DECEMBER 2015 De analyse van Thierry Masset Meer aandacht voor kredietkwaliteit op aandelenmarkt Obligatiemarkten zijn in 2015 in alle ontwikkelde landen gestegen Verdeeldheid onder OPEC-leden houdt olieprijzen laag en volatiel ECB kan niet voor altijd beste maatje van de markt blijven Supercyclus van grondstoffen helemaal ongedaan gemaakt Klimaatakkoord: winnaars en verliezers
OBLIGATIES
Obligatiemarkten zijn in 2015 in alle ontwikkelde landen gestegen De Federal Reserve (Fed) heeft onder veel media-aandacht de rente voor het eerst in bijna tien jaar verhoogd, maar liet tegelijkertijd weten dat de verdere verhoging van de rente slechts 'geleidelijk' zal gebeuren, in overeenstemming met eerdere prognoses. De Fed stemde unaniem voor een verhoging van de bandbreedte van de Amerikaanse beleidsrente van 0%-0,25% naar 0,25%-0,5%. Volgens verschillende beleidsmakers zou 1,375% (mediaan van de verwachting van 17 Fed-medewerkers) een gepast renteniveau zijn voor eind 2016. Dat is hetzelfde niveau is als in september en zou betekenen dat de bandbreedte van de rente volgende jaar vier keer met een kwartpunt zou worden verhoogd. Obligatiemarkten deden het over de hele wereld goed in 2015 ondanks het risico op een renteverhoging van de Federal Reserve. De voornaamste redenen waarom beleggers hun toevlucht zochten tot obligaties zijn de onzekerheid over de economische groei in 2016, de trage groei van de Chinese economie (de op één na grootste ter wereld) en de te lage grondstoffenprijzen en inflatie. De obligatiemarkten van alle grote ontwikkelde landen, gaande van de VS tot Griekenland en Japan, zijn dit jaar gestegen, ook al heeft de Federal Reserve de rente verhoogd. Griekse obligaties stegen het meest, met een winst van 19% in euro nadat het land een internationaal reddingspakket kreeg. Obligaties van de andere perifere landen deden het ook goed (+4,6% in Italië, +3,3% in Portugal en +1,7% in Spanje). Staatsobligaties stegen ook in de VS (+12%), Japan (+10%), Engeland (+7,7%), Zwitserland (+14%) en Duitsland (+0.6%), waardoor de rente voor sommige looptijden in die landen negatief werd. Iedereen verwacht een lage inflatie, waardoor een lage rente op obligaties aanvaardbaar is! Vraag obligatiehandelaars in Londen, Tokio en New York om hun mening over de internationale economie en zij zullen wellicht allemaal een soortgelijk somber antwoord geven. Een korte blik op de staatsobligatiemarkten maakt duidelijk dat beleggers er rekening mee houden dat de groei en de inflatie wereldwijd nog jarenlang laag zullen blijven. Wat we op de obligatiemarkt vaststellen, is een gebrek aan vertrouwen in de toekomst. In Europa is het volume van obligaties met een negatieve rente gestegen tot 2 biljoen USD (zo'n 30% van de 6,3 biljoen USD aan staatsobligaties in de eurozone), terwijl de gemiddelde rente van een korf staatsobligaties van de eurozone met een looptijd tussen twee en vijf jaar voor het eerst ooit onder nul is gedoken. Dat betekent dat kopers die hun belegging aanhouden tot de vervaldatum bereid zijn om een klein verlies te lijden in ruil voor de belofte dat het grootste deel van hun geld zal terugbetaald worden. In de negentien lidstaten tellende eurozone bleven de consumptieprijzen in oktober stabiel, na in september met 0,1% te zijn gedaald. In Duitsland, de grootste economie van de regio, vertoonde de export in augustus de grootste daling sinds de recessie van 2009, terwijl de fabrieksbestellingen en de industriële productie onverwacht terugvielen. Dat overtuigde obligatiebeleggers ervan dat de Europese Centrale Bank haar kwantitatieve versoepeling zal moeten uitbreiden om de vraag te stimuleren.
