Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST
(traduzione della Prof.ssa Patrizia Hoetjes-Nanni e della Prof.ssa Claudia de Waard)
Wanneer de lettergreep waarop het accent valt niet op de een na laatste lettergreep valt of in geval van twijfel, wordt het accent aangegeven met een streepje onder de lettergreep (bijvoorbeeld: dialogo, farmacia). Woorden voorafgegaan door het teken * komen voor in het niet afgedrukte audio-materiaal
Abbreviazioni: avverbio (avv.) femminile (f.) maschile (m.) singolare (sg.) plurale (pl.) infinito (inf.) passato prossimo (p.pr.) participio passato (p.p.)
Afkortingen: bijwoord (bijw) vrouwelijk (vr) mannelijk (m) enkelvoud (enk) meervoud (mv)) infinitief, hele werkwoord (ww) voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) voltooid deelwoord (v.dw.)
UNITÀ 6 A cena fuori Libro dello studente a cena fuori: uit eten gaan Per cominciare 1: romantica: romantisch Per cominciare 3: litigare: ruzie maken ragazzo di Elena: de vriend van Elena A problemi di cuore, i (sg. il problema): liefdesperikelen cuore, il: het hart A1 strano: vreemd da nessuna parte: nergens amica del cuore: hartsvriendin permesso: toestemming A2 riconoscere: herkennen A3 sorpresa: verrassing giustificare: zich verontschuldigen comportamento: gedrag A4 padre: vader qualcosa non va: er is iets aan de hand spiegazioni, le (sg. la spiegazione): verklaringen, uitleg figlia: dochter fare il filo (a): achter iemand aan zitten colpa: schuld con chi stai?: aan wiens kant sta jij? A6 mi piacciono: ik hou van
cugino: neef (zoon van tante of oom) perdere la testa: buiten zichzelf zijn, uit je dak gaan, van de kaart grazie a: dankzij conoscenze: kennissen enorme: enorm, heel groot conferenze: lezingen quello lì: die daar all’angolo: op de hoek angolo: hoek legata: hecht fantastica: geweldig vicini, i (sg. il vicino): buren musicali (sg. musicale): musicaal casa di campagna: een huis op het platteland stupenda: prachtig B1 albero genealogico: stamboom rapporto: band, relatie parentela: bloedverwantschap: B2 marito: echtgenoot: nipote, il/la: neef of nicht (zoon van broer of zus, kleinkind) moglie, la: vrouw figlio: zoon papà: vader sorellina: zusje nipotino: neefje, kleinkind B3 nonno: opa bici, la: fiets fratellino: broertje B4 membro: lid C1 piatto: bord Edizioni Edilingua
cucchiaio: lepel coltello: mes forchetta: vork tovagliolo: servet tovaglia: tafelkleed C2 *zona: buurt *fame da lupi: honger als een paard *lupi: wolven *avere bisogno (di): iets nodig hebben *primo: voorgerecht *pasta: pasta, deegwaar *tagliatelle: tagliatelle (soort pasta) *funghi: paddenstoelen, champignons *qualcos’altro: iets anders *spaghetti alla carbonara: spaghetti met ei en gebakken spek *lasagne: lasagne (pasta gerecht) *secondo: hoofdgerecht *carne, la: vlees *bistecca ai ferri: biefstuk, steak van de grill *bistecca: biefstuk, steak *vitello: kalf *verdure: groente *antipasto: voorafje *contorno: bijgerecht *insalata: sla, salade saporito: gezouten, smakelijk C3 portata: gang (van menu) alla bolognese: op de Bolognese wijze bolognese: afkomstig uit Bologna 1
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST C4 antipasto freddo: koud voorafje specialità della casa: specialiteit van het huis vino: wijn cucina: keuken spaghetti al pesto: spaghetti met een saus van kaas, basilicum en pijnboompitten affatto (avv.): helemaal niet, geheel niet tortellini: gevulde pasta olive: olijven C5 desiderare: wensen C6 ordinazioni, le (sg. l’ordinazione): bestellingen Parma: stad in EmiliaRomagna bruschetta: geroosterd brood met olie, knoflook en of tomaat misto: gemengd salmone, il: zalm affumicato: gerookt ragù, il: vleessaus penne, le: soort pasta all’arrabbiata: pittige saus van tomaat en hete peper arrabbiata: boos (hier: pittig gekruid, gepeperd) farfalle: vlinders (soort pasta) ai quattro formaggi: met vier soorten kaas formaggi, i (sg. il formaggio): de kazen fettuccine, le: soort pasta rigatoni, i (sg. il rigatone): soort pasta sugo: saus linguine, le: soort pasta risotto: rijstgerecht ai frutti di mare: met zeevruchten frutti, i (sg. il frutto): vruchten aglio: knoflook scaloppine: vleeslapjes involtini, gli (sg. l’involtino): opgerolde lapjes vlees alla romana: op de Romeinse wijze maialino: biggetje al forno: in de oven bereid forno: oven filetto: filet insalata Caprese: salade van tomaat en mozzarella kaas marinara: met zeevruchten napoletana: op de Napolitaanse wijze
siciliana: op de Siciliaanse wijze calzone, il: dubbelgevouwen pizza mele: appels frutta: fruit fresca: vers: di stagione: van het seizoen grigio: grijs *indeciso: aarzelend *parere, il: mening *chef, lo: chef *mi raccomando (inf. raccomandarsi): denk eraan! *naturale: mineraalwater zonder gas C8 pepe, il: peper sale, il: zout salato: zout, gezouten cotta: gekookt D1 spuntino: snack, tussendoortje pausa pranzo: lunchpauze pausa: pauze siccome: omdat avere fretta: haast hebben al massimo: maximaal massimo: grootst, maximum volerci: nodig zijn fette biscottate: beschuit fette: plakjes, stukjes, sneetjes burro: boter miele, il: honing metterci: er over doen saltare: springen, overslaan fare merenda: een tussendoortje eten merenda: tussendoortje a posto: op zijn plek, in orde in ogni caso: in ieder geval a quell’ora lì: op dat tijdstip D2 pane, il: brood biscotti, i (sg. il biscotto): koekjes cereali, i (sg. il cereale): ontbijtgranen, soort muesli D3 spettacolo: voorstelling D4 cuocere (p.pr. ha cotto): koken, bakken cottura: de kook da mangiare: om te eten un quarto d’ora: een kwartier E1 dizionario: woordenboek affettare: in stukken/plakken snijden Edizioni Edilingua
