K. L. J. ENTHOVEN
OM DE TOEKOMST VAN NIEUW-GUINEA u ongeveer een jaar geleden heeft Nederland er mede ingestemd om op korte termijn aan Indonesië de vrijheid te geven: Aan een eigengekozen IndonesLsche regering zou Nederland "de volledige souvereiniteit over Indonesië onvoorwaardelijk en onherroepelijk (overdràgen)". Moest tot dat Indonesië ook gerekend wor,den het deel van het voormalige Nederlandsch Indië, gevormd door de residentie Nieuw-Guinea? Neen! zegt artikel 2 van het Charter van Souvereiniteitsoverdracht: op grond van een zestal overwegingen werd besloten: "dat de status quo van de residentie Nieuw-Guinea zal wordeh gehandhaafd met de bepaling, dat binnen een jaar na de datum van overdracht van de souvereiniteit aan de Republiek der Verenigde Staten van Ipdonesië het vraagstuk van de staatkundige status van Nieuw-Guinea zal worden bepaald door onderhandelingen tussen de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië en het Koninkrijk der Nederlanden." En om verkeerde interpretatie van deze bepaling te voorkomen werd nog in een briefwisseling vastgelegd, dat "de zinsnede in artikel 2 van' het ontwerp-Charter van Souvereiniteitsoverdracht, luidende: "de status quo van de residentie Nieuw-Guinea zal worden gehandhaafd" betekent: met voortzetting van het gezag van de regering van het Koninkrijk der Nederlanden over de residentie Nieuw Guinea". Op de eerste Unie-conferentie werd besloten, dat de onderhandelingen zouden worden voorbereid door een gemengde Indonesisch-Nederlandse commissie, die verslag over het vraagstuk zou uitbrengen. Dit is geschied. De gesluierde vorm, waarin bij de overdracht der souvereiniteit - zie boven! - de uitzondering voor Nieuw-Guinea werd gehuld, had tot gevolg dat de Indonesische leden der cOIumissie alleen bereid gevonden werden om overleg te plegen over de voorwaardim en modaliteiten waaronder de Nederlandse souvereiniteit zou worden overgedragen, terwijl d~ Ned~r landse leden er op stonden allereerst de vraag in beschouwÎJlg ' te nemen óf het tot zulk een overdracht moèst komen. Gevolg hiervan was weder de splitsing van het rapport in twee gedeelten, waarvan het ene door de Nederlandse en het andere ,door de Indonesische leden werd opgesteld en ondertt:kend. De . wederzijdse standpunten stonden diametraal tegenover . elkaar. Veel hoop op overeenstemming is 'e r dus niet. Voor de onderhandelingen zou een speciale delegatie van de Indonesische regering naar Nederland komen. Aanvankelijk tegen 15 October. De overeenkomst der delegatie werd echter vertraagd, naar uit Djakarta
N
625
werd b'ericht, in verband met de eerste ontmoeting van de regering-Natsir met het nieuwe Indonesische parlement en met de kwestie-Ambon. Bij de afsluiting van dit opstel is met de onderhandelingen nog geen begin gemaakt. Het jaar respijt is reeds bijna verstreken! Hoe zal de situatie worden wanneer. straks tegen eind December het vraagstuk nog niet is opgelost? Wanneer bij voorbeeld de nadere onderhandelingen weer tot een "deadlock" leiden? De overeenkomst tussen Nederland en Indonesië heeft daarin niet voorzien: Hoe in zulk een eventualiteit de posHÏe van de Uniepartner.s ten opiichte van Nieuw-Guinea - juridisch en staatsrechtelijk of volkenrechtelijk - zal zijn, dat is een vraag, die thans nog niet is te bespreken. Maar wel bestaat er alle reden om het vraagstuk van de toekomst van Nieuw-Guinea nog eens, zo zak!!lijk mogelijk, ontdaan van sentiment en leuzen, te belichten. Een eindbeslissing is nog niet genomen. Het Nederlandse parlement heeft de bespreking van het Nieuw-Guinearapport niet in het openbaar gehouden. Om te vermijden dat de Nederlandse regering zou worden belemmerd in haar vrijheid bij de onderhandelingen - vermoedelijk ook om wat men noemt "de onderhandelingspositie" van Nederland niet te verzwakken. Terecht! Maar wie, als schrijver dezes, geen officiële status heeft mag zich door dergelijke overwegingen niet van openbare bespreking laten weerhouden. Te minder omdat - zoals hierna zal worden uiteengezet - gevaren dreigen, waarvoor het Nederlandse volk de ogen niet mag sluiten. Thans, nu de koers nog niet definitief is uitgezet, juist thans, vóór het te laat zal zijn, is het plicht om te spreken. Het is een fictie, dat het Nederlandse volk omtrent het Nieuw-Guinea-vraagstuk eens van zin , zou zijn. Het heeft geen nut om te proberen die schijn te bewaren.
Nederlandse opvattingen Een jaar geleden waren de verschillen nog niet zo evident. Wel is waar leefde ook toen reeds - met name bij de leidende figuren van de Partij van de Arbeid - de gedachte, dat het zeer wenselijk zou zijn om ook op dit punt samenwerking tussen Nederland en Indonesië tot .stand te bI:engen. Ook "condominium", gedeelde souvereiniteit over Nieuw-Guinea werd wel ove·rwogen. Maar algemeen verbreid was de opvatting, dat de voortzetting van het Nederlands bewind over dit achterlijk gebied in het oelang zou zijn zowel van Nederland als ook - vooral - van NieuwGuinea. Dat Indonesië in feite generlei aanspraak kon maken op overdracht van dit gebied. Dat Nederland door overdracht van souvereiniteit over heel Indië - Nieuw-Guinea uitgezonderd - reeds grote edelmoedigheid betoonde en grote offers bracht en dat het dom zou zijn - ~n absoluut onnodig - om aan die offers nog een laatste offer toe te voegen: het laàtste waardevol bezit van Nederland in Zuidoost-Azië aan de Indonesiërs cadeau te geven. Een ·groot deel van de Nederlandse pers had uit den treure betoogd, dat
atsir tj de
,. gehet derssen veninea een ~den
elijk sing neaderderngsals ver.der larlers het 'ent nut
aar rtij op te nea de het lW-
'er:eit ,igso~n:
de lat
Nieuw-Guinea in geen enkel opzicht als een deel van Indonesië was te beschouwen. Geografisch, ethnologisch, cultureel en economisch behoorde Nieuw-Guinea niet tot Indonesië maar tot het Melanesische Pacific-gebied. De autochthone bevolking, de Papoeas of Irianen, waren geen Indonesiërs. Zij zouden er niet vrijer op worden, wanneer men hun land aan de Indonesiërs afstond. Het meest had men van Nieuw-Guinea nog gehoord door de jarenlange actie van grote groepen Indo-Europeanen (Indische Nederlanders) in Indonesië, die droomden van een "stamland" voor hun groep, waarheen zij zouden kunnen uitwijken om niet onder te gaan in een toekomstig onafhankelijk Indonesië. Nieuw-Guinea toevluchtsoord voor Nederlanders, die zich niet zouden kunnen schikken onder Indonesisch gezag; NieuwGuinea nagenoeg onbevolkt gebied, dat buiten het conflict met Indonesië zou blijven; dat in geen geval het lot van Indonesië mocht volgen; "ledig" gebied, te reservèreq voor een verwachte massa-transmigratie van hen, die Nederlanders wilden blijven en wilden blijven leven onder Nederlandse vlag. Dat was het gedachtebeeld, door tal van publicaties opgeroepen. Was niet reeds van de aanvang af, bij het accoord van Linggadjati, een voorbehoud gemaakt ten opzichte van Nieuw-G.u inea juist om deze en soortgelijke overwegingen? Zou men ook Nederland zelf niet een slechte dienst bewijzen door àfstand te doen van het laatste gebied waar, onder Nederlandse vlag, de Nederlandse ondernemingsgeest nog een uÜlaat -zou kunnen vinden? Waar plaats " zou zijn ook 'voor de Nederlandse emigranten, die buiten Nederland een nieuwe toekomst willen bouwen? De oppositie tegen het beleid van de regering ten opzichte van Indonesië had steeds breed uitgemeten wat Indonesië VOor Nederland betekende. "Verlies" van die rijke gewesten zou economisch voor ons land een zware slag betekenen. Een belangrijk deel van het Nederlandse volksinkomen zou hiermede verloren gaan. ' Hoe zou ons kleine land zijn groeiende bèvolking kunnen blijven voeden? De mogelijkheden van expansie in een leeg tropisch gebied moesten behouden blijven! Moreel zou Nederland op Nieuw-Guinea de beste rechten hebben. Dat het ontwIkkelingspeil van de bevolking nog zo weinig gevorderd is, was ' niet aan ons te wijten. Snelle ontwikkeling zou in dit, door de natuur misdeeld, land bijna onmogelijk en voor het voortbestaan' van de primitieve stammen, die het land bevolken, zelfs gevaarlijk zijn. Desondanks werd onder Nederlandse vlag wetenschappelijk exploratiewerk en, met de hulp van Missie en Zending, beschavingswerk verricht van respectabele omvang. Ervaren Nederlandse ,werkers, "bestuursambtenaren, artsen, technici, geleerden, zouden gereed staan om met groot enthousiasme eh idealisme deze taak voort te zetten. Voor Nederlandse ondernemingsgeest en Nederlandse investeringen zou de voortzetting der beproefde Nederlandse . leiding alleen voldoende vertrouwen gevel). om de zeer" grote risico's "van opbouw "en exploitatie onder zo moeilijke o~standigheden te kunnen aanvaarden.
•
627
Geen ander, volk - ook niet het Indonesische - zou met dezelfde ijver voor Nieuw-Guinea zijn bezield of over de middelen beschikken om dit land tot ontwikkeling te brengen. Geen ander volk zou de kennis en de ervaring bezitten, die voor deze moeilijke' arbeid zijn vereist. En de autochthone bevolking ~an Nieuw-Guinea - voor zover zij met blanken in aanraking is geweest - zou dit ook zeer wel inzien. Zij zou aan Nederlands bestuur verre de voorkeur geven boven elke andere bevoogding. Zij - zou met name een aversie hebben van de Indonesiërs en weigeren om zich aan het bestuur van Indonesiërs te onderwerpen. Ook het beginsel van het zelfbeschikkingsrecht zou zich dèrhalve tegen overdracht van souvereiniteit aan Indonesië verzetten. Tegenover deze opvatting, die hier zeer verkort en, natuurlijk, onvolledig is beschreven, v iel nu een jaar geleden in Nederland practisch niets in te bJ;engen. Een heel andère opvatting werd toen reeds door verantwoordelijke Nederlandse regeringskringen in Indonesië gehuldigd, maar de vertogen van de afgevaardigden der Indische regering ter rondetafelconferentie op dit punt vonden ternauwernood gehoor. Dat de vertegenwoordigers van de meest bekende politieke organisatie der Indische Nederlanders ~ het I.E.V. - de eis tot overdracht der souvereiniteit ook over Nieuw-Guinea aan het nieuwe Indonesië steunden, maakte evenmin indruk. Heel Nede'r1and scheen in te stemmen met de leus: " Nieuw-Guinea moet Nederlands blijven, wat er ook gebeurt!" De ernst van het conflict werd destijds ·nog in het geheel niet ingezien. Men meende door "het been stijf te houden" de Indonesische onderhandelaars gemakkelijk tot toegeven te kunnen bewegen. Toen op het einde van de ' ronde-tafelconferentie bleek hoezeer tpen zich daarin vergiste, was het te laat om nog een andere houding aan te nemen. Zonder de uitzondering voor Nieuw-Guinea zçlUden de afspraken van de rondetafelconferentie in de Staten Generaal in geen geval de, vereiste meerderheid hebben verkregen. Thans staan de zaken geheel anders. Nog zijn er groepen in Nederland, die van geen enkele concessie ten aanzien van Nieuw-Guinea willen weten. Doch meer en meer begint men zich reeds af te vragen of de belangen, die met het behoud van Nieuw-Guinea zijn gediend, wel tegen de gevolgen en gevaren van deze politiek opwegen. Niet langer kan men onbewogen blijven voor de waarsèhuwingen, die ons uit Nederlandse kringen in Indonesië bereiken. Niet langer zijn het enkel Nederlandse "koloniale" ambtenaren, die met "défaitistis,ch.e" gedachten komen. Nu zijn het nuchtère Nederlandse ondernemers in Indonesië, die zich ste.eds meer ongerust gaan maken. Eerst kwamen deze stemmen uit , Djakarta; vervolgens uit Sumatra's Oostkust. Ten slotte werd de voorzitter van de Indische ondernemersbond speciaal náar Nederland gezonden om ter zak~ voorlichting te geven. Laat men in Nederland toch niet vergeten - zo klinkt deze stem -
•
628 /
ijver dit n de tochaanands zou . aan het 'einiCl
ledig in te >rdeverafel:gensche ook lmin .inea zien. .derhet is te, uitconheb-
and, :ten. die (gen >gen . in ale·" het leer IVerde ;ak~
i-
dat nog talloze Nederlanders in Indonesië arbeiden, dat nog 'talloze Nederlandse ondernemingen daar in bedrijf zijn. De Nederlandse "goodwill" in Indonesië, een goede verstandhouding tussen de Nederlanders daar en het Indonesische volk, dat zijn dingen die men niet licht mag tellen. Zij worden nu reeds ongunstig beïnvloed door de Nieuw-Guineakwestie. En nog is deze schadelijke ontwikkeling niet ten einde. Het gaat' niet enkel om de Unie die - tot verontwaardiging van vele Nederlanders - door Indonesië hier in het geding gebracht is. Niet minder dan de bestaansmogelijkheid van Nederlandse bedrijven in lndonesië en van talloze Nederlanders in Indonesië staan op het , spel! Intimidatie? Misschien! Maar gij in Nederland hebt gemakkelijk spreken over beginselvastheid en plicht. De gevolgen van uw houding komen niet op uw hoofd maar op dat van de Nederlanders in Indonesië neer. Is het wonder, dat men zich in Indonesië afvraagt of die fameuze ,Nederlandse roeping in NieuwcGuinea van meer belang is dan een politiek, die Nederlandse belangen en Nederlanders in Indonesië ten goede komt. Hoe dit ook zij, in Nederland begint men zich thans erI).stig af te vragen of wij met de starre Nieuw-Guinea-politiek wel op de goede weg zijn. Van verschillende zijden hoort men· thans de suggestie om in ieder geval voor Nederlands beheer Vlln Nieuw-Guinea internationale sanctie te vragen. Op de een of andere wijze zou de medewerking van de UNO of van de UNCI voor de oplossing van het vraagstuk zijn te vragen. Een andere suggestie is om de bijstand in te roepen van Australië of van Amerika. Er is thans ook gegronde reden om er aan te twijfelen of zonder zulke bijs tand de onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië wel het conflict kunnen beëindigen. Want hoe staat Indonesië tegenover het vraagstuk? Indonesische opvattingen
Om het conflict tussen Nederland en Indonesië goed te begrijpen, moet men zich allereerst realiseren, dat de Indonesische voormannen eenvoudig niet in staat zijn om Nederlands Nieuw-Guinea te zien als een apart land en de lrianen als een vreemd volk. , Nieuw-Guinea was een deel van het Nederlandse koloniaal bezit, het is 'thans het enige deel, dat nog niet de vrijheid heeft gekregen, die voor het overige deel reeds is bevochten. De nieuwe onafhankelijke staat, die in de plaats getreden is van het Nederlands gezag, is niet compleet voordat ook dat laatste deel van het voormalig koloniaal gebied daarme'd e is herenigd. De vrijheidsstrijd is niet · voltooid voordat . ook de Iriaanse broeders in het vrije Indonesië zijn opgenomen en .. daarmede volwaardig staatsburgerschap en staatkundige vrijheid hebben verkregen. Voor ethnologische verschillen heeft men in het geheel geen oog. Zulke verschillen zijn .er wel meer in het uitgestrekte eilandenrijk, dat door de Nederlanders zelf tot een eenheid is gemaakt. Om op zulke verschillen de apartheid van Nieuw-Guinea te baseren, dat kan alleen maar een Neder629
landse taktiek zijn. Wanneer Irianen dit argument gebruiken, dan is dat hun natuurlijk door de Nederlanders ingeblazen. De lrianen hebben van nature recht op deelg~nootschap in de nieuwe, vrije natie. Er is . een hemelsbreed verschil met een geschil tussen twee staten over het bezit van een kolonie. - "Kolonie", dus onvrij, zal Nieuw-Guinea blijven zolang het onder Nederlandse souvereiniteit zal staan - zelfs als trustee gebied. De status van "non-selfgoverning country" als bedoeld in artikel 73 van het UNO-handvest, is voor Nieuw-Guinea evenmin acceptabel als voor de rest van Indonesië. Het is een erezaak .voor Indonesië om dit laatste onvrije gebied in de zegeningen van de vrijheid te laten delen. Voor geleidelijke opvoeding tot zelfbestuur bestaat geen enkele aanleiding. Nu dadelijk kan en moet die vrijheid in en met Indonesië worden verkregen. Ook uit practische overwegingen kan Indonesië het onmogelijk zonder Nieuw-Guinea ,s tellen. Strategisch is deze afronding onmisbaar voor de verdediging van de onafhankelijkheid van de nieuwe staat. Zo ongeveer ziet de Indonesiër de kwestie Nieuw-Guinea. Over de mogelijkheid om onze Indonesische tegenspelers tot andere gedachten te brengen moet men zich geen illusies maken. Hoe moeilijk dit zal zijn is overduidelijk gebleken bij het voorbereidend werk van de Nieuw-Guineacommissie. Onjuist en zelfs gevaarlijk is de gedachte, dat men hier enkel zou te maken hebben met "Oosterse" strategie, met de actie enkel van een kleine . groep, thans tijdelijk aan het bewind, dus van voorbijgaande betekenis. ') Natuurlijk is de Nieuw-Guinea-eis niet opgekomen uit de massa. Maar deze actie is al goed op weg om tot een massabeweging uit te groeien. Deze denkbeelden dateren reeds van de Denpasar-conferentie nu bijna vier jaren geleden. In die rustige sfeer van Denpasar werd toen reeds de Nieuw-Guinea-eis met grote scherpte gesteld. Toen bleef dit nog binnen de kring van Oost-Indonesië. Thans is het vuur ook op Java en andere eilanden overgeslagen. Steeds verder grijpt het om zich heen en steeds dfepere lagen worden er door beroerd. Recente gebeurtenissen op Bali tonen aan, dat men het gevaar van deze politieke bosbrand in geen geval mag onderschatten.
Australië en Ámerika Van Indonesische bevriende zijde heeft men de opmerking gemaakt, dat het heel jammer is, dat juist de laatste tijd het Nederlandse standpunt • internationaal op veel meer steun kan rekenen, dan voorheen het geval was. Dit zou "tot gevolg kunnen hebben, dat de Nederlanders gestijfd worden in hun onverzettelijke houding - tot grote schade voor Nederlands wezenlijke belangen. Hierover nog een enkele op"merking. Dat Australië thans het Nederlandse standpunt 'zou onderschrijven is minder juist. Australië kan de ervaring . van de Tweede Wereldoorlog niet 1) Pr.ofesS'Or Lam in Elseviers W'e ekblad van 7 October 1950.
63'0
dat van een ezit ang ied. van Oor :ste Oor Nu fen. der de de te is eate ine . ') lar en. na de .en !re !ds ali tal
lat nt 'al fd ds is et
vergeten. Het ziet in Nieuw-Guinea het zwakke punt in zijn verdediging. Liefst zou de -huidige regering de gelegenheid verkrijgen om de defensie te organiseren in geheel Nieuw-Guinea. Overdracht van souvereiniteit aan Indonesië thans op korte termijn zou deze flank van het Australisch continent practisch zonder enige dekking ' laten. Maar dat het enkel Nederland zou kunnen lukken Nieuw-Guinea tot ontwikkeling te brengen, dat daar alleep voor Nederland een blijvende roeping zou zijn, dat zijn stellingen, die Australië bepaald niet steunt. Veeleer tracht het te suggereren, dat. de beide delen van het eiland op den duur zullen verenigd moeten worden, liefst natuurlijk onder Australische souvereiniteit of als Australisch protectoraat. Wat Amerika betreft kan men alleen aannemen, dat dit land weinig voelt voor een spoedige overdracht aan Indonesië zonder enig voorbehoud. Maar nog minder zal Amerika er voor voelen om opnieuw voedsel te geven aan de oude beschuldiging dat het sponsor is van het kolonialisme in Oost-Azië. Om de Nederlanders - de oude overheersers - te helpen het bestuur over Nieuw-Guinea voor te zetten dwars tegen het verzet van Indonesië in, lijkt dus -ook voor Amerika een weinig aantrekkelijke propositie. Nog altijd hoopt Amerika, dat Indonesië en Nederland getweeën in der minne een compromis tot stand zullen brengen. De rol van arbiter in dat geschil zaJ Amerika weinig lokken. Dat men in Amerika echter de kansen op zulk een minnelijke regeling ziet dalen kan blijken uit een recente suggestie van die zijde om aan te sturen op een UNO-trusteeschap. Heel erg belangrijk vindt men in Amerika de Nieuw-Guinea-kwestie niet. Hoe moet men uit de doolhof van al deze meningen de uitweg vinden? Wat kan als richtsnoer uitkomst geven?
Wat de Irianen wensen Aan Nederlandse zijde wordt nogal veel waarde gehecht aan wat de wens zou zijn van de autochthone bevolking van Nieuw-Guinea zelve. Daarover bestaat weinig onzekerheid. Het staat wel vast, dat op die enkele plekjes in het grote eiland, nabij de Nederlandse vestigingen, waar een bevolking leeft die een veel hoger ontwikkellngspeil heeft bereikt dan elders, een meerderheid zeer sterk gekant is tegen de inlijving van NieuwGuinea bij de Indonesische republiek. Men is zich bewust nog niet op eigen benen te kunnen staan, maar droomt reeds van een toekomst waarin heel Nieuw-Guinea (inclusief het Australische deel) een eigen lriaanse staat zal vormen. In afwachting daarvan wil men liefst onder Nederlandse leiding blijven. In geen geval wenst men de Indonesiërs als regeerders. Dan no~ liever de Australiërs! . Inderdaad zou met deze gevoelens, zo mogelijk, rekening zijn te houden. Het kan niet goed zijn Nieuw-Guinea onder een bestuur te plaatsen, dat - momenteel althans - de sympathie mist van een groot deel der meer ontwikkelden. Maar beslissend kunnen deze gevoelens toch niet zijn. Voor631
eerst wordt ook van Nederlandse zijde toegegeven - neen gesteld -, dat van een waarlijk "democratische" uitspraak van de bevolking nog geen sprake kan zijn. En het zou toch ook niet. aangaan, dat over het lot, de status, van dit onmetelijke land beschikt zou worden door verspreide groepjes, die te zamen een minimale fractie van de totale uitgestrektheid bewonen. Zij missen niet alleen het recht zich op te werpen als de woord· voerders van de bevolking in haar gehed, maar bovendien, het gaat hier om belangen, die veel verder reiken dan de bepe'rkte sfeer, die aan hun oordeel mag wor~en overgelaten.
Wat Nieuw-G~inea nodig heeft Veeleer heeft men zich af te vragen, wat Nieuw-Guinea, wat dat uit· gestrekte, woeste land zelf nodig heeft. Aan de ontwikkeling van dat land, aan het profijt, dat de wereld daaruit kan trekken, dient voorrang te worden gegeven, uiteraard met inachtneming van de belangen der bevolking. De "openlegging" van Nieuw-Guinea zal uiteindelijk ook de mogelijkheid van een eigen staatkundig leven der Irianen - een verwijderd doel - niet in de weg staan. Dit làatste is voorlopig nog niet primair te achten. , Men kan natuurlijk wel verschillend denken over de richting en het tempo waarin die openlegging moet geschieden om niet het voortbestaan van de' autochthone bevolking in gevaar te brengen. Er moet veel zorg worden gegeven aan het "acculturatieproces", dat de Irianen moet behoeden voor nadelige gevolgen. , Nu is het wel aannemelijk, dat de taak die bij de openlegging en bij het acculturatieproces aan de beherende staat toevalt, beter aan een hoog ontwikkeld en ervaren land als Nederland, dan aan het jonge Indonesië kan worden toevertrouwd, maar bewijsbaar is dat niet. Voor een snelle ontwikkeling van het land zullen ook buitenlandse investeringen onmisbaar zijn. Het is de vraag of deze gemakkelijker zullen toevloeien onder Nederlands dan onder Indonesisch bestuur. Voorts mag men niet vergeten, dat juist Indonesië voor de ontwikkeling van Nieuw-Guinea een bijdrage kan leveren waartoe noch Nederland noch ook Australië noch enig ander Westers land in staat zou zijn. Vast staat, dat Nieuw-Guinea zelf over een volstrekt onvoldoende arbeidspotentieel beschikt. Van "openlegging" zelfs in een gematigd tempo zal wel geen sprake kunnen zijn zonder import , van Aziatische arbeiders, die practisch ' alleen Indonesië kan leveren. Elke oplossing welke een ' belemmering voor deze import zou opleveren, elke oplossing dus die Nieuw-Guinea van Indonesië vervreemdt, die een barrière tussen beide landen op zou trekken, is voor .de ontwikk~ling van Nieuw-Guinea schadelijk te achten en dus te vermijden. Het belang van Nieuw-Guinea eist dus veeleer een combinatie van de krachten van de beide Uniepartners in een voor beiden aannemelijk~ vorm, dan de toewijzing van dit gebied aan een van beiden met <.Iitsluiting van de andere.