De vrees dat de groei nog geruime tijd laag zal blijven, treft niet alleen Europa. Zo duwden obligatiebeleggers de Chinese tienjaarsrente voor het eerst sinds 2009 onder 3% in een context waarin de centrale bank de rente in minder dan een jaar tijd zes keer verlaagde om de groei, die wellicht op het laagste peil in een kwarteeuw zal uitkomen, te ondersteunen. De verwachtingen voor de mondiale inflatie die impliciet uit de obligatiemarkt blijken, naderen het dieptepunt dat tijdens de wereldwijde recessie werd bereikt. In de ontwikkelde landen verwachten obligatiehandelaars voor de komende jaren een inflatie van gemiddeld 1,01%. Die graadmeter heeft sinds het einde van de recessie nog maar enkele keren lager gestaan. En zelfs in de VS, het lichtpunt van de wereldeconomie, blijft de
tienjaarsrente schommelen rond 2%, wat heel wat minder is dan wat de experts van Wall Street hadden voorspeld. Gezien het aanhoudende deflatierisico in Europa, de opeenvolgende renteverlagingen in China om de vertragende groei te stimuleren en een groot aantal indicatoren dat aangeeft dat de Amerikaanse economie aan vaart verliest, is het niet zo vreemd dat heel wat beleggers somber gestemd zijn. Vorige maand verlaagde het International Monetary Fund zijn prognoses voor de internationale groei in 2015 en 2016 omdat de lage grondstoffenprijzen de economie van de groeilanden doen vertragen. Het IMF verwacht voor dit jaar nu een groei van 3,1%. In de vijf jaar voor de financiële crisis bedroeg de jaargroei elk jaar ten minste 4%. Volgens de organisatie worstelen de rijkste landen van de wereld ook nog altijd met deflatoire druk. Zelfs na verschillende kwantitatieve versoepelingen zijn er geen tekenen van inflatie te bespeuren. Er zijn nog altijd sterke groeiremmende factoren in het spel, wat de vraag naar zelfs laagrentende obligaties zal ondersteunen. In deze omstandigheden blijft onze voorkeur uitgaan naar staatsobligaties van landen die hun monetaire beleid versoepelen (in het bijzonder de eurozone) en een positionering voor een daling van staatsobligaties van grondstofrijke landen.
Nu de zesde verkrappingscyclus van de Fed sinds 1979 is begonnen, kunnen we ons gezien de aanhoudende vraag naar veilige staatsobligaties afvragen of de Federal Reserve niet overhaast handelt. De centrale banken in Europa, Azië en heel wat groeilanden hebben namelijk de grootste moeite hebben om hun economie aan te zwengelen. Er is al heel wat gespeculeerd over wat er met de nooit eerder geziene stierenmarkt voor obligaties zal gebeuren wanneer de recordlage Amerikaanse rente in stijgende lijn begint te gaan. Een snelle blik op het verleden leert ons dat optimisten het wel eens bij het rechte eind zouden kunnen hebben. Telkens wanneer de Federal Reserve de rente in de afgelopen veertig jaar verhoogde, boekten beleggers die inzetten op betere prestaties van langerlopende staatsobligaties ten opzichte van korterlopend schuldpapier een flinke winst omdat de hogere rente de inflatie afremde en oververhitting van de economie voorkwam. In de voorbije vijf periodes gaven obligatiehandelaars systematisch de voorkeur aan langerlopende staatsobligaties terwijl de rentecurve telkens afvlakte. De extra vergoeding die beleggers eisen om het extra risico te dragen van effecten met een langere looptijd (spread) daalde in het eerste jaar na de eerste renteverhoging van de Fed. Zo daalde het verschil tussen de Amerikaanse twee- en tienjaarsrente tot gemiddeld 0,56%.
Staatsobligaties bleken in het verleden aan het begin van verkrappingscycli ook winstgevender voor obligatiebeleggers dan bedrijfsobligaties. Staatsobligaties deden het gemiddeld 2,56% beter en bleven alleen maar achter in het eerste jaar na het begin van de verkrappingcyclus van 2004. Het zijn niet alleen de vroegere prestaties die ons doen vermoeden dat staatsobligaties in trek zullen blijven. Er zijn namelijk nauwelijks tekenen van inflatie en er is grote onduidelijkheid over de vooruitzichten van de wereldeconomie, terwijl de Amerikaanse groei op het laagste peil in tientallen jaren staat. De Fed heeft dus weinig redenen om snel of agressief te werk te gaan.