friggere (p.pr. ha fritto): frituren, bakken in olie mescolare: roeren grattugiare: raspen salame, il: salami E2 a cosa servono: waarvoor dienen...? utensili da cucina: keukengereedschap utensili, gli (sg. l’utensile): gereedschap pentola: pan tegame, il: koekenpan cavatappi, il: kurkentrekker colapasta, il: vergiet grattugia: rasp tagliere, il: snijplank pentola a pressione: snelkookpan pressione, la: druk mestolo: soeplepel E3 in base a: op basis van base, la: basis finora: tot nu toe apprezzati (inf. apprezzare): gewaardeerd prodotti, i (sg. il prodotto): producten alimentari (sg. alimentare): etenswaren occasione, l’ (f.): gelegenheid E4 viaggio di lavoro: zakenreis ritenere: beschouwen Conosciamo l’Italia Gli Italiani a tavola a tavola: aan tafel apprezzare: waarderen buona cucina: goede keuken popoli, i (sg. il popolo): volkeren arabi (sg. arabo): Arabisch austriaci (sg. austriaco): Oostenrijkers ricette: recepten pizzerie: pizzeria’s Parmigiano Reggiano: Parmezaanse kaas esportare: exporteren nel lontano 1292: in het verre 1292 leggenda: legende Cina: China Etruschi (sg. etrusco): Etrusken Medioevo: Middeleeuwen introdurre (p.pr. ha introdotto): introduceren maestri: meesters 2
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST diffondersi (p.pr. si è diffuso): zich verspreiden egizi: Egyptenaren focaccia: soort brood sorta: soort, type rotondo: rond sottile: dun rinascimento: Renaissance poveri: arm arricchire (arricchisco): verrijken classi, le (sg. la classe): sociale klassen ricche: rijk regina: koningin desiderio: wens pizzaiolo: pizzabakker tricolore: driekleur (naam van de Italiaanse vlag) basilico: basilicum conquistare: veroveren teorie: theorie origini, le (sg. l’origine): oorsprong considerare: beschouwen invenzione, l’ (f.): uitvinding del tutto: helemaal Glossario fantasia: fantasie secolo: eeuw a.C. (avanti Cristo): voor Christus spessore, lo: dikte caratterizzato: gekenmerkt rinnovamento: vernieuwing artistico: artistiek, kunstzinnig culturale: cultureel La pasta 1. istruzioni: gebruiksaanwijzing, instructies ingredienti, gli (sg. l’ingrediente): ingrediënten gr. (grammi): gram pancetta: spek grattugiato: geraspt olio: olie extravergine: extravierge, eerste pers sbattere: kloppen parmigiano: parmezaanse kaas tagliare: snijden a cubetti: in blokjes cubetti, i (sg. il cubetto): blokjes fateli: laat ze (de blokjes) (geb. wijs) rosolare: zacht bakken alluminio: aluminium aggiungere: toevoegen
moderato: matig serviteli: serveer ze (de spaghetti) scolateli: giet ze (de spaghetti) af scolare: afgieten mescolateli: meng ze (de spaghetti), roeren condimento: saus Glossario pancia: buik maiale, il: varken assomigliare: lijken op bacon, il: bacon lento: langzaam ottenere: (ver)krijgen rossastro: roodachtig togliere: weghalen renderlo: het (de saus) ...maken rendere: maken (+ bijv. naamw) aceto: azijn 2. abbinamenti, gli (sg. l’abbinamento): het combineren, combinatie gnocchi, gli: aardappelballetjes fusilli: soort pasta Dove mangiano gli italiani... richiedere: verzoeken, opnieuw vragen secca: droog parecchie: tamelijk veel alternative: alternatieven qualsiasi: welke dan ook trattorie: familie restaurant varietà, la: variatie, soort ambiente, l’ (m.): sfeer, omgeving economica: goedkoop osterie: eenvoudige eethuisjes frequentate (inf. frequentare): bezocht (volt. dw.) per mancanza di tempo: door gebrek aan tijd mancanza: gebrek paninoteca: broodjeszaak nutritiva: voedzaam Autovalutazione possesso: bezit attimo: moment, ogenblik brioche: brioche, zoet broodje maschio: man Quaderno degli esercizi 2. Brasile, il: Brazilië conto: rekening 3 lavanderia: wasserette Edizioni Edilingua
fare visita: een bezoek brengen visita: bezoek 4 occhiali, gli: bril 5 matrimonio: huwelijk 6 al più presto: zo spoedig mogelijk passaporti, i (sg. il passsaporto): paspoorten 8 ormai (avv.): inmiddels fiori, i (sg. il fiore): bloemen rose: rozen indirizzo: adres 9 filosofia: filosofie liceo: lyceum 10 totocalcio: voetbaltoto 11 gelosa: jaloers giù: naar beneden, richting zuiden 13 per niente: helemaal niet specialmente (avv.): vooral 15 pittore, il: schilder 16 Unione Europea: Europese Unie Unione, l’ (f.): unie, vereniging europea: Europese affittare: huren guidare: rijden patente, la: rijbewijs 17 prodotti, i (sg. il prodotto): producten 18 provare: voelen successo: succes Test finale B in genere: in het algemeen metà: de helft
UNITÀ 7 Al cinema Libro dello studente Per cominciare 2 attrice, l’ (f.): de actrice segreto: geheim psicologo: psycholoog Per cominciare 3 trama: verhaal Per cominciare 4 3
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST a libro chiuso: met gesloten boek A1 peccato: jammer, helaas thriller, il: thriller, spannende film psicologico: psychologisch di quelli che piacciono a te: die jij zo leuk vindt mannaggia: verdorie racconta un po’: vertel op fino a quando: tot wanneer un altro: een andere sparire (sparisco): verdwijnen scusa pronta: kant en klare smoes, excuus manager, il: manager contratto: contract squillare: overgaan (telefoon) praticamente (avv.): in feite doppia vita: dubbel leven addirittura: sterker nog, zelfs sposarsi: trouwen matrimonio: bruiloft A3 comportarsi: zich gedragen A4 distratto: afgeleid girare delle scene: scenes draaien (film) girare: draaien scene: scenes per niente: helemaal niet in realtà: in werkelijkheid, in feite realtà: werkelijkheid A6 imperfetto: onvoltooid verleden tijd A7 cioccolatini, i (sg. il cioccolatino): chocolaatjes, bonbons ospiti, gli (sg. l’ospite): gasten suoceri, i (sg. il/la suocero/a): schoonouders a bocca aperta:met open mond A8 porre: zetten, neerzetten, stellen, vaststellen tradurre: vertalen B1 risate: gelach ripensare: overdenken liberamente (avv.): vrijuit ci penso: ik denk erover na occhiali, gli: bril forte: hard, sterk costume da bagno, il: zwembroek, zwempak
