-cursus 2001 Plaats: Door: Aantal lessen: De cursusdag is: De cursusdata zijn: Excursie-dag: Cursusgeld:
het Stadhuis van Gouda Marianne Roeloff 5 woensdag-ochtend van 10.30 tot 12.00 uur 3 en 17 oktober, · 7 en 21 november · 5 of 6 december in het Rijksmuseum Kröller-Müller f 165,-
Voor nadere informatie of aanmelding: Marianne Roeloff Postbus 61 2210 AB Noordwijkerhout Tel: 0252-376893
Afbeelding: Picasso, portret van Ambroise Vollard, 1910. Olieverf/doek, 92 x 65 cm, Pushkin Museum, Moskou
124 Tidinge van Die Ooude
J