2.1 Staatsobligaties van perifere eurolanden vs. kernlanden: overweging Nadat beleggers maandenlang hadden gespeculeerd op een groeiende kloof tussen het Amerikaanse en het Europese monetaire beleid, gooide de Europese Centrale Bank (ECB) roet in het eten door het bedrag van haar maandelijkse effecteninkopen niet te verhogen, al beloofde zij wel om het programma voor kwantitatieve versoepeling zes maanden langer te laten lopen. Handelaars waren teleurgesteld en de kettingreactie zetten activa onder druk op beide continenten: de spread tussen de Amerikaanse en de Duitse overheidsrente viel fors terug (1,3%), terwijl de dollar tegenover de euro de sterkste daling sinds 2009 onderging. De daling van de dollar, die het doembeeld van een hogere inflatie deed opduiken, droeg bij aan de grootste stijging van de hellingsgraad van de Amerikaanse rentecurve in vier jaar.
Het is een les die we niet mogen vergeten: zelfs wanneer je de markt maar licht teleurstelt, krijg je een heftige reactie. De omvang van de marktschommelingen geeft aan dat beleggers massaal dezelfde posities hadden ingenomen omdat de beleidsmakers hadden verklaard dat het monetaire beleid in de VS zou worden verkrapt en in de eurozone zou worden versoepeld. Voor sommige strategen was het ook een beetje een déjà vu. De hele situatie herinnerde hen aan de woelingen op de Amerikaanse en de Europese staatsobligatiemarkt van april tot begin juni, toen handelaars panikeerden door een lichte inflatieopstoot en wereldwijd op de obligatiemarkten zo'n 800 miljard USD in rook opging. Iedereen was beide keren verkeerd gepositioneerd. Wanneer deze markten keren, gaat het snel. Een aantal macrospelers op deze markten is geneigd ervan uit te gaan dat enkele zaken gegarandeerd zijn. Helaas voor hen bewijzen de centrale bankiers keer op keer dat dat niet het geval is. Dat gezegd zijnde, houdt de kwantitatieve versoepeling de rente in de eurozone op korte termijn laag. Op middellange termijn is het de lage/negatieve rente die voorkomt dat de huishoudens te veel sparen. Voor perifere markten zoals Spanje is dat een essentiële factor geweest die de huishoudens heeft gedwongen om zich weer op de lokale vastgoedmarkt te begeven. De val van de vastgoedmarkt van de perifere landen is gestopt en er is zelfs weer sprake van groei, waardoor het vertrouwen fors is gestegen en schulddeflatie van de baan is. Op lange termijn is zowel de negatieve rente als de kwantitatieve versoepeling nodig als de perifere landen ook nog maar een kans willen maken om solvabel te blijven. Het vermijden van een schuldspiraal in de perifere landen, en in het bijzonder in Italië, staat boven aan de agenda. De ECB kreeg bakken kritiek omdat zij de executie van de met zware schulden belaste perifere eurolanden alleen maar zou uitstellen. Sommigen beweren dat zij met de kwantitatieve versoepeling het onvermijdelijke alleen maar uitstelt. Die kritiek gaat echter voorbij aan de kern van de zaak. De eurozone als geheel heeft namelijk geen schuldprobleem, maar een politiek probleem: hoe kan de schuld van de perifere landen doorgegeven worden aan de kernlanden zonder dat te veel kiezers dat merken. Het is goed mogelijk dat de ECB tijd aan het winnen is, maar als na verloop van tijd het principe van een gemeenschappelijk gedragen schuld (de risico's verdelen over de Europese landen) toch ingang vindt op de gebruikelijke "achter de schermen"-manier, is het probleem mogelijk opgelost. In alle stilte is dat principe sowieso al ingang aan het vinden. Het International Monetary Fund en de ECB oefenen druk uit om de Griekse staatsobligaties die in handen zijn van de belastingbetalers van de eurolanden in te ruilen tegen renteloze obligaties. Noord-Europese spaarders zullen nog jaren moeten afzien van rente op hun geld om hun Zuid-Europese broeders te helpen. Brussel is ook gul met middelen van de structuurfondsen en gemeenschappelijke infrastructuurprogramma's. De Noord-Europese centrale banken geven hun geloofwaardigheid aan de ECB en dragen uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor de kwantitatieve versoepeling van de ECB. Hoe we die programma's ook bekijken, de lasten van de grote schuldenberg worden verdeeld. Het is onvermijdelijk dat schulden stilzwijgend en onopgemerkt zullen worden gedeeld. Dat is alleen maar een kwestie van tijd. Binnen tien jaar zal dat een feit zijn, alleen zal het niet zo genoemd worden. Tegen deze achtergrond presteerden staatsobligaties van de eurozone ondanks de spanningen in december in 2015 bovengemiddeld (1,9%), vooral in Griekenland (+19%), Italië (+5%) en Portugal (+3,3%)