B2 evento: gebeurtenis ricordi, i (sg. il ricordo): herinneringen B3 abituale: gewoon, vast ripetuta: herhaald da giovane: toen ik jong was conclusa: afgelopen, afgesloten contemporanee: tegelijkertijd nervoso: nerveus, zenuwachtig frigorifero: koelkast a lungo: gedurende lange tijd in corso: gaande interrotta: onderbroken Vaticano, il: Vaticaanstad suonare: afgaan (telefoon) B4 vecchio amico: oude vriend B5 portava i jeans: hij droeg een spijkerbroek jeans, i: spijkerbroek maglietta: t-shirt celeste: lichtblauw era seduto su una Vespa: hij zat op een Vespa Vespa, la: de Vespa (type scooter) in continuazione: continu, voortdurend compagnia: gezelschap timido: verlegen stare insieme: samen zijn felici (sg. felice): gelukkig, blij in giro: buiten, op straat deserta: leeg, verlaten impazienti (sg. impaziente): ongeduldig pendente: scheef/schuin B6 vignette: strip racconto: verhaal storiella: verhaaltje, grappig verhaal originale: origineel B7 riga: regel duro lavoro: zwaar werk duro: zwaar, hard risultato: resultaat, gevolg chiaro: duidelijk, helder C1 *tragedia: tragedie *commedia: comedie *un granché: niets bijzonders *neppure: niet eens *eppure: en toch *critiche: kritieken *mezz’ora: half uur Edizioni Edilingua
C4 trapassato prossimo: voltooid verleden tijd avvenire: gebeuren C5 per cena: als avondeten D1 regista: regisseur tant’è vero che: het is namelijk zo dat premio: prijs regia: regie Festival di Cannes: Filmfestival van Cannes geniali (sg. geniale): geniaal sicuramente (avv.): zeker D2 stimare: waarderen, achten genere, il: genre gialli, i (sg. il giallo): trillers fantascienza: siencefiction avventura: avontuur personaggio: personage motivare: beargumenteren accordo: akkoord disaccordo: onenigheid E2 stampa: pers pubblicità: reclame E3 interpretazione, la: vertolking Conosciamo l’Italia Il cinema italiano moderno autobiografico:autobiografisch paradiso: paradijs paese, il: dorp anni ’50: jaren 50 pianista: pianist oceano: oceaan Mediterraneo: Middellandse zee paura: angst parodia: parodie attraverso: door interpretare: vertolken caimano: kaaiman postino: postbode affascinante: knappe, aantrekkelijk, fascinerend poeta, il: dichter cileno: Chileen successo: succes ladro: dief nemico: vijand ciclone, il: cycloon trio: trio realizzare: realiseren di grande successo: van groot succes
4
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST rappresentare: vertegenwoordigen comico: komiek fenomenale: fenomenaal showman: showman televisivo: van de televisie battere: verbreken record: record incasso: kasopbrengst stecchino: tandenstoker mostro: monster tigre, la: tijger regalare: cadeau geven colonna sonora: soundtrack straordinaria: buitengewoon bellezza: schoonheid talento: talent sta facendo: is bezig met internazionale: internationaal Glossario la propria vita: het eigen leven propria: eigen far innamorare: verliefd laten worden innamorare: verliefd worden sé: zich somma: som, bedrag provenire (da): afkomstig zijn van vendite (sg. la vendita): verkopen Il grande cinema italiano interpreti, gli (sg. l’interprete): hoofdrolspelers volti (sg. il volto): gezichten ignoti (sg. ignoto): onbekend divorzio: scheiding all’italiana: op z’n Italiaans candidato all’Oscar: genomineerd voor de Oscar candidato: genomineerd mediterranea: mediterraanse recitare: acteren indimenticabili (sg. indimenticabile): onvergetelijk entrambi: beide attore di teatro e di cinema: acteur van zowel theater als film prendere parte (a): deelnemen (aan) ironico: ironisch a livello internazionale: op internationaal niveau turco: Turk ammirati (inf. ammirare): bewonderd scomparire (p.pr. è scomparso): overlijden, verdwijnen genio: genie grande schermo: het witte doek
schermo: het doek, beeldscherm collaborare: samenwerken capolavori: meesterwerken lui stesso: hijzelf spaghetti western: spaghettiwestern pugno: vuist dollari, i (sg. il dollaro): dollars accompagnati (inf. accompagnare): begeleid compositore, il: componist tango: tango imperatore, l’(m.): keizer deserto: woestijn Buddha: Buddah neorealismo: neo-realisme gloriosi (sg. glorioso): glorieus occupata (inf. occupare): bezet nazisti, i (sg. il nazista): Nazi’s citare: citeren Glossario eccezionali (sg. eccezionale): uitzonderlijk opera: werk artista: kunstenaar celebre: beroemd sotto il controllo: in de macht zijn/liggen Autovalutazione è scoppiato un temporale: er is een onweer losgebarsten scoppiare: losbarsten, ontploffen attraversare: oversteken cosa danno all’Ariston?: wat draait in de (bioscoop) Ariston? i tuoi: jouw ouders investire: overrijden, botsen basilica: basiliek Quaderno degli esercizi 1 occhiali da sole: zonnebril segretaria: secretaresse 2 entusiasmo: enthousiasme calma: rust 3 interesse, l’(m.): belangstelling 4 calciatori, i (sg. il calciatore): voetballers 5 prendere il sole: zonnebaden, zonnen per colpa di un esame: door (de schuld van), vanwege een examen 6 normale: normaal Edizioni Edilingua
8 né: noch 9 indietro: terug 10 opportuno: vereist incidente, l’(m.): ongeluk 11 auguri, gli (sg. l’augurio): wensen 16 tardare: te laat zijn 17 diversamente (avv.): anders 19 bancomat, il: pinautomaat 20 riprendere: opnieuw beginnen 24 essere abituato (a): gewend zijn aan non vedere l’ora (di): ergens naar uitkijken 26 cinematografica: de film betreffende: Test finale A alla rinfusa: door elkaar rinfusa: door elkaar nonostante: desalnietemin architettura: architectuur B società: maatschappij
UNITÀ 8 Fare la spesa Libro dello studente Per cominciare 1 yogurt, lo: de yoghurt Per cominciare 2 registrazione, la: registratie, opname Per cominciare marca: merk convincere (a): overtuigen tot Grana Padano: grana padano kaas A etti (sg. l’etto): ons, 100 gram A1 per forza: hier: zeker weten oro: goud: va be’ (va bene): okay mulino bianco: merknaam italiaanse koekjes confezione, la: verpakking non importa: het maakt niet uit importare: uitmaken, schelen 5
