Roerende voorheffing
Obligatiefondsen zonder EU-paspoort vallen nu ook onder artikel l9bis : ziet u door de bomen nog het bos ? Fisca le actua I ite
it nr. 2O13-34, pag. 7 -I2, 03.09.2013
Het belastingregime voor kapitaliserende beleggingsfondsen die (ook) in vastrentende effecten beleggen, is op minder dan een jaar tweemaal gewijzigd. Zo is er nu een nieuwe uitzondering op de algemene regel in ons belastingstelsel dat meerwaarden op aandelen belastingvrij zijn. En het toepassingsgebied van artikel l9bis van het WIB 92 is voor in de EER gevestigde fondsen uitgebreid tot fondsen zonder Europees paspoort. Voor fondsen zonder Europees paspoort ís er een nieuwe forfaitaire methode om de belastbare rentecomponent te berekenen in de periode vooraleer artikel 19bis op hen van toepassing was. Zodoende bestaan er voor in de EER gevestigde fondsen zonder Europees paspoort maar liefst drie methoden om de belastbare grondslag inzake artikel 19bis te bepalen. Deze bijdrage probeert een antwoord te bieden op de vraag hoe deze drie methoden zich tot elkaar verhouden. ln algemene regel zijn inkoop- en liquidatieboni die uitgekeerd worden door een beleggingsvennootschap, niet belastbaar als roerend inkomen - en zodoende ook niet onderhevig aan roerende voorheffing - op voorwaarde dat de beleggingsvennootschap in het land van haar fiscale woonplaats een fiscale regeling geniet die afwijkt van het gemeen recht [N.v.d.r. : de zin van die laatste voorwaarde is dat een beleggingsvennootschap een tussenschakel is. Precies omdat het om een tussenschakel gaat wil men díe niet extra gaan belasten. Zonder gunstregime kan het fonds die rol van tussenschakel niet spelen, want dan kan de belegger beter rechtstreeks beleggen. En dan heeft een RV-vrijstelling ook geen zin.] (art. 2L2" WIB 92). Een beleggingsvennootschap wordt gedefinieerd als een (vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft>
(art.2S15"fWlB92). Op de vrijstelling van artikel 21,2" van het WIB 92 bestaat vooreerst een algemene uitzondering, namel'rjk de zogeheten fixfondsen (art. 19 S 14" WIB 92). Er bestaat ook een uitzondering die enkel geldt voor Belgische rijksinwoners (belastingplichtigen in de Belgische personenbelasting), met name voor de obligatiefondsen die onder artikel 19bis van het WIB 92 vallen (zie Fisc. Act.2OO5,4L/4, 2006,3I/6 en 2010, 2Llgl.lnkoop- en liquidatiebonivan die fondsen zijn belastbaar, en welten belope van de 'rentecomponent'. Over de toepassing van dat artikel 19bis heeft de fiscus op 30 juni 2009 een circulaire uitgevaardigd.