2.2 Obligaties van groeilanden in harde en lokale munten: onderweging De vertraging van de Chinese economie en de onverwachte devaluatie van de yuan in augustus maken het voor de groeilanden moeilijker om geld te lenen in het buitenland. De uitgiften van de groeilanden zijn in het derde kwartaal gedaald tot een nettototaal van 1,5 miljard USD, wat 98% minder is dan in het tweede kwartaal, zo blijkt uit cijfers van de Bank for International Settlements. Dat is ook de sterkste dalende trend sinds de financiële crisis van 2008 en zorgde er mee voor dat de uitgifte van effecten wereldwijd met bijna 80% terugviel. De gemiddelde rente op staatsobligaties van groeilanden vertoonde de grootste stijging in vier jaar (van 4,5% naar 5,3% voor obligaties in harde munten en van 4,6% naar 4,8% voor schulden in lokale munten sinds eind oktober). Aandelen verloren in totaal 4,2 biljoen USD aan waarde en een korf munten daalde in 2015 met 15% tegenover een korf met de tien belangrijkste munten van de wereld. De uitgiften van staats- en bedrijfsobligaties in de groeilanden werden ook afgeremd door sancties tegen Russische entiteiten en politieke onrust in Brazilië en Turkije. Een verlaging van de rating van 'BRIC-landen' (Brazilië, Rusland, India en China) is waarschijnlijk het grootste risico voor de groeilanden in het algemeen, zoals de recente verlaging van de Braziliaanse rating heeft aangetoond. Zeven jaar nadat het land door Standard & Poor's werd ingedeeld bij de categorie investment-grade wegens de toenemende invloed van de groeilanden is de grootste economie van Latijns-Amerika de gegeerde kwalificatie weer kwijt. De beslissing van S&P om de Braziliaanse rating met één trap te verlagen naar BB+ met negatieve vooruitzichten onderstreept de verslechterende economische en politieke vooruitzichten, alsook de problemen van de andere groeilanden, inclusief China en Rusland. Het land is ondertussen in de diepste recessie in een kwarteeuw beland, terwijl het begrotingstekort oploopt, grote corruptieonderzoeken lopen en de regeringscoalitie verzwakt is. De toenemende bezorgdheid over de fundamentele gezondheid van de groeilanden, de fors dalende grondstoffenprijzen en de stijgende schulden speelden ook een rol. Een van de neveneffecten van de wereldwijde daling van de obligatie-uitgiften was een toenemend gebruik van de euro als leenmunt. Het nettototaal van de uitgiften in euro door niet-financiële ondernemingen bedroeg 23 miljard USD in de drie maanden tot en met 30 september, tegenover 22 miljard USD voor obligaties in dollar. De voornaamste reden was een stijging van de uitgiften van in euro luidende obligaties in de groeilanden, waar het aandeel van de munt opveerde tot 62%, tegenover 18% in het tweede kwartaal. Uiteindelijk daalden de munten van de groeilanden en werden aandelen volatieler in die landen als gevolg van de verhoging van de Amerikaanse rente door de Fed, die de vraag naar risicovollere activa zoals obligaties van groeilanden drukt. De munten van grondstofrijke landen, zoals Brazilië (-25% tegenover de euro in 2015), Colombia (-21%), Zuid-Afrika (15%), Turkije (-13%) en Rusland (-7%), waren de grootste dalers in een korf met de munten van 24 groeilanden (-15%) door een nieuwe forse daling van de grondstoffenprijzen (-25%). De volatiliteit van aandelen in de groeilanden is sinds midden 2014 nagenoeg verdubbeld omdat beleggers vrezen dat de eerste renteverhoging van de Fed in negen jaar de kapitaalstroom naar risicovollere activa zou kunnen droogleggen.
In deze omstandigheden genereerden obligaties van groeilanden in harde munten een jaarverlies van 0,4% (in USD). Die in lokale munten leverden beleggers een negatief jaarrendement van -2,8% op.