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST banane: bananen di meno: minder il meglio: het beste tratti bene: je behandelt goed trattare: behandelen A4 riflettere: reflecteren, herhalen, nadenken individuare: benoemen A7 mature: rijp pronomi diretti: lijdende voornaamwoorden vivamente (avv.): hartelijk fumare: roken per strada: op straat A8 di sopra: (hier)boven accompagnare: begeleiden, wegbrengen A9 litro: liter B1 che peccato: wat jammer rabbia: woede, boosheid continuamente (avv.): voortdurend accidenti: potverdorie gioia: vreugde rammarico: spijt, verdriet disappunto: ongenoegen B3 sul serio: serieus (bijw.) quasi quasi: bijna, haast B4 annunciare: aankondigen totocalcio: voetbaltoto compagni di classe (sg. il compagno): klasgenoten C1 bastare (p.pr. è bastato): genoeg/voldoende zijn C2 pronome partitivo: delend voornaamwoord ormai (avv.): inmiddels C3 in offerta: in de aanbieding paio, il (pl. le paia): paar dozzina: dozijn C4 mortadella: soort worst D1 orecchini (sg. l’orecchino): oorbellen scarpe: schoenen che c’è?: wat is er? non sei mica l’unica: je bent de enige niet, echt niet de enige mica: echt (niet), toch (niet)
unica: enige ad un certo punto: op een bepaald moment umore, l’ (m.): humeur D3 Musei Vaticani: Vaticaanse Musea D4 verbale: verbaal decisione: beslissing del genere: van (hetzelfde) soort, zodanig, zo’n come fai a sapere?: hoe kun jij dat weten? informare: informeren, inlichten E1 aiutare: helpen *consegnare: overhandigen *traduzione, la: vertaling *meno male: des te beter *non ci capisco niente: ik begrijp er niets van *ti vedo un po’ giù: ik zie dat je een beetje down bent *giù: down, (naar)beneden *di cattivo umore: slecht gehumeurd *essere d’aiuto: behulpzaam zijn *in qualche modo: op een bepaalde manier non fa niente: het maakt niet uit, hij/zij doet niets E2 collaborazione, la: samenwerking: E3 teatrale: theatraal stressato: gestresst E4 abito da sera: avondjurk io che c’entro?: wat heb ik daarmee te maken? per caso: toevallig scusami: neem me niet kwalijk assolutamente (avv.): absoluut ipermercato: heel grote supermarkt fuori città: buiten de stad vuoto: leeg E6 pillole: pillen esperienze: ervaring soldi (pl. i): geld E7 parcheggiare: parkeren oretta: uurtje F1 contenitore, il: container, vat, Edizioni Edilingua
doos, verpakking contenuto: inhoud tubetto: tube vasetto: glazen potje scatoletta: doosje, blikje dentifricio: tandpasta marmellata: jam tonno: tonijn F2 fioraio: bloemist fruttivendolo: fruitverkoper panetteria: broodwinkel pasticceria: gebakwinkel, patisserie pescivendolo: visverkoper mazzo: bos rose (sg. la rosa): roos medicinale, il: medicijn gamberi (sg. il gambero): garnaal G1 ce l’hai: heb je (in je bezit) cronologico: chronologisch sottostanti (sg. sottostante): onderstaand lista della spesa: boodschappenlijstje cosa vuol dire: wat betekent G2 permesso di soggiorno: verblijfsvergunning soggiorno: verblijf passaporti, i (sg. il passaporto): paspoort mi spiace: het spijt me spiacere: spijten ce n’è: er is (ervan) portacenere, il: asbak H2 stanno per andare: ze staan op het punt van vertrekken precisare: preciseren, verduidelijken quantità: hoeveelheid succo d’arancia: sinaasappelsap succo: sap detersivo: wasmiddel patate (sg. la patata): aardappels uva: druif carta igienica: toiletpapier cavolo: kool lattuga: (soort) kropsla negozio di alimentari: levensmiddelenwinkel negoziante: winkelier H3 spaventoso: angstig Conosciamo l’Italia Dove puoi fare la spesa 6
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST stanno generalmente attenti: letten in het algemeen goed op attenti, (sg. attento): oplettend alimentazione, la: voeding negli ultimi anni: de laatste jaren biologici (sg. biologico): biologisch marchi, i (sg. il marchio): merk genuini: puur, natuurlijk pubblicizzati (inf. pubblicizzare): reklame voor gemaakt discount: korting reclamizzati (inf. reclamizzare): aanprijzen di tutto: van alles convenienti (sg. conveniente): gepast, gunstig proprietario: eigenaar cliente: klant impersonali (sg. impersonale): onpersoonlijk rispetto a: met betrekking tot mercato: markt svolgersi (p.pr. si è svolto): zich afspelen verdura: groente usati (inf. usare): gebruikt prodotti per la casa: produkten voor het huis prodotti tipici italiani: typisch Italiaanse produkten agroalimentari (sg. agroalimentare): landbouw en voedsel tradizione, la: traditie territorio: gebied, territorium sistema, il: systeem garanzia: garantie tutelare: beschermen patrimonio: erfgoed unico al mondo: enige ter wereld certificare: certificeren primato: record settore, il: sector politiche: politiek (bijv. nw) agricole: landbouw (bijv. nw) forestali (sg. forestale): bos(bouw)denominazione, la: benaming protetta (inf. proteggere): beschermd indicazione, la: aanwijzing geografica: geografisch riconoscimento: erkenning Unione Europea: Europese Unie Unione, l’ (f.): unie
Europea: Europees ricotta: (soort) kwark, kaas pecorino: geitenkaas aceto balsamico: balsamicoazijn in assoluto: verreweg assoluto: absoluut re, il: koning antichissima: zeer oud Pianura Padana: Povlakte pianura: vlakte conservarsi: bewaren, conserveren aumentare: verhogen con il passare del tempo: met het verlopen van de tijd processo: proces, procedure lavorazione, la: bewerking grosse: groot forme: vormen stagionatura: rijping: umidi (sg. umido): vochtig delicato: verfijnd gustoso: smaakvol allo stesso tempo:tegelijkertijd a pezzi (sg. pezzo): in stukjes alimento: voedingsmiddel preziosissimo: waardevol energetico: energievol grasso: vet metodi (sg. metodo): methode conservare: bewaren ritrovare: terugvinden salatura: inzouten ciò: dat rinomato: gerenommeerd dovuto (a): te danken aan cosce, le (sg. la coscia): boutjes clima, il: klimaat mite: zacht rosee: rozerood tenere: zacht, mals assaporare: proeven, zich laten smaken equilibrato (inf. equilibrare): evenwichtig verdeeld sotto l’aspetto: onder het aspect aspetto: aspect nutrizionale: voedings-, de voeding betreffende bufala: buffel cremoso: romig mucca: koe ingrediente base: basisingrediënt dieta: dieet sec. (secolo): eeuw Annibale: Hannibal in buona parte: grotendeels artigianale: ambachtelijk Edizioni Edilingua