-, nog lot, ~ide
leid )rdlier hun
uitnd, te der de rerlÎet het lan )rg Det let log
sië -lle lÎsier ~ n,
.ge Ier rer er an ou it, }Î-
de k~
it-
Defensie
Ook het- defensievraagstuk wijst in dezelfde richting. Wel is waar zou Nieuw-Ouinea een schakel kunnen vormen in de defensie van de gehele democratische wereld en op die grond zou men een zekere - subjectieve - voorkeur kunnen hebben voor Nederlandse souvereiniteit, dus verantwoordelijkheid, maar men kan ook niet ontkennen, dat voor de defensie van de nieuwe staat Indonesië, Nieuw-Guinea van uitnemend belang is. Ook hier zou dus veeleer op samenwerking, op gedeelde verantwoordelijkheid, dan op eenzijdige toewijzing zijn aan te sturen. Hier zou ten slotte, meer nog dan voor de openlegging, het belang van de wereld in een of andere vorm ook concreet tot uitdrukking zijn te br~ngen. Belangen van Nederland
Geen van de tot dusver besproken punten houdt rechtstr~eks verband met de belangen van Nederland. Men kan niet zeggen, dat Nederland de taak om Nieuw-Guinea tot ontwikkeling te brengen, de Irianen naar een gelukkige toekomst te leiden en een deel van de defensiegQrdel in de Zuid-Pacific te bezetten, niet aan anderen mag overlaten omdat daardoor ernstige schade zou worden toegebracht- aan Nederlandse volksbelangen. En het denkbeeld om uit Nieuw-Guinea op den duur weer grote koloniale voordelen te trekken, is niet meer dan een hersenschim, van twijfelachtig allooi. Toch wordt door respectabele Nederlanders het behoud van NieuwGuinea bepleit als een vitaal belang van Nederland. Hun gaat het nÎl:!t direct om materiële winsten. Nadrukkelijk verwerpen zij zulk een koopmansmentaliteit. Neen, Nieuw-Guinea is volgens hen voor Nederland onmisbaar met het oog op de "expansielust" die ook ons volk zou nodig hebben voor het behoud van zijn vitaliteit. Wanneer wij dit erfgoed "het laatste vrije gebied" ter wereld - moedwillig zouden prijs geven, dan zou Nederland vervallen tot de deplo~abele staat van een uitgeput overvol land met een moedeloze, achterlijke bevolking. Een opvatting als deze leent zich niet voor discussie. Men kan er in geloven als in een mythe. Zij i~ ook feitelijk niets anders dan de ko~oniale mythe uit vroeger eeuw.:en. Zij mist elke historische realiteit. Of .neent men soms dat Portugal bewaard bleef voor verval doordat het van zijn oude koloniale rijk enkele stukken overhield? En is soms Zwitserland, dat geen koloniën bezit, een moedeloos, vervallen land, de Zwitsers een achterlijk volk? Zou de ' westerse wereld in haar geheel alle vitaliteit moeten verliezen omdat er geen "vrije gebieden" meer te vinden zijn voor haar expansielust? Voor de oplossing van het vraagstuk kan deze visie zeker geen betrouwbaar richtsnoer zijn. Nederlandse belangen in Indonesië
Volstrekt reëells daarentegen de opvatting, dat de behandeling van het
633
Nieuw-Guinea-conflict niet los gezi~n mag worden van het tegenover Indonesië in het algemeen te voeren beleid. Welke motieven ook mogen pleiten voor een behoud van Nederlands bewind over Nieuw-Guinea, altijd zal men daartegenover moeten stellen, dat Nedel'-land nog steeds zeer groot belang heeft bij de ontwikkeling van een gezonde, vriendschappelijke verhouding tot Indonesië. Nogmaals, het -gaat niet enkel om de mogelijkheid nog iets te maken van de Unie, het gaat ook om de belangen, de levenskansen van Nederlandse ondernemingen in Indonesië, het. gaat om het behoud van een belangrijk arbeidsterrein voor Nederlandse werkers, onein.dig veel belangrijker dan NieuwGuinea ooit kan worden, het gaat om goodwill voor de Nederlandse werkers in Indonesië, om de belangen ook van de tienduizenden Indische Nederlanders, die Nederland niet op kan · nemen. Het gaat ook om de 'c ulturele banden tussen Nederland en Indonesië, zelfs om het werk van Zending en Missie. Tegenover elk belang waarvoor de Nederlander zich in Nieuw-Guinea kan beijveren, elk belang dat Nederland zich in Nieuw-Guinea scheppen kan, staan gelijksoortige, in Indonesië langgevestigde belangen van veel groter omvang. Tegenover wetenschappelijke, culturele, sociale en religieuze waarden in Nieuw-Guinea, staan gelijke waarden in Indonesië, die Nederland niet màg abandonneren en die óók eisen aan Nederland stellen. Men mag van Nederland niet eisen, dat het zijn eer verzaakt of nieuwe offers brengt "om Indonesië" gtinstig te stemmen", maar evenmin mag Nederland belangen in Indonesië waarvoor het verantwoordelijk is, moedwillig opofferen aan nationale hoogmoed, aan koloniale mythen of koloniale romantiek. Van alle .overwegingen waartoe het Nieuw-Guinea-vraagstuk aanleiding geeft, schijnt deze wel de meest r~ële, de meest klemmende. Zij zal eventueel de doorslag moeten geven.
Conclusies Uit het voorgaande zijn een aantal gevolgtrekkingen te· maken. Vooreerst wel deze: dat de allerslechtste raad gegeven wordt door hen, die menen, dat men de onderhandelingen over Nieuw-Guinea rustig mag laten mislukken om dan de status quo in Nieuw-Guinea eenvoudig te handhaven en op de Indonesische aanspraken verder geen acht te slaan. De Nederlandse regering zal haar uiterste best moeten doen om te trachten een compromis met Indonesië te bereiken. Dit wil niet zeggen, dat men de lijn van de minste weerstand volgende - zich zonder meer zal hebben neer te leggen bij een overdracht van ~ouvereiniteit "met overgangsbepalingen". Zowel de Irianen als de Nederlanders in Nieuw-Guinea die op de Nederlandse bescherming hebben gebouwd, hebben er recht op niet in de steek te worden gelaten. Dat Nederland ook in de toekomst zijn zorg wenst uit -te strekken over Nieuw-Guinea is toe te juichen, mits men de natuurlijke 634
ver lds
en, ran ilet let er:isw-
Ise he de an ea en :el ze :rve
19 do-
tg il-
r-
.e n n rn '-
n
e e e e
grenzen die aan deze krachtsinspanning van Nederland gesteld zijn, in acht neemt en geen verwachtingen gaat wekken, w~lke toch niet in vervulling kunnen gaan. Voorts is gebleken, dat een samengaan van Nederland en Indonesië bij ' het beheer en de verzorging van Nieuw-Guinea grote voordelen zou kunnen bieden. Maar daar staat tegenover, dat tegen "condominium", gedeelde souvereiniteit, en andere vormen van gezamenlijke gezagsuitoefening grote practische bezwaren zijn in te brengen. De historische voorbeelden van zulke stelsels (Samoa, Sudan, Nieuwe Hebriden enz.) geven heel weinig reden tot optimisme. Te vrezen is, dat men een bron schept van voortdurende wrijving en conflicten, tot schade ook van de uitvoering van de taak. Het denkbeeld is geopperd om het samengaan anders te regelen: de souvereiniteit aan Indonesië overdragen met dien verstande, dat voor een niet te korte termijn het feitelijk bestuur aan Nederland wordt overgelaten. Met de opvattingen die Indonesië met betrekking tot de Status van Nieuw-Guinea huldigt zou ook deze vorm moeilijk zijn overeen te brengen. Daar komt nog bij, dat het voor Nederland toch ook weinig aantrekkelijk is om nog geruime tijd de zorgen, de inspanning en de kosten op zich te nemen van een moeilijke en ondankbare taak ten gerieve van een ander land, onder uiteindelijke verantwoordelijkheid aan Indonesië en met het vooruitzicht ten slotte toch geheet" terug te moeten treden. Hiermede zou toch wel een uiterst zware wissel worden getrokken op de onbaatzuchtigheid en - de belangloze ijver van ons land, gezwegen nog van de terugslag die de Nederlandse volkshuishouding zou kunnen ondervinden van deze filanthropie. Dit alles leidt weer tot de conclusie, dat souvereiniteit - hetzij van Nederland, hetzij van Indonesië - altijd zal in de weg staan aan het gezamenlijk dragen van de lasten, die de verantwoordelijkheid voor NieuwGuinea met zich brengt. Zou het niet mogelijk zijn deze hinderpaal uit de weg te ruimen? Natuurlijk zou daartoe allerminst kunnen strekken de aanwijzing van een derde mogendheid als nieuwe souverein . Maar het zou mogelijk zijn om Nieuw-Guinea tot een trustgebied te maken, waar onder internationale sanctie zowel door Indonesië als door Nederland - wellicht ook door Australië - aan de vervulling van de taak van ontwikkeling, bescherming en defensie wordt bijgedragen. Nederland zou op de voet van hoofdstuk XII van het UNO-handvest bevoegd zijn het initiatief hiertoe te nemen. Het is zonder enige twijfel thans de staat, ,;die voor het beheer van Nieuw-Guinea verantwoordelijk is". Het zou niets anders hebben te doen, dan een trusteeschapsovereenkomst te ontwerpen en dit ontwerp met een voorstel aan de Verenigde Naties aan te bieden. Over de overeenkomst zou dan in UNO-verband met Indonesië en wellicht ook met Au;tralië overleg moeten worden gepleegd.
635
Veel beter zou het echter zijn indien hierover vo_oraf met Indonesië over· eenstemming zou ver~regen worden. De suggestie daartoe ware in elk geval bij de aanstaande onderhandelingen ter sprake te' brengen: . De Indonesische leden der Nieuw-Guinea-commissie heboen bij voorbaat het idee verworpen, dat Nieuw-Guinea onder trusteeschap geplaatst zou kunnen worden. Nieuw-Guinea zou immers niet mogen worden aangemerkt als een "afhankelijk gebied", maar deel zijn van het vrije Indonesië dat onder trusteeschap niet kàn worden geplaatst. Ongetwijfeld zal deze opvatting moeilijkheden geven. Maar toch zal het de moeite lonen om een poging te doen de Indonesische regering tot andere gedachten te brengen. Een ding moet daarbij echter nadrukkelijk worden vooropgesteld: In geen geval mag het trusteeschapstelsel worden aangegrepen als een middeltje om onder bescherming van de UNO de "status quo" in NieuwGuinea voort te zetten . . Het zal ook om verschillende andere redenen geen aanbeveling verdienen dat Nederland zich als beherende autoriteit laat aanwijzen. Het meeste nut zal deze oplossing opleveren wanneer ook niet een andere staat dan Nederland dan wel een combinatie van staten met het beheer belast wordt. Laat men · ditmaal eens gebruik gaan maken van een mogelij~heid, die het UNO-handvest heeft .geopend, namelijk dat deze organisatie zelve wordt aangewezen als "administering authority". Natuurlijk zal men dan voor de uitvoering van de taak êen beroep moeten doen zowel op Nederlanders als op Indonesiërs, onder neutrale leiding en onder verantwoordelijkheid - dus conform de instructies - van de UNO, onder UNO-vlag en onder de opperste leiding van de UNO-organen. Onder de UNO-vlag zal Nieuw-Guinea het best worden verzorgd, zullen Nederlandse immigranten en Nederlandse belangen in Nieuw-Guinea vol• komen veilig zijn' en zal aan internationale eisen van defensie als anderszins het best kunnen worden voldaan. . Wellicht dat deze vorm zowel voor Indonesië als voor Nederland gemakkelijker is te aanvaarden, dan de sOllvereiniteit van één hunner of zelfs van beiden. Geen nationale trots behoeft zich door deze oplossing gekrénkt te voelen. Herziening van de regeling zal uiteindelijk altijd mogelijk blijven. Elke andere oplossing kan later nog voor deze in de plaats treden. En het recente werel.dgebeuren heeft duidelijk aan het licht gebracht, dat ook onder UNO-vlag iets groets kan worden verricht.
636
J. M. DEN UYL
vereval ooratst
K. V: P. EN SOCIALE RECHTVAARDIGHEID "Moeten wij allen capUuleren voor het nivellerings: streven, dat als een rode ,invasie vreet aan het maatscha'ppeNjk lichaam?" (De Lrnie, 29/ 9/1950)
ilge-
esië leze om te In een uwrer:Iet aat ast die Ive lan erorlag .en 01,ns ~e
lfs ~e
jk In.
at
e spanning tussen lonen en prijzen is na de oorlog ongetwijfeld het vraagstuk geweest, dat meer dan andere de grote massa van ons volk heeft bezig gehouden. Sinds de gebeurtenissen in Korea heeft dit vraagstuk opnieuw een dreigend accent . gekregen. Reeds vóór de oorlog in Korea had een golf van prijsstijgingen nieuwe spanningen teweeg gebracht en was het duidelijk dat het reële inkomen van de werknemers opnieuw moest worden bezien. De ontwikkeling van de economische verhoudingen in de wereld had er toe geleid, dat de afschaffing van de maatregefen van prijsbeheersing in ons land niet gepaard was gegaan met een verwachte prijsdaling, maár integendeel met een niet onaanzienlijke stij ging 'va~ de kosten van levensondeJ;houd. De gebeurtenissen in Korea brachten de Raad van Vakcentralen ertoe op 27 Juli jI. in een telegram aan de regering op korte termijn maatregelen tot prijsbeheersing en onderhandelingen over de lonen te eisen. Deze onderhandelingen hebben dan geleid tot de verplichte loonsverhoging van 5 % met ingang van 1 September jI.
D
Deze enkele zinnen betreffende de jongste ontwikkeling op dit gebied mogen volstaan om aan te tonen, dat wat wij gemeenlijk plegen aan te duiden als het vraagstuk van de spanning tusS'en lonen en prijzen, een permanent vraagstuk geworden is. Het gaat bij de verhouding tussen de hoogte van lonen en van prijzen in wezen om de vraag hoe het nationale inkomen zal worden verdeeld. De lonen vormen de inkomens van de werknemers, de prijzen de inkomens van detailhandel, tussenhandel, dienstverleningsbedrijven, industrie en landbouw. Deze simpele waarheid pleegt nog wel eens te worden verdoezeld door allerhande technische .complicaties. Soms met nadruk door degenen, die er belang bij hebben dit vraagstuk als een technisch-economisch probleem voor te stellen. Het is echter noodzakelijk om duidelijk te zien, hoe, van de dag af waarop Schermerhorn proclameerde dat de armoede gelijk zou worden verdeeld, tot heden de spanning tussen lonen en prijzen de technische vormgeving is geweest van de strijd om de verdeling van het maatschappelijk inkomen.
Uitlatingen van KY.P.-zijde die onze aandacht vragen. Ik stel dit laatste nadrukkelijk voorop, o~dat ik hier aapdacht wil vra,gen voor een gedurende de laatste maanden verschenen reeks beschouwingen van de zijde van de K.V.P., die in deze strijd positie kiezen op een wijze,
637
die ons als onaanvaardbaar voorkomt en die, ZOu zij in de K.V.P. de over· hand krijgen, de samenwerking tussen partijen, waarop de huidige regering rust, in ernstig gevaar moet brengen. Ik heb hierbij het o-og op een aantal redevoeringen en publicaties van de zijde va.n Nijmeegse en Tilburgse hoogleraren, alsmede op voorstellingen, gewekt in het in Juni jl. verschenen rapport "Financiële g'e zinslasten", uit· gebracht door een commissie, ingesteld door het Katholiek Bureau voor Maatschappelijk en Cultureel Overleg. Al deze redeneringen houden zich direct of indirect bezig met de huidige verdeling van het maatschappelijk inkomen en de tendenzen daarin opgesloten en kiezen daarbij positie tegen wat men belieft ,t e noemen "het s ocialistisch nivelleringsstreven". In het Aprilnummer van het Katholiek Staatkundig Maandschrift ver· scheen van-de hand van prof. mr F. J. F. M. Duynstee ,een artikel onder de titel "Behoeven onze democratische instellingen wijziging?" Deze titel dekt slechts ten dele de inhoud ~an het stuk, want dit richt zich voornamelijk op een critische bespreking van wat de schrijver noemt de tendenzen tot een egalitaire democratie. Ondanks de eigenaardige terminologie, die de schrijver er op na houdt, komen zijn bedodingen uitstekend uit de verf. De grondtoon van zijn beschouwing ligt besloten in de s telling dat een vals vrijheids- en gelijkheidsbeginsel de taak der staatkunde t.a.v. het algemeen welzijn doorkruist. ",Het valse gelijkheidsbeginsel komt tot uit· drukking in de steeds verdergaande miskenning van de met een continue zedenorde noodzakelijkerwijs verbonden differentiatie in levensvoo-r· waarden". Dit valse gelijkheidsbeginsel heeft er toe geleid, dat het respect voor zekere verschillen in eigendom en voor zekere continuïteit in de functie· verdeling in de gezinnen in het gedrang is gekomen. De schrijver construeert dan een tegenstelling tussen het algemeen welzijn, vrucht van de eigenlijke sociale orde, el). het collectief belang, dat door de dwingende macht van de moderne staat wordt gegarandeerd. "In de jongste tijd bestaat de tendens om alle menselijke belangen naar zeker pseudo-wetenschappelijk schema collectief te verzekeren. Aldus zou de overheid alle belangen tot zich trek· ken, zou zij alle menselijke belangen collectiveren." "Maar deze collectieve belangen zijn alleen dàn te rechtvaardigen, indien zij worden nagestreefd in onderordening aan het algemeen welzijn, indien in het bijzonder de continuïteit wordt bewaard in de menselijke gedragsorde, de zeden en tradities". Met de idee van de tegenoverstelling van algemeen welzijn en collectief belang, van sociale orde en collectieve orde, heeft de schrijver .zich dan een instrument geschapen waarmee hij de huidige ontwikkeling of wat hij daar· voor houdt, te lijf gaat. "In het wezen der zaak staan wij hier tegenover een revolutie van de menselijke ratio tegen de menselijke bestemmIng, tegen God. Uit deze revolutie vloeien logisch voort': de revolutie van het collectie~ belang tegen het algemeen welzijn, de revolutie van de techniek
638
overlering an de ingen, ", uitvoor 1 zich Ipelijk tegen :t ver:ler de I dekt melijk
en tot :lie de ! verf. 1t een v. het ot uitntinue .svoo·rt voor unctietrueert enlijke van de endens ichema h trekectieve streefd der de Jen en Illectief lan een ij daarlenover mmlng, lan het ~chniek
tegen de sociale zeden, de revolutie der centrale overheid tegen de staatsgemeenschap, de revolutie van de collectieve rechtsorde tegen de sociale rechtsorde" . Als men de conclusies, die uit deze stelling getrokken worden t.a.v. de verhouding van regering en parlement laat voor wat zij zijn, blijft een opmerkenswaardige opvatting van wat sociale rechtvaardiging hic et nunc eist, onze aaIidacht'vragen. Met dat algemeen welzijn, berustend op continuïteit en sociale differentiatie, als norm, wordt dié orde sociaal rechtvaardig geheten, die deze differentiatie blijvend garandeert. "Niets is verderfelijker dan een gelijkheid, welke niet in zeden en tradities is geworteld". Het streven naar het scheppen van gelijkheid van kansen, gelijkheid van uitgangspunt, is voor Duynstee een verwerpelijke dwaling. Hij acht deze tendenzen naar nivellering identiek met die naar collectivering. Alleen de ongelijkheid in vermogens en inkomsten handhaaft de gezinstraditie en daarmee de zeden en ' gewoonten, die de fundamenten vormen voor de bevordering van het algemeen welzijn. Het scheppen van gelijke kansen zal een dynamische ongelijkheid in het leven roepen . De functionelè ongelijkheid, kenmerkend voor de heerschappij d.er bewindvoerders die dan gaat ontstaan, is een groot gevaar, want ze is traditieloos. Het zijn echter niet slechts de traditieloze managers, die bij nivellering van inkomens en vermogens onze samenleving zullen bedreigen. "Een maatschappelijk selectieproces alléén naar - uiterlijk waarneembare - bekwaamheidscriteria (functionele bekwaamheid) zou wel eens kunnen voeren tot een steeds dieper verval van de lagere volksgroepen, waaruit men dan immers alle personen bovén zeker intelligentie-quotient weggetrokken. heeft". Alvorens over deze gedachten gang enkele opmerkingen te maken, wil ik een aantal voorbeelden geven van de wijze waarop Duynstee in verbluffend korte tijd school heeft gemaakt, Of .... uitdrukking heeft gegeven aan in brede kring levende gedachten. In het debat in de Eerste Kamer verweerde minister Rutten zich tegen de pleiters voor democratisering van de toegang tot het Hoger Onderwijs met het vrij citeren, zij het zonder bronvermelding, van het door Duynstec geopperde bezwaar van de afroming van "de arbeidende standen". Het in Nijmegen ontstoken vuur bleek spoedig ook in Tilburg gretig voedsel te vinden. Op de onlangs aldaar gehouden economische en sociale studiedagen verklaarde prof. dr F. A . Weve volgens het verslag in de Maasbode: "Een organisch opgebouwde maatschappij kan slechts bestaan bij een grote verscheid~nheid van inkomsten en levenscondities en zelfs is de' rijkdom van sommigè klassen om vele redenen een noodzakelijk element in de samenleving". Prof. Weve kwam voorts tot de gevolgtrekking, dat bij de belastingheffing de grenzen van het behoorlijke zijn' overschreden omdat "bepaalde bevolkingsgroepen niet meer in staat blijken te zijn hun leven naar stand
639.
en staat in te richten, met name afstand moeten doen van bepaalde elemen· ten uit het cultuurleven, dat 'wezenlijk met hun sociale positie verbonden moet worden geacht, zoals het geven van een behoorlijke opvoeding aan hun kinderen". Op deze zelfde studiedagen verdedigde de Nijmeegse hoogleraar, prof. , dr G . W. Groel'leveld, de stelling dat het volkomen onjuist is wanneer de overheid de belastingheffing gebruikt om veranderingen aan te brengen in het werkelijk te verbruiken înkomen ten gunste van de economisch zwakken. Op de laatst gehouden sociale week van de Katholieke Arbeidersbewe· ging te Rolduc, trok de oud-minister van Overzeese Gebiedsdelen, mr Em. Sassen van leer tegen de zgn, welvaartsstaat. Ook bij hem vernemen wij snel bekend geworden klanken. ,,,Het algemeen welzijn blijkt meer en meer te worden vereenzelvigd met een som van collectieve belangen, waarvan de Staat de aartsverzekeraar wordt". "Het 'van overheidswege verdelen van de taart over door de overheid gewogen collectieve belangen, herbergt het gevaar van toenemende onzelfstandigheid, verlamming van eigen initiatief, ondermijning van persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef, verstarring van het máatschappelijk leven, fnuiken van de spaarzin, onmogelijkheid van bezitspreiding door verijdeling van bezitvorming, onversc~illigheid voor de zorg voor het nageslacht en bezwaring van het kinderrijke gezin". (De Nieuwe Eeuw.) Bij gelegenheid van het 35-jarig bestaan van de Algemene Katholieke Werkgeversvereniging sprak de Tilburgse hoogleraar, prof. dr F. J. H : M. v. d. Ven, 'e en rede uit, waarin met enkele modulaties hetzelfde lied viel te horen. De huidige sociale politiek, het levenspeil der arbeiders en de medezeggenschap van de arbeider in de onderneming, waren de mikpunten voor het professoraal bett>og. Prof. v. d. Ven zei o.m.: "Lijdt de s ociale politiek niet aan fatale zelfverblinding". Moeten wij niet "na er aan toe zijn te geloven, ' dat de mens alleen maar werkt om te kunnen eten".. dat er is "overschatting van het consumptieve element in het doelsysteem der economie". Hebben de vergroting van de sociale zekerheid, en de veraangenaming van het leven in het algemeen "het leven zijn spankracht niet doen verliezen, terwijl juist de overwinning op de spanning veroorzakende elementen de mens dat gevoel van diepe voldaanheid geeft, dat voor het wezenlijke geluk niet kan worden gemist?" Men spreekt over massificatie en geestelijke proletarisering van de mens . .,Het lijkt veeleer, dat zij (de sociale politiek) door haar uniformerende en nivellerende maatregelen een bijdrage leverde tot vererging van de kwaal", Verder' toonde prof. v. d. Ven zich tegenstander van de laatste loonronde en vooral heeft hij bezwaar tegen de houding der arbeidersorganisaties omdat zij verzuimen "de strikte 'plicht te betogen 'dat consumpti~beperking allerwege geboden is". Ten aanzien van de medezeggenschap van de arbeider in de onderne· ming meent prof. v. d. Ven dat men zich, voordat men aan de arbeider de last van de verantwoordelijkheid oplegt, moet vergewissen 'of hij reeds vol-
640
..
mennden ! aan
prof. de en in eken. ,ewe~r
. Em. 1 wij meer In de m de : het dief, van van )r de (De
lieke l: M. el te ledevoor wij m te l het :kerzijn ning eeft, lens. een aal". mde omking
mer de
vol-
doende verantwoordelijkheidsbesef bezit. Wat in de boeiende beschouwingen van v. d. Ven wel het.meest opvalt is, dat hij enerzijds terecht stelt, hoezeer' het denkbeeld dat sociale politiek bij uitsluiting het belang van . de arbeidende klasse beoogt verouderd is, maar anderzijds zijn critiek vrijwel uitsluitend richt op de gevolgen van de huidige sociale politiek voor de arbeidende klasse. Welk een kans tot een anti-uniformerende en antinivellerende daad heeft de feestredenaar hier verzuimd door voor zijn werkgeversgehoor de aspecten van "een vergroving van de cultuur en een vervlakking van de geestelijke levenswaarden", "de kapitalistische geest" en de weerstanden tegen "sociale rechtsvorming" binnen de werkgeversgroep niet nader te ontwikkelen! Naar aanleiding van hetzelfde jubileum werd 'e en nieuw program van de Algemene Katholieke Werkgevers Vereniging als bijzonder vooruitstrevend opgediend. Dit laatste blijkt geen belemmering te zijn geweest voor een nauwkeurige aansluiting in geest en formulering bij de gedachtengang van de continuïteit van rangen en standen zoals deze door prof. Duynstee zo wijsgerig werd vertolkt. "Het natuurlijk recht van persoonlijk bezitten en het bezit door erflating te vermaken, mag niet worden aangetast of geschonden, met name wordt de Staat het recht ontzegd om door buitensporige belastingen het bezit uit te hollen". "Aan de eigendom van de productiemiddelen is verbonden het recht om meester. te blijven over de economische beslissingen, zij het binnen de grenzen van het publieke recht". De tendentie van al deze uitspraken is dezelfde: er heeft een te ver gaande nivellering van inkomens plaats gevonden; de groepen die op een betere positie kunnen bogen, maken aanspraak op een continuering van deze positie met behulp van de overheid. Het meest treffend komt d eze redenering wellicht tot uiting in het bovenvermelde rapport "Financiële gezinslasten". De commissie, die het rapport samenstelde, stond onder voorzitterschap van de Tilburgse hoogleraar prof. dr A. H. M. Albregts. Zij heeft een becijfering gegeven van de door haar noodzakelijk geachte inkomensbesteding van een gezin met 5 resp. 7 kinderen in de inkomensklassen van f 6000-30.000. Zij komt tot de conclusie dat voor deze gehele inkomensgroep de fiscale lasten te hoog zijn, dat bij deze gezinnen in vele gevallen 'Van' een noodtoestand moet worden gesproken en doet voorts op grond daarvan een aantal voorstellen om de fiscale lasten te verlichten. Enkele kanttekeningen bij het rapport "Fin8;TIciële gezinslasten". Niemand zal ontkennen, dat de materiële positie van de intellectuele middengr.oepen in het kader van de verdeling van het maatschappelijk: inkomen nauwkeurige overweging verdient. Ik kan me echter een dergelijke overweging niet voorstellen zonder dat men daarbij de positie van de tocn niet onaanzienijlke groepen, die minder dan f 6000 en die van de curieuze groep, die meer dan J30.000 verdient, tegelijk daarin betrekt. Het merkwaardige is echter, dat de commissie ' daaraan geen behoefte heeft gehad en bij de samenste1ling van het rap'port van vooronderstelfingen is . 641
uitgegaan, die de bovengeschetste opvatting van de continuering van de bestaande sociale differentiatie volkomen dekken. Vooronderstellingen, die in de enthousiaste beschouwingen die de K.V.P.-pers zonder uitzonde· , Ti~g aan dit rapport heeft gewijd, een nog scherper accent ontvangen. in het rapport wordt als vanzelfsprekend aangenomen, dat, naarmate het inkomen groter is, nopdzakel,i jkerwijs ook de uitgaven voor studie van de kinderen, medische verzorging, huispersoneel enz. hoger zijn. Voor zeven inkomensgroepen tussen f 6000 en f 30.000 wordt bijv. precies berekend wat ze "nodig hebben";· een dagmeisje, een dagmeisje plus een werkster, een meisje voor dag en nacht plus een dagmeisje, enz.. Niet de maat· schappelijke waarde van de door de inkomensontvange'r geleverde presta, tie, maar de grootte van het inkomen bepaalt wat nodig is in een gezin, en dat met de precisie van de rekenliniaal.. Dat de grootte van het inkomen in onze maatschappij wel eens omgekeerd evenredig is aan de door de inkomenstrekker geleverde prestatie is bij de commissie eenvoudig niet opgekomen. Zo worden ook de uitgaven voor studie van de kinderen recht evenredig gezien met het inkomen van het gezinshoofd. Dat de opleiding van de kinderen en de daaraan te besteden kosten ook nog wel eens iets te maken zouden kunnen hebben met aan1eg en begaafdheid van de kinde· ren, is voor de commissie taboe. Nee, het inkomen, de stand van de ouders bepaalt hoeveel de opleiding van zoonlief moet kosten. Dat de studiekosten van de oudste zoon van iemand met een inkomen van f 9000; f 1000 pel jaar moet bedragen, terwijl. de oudste zoon van iemand met een inkomen van f 18.000 het dubbele, dus f 2000 per jaar moet kosten, is van een logica , die men liever stilzwijgend voorbij zou willen gaan. Maar in de I extra-geneugten van deze laatste student ziet de commissie juist een dwingende reden tot verlichting van de fiscale lasten van het gezinshoofd, voor wiens rekening deze geneugten komen. Dat op deze wijze de inkomensverschillen worden .vergroot en de ongelijkheid geaccentueerd, is een punt op zich zelf. VerBluffend is ook de vrijmoedigheid waarmee de commissie met het hogere inkomen ook het recht op studie voor de k\ljH;leren en op medische hulp ziet toenemen, zonder zich ook maar een ogenblik te verdiepen in de vraag of de inkomensgroepen bene.den f 6000 wellicht ook enige aanspra'ken op deze rechten zouden kunnen doen gelden. Als men die vraag bevestigend beantwoordt, openbaren zich bij deze lagere inkomensgroepen noodtoestanden, waarbij die van de middelbare en hogere inkomens in hei paradijselijke verker.en. , Het is evenwel duidelijk, dat dit probleem niet voor de commissie kon rijzen~ omdat het a priori voor haar vaststond dat opvoedingsplichten slechts gelden voor de vader "naar de in zijn stand geldende maatstaven" (Romme in de Volkskrant van 6-7-'50). In de termen van dr M. H. Jacobs (De Linie 15-9-'50) heet dit; "In de jonge-kinderen-jaren hebben onze arbeiders ongetwijfeld een moeilijk bestaan, maar het grote gezin ~ordt bij hen normaliter vrij vlug ook in financieel opzicht een zegen, doordat de oude642
in de ngen, onde1.