Nu ook belasting bij gewone overdracht Artikel 19bis is eind vorig jaar op enkele punten bijgestuurd (wet van 13 december 2Ot2, met inwerkingtreding op 20 december 20t2l. De drempelvoor in schuldvorderingen belegde activa is van 40 % op 25 % gebracht. liquidatieboni is de
als níeuw belastbaar feit ingevoerd. Als een obligatiefonds onder artikel 19bis valt leiden dus niet alleen inkopen van aandelen door het fonds, of uitkeringen n.a.v. een verdeling van het eigen vermogen, maar ook 'gewone' overdrachten onder bezwarende titel (zoals verkopen en ruilverrichtingen m.b.t. aandelen aan een 'derde')tot belastbaarheid tegen 25o/oin hoofde van natuurlijke personen met fiscale woonplaats in België ten belope van de 'rentecomponent'. Bijgevolg is artikel 19bis voortaan niet enkel een uitzondering op de regel dat inkoop- en liquidatieboni die worden uitbetaald door een beleggingsvennootschap met een bijzonder fiscaal regime vrijgesteld zijn van personenbelasting, maar ook een uitzondering op het gegeven dat meerwaarden op aandelen in de regel niet belastbaar En naast ínkoop- en
zijn in de personenbelasting indien zij gerealiseerd worden in het kader van het normaal beheer van een privévermogen (art. 90 9" WIB 92). Het gaat ¡mmers om fondsen die geen periodieke inkomsten uitkeren maar hun winst kapitaliseren. De belegger ontvangt dus gewoon een meerwaarde op het moment dat hij zijn aandelen van de hand doet. Die meerwaarde zou normaal gezien niet belastbaar zijn. Maar op basis van artikel 19bis wordt nu toch belasting geheven (25 % RV), weliswaar niet op de volledige meenrraarde maar op de 'rentecomponent' in de meerwaarde, dus het deelvan de meerwaarde dat tot stand gekomen is door rente en meer- en mindenivaarden inzake schuldvorderingen die het fonds ontvangen heeft.
Merk overigens op dat artikel 19bis van het WIB 92 (voor zover de relevante voorwaarden in zake het drempelbedrag enz. vervuld zijn) niet alleen van toepassing is op beleggingsvennootschappen met rechtspersoonlijkheid, maar ook op fondsen zonder rechtspersoonlijkheid. Voor fondsen zonder rechtspersoonlijkheid (zoals een gemeenschappelijk beleggingsfonds of een Frans fonds commun de placement) geldt in principe 'absolute fiscale transparantie'. Dat impliceert dat de investeerder belast wordt op zijn of haar aandeel in de inkomsten van het fonds op het moment dat het fonds de inkomsten ontvangt. Eigen aan de fiscale transparantie is ook dat de inkomsten die het fonds ontvanct. hun fiscale kenmerken behouden met het oos oo de belastinsheffine bir de investeerder (bv. een dividend of een meerwaarde op aandelen ontvangen door het fonds blijft een dividend c.q. meerwaarde op aandelen ten name van de investeerder). Toepassing van de regels van de fiscale transparantie veronderstelt dat voldaan wordt aan de ventilatie-verplichting. ln dat verband kan ook verwezen worden naar artikelen 19ter en 321bis van het WIB 92 (zie Ch. Coudron, <r, T.Fin.R. 2OLI.3, 9498). ln de mate dat fondsen zonder rechtspersoonlijkheid onder artikel 19bis vallen (zie ruling nr. 600.108, 16 mei 2006 en nr. 2010.193 ,24 juni 2OLO; zie ook circ. van 10 januari 2OL2l, wordt de fiscale transparantie 'doorbroken'. Voor wat inkomsten inzake schuldvorderingen betreft (dat is de zogeheten rentecomponent) treedt er pas belastbaarheid op bij uitkering door het fonds, en sinds 20 december 2012 wellicht ook ingeval van overdracht van deelbewijzen in het fonds ten bezwarende