preferibile: bij voorkeur nobilissimo: zeer edel produzione, la: produktie utilizzato (inf. utilizzare): gebruiken più passa il tempo e più...: hoe meer de tijd voorbij gaat, hoe scrittore, lo: schrijver Glossario controllata (inf. controllare): gecontroleerd procedura: procedure maturazione, la: rijping aggiunta: toegevoegd animale, l’ (m.): dier ginocchio: knie fatto a mano: met de hand gemaakt maniera: manier, wijze Autovalutazione sbagliato: fout, foutief fiori, i (sg. il fiore): bloemen cosmetici (cosmetico): cosmetisch vitamine: vitamines: macellaio: slager Quaderno degli esercizi 1 telegiornale, il: nieuws op televisie 2 ammirare: bewonderen 3 frequentare: regelmatig bezoeken 4 simpatia: sympathie 7 consumare: consumeren la maggior parte: het grootste deel maggior (maggiore): groter, grootst 8 sacchetto: zakje aranciate: soort sinas 9 centro commerciale: groot winkelcentrum 10 trentina: dertigtal 13 SuperEnalotto: soort loterij 14 abbassare: verlagen volume, il: volume 16 prestito: lening 17 7
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST entusiasta: enthousiast 18 eccola: daar/hier heb je hem/haar/het documenti, i (sg. il documento): dokument copia: kopie 20 talk show: talk show 21 *scadere: vervallen *piuttosto: tamelijk, nogal *fedele: trouw *reparto: afdeling: *lavatrice, la: wasmachine *gel, il: gel *shampoo: shampoo *idratante: hydraterend, vochtinbrengend Test finale A occhietti, gli (sg. l’occhietto): oogjes B picnic: picnic C felicità: geluk allegria: vreugde, blijheid serenità: kalmte, sereniteit, helderheid tranquillità: rust colorata: gekleurd 3° test di ricapitolazione (unità 6, 7 e 8) A interessi, gli (sg. l’interesse): interesses guadagnare: verdienen
UNITÀ 9 In giro per i negozi Libro dello studente Per cominciare 1 accessori, gli (sg. l’accessorio): accessoires Per cominciare 3 la sera prima: de avond ervoor stilista (lo, la): stylist rivedersi: elkaar terugzien lasciarsi: elkaar verlaten, achter zich laten A1 sentirsi: zich voelen distrutto: kapot le ore piccole: de kleine uurtjes la solita storia: hetzelfde verhaal festa di compleanno: verjaardagsfeest
insistere (p.pr. ha insistito): aandringen per ore: urenlang commessa: winkelbediende come è andata a finire la serata?: hoe is de avond afgelopen? divertirsi: zich vermaken innamorarsi (di): verliefd worden op A3 telefonata: telefoontje A4 da quello che dice: volgens hetgeen hij/zij zegt in passato: in het verleden mettersi insieme: bij elkaar komen/zijn innamorato cotto: hopeloos verliefd per telefono: via de telefoon acqua in bocca: mondje dicht! preoccuparsi: zich zorgen maken fidarsi (di): vertrouwen A6 in base a quanto: op basis van hetgeen: vestire: kleden vestirsi: zich (aan)kleden se stessa: zich zelf A7 addormentarsi: inslapen esprimersi (p.pr. si è espresso): zich uitdrukken elegantemente (avv.): elegant A8 parentesi, le (sg. la parentesi): haakjes reciproci (sg. reciproco): wederkerig A9 sbrigarsi: zich haasten sentirsi male: zich slecht/ziek voelen B1 in vetrina: in de etalage vetrina: etalage taglia: maat B2 camicetta: bloesje di viscosa: van viscose viscosa: viscose cotone, il: katoen seta: zijde pelle, la: leer marrone: bruin tacco: hak in contanti: in contanten contanti, i (sg. il contante): Edizioni Edilingua
contanten B3 a fiori: met bloemen tessuto: stof di che colore: van welke kleur credo di sì: ik denk van wel che taglia porta?: welke (kleding)maat heeft u? camerino: paskamer là: daar in fondo: achterin Le sta molto bene: hij/het staat u erg goed uno sconto del 20%: een korting van 20 % negozio di calzature: schoenenwinkel: di moda: in de mode che numero porta?: welke (schoen)maat heeft u? morbide: soepel, zacht quanto vengono?: (op) hoeveel komen ze? prezzi fissi (sg. il prezzo fisso): vaste prijzen saldi (sg. il saldo): koopjes B4 dividersi: zich (onder)verdelen nel rispettivo dialogo: in de betreffende dialoog rispettivo: betreffend: B5 suggerimenti (sg. il suggerimento): suggesties stile, lo: stijl classico: klassiek disposto: bereid quant’è: hoeveel is het? alla moda: in de mode stretto: krap C1 capi di abbigliamento (sg. il capo): kledingstukken giacca da donna: damesjasje giacca: jasje cappotto: (winter)jas camicia: overhemd pantaloni, i: broek cravatta: stropdas occhiali da sole, gli: zonnenbril maglione, il: trui giubbotto: vestje, hesje, jack C2 sinonimi (sg. il sinonimo): sinoniemen pullover, il: trui elegante: elegant indossare: aantrekken, dragen t-shirt, la: t-shirt stoffa: stof 8
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST abbottonato: dichtgeknoopt spogliarsi: zich uitkleden C3 rosa: rose C5 state parlando: jullie (zijn aan het) spreken D2 prepararsi: zich voorbereiden cambiarsi: zich omkleden mettersi (a): beginnen met seriamente (avv.): serieus arrabbiarsi: boos worden torto: ongelijk D4 impegnate: bezig rivolgersi (p.pr. si è rivolto): zich wenden tot occuparsi (di): zich bezig houden met difendersi (p.pr. si è difeso): zich verdedigen E1 caro: duur golf, il: trui E2 congiuntivo: conjunctief dettagliatamente (avv.): gedetailleerd pazienza: geduld F1 vita da studente: studentenleven chiaro: duidelijk esagerare: overdrijven docenti, (sg. il docente): docenten soggetto: onderwerp F4 trasformare: veranderen, omzetten ottimista (zelfst. + bijv. nw): optimist, optimistich F5 amicizie: vriendschappen inutile: niet nuttig, nutteloos specificare: specificeren contesto: context G1 comprensione, la: begrip opportune: geschikt, juist, opportuun sciarpa: sjaal lana: wol a righe: met strepen righe: strepen rivestiti di pelliccia: bekleed met bont rivestiti (inf. rivestire): bekleed pelliccia: bont