:e het III de ~even
:kend kster, naatresta~ezin,
omen )r de ! niet recht iiding s iets .indeuders osten IQ per omen I een n de iwinvoor nenspunt
ren gaan meeverdienen. Bij de gezinnen met "middelbare inkomens" is daarvan geen sprake, wanneer studerende zoons en dochters op hetzelfde intellectuele niveau willen blijven, hetgeen een sociaal belang van de allereerste orde is". Even verder heet de noodzaak om J<:inderen een opleiding te geven "volgens hun stand" zelfs "dit eerste der sociale problemen van onze tijd". In De Linie van 29-9-'50 doet de hoofdredacteur, prof. dr. J. H. C. Creyghton de was nog eens dunnetjes over. Hij spreekt van "de steeds stijgende nood aan ongelijkheid: opdat de ma.a tschappij niet ontaarde tot ' een vormloze massa, maar zich in die cultuur-ontplooiing verheuge, die niet door allen kàn en dus door bepaalden .moet ontwikkeld worden" . . Waarop hij de krijgshaftige ontboezeming laat volgen, die als motto boven dit artikel prijkt.
Welke resultaten heeft het streven naar nivellering tot nu ·toe gehad? Alvorf'ns op de zedelijke en politieke rechtvaardiging van dez'e kruistocht tegen bet nivelleringsstreven in te gaan, is het wellicht dienstig om zeer in het kort na te gaan hoe het met de resultaten van dat nivelleringsstreven op hrt ogenblik gesteld is. Enkele cijfers kunnen daarbij misschien geen kwaad . I. Verdeling nationaal inkomen over productiefactoren Aandeel lonen, srulaI'ÏsS'en en sociale lasten
1938/ '39
t het ische in de .sprag beIepen n het : kon ;hten Iven" lcobs Irbeij hen )ude-
= 100
Aandeel w:insten, onc!Jer:n,emersllonen, renten ·enz.
%. % 1938 ................ 50,0 50,0 1946 ................ 58,2 41,8 1947 ................ 56,1 43,9 1948 . ........ , ...... 55,7 44,3 1949 ....... .. ....... 52,2 47,8 II. Ontwikkeling van het reële arbeidersinkomen 1) Reële
Sept./Oct. 1946 . . ... . ...... " 1947 . .. ......... 1948 ............ " Sept. 1949 ............ Juni 1950 . . . . . . . .. .. .
96 104 104 103 97
Reële lonen landarbeiders
123 123 125 127 120
Wie deze staten bekijkt zal onmiddellijk door twee dingen worden getroffen. . In de, eerste plaats door de teruggang van het aandeel van lonen, salarissen en sociale lasten in het nationaal inkomen sinds 1946. In de twe'e de plaats door de sterke· daling van het reële arbeidersinko~en sinds' September 1948. 1) Deze cijfers zijn' berekend doo'r ,de werkelijk verdiien
goedel'enpakket.
Nu dienen deze cijfers met groot voorbehoud te worden gehanteerd. Zij bevatten ten hoogste aanwijzingen voor een antwoord op de vraag in hoeveue in Nederland na de oorlog een nivellering van inkomens heeft plaats gevonden. Met betrekking tot de verdeling van het nationaal inkomen over de verschillende productiefactoren weten wij te weinig van het verband tussen het aandeel van elke productiefactor in het nationaal inkomen en de omvang van die factor. Met betrekking tot de ontwikkeling van het reële arbeidersinkomen laten zich verschillende berekeningsmethoden verdedigen, die tot vrij s~erk uiteenlopende cijfer,s voeren. (Voor een overzicht van deze berekeningsmethoden zij verwezen naar artikelen van dr J. A. van Dierendonck in Economisch Statistische Berichten van 17 Nov. 1948 en 20 Sept. 1950, van drs D. Roemers in E.S.B. van 16 Nov. 1949 en 18 Oct. 1950 en naar "Mededelingen" van het Centraal Sociaal Werkgevers Verbond van 15 Sept. 1949 en 15 Oct. 1949). In het algemeen kan worden gezegd, dat vergelijkingen tussen het reële welvaartspeil van voor en na de oorlog, ,waarbij men werknemers, werkgevers, pensioen- en rentetrekkers als gesloten groepen beschouwt, vrijwel zinloos zijn. Wel kan met zekerheid worden gezegd dat geen noemenswaardige verschuiving ten gunste van het inkomen der industriearbeiders heeft plaats gevonden in vergelijking met voor de oorlog. Vergelijkt men het reële arbeidersinkomen met het reële inkomen per hoofd der bevolking dan blijkt daaruit, dat in de jaren 1945 en 1946, jaren van distributie en beperkende maatregelen van overheidswege, een relatieve stijging van het reële arbeidersinkomen heeft plaats gevonden, doch dat deze stijging sindsdien weer geheel teniet is gedaan. Sinds 1947 is het reële inkomen van andere groepen aanzienlijk meer gestegen dan het arbeidersinkomen. Een vergelijking met de ontwikkeling van de consumptie per hoofd der bevolking leett bovendien dat de groei van het reële inkomen per hoofd der bevolking bij deze andere groepen niet slechts voor investeringen, maar evenzeer voor verteringen is aangewend. 111. Reëel inkomen en consumptie per hoofd der bevolking 1938
=
100
Reëel inkomen
1946 1947 1948 1949
84 94 102 . ........... ....... '
110
Consumptie
83 98 103 100
Als men ' de cijfers uit de staten Il en III vergelijkt is het duidelijk, dat in de loop van 1949 niet slechts het reële inkomèn van de industriearbeiders beneden het peil van 1938 is komen te liggen, maar dat bovendien door andere groepen relatief meer is geconsumeerd, zodat in feite geen nivellering maar vergroting van de inkomensverschillen heeft plaatsg.evon-
· 644
:t
tI n
al g l-
n n n 's
;-
's
n
g n t ;-
n r
d I,
t
.fl
n
.-
den. Daarbij dient men te bedenken, dat de landarbeiders, wier reële lonen aanzienlijk gestegen zijn, zich in aantal tot de industriearbeiders verhouden als 1 : 6, zodat hieruit nooit tot een aanzienlijke_stijging van het aandeel van de arbeiders als geheel kan worden geconcludeerd.
Verschuivingen binnen de groepen Meer kunnen wij zeggen over verschuivingen binnen de afzonderlijke groepen. Zo staat vast, dat binnen de arbeidersinkomens een verschuiving heeft plaats gevonden van de industrie-arbeiders ten gunste van de landarbeiders, van de arbeiders zonder kinderen ten gunste van de arbeiders met kinderen, van de geschoolden en geoefenden ten gunste van de ongeschoolden, van de geschoolden binnen de grote steden naar de geschoolden daar buiten. Het njvelleringsproces dat .uit deze verschuivingen blijkt, kan men ufteraard critisch beoordelen, maar deze nivelleringen zijn van een geheel andere orde dan de nivelleringen waarover in de bovenaan gehaalde K.V.P.-uitspraken de grote trom wordt geroerd. Voorts is aantoonbaar, dat binnen de loon-inkomens de employé's nog weer relatief achteruit, zijn gegaan in verhouding tot de inkomens van de handarbeiders. De reële inkomens van de employé's zijn in vergelijking met voor de oorlog gemiddeld met ongeveer 20 % gedaald. Binnen de groep van de inkomentrekkers uit ondernemersarbeid, winsten, renten en pensioenen is het verder aannemelijk dat de inkomens uit renten en pensioenen relatief achteruit zijn gegaan, de inkomens uit winst~n' vooruit, evenals inkomens uit ondernemersarbeid in landbouw, handel en industrie, waarbij waarschijnlijk de ondernemersarbeid in de landbouw nog weer het sterkst is gestegen. Overziet men nu dit tableau dan kan er geen misverstand over bestaan dat de agitatie over de grootscheepse nivellering, die zich zou hebben voltrokken in hoge mate demagogisch van aard is en op geen enkele wijze steun vindt in de feiten. Er valt te spreken over de inkomens van oe hoofdarbeiders, de employé's in algemene zin en de administratieve arbeiders in het bijzonder. Wanneer men spreekt over de intellectuele middenstand en deze laatste groepen bedoelt, is een reële basis voor discussie verkregen. Wanneer men echter, zoals te doen gebruikelijk, er ook de vrije beroepen bij betrekt dan vervalt deze basis, want het staat wel vast, dat de inkomens van accountants, artsen, advocaten enz. er relatief zeker niet op achteruit zijn gegaan. Integendeel. Het zijn juist deze groepen voor wier rekèning het gestegen aantal personenauto's per hoofd der' bevolking in vergelijking met 1938 komt - een 'onmiskenbaar luxe verschijnsel! Wanneer m.en nu de reële inkomens ' van de zg. intellectuele midden7 stand wil vergroten dan dient men duidelijk aan te geven van welke groep men deze extra-portie wenst weg te ne mep.. Op dit punt is het rapport "Financiële Gezinslasten" bijzonder vaag. Maar iemand als P.rof. v. d. Ven is in zijn bovengenoemde rede voor geen misverstand vatbaar! Zijn waar645
schuwing tegen 'de overschatting van het consumptieve element in de economie tendeert duidelijk naar verlaging van het levenspeil van de arbeiders en dat lijkt ons op .grond van bovenstaande cijfers sociaal èn economisch voLstrekt onaanvaardbaar. Men veJgete niet, dat wanneer wij vergelijkingen treffen met het levenspeil van de arbeiders in 1938, wij vergelijken met een jaar waarin er 350.000 werklozen waren en het levenspeil van de werkenden . nog alles te wensen overliet. Het jaar 1938 mogé voor economische vergelijkingen een doelmatige basis bieden, voor sociale vergelijkingen doet het dit stellig niet. Het is evenwel niet onze bedoeling om in deze beschouwing de vraag te b~antwoorden, welke inkomensverdeling economisch en sociaal als de meest wenselijke moet worden beschouwd. Het bovenstaande dient om aan te gevep. dat de telkens herhaalde bewering dat de grens van de niveller,ing is bereikt en dat een verdergaan op de weg van ' de nivellering ons tot een economische ramp zou voeren, een absurditeit is voor zover zij betrekking heeft op het inkomen van arbeiders als geheel, omdat er in dit opzicht in feite geen nivellering van enige betekenis heeft plaats gevonden.
Standenstaat en klassenstrijd Maar hoe moeten dan de wijsgerige, dramatische of lyrische vertogen van Duynstee, Jacobs, v. d. Ven etc. worden gewaardeerd? Zij vormen een in wezen weinig genuanceerd pleidooi" voor het bevriezen van de bestaande verschillen in inkomens en vermogens, de afscherming van de bestaande standen en de bevoorrechting van bepaalde groepen. Een pleidooi dat tegen de achtergrond van de feitelijke verhoudingen het accent verkrijgt van een onmiskenbaar regressief streven. Een streven niet gericht op verkleining, maar op vergroting van de verschillen, niet gericht op verzoening maar op verwijding van maatschappelijke tegenstellingen. Wie het criterium voor het stand begrip gaat leggen in het verschil in . inkomen en vermogen, en het behoud van de stand onverbrekelijk verbonden ziet met continuering van de bestaande inkomens- en vermogensverschillen, maakt van zijn stand een klasse. Standsverschillen worden dan per- definitie klasse-tegenstellingen. Wanneer men de continuering van deze klasse-tegenstellingen als een zaak van zedelijke orde proclameert, kan ik daarin niet anders zien dan een provocatie van de klassenstrijd. Het socialisme is allerminst gekant tegen de vorming van standen, in die zin, dat het de "organische groei van op de gemeenschap van beroep, bedrijf of functie gebaseerde levensvormen toejuicht. Wanneer men echter deze gemeenschapsvormen een economisch criterium wil aanleggen z.al men inderdaad te maken krijgen met een hardnekkig socialistisch "nivelleringsstreven" , omdat het ' socialisme uitgaat van een gemeenschapsvorming en een ontplooiing van de persoonlijkheid, ' waarbij niet bezit of inkomen, maar gemeenschappelijke arbeid, bekwaatriheid en verantwoordelijkheidsbesef de maatstaven vorrnen. 646
Prof. Romme heeft zich op veelzins aantrekkelijke wijze verzet tegen n
ij ij
.e
.g Ie .n
1IS
ij 'n !?-
:n :n
eIe
!i:l t
et 1t
n. in rs-
m
le ik aat of le iS-
n, ls-
strevingen als hier gewraakt. In het Kath. Staatkundig Maandschrift van Juni 1950 heeft hij Duynstee op onzachte wijze de les gelezen over diens gelijkstelling van nivellering en collectivering, van ' zeden en bestaande sociale orde; in de Volkskrant heeft hij de zaak van de arbeiders, die ook een zaak is van de katholieke arbeiders, verdedigd tegen Van der Ven. Zo schreef Prof. Romme in de Volkskrant van 7 October jl., dat hij zich bij het lezen van de rede van Prof. van der Ven geërgerd had "aan de beschuldiging, die hij onze arbeidende klasse in het gezicht heeft geworpen, de beschuldiging dat zij "een biologisch welzijn ten troon heeft verheven", daarmede "verraad aan geestelijke waarden" heeft gepleegd, zó schrikkelijk, dat deze arbeidende klasse aan dit verraad "in een communistische of om het even welke andere slavernij ten onder gaat". En Romme vervolgt dan "Dit is niet waar. Zo is het niet gesteld met onze katholieke en christelijke arbeiders, maar het geldt ook niet voor een zeer, zeer groot deel van onze niet-christelijke arbeiders". Toehoorders en iezers van de rede van Prof. van der Ven zullen waarschijnlijk "de beschuldiging terugvoeren naar de geest en de gesteltenis van onze arbeidersorganisati~s en haar leiding - waarmede deze in een hoek zouden worden getrapt waar ze niet thuis horen en wat ze zich niet behoeven en niet mogen laten welgevallen". Ten aanzien van de uitlatingen van Prof. van der Ven over de mede- ' zeggenschap schreef Prof. Romme in .de Volkskrant van 8 October jl. "Men vergist zich, wanneer men meent, dat vriendelijkheid en voorkomendheid als substituut kunnen dienen voor een positie, waarin de arbeider gast noch kind is, maar een man die verantwoordelijk' is voor de doeleinden van wat hij ook als zijn onderneming beschouwen kan". Prof. Romme spreekt er verder zijn verwondering over uit dat Van der Ven zich kant tegen de arbeidersmedezeggenschap - ook op sociaal gebied. "Hier begint het ons bepaald een beetje te draaien. Nu nog tegenstand gevoerd te zien tegen sociale medezeggenschap van de arbeider in de onderneming - zie, dat zou ons bijna pessimistisch maken". In zijn slotartikel in de Volkskroot van 11 October keert Prof. Romme zich tegen het door Van der Ven gelaakte optreden der arbeidersorgani, saties - die zouden verzuimen de noodzaak van consumptiebeperking te beklemtonen. "De productie neemt toe, maar wij mogen het minder dan ooit allemaal consumeren. Waar blijft het verschil? Nief bij het arbeidselement, maar bij de kapitaalsfactor. Zeker, ook de arbeider heeft daarvan zijn .profijt." "Ver.m eerdering van het particulier bezit is broodnoodzakelijk - maar het · is niet goed, wanneer ze enkel en alleen toevalt aan de fact.or \fan het kapitaal. Laten we daar toch geen doekjes om wind!:m dat leidt alleen van kwaad tot erger". Deze reactie van Romme is bijzonder verheugend, want het lijdt geen twijfel dat een overheersing van opvattingén als die van Duynstee c.s. in de K.V.P. tot een radicale breuk met de P.v.d.A. moet leiden. 647
Statische en dynamische maatschappij-opvatting In het bovenstaande zal, naar we hopen duidelijk zijn, dat naar onze opvatting in de huidige ontwikkeling op sociaal gebied ook voor een socialistische partij fundamentele vragen zijn gelegen . . Als Duynstee echter meent dat de dynamische ongelijkheid, d.i. ongelijkheid, die gebaseerd is op het verschil in maatschappelijke functie en die het socialisme voo. staat, moet leiden tot een gertivelleerde samenleving van traditieloze managers, geeft hij daarmee slechts blijk, het technische proces, ' dat aan het ontstaan van de "bewindvoerders-heerschappij" ten grondslag ligt, niet te doorzien. De managers van vandaag zijn in overwegende mate gerecruteerd uit de groepen en standen, die Duynstee c.s. een extra-premie willen geven, maar zij zijn het, die ons de gevaren en kwalen van het managerdom bewust hebben gemaakt! De cultivering van en de controle op de managers, voorzover hun bestaan tot de techniJSche onvermijdelijkheden behoort, zal door het continueren van de bestaande inkomèns- en vermogensverschillen • niet worden bevorderd, maar gehinderd. Door een nivellering van inkomens- en vermogensverschillen zal het immers mogelijk zijn om in een maatschappelijk selectieproces normen te stellen, die zo al niet ideaal dan toch altijd nog oneindig verheven zijn boven de norm van de geldzak, die vandaag veelal prevaleert. Dat een maatschappelijk selectieproces naar functionele bekwaamheid zou moeten leiden tot een steeds dieper verval van de lagere volksgroepen, zoals Duynstee meent, is een redenering, die alleen opgaat voor degenen die volkomen statis~h denken. Naar onze voorstelling zal het scheppen van gelijkheid van kansen immers gepaard gaan met een spreiding van bezit en' cultuur, met een hervorming van de geest van ons onderwijs ook, die in de eerste plaats de verheffing van de zgn. lagere volksgroepen ten goede komt. Tegenover de stelling dat de nivellering zover is voortgeschreden dat haastig terug moet worden gedraaid, stellen wij de opvatting dat onze maatschappij een herverdeling van inkomens en vermogens vergt, om wille van sociale rechtvaardigheid evenzeer als om wille van een doelmatige organisatie van onze maatschappij. In ons huidige belastingstelsel worden de inkomens aanzienlijk zwaarder belast dan de vermogens. De vorming van een vermogen uit inkomen is vrijwel onmogelijk geworden. Daarom accentueert onze belastingwetgeving de ongelijkheid van Kansen. Het socialisme zal daarom in een radicaal andere richting dienen te gaan dan door Duynstee c.s. wordt gepropageerd. De K.V.P. zal moeten kiezen tussen een in haar kring levende opvatting van de standenstaat en onze opvatting van een klassenloze maatschappij. Want verdragen doen die twee elkaflr niet. Naschrift
Sinds dit artikel geschreven werd heeft de indiening van het amendement-LUCas op het ontwerp Belastingherziening-1949 in de Tweede Kamer ons een even ongedachte als treffende illustratie van ons betoog bezorgd.
648
ze ,aer is
'Sa,e t te rd n, e's, al bn nm m ie id n, m ~n
ek, :n at
tlil
li(1-
lil (1-
le (1-
in til
lt.
e-
Wel is waar bleek de heer Lucas een meer- vlijtige dan succesvolle leerling van Duynstee c.s. - zijn nijver pogen heeft niettemin in meer dan één opzicht onthullend gewerkt. Duidelijk is gebleken, dat: 1. de bezorgdheid voor het grote gezin, waar vooral het rapport "Financiële gezinslasten" mee werkt, in dit geval bij de K.v.P. aLs rookscherm diende voor het beoogde doel: positie~erbetering van wat de K.v.P. als middengroepen beschouwt. Minister Lieftinek toonde aan, dat het voorstelLucas voor 3à ten goede zou komen aan ongehuwden en kinderloze gezinnen; 2. de ridicule opvatting, die inkomens van f 30.000 tot f 50.000 tot de middelbare inkomens rekent, in de K.V.P.-fractie ernstig is genomen. Er waren gelukkig andere geluiden. "Ons Noorden" schreef onder de middengroepen vooral en allereerst de mensen te verstaan met inkomens van 6 tot 12.000 gulden. Het had van het Noorden uit de hoge vlucht van het begrip middengroepen bÜ de Zuidelijke K.V.P.-ers blijkbaar niet kunnen volgen; 3. wie de lasten voor een bepaalde groep verlagen wil concreet ,moet aangeven welke groep hij zwaarder wil belasten. Wie 'dit niet doet - zoals bijv. de heer Lucas - bedrijft demagogie. -Een blad als De Tijd heeft dan ook niet nagelaten hier het een en ander over op te merken. Het resultaat van de K.V.P.-eisen is geweest een compromis, waardoor o.a. bepaalde delen van de middengroepen een verdere verlaging van de inkomstenbelasting krijgen, welke verlaging ze dan kunnen gebruiken om de verhoogde prijzen van diensten en producten, die in een hogere groep voor de omzetbelasting zijn gebracht, te betalen. Een reële-- lastenverlaging voor de lagere en middeninkomens was mogelijk geweest, indien de K.v.P. het voorstel-Hofstra om de heffing op de inkomens boven' f 30.000,- ongewijzigd te laten, niet had afgewezen. Wat de K.V.P. hiertoe dreef? Het zuIlen wel liefderijke overwegingen zijn geweest gelijk - om nog eenmaal te citeren - door dr K. Verhofstad S. J. in De Linie (7-10-'50) zo tactvol geformuleerd wordt: "De meeste arbeidersouders en -kinderen voelen geen behoefte om uit hun milieu te groeien en daardoor wordt een "noodzaak voor het arbeiderskind" om snel te gaan verdienen ni~t als een ongewenste noodzaak, doch als een begeerde vanzelfsprekendheid gezien. Ouders uit een hoger milieu voelen het daarentegen steeds schrijnend, als zij hun kind niet op het eigen niveau vermogen te houden". "De opname van arbeiderskinderen in hogere standen kan slechts zeer langzaam geschieden, zodat altijd de noodzaak aanwezig is om het gros der aristocratie-van-morgen te kweken uit de aristocratie-van-vandaag". "Kinderen uit arbeidersgezinnen behoren kaIlJSen te krijgen. Maar de eisen die men stelt, dienen hoog te zijn, tot hun eigen bestwil, en uit welbegrepen liefde voor het arbeiderskind."
d. 649
S. TAS
FRANKRIJK, DE OORLOG EN AMERIKA e situatie in Frankrijk is paradoxaal. Vorige maand, terwijl ik de perstribune wilde betreden van het Palais Bourbon, passeerde ik een groepje bestaande uit persmensen en bodes, en waaronder ook een enkel kamerlid;' allen waren verzameld rondom een luidspreker. Het was het moment dat minister-president Pléven zijn rede uitsprak over de internationale situatie en ik meende dat de luidspreker op de microfoon van de Kamer was aangesloten. Doch het was ' "Paris Inter" die sprak; het )Varen de uitslagen van de Tour de France die de aandacht der verzamelden geboeid hielden. Dit incident is kenmerkend voor de situatie i~ Frankrijk. Er heerst in Frankrijk een stemming ' van ongeïntere,s seerdheid die gevoed wordt door angst; angst voor de consequenties, angst voor de verplichtingen die uit de erkenning der huidige situatie voortvloeien. Het is ,de meest volmaakte struisvogelpolitiek.