2.3 "Investment-grade" bedrijfsobligaties (rating van BBB- of hoger): lichte overweging => neutraal Hieronder vergelijken we de reactie van de kredietmarkten op het soepele monetaire beleid nu en in de postcrisisperiode en bekijken we hoe de zaken er zouden kunnen uitzien wanneer de beleidsverkrapping begint. De huidige fase: bedrijfsobligaties die beleggers extra rente opleveren ten opzichte van staatsobligaties, die momenteel het extra voordeel van een laag aantal defaults bieden, worden vaak gezien als de beste activaklasse op een markt die ondersteund wordt door onbeperkte stimuli (kwantitatieve versoepeling van de Fed, de Europese Centrale Bank en de Japanse centrale bank) en de steeds lagere rente op staatsobligaties. Door de kwantitatieve versoepeling en de dalende marktrente kijken beleggers steeds meer naar de lagere segmenten van de kredietmarkt, op zoek naar meer rendement. Daardoor kregen zelfs bedrijven met de laagste ratings de kans om geld op te halen, dat beleggers massaal ter beschikking stelden. Het recentste opmerkelijke voorbeeld van goedkope financiering is de Angolese tienjarige staatsobligatie (Ba2/B+/B+) in USD, waarop de rente 9,75% bedraagt. Sommige beleggers zien weinig reden om te beleggen in die emittent, die in 2014 op de 161e plaats stond in de ranglijst van meest corrupte landen ter wereld (ranglijst met 175 landen die opgesteld wordt door Transparency International), vooral omdat de referentierente lager is dan de Turkse tweejaarsrente. Door de ongunstige risico-rendementsverhouding menen sommigen dat er sprake is van een kredietzeepbel. In de afgelopen maanden zijn de kwaliteitscurves afgevlakt (de spreads tussen investment-grade en hoogrentende obligaties zijn kleiner geworden) door de zoektocht van beleggers naar rendement. In de VS is die spread verkrapt van 521 basispunten op 18 september naar de huidige 434 basispunten. De spread tussen de twee indexen bereikte in april 2012 een dieptepunt van 218 basispunten. In de eurozone bevindt de kwaliteitscurve van obligaties van niet-financiële ondernemingen zich momenteel op ongeveer 328 bp, tegenover 402 basispunten op 2 oktober. Dat is heel wat minder dan de 483 basispunten van juni 2012. De volgende fase: aangezien de Fed een einde heeft gemaakt aan de nulrente, terwijl de ECB haar soepele rentebeleid handhaaft, worden de vooruitzichten voor risicovolle activa minder gunstig. Beleggers verwachten dat de renteverhoging van de Fed voor risicovolle activa een koersaanpassing van meerdere standaardafwijkingen zal veroorzaken. Een hogere rente op staatsobligaties zou beleggers weer naar obligaties van betere kwaliteit kunnen drijven, omdat zij hun rendementsdoelstelling dan kunnen halen met activa die een hogere rating hebben en minder risico inhouden. Winstnemingen zouden een thema kunnen worden op de markt voor hoogrentende obligaties door de hogere rentelasten, vooral bij emittenten met een lagere rating. Op langere termijn zal een hogere rente wellicht leiden tot meer defaults onder bedrijven, wat ook weer de risicobereidheid kan drukken. Zelfs al vóór de eerste renteverhoging van de Fed is het aantal defaults onder Amerikaanse bedrijven met een rommelrating in oktober gestegen tot het hoogste peil sinds 2012, zo blijkt uit gegevens van S&P. Als beleggers zich door de rentevooruitzichten beginnen terug te trekken uit de meest risicovolle activa op een moment waarop de markt minder liquide is en de verkoopzijde minder goed in staat is om de inventaris te absorberen, zou de recente volatiliteit als gevolg van Volkswagen en Glencore een lachertje zijn in vergelijking met de marktschommelingen die zich zouden voordoen bij een dergelijke verkoopgolf.