maglia: trui a maniche lunghe: met lange mouwen maniche: mouwen rivelare: prijsgeven G3 centri commerciali (sg. il centro commerciale): winkelcentrum relativamente (avv.): relatief disponibilità: beschikbaarheid G4 avere intenzione (di): van plan zijn om intenzione, l’(f.): plan, bedoeling Conosciamo l’Italia La moda italiana raffinatezza: verfijndheid, raffinement sviluppati (inf. sviluppare): ontwikkeld esportazioni, le (sg. l’ esportazione): export permettersi: zich veroorloven capi firmati (sg. il capo firmato): design kleding, design stukken la maggior parte: het grootste gedeelte maggiore: grootst, groter alta qualità: hoge kwaliteit a prezzi più bassi: tegen lagere prijzen sfilate: (mode)shows case di moda: modehuizen imperi (sg. l’imperio): imperia tutto suo: helemaal van hem negozi propri (sg. il negozio proprio): eigen winkels stelle di Hollywood: sterren van Hollywood completi (sg. il completo): kostuums tailleur, il: mantelpakje lusso: luxe alta società: high society società: maatschappij produrre (p.pr. ha prodotto): produceren articoli, gli (sg. l’articolo): artikelen fra l’altro: onder andere dirigere (p.pr. ha diretto): leiding geven aan dallo stile: met een stijl profumi, i (sg. il profumo): geuren vivaci (sg. vivace): levendig multicolori (sg. multicolore): Edizioni Edilingua
meerkleurig firmare: ondertekenen di lusso: luxueus è arrivato a costruire: is ertoe gekomen om te bouwen pian piano: langzaamaan piano (avv.): langzaam, rustig un vero e proprio: een echt en eigen basato su: gebaseerd op colorati (inf. colorare): gekleurd clientela: klantenkring giovanile: jong tramite: door middel van, middels franchising: franchige provocatorie: provocerend suscitare: opwekken polemiche: polemieken, twistgesprekken significare: betekenen produttore, il: producent firme: grote namen italiane e non: italiaans en niet altrettanto: evengoed, net zo gioielli, i (sg. il gioiello): sieraden oro lavorato: bewerkt goud senza limiti: grenzenloos, ongelimiteerd limiti, i (sg. il limite): grenzen deve molto (inf. dovere): heeft veel te danken aan ereditare: erven azienda: bedrijf Glossario eleganza: elegantie finezza: verfijndheid potente: machtig organizzazione, l’ (f.): organisatie Autovalutazione informarsi: inlichten vragen over extralarge: extra large riquadro: hokje Quaderno degli esercizi 1 pettinarsi: zich kammen 2 in forma: in vorm fatti: feiten muoversi: zich bewegen: 3 decidersi: besluiten stancarsi: zich vermoeien avvicinarsi: dichterbij komen 4 facilità: gemak 9
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST laurearsi: afstuderen ritrovarsi: zich (ineens) bevinden 5 farsi la barba: zich scheren barba: baard farsi male: zich pijn doen alla grande: op grote voet vigile urbano, il: verkeersagent 7 a prima vista: op het eerste gezicht vista: gezicht, uitzicht cartoni animati, i (sg. il cartone animato): tekenfilms facilmente (avv.): makkelijk mettersi: aantrekken, dragen, gaan zitten/liggen perdersi: verdwalen offendersi: zich beledigd voelen, elkaar beledigen 8 considerarsi: beschouwen pensieri, i (sg. il pensiero): gedachten 10 abituarsi (a): gewend raken/zijn aan iscriversi: zich inschrijven 11 mettersi d’accordo: het eens worden met chiedersi: zich afvragen accorgersi: bemerken presentarsi: zich voorstellen 13 liberarsi: zich bevrijden 15 rumorosa: lawaaierig 16 annoiarsi: zich vervelen dimenticarsi (di): vergeten 17 dormita: slaap riposato (inf. riposare): uitgerust infelice: ongelukkig malata: ziek 18 piscina: zwembad 20 misteri, i (sg. il mistero): misteries londinese: uit Londen cappelli, i (sg. il cappello): hoeden 21 *da vista: correctiebril voor in de verte *da presbite: leesbril, bril voor
dichtbij *lenti, le (sg. la lente): lenzen *miopia: bijziendheid *montatura: montuur *metallo: metaal *calcolare: berekenen Test finale B valutare: schatten, beoordelen stressante: gestresst
UNITÀ 10 Che c’è stasera in Tv? Libro dello studente Per cominciare 1: om te beginnen 1 programmi televisivi, i (sg. il programma): televisieprogramma’s soap opera: soap quiz: quiz talk show: talk show, praatprogramma Per cominciare 3: om te beginnen 3 trasmissione, la: uitzending tematico: hematisch sociali (sg. sociale): sociaal conduttore, il: leider, presentator A1 zapping: zappen in gamba: flink, pienter, knap, bijdehand telespettatori, i (sg. il telespettatore): televisiekijkers, toeschouwers solamente (avv.): alleen sfruttare: uitbuiten in diretta: rechtstreeks, life cerco di farti capire: ik probeer je te laten begrijpen/duidelijk te maken sottocultura: subcultuur mi interessa: het interesseert me interessare: interesseren altissimo: heel hoog A4 il giorno dopo: de dag daarna mi dà fastidio (inf. dare): het ergert me fastidio: afkeer, walging, hekel stupidi (sg. stupido): stom fa il filosofo: hij speelt de filosoof, hij filosofeert filosofo: filosoof insegnare: leren, les geven A6 Edizioni Edilingua
indiretti (sg. indiretto): indirect, als meewerkend voorwerp sciare: skiën prestare: lenen, uitlenen A7 ricostruire: opnieuw samenstellen, reconstrueren documentari, i (sg. il documentario): documentaires logico: logisch tutto ciò: dat alles A8 cinese: Chinees portare fortuna: geluk brengen più volte: vaak, meerdere keren prendere in giro: in de maling nemen, voor de gek houden A9 costiera: kuststreek inviare: zenden, sturen telegramma, il: telegram congratulazioni, le (sg. la congratulazione): felicitaties, gelukwensen frequentare: bijwonen, omgaan met, bezoeken concorso: wedstrijd, concours opportunità: gelegenheid A10 fotografie: foto’s ad essere sincero: om eerlijk te zijn sincero: eerlijk, oprecht, openhartig, echt B1 in prestito: te leen prestito: lening cassetta: doosje ti pare ...?: vind je dat ...? lijkt het je…? parere: mening, oordeel dispiacere, il: verdriet, spijt non mi va: ik heb geen zin B2 lamentarsi: klagen, jammeren spostare: verplaatsen non ci riesco (inf. riuscire a): het lukt me niet,ik slaag er niet in B3 stereo: hifi, muziekinstallatie fare gli auguri: feliciteren auguri, gli (sg. l’augurio): gelukwensen (zelfst. nw) esso: dat, het C1 conversazione, la: gesprek, dialoog Cesare: Caesar Cleopatra: Cleopatra 10