D
,N eufralisme De neutralistische stemming die Frankrijk zo lang beheerst 'heeft, werd allereerst gevoed door de oorlogsmoeheid. Frankrijk is nimmer de aderlating van 1914-1918 te boven gekomen; het is gebroken door de nederlaag die het in 1940 leed; het heeft daaruit een afkeer overgehoude,n niet slechts van iedere militaristische maar ook van iedere internationale activiteit. De Derde Republiek· heeft, militair gesproken, jammerlijk gefaald; de vierde gaat steeds meer op de derde lijken; geen wonder dat de Fransen in haar militaire kracht weinig vertrouwen" hebben. Wat de heersende klassen van Frankrijk betreft, hun neutralisme komt allereerst voort uit de teleurstelling door 1914 en 1940 bereid. Men weet dat men in het internationale concert slechts een ondergeschikte rol kan spelen. Opgevoed. in de leer(waan) van la grande France, prefereert men afzijdigheid boven aanwezigheid in ondergeschikte positie. Bij een belangrijk deel van de burgerij komt daar de voor de hand liggen egoïstische overweging bij dat men zijn eigendommen niet aan de gevaren van een oorlog wil blootstellen. Men hoopte als neutrale factor tussen de beide blokken te kunnen blijven hangen. Vandaar dat men de bewapening saboteerde. Bewapening kon een' der blokken prikkelen en zo ingrijpen van een van hen uitlokken. Op -die wijze zou de bewapening er toe geleid hebben, dat men in het ' tegenovergestelde blok gedrongen werd. In de intellectuele elite van Frankrijk overheerste het pacifisme uit sentimentele min of meer cultureel getinte overwegingen. Bij de linkse' groepen echter werd dit pacifisme mede gevoed door heimelijke sympathie I
650
de en en as !r-
an .et elin or lit te
rd ;r-
ilg
ts )e
je
ar pt et m
Id Ie I )r
Je :n
et it I ie ie
voor Rusland die zich om verschillende redenen vermomde als afkeer van Amerika. Dat laatste was minder riskant en even doeltreffend; het had ook meer kans op succes. De afkeer van Amerika vindt of vond men in alle klassen van Frankrijk! Ze is in de eerste aanleg rancune van de gevallen grootheid voor de nieuwe dominerende grootheid (de Fransman heeft wel is waar weinig burgerzin, weinig offerzin voor de staat, maar veel nationale trots). Die rancune werd er ook niet minder op toen de Marshallhulp kwam. De mens is niet per se degene dankbaar die hem helpt en daarom zijn afhankelijkheid publiek maakt. Alleen zo is het betrekkelijke succes der communisten te verklaren toen deze de nonsens gingen verkondigen over de nadelige gevolgen van het Marshallplan. Het Marshallplan had au fond zoal niet een nadelig, dan toch pijnlijk gevolg: het verstoorde de illusie , dat Frankrijk nog in de moderne wereld op eigen benen zou kunnen staan en een eigen wereldpolitiek zou kunnen voeren. Ook in de arbeidersklasse werd dit neutraliteitsstreven gevoed door de afkeer van Amerika. In de plaats van de hoogmoed der heersende klassen 'werkte hier de afkeer van het kapitalisme. Weliswaar is ook Frankrijk kapitalistisch, maar aangezien Amerika de sterkste economische mogendheid is, worden de Verenigde Staten ge~akkelijk tot zondebok van het kapitalisme. ' , Het heeft geruimen tijd geduurd voor de socialistische beweging zich van deze valse houding bevrijdde; het is kenmerkend dat ook bij háár voorliefde voor de derde weg eri afkeer van Amerika tegelijk sterk waren en tegelijk in kracht verminderden. Alles te zamen kan men zeggen dat de afkeer van Amerika in Frankrijk een middel is om zich aan de internationale verplichtingen te onttrekken. Ook bij dit probleem ' speelde de socialistische partij parten dat ze de lijn van de geringste weerstand volgde. De arbeidersklasse van Frankrijk heeft een intense rancune tegen het Franse patronaat, welk patronaat dan ook alles doet om die rancune te voeden. Het proletariaat heeft ook een afkeer van de regering, wijl ze deze beschouwt als de uitdrukking van de bestaande sociale orde. Door de C,.G .T. telkens in hopeloze avonturen gestort, voelt ze zich machteloos in de sociale strijd en mede daardoor ook in de politieke strijd. Deze afkeer van de Franse politiek, ' van de Franse staat, heeft de S.F.I.O. niet kunnen overwinnen. Vandaar haar weifelen, haar neiging om af en toe uit de regering te. treden, ten einde dichter bij de arbeiders te komen. . De afkeer van de staat komt voort uit hoofdzakelijk twee factoren: ten eerst sanctionneert deze staat de arplOede (in hun ogen). Ten tweede heeft deze staat in 1940 jammerlijk gefaald. Deze politieke gemeenschap is dus niet in, staat hun nationaal gevoel noch hun sociaal vertrouwen te wekken. In wezen staan ~lle Franse klassen zo tegenover ' hun publieke gèmeenschap. De vermogend~ klassen saboteren de staat door de belasting te ontduiken; de niet vermogende door telkéns hun 'politieke medewerking te weigeren. In deze afkeer van de staat, van de regering en haar politiek 651
deelde ook de Marshallhulp; want deze hulp was hulp aan de regering en ondersteuning van de bestaande sociale orde. Vandaar naar de leuze van "Amerikaanse kapitalistische beïnvloeding" was slechts een stap. D e Marshallhulp kwam ongetwijfeld de Franse economie in zijn geheel ten goede. Maar niets werd gedaan om te zorgen dat de egoïstisch politiek der Franse werkgevers gewijzigd werd. Integendeel, meermalen toonden zich voo~aanstaande figuren der E.C.A.-missies voorstanders van een liberale , politiek, die misschien in' een' land met een gunstige betalingsbalans op zijn plaats was geweest, maar die in Frankrijk misplaatst was. Er zullen zeker goede politieke redenen geweest zijn, zich niet in de Franse binnenlandse aangelegenheden te mengen.... maar ondersteuning der Franse conservatieve werkgeversopvattingen was ook een inmenging! Het resultaat van dit alleS was ,dat de Marshallhulp de gewone kanalen der Franse economie volgde - met het gevolg dat ze op de~elfde wijze tot mikpunt werd gemaakt van de communÏsten als de Franse kapitaalswereld. De Marshallhulp was natuurlijk van onschatbare betekents voor de Franse economie en indirect dus voor de Franse arbeider - maar er waren niet ' zoveel Fransen die de moed hadden daar rond voor uit te komen. Dit alles heeft de communisten in de kaart gespeeld. Aan de Fransen di e teleurgesteld waren door de nederlaag van 1940 boden de ' communisten het ideaal van Rusland, de "grote mogendheid", waarmee de "revolutionnair" . via het internationalistische gevoel zich kon identificeren. De arbeiders die woedend waren gemaakt door de - inderdaad ongelooflijke - arrogantie en hebzucht der Franse heersende klasse - boden de communisten het ideaal der sociale revolutie. In ieder opzicht werden gevoelens der rancune aangewakkerd en tegen Amerika gericht. De aanhang der communisten wordt vooral door gevoelens bijeen gehouden, veel meer dan door organisatorische saamhorigheid. De partij is in de arbeidersklasse een minderheid. Maar wanne~r de gevoelens van 'verzet werkelijk losbarsten, hetzij door de nood, hetzij door een provocatie der werkgevers, dan slagen de communisten er in de a.rbeiders bijeen te brengen. Het is gebleken, dat tie communisten er .niet meer in slagen de arbeider,s in beweging te brengen voor hun politieke acties. Men stemt op de communisten omdat men wil "vloeken met het stembiljet", en men volgt de C.G.T. op ongeveer dezelfde gronden. Maar men heeft niet veel v~r trouwen meer in de positieve doeleinden en slagwoorden van C.P. en C.G.T. Door hun omvang en de terreur die C.G .T. en C.P. uitoefenen verhinderen ze echter het ontstaan van gezonde concurrerende organisaties. Alleen de staat zou de macht der C.P. en C.G.T. kunnen breken, dOOl een verbodi. De e.P. en e.G.T. hebben door hun uitputtingstactiek voor Russische doeleinden zo schandelijk de belangen der arbeiders verwaarloosd, dat een verbod, op een gunstig ogenblik, waar,s chijnlijk de grote massa der arbeiders onberoerd zou laten. Het goede moment; dát zou dus moeten zijn nadat de Franse regering eerst een daad verricht had die
652
n I:
<Î (
toonde dat de belangen der armen 'bij haar veilig zijn; de aanleiding zou moeten zijn een der - overigens niet z'e ldzame - daden der c.P. ~ie landsverraderlijk zijn. Een politiek program voor Frankrijk
De terreur en de brutaliteit der pro-Russische groep, de lafheid der neutralisten uit angst, berekening of luiheid, konden welig tieren wijl de vierde republiek vrijwel geen figuren heeft opgeleverd die leiding kunnen geven (op Jules Mach na, maar die werpt men dan ook stokken tussen de benen, omdàt hij energiek is). De toestand is nu vrijwel zo, dat geen Fransman vertrouwen heeft in enige andere Fransman. Deze innerlijke onzekerheid wordt op de buitenwereld geprojecteerd. Zoals een kenner zeide: het Franse volk valt uiteen in drie groepen: ' a. zij die geloven dat Amerika toch nooit zal vechten; b. zij die menen dat Frankrijk zich alles kan veroorloven omdat Amerika, wil het iets met het continent doen, altijd Frankrijk nodig zal hebben; c. zij, die de kat uit de boom willen kijken. Wat de eerste groep betr"eft, 2e is sterk achteruitgelopen: sinds Truman getoond heeft, dat Amerika kan en wil vechten. Het verband tussen antiAmerikanisme en angst is hiermee aangetoond. De tweede groep moet eenvou'dig gebroken worden. De derde groép zal dan hen volgen, die een activistische politiek voorstaan. -De politiek die tegenover Frankrijk geboden is volgt hieruit vanzelf. Eerstens moet men het een gevoel geven van politieke en militaire veiligheid. De alles overheersende angst moet worden bedwongen. Dan moet men Frankrijk duidelijk maken, dat alle eigenwijze egoïstische spelletjes uitgesloten zijn. Ten slotte moet men de arbeidersklasse vertrouwen in zijn sociale toekomst geven. De sociale plannen die voor dat laatste nodig zijn, zijn gemakkelijker te verwezenlijken dan men gemeenlijk aanneemt. Er zijn in de Franse a~beidersklasse bevoorrechte groepen, meestal in de grote bedrijven. Zij gebruiken de klachten der niet bevoorrechten (in de kleine bedrijven), om hun eigen - loonacties te rechtvaardigen. Hun loonwinsten worden echter later weer - in de vorm van prijsverhogingen - verhaald op de ruggen der niet bevoorrechten, op de arbeiders der kleine bedrijven, die moeilijker kunnen staken en die dus bij de prijsstijgingen achter blijven. De communistische partij houdt met goede redenen deze vicieuse cirkel in stand. De GG.T. steunt trouwens vooral op de arbeiders der grote bedrijven. Men zou dus allereerst de kloof tussen deze beide groepen arbeiders moeten sluiten. -Het staat vast dat de ' Franse economie dèze krachtsinspanning zou kunnen torsen, indien de belastingbetaler, in de stad en vooral op het land, maar zijn plicht deed. Men moet dus de Franse regering dwingen deze belastingpolitiek te .volgen. Ziehie'r een program dat dit doel zou kunnen dienen. In elk geval moet de niet-inmengingspolitiek (uit angst dat Amerika impopulair zou worden) beslist worden gebroken. Amerika is impopulair omdat men het dynamisme van zijn buitenlandse politiek vreest. Het blijft impopulair zolang
653
de Franse bourgoisie Amerikaans geld gebruikt voor reactionnaire doeleinden. I. Amerika verklaart plechtig dat het Frankrijk met al de hem ten dienste staande middelen zal verdedigen, en wel aan de Elbe. Il. Amerika zal alle wapens leveren waartoe het in staat is; Frankrijk levert de mensen die nodig zün om de divisies op te stellen. lIl. Indien Frankrijk in gebreke blijft, verklaart Amerika eveR plechtig, dat het af zal zien van verdediging van het Franse grondgebied, maar zich zal concentreren op de verdediging van Engeland. Het heeft geen zin de Angelsaksische legers bloot te stellen aan een tweede Duinkerken, alleen omdat de Fransen hun plicht niet wilden doen. IV. Amerika en Frankrijk verklaren dat aan het einde Lkr gezamenlijke inspanningen zal staan een effectieve Atlantische gemeenschap, een Atlantische markt, een Atlantisch levensniveau. Frankrijk draagt in de schepping van de Atlantische defensie, van dit Atlantisc):1e levensniveau naar draagvermogen bij. Daarond.e r wordt ver· staan dat de Franse belastingbetaler naar verhouding evenveel betaalt als de belastingbetaler uit de overeenkomstige klasse in Amerika. Iemand die in Frankrijk 10.000 dollar verdient kan ten minste dezelfde belasting betalen als iemand die dat bedrag verdient in Amerika. . Het laatste punt, lijkt ons, moet de Amerikaanse taxpayer voor dit plan winnen. Waarom zou de Amerikaan meer belasting betalen dan de Fransman wiens land steun geniet uit de Amerikaanse belastingen geput? De verklaring dat Amerika Frankrijk aan de Elbe verdedigt, zou veel défaitisme vernietigen. Het dreigement dat Amerika zijn veiligheid ook kan ' zoeken in çle verdediging van Engeland, zou de parasietengroep die meent dat Frankrijk onmisbaar is, de ruggegraat breken. Het denkbeeld van een AtianUsche marKt zou allen hoop geven die door het geklungel der Europa-aanhangers zijn teleurgesteld. Wat de arbeiders betreft, zij weten veel te goed hoeveel hoger het levenspeil van de Amerikaanse arbeiders is om nIet te verlangen naar een atlantisch levenspeil. Men moet slechts hun vertrouwen winnen in onze wil tot realisering dezer leus. Daarom moet de Franse bourgeoisie nu reeds gedwongen worden de allerergste misstanden op te · ruimen; we doelen op die misstanden die 'bij de huidige stand der Franse economie niet meer voor behoefden te komen. Het is duidelijk, dat de pro-Russische stroming nauw verbonden is met de anti-Amerikaanse. De wil tot verdediging van de democratie is nauw verbonden' met sympathie voor Amerika, me~ ve rtrouwen in l\merika als bondgenoot. Het wordt daarom tijd dat Amerika zijn ware gezicht toont. Het kan nie.t langer dulden dat de Franse heersende klasse haar luiheid en lafheid gedeeltelijk uitleeft op kosten van de Amerikaanse financiële hulp. Het bestrijden van de anti-Amerikaanse tendens valt samen I
654
ten 'ijk
tig, ich de :en jke
andit erals .nd ing
dit de 11? eel
met het strijden voor de democratische verdedigingswil. De beste bijdrage van de . kant der Amerikanen zou zijn dat' Amerika met de daad bewijst, dat het de vriend der Franse arbeiders is. Alle niet-inmenging van Amerikaanse zijde heeft slechts tot gevolg gehad dat Amerika door de communisten belasterd kon worde~. Het resultaa:t is het Franse défaitisme, en Frankrijks zwakte; en de militaire zwakte van geheel West-Europa wordt daardoor bepaald. Indien Amerika een program als hierboven geschetst zou doordrukken, zou het op de steun van alle vertrouwenswaardige Fransen kunnen rekenen. Wie zou openlijk de veiligheid van Frankrijk in gevaar durven brengen, door serieuze medewe~king te weigeren, wanneer Amerika veiligheid biedt? De socialisten zouden een uitel1St sterke positie gaan innemen en Jules Moch staat er borg voor dat die positie op verantwoorde wijze uitgebuit zou worden. Er is geen twijfel aan dat de mobilisatie een succes zal zijn en dat de Fransman bereid is te vechten indien men hem leiding geeft en er van overtuigt dat hij een kans heeft. De communisten, dit wetende, hebben al een campagne geopend onder de leus: "Gehoorzaam de mobilisatie. Je kunt de wapens tegen Amerika richten . ... later." Op die wijze zal hun falen straks minder opvallen. Tussen deze beide krachten in zou de egoïstische groep van de burgerii moeien capituleren. Men moet Frankrijk onder pressie zetten, want het is duidelijk, dat dit land zich zelf niet meer kan redden. Lukt deze politiek niet, dan kan men Frankrijk afschrijven, maar dan Kan men geheel West-Europa afschrijven. Jammer voor de fatsoenlijke Europese naties, die er de dupe van zouden worden.
10k
die eld gel Jet lar in nu we nie
n
Jet uw ika ;ht lar lse len
655-
J. F. DE JONGH
DOELMATIGEID V AN MAATSCHAPPELIJK WERKl) Voor zover mij bekend is dit Tilburgse proefschrift: het eerste Nederlandse proefschrift, dat aan het maatschappelijk werk alsl maatschappelijk verschijnsel is gewijd. Er zijn versohillende proefsChriften geweest, die ziCh met hetzij de wettelijke regelingen op dit gebied hetzij bepaalde gebieden, die wij ook tot het maatschappelijk werk plegen te rekenen, bezig hielden, doch het maatschappelijk werk als zo danig kende in on~ land slechts één puhlicatie van wetensohappelijke allure : mr Moltzer's "MaatsChappelijk Werk". Des te belangrijker is nu deze poging om het maatschappelijk werk te omschrijven, aan te geven aan welke eisle n van doelmatigheid het moet voldoen en te bewijzen, dat 'het als maatsohappelijke activiteit " doelmatig" is. Ik aarzel niet te zeggen, dàt het 'b oek voor mij zijn waarde vooral aan deze laatste poging ontleent, aan da t betrekkelijk kü rt-e ho ofdJstuk Il, waarin ,d e schrijver aan de hand van historische èn actuele voorbeelden tracht te bewijzen, dat het maatschappelijk werk niet alleen sociaal no odzakelijk is, maar economisch waardevol, zelfs zeer rendabel, kan zijn. De insider weet dit uit de diepe dagelijkse ervaring als hij mensen zioh weer ziet oprichten en tot productiviteit komen en als hij onheilen ziet afwenden, die schatten zouden 'hebben gekost. De moeilijkheid is, da t' dit ,vaak moeilijk te bewijzen en te schatten is, o mdat men nooit met zekerheid kan zeggen hetzij wat gebeurd zou zijn indien geen maatschappelijk werk zou zijn gedaan in een concreet geval, hetzij wat uitgespaard zou zijn indien het wèl zou zijn gedaan in een geval waarin het niet is gedaan. Maar alweer : des te belangrijker daarom de poging van dr Van Loon. Een poging, die dringend nodig was, omdat zo ontzaglijk velen - ook in onze eigen rijen, ja, waar.schijnlijk ') Dr P. C. J. van Loon: "Doelmatigheid van het maatschappelijk werk"; L. C . G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1950, 214 blz.
656
juist daar - het maatschappelijk werk nog zo vaak zien als een iet of wat luxueuse franj e aan het totale complex onzer sociale b emoeHngen, in plaats van als een wezenlijk en onmis'b aar onderdeel daarvan. Daarom zij vooral Ho ofdstuk 1I aan al onze burgemeesters, wethouders, raadsleden en andere functi onarissen hartelijk aanbevolen. Dit is niet de enige lof, die ik voor dit boek heb. Ik heb grote bewondering voor de aanpak van het geheel, voor de originaliteit en durf daarvan, voor de openheid, waarmee' inzichten ook van niet-Kat!holieken en ook van buiten ons land zijn bestudeerd, getoetst en verwerkt (een zeldzaam wordend verschijnsel in ons land!) Het is kennelijk de studie van een man, die gefascineerd is geweest door de nieuwheid, de rijkdom èn de bete kenis van zijn onderwerp en daarbij heeft ,g epoogd aanstonds de essentia,Lia te vatten. Of deze pogingen allen geslaagd zijn? M.i. zeker niet. Ik heb ernstige bezwaren op tal van pun ten. Allereerst reeds tegen de definiëring vim maatsChappelijk werk. Volgen's de schrijver mogen we van maatschappelijk werk spreken bij een bestrijding v,au maatschappeliJke nood, die
s n
,a
1 1
a. is afgestemd op het individu, b. s,y stematisch plaats vindt, c. zich richt op de bestrijding van de oorzaak c.q. van mogelijke oorzaken van maatsohappelijke nood. (Blz. 16). In het laatste punt zitten de moeilijkheden. B it het juiste inzicht, dat veel meer dan tot nog toe in het maatschappelijk w,erk eerst ·een di:agnose moet worden gema'akt van de oorzaken der moeiliJkheden leidt de schrijver nu ten onreohte af, dat alle maatsohappelijk werk zich op de bestrijding dier oorzaken moet en kan richten. Dit is een, zij het ook voor de hand liggend en daardoor veel voorko mend misverstand, dat ons op allerlei dwaalwegen kan voeren en da t met dr Van Loon ook doet. Het hangt o.a. samen met een onjuiste analyse van het begrip "maatschappe-
<
? n n Co
,n ;n
ie
,e
n
). ~l )-
:t
:r n
k
1.,
n j,
t. :e
lijke nood". Men kan heel goed bij de factoren, die voor de mens nood kunnen veroorzaken, intrinsieke en extrinsie.ke onderscheiden (blz. 4), maar men kan niet de nood, die daaruit ontstaat en het werk, dat in verband dàarmede gebeuren moet, naar deze oorzaken onderscheiden. Er is bijna steeds sprake van meerzijdige determinatie, van een complex van innerlijke en uiterlijke factoren, die gezamenlijk de nood veroorzaken, soms geestelijke nood, soms liclhamelijke nood, soms "maatschappelijke nood" oftewel: een tekort ergens in de sociale relaties. Uit lichamelijke gebrekkigheid kan maatsdhappelijke nood voortvloeien, die echter soms bestreden en opgeheven kan worden door maa tSClhappelijke rehabilitatie, zonder dat aan de lichamelijke gebrekkigheid tets kan worden ve'randerd. De sdhrijver heeft dat wel gevoeld; hij wijst zelf op de verbondenheid van alle terreinen en voert ook het begrip "dreigende oorzaak" in. Dat is echter -half werk en vertroebelt het beeld alleen maar. We moeten het verband tussen oorzaak en nood (resp. hulp), zoals dr Van Loon dat stelt, losmaken. Het is de nood, die bestreden wordt, die de aa:rd der hulpverlening bepaalt en het is, dus de aard van de nood, los van haar oorzaken, di'e het geMed van het maatschappelijk werk moet bepailen. De definitie van dr Van Loon leidt er toe - en hij trekt deze consequentie ook zelf -, dat maatsohappelijke nood, veroorzaakt door lichamelijke oorzaken, bestreden moet worden door of althans onder leiding van 'de me'dicus en dat maatschappelijke nood, veroorzaakt door geestelijke oorzaken, bestreden moet worden door of althans onder leiding van de zielzorger. Dan eChter zitten we midden in de verwarring, want medicus resp. zielzorger komen zodoende te werken op een terrein dat hun wezenlijk vreemd is. En 'zou, op die grondslag voortgaande: geestelijke nood, veroorzaakt door maatschappelijke omstandigheden, ' bestreden moeten ' worden door de maatschappelijke werker? Inderdaad is teamwork in al die gevallen noodzakelijk, doch het eigenlijke werk moet m.i. in dé meeste gevallen blijven ge;' sehieden door diegene, die deskundig is
op het gebied waarop het therapeutisch ingrijpen plaats vindt. Anders blijven we (ons iand is er een SlClhrikbaréntd voorbeeLd van) altÏjld in het düettal1Jtisme. Ernstig bezwaar heb ik ook tegen de ver doorgevoerde confessionele splitsing, die dr Van Loon 'bij zijn organisatorische voorstellen suggereert. De theoretische consequentie is een verdere sectarisering van ons volk De practische cónsequenties heeft dr Van Loon n'i et doorgedacht; waar hij op hen stuit zegt hij, dat er "van geval tot geval" een oplossing voor moet worden gezocht. Als de Ned. Hervormden eI'gens een te kleine groep vormen moeten ze maar met andere Hervormde groeperingen samen werken. (Blz. 148). Ja, dat vind ik eigen- , lijk ook, maar hebben wij dat te zeggen of 'kunnen ze dat alleen zelf uitmaken,? Wa't zou dr Van Loon ervan vinden als iemand zou zeggen: waar de katholiekèn een te kleine groep vormen moeten ze maar . met de Gereformeerden samenwerken? De gehele constructie van dr Van Loon leidt tot ondemor.ratis che op-' lossirug, tot ,g eestelijke onvrijhei d om van doelmatigheid maar te zwijgen! Ze is een symptoom ook van die neiging tot hantering van aprioristische beginselen zonder voldoende sociologische toetsing, die we op vele plaatsen in dit boek, als in zovele katholieke litera' tuur, aantreffen en die zóveel van dlt, intellectueel vaak hoogstaande, denkwerk onvruchtbaar maakt. Zo heb ik stellig nog meer kritiek op dit boek, principiële en practische. Maar ~s het daarom iets minder waard te worden gelezen? Er zijn voortfeffelijke boeken, waar men eigenlijk niets aan , heeft, En er zijn boeken met grote vergissinge~ ,die uitermate vruchtbaar zijn. Ik neem aan, dat dit laatste voor dr van Loon's , boek geldt. Het prikkelt tot denken op een nog veel te weinig ontgonnen terrein. Het dwingt tot doordenken, ook, ja juist, omdat de schrijver zelf ons daarbij vaak in de steek laat. Het prikkeLt tot verzet en tot formulering van eigen standpunt, juist omdat de schrijver zo vaak beginselen stelt maar er· de consequenties niet, y:an ziet. H~t is een v~uchtbaar boek, vooral, voor wie ,e r zeer veel van àfwijst.
657
F. HARTOG
HET SCHEPPEN VAN MEER GELIJKE KANSEN I. Inleiding Het sociaal meest afkeurenswaardige verschijnsel van onze tijd is waarschijnlijk het grote verschil in inkomens. In een normale tijd beogen dan ook vrijwel alle maatregelen op economisch en sociaal gebied, die niet uitsluitend bedoeld zijn tot verhoging van de productie als geheel, de vermindering van inkomensverschillen: harmonisch loongebouw, sociale zekerheid, volledige werkgelegenheid, progressieve belastingen, bescherming van kleine zelfstandigen e.a. Tot dusver heeft men de inkomens-egalisatie vooral gezocht in rechtstreekse nivellering van de prestatie-beloningen. Het is echter de vraag, of deze methode . het meest effectief is. Vier belangrijke bedenkingen kunnen namelijk worden ingebracht: a. ' tegen ongelijke inkomens uit hoofde van verschil in prestatie is het sociale bezwaar het geringst; b. een der belangrijkste oorzaken van de inkomens-ongelijkheid is het verschil in geërfde vermogens, en deze oorzaak tast men via het dokteren aan de prestatiebeloningen uiteraard niet aan;' c. rechtstree\Qse nivellering van prestatiebeloningen verzwakt de prikkel tot maximale inspanning en werkt dus ten nadele van de algemene welvaart; d. het is veel effectiever om de oorzaken van de grote verschillen in prestatiebeloningen weg te nemen, en wel door egalisering van · de opleidingsmogelijkheden; dit scheppen van meer gelijke kansen is ook op zich zelf een belangrijk sociaal doel. Dit betekent, dat belangrijkste objecten van de sociale politiek moeten worden beschouwd egalisatie van bezit door maatregelen op het gebied der successierechten en egalisatie van opleidingsmogelijkheden. Wanneer men deze kant uitgaat, kunnen waarschijnlijk allerlei maatregelen, gericht op de bescherming van ,bepaalde groepen, worden gemist. Er ontstaat dan een "welfare state", welke niet zozeer gericht is op sociale 'zekerheid, dan wel op het scheppen van meer gelijke kansen. Op deze wijze zou men wellicht ook kunnen ontkomen aan de huidige spanning in de economische en · sociale politiek., die ontstaan is -doordat doeleinden worden nagejaagd (maximale goederenvoorziening en sociale zekerheid), die elkaar onvoldoende verdragen. Men zou in dit verband ook 1<:unnen spreken van een tegenstelling tussen economisch en sociaal klimaat, of wel tussen ondernemers- en arbeiders-"ideologie".
658
Lrin
et :r-
tIe !r-
~t
of en let let let ~el
ne in de op
en ed :er :ht ail an
ige lat :tIe ok at,
Een feit is, dat deze spanning in het" algemee~ beperkt .is tot WestEuropa. In de Verenigde Staten kent men haar eigenlijk niet. Arbeidersen ondernemersmotieven liggen daar veel meer in elkaars verlengde. Het lijkt mij, dat één van de oorzaken hiervan is het bestaan van meer gelijke kansen voor allen en dus van een verder doorgevoerde sociale democratie, Mede door het ontbreken van deze spanning is de' welvaart in de Verenigde Staten zoveel groter dan bij ons, hetgeen in belangrijke mate ook aan de arbeiders is ten goede gekomen. Vooral met het Amerikaanse voorbeeld voor ogen ben ik mij gaan afvragen of wij met onz·e dualistische economische en sociale politiek wel op de goede weg zijn en of er geen mogelijkheid is, de genoemde spanning te ontwijken. Door de gelijkmaking van kansen op de voorgrond te stellen i.p.v. de sociale zekerheid zou wellicht het "productivisme" van "manager"mentaliteit tot algemene drijfkracht kunnen worden gemaakt, hetgeen, naast de mobilisatie van alle bekwaamheden, in belangrijke màte zou kunnen bijdragen tot verhoging van de algemene welvaart. De' sociale zekerheid kan dan a.h.w. langs een omweg worden bereikt: door de verhoging van het welvaartspeil kan men beter tegen een stootje. Hoe dit zij, het loont dunkt mij in ieder. geval de moeite om na te gaan of het program, dat bij deze doeleinden behoort, in principe uitvoerbaar is, waarbij vooral te letten vaJt op de financiële ' implicaties, zijnde het gewone knelpunt van hervormingsvoorstellen. Laten we derhalve om te zien "of het . kan", een nadere becijfering trachten te maken, die vooral dient om de gedachten te bepalen en de orde van grootte te bere.k enen van de bedragen, waarom het hier gaat. De cijfers zijn zeer "tentati~e", hoewel gestreefd is naar een zo goed mogelijke benadering van de werkelijke bedragen. Vooraf zij er voor alle zekerheid op gewezen, dat de egalisering van kansen niet de bedoeling heeft, om allen tegelijk aan de .. finish" te laten aankomen en dus een geestdodende gelijkheid te forceren, doch alleen om door wegneming van handicaps een gelijke start mogelijk te maken.