2.4 Hoogrentende obligaties (ratings lager dan BBB-): neutraal => onderweging Beleggers nemen alleen gezonde bedrijven op in hun portefeuille en zijn er zich van bewust dat de zwakste bedrijven risico lopen in een context van vertragende groei in China en een aanhoudende daling van de grondstoffenprijzen. Zij mijden nu duidelijk rommelobligaties van de allerlaagste kwaliteit. Dat blijkt uit de premie die beleggers eisen om te beleggen in obligaties met een CCC-rating in plaats van effecten met een BB-rating. Deze was in zes jaar niet meer zo hoog. Volgens een indicator die berekend wordt door analisten van Deutsche Bank AG, is de rente op rommelobligaties van de beste kwaliteit vier keer lager dan die van de meest risicovolle. Die verhouding bedraagt doorgaans 1,6! Dat verklaart waarom de activiteit op de primaire markt voor hoogrentende obligaties op jaarbasis met 26% is gedaald. Beleggers blijven namelijk vrezen dat de val van de olieprijzen de kasstroom van bedrijven onder druk zal zetten, vooral in de Verenigde Staten, waar het defaultpercentage in het hoogrentende segment volgens Standard & Poor's in oktober is opgelopen tot 2,7%, het hoogste percentage sinds 2012. Houders van rommelobligaties kijken sinds het begin van het jaar aan tegen een verlies van 3% (in USD) in een context waarin de markt voor hoogrentende obligaties zich opmaakt voor een forse stijging van het aantal defaults die zelfs de somberste prognoses van de ratingbureaus zou overtreffen. Een graadmeter van de spanningen op de markt geeft aan dat beleggers rekening houden met een defaultpercentage van 4,8% in de komende twaalf maanden. Dat is bijna 2% meer dan de prognose voor juni
volgend jaar van Standard & Poor's, het grootste ratingbureau ter wereld, omdat beleggers steeds meer vrezen dat energiebedrijven die veel schulden zijn aangegaan tegen een lage rente moeite zullen hebben om die schulden te herfinancieren. Volgens Edward Altman, de professor van de Universiteit van New York die de Z-scoremethode ontwikkelde voor het voorspellen van faillissementen, zal het aantal defaults volgend jaar het bestaande record verbreken en is de Fed de 'joker' die de macht heeft om te bepalen hoe snel de huidige kredietcyclus afloopt. Tenzij de olieprijzen op miraculeuze wijze opveren, is de kans groot dat heel wat bedrijven in gebreke zullen blijven. De aanpak van de ratingbureaus houdt geen rekening met het feit dat een groot deel van de economie helemaal niet strookt met het algemene beeld van de markt. Ten minste 185 obligaties van Noord-Amerikaanse energiebedrijven met een totale nominale waarde van ruim 80 miljard USD noteren met een option-adjusted spread van meer dan 1.000 basispunten, zo blijkt uit gegevens van Bloomberg. Een obligatie met een rente die meer dan 1.000 basispunten boven de overheidsrente ligt, wordt doorgaans als problematisch of 'distressed' beschouwd (emittenten met een rating B- of lager en ofwel negatieve vooruitzichten of een grote kans op verdere ratingverlagingen). De sector is al goed voor een kwart van de 102 defaults die S&P wereldwijd registreerde in 2015, dat daarmee het slechtste jaar is sinds 2009. De laatste keer dat beleggers in rommelobligaties zoveel defaults in de koersen verrekenden, was in 2011! Toen waren de Verenigde Staten hun AAA-rating net kwijtgeraakt, dreigde de Europese begrotingscrisis alle markten wereldwijd te besmetten en begonnen de centrale banken over de hele wereld al snel ongeziene cashbedragen in het financiële systeem te pompen. Die kapitaalinjecties deden de financieringskosten nieuwe laagterecords vestigen, terwijl energiebedrijven midden in de Amerikaanse schalieolieboom gretig goedkope schulden aangingen om hun booractiviteiten te financieren. Olie- en gasboormaatschappijen gaven in de afgelopen vier jaar 213 miljard USD aan rommelobligaties uit, waardoor het procentuele aandeel van obligaties van energiebedrijven in de rommelobligatie-index van Bank of America Merrill Lynch opveerde van 9,4% in 2005 naar 13% dit jaar. Nu olie (WTI) minder dan 40 USD per vat kost, ofwel ca. 65% onder de piek van 2014 noteert, eisen beleggers een hogere rente op obligaties van grondstoffengerelateerde bedrijven. De olieprijzen kelderen omdat de markt steeds meer vreest dat het wereldwijde overschot aan grondstoffen zal aanhouden nu de organisatie van olie-exporterende landen een kruis gemaakt heeft over haar traditionele strategie van productiebeperkingen om de prijzen te sturen. De gemiddelde rente op rommelobligaties van olie- en gasbedrijven is opgelopen tot 13,4%, het hoogste cijfer sinds het einde van de wereldwijde financiële crisis in 2009. De spread met de bredere markt van Amerikaanse rommelobligaties was ook nog nooit eerder zo groot. Tegelijkertijd is de helft van de obligaties van metaal- en staalbedrijven en mijnbouwers met een speculatieve rating 'distressed'. Daardoor is het procentuele aandeel van de 'distressed' obligaties op de obligatiemarkt opgelopen tot 15,5%, het hoogste peil sinds 2011, zo blijkt uit cijfers van S&P. De kans is dan ook groot dat steeds meer bedrijven hun obligatiehouders om een schuldherschikking zullen vragen om een faillissement te voorkomen.