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST radiotelevisione, la: radio en televisie telegiornale, il: journaal, nieuws cartoni animati, gli (sg. il cartone animato): tekenfilms legionario: legioensoldaat: Romolo: Romulus Remo: Remus Cartagine: Carthago finale, la: finale reality: reality ruota: rad attualità: actualiteit(en) ricevere: ontvangen anno zero: jaar nul mi è antipatico: ik vind hem onsympathiek, onaardig puntata: aflevering forza: leve, hup slogan: slagzin non la perdo mai: die mis ik nooit tarda serata: laat in de avond continente, il: werelddeel oltre: over Mar Mediterraneo: Middellandse Zee fa schifo!: is walgelijk! schifo: vuiligheid, smerigheid digitale: digitaal C2 fan: fan, bewonderaar satellitare: satelliet-, per satelliet C3 commentare: uitleggen, verklaren confrontare: vergelijken automobilismo:automobilisme G.P. (Gran Premio): Grand Prix, Grote Prijs telefilm, il: televisiefilm, serie C4 notiziario: nieuwsbericht(en) show, lo: show, muziek- en dansspektakel spot: (reclame)spot episodio: aflevering rete, la: net varietà: variété, muziek- en dansspektakel C5 da 50 pollici: 50 inch-scherm pollici, i (sg. il pollice): duimen, inches servizi, i (sg. il servizio): reportages telecomando: afstandbediening antenna: antenne
parabolica: paraboolC6 a disposizione: ter beschikking disposizione, la: schikking, aanleg, regeling presentatrice, la: presentatrice andare in onda: uitgezonden worden, de lucht ingaan uguale: gelijk D1 magica: magisch fiaba: fabel, sprookje sano: gezond D2 battute: kwinkslagen intervalli, gli (sg. l’intervallo): pauzes pubblicitari (sg. pubblicitario): reclamearticolo: artikel stufo: zat D3 imperativo: gebiedende wijs D4 alla rinfusa: door elkaar sogni (sg. il sogno): dromen partecipare: deelnemen D5 mi serve: ik heb het (hem, dat, dit) nodig altrimenti: anders non la finisce più: dan houdt hij niet meer op urlare: schreeuwen D6 negativo: ontkennend D7 spiritoso: grappig, bijdehand, geestig fiducia: vertrouwen tradire (p.p. tradisco): verraden, bedriegen E prendilo pure!: neem dat maar!, neem dat gerust! pure: maar, wel E1 mal di gola, il: keelpijn gola: keel coccolare: knuffelen E2 vacanze studio: studievakantie strappare: scheuren, verscheuren redazione, la: redactie girami quella e-mail: stuur me die e-mail door statistica: statistiek quotidiani, i (sg. il quotidiano): dagbladen Edizioni Edilingua
al più presto: zo snel mogelijk lasciami dormire: laat me maar slapen macché: welnee E3 domattina: morgenochtend E6 raddoppiare: verdubbelen fa eccezione: uitgezonderd is F1 *sempre dritto: steeds rechtdoor *dritto: recht *centinaio, il (pl. le centinaia): honderdtal *metri, i (sg. il metro): meters *fila: rij *traversa: zijstraat *incrocio: kruispunt *sulla tua destra: aan jouw rechterkant F3 indicazioni, le (sg. l’indicazione): wegwijzers altare, l’(m.): altaar patria: vaderland G2 pro: voor (niet tegen) contro: tegen caratteristiche:kartakteristieken , eigenaardigheden mass media, i: moderne communicatiesystemen lati, i (sg. il lato): kanten positivi (sg. positivo): positief Conosciamo l’Italia La televisione in Italia passatempi, i (sg. il passatempo): bezigheden, manieren van tijdverdrijf in media: gemiddeld media: gemiddeld getal dividere (p.pr. ha diviso): verdelen categorie: categorieën, groepen statali (sg. statale): van de staat, staatsovvero: d.w.z., oftewel amministrazione, la: administratie, beheer, bestuur consiglio: raad governo: regering finanziati (inf. finanziare): gefinancierd canone di abbonamento, il: kijk- en luistergeld disporre (di): beschikken (over) messaggi, i (sg. il messaggio): berichten sponsor, lo: sponsor 11
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST interrompere: onderbreken terrestre: door de ether, via de kabel abbonati, gli (sg. l’abbonato): abonnees decodificatore, il: decoder decine: tientallen televendite: televerkoop diffusione, la: verspreiding gratuitamente (avv.):kosteloos dedicare: wijden, toewijden soddisfare: bevredigen, tevreden stellen esigenti (sg. esigente): veeleisend Formula 1 (uno): Formule 1 (één) La stampa italiana malgrado: ondanks testate: koppen copie: exemplaren fondato: gesticht, opgericht settimanale, il: het weekblad proprietà: eigendom ha sede: is gevestigd sede: zetel, vestiging nazione, la: natie, land organi, gli (sg. l’organo): organen ufficiali (sg. ufficiale): officieel partiti, i (sg. il partito): partijen migliaia, le (sg. il migliaio): duizenden (het duizendtal) inserti, gli (sg. l’inserto): bijlagen in bianco e nero: in zwart-wit cronaca: misdaadrubriek Glossario apparecchio: toestel, apparaat fascicolo: bijlage Autovalutazione incidente, l’(m.): ongeluk stradale: verkeersmiracoli, i (sg. il miracolo): wonderen
6 assaggiare: proeven 7 poliziotti, i (sg. il poliziotto): politiemensen, agenten commenti, i (sg. il commento): verklaringen, commentaren 10 in privato: privé ridare: teruggeven 11 pochino: een heel klein beetje 14 febbre, la: de koorts silenzio: de stilte 15 riposarsi: uitrusten andare d’accordo: het eens zijn 19 stare ferma: stil staan 22 Marocco: Marokko servizio da caffè: koffieservies 23 *visto che: aangezien *linguaggio: taal *costume, il: gewoonte *suggerire: voorzeggen, ingeven *mensile, il: het maandblad *per quanto riguarda: voor wat betreft *riguardare: betreffen *sorrisi, i (sg. il sorriso): glimlachen *arredamento: inrichting Test finale A distrattamente (avv.): verstrooid lettore, il: lezer B costretti (inf. costringere): gedwongen