IJ. Successierechten Behoud van het nuttig effect van het erfrecht Het erfrecht vervult op drie punten een nuttige functie: a. verzorging van behoeftige nagelaten betrekkingen; b. bevordering van de continuïteit van het familiebedrijf in landbouw en middenstand; c. stirilulering van besparingen. Nagegaan moet worden, -'wat vermoedelijk gebeurt op deze gebieden bij een sterke verhoging van de successierechten. Tevens kunnen hieruit enkele richtlijnen voor de,ze verhoging worden afgeleid. -
ad a en b. Uit hoofde ,van deze , overweg.ingen zou bij ve.rerving in de rechte lijn tot f 10.000 een laag tarief van successierechten kunnen wdrden toegepast en van f 10.000 'tot f 25.000 een snel opklimmend tarief, g~-
659
middeld van zeg 50%. Deze bedragen' gelden ten opzichte van de erfgenaam en dan alleen, wanneer deze geen voldoende eigen vermogen bezit. ' Voor het familiebedrijf in de industrie zijn deze bedragen in het algemeen niet voldoende om de continuïteit in het bezit van eigendomstitels te waarborgen. Dit kan een belangrijk voordeel zijn, omdat op deze wijze de "clan"-vorming aan de fop gedeeltelijk doorbroken wordt, zodat wellicht meer kansen 'Ontstaan voor hogere employé's, die in deze bedrijven doorgaans wel aanwezig zullen zijn., Intussen moet men zich van deze doorbreking van "clan"-vorming, althans wat .de directie~functies betreft, verffieedelijk geen al te grote vool1Stellini maken, omdat de mogelijkheid bestaat van het creëren van aandëlen met uitsluitend stemrecht, die in enkele handen kunnen blijven geconcentreerd. Anderzijds kan langs deze weg een al te dynamischë ontwikkeling worden voorkomen: ook in de industrie heeft het familiebedrijf een zekere waarde, zij het dat door de aanwezigheid van hogere employé's het bedrijf veel minder dan bij landbouw e~ middenstand vau' de eigenaar afhankelijk is. Het nemen , van hypotheek van staatswege en het scheppen van gemakkelijker overdraagbare eigendomstitels buiten de N.Y.-vorm kan verder katalyserend werken. d'
.
• 'ad c. Bij het effect op de besparingen moet iets langer worden stilgestaan. Te verwachten zijn voornamelijk dJ:ie tendenties: 1. meer consumptie en lijfrenteverzekeringen, 2. 'meer legaten en donaties aan culturele en sociale instellingen, 3. meer risico-dragende beleggingen.
"
ad 1. Meer consumptie wil zeggen minder l particuliere besparingen. In. het algemeen lijkt dit ee~n niet ongezonde ontwikkeling. In de eerste plaats is kapitaalvorming dermate een publieke zaak, dat er veel meer voor te zeggen valt, deze door de ondernemingen te laten plaats vinden dan ,door particulieren. In de tweedè plaats is het normale geval niet, dat de consumptie en investeringen elkaar, zoals thans, in de weg lopen (concurrerend. zijn) maar dat zij elkaar steunen (complementair zijn). Het is -echter de v?áag of het consumptie-effect belangrijk zou zijn. De zorg voor achterblijvende betrekkingen is immers slechts één der vele spaarrnotieven, en waarschijnJijk niet het belangrijkste. Ook thans wijken de spaargewoonten van hen, die geen betrekkingen in de rechte lijn hebben, weinig af van die van anderen. Bovendien blijft de "mogelijkheid tot doorgeven op beperkte schaal bestaan. Voor zover gespaard wordt, omdat het inkomen boven de maxim,ale consumptie grens ligt, verandert er onder het nieuwe systeem niets. Alleen zullen door de egalisatie de inkomens, die hiervoor in aanmerking komen, sterk verminderen. , . Wil men de consumptie afremmen, dan zou een hoge belasting op luxegoederen kunnen worden ingevoerd, waarvan de opbrengst aan 'de kapitaaldienst ten goede moet komen.
660
Ook tegen ' de lijfreI).teverzekering zou, als spaarvorm waarbij het t. Is ie
tt f-
r-
rd n
:e Ie
Ie i.n
g-
n. e-
m.
ts )f
m
le n)e
Ie :n bot
Ie n,
kapitaal niet intact blijft, fiscaal kunnen worden gediscrimineerd, Verder zou, om het sparen aan te moedigen, de belasting op vérmogensopbrengsten, ook voor zover -in de vorm van winst genoten, kunnen worden verlaagd. Het motief daarvoor zou zijn, dat hier dubbele belastingheffing plaats vindt: eerst op de hoofdsom en vervolgens op de opbrengst. In de huidige situatie geldt dit in' veel mindere mate, omdat de _spaar.der dikwijls een ander is dan de genieter van de opbrengst. Ten slotte bestaat de waarschijnlijkheid, dat de kinderen van vermogende ouders bij sterke beperking van het erfrecht harder zullen gaan werken om in dezelfde financiële positie te blijven verkeren: het "erfelijk recht op niets-doen" verdwijnt. Dit komt' zowel aan de productie als aan de besparingen ten goede. Concluderend kan dus worden gezegd, dat verhoging van de consumptiequote van particulieren op den duur eer toegejuicht dan bestreden moet worden, dat deze verhoging vermoedelijk niet .zeer belangrijk zal zijn en dat, voor zover men de ontwikkeling niettemin ongewenst acht, waarschijnlijk voldoende fiscale "handles" ter beschikking staan om deze te redresseren.
ad 2. Wat legaten en donaties betreft lijkt het gewenst, de mogelijkheid te scheppen om voor met name genoemde doeleinden belastingvrije verervingen 'en schenkingen toe te laten, ten einde algemene culturele en sociale belangen te dienen. Ook deze uitgaven zijn op, den duur niet concurrerend met de rechtstreekse productieve investeringen. ' ad 3. De beduchtheid voor de hoofdsom van het familie-vermogen, welke immers bij overlijden toch' niet intact blijft, neemt in het hier voorgestelde systeem een minder overwegende plaats in dan thans het geval is. Verwacht mag dus worden, dat men geneigd zal zijn, veel meer kansen te wagen, hetgeen ten goede zal kornen aan het aanbod van risico-aanvaardend kapitaal. In dezelfde richting werkt de - verminderde vraag naar niet-risicodragend kapitaal, waarover hieronder meer. Financiële implicaties en regeling van de heffing Grootte van het bedrag. De totale waarde van de in de laatste normale jaren vererfde vermogens bedroeg ca f 500 mln per jaar. Als taakstelling lijkt het gewenst, met een gemiddeld successierecht van % rekening te houden, zodat jaarlijks ca f 300 mln aan de staat zou vervallen. Vermoedelijk komt dit bedrag voor de toekomst, g·e zien de prijsstijging, op ca f 500 mln. Aann~mende, dat het niet de bedoeling is, dat dit systeem tot stille socialisatie leidt door het concentreren van eigendomstitels bij de overheid (socialisatie moet op grond van de eigen me'rites worden beoordeeld) rijst de vraag, hoe de staat dit geld moet binnenkrijg~n. 661
Bij een "bedrag van deze orde van grootte' is het onvermijdelijk, dat de mogelijkheid bestaat, vermogensobjecten aan de staat over te dragen. Dit zou bij voorkeur moeten betreffen courante ' effecten, onroerende goederen en hypothecair gedekte vorderingen. Gezien het feit, dat ~ van de vererfde vermogens vrij blijft, moet het mogelijk zijn om t.a.v. de overige objecten (roerende goederen, incourante effecten, niet-hypothecair gedekte vorderingen) in het algemeen overdraagbaarheid aan de staat te vermijden. Het lijkt in dit verband gewenst, een afzonderlijk orgaan te creëren ,voor het beheren en liquideren van de aan de staat toevallende vermogens. Liquidatie is immers, daar stille 'socialisatie hier niet als doel wordt gesteld, in het algemeen vereist. Globaal gezien is liquidatie vermoedelijk ook wel mogelijk, omdat de jaarlijkse investeringen van de staat van dezelfde orde van grootte zijn. De staat kan dus haar jaarlijks beroep op de kapitaalmarkt met f 400 mln verminderen (onder de f 500 mln zijn f 100 mln overheidsobligaties begrepen). Het geld, dat de staat nu ongebruikt laat, komt dan vrij om de af te stoten vermogensobjecten aan te kopen. Krijgt zij meer binnen dan zij kan gebruiken, dan kan versterkte aflossing van staatsschuld plaats vinden. Intussen is het natuurlijk niet juist, de kapitaalmarkt als een homogeen geheel te beschouwen. Dit wil zeggen, dat naar de afzonderlijke vermogens-objecten moet ~orden gekeken. De vererfde objecten. De samenstelling van de vererfde vermogens is bij benadering te schatten dè laatst bekende statistieken van nalatenschappen, waarbij aan te nemen valt, dat de kleine en dus een groot 'deel van de laag belaste vermogens voornamelijk belegd zullen zijn in onroerende goederen, hypotheken en roerende goederen. Verder moeten enkele correcties worden aangebracht wegens de in de laatste jaren gewijzigde samenstelling van h~t nationaal vermogen. Aan de hand van de genoemde gezichtspunten vallen de jaarlijks aan dç: staat kOlpende vermogens, zolang de overheidsschuld een belangrijk bedrag uitgemaakt, schattenderwijs over de volgende objecten te verdelen: (mln gld.)
uit
onroerende goederen .. . .... . .. . ... . .. . overheidsobligaties . . ........ .. ..... , .. andere effecten ....... . ............... . andere schuldvorderingen ..••• Or"· · · · · · ·
schulden
175 100
225 75 575 75
/
500 Bezien we thans de verschillende objecten afzonderlijk. OverheidsobligBties. Jaarlijks verdwijnt waarschijnlijk een deel van de overheidsschuld. D ~ mogelijkheid bestaat zelfs, dat deze, voor 'zover' in
662
handen van particulieren, in één generatie geheel wordt weggeschrapt. it n Ie n eet ~t
liin el Ie ,iIn lt, gt m !n :ris n:el le:Ie
de
an Ijk !r-
:/
de in
Ook het overige deel van de staatsschuld kan geleidelijk verdwijnen, omdat geen of vrijwel geen nieuwe leningen meer behoeven te w.orden opgenomen, terwijl de aflossingen uiteraard gewoon ·doorgaan en de perpetuele schuld kan worden ingekocht. Ook de tegenpost van de staatsschuld (de titels in handen van particulieren) zou dan uiteraard ver- · dwijnen. Dit zou een gezonde situatie scheppen, omdat staatsschuld in handen van ingezetenen particuliere vermogens schept, die uit het oogpunt van de volkshuishouding gezien geheel fictief zijn, terwijl de rentebetaling en: de aflossing inkomens- en vermogens-overdrachten vergen, die economisch en sociaal geen enkele zin hebben. Vorderingen en schulden. Voor zover aan de andere zijde van deze vermogensrechtelijke betrekkingen particuliere personen staan; vallen deze objecten bij vererving per generatie grotendeels tegen elkaar weg. Voor zover onmiddellijke verrekening niet wenselijk is, kunnen deze dus door de staat ·tot het tijdstip van wegvallen van de schuld-verhouding worden behouden, dan wel (wat gedeeltelijk op hetzelfde neerkomt) worden overgedragen aan de institutionele beleggers. In het algemeen zal de staat uiteraard alleen hypothecair gedekte vord~rin gen aanvaarden. Onroerende goederen. Met -betrekking tot de onroerende goederen is, waar verkoop ongewenst is, het ,n emen van hypotheek mogelijk en over. dracht daarvan aan institutiont;le beleggers. Andere effecten dan overheidsobligafies. Buitenlandse effecten kunnen worden aangehouden, zonder dat gevaar ' voor stille socialisatie bestaat. Binnenlandse courante effecten (de overige blijven in de niet aan de staat over te dragen objecten achter) kunnen ter beurze worden verkocht. Deze jaarlijkse afstoting van ca f 225 mln aan · effecten moet worden vergeleken met een huidige (lage) jaarlijkse omzet op de effectenbeurs te Amsterdam van ca f 500 mln (exclusief Nederla~dse staatsfondsen), waarvan uiteraard reeds een gedeelte uit hoofde van de betaling van successierechten. Is het denkbaar, dat dit bedrag kan worden opgenomen? Bij courante onroerende goederen en hypotheken doet zich, zoals we zagen, geen moeilijkheid voor, omdat de institutionele beleggers daarvoor voldoende geld beschikbaar hebben. Wat effecten (niet-staatsfondsen) betreft, constateerden we reeds, dat er waal\Schijnlijk een tendentie zal ontstaan tot het verrichten van meer risico-aanvaardende beleggingen. Waarschijnlijk leidt dit niet tot voldoende besparingen om jaarlijks f 225 mln aan particuliere effecten op te nemen. Blijkbaar moeten de institutionele beleggers dus inspringen. Dit kunnen zij ook, omdat door het vrijwel niet meer beschikbaar komen van nieuwe staatspapieren en de aflossing van oude jaarlijks meer geld vrijkomt dan nodig is om de additionele onroerende goederen en hypothecaire vorderingen over te nemen. Zelfs hebben zij geen keus, omdat er nu eenmaal geen ander beleggingsmateriaal is. Als katalysator kan optreden een transformatie-orgaan, terwijl een 663
eventuele pI:ijsverschuiving van de verschillende vermogensobjecten het vinden van evenwicht op de kapitaalmarkt in de nieuwe situatie vergemakkelijkt. Het moet als een vooruitgang worden beschouwd, dat de institutionele beleggers aldus gedwongen worden hun middelen in productieve richting te beleggen, o~dat er alleen op de~e wijze voor kan word~n gezorgd, dat t.Z.t. de goederen aanwezig zijn, die de uitkeringsgerechtigden willen conSUlneren.
Technische complicaties uit hoofde van ontduikingsmogelijkheden 'De mogelijkheden van schenking bij leven en kapitaalvlucht naar het buitenland moeten worden ondervangen. Dit kan door het schenkingsrecht aan het successierecht op te trekken en het instellen van een prohibitieve kapitaalvluchtbelasting'. De 'controle op deze transacties moet in beginsel mogelijk zijn, omdat het als gevolg van de opheffing van het bankgeheim móeilijk denkbaar is, voor ook maar enigszins belangrijke bedragen te handelen buiten het oog van de fiscus om.
111. Onderwijs Algemeen Volledige democratisatie van het onde'rw,ijs leidt uiteraard tot een sterk verhoogde verticale sociale. mobiliteit. Men kan de vraag stellen of dit alleen maar winst betekent. Door een al te dynamische ontwikkeling in deze richting kunnen belangrijke culturele tradities, die in de- thans leidende sociale groepen een positieve functie vervullen, in het gedrang komen. Er zou dus veel voor te zeggen zijn, ergens een evenwicht te zoeken tiIssen de wenselijkheid van continuïteit in de sociale ontwikkeling en de wenselijkheid van een vergrote verticale mobiliteit. In deze gedachtengang past blijkbaar niet een maximale egalisatie van kansen. Echter lijkt dit bezwaar toch weinig overtuigend. In de eerste plaats is de wenselijkheid van het scheppen van zoveel mogelijk gelijke kans~n uit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid en maximaal prestatie-vermogen zó dringend" dat alleen uiterst belangrijke nadelen hiertegen op wegen. - In de tweede plaats kan een teloor gaan van culturele en sociale tr~dities voor een groot deel wol-den ondervangen door het onderwijs, veel meer dan thans . geschiedt, te richten op levenskunst, sociale ethiek en in het algemeen de spelregels v,an het maatschappelijk verkeer. In de derde plaats, en dit lijkt mij het belangrijkste, zijn de remmer'! voor de sociale mobiliteit ook onder de hier benleite verhoudingeii. nog zo groot, dat de continuïteit waarschijnlijk voldoende tot haar recht komt. Wat men in de hànd heeft en egaliseert, zijn alleen de, erfelijke bezitsverhoudingen en de opleidingskansen. Zeer belangrijke factoren als het uiteenlopen in maatschappelijk milieu èn het verschil in natuurlijke begaafd664
, t
erele ng lat en
let gs:en )et let Ike
!rk dit in lUS
.ng te ng ~h-
eel en jke ies ~er
ten
zo fat erlitfd-
heid, beide werkend ten voordele van de huidige leidende groepen, vallen niet te egaliseren. Naar alle waarschijnlijkheid werken deze laatste factoren dermate stabiliserend, dat het niet nodig is om de dynamiserende werking van de andere af te remmen. Men zou anderzijds kunnen tegenwerpen, dat de "clan"-neiging zich dermate zal gaan vastklampen aan de overgebleven mogelijkheden (m.n. het elkaar in handen spelen van baantjes), dat de egalisatie alleen van vererfd bezit en opleidingskansen weinig effect zal hebben. Dit bezwaar lijkt echter niet zeer overtuigend, omdat niet valt in te zien, waarom deze mogelijkheid reeds thans niet ten volle of vrijwel ten volle zou zijn benut. Een ander bezwaar, dat kan worden aangevoerd, betreft de nadelige gevolgen · van het voortdurend afromen van de lagere klassen. Aan dit · bezwaar zal tegemoet moeten worden gekomen door ook het algemeen vormend onderwijs voor deze groepen uit te breiden (v.g.l.o. en "parttime"-onderwijs), welk onderwijs dan meer op vrije tijdsbesteding dan op beroepsarbeid m~et worden gericht. Ten slotte kan worden tegengevoerd, dat het brengen van offers door de gezinnen en de autonomie van het gezinsbudget van dermate grote waarde zijn, dat een algehele bekostiging van het onderwijs door de overheid onwenselijk is. Dit bezwaar kan wellicht worden ondervangen door van de betrokken gezinnen symbolische betalingen te vragen (die natuurlijk nimmer prohibitief mogen zijn) en zó mogelijk de uitgaven over de gezinnen te laten lopen. (bijv. door de kosten van studie-verzekeringen over te nemen). . Als uitgangspunt wordt nu verder aangenomen de wenselijkheid van volledige democratisatie van het onderwijs. De middelen daartoe zijn in de eerste plaats, zoals hierna zal blijken, volledige of vrijwel volledige bekostiging van het onderwijs door de overheid (die dus ook voor haar' tekening neemt de directe en indirecte kosten, welke thans op de .gezinnen drukken) en in de tweede plaats het instellen van een selectie-systeem. Uit rechtvaardigheidsoogpunt lijkt het gewenst, de vergoedirig van gezinskosten niet àlleen te verstrekken aan hen, die het beslist nodig hebben, doch ook aan alle anderen (verg. het Engelse "fellowship"-stelsel). We1 zou gewezen kunnen worden op de mogelijkheid, vrijwillig afstand te doen van loondervingsvergoeding en studietoelagen. Wat betreft het selectie-systeem lijkt het gewenst, voorzieningen te treffen voor drie tijdstippen: bij de aanvang van het lager onderwijs (~or tering over l.o. en b.l.o.), aan het eind van het l.o. (sortering over v.g.l.o., u.l.o., n.o: en v.h.m.o.) en aan het eind van het v.h.m.o. (selectie voor h.o. en sortering over de verschillende faculteiten). Bij de schooltypen, die hun leerlingen omstreeks het 15e jaar afleveren (v.g.l.o. u.l.o en een groot gedeelt~ van het n.o.) is na de leertijd voor zover mogelijk enkele jaren ,;part-time"-onderwijs geprojecteerd, bedoeld als algemene ·vorming. Het lijkt niet gewenst, op .grond van de uitslag der selecties dwingende gebodsof verbodsbepalingen op te leggen. Wel zullen de leerlingen, die onderwijs
665
volgen, waarvoor zij blijkens de test vermoedelijk niet geschikt zijn, de volledige kosten moeten dragen. Blijkt dan later, dat zij niettemin ·succes weten te behalen, dan kan restitutie plaats vinden. Over -een selectie-systeem als hier bedoeld kan uiteraard niet met een handomdraai worden besch\kt. Wel is het van belang, zo spoedig mogelijk met de opbouw een begin te maken. Het zal duidelijk zijn, dat de realisering van het hele plan een kwestie van decennii is. Bovendien staat of valt het niet met de al of niet aanwezigheid van nieuw gecreëerde tests. In de eerste plaats bestaat reeds het criterium van rapportcijfers en examenresultaten. In de tweede plaats kan de tegemoetkoming verleend worden onder de voorwaarde, dat bij het struikelen over de eerste belangrijke handicap (bijv. het propaedeutisch examen) de verdere studie voor rekening van de betrokkene komt. In de derde plaats kan, zoals we zagen de tegemoetkoming met terugwerkende kracht worden verleend. Vooropgesteld wordt dus het doel, ieder aan het plafond van zijn ontwikkeling te brengen. Voor op een bepaald beroep gericht onderwijs moet bovendien met de afzetmogelijkheid rekening word<;:n gehouden.
Berekening Geraamd moeten worden de additionele aantallen leerlingen en de additionele kosten van ' deze onderwijs-uitbreiding, het laatste zowel uit het oogpunt van de overheidshuishouding als van de volkshuishouding.
a. Toeneming aantallen leerlingen. De berekening is gebaseerd op de cijfers voor 1947, zijnde het laatste jaar waarvoor de onderwijspyramide bekend is. Voor het ramen van de allntallen, die bij de ideale toestand behoren, is voornamelijk de situatie in de Verenigde Staten als uitgangs.punt genomen. Verder is, waar nodig, 'rekening gehouden met de afzetmogelijkheden en met de gevolgen van de uitbreiding zelf (opleiding leerkrachten). De resulterende taakstelling is in onderstaand staatje aangegeven (incl. "part-time" -onderwijs). Leeftijd
3- 6 7-12 13-14 15-17 18-20 21-24
Persentage schoolgaanden 75
100 100
70 25 10
Vergeleken met de werkelijke toestand in 1947 betekent dit _voor de verschillende schooltypen: Kleuteronderwijs· .... . ........• bijna verdubbeld v.g.l.o. . .... . ... . . . ............ ruim verdrievoudigd u.l.o .......................... ca 40 % verminderd
666
:es en ijk tliof tso en nd 19lor
en :lt-
let
de uit 19. de de nd gseter~e-
n.o. . ......................... met ongeveer de helft uitgçbreid v.h.m.o. . ...... . . ... ..... . .. :. ruim 10.% uitgebreid h.o. . ................. . ... ... . ca 80 % uitgebreid "part-time" -onderwijs ... . .... vrijwel geheel nieuw gecreëerd voor ca 200.000 leerlingen. b. Toeneming kosten voor de overheid. De jaarfijkse kosten voor de overheid bestaan uit: 1. De lopende uitgaven, die reeds thans door de overheid worden bekostigd, berekend voor de additionele leerlingen; 2. de exploitatiekosten van de nodige nieuwe schoolgebol:lwen; 3. de thans door de gezinnen bekostigde uitgaven, berekend voor alle leerlingen; 4. de loondervingsvergoeding voor de leerlingen van productieve leeftijd; 5. de selectiekosten; 6. de - kosten van de uitbreiding van het algemeen onderwijs-apparaat (departement en inspectie). ad 1. Door voor elk onderwijs-type de geschatte lopende jaarlijkse overheidskosten per leerling te vermenigvuldigen met de additionele aantallen leerlingen, wordt een tota.albedrag verkregen van f 85 mln. ad 2. Aan de hand van schattingen omtrent de gemiddelde klasse-grootte, de stichtingskosten per klasse van nieuwe schoolgebouwen en de jaarlijkse exploitatiekosten, alles per schooltype, valt een jaarlijks . bedrag van .f 16 mln te berekenen. . ad 3. De directe ge-zinskosten bestaan uit schoolgelden, uitgaven voor leermiddelen en reis- en verblijfkosten. Op grond van een raming van deze uitgaven per leerling per schooltype kan het jaarlijkse totaal op f 212 mln worden gesteld. ad 4. Als loondervingsvergoeding is gerekend met de volgende bedragen per leerling: u.l.o. en n.o. . ... . . f 600.v.h.m.o . ...... .. . . ,,900.h.o. . .......... . ". 1800.Het tQtaalbedrag komt dan op f 331 mln.
ad 5. De jaarlijkse selectiekosten kunnen geschat worden op 200.000 X f 10.- ( 6 j.) 150.000 X f 15.- (12, j.) 30.000 Xl f 25.- (18 j.) de
f 2 mln f 2,25 mln f 0,75 mln
Totaal f 5
mln
ad 6. De algemene onderwijs-apparatuur (departement en inspectie) kost thans circa f 25 mln per jaar. Aangenomen mag worden dat uitbreiding hiervan plaats vindt naar rato van' het aantal leerlingen, dus met circa ~. De additionele kosten bedragen dan circa f 8,- mln. 667
T otale jaarlijkse kosten. Thans kan de volgende opstelling worden gegeven: . additionele lopende overheidskosten . .... . . . . . ... . .. . . .. .. . . f 85 mln 16 exploitatiekosten nieuwe -.schoolgebouwen . ..... .. .. . ... . . " " overneming gezinskosten ' .. . . ...... . ..... . ... ... . . . . . . . . . " 212 loondervingsvergoeding .. . . . . . .... . ........ ... .. .. . . ... . . " 331 5 selectiekosten . .... ... . . . . ... . . . ... ........... . .. . . . . . . . 8 additionele kosten a~gemeen apparaat ... . . .... . .. . . ... .. .