títel. Nu ook belasting zonder Europees paspoort Tot voor kort was artikel 19bis van het WIB 92 niet van toepassing op in de EU gevestigde obligatiefondsen zonder Europees paspoort. lnkoop- en liquidatieboni uitgekeerd door in de EU gevestigde obligatiefondsen zonder Europees paspoort waren onder de voonvaarden van artikel 21, 2o van het WIB 92 dus vrijgesteld. Sinds de wet van 13 december 2O12 gold die speciale vrijstelling voor fondsen zonder Europees paspoort overigens niet enkel voor obligatiefondsen in een EU-land, maar ook voor fondsen die gevestigd z'rjn in een van de andere EER-staten. Voorheen bepaalde artikel 19bis, lid 6 dat naast de collectieve beleggingsinstellingen in effecten met EU-paspoort (middels een verwijzing naar art. 2 5 1 6" KB van 27 september 2009) ook de r. Zodoende werd sinds 20 december 2Ot2bv. een in lJsland of Noonruegen gevestígd obligatiefonds niet bedoeld als het niet was erkend overeenkomstig ríchtlijn 2OO9/65/EG, m.a.w. als het geen Europees paspoort had. Op 30 juni 2013 om 23.30u heeft de Belgische regering bij w'rjze van begrotingsmaatregel echter beslist dat ook ICBE's zonder Europees paspoort onder het toepassingsgebied van artikel 19bis van het WIB 92 moeten worden gebracht. Daaraan is uitvoering gegeven met de wet van 30 juli 2013 (BS 1 augustus 2013, Fisc. Act. 2013, 26lLO en26/L2l,. Artikel 19bis, S 1, l¡d 6 werd opgeheven. ln de EER
gevest¡gde fondsen zonder Europees paspoort vallen slechts voor verrichtingen sinds l juli 2013 onder artikel 19bis. Specifiek voor de belastbaarheid van die nieuwe categorie van fondsen geldt dat, om de belastbare rentecomponent te bepalen, enkel rekening wordt gehouden met de ¡nkomsten van het fonds vanaf l juli 2008. Dat geldt ongeacht de wijze waarop de belastbare grondslag wordt bepaald. Dat neemt echter niet weg dat er zich een praktisch probleem stelde voor de fondsen die omdat het niet nodig was - tot dan toe nooit berekend hadden hoe groot de rentecomponent is in het inkomen. Daarom heeft de wetgever specifiek voor die fondsen een methode geintroduceerd om de belastbare basis te bepalen.
Hoe belastbare basis berekenen ? Tot vóór de wet van 30 juli 2013 waren er twee manieren om voor fondsen die onder artikel 19bis vallen, de belastbare rentecomponent te bepalen. De algemene regel is dat de belastbare basis gelijk is aan (art. 19bis 5 1 l¡d 4). ln de praktijk gebeurt dat doordat de fondsbehccrdcr op gcregelde tijdstippen per aandeel de belastbare rentecomponent bepaalt (Taxable lncome per Share, afgekort TIS). Dat concept is ontleend aan de toepassing van de Spaarrichtlijn. Omdat artikel 19bis sinds l januari 2008, in tegenstell¡ng tot de rentecomponent onder de Spaarrichtlijn, ook de meer- en minderwaarden op schuldvorderingen omvat, spreekt men van de 'Belgische TIS'. Op het moment dat de belastbare verrichting zich voordoet, wordt de belastbare basis dan bepaald aan de hand van het (positieve) verschil tussen de Belgische TIS bij het uitstappen en de Belgische TIS bij het instappen. Voor in de EER gevestígde fondsen zonder Europees paspoort, moet inzake de Belgische TIS 'b¡j het instappen' ten vroegste de Tl5 per l juli 2008 in aanmerking worden genomen alsde belegger de deelbew'rjzen in het fonds al langer in zijn bezit heeft. De belastbare rentecomponent bedraagt maximaal de door de belegger gerealiseerde meerwaarde. Als de belastbare grondslag niet als dusdanig kan worden bepaald (d.w.z. als de rentecomponent niet afgezonderd kan worden van de andere inkomsten van het fonds, zoals dividenden of meerwaarden
op aandelen), dan kan men terugvallen op een 'subsidiaire methode'. Het belastbare bedrag is dan gelijk aan het verschil tussen het bij de verrichting ontvangen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming (desgevallend de waarde per l juli 2008) vermenigvuldigd met het percentage van het vermogen dat belegd is in schuldvorderingen (art. 19bis 5 2). Alle beleggingen van het fonds worden dus geacht evenveel op te brengen en de rentecomponent stemt dan evenredig overeen met het aandeel van de schuldvorderingen in het totaal van de activa aangehouden door het fonds. Dus als het fonds voor 60 % belegt ín schuldvorderingen, wordt 60Yovan de door de belegger gerealiseerde meerwaarde geacht uit rente
te bestaan. Specifiek voor in de EER gevestigde fondsen zonder EU-paspoort, die slechts sinds de wet van 30 juli 2013 onder de toepassing van artikel 19bis vallen, is er nog een derde mogelijkheid om de belastbare grondslag te bepalen, met name aan de hand van een fictief jaarlijks rendement van 3 Yo (nieuwe 5 3 in art. 19bis 5 3 WIB 92).