Quaderno degli esercizi 2 d’oro: van goud, gouden scusarsi: zich excuseren, zich verontschuldigen 3 biglietto di auguri: wenskaart volere bene (a): houden van 5 parrucchiere, il: kapper ministro: minister esporre (p.pr. ho esposto): tentoonstellen
UNITÀ 11 Un concerto Libro dello studente Per cominciare 1 elencati: opgenoemd locandina: affiche terzo mondo: derde wereld Per cominciare 3 seguito: het vervolg A1 andare a ruba: als warme broodjes over de toonbank gaan matta: gek andare matto (per): gek zijn op Edizioni Edilingua
troppo (avv.): te veel mandare a quel paese: iemand naar de maan laten lopen pure: ook senso: zin che ne so?: weet ik veel! A3 reagire (reagisco): reageren in mente: in gedachten (hebben), van plan zijn mente, la: geest, verstand A4 tentativo: poging A6 condizionale: voorwaardelijke wijs A7 al posto tuo: in jouw plaats proposta: voorstel A8 irregolarità: onregelmatigheden B1 realizzabile: uitvoerbaar dare un’occhiata: een blik op iets werpen occhiata: blik autostrada: snelweg, tolweg per paura del traffico: uit angst voor het verkeer circostanze: omstandigheden B2 biro, la (pl. le biro): balpen passante: voorbijgangerr ad alta voce: hardop, met harde stem voce, la: de stem premere: drukken pulsante, il: knop sacchetti, i (sg. il sacchetto): zakjes per piacere: alsjeblieft B3 dimagrire (dimagrisco): afvallen stare a dieta: aan de lijn doen, een dieet volgen iscriversi: zich inschrijven in palestra: in/bij een sportschool aerobica: aerobic ortopedico: orthopedisch nuoto: zwemmen dietologo: diëtist frequentare: regelmatig bezoeken regolarmente (avv.): regelmatig B4 altrui: andermans confermata (inf. confermare): bevestigd 12
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST testimoni, i (sg. il testimone): getuigen sui trent’anni: ongeveer 30 jaar oud coinvolgere (p.pr. ha coinvolto): erbij betrekken scandalo: scandaal ministri, i (sg. il ministro): ministers presidente, il: president patente, la: rijbewijs da un momento all’altro: ieder moment, ogenblik C1 orgoglioso: trots C2 peggio (avv.): ergste risolvere (p.pr. ha risolto): oplossen rompere (p.pr. ha rotto): breken, kapot maken esagerato: overdreven offeso (inf. offendere): beledigd che fine hanno fatto: waar zijn ze gebleven per la rabbia: uit woede C3 sfortunati (sg. sfortunato): ongelukkig, pechvogels sveglia: wekker C6 previsto (inf. prevedere): voorzien C7 meravigliosa: prachtig, schitterend C8 post-laurea: postdoctoraal E1 microfono: microfoon batteria: drums cuffie: koptelefoon chitarra: gitaar tastiera: keyboard, toetsenbord E2 comporre: componeren pianoforte, il: piano volare: vliegen autore: auteur, maker E4 indagine, l’(f.): onderzoek importanza: belang dal vivo: live tenersi: plaats vinden E5 collezione, la: verzameling raccolta: verzameling E6 assistere (p.pr. ha assistito): bijwonen
Conosciamo l’Italia La musica italiana moderna musica lirica: operamuziek cantare: zingen musica leggera: lichte muziek, pop muziek Belpaese: Belpaese (bijnaam van Italië) cantautori (sg. il cantautore): zanger en liedjessschrijvers costituire: bouwen, opbouwen versi (sg. il verso): dichtregels poesie: gedichten raramente (avv.): zelden banali (sg. banale): banaal amatissimo: zeer geliefd spettatori, gli (sg. lo spettatore): toeschouwers spericolata: roekeloos alba: zonsopgang classifiche: ranglijsten, hitlijsten riconosciuto: erkend influenzato (inf. influenzare): beïnvloed evidenti (sg. evidente): duidelijk influenze: invloeden etnica: etnisch ombelico: navel serenata: serenade annoiarsi: zich vervelen solitudine, la: eenzaamheid poiché: omdat prestigioso: prestigieus idolo: idool ritmiche: ritmisch melodiche: melodisch appassionare: in vervoering brengen numerosissimi (sg. numerosissimo): talrijk romanzi, i (sg. il romanzo): romans tenore, il: tenoor non vedente: blind palcoscenico: podium trasformarsi: zich veranderen, transformeren spettacolare: spectaculair: premiare: een prijs toekennen esponente: vertegenwoordiger musicisti, i (sg. il musicista): muzikanten Autovalutazione fare quattro passi: een wandelingetje maken passi, i (sg. il passo): stappen toscana: uit Toscane strumenti, gli (sg. lo strumento): instrumenten Edizioni Edilingua
Colosseo: Colosseum Autovalutazione generale inizialmente (avv.): in, aan het begin Quaderno degli esercizi 8 convivere: samenwonen perdonare: vergeven 12 familiari, i (sg. il familiare): familieleden 13 coraggio: moed, lef 20 vivo: levend 24 separarsi: scheiden 25 *giungla: jungle *italo-americana: italoamericaan (v) *in ginocchio da te: op mijn knieën bij jou *(musica) da discoteca: discomuziek *contare: tellen *sentimentale: sentimenteel, romantisch *prova ad ascoltare: probeer te luisteren *de gustibus non est disputandum: over smaak valt niet te twisten (latijn) Test finale A pirateria: piraterij coloro: degenen scaricare: downloaden consumatori, i (sg. il consumatore): consumenten responsabili (sg. responsabile): verantwoordelijk 4° test di ricapitolazione (unità 9, 10 e 11) A coprirsi: zich bedekken C pericolose: gevaarlijk D mostrare: tonen battesimo: doop Test generale finale A letteratura: literatuur tecnico: computerdeskundige, monteur, technicus B aria condizionata: airconditioning 13
Nuovo Progetto italiano 1b WOORDENLIJST E singola: afzonderlijk rovine, le (sg. la rovina), ruïnes terme, le: thermen, baden ingresso: ingang mettersi in testa (di): zich in het hoofd zetten om oneste (f. pl.): eerlijk, fatsoenlijk portineria: portiershokje analfabeta: analfabeet difetto: gebrek capaci (sg. capace): capabel, in staat tot cesto: mand galline: kippen adattato: geschikt archeologia: archeolgie mettere piede: betreden, voet zetten op
Edizioni Edilingua
14