"
f 657 mln Ter vergelij~ing diene, dat de onderwijsuitgaven voor 1950 ca f 400 mln bedragen. Het hier uitgewerkte voorstel leidt dus tot belangrijk meer dan een verdubbeling van dit bedrag. Bovendien moet gerekend worden met een uitbreiding van het onderwijs uit hoofde van de bevolkingsaanwas. Voorzover thans kan worden gezien, zal het leerlingenaantal zich vanaf 1965 vermoedelijk stabiliseren op ruim 25 % boven het aantal van 1947, dat hier als uitgangspunt is gebruikt. Gesuperponeerd op het in het voorgaande 'ontvouwde project kunnen de kosten van dit additionel e aantal worden geschat op ca f 250 mln. In totaal komen de jaarlijksè onderwijskosten dan op ruim f 1.300 mln dj. meer dan een verdrievoudiging, vergeleken met de huidige kosten. Tegenover deze meerdere kosten staan echter enkele tegenposten, die niet of moeilijk kwantificeerbaar, doch daarom niet minder reëel zijn. Deze betreffen : 1. eventuele symbolische betalingen door d,e gezinnen; 2. het niet gebruik maken van vergoeding voor gezinskosten en in het bijzonder voor loonderving door hen, die daaraan geen behoefte hebben. Hierop ware, zoals reeds . gezegd, een zachte morele aandrang- uit te oefenen; 3. verhuur van schoollokalen buiten de lesuren voor andere doeleinden ; 4. eventuele besparing op werkloosheidsuitkeringen (bij äfwezigheid van ,,full employment" ); 5. hoger opbrengst van inkölnstenbelasting als gevolg van het toekennen . van loondervingsvergoedingen; 6. op den duur hoger opbrengst van belastingen als gevolg van groter welvaart, welke op haar beurt te danken is aan de verhoogde arbeidsproductiviteit door meer en beter opleiding; 7. waarschijnlijk kunnen bij uitvoering van het onderhavige voorstel verschillende maa~regelen, gericht op de bescherming van bepaalde volksgroepen, op den duur worden gemist, omdat zij meer op eigen benen kunnen staan. ' Naast het (maximale) bedrag van f 900 mln kunnen de volgende bedragen van de staatsbegroting-1951 worden gesteld: militaire uitgaven ca f 850 mln, rente op de staatsschuld f 537 mln ·(valt bij invoering van de in het voorgaande bepleite verhoging van successierec~ten op den 668
duur vrijwel weg), uitgaven voor oorlogsherstel (excl. militaire uitgaven)
f 547 mln (aflopend), subsidies f 200 mln (aflopend). ;lln
" "
:11n 11n ~er
len gsich 'an ;let ele cse
didie ijn_
;let eh-
uit ~n;
'an ten
ter dserksten
Gezien duS" de samenstelling van de huidige begroting lijkt het zeker niet bij voorbaat onmogelijk, op den duur het gehele benodigde bedrag te :vinden, zelfs al wil men tevens de (momenteel te hoog te achten) belastingen geleidelijk enigsZins verlagen. Er moet ook niet worden vergeten, dat de overheidsuitgaven uit conjuncturele overwegingen niet steeds uit belastingen behoeven terug te komen. Te bedenken valt verder, dat het een grote Russische overwinning zou zijn, wanneer zij er ons_ toe zouden brengen, zoveel aan de bescherming van onZe Westerse beschaving ten koste te leggen, dat de opvoering van deze beschaving en de spreiding over bredere volkslagen in het gedrang zouden komen! c: Toeneming kosten voor de volkshuishouding. Uiteraard heeft de overheidshuishouding geen doel in zich zelf: zij staat in dienst van de volkshuishouding. Beslissend is daarom de vergelijking van de kosten, die dit project meebrengt voor de volkshuishouding als geheel, met de waardering van .het groter individueel geluk ' aIs- gevolg van de meerdere ontwikkeling en mogelijkheid van ontplooiing der persoonlijkheid. De berekening van de kosten voor de volkshuishouding kan worden afgeleid uit die van de overheidshuishouding. De posten 1, 2, 5 en 6 blijven gelijk, evenals post 4, wanneer althans de vermindering in nationaal product als gevolg van de onttrekking van arbeidskrachten gelijkgesteld wordt met de loonderving. Van post 3 behoeven alleen ,de additionele uitgaven in aanmerking te worden genomen, daar de bestaande reeds thans door de gezinnen worden bekostigd. Het hiervoor in rekening tc brengen bedrag is naar~ s'c hatting f ~6 mln. Bovendien moet men een aftrekpost VOOr inkrimping van het (vrijwel geheel door de gezinnen bekostigde) avondonderwijs worden gerekend. De totale kosten hiervan bedragen thans ca f 25 mln. Een vermindering tot f 10 mln lijkt wel verantwoord, omdat er in het nieuwe systeem veel minder onbevredigde opleidingsbe~oefte zal bestaan. De opstelling wordt dus: additionele lopende over.heidskosten ... .......... . .... ..... f 85 mln. exploitatiekosten nieuwe schoolgebouwen ............... . " 16 additionele gezinskosten ............................... . " 66 " derving n.ationaal product ........ , .. . ...... ..... . ..... .. . " 331 5 selectiekosten ........................................... . additionele kosten algemeen apparaat .. .... ... . .. .. ... .. . 8
"
tde 'en ing len
f 511 mln. • af: vermindering kosten avqnO donderwijs
"
15
f 496 mln. 669
Ook dit bedrag is een Inaximum. Van de P.M. -vermelde tegenposten bij de berekening van de overheidshuishouding gelden de posten 3 en 7 tevens voor de volkshuishouding, terwijl zich met betrekking tot de punten 4 en 6 eveneens consequenties voor de volkshuishouding voordoen. De bedoelde aftrekposten zijn: 1. gebruik van schoolgebouwen buiten de lesurep. voor andere doeleinden; 2. inkrimping overheidsingrijpen (afneming van 'de bescherming van bepaalde groepen); 3. eventuele mindere derving van na~ionaal product (bij afwezigheid van ,Jull employemen t"); 4. hogere productie door stijging van de albeidsproductiviteit.
Bovendien zal het rendement van het onderwijs veel hoger zijn dan thans (gemeten aan de kosten per afgeleverde leerling). Volgens een berekening van het Centraal Planbureau is onder de huidige totale kosten van het onderwijs (incl. directe en indirecte gezinskosten) ca f 150 mln begrepen voor de financiering van het zittenbli-jven. Bij een goed selectiesysteem zal dit verschijnsel waaI\Schijnlijk sterk afnemen.
Verwezenlijking. Uiteraard valt een vèrstrekkend program als dit niet met een slag te verwezenlijken. Opstelling van een 15- of 20-jarenplan is vereist, met indeling in etappen, welke laatste voornamelijk gebaseerd moeten worden op onderwijstechnische, organisatorische en budgetaire overwegingen. Natuurlijk is ooJc gedeeltelijke verwezenlijking mogelijk, bijv. door gezinsvergoedingen geheel of , gedeeltelijk achterwege te laten. Iedere verdere democratisatie van het onderwijs moet ten slotte worden toegejuicht, ook al gaat zij nog niet zo ver als mogelijk zou zijn. IV. Slotopmerkingen Ik hoop, met het bovenstaande te hebben aangetoond, dat radicale bezitsspreiding en onderwijsdemocratisatie in ieder geval niet kunnen worden ' afgewezen, omdat zij economisch onmogelijk te verwezenlijken zijn. Dit wil zeggen, dat een afwijzing op andere gro~den gemotiveerd zal moeten worden. Natuurlijk zijn die andere gronden er. Men kan bijv. het erfrecht een belangrijk doel in zich zelf achten. In laatste instantie is het voorstaan van een bepaalde politiek een kwestie van waardering, waarover nu eenmaal niet te twisten valt. Wel zullen we onze keus zover mogelijk moeten rationaliseren. Dit is in het voorgaande getracht. Het resultaat staat thans ter discussie.
ten 1
7
de en. ~n;
be-
'au
lan beten aln cie-
te [let
len )or ere ge-
HET BUITENLANDSE TIJDSCHRIFT
TUSSEN LEUGEN EN HALVE WAARHEID
EEN STATUUT Van 25-30 Jund ' wel'd in Berlijn een coIl!gr·es gehouden ov-er Culturele Vrijheid. Aan .d'i
ale len ~en
zal ijv. ste ,tie we lde
;A rth ur Koestler spreekt
leerrij'k e sltof, ook in dlie zin, dat het ' duidelijk maak,t dJat melli door het bijeenbrelligen van e'elll groot aantal intel,l,i'g,ente lieden no g .geen vermend.gv,uJd'iging van het dn tel1.leotueel ,gehaLte van in,leddingen en discus!sies krijgt. Illitegendeel, juis·t de verw'telilillig en bijna-verveling wanneer deze v'e rzame'linlg ,;grote geestent een betrekkelij,k beperkt thema we l is waar eindeloos v.a rieert, maar .dJaa.rbij zelden inspirerend wOT,drt. . EllIf.in, we zijn er ~n d'e verm oeiende stroom van conogr,essen n' s p~< sicus zijn lezing me t een critiek op de westelij:ke mogendheden terug:tl'ok on,der de indlr uk van de agressie in Ko·rea, hoe AMred Weber, de .grote s ocio loog uit Heidelberg, 'Staande de ve.rg,adJering zijn Hdmaatschan van .de Deutsche Akade~ m ie der Wi~sensch aft opze.gde, toen hij vernam, ,dat deze academie StaHn ter gelegenheid van zijn 70Slte verjaarda.g tei!egrafisch had gehuldigd en wel op de bekellidJe Byzan,tijnse manier, ' die het opperhoofd der Sowjet-UnlÎe tot wetenschappeJijk g,enie pleegt te proclameren. Hook ver tel·t ook van de geest van de BerlijUJse bevolking, die hij s·i nds zijn vor:i,g bezoek in 1948 niet v'e randerd vond. "De gee8t was dezelf.de - de taai-
heid, het ~voeI voor humor, de verbittering te.gen .alles wa"t nazi en de veraohting van a'lles wat oommuruist !i's" niet van wat RussiÎ;sch is. Deze mensen geloven dM zij met · die 1R,U'sSlÏsche massa';' . ge. meenrschappelrlfk EJdJen onder de . ver.drukking van de mafilll'en van het Krem. Hn. Indien er 1n Duits1and een democra. tisch centrum bestaat, d"
ben, ,dat Koes;ti1er ,de waarde ontkende van elke ándere wijze van benJaderlng; alsof 'hij ,g ezegd rou hebben dat onze keuze altijd gmg tussen wit en zwaTt (waarbij ,/on.ze zijde" dan wit rou zijn). Koestler rheef,t ,dlit juist altijdJ ontkend. De keuze tU!s's en Hi:1Jleren de dlemocra • tieën, zei hij eenrs, ~s onontkoombaar, maar 'h et is een keuz·e .t uss.en een leugen en een hrulve waarheid!. Sartre en Merleau Ponty, ,dlie weiger. den :het congres bij te wonen, ja zelfs om hun .g ezichtspunten d"
Twee ex.communisten, Franz Borkenau en Ignaûo SI'fone, in gesprek
672
en kapitalisme als hlistori:sche beweg.ingen. Hij beweerdJe dat t.a.v. een, aantal be&~lss'ell(ie punten de z.gn. kapitaoJistische teg=ta:nders v~n het oocia!.isme een socia.1i's,U scher pohtiek hebberu aanvaar,d dan de bestaarude&oci.alJi.stische partijen. Hij 'iJlustreertde dij,t met het national1sme va'u, de La bou.r Party en het 1În1:-:;!rTha ti 0nallÎs.me van ,de con5' ~rva tieve regeringen op het continent. nez'e s:te~!li n.gen van Koes Her on tmoetten. zeer veel verzet. Naar het oOl'deel van Ho ok voora1 omdat men K'oestler v,e rkeerd :int '~rpre. reerde en ook wel omdat K,o'e stler al te provocerend te werk gi'ng. Op het congrelS is Koestle.r o::Jk aa1ll" geva!olen o ver he,t f.eit, ,dd hij vroeger communist ;is geweest en dus v::Jlgens sommbgen al15 po!Jitieke bekeel1Hng geen geschlkt beo'or,delaar van het commuruis. me wu zijn. Franz BOl'kenau v.~d edigde daar teogenove r de stelling, dat politieke bekeerlingen van het commun'isme (zo al:s hijzelf 'e r eenl 'i,s) door hun ervarÎJ1'geru i,n die communisti,s che beweging 'het ware kllJrakter van, boet commuruilsme beter kU,nnen onderkenn,en .dJan de meeste and'eren. De vroegere communi's t, de
BORIS NICOLAJEWSKI,
Russ~sch sociaa(-democ~aa,t
ALFRED WEBER
Bel!'g Char.Jes Plisruier, stelde het tacti· scheren jllJister. "Wij hebben het com· munisme niet verlaten omda't wij onze revoJ.utionnai,r e i,deeën opgaven, maar ju:islt lomdat wij revoMutionna'Ïren waren en 'geb1ev,eru zijn, :die het we1zijn van de rneOl3heid w~nen dienen, maar weten dat in drie s,trijd wiet a'lle midd!eleru zijn ge. r,eahtvaa,r,d,ig,d! en dat bloed~ge en be. vlekte handen de nieuwe maatschappij, die wij wensen, met ,e en dodelijke mekte infectereru". En dan was, er natuur,lij'k :de tegerusteI. lin'g tussen hen, die ,de na,druk ~egden op de mHita'i'r e verdecl!ig,ing, type James Burnham,en hen, ,die de nrodlruk ~eg,den op ,de economische en ,sociale g'ezorudma. k,ing van !het W,e sten, ,t ype AndTé Philip. Wat Syldney Hook ,daaDover verteJt j,s allemaall tou/' comme chez nous. Wat de een vanzeHspr,ekend vindt en waar hij dus nièt over uitweidt, vindt de ander nu juá.st datgene, wat Vloortd!ur,e nd 'ge. zeg,d moet worden en omgekeerd'. Het zou a1'lemarul niet z.o erg zijn als men wederzij,ds ei1kaars bedoelingen traohtte :te begHjpen in plaats varu elkaar met in. veotieven te ov-erSiteLpen, terwijl
673
EEN STATUUT VOOR POLITIEKE PARTIJEN e D-r Wia.!'di Beckman Stichting benoemde in 1949 een commlSS'le om een onderzoek in te stellen naar de vraag of een wet op de pQlitieke partijen gewenst iS'. De commissie bestond uit: prof. mr R. Kranenburg re Leiden, voorzitter; ir J. W. Albarda. te Den !Haag; prof. mr dr J. Barents te Amsterdam; prof. mT odr G. v. ,cl;. Bergh te Amstefldam; mr B. H. K,azemier te Den Haag; mr A. P. KOl'thals Altes
D
lnleid{n$ , Aan de bespreking' van de vraag of een wettelijke regeling van de politieke partij wenselijk is, moge een korte beschouwing over de functie van de politieke partij in het democratische staatsbestel voorafgaan. Politieke partijen zijn vrijwillige organisaties van gelijkgezinde staatsburgers, welke zich de behartiging op staatkundig gebied van het algemeen belang naar hun inzichten ten ' doel stellen. De politieke partijen zijn ontstaan uit de behoefte aan de politieke denkbeelden, welke bij de mas~a van de bevolking leven, op meer bepaalde wijze uitdrukking te geven. Zij stellen een beginselprogram op, waarin een aantal staatkundige hoofdbeginselen worden neergelegd en op dit begiTliSelprogram tracht de partij een zo groot mogelijk aantal mensen te verenigen. De politieke partij streeft er in de eerste pla'a ts naar haar leden van haar beginselen te doordringen en hun politieke ontwikkeling te vergroten. Door de organisatie van politieke partijen komen de verschillende richtingen tot uiting. Een zeer befangrijke taak vervullen de politieke partijen bij de verkiezingen. Zij zijn het, die in de regel de candidaten stellen. Zij voeren voor hun candidaten een zo intensief mogelijke propaganda, opdat een zo groot mogelijk aan tal verkozen wordt. , Het bestaan van politieke. partijen maakt het dus eerst mogelijk, dat de politieke strijd niet om personen, maar om politieke beginselen gestreden wordt. Bij de verkiezingen maken de partijen hun verkiezingsprograms bekend, waarin, op grondslag van de beginsel programs, de denkbeelden over de actuele problemen en over de in een nabije toekomst na te streven doeleinden, worden ontvouwd. De politieke' partijen zijn het middel, waardoor het selectiebeginsel in de democratie verwezenlijkt wordt. De politieke partijen, zelve reeds een selectie uit de kiezers, wijzen uit hun midden de leden aan, welke zij het meest geschikt en bekwaam achten om in de vertegenwoordigende lichamen zitting te nemen. Ook buiten de verkiezingen spelen de politieke partijen een belangrijke 674
een rtijen :i,d en, 1
dam; laag; tk: te ltaris.
de nctie Poligers, !lang •taan n de ellen selen lroot n de hun tieke rijke , die een aan 1
lt de I'! den
rams :lden even el in I een
. het bnde rijke
rol in het openbare leven. Zij beïnvloeden de meningsvorming ten aanzien van de politieke vraagstukken, ook door middel van de pers. In de moderne maatschappelijke verhoudingen, waarin het uitgesloten is, dat de staatszaken lang,s de weg der directe democratie behandeld worden, zijn . de politieke partijen een noodzakelijke organisatievorm' om het rechtsbewustzijn van de massa tot uiting te brengen. Bij het ontbreken van partijen zouden de vertegenwoordigende lichamen uit, als individu gekozen leden bestaan, waardoor de besluitvorming zeer bemoeilijkt zou worden. Politieke partijen zijn een noodzakelijke voorwaarde om een behoorlijke werking van het democratische stelsel mogelijk te maken. De Nederlandse wetgeving bevat geen bijzondere bepalingen ten aanzien van de politieke partij. In de keuze van haar rechtsvorm is zij derhalve geheel vrij. Zij kan de vorm van de vereniging kiezen en is, indien zij _rechtspersoonlijkheid wil verkrijgen, onderworpen aan de bepalingen in de artikelen 5-11 van de wet van 22 April 1855 S 32, tot regeling en beperking der uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering. De statuten en reglementen moeten door de Kroon goedgekeurd worden. Zij kan ook de vorm van een niet-goedgekeurde vereniging aannemen en mist dan dus rechtspersoonlijkheid. In -het regelen van haar interne organisatie is de partij derhalve zeer vrij . Het bijzondere karakter van de politieke partij, hierin bestaande dat zij bij de- opstelling van de candidatenlijst een functie van min of meer publiekrechtelijke aard vervult, komt In de wetgeving niet tot uitdrukking. De partij bepaalt derhalve in haar statuten en reglementen de wijze waarop de c~didaatstelling plaats vindt. Enige wettelijke waarborg, dat de candidaatstelling op democratische wijze geschiedt, is niet aanwezig. Het ontbreken van enige regeling op dit punt staat in merkwaardige tegenstelling tot de uitvoerige en in bijzonderheden afdalende regeling, welke de Kieswet voor de verkiezingsprocedure geeft, waarbij zorgvuldig gewaakt wo)'dt, dat de verkiezing op democratische wijze plaatsvindt. De grote betekenis van het ontbreken van elk voorschrift betreffende de candidaatstelling springt in het oog, wanneer men bedenkt, dat de samenstelling van de volksvertegenwoordiging, wat de personen aangaat, reeds voor een groot deel vaststaat, als de candidatenlijsten zijn ingediend. Door een ondemocratische gang van zaken bij de can'didaatstellirrg kan aan het democratische stelsel in ernstige mate afbreuk gedaan worden. Het is dan ook te begrijpen, dat in de Verenigde Staten van Amerika, waar het democratische beginsel sterk in de geesten leeft, maar waar zich in het partijwezen ernstige misstanden hadden gemanifesteerd, wettelijke regelingen, speciaal ten aanzien van de candidaatstelling zijn tot stand gekomen. Het ontbreken van enige regeling betreffende · de candidaatstelling is een van de omstandigheden, die de roep naar een wettelijke regeling van de politieke partijen heeft doen ontstaan. De democratie heeft zich er rekenschap van te geven, dat haar gevaren dreigen van de kant van hen, die haar vrije instellingen misbruiken, om
675
haar zelve te ondermijnen. Moet men de organisaties van wie dit met grond te vrezen is, verbieden? Het betreft hier een veel besproken probleem. Men heeft wel betoogd, dat het vertegenwoordigend stelsel zelf zich hiertegen zou verzetten, omdat als een deel van het volk zich voor een dergelijke organisatie heeft uitgesproken, dat niet zou zijn vertegenwoordigd bij het be,s taan van een dergelijk verbod. De Commissie kan dit niet als juist erkennen. De staatsrechtelijke bevoegdheid is niet te scheiden van het doel waarvoor zij gegeven is. Als zij gebruikt zou worden ter vernietiging van het systeem, dat zij geroepen is te waarborgen, heeft zij haar rechtsgrond verloren. Aangezien de mogelijkheid een vereniging verboden te verklaren reeds in onze wetgeving voorkomt, acht de commissie het in het kader van haar beschouwingen niet nodig breedvoerig op de rechtsgrond van een verbod in t.e gaan. Ook al kan een verbod uit een principieel oogpunt toelaatbaar zijn, daarmede is echter nog niet gezegd, dat het aanbeveling zou verdienen het hier en nu uit te vaardigen. Dit hangt geheel van de omstandigheden af. Er kunnen aan een verbod zodanige bezwaren verbonden zijn, dat het ongewenst zou zijn het verbod thans in te voeren. Op deze laatste vraag wordt hieronder nog teruggekomén. De denkbeelden, welke in de literatuur betreffende deze materie naar voren zijn gekomen, kunnen in de hiervolgende rubrieken ondergebracht worden: . 1. Verbod van niet-democratische partijen. 2. Het stellen van de eis, dat een politieke partij de verwezenlijking van staatkundige beginselen moet nastreven en niet uitsluitend de behartiging van materiële belangen. ' 3. Controle op de financiën van de politieke partijen. 4. Eisen omtrent de democratische inrichting van de politieke partijen. 5. Wettelijke regeling van de candidaatstelling. 6. Voorschrift, dat alleen erkende politieke partijen aan de .verkiezingen mogen deelnemen .
.1. Verbod van niet-democratische partijen
"/
Hierboven heeft de commissie reeds medegedeeld, dat zij geen principieel bezwaar tegen een verbod van niet-democratische partijen heeft. Dit vooropgesteld zijnde, rijst de vraag of een verbod thans wenselijk is. De commissie is tot de overtuiging gekomen, dat dit niet het" geval is. Aan een verbod zijn n~ar haar mening de volgende bezwaren verbonden: .a. Men verliest een politieke thermometer. De verboden niet-democra, tische partij wordt, wat haar sterkte aangaat, een factor van onbekende grootte. Het is n:iet waarschijnlijk, dat degenen, die de aanhang van de verboden partij vormen, plotseling hun politieke denkbeelden zullen , afzweren. De sterkte ,van deze groep kan niet meer haar uitdrukking vinden in de verkiezingen, zodat deze zich aan de waarneming ont· trekt. 676
met pro. zelf zich zijn amiso niet : zou .vaarreeds . van I een wunt reling m de ver·eren. naar erge-
~ van harti-
'tijen. ingen
rinci-
t. Dit s. De Aan locra.ende ! van tullen kking ont-
-h. Men kweekt martelaars. De commissie beschouwt dit bezwaar niet als van overwegende aard. Het is de onvermijdelijke consequentie, wan"neer eenmaal de noodzaak van een verbod erkend zou zijn . c. Men drijft de verboden partij nog meer onder de grond dan zij reeds is. De niet-democratische partij zal na het verbod trachten haar bestaan illegaal voort te zetten en daarop al haar kracht concentreren. d. Er zal zich nog de practische moeilijkheid voordoen, dat de verboden partij onder een andere naam, met een ander program en met in schijn andere leidèrs weer opgericht zal worden. Dit kan zeer wel zo geschieden, dat het moeilijk zal zijn aan te tonen, dat de nieuwe partij een verkapte voortzetting van de verboden partij is. De juridische complicaties, die hiervan het gevolg zullen zijn, zullen het aanzien van de wet schaden. Het eerstgenoemde bezwaar is voor de commissie het belangrijkste. Doordat de niet-democratische partijen legaal bestaan, vindt op democratische wijze een krachtmeting plaats. De kiezers moeten aldus hun oordeel over de niet-democratische partijen uitspreken . Het legaal bestaan van niet-democratische partijen is voor de democratische partijen een · aansporing met al hun overtuigingskracht voor hun idealen op te komen en de kiezers daarvoor te winnen. Het is' voor de politieke kracht van de democratie van het grootste gewicht, dat uit de verkiezingen van de laatste jaren in verschillende lancÎen gebleken is, dat de communistische partijèn achteruitgegaan zijn. De omstandigheid, dat de verboden partij een onbekende grootheid wordt, belemmert een zuiver inzicht in de ' politieke verhoudingen. Omtrent de betekenis van de bedreiging, welke van de totalitaire partijen voor de democratie uitgaat, zal men dan slechts veronderstellingen kunnen maken. De vraag of een verbod van niet-democratische partijen wenselijk is, zal in het licht van de concrete politieke situatie gezien moeten worden. Hoewel de mogelijkheid, dat fascistische of nationaal-socialistische stromingen opnieuw invloed zouden krijgen, niet voorbij gezien mag worden, is de bedreiging van de communistische partij voor de democratie thans veel ernstiger. In dit verband is het van belang er aan te herinneren, dat de communistische partij bij elke, sinds het eerste jaar. na de bevrijding gehouden verkiezing in stemmenaantal is achteruitgegaan. De verwachting is niet ongerechtva~rdigd, dat naarmate de na-oorlogse moeilijkheden geleidelijk overwonnen worden, deze daling zich zal voortzetten, totdat een percentage bereikt is, dat men wel steeds aan politieke extremisten zal houden. Het gezichtspunt, waaronder men in het licht van de gebeurtenissen in de republiek van ,Wei mar, het vraagstuk van een verbod. .van niet-democratische partijen bezag, nl. dat deze langs legale weg een eind aan de democratie zouden maken, doet zich derhàlve in ons land niet voor. Het mag wel uitgesloten ~orden genoemd, dat de communistische partij in ons land daarin ooit zou slagen. Voor een verbod op die grond bestaat dus geen aanleiding. 677
Het gevaarlijke van de N.S.B. was niet gelegen in haar eigen kracht, doch in de omstandigheid, dat zij een Duits-gezinde partij was. Zo schuilt het gevaar van de C.P.N. evenmin in haar eigen kracht, doch in de omstandigheid, dat zij een Russisch-gezinde partij is. Indien deze partij sabotage zou willen bedrijven, dan beschikt de democratie over voldoende middelen zich daartege~ te verweren. Doch in het bestaan van een . Russisch-gezinde groep zou een verbod geen verandering brengen. De communistische partij zal terugvallen op een reeds bestaand illegaal apparaat (men denke bijv. aan arbeiders in belangrijke bedrijven, die zich niet mochten kenbaar maken door het ophangen van verkiezingsreclame). Er zou dus een aan Moscou verknocht apparaat ille.gaal doorwerken, waarvan de tactiek aan de waarneming zou zijn onttrokken. De commissie is van mening, dat toepassing van de bestaande verbodsmogelijkheden zQlang mogelijk moet worden vermeden_ Zij ontveinst zich evenwel niet, dat bijzondere omstandigheden - men denke aan het geval, dat een niet-democratische partij Openlijk tot wetsovertreding zou aansporen - een verbod noodzakelijk kunnen maken. Wat het geldende recht betreft, herinnert de commissie aan de wijziging, welke bij de wet van 13 Mei 1939 S. 200 in de wet van 1855 ts aangebracht. Art. 2 van de wet van 1855 bepaalt, dat de vereniging strijdig met de openbare orde verboden is. Het begrip "openbare orde" wordt in artikel 3 nader uitgewerkt. Dit artikel luidt nu als volgt: "Met de openbare orde wordt strijdig geacht elke vereniging, welke tot doel heeft of welker feitelijke werkzaamheid is gericht op: 1. ongehoorzaamheid aan of overtreding van de wet of eene wettelijke
verordening; ']" aanranding of bederf der goede zeden; 3. stoornis in de uitoefening der regten, van wie het ook zij." De cursieve woorden zijn in 1939 ingevoegd, omdat een vereniging wel nooit ·zal stellen een der drie genoemde doeleinden na te streven. Zulks zal veeleer uit de feitelijke werkzaamheid afgeleid kunnen worden. Voorts is in 1939 in artikel 4 een regeling opgenomen, krachtens welke een vereniging, op vordering van het openbaar ministerie, door de burgerlijke rechter, verboden verklaard kan worden. Zodra de verklaring van de rechter in kracht van gewijsde is gegaah, geldt de vereniging als bij dewet verboden. Het deelnemen aan een zodanige vereniging is dan krachtens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht strafbaali. De commissie is van mening, dat deze bepalingen .een voldoende .grondslag bieden om niet-democratische partijen verboden te do~rf verklaren, indien zulks noodzakelijk zou blijken. . Met het voorgaande hangt nauw samen het denkbeeld om in de wet te bepalen, dat slechts die partijen worden toegelaten, welke demócratische beginselen aanhangen. De formulering van doel en middelen zou in over678 '
racht, chuilt ~ ompartij )ende een 1. De appa1 niet ' !). Er arvan 'bodst zich geval, aan:iging, racht. et de tikel3 ce tot :elijke
üging reven. )rden. welke urgeran de Jij decrach!rond- . Jaren,
vet te tische over-
eenstemming met letter en geest van de Grondwet moeten zijn. Een partij, welke niet aan deze eis zou voldoen zou derhalve niet toegelaten zijn. De commissie hecht aan een dergelijke bepaling geen waarde. Wanneer dit voorschrift eenmaal in de wet opgenomen zou zijn, zal uiteraard elke niet-democratische partij ~n haar IStatuten democratische doelstellingen formuleren en alleen van het gebruik van democratische middelen gewag maken. Trouwens, een partij, welke in haar statuten h~t gebruik van ondemocr~tische middelen zou aanvaarden, zou reeds thans op grond van art. 3 van de wet 1855 als verboden beschouwd moeten worden. Kan op de formulering van de statuten geen aanmerking worden gemaakt, dan zullen deze goedgekeurd moeten worden en zal de partij ,toegelaten moeten worden. De commissie meent derhalve, dat met de besproken bepaling niets wezenlijks zou worden bereikt.