Combinatie van methodes De vraag rijst hoe die drie methodes om de belastbare basis te bepalen, zich tot elkaar verhouden in de praktijk. Noteer in dat verband dat er enkel sprake is van drie methodes met betrekking tot de in de EER gevestigde fondsen zonder EU-paspoort. Wij proberen de onderlinge verhouding tussen de drie methodes toe te lichten aan de hand van de drie volgende hypothesen :
- de fondsbeheerder verkeert in de mogelijkheid om (bv. aan de hand van de 'Belgische TIS') te bepalen hoe groot het bedrag aan inkomsten is die (rechtstreeks of onrechtstreeks) onder de vorm
van interesten, meerwaarden of minderu¡aarden voortkomen uit beleggingen in schuldvorderingen voor de volledige periode, dus zowel de periode vóór l juli 2013 als de periode erna (eerste hypothese); - de fondsbeheerder verkeert in de mogelijkheid om
uit beleggingen in schuldvorderingen periode ervóór (tweede hypothese);
is
te bepalen hoe groot het bedrag aan inkomsten 1 juli 2O!3, maar niet voor de volledige
voor de periode ná
- de fondsbeheerder verkeert niet in de mogelijkheid om te bepalen hoe groot het bedrag aan inkomsten uit beleggingen in schuldvorderingen is, noch voor de volledige periode vóór l juli 20L3, noch voor de volledige periode vanaf l juli 20L3 (wat voor de kleinere fondsen die nu ook onder art. 19bis vallen, vaak het geval zal zijn) (derde hypothese).
a) Eerste hypothese ln de eerste hypothese wordt de belastbare grondslag bepaald overeenkomstig artikel 19bis 5 1, lid 4. We zitten dan in de veronderstelling dat de beheerder van de collectieve beleggingsinstell¡ng in staat is de rentecomponent af te zonderen ín het bedrag dat voortvloeit uit het verschil tussen het bij de verrichting verkregen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen. Er moet dan zowel rekening worden gehouden met de gerealiseerde als met de niet-gerealiseerde meerwaarden (cfr. 'Belgische TIS'). [Zie O. Hermand, P. Delacroix en M. Protin,
uitstappen. b) Tweede hypothese ln de tweede hypothese verkeert de fondsbeheerder in de mogelijkheid om te bepalen hoe groot het bedrag aan inkomsten uit beleggingen in schuldvorderingen is voor de periode ná l juli 2013, maar niet voor de volledíge periode vóór l juli 2013. ln die hypothese wordt de belastbare grondslag voor de periode vanaf l juli 2013 bepaald op grond van de effectíeve interesten, meerwaarden en minderwaarden op de schuldvorderingen en/of obligaties waarin het fonds belegt. De belastbare grondslag voor de periode vóór l juli 2013 moet daarentegen worden bepaald overeenkomstig artikel 19bis, 5 3, l¡d 2 (de nieuwe methode). <5 3. ln añarijking van $ 1, eerste lid, worden, wat de collectieve beleggingsinstellingen in effecten zonder Europees paspoort betreft en waarvoor 5 1 slechts vanaf 1 juli 2013 van toepassing is, de interesten begrepen in het bedrag dat overeenstemt met de verkregen inkomsten, berekend vanaf 1
juli 2008.Wanneer de beheerder van een collectieve beleggingsinstelling in effecten die zijn zetel heeft in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en niet beschikt over een Europees paspoort, niet in de mogelijkheid is om het belastbaar bedrag te bepalen zoals bedoeld in 5 1, vierde lid, worden de interesten die begrepen z'ljn in het verkregen bedrag, in afirijking van de 5 1, eerste en vierde lid, berekend op basis van een fictief tarief voor het jaarlijks rendement vastgelegd op 3 pct. en toe te passen op de investeringswaarde van de schuldvorderingen zoals bedoeld in 5 1, v'rjfde lid, voor de periode begrepen tussen l juli 2008 en 1 juli 2013 en waarin deze werden behouden. Het op deze wijze bepaalde bedrag wordt verminderd met het gedeelte van de interesten die reeds in het voorkomend geval zijn uitgekeerd.> Dus moet men voor de periode vóór 1 juli 2013 uitgaan van een fictief jaarlijks rendement van 3
o/o
op
de schuldvorderingen waarin het fonds belegt. Het fictieve tarief van 3 % moet worden toegepast op
de investeringswaarde van de schuldvorderingen, voor de periode dat het fonds ze aanhoudt. Bij die forfaitaire berekening kan men het gedeelte van de interesten dat al is uitgekeerd, in mindering brengen. Het is niet helemaal duidelijk of het jaarlijkse rendement van 3 To ook moet worden 'gekapitaliseerd'. Tijdens de parlementaire voorbereiding is wel een limiet gesteld : (doc. 532891/7, over art. 51). Als de belastbare grondslag m.b.t. één van beide periodes (vóór of ná
l juli 2013)
negatief is, dan moet dat o.i. gecompenseerd kunnen worden met het andere bedrag, vermits het om één en hetzelfde inkomen gaat, dat met het oog op het bepalen van de belastbare grondslag wordt uiteengerafeld in de periode vóór l juli 2013 en de periode vanaf l juli 2013.
c) Derde hypothese Als de beheerder niet in staat is om de rentecomponent te bepalen voor de volledige periode tussen instappen en uitstappen - ook niet voor de periode vanaf l juli 2013 - dan moet o.i. toepassing
gemaakt worden van de forfaitaire berekening volgens de 'subsidiaire methode' (art. 19bis 5 2 WIB 92) voor de volledige periode tussen instappen (of vanaf l juli 2008 indien eerder ingestapt werd) en uitstappen. Wij verwijzen ter verduidel'rjking naar de relevante wettelijke bepalingen (art. 19bis 5 2 WIB 921, zoals van toepassíng op EER-fondsen zonder EU-paspoort : 5 2. Wanneer de beheerder niet in de mogelijkheid is om dat gedeelte [de rentecomponent] te bepalen, is het belastbaar bedrag van de inkomsten gelijk aan het verschil tussen het bij de verrichting ontvangen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bew'rjzen
van deelneming vermenigvuldigd met het percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat belegd is in schuldvorderingen bedoeld in artikel 2,51-,3", a) van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009. Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór l juli 2008, of indien de datum van verwerving niet wordt aangetoond, geldt de inventariswaarde op l juli 2008 als aanschaffings- of beleggingswaarde voor de toepassing van deze paragraaf. Wanneer de aanschaffings- of beleggingswaarde niet gekend is, is het belastbaar bedrag van de inkomsten het ontvangen bedrag tijdens de verrichting vermenigvuldigd met het percentage bedoeld in het eerste lid. Dat de berekening overeenkomstig artikel 19bis, 5 2 alsdan betrekking heeft op de volledige periode (zowel de opbouw van de rentecomponent vóór als vanaf l juli 2013) volgt o.i. uit de structuur van de berekening, die u¡tgaat van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of deefbewijzen in de ICB ten name van de genieter van het inkomen. Gelet op de huidige tekst van de wet lijkt het ons niet mogel'rjk om een gecombineerde toepassing te maken van de belastbare grondslag van artikel 19, 5 3 (fictief rendement van 3 %l m.b.t. de periode vóór l juli 2013 en de forfaitaire grondslag van artikel L9, S 2 (volgens aandeel schuldvorderingen in beleggingen) voor de periode ná l juli-
Christophe Coudron