2. Voorgesteld is de eis te stellen, dat een politieke partij de verwezenlijking van staatkundige beginselen en niet uitsluitend de behartiging van materiële belangen moet nastreven. (het Rapport Staatkundige Hervormingen van het Genootschap voor de Rechtsstaat, 1946, blz. 144). Uit de statuten zou moetn blijken of de partij aan de gestelde eis voldoet. De commissie acht zuivere belangenpartijen (zoals bijv. een ambtenarenpartij, belastingbetalerspartij, onderofficierenpartij, vergunninghouderspartij, amusementspartij) in beginsel ongewenst. Een volksvertegenwoordiger, die alleen met het oog op de behartiging van groepsbelangen, om van de opheffing van een tol nog maar te zwijgen, gekozen wordt, ÎIS bij de talloze andere politieke problemen, waarvoor hij gesteld wordt, een onberekenbare factor. Men hoeft slechts aan het buitenlands beleid, aan de vele vragen van economische, sociale en culturele aard te denken, om dit in te zien. Ook een algemene middenstandspartij of een boerenpartij zou, zij het in mindere mate ongewenst zijn, omdat deze nimmer in staat zullen zijn een algemeen beginselprogram te ontwerpen. Ook het andere uiterste, nl. een partij, welke slechts een ideëel belang (men denke bijv. ' aan de dierenbescherming, aan het feminisme, aan Ide behartiging van de wereldvrede) nastreeft, acht de commissie onjuist. H ::t bezwaar van dergelijke partijen is, dat zij de werking van een democratisch staatsbestel ernstig zouden schaden. In de politieke practijk heeft men met alle problemen te maken; men kan daaruit niet één isoleren. De commissie acht het evenwel onmogelijk de grondslagen V!ln de partijvorming in de wet vast te leggen, daargelaten of dit wenselijk zou zijn. Er valt "in politicis geen scherpe grens tussen het ideële en het materiële te' trekken. Het materiële heeft ideële betekenis en het ideële kan niet worden verwezenlijkt, zonder dat met de materiële zijde rekening wordt gehouden. De commissie meent, dat de onderscheiding van beide ' begrippen een practische onmogelijkheid is. Langs de weg van wettelijke 679
regeling kan men noch het ontstàan van eenzijdige belangenpartijen, noch het ontstaan van eenzijdige ideële partijen tegengaan. Bovendien rijst hetzelfde bezwaar als bij het vorige punt vermeld, dat, indien de toepassing van het criterium een partij in moeilijkheden zou brengen, het zeer eenvoudig zou zijn, de moeilijkheid te ontgaan ' door een andere omschrijving van de doelstellingen in de statuten te kiezen. Ten slotte zij nog opge'merkt, dat 'd e partijen, welke men in de zin als hierboven omschreven als belangenpartijen zou kunnen aanmerken, zo gering in aantal en betekenis zijn, dat ook daarin een reden gelegen is om niet tot wettelijke regeling over te gaan. De practijk heeft voldoende geleerd, dat het gezond verstand heeft gezegevierd.
3. Controle op de financiën van de politieke partijen Tot de meest bepleite desiderata behoort ongetwijfeld, dat de financiën van de politieke partijen aan openbare controle onderworpen behoren te zijn. Voor deze controle valt, naa~ de commissie aanvankelijk meende, veel te zeggen. De politieke partijen vervullen een zo belangrijke rol in het openbare leven, dat het in het algemeen belang zou zijn, indien omtrent de financiën der partijen volledige openbaarheid zou bestaan. De wetenschap omtrent de herkomst van de gelden kan van groot belang zijn voor de beoordeling van hef karakter ener partij . Op deze wijze zou ook aan het licht kunnen komen of en in welke mate een partij gelden uit het buitenland ontvangt. Tot juist begrip merkt de commissie op, dat naar haar oordeel financiële steun uit het buitenland aan een Nederlandse politieke partij in beginsel niet veroordeeld behoeft te worden, evenmin als het omgekeerde. Zo zou het bijv. zeer wel denkbaar zijn, dat de Partij van de Arbeid en .de socialistische partijen in andere ' landen financiële steun zouden verlenen aan de Spaanse socialistische partij bij een eventuele val ,v an het Franco-regim'e. In de jaren 1933-1939 ontving de naar Praag uitgeweken Duitse sociaal-democratische partij in belangrijke mate steun van de Llibour Party en van de Scandinavische partijen. Deze steun vindt haar grond in de omstandigheid, dat een democratische partij in haar ejgen land niet meer kan werken of dat een partij door een auto.cratisch regime van al haar middelen is beroofd. Ook kan er geen bezwaar tegen bestaan dat een partij steun van een buitenlandse zusterpartij ontvangt, indien zij slechts geen verplichtingen tegenover die partij of dat land aanvaardt. De zaak wordt echter anders, indien een partij in feite steun van een buitenlandse regering ontvangt. Zou men tot een openbare. controle op de financiën ,van politieke par. tijen overgaan, dán rijst de vraag, ' welke rechtsgevolgen aan~ dergelijke bepalingen verbonden zouden moeten worden, In de aanvankelijke gedachtengang werd alleen overwogen om het geldelijk beheer van politieke partijen onder controle van een overheidsorgaan te plaatsen, ten einde een waarborg te verkrijgen tegen ontduiking: 6'80
noch het,sing eeniving lpge:' n als (enis eling ver-
lciën loren ~ nde,
ol in om. De ~ lang
: zou ~lden
, dat mdse nmin ?artij lciële :!vennaar mate ,teun ij in auto;waar ontf dat 1
een
parelijke het leidsiking:
De partij zou dus, indien zij aan de voorschriften I)iet of niet behoorlijk voldeed~ niet van, de verkiezingen uitgesloten worden. De verkregen gegevens zouden dus alleen dienen ter informatie van het publiek. De kiezers zouden ten slotte het beslissende woord moeten spreken. De commissie· heeft zich beraden over de vraag of een dergelijke regeling' practiséh uitvoerbaar zou zijn. De financiële verantwoording van de partij zou jaarlijks een gespecificeerde opgave van de ontvangsten en uitgaven moeten bevatten en zou aan de controle van de Algemene Rekenkamer of van de Rijksaccountantsdienst onderworpen moeten zijn. De ontduiking van de bepaling, dat de bron van de gelden nauwkeurig vermeld moet worden, zou evenwel zeer eenvoudig zijn. Men denke slechts aan de inzamelingen, die de Partij van de Arbeid bij de verkiezingen heeft gehouden. De busjes kwamen langs een aantal partij-instanties ten slotte bij het Partijbestuur. Het is onmogelijk na te gaan van welke personen d'e bijdragen afkomstig zijn. Een partij, die haar financieel beleid aan het licht der openbaarheid wil onttrekken, kan de herkomst van de door haar ontvangen gelden dus zeer gemakkelijk verbergen. Wanneer ' bijv. een partij via een vertrouwe,nspersoon geld uit het buitenland ontvangt, kan het bedrag bij een inzameling worden weggewerkt, zonder dat de controle-instantie de herkomst kan achterhalen. Ook bij andere gelegenheden dan inzamelingen kan de ware herkomst van gelden verborgen worden gehouden door gebruik té maken van tussenpersonen. Men zou voorts bij de uitgaven moeten nagaan of deze volledig vermeld zijn. Al kan een vermoeden bestaan, dat een partij meer heeft uitgegeven dan zij heeft vermeld, het zal op grote, practische moeilijkheden stuiten zulks te bewijzen. De practische moeilijkheden, welke aan het uitoefenen van een effectieve controle in de weg staan, hebben de commissie tot de overtuiging gebracht, dat een wettelijke regeling op de controle van de financiën van politieke partijen geen aanbeveling verdient. De controle-instantie zal genoopt zijn vrijwel steeds een accoord bevinding uit te reiken, waardoor de controle haar zin verliest. De commissie hecht aan de openbaarheid van de financiën grote waarde. Zij meent, dat een voorschrift, dat de politieke partijen hun financiële verantwoording jaarlijks openbaar moeten maken, aanbeveling verdient. Van overp.eidswege dient daarop geen controle te worden uitgeoefend, doch wel dienen de stukken door een accountant ondertekend te worden. Op het niet of niet behoorlijk voldoen aan het voorschrift of het overleggen van onjuiste gegevens zou een strafsanctie ,gesteld diel2.en te worden. Op deze wijze zou men te zien krijgen met welke gegevens de partijen voor de dag komen. De dagbladen zullen de cijfeDS zo nodig onder de loupe nemen en misschien zullen onjuistheden aldus aan het licht gebracht kunnen worden. Men zal de cijfers op hun innerlijke waarde kunnen toetsen en uit een dergelijk onderzoek bepaalde conchisies kunnen trekken. De commissie verwacht niet, dat met behulp van deze regeling
681
de herkomst van de gelden steeds duidelijk en ontwijfelbaar aan het licht
ti
zal komen, doch zij acht een dergelijke bepaling niettemin van zoveel nut, dat zij een desbetreffend voorstel ontworpen heeft.
zi
4. Eisen, welke aan de democratische inrichting van de partij en ter waarborging van de democratische rechten van de leden gesteld zouden kunnen worden. Deze eisen zouden moeten dienen om aan de leden een behoorlijke invloed op de gang van zaken in de partij te verzekeren, met name wat een verkiezing van de besturen en van andere colleges in de partij betreft. Het is theoretisch mogelijk hiervoor een regeling te ontwerpen, waarbij men dan nauwkeurig zou moeten aangeven, hoe de partij-organen worden samengesteld en wdke rechten de leden hebben. Men zou omtrent alle vormen van activiteit van politieke partijen wettelijke voorschriften moeten vaststellen. Zoals hieronder besproken zal worden, acht de commissie t.a.v. één punt, n.l. de candidaatstelling, wettelijke bepalingen gerechtvaardigd. Het gaat hier om een enkel concreet punt, dat van grote staatkundige betekenis is. Het zou echter veel te ver voeren het functionneren van politieke partijen in alle opzichten aan wettelijke bepalingen te onderwerpen. Controle op dergelijke bepalingen zou vrijwel niet mogelijk zijn. De commissie verwacht van een alles omvattende regeling geen nut. Het voordeel zou niet evenredig zijn aan de rompslomp, welke het gevolg zou zijn. 5. De regeling van de Candidaatstelling Er is boven reeds op gewezen, dat in ons kiesstelsel, zodra de candidaatstelling heeft plaats gehad, menselijkerwijs vaststaat, welke personen 90 van de 100 plaatsen in de Tweede Kamer zullen bezetten. Honderden artikelen van de Kieswet regelen nil tot in de kleinste bijzonderheden en met de grootst mogelijke nauwkeurigheid, hoe de laatste tien leden zullen worden aangewezen. Maar in ' de Kieswet is geen bepaling te vinden, die inhoudt, door wie en op welke wijze over de 90 overigen wordt beslist. Reeds Struycken, toentertijd voorzitter van het ICentraal Stembureau, heeft op deze paradox gewezen; hij achtte .opneming in de Kieswet van een regeling betreffende de candidaatstelling onvermijdelijk. Verscheidene anderen hebben zich bij dit oordeel aangesloten. . Ook de commissie achtte de bestaande toestand niet wel hbudbaar. De candidaten worden hier te lande de facto gesteld door de partijen, terwijl de wettelijke vorm is, dat dit kieskringsgewijs door ten minste 25 kiezers geschiedt. In iedere partij beslissen statuten en reglementen over · de wijze, waarop de candidatenlijsten ~ullen worden opgesteld - de wet zwijgt. Alles wordt In dit opzicht door de wet aim de partij overgelaten. Hieruit volgt de mogelijkheid, dat in iedele partij de beslissing over de candidaats telling in handen zou liggen van enkele leidende figuren of zelfs van ééil partij-dictator. De wet bevat dus geen waarborgen, dat niet een
682
SI
o
1 ~
e !. !l
e
e 1 s
e t
e s
tiental - of nog minder - personen over de vraag wie kamerlid zullen zijn, beslist. Nu worde onmiddellijk vooropgesteld, dat de werkelijkheid hier te lande bij bijkans alle partijen veel en veel beter is, dan het juist aangeduide schrikbeeld. Ons staatsbestel heeft democratische fundamenten en, in overeenstemming daarmee, staan nagenoeg al onze p'a rtijen op de grond!tlag der democratie. Zij aanvaarden de democratische gedachte voor het staatkundig leven en in overeenstemming daarmee huldigen zij ook democratische beginselen in hun inwendige organisatie. De partij, niet het partijbestuur, stelt de ' candidaten. Deze partijen hebben reglementen in . het leven geroepen, die de candidaatstelling beheersen. De commissie heeft deze verschillende reglementen (welwillend aan haar ter beschikking gesteld, met uitzondering evenwel van de C.P.N., van wie, ondanks herhaald verzoek, geen statuten . of reglementen werden ontvangen) bestudeerd en zij kan verklaren dat - al is niet alles vofmaakt en dus een en ander voor verbetering vatbaar - er eerlijk naar wordt gestreefd de candidaatstelling volgens democratische "beginselen te doen verlopen, d.w.z. dat daarbij aan de partijleden een redelijke mate van invloed wordt toegekend. Verscheidene partijen leggen zelfs de uiteindelijke beslissing over de volgorde van de lijsten in handen 'van de individuele leden door middel van een referendum. Andere kennen de beslissing door een vertegenwoordigende vergadering, die op grondslag van democratische beginselen is samengesteld. Natuurlijk hebben bestuursinstanties - zelfs langs democratische weg direct of indirect door de leden samengesteld op een en ander een belangrijke' adviserende invloed, maar daartegen bestaat uit democratisch oogpunt generlei bezwaar - integendeel! Heeft het dan toch zin de partijen hierbij aan wettelijke regelingen te gaan binden? De commissie meent deze vraag bevestigend te moeten beantwoorden en wel op - ten minste - drieërlei grond. In de eerste plaats moet er op worden gewezen, dat hoe verheugend. over het algemeen de bestaande toestand bij de democratische partijen ook< moge zijn, er generlei waarborg bestaat, dat hij gehandhaafd zal blijven, althans generlei wettelijke waarborg. Omstandigheden zijn denkbaar, waarbij binnen reen partij een soort "staatsgreep" zou plaats hebben (al dan niet reglementair gecamoufleerd), waardoor, althans tijdelijk, aan de democratische wijze van candidaatstelling een einde zou worden gemaakt. Slechts, wettelijke bepalingen vermogen dit te voorkomen. In de tweede plaats worde er op gewezen, dat ten aanzien vàn de genoemde. punten in den lande in zeer brede kring ernstig mÎiSverstand bestaat. De opvatting, dat de partijbesturen, de "bonzen", de candidaatstelling geheel in handen hebben, is wijd verbreid. De omstandigheid, dat de overgrote meerderheid van onze kiezers helaas geen deel uitmaakt van een politieke partij en dus van de inwendige partij-democratie geen enkele ervaring heeft, kan deze opvatting 'slechts v.ersterken. Het ontbreken van iedere wettelijke bepaling schijnt deze . misvattingen nog te bevestigen. Nu .683
vleit onze commiSSie zich wel is waar geenszins met de hoop, dat de totstandkoming van dwingende wettelijke bepalingen de genoemde misverstanden geheel zal opheffen, maar dat daarvan enige verbetering in dit opzicht te verwachten is, kan toch bezwaarlijk worden ontkend. Het derde nog te vermelden argument is, naar het de commissie voorkomt, het zwaarwichtigst. Boven werd betoogd, dat de toestand bij onze democratische partijen ten aanzien van het vraagstuk niet zo heel veel te wensen overlaat. Helaas hebben wij echter ook niet-democratische, autor:taire, dictatoriale partijen gekend en kennen wij die nog. Het ontstaan van nieuwe of wederontstaan van oude, is niet uitgesloten. En nu ligt het voor de hand - en de feiten bevestigen -het - dat een anti-democratische partij maar al te zeer geneigd is ook in eigen kring de democratische gedachte geweld aan te doen. Over de vraag, wie haar candidaten zullen zijn, worden de leden óf niet, óf ternauwernood, óf slechts in schijn geraadpleegd. Huldigt de partij het "leidersbeginsel" zonder meer, dan brengt dit met zich mee, dat de leider en de leider alleen over de -samenstelling van de candidatenlijst beslist. Nu heeft de commissie boven betoogd, dat de democratie principieel het recht heeft anti-democratische partijen te verbieden en haar daarmede het deelnemen aan verkiezingen onmogelijk te maken. Tevens zette zij echter uiteen, waarom zij meent, dat het thans een onberaden stap zou zijn tot zulk een verbod over te gaan. De anti-democratische partijen zullen dus aan onze verkiezingen kunnen deelnemen. Zij nemen derhalve deel aan verkiezingen op democratische grondslag, waarbij de wet alleen daarom de wijze van candidaats telling niet heeft geregeld en vrij laat, omdat de wetgever blijkbaar van de veronderstelling is uitgegaan, dat in een democratisch land de democratische zeden een democratische wijze van candidaats telling automatisch met zich zullen brengen. Zodra deze veronderstelling ten gevolge van het bestaan van niet-democratische partijen ,blijkt te falen, is er, naar het oordeel der commissie, alle reden de partijen, die aan een democratische verkiezingsstrijd vrijwillig wensen deel te nemen - niemand dwingt hen daartoe - , er met de middelen der wet toe te brengen dat hoogst belangrijke onderdeel , van h t verkiezingsproces, dat door de candidaatstelling wordt gevormd, volgens de regelen d'e r democratie, dus met -behoorlijke invloed hunner leden, te doen verlopen. Wij kunnen hen niet dwingen democratische doeleinden na te streven, maar wij mogen van hen verlangen en eisen, dat, als zij aan een volkskeuze op democratische grondslag deelnemen, zij daarbij democratische regels -in acht nemen. De ironie der gerechtigheid brengt dan bovendien met ziclf, dat de dictatoriale organisatie geen .inwendige democratie verdraagt. Deze is vreemd aan haar wezen. Wordt een gezonde democratische partij door inwendige democratie versterkt, de dictatoriale partij verzwakt er -door en kan er zelfs aan ten gronde gaan. Zo straft het kwaad zich zelf.
684
. de mis~ in oor)nze ~ l te utotaan een ring laar chts lder )ver ,ieel lede zij zou :ijen alve leen omeen van verijen j en, te wet Jgs~ len
oen ven , 'uze gels de : is oor . en
De genoemde redenen moeten, naar het oordeel der commiSSie, de schaal naar de wettelijke regeling der candidaatstelling doen doorslaan, mits een regeling te vinden is" die enerzijds voor de bona fida partijen , aannemelijk is en' anderzijds door dictatoriale partijen niet kan worden ontdoken, zodat zij hen werkelijk tot het aanvaarden van een democratisché wijze van candidaats telling dwingt. De commissie vleit zich er in geslaagd te iijn zulk een wettelijke regeling te ontwerpen. Zij zal thans tot een uiteenzetting van de voorgestelde regeling, welke in wetsvorm bij 'd it rapport is gevoegd overgaan. Zij moge met algemene beschouwingen aanvangen, om ten slotte tot een korte artikelsgewijze toelichting over te gaan.
Vorm van het ontwerp Het ontwerp is gegoten in de vorm van amendementen op het voorontwerp-Kieswet van het Centraal Stembureau. Vandaar, dat ook dit ontwerp bestaat uit twee delen : ten eerste een korte, slechts uit vier artikelen bestaande aanvulling van de "hoofd"-wet van dat vóór-ontwerp, en ten tweede een geheel nieuwe" uitvoerige titel III als aanvulling van Regeling D van dat vóór-ontwerp.
Strekking van het ontwerp De hoofdgedachte van het ontwerp is zeer eenv~udig: de partij, die als een werkelijke partij aan een verkiezing voor de Tweede Kamer wil deelnemen, zal zich aan de wettelijke eisen betreffende de candidaatstelling dienen ' te onderwerpen. Doet zij dit niet, dan is de sanctie niet, dat zij in het geheel geen candidaten stellen kan: ' volgens het ontwerp behouden 25 kiezers het recht kieskringsgewijs een lijst van candidaten in te dienen. Maar lijstverbinding (en het als één lijst beschouwen van gelijkluidende lijsten) zal voortaan alleen kunnen geschieden, wanneer de wettelijk voorgeschreven weg van candidaatstelling is gevolgd. Het is duidelijk, dat deze sanctie voor de practijk afdoende is. Het niet-aanvaarden van de voorgeschreven weg van candidaatstelling betekent voor alle partijen een gevoelig verlies aan zetels en voor sommige een volstrekte vernietiging. De genoemde gedachte wordt nu als volgt v'e rwezenlijkt. Volgens artikel 27 van Regeling D moet de opstelling van de candidatenlijst geschieden volgens een reglement van candidaatstelling, dat moet voldoen aan de voorwaarden, in dit artikel gesteld. Men zie de bepalingen, sub 1, 2, 3, 4 en 5 van dit artikel. Zij komen in het kort hier op neer, dat ieder lid der partij het recht heeft namen van candidaten aan de bevoegde partij-instantie op te geven en dat deze instantie, die op democratische wijze moet zijn gevormd, uit deze ingekomen namen een groslijst vormt. Vervolgens heeft een schriftelijk referendum plaats waarbij de biljetten portvrij per post worden verzonden (art. 28) . Iedere par~ij moet dus een reglement van candidaatstelling hebben, dat op deze grondslag is opgebouwd. Dit reglement behoeft bovendien de
685
goedkeuring :van de Kiesraad (nieuwe naam, die het vóór-on~werp aan het Centraal Stembureau geeft) (art. 29). De Kiesraad mag .zijn goedkeuring aan het reglement alleen onthouden op de gronden in art. 29 genoemd (strijd met letter of geest van de wet), en uitsluitend met algemene of op één na algemene stemmen. Van de beslissing van het Centraal Stembureau staat beroep open op de Kroon, waarbij de Afdeling Geschillen van Bestuur van de Raad van State automatisch wordt ingeschakeld. Is het reglement van de partij 'goedgekeurd, dan is dus het bestaan van f!en aan democratische eisen beantwoordende regeling van de candidaatstelling verzekerd. Daarmede is een redelijke democratische toepassing van dit reglement echter nog geenszins gewaarborgd. De uitvoerige regeling, in de artikelen 31 en 32 vervat, beoogt nu deze waarborg te brengen. Zodra de candidatenlijsten door een partij zijn opgesteld, moet aan de Raad voor de Candidaatstelling worden verzocht uitspraak te duen, dat deze candidatenlijsten zijn opgesteld in overeenstemming met het in het goedgekeurde reglement voor de candidaafsfelling bepaalde. In artikel 31 is uitvoerig omschreven, aan welke voorwaarden de Raad bij het doen van deze uitspraak gebonden is. Hij mag het doen van deze uitspraak slechts weigeren met algemene of op, één na algemene stemmen. Deze Raad voor de Candidaats telling bestaat uit vijf leden welke door de Kroon benoemd worden uit een voordracht, door de Tweede Kamer op te maken. De bedoeling is dus, dat hij uit de besten in den iande zal bestaan (art. 34 c van de hoofdwet). De uitspraak van de Raad moet bij de Kiesraad (Centraal Stembureau) worden ingeleverd. Zij strekt als bewijs van de af te leggen verklaring, dat de ingediende lijsten volgens de bepalingen der wet .zijn opgesteld. Zonder zodanige uitspraak ten aanzien ván de betrokken lijsten kan dus geen lijstverbinding plaats hebben, noch worden gelijkluidende lijsten als één lijst beschouwd. De lijstverbinding is echter wèl geldig t.a.v. de lijsten, waarbij wèl zodanige uitspraak heeft plaats gehad. Indien bijv. 18 lijste~ worden verbonden en de uitspraak is t.a.v. twee dezer lijsten geweigerd, gelden de 16 overige wèl als verbonden. Hiermede is dan de kring gesloten: Ie. verplicht Candidaatstellingsreglement, dat aan de eisen der wet moet voldoen; 2e. verplichte goedkeuring van dit reglement; 3e. verklaring van de Raad dat dit reglement t.a.v. de lijst toepassing heeft gevonden op een wijze, "welke met de geest ' van dat reglement en met het overigens bij of krachtens de wèt bepaalde redelijkerwijs in overeenstemmin~ moet worden geacht". Om de punten 1 en 2 voor de partijen desgewenst aanmerkelijk te vereenvoudigen, bepaalt artikel 30 van de Regeling D., dat bij Algemene Maatregel van Bestuur één of meer model-reglementen worden vastgesteld. Neemt een partij zulk een reglement letterlijk over, dan gel dt het als ee~ goedgekeurd reglement. Het is duidelijk, dat het bovenstaande alleen zin heeft voor werkelijke partijen, ' nie~ voor willekeurige kleine groepjes kiezers, die geen volle
686
E
het Iring lemd f op reau Bevan laat:s!ng !rige ~ te noet ~ te met ? In [ bij deze nen. ioor rop zal ~ au)
dat ' kan sten de Jijv. sten ngs)edlent ~ est '
Ilde ver-
ene eld. een ijke olIe
kiesdeler in den lande kunnen behalen. Het ontwerp huldigt echter niet het stelsel van op enigerlei wijze "erkende" partijen; dit denkbeeld is boven op verschillende gronden door de commissie afgewezen. De commissie acht de ' waarborg voor het bestaan van een werkelijke partij, die een waarborg biedt een volle kiesdeler te kunnen bereiken, echter aanwezig in twee gevallen : Ie Wanneer tenminste een vijf-tal leden van de Tweede Kamer de verklaring, dat de lijst volgens . de wet is opgesteld, bij de Kiesraad schriftelijk inlevert. '(Deze verklaring is natuurlijk alleen dan rechtsgeldig, wanneer zij vergezeld gaat van de ' overeenkomstige uitspraak van de Raad voor de Candidaatstelling, art. 34 b, 2e lid van de hoofdwet); 2e. Wanneer de verklaring (onder gelijke voorwaarden) wordt · ingeleverd door een willekeurig persoon, echter uit naam van tenminste 10.000 kiezers. Het in sub 2e bepaalde heeft in, het bijzonder de strekking, vorming van een nieuwe partij niet uit te sluiten. Bovendien kan een partij die over minder dan vijf afgevaardigden beschikt, van deze bepaling gebruik maken. In artikel 26 van Regeling D is uitvoerig geregeld, hoe van de instemming van tenminste 10.000 kiezers moet blijken. De Raad voor de Candidaatstelling beslist, of aan de daar gestelde voorwaarden is voldaan. De eis van tenminste 5 kamerleden schijnt aanvankelijk zeer hoog te zijn en gevoegelijk tot 2, of zelfs 1 te kunnen worden verlaagd. De commissie geeft echter beslist aan ee~ hoger getal de voorkeur, omdat het niet ondenkbaar is, dat enkele leden van een kamerfractie zich wegens ernstig meningsverschil van de partij afscheiden, terwijl zij nochtans geen aanhang van enige betekenis in den lande hebben. Zij zullen volgens het ontwerp wel een nieuwe partij kunnen oprichten en candidatenlijsten kunnen indienen en verbinden, maar zullen dan - naast de overige vereisten van de instemming van tenminste 10.000 kiezers moeten doen blijken. De commissie merkt nog op, dat de eis van instemming van 5 kamerleden of 10.000 kiezers nièt essentieel is verbonden aan de gedachte van regeling der candidaatstelling; de commissie meent deze bijkomende regeling echter te moeten aanbevelen, omdat gelijk zij reeds opmerkte, dè voorgestelde regeling der candidaatstelling vóor kleine groepjes, die geen volle kiesdeler in den lande kunnen verwerven, zonder redelijke zin is en deze bijkomende bepalingen dus veel nutteloos werk aan Kiesraad en Raad voor de Candidaatstelling zal kunnen besparen. Zonder deze bepaling zouden deze groepjes, ook indien zij ternauwernood aanhangers tellen, Kiesraad ~~ Raad voor de Candidaatstelling voor hun groepje in het geweer kunnen roepen. En indien zij vermenen wèl ee'n volle kiesdeler in het land ' te kunnen behalen, moet het hUI)- ook mogelijk zijn van een aanhang van tenminste 10.000 kiezers te doen blijken, op de wijze, als uitvoerig in het ontwerp geregeld. De commissie is van oordeel, dat op deze wijze een sluitend geheel is verkregen, dat enerzijds ontduiking der bepalingen pra~tisch uitsluit en
687
anderzijds voor de bona fide partijen geen reële bezwaren oplevert. Een en ander moge nog nader blijken uit de hieronder volgende artikelsgewijze toelichting. .
.
De minderheid der commissie heeft tegen het hiervoor uitvoerig toegelicht ontwerp bezwaren. De op blz. 7 .genoemde paradox van .Struycken aanvaardt zij niet. De honderden artikelèn · van de Kieswet met haar regeling van "de kleinste bijzonderheden" trachten de misbruiken, welke in de loop der tijden bij verkiezingen soms bleken te worden toegepast, zo volledig mogelijk te bestrijden, en de vrijheid van de kiezer daadwerkelijk te waarborgen. Maar de vrijheid van de kiezer bracht tevens mede, dat yoor de candidaatstelling beperkende bepalingen zoveel mogelijk werden vermeden. In stede van paradoxaal acht de minderheid deze toestand begrijpelijk. Alleen, wanneer de vrijheid van de kiezers bij de candidaatstelling daadwerkelijk niet zou bestaan, zoals in Amerika door de misbruiken bij d~ candidaatstellingen het geval was, kan er een reden zijn voor een regeling, welke deze onmogelijk tracht te maken. Maar van deze misbruiken (van "partybosses"; "bullying" van huishoudelijke partijvergaderingen voor de candidaatstelling enz.) is in ons land niets gebleken. Integendeel, zoals boven werd gezegd, is de toestand in dit opzicht hier bevredigend. Deze grond vervalt dus. Verder is de minderheid van de doel treffendheid van de ontworpen _ regeling niet overtuigd. Zij heeft voor de scherpzinnige wijze, waarop zij is opgesteld alle waardering, maar zij vreest van haar tóepassing meer last dan nut. Politieke partijen zijn - en behoren ook te zijn - vrije organisaties. De minderheid is nu van oordeel, dat degenen die autoritaire systemen aanhangen zonder veel bezwaar de ontworpen regeling naar de vorm kunnen toepassen, terwijl materiëel van toepassing geen ' sprake is. Zonder medewerking der partijleden is een afdoende controle op de naleving der bepalingen niet wel mogelijk en aan die medewerking zal het bij 'dergelijke partijen juist ontbre'ken, omdat het besef van de waarde der democratische beginselen · bij haar leden niet of onvoldoende aanwezig is. Wanneer de leden van een niet-democratische partij van de hun door de wet toegekende rechten geen gebruik maken en zij handelingen van een partij-orgaan in strijd met de wet 'niet aan de Raad voor de Candidaatstelling meedelen, .kan dit lichaam zich moeilijk een oordeel vormen over de vraag, of aan het goedgekeurd kiesreglement een toepassing is gegeven, welke met letter en geest van de wet overeenstemt. J
Tegenover deze bezwaren werd ten slotte van andere zijde opgemerkt, dat in het ontwerp regelen voor de samenstelling van de Raad voor de Candidaatstelling zijn opgenomen, die waarborgen, dat de lëden van dit lichaam tot de allerbesten en .meest bevoegden en bekwamen in den lande zullen behoren. Zij zullen zeker in staat zijn samenweefsels van verdichtselen uiteen te rafelen en listige kunstgrepen te doen mislukken, De schaal der Justitie zal in hun wijze handen naar de juiste zijde doorslaan.
688
v 5 p }
h
a: v p
Een rijze ,toe:ken :laar elke last, werede, elijk 1eze i de r de :den van .rtijken. hier :pen I zij :leer Irij e :aire laar
:ake , de het der ~ is. ~ de een .aat)ver ven, :rkt, . de dit .nde chtilaal
BIJLAGE I. In Afdeling I ·van . de wet van 22 April 1855, Staatsblad no. 32 tot regeling en beperking der uitoefenin g van h et rech t van vereniging en vergadering wordt na par. 4 een n ieuwe paragraaf ingevoegd, te nummeren 5 en luidende: Par. 5. Van staatkundige
Ver-en~gi'IlJgen.
Artikel 15. 1. Staatkundig-e vereIllgmgen moeten jaarrlijks voor 1 Ap.rLl een overzicht van hun inkomsten -e n uitgaven over het voo-r:af.gaande kalenderjaar, alSllllede een balans aan Onz-e min'ÏSter van Rin!l1ienlaoose ZakePJ ooen toeko men; voor de nakomirug dezer verplichting' is het bestuur aansprakelijk. Onze min~ster ,dr-a agt onverwij1dl zorg voor publicatie van het overzicht in de Nederlandse Staatscourant. 2. Als Nederla'Il!dse staatkundig-e veren1ging, in de . zin van dit voorschrift, geldt de vereniging, welké zich uitsluiterud of mede bezig houdt met de Nederlandse Staretkunde in algemene -ziru; als zod:anig -ge1dt :niet ,die vereni.ging welke zich in hare werkzreamheden op s'taatkundig gebied beperkt tot een of meer oruderwerpen van bijwnaere aar.d . Artikel 16. L Het overzicht, bedoeId ·i n het ,eerste IUd van het vorig artikel omvat aan de zijde van de inkorilSJten tenmim'lte de inkomsten : a. contributi-es, met vermeJ.dJing van het cCl'llltribUltiebedrag in elke contributieklasse en van het aantal ,l eden, dlat in elke klasse coortributie betaalt; b. erfs tel ling'en , legaJten en schenki'IlJgen; c. opbl'engst Wlni kapitaal; d. opbr:en:gst van periodieken; publicaties, vrun: -e lke publicatie afzooderlijk te vermeLden; e. opbrengst van inciderutele publicaties, voor elke publicatie te vermelden: f. 'bijtdra-gen uit het bui-tenland, onder verme1d1ng van alle ingekomen: bedragen, waarOiIld·e r begrepen di e, welke onlder die pun'ten a. en e. vaUen en van naam en atdres van ,diegenen v·ar]. wie zij afkomstig zijn.
2. Het overzicht omvat aan de zijde van die uitgav,en ten minste de uitgaven ter zake van : a. 'bezoldiging van: bestuursleden; b. bezo1digin'g van personeel, ondier vermelding van het aantal personeelsleden, dat !in clk der sailarisklassen: van het BezoldJigmgs
689
h. >de uitgaV'en v'Üor verga,deringen, ~et vermeJding V.atll het aanlial g-e houden verg-a derm.g en en van -de plaatsen, waar deze wOorden geh'Üuden; i. ,subsidie& aoan natuurlijke en rechtspersonen, met vermeJ,d1ing "'
Artikel 17. In ,de balam v,a n ,d,e 5taatkWldige v,e reniging worden als afzolliderlijke posten vermeld: a. de kas en de onmri,ddeHijk 'Üpeisbare vor1dedn,gen op banken, klliS'Siers en gi;ro. iU1stellingen; b. ,de ,deelneming in onderneming,en en -de vorderiu'g en op ol1ldememing'oo, waarin is ,deelgen.omen; • c. Idle forudsen, welke zijn opgenomen in de prijscoul'llnt van een beursI, als bedoeld bij artikel 42, onder c. van het Wetb oek van KO'Üphanldel, voorzover het bezit da,arvan ni'e t .oplevert deelneming in onJderneming-e n; d. de fondsen, welke niet zijn opgenomen in de prijscourant van een beurs, als beGJoeld bij ~rtikel 42 ondier c. VaJIl 'he't Wetboek van Kooophandel, voorzover het bezit daarvan niet oplevert deelneming in ondernèmingen; e. de vo,r derin'gen, voorzov-e r niet vaUende onder a en b; f. ,de roeren,de cn onroerende zaken:; g. ,de schulden. Artikel 17a. Het overzi~ht van ontv~'gsten en uitgaven en de balans gaan v,ergez-e ld van een toelichtirug, welke vermeldt naar welk-e maatstaf ,cte roerende en onToerende zaken der stJaatkundil; ~ vereniging zijn -gewa,al1deerd. Het o verzicht van ontv-an'g sten en uitgav'en en ,d e h'llans w.oI'den onder-teken,d door ane bestuuIIders. Artikel 17b. Bij het overzicht v.Jn ontvangsten en uitg_av1en op ·de balans en de toelichting v,oegt het besltul1l" -e ner s1aatkurudige ver,enig-ing een v,e rklaring v-a n een 'oogst,e drie maan,den Qf geldboete van teru hoogste f 3000,-. Artikel 17d. Dez,e paragraaf is van to,e passing óp alle verenigi/UJgeTIJ zOllider onoderschei,d ; oruder veren,iging,e n wOI'den in deze paragraaf s,tichti'll'gen begrepen.
690
BIJLAGE Il.
r er~
en
:ten
Voor-ontwerp vfln een wet tot aanvulling van het voor-ontwerp Kieswet van het Centraal Stembureau, met een regeling betreffende de opstelling door verenigingen van lijsten van candidaten voor de verkiezing van de leden der Tweede Kamer van de Staten-Generaal. HOOFDiS TUK VIII 0
uin
leId ezit als lver
een ken en
ting b nt
., is ing, De tant "elk
Dor' het cgen een eke. l,den
Ider
TWERP KIESWET
Toe te voegen 'een. ni,e uwe Titel Il, luÎ'det1lde i1ls V'Olgt: Titel ll. Bijz()jJ]ldere bepalingen betreHendie lijsten van candidaten voor ' de verkiezing "MI ,de leden vam, <de Tweede Kamer ,der Staten-Generaal!. A,rtikel 34a. 1. Vijf of meer ,der ' zitting hebbende leden van -de Tweede Kamer of, mn-dien deze ingevolge artik,el 204 ,der Gmrudwet ontbonden is, vijf of meer LedetIJ van de ont. bond-en Kamer kumnen, Iten aanzien van ieder,e kieSIkring en ten aanzien van iedere g~oep van KieskrÎJIJJg·e n, wRrurin -gelijkllJ..i,dende -lijsten zijn ingediend. met .betrekking tQt een ingediende lijst van caalJdidaten verklaren, dat deze is opgesteld< in overeen. stemming met -de bepalingen, bij en krachtens -d eze wet vastgeste1d. 2. Een gelijk,e verklaring kan wo,r oen afgeJ.eg-d door één persoOlJl, daartoe aan. gewezen ,door tenminste Heruduizen,d kiezers. Artikel 34b. 1. Een verklaring, als bedoeLd in a'rtike1 34a, wo\'ldt schrif.telijk bij de Kiesraad ingeleverd binnen de termijn, genoemd in artikel 12 van Regeling D. 2. De V'erkJ,arin,g -is, aUeen dan r-e chtsgeldig, wanneer zij verge~el,d gaat van een uitspraak van ,de Raad voor -die Call1Jdid,a atstelling, bedoeld in artikel 34c, inhoudend,e, d'
1. De Raad v'Oor de CandidaatstelHn-g bes,taat uit vijf leden en drie plaatsvervangend'e lederu, die door OnJs, voor Ide tijd vla n z'e s jaar; wor,den ben,O'emd uH een voor ieder Ji.d afz'OtlJderlijk door -die Tweede K,a mer der Sta,tem-Generaal op te maken vooJ"\dracht v'a n ,d~ie personen. 2. Wij stellen bij alg-e mene maatregel van be~tuur nadere bepalingen omtrent samenstellÎlp
.691
REGELING D. Toe te voegen een nieuwe Titel Il, luiJderudie als volgt: TUel Il. BijZOiIlldrere hepalriJrugen betI'efferudte lijsten van call'ltktate:n. voor de verkiezimg van ,de leden Vian, rde Tweede Kamer ,der Staten-Generaal.
Artikel 24. 1. "EOO! lid v'a u die Tweede Kamer mag, ten aanzien van iedere kieskrrirug, (I(}nder' scheidenlijk groep VarrlJ Ki'e~krtingem, waarin gelijkluidet1Jde lijsten zijThJ inJgooi'erud) slechts een v,erk1a,rin-g on,dertekenen, als bedoeld in a.rtilrel 34a V,lIrrlJ die wet. Heeft hij, ,ten, al\lIlzien van dezeJf,de kieskrmg (orudersc'hei,denlijk groep Vl\lIl kieskringen) meer dan één zodanige verklaring ondertekend, dan is zijn ondertekening, wat alle v,e rklaringen ten aanzien VarrlJ dez-e kieskri:ng' betreft, ongelrdi'g. 2. De ham,ditekenmg van d'e Kamerlreden, bedoeld in artikel 34a, moet worden geleg-aLiseerd ,door de Grimer der Kamer. 3. De vorm en ,deirurichtmg der verklaring wordIen i11JllJder geregeld bij aIgcmene maatreg-e.l van bestuur. Artl'kel 25. 1. Een pers'o an, daal1toe aangewezen ,door tenminste tireruduizrerud kiezers, als bedoeld -i n aTtikel 34a, 'tweede Hd, mag ten aanziem Via1I. iedere kireskring (onder, schei'denlijk groep Vl\lIl Kieskringen, waaTin g,elijkluidende lijs-t en zijn ingedJiem:d), slechtSJ één verklaring, !lJls ,daar bedoeld, orJdrerteken,en. 2. Heeft hij ten aanzien van ' dezelfidle kieskri:ng (ondJerscheidenàijk groep van Kiesk.ringe:n.) meer d!lJn ééll' wdl!lJllJig·e verklral1Ï:ng ondertekend, dan is zijn: oruder' tekening, - wa't alle verklaringen ten aanzien van rdeze kieskrrin-g betreft, onrgeldig. 3. De vorm en de inrichting ,der verkJ.aring worden ger-egeld hij algemene maat, regel van be~tuur. Artikel 26. 1. De . Raa.d voor ,die CandidJaatstel'lirDJg kan slechts ,dJan de uitsproak doen, dat de verkaring, als bedoeld in artikel 34a, tweede lid, der wet, door een persoon, daartoe aangewez-eru door ten minste -tiendu:izerudl kiezel's wordt af,geIJ-eg;d, indlien een verzoek daartoe door rdle aaruv~ager schriftelijk wordt inlgediendl gedurerudie een ter' mijn, weLke begin.t 60 dagen en e:indiJgt 30 dagen VÓÓr- ,de dag ,der candidaatsteLlinrg. 2. iBij zijn verzoek legt de a.ruruv'r ager aan die Raad oveT: 00, overeenkomstig het in het vijfde lid bepaalde, geverifieerde handtekeningen der kiezers, geplaatst op de hiervoor bestemde formulieren. '3. Deze formuliereJr zijn op iedere gemeentesec,retarrie kosteloos ,verkrijgbaar gedul1enrdle 'eem termijn, welke begÎnlt 90 ,dagern en emdJigt 40 ,drag,en vóór l()Je dl\;g der catlld~daatst-eL1inlg. Zij zijn voorzien vam die na.am der g'emeenJte, vam tdJe handtekening van ,de bmgemeester en van het jaal1tal 'e n ,d e dta:tum, waarop zij namens het gemeenrebestuUJr a-lIrrlJ de aanvrager(s) wol1den uitgereikt. 4. Op roon. formulier mogen alleen de 'handJtek.eruirugen wordteru geplaats.t van kiezers, ,die zijn opgenomen w. het kiezersregister van de gemeenJte, we1ker naam op 'het formuHer is vermeld. 5. Ui·terlijk op de -delldie dag voor het einde van de rtermijn, in het eerste lid gemoemd, kUThIlen rormuHeren met harndJtekerui:ngen va.n kiezers op ,de in aanm~king komende gemeerHesecretarie worden ingeleverd ter verificatie der handtekeningen. Uit'erJijk op IeLe tweede ,!fu.g ma ,de1!e iruleveT]rug moet ,deze verifioo-tie hebbem plaats.
692
gehad in die zin" dat de handtekeningen betreffen de namen van personen, die in het kiezersregister van de gemeente zijn opgenomen. Uiterlijk op deze zelfde dag
Ider. :mld)
:eeft gen)
wat ~den le!1,e
als derIItd),
van deT. I,dig. laat.
dat oon, een ter. ling. het : op Jaar der !}ing het van aam lird
dnrg gen. ,aUs-
worden de geverifieerde formulieren aan de inleveraar(s) , op zijn (hun) verzoek ,ter 'hand gesteld. 6. De Raad voor de Candidaatstelling doet ten spoedigste uitspraak op het verzoek in volta.Hige vergadering. Hij beslist in voltallige vergaoorn'g, met een· parighe~d! vattll stemmen of met een meerd1erh;e~di v'a n v~er ,t egen één. 7. Bij algemene m'
1. De opsteJtl:ing vaIlJ 'een lijst van CMlJchl:daten voor de Tweede Kamer moet zijn gesc'hied! door een vel'endgiIlJg volg'e ns ,e en Teg,t ement v'a n canJdidaatJSltelling, dat moet bevaitten: a, 'Ben bepaoo'g, omscbJrijV'el1lde het l'ecM van ieder JiJdi der vereniging, althans zo hij kiIezer i81, om 'bij eoen d,a~toe ,d oor het regLement aangewe~en instantie der verenigÎlIllg schriftelijk (ui'terlij'k op 'e en door het 'l'egJ,ement te bepalen dag) één of meer namen van' personen op te geveru, d'i:e naar zijn meruiJng, voor ca:ndidaat. s1iel'ling in zijn kieskring in aanmerking komen:; b. Een bepa.l:i;n,g, omSlChrijveooe de wijre, waarop één of meer, da,aTtoe door het reglement aang,ewezen, iDistan't~es ,d er veremg'ing uit die volgens heteers'te lid mgekomen namen YaIIl personen, voor zover deze niet schriftelijk voor een can. di-datuur hebben bedanOOt, 'OOIlJ g,roslijsot of ,g rosJijsten van candli'ooten, hetzij voor één, hetzij voor meer ,dJan een 1ciesk1l1ing opstellen; d,e~e insta!IlJties moeren op de grondslag van democratische beginselen van verenigingsrecht zijn gevormd en b.Îi!lIJ1Jen deze instanlties moet de opSlt-e1.linJg van die gr,os'lijs.t èveneens op wdanige gron'dslag gesc'hleden; c. Een bepailiing, krachtens welke ,de [ooen dier vereniging, althans' zo' zij kiez'e r zijn, hetzij k.iesknÎ.nJgsgewijs, hetzij kieskringg,roeps.gewijs in de geleg,e n'he-i-d worden ,gesteld bij geheime, schrifteHjkle SltemmiTiig door mi
693
minimumtermijn Hd
de~e
termiji\1! mag ten hoogste één har
Artikel 28. 1. De verzen:dli'ng per po!>t der stembiljetten, in artikel· 27, onder c bedoeld, geschi'ed:t portvrij. DI( daartoe aang.ewezen instantie ,der vereniging wendt zich te dien ,eiJlll:l!e ui·terlijk één week vóór de voorgenomen verzending .tot de daartoe aan' gewezen ionstan'tie der posterijen, .omder opgav:e van het te verz·en.den aantal stem' b;!jetten. 2. Uit'erlijk twee da'g en vÓÓr ,de vüorgenome.n: v,erzendling, wOl'dJen de Îln ge8ldlfes, seerde enveloppen gesloten stembiljetten aan het (de) daartoe aangewezen postkan' toor (postkantoren) door of vanwege de instantie der vereniging ingeleverd, met vermelding van 'hun 3JaDital. 3. De ·d~recteur van het postkantoor ,d raag't Vloor de onv:erwijMe verzeruding zürg. 4. De terugzending dier stembiljetten geschiedt 'e veneens pOl'tvrij ion, daarvoor bestemdIe enveLoppen, welk'e bij- de ,ooezenlding ,dier biljetten worden bijg,evoeg.d. 5. De terug~ending geschi'e dt aan een ,daa,titoe a~gewezen i:rustantie der posterijen binnen 'e en 't ermijn van 10 ,d8Igen. Oez·e in'stantiJe houdt aan,tekemJing vanl het aantal ingekomen enveloppen en doet ,de env·el'oppen, inihoudellidie de biljetten, M. afJo op der termijn toekomen aan de daartoe aangewezen instantie der vereniging. 6. Bij algemeene maa'trege.l van bestuur worden ~egelen: ge!>belod' tot na,dere u1t, werking van het in dit ·a l'tikel bepaa,lde. Artikel 29. 1. Het 'r,eglemenot, in artikJel 27 bedoeld, behoef.t ,de goedlk eu rirug van de Kies' raa.d. 1 ) De Kiesraad mag alleen en moet deze ,g oedkeuring weiger·en" ind'ien het r~glemellit lI1ii·e t v,old!o.et aan Ivet bij en krachtens >deze wet b-epaaLde, of dallJfaan een uitwerking geef.t, weJke, redelijkerwijs, ,ni'e t in overeenstemming kan worcLeJl' geacht 'met ,de geest der wettelijke bepalil1,gen. De Ki'es,r aad kan .d e go'e dkeuring slechts weigeren in voltalLige vergaderin,g, met eenpa,ri.ghoeildl van stemmen of met een' meer' derheid van vier 'tegen één, 2. Y'allll die beslissing van ,die KiesràaJd S'ta8lt bij JlIiet'goedkeur.ing, VlOor het bestuur der v·e r·eruging beroep open op Ons .. 3. Wij kunnen, bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen stellen ter u~twerkoi.ng van het in ,dit a·rtikel bepaalde. Artikel30. 1. Wij stellen, de Kiesraad gehoord, bij algemene maatregel van bestuur, één of meer model'reglemen'ten van candiodaatstel'bin'g voor ·d e Tweede Kamer vast. 2. E-en reglement van ca;rud~daa,tsteHing VOOIf ,die Tweede Kamer, dat woord'e1ijk met één dez.er mO'd,elr.egLemell'ten oVlereen:s,oomt, wOl'dt geacht ,dooIr de Kiesrnad te zijn goedgekeur.d. . Arilikel 31. 1. Hetzij vijf loeden vaJn ,de Tweede Kamer, als bedoel.d in a·r.tikel 343 der w>et, hetzij een persoon, die ·eén aanv.rage heeft ingedliell'd, of g.elijktijdig i-ndli'e nt, als bedoeld in! a-rtik>el 26, eers'OO J:i,d', kunnen (kan) gedlul'eIlIde de lÎIru diM lid genoemde termijn, ,de Raad voor ,d e OandklJa altsrelhlng 's chrHtelijk v·e rwek,e n ten lIJanzien van één 'of meer ,d oor hen oVlergeleg'd e lijsten V'a,n cilDldÏldJatén, die bes'ternd zijn, als 1) Dit is volgens het vcior-onltwerp Kieswet oe nieuwe naam Stembur,eau. -
694
VMli
het Centraal
har
oe1d, h te aan· tem. :lIr es. :kan. met l'Org. voor leg,d. rijen mtal :
(jes. het , een >acht :cMs .l eer· :tuur I
ter
'n of le lijk .mad
wet, , a~s :mde van " als traal
zodanig, ten getaIe v~m ten hoogste één per kies~!'ing (onld'e rschcidenlijk groep van kiesk,r:ingen),
32. 1. De Raad voo'r de Can'dicma'vstetllÎl!lig, wijst, .I1:en aam;ien van iedere. kieskring, een persoon aan, ,d ie iru ,dJie kies:krinJg of ,e en door die R.awd aan te wijzen groep van IGeskángen die vas'ts'telbirug' van de uitslag del' stemmi11lgen, bedoeJ.,d in: aJ.'1tJikel27,
695
I
onder c, bijwoont en controleert. De enveloppen, mhoudende de stembiljetten, mogen slechts in zij-n regenwool"idJi'g hddl wordIen g-ooperud. 2. De !Raad wij'SJt een persoon aan, -dJe tOlt >taak heeft een ondJerzoek in! te stellen :naar het aanJtal Ielde.n der rin aanmerking komerude vereru~gingen ren tij-de, dat de stemmilflgen, bedloeId) in artikel 27, onJder c, worden gehouden. 3. De hevoeg,de liIJlSltanities en hestuurders va1lJ elke in a.aJIlJITllörking komende ver. enJiging zijn v-erp1icht de personen, in het OOl"lsre en tweede drl:d bedoeLd, aJlle mede> weddnJg ,t e v,erle:nen, die ,redlelijkerwijs V'ereiSit is, voor het behoorlijk , kunnen uitoeferuen va1lJ hun 'taak. 4. De perSlOllen, .in thet -e erste en .tweede 'I id 'bedoeld, brengen ten spoedigste J.1appol't van hun bevindtim,g en uit aan de Raad VOOr 'die CandÎldaats.teL1ing. Tegenover ied'e r -a n'dler zijn ze ,dienaa'11!g:aafllCre tot gehelÎJInhoud!i'11!g verplicht.
ArtIkel 33. W a'fil~eer de v,erkieZiÎng van de leOOn Idler Tweede Kamer plaats heeft aJls gevolg van een on'tbirudi'Illg', aJs 'b edoeld in artikel, 204 der Grondwet, wordellJ in, de in deze wet genoemde termijnen de volgende wijzigingen gehracht: a. die -termijn, genoemd in adikel 26, eerSIte J;,d, beg,itnJt op de oog, waarop het orutw-erp of d'e ontwerpen va'11! wet, verklarende, dat er -g rond bes.t aat een: voorstel 'tot V'erandleI'ing in de GrO!lJdwet tin oV'erweging ,t e '11!emen, ldoor de Tweeoo Kamer is of zijn aanvaal1d, en ein1digt 30 ,dagen daarna; b. die termijn, 'geruoemd ttn artikel 26, ,del"ide lid, beg-i'11!t op de dllJg, waarop het ontwerp of de ontwerpen, sub -a bedo'eId, door ,de Tweede Kamer in openba:re behandeling i~ of zijn geruomen, en eindtig.t vijf ,da'gen vóór het el,JlIde van de rtermijn, sUlb a Ig:eruoemd. Artikel 34. Het bepaalde in a,r tikel 12, en in aJr1lil
Artikel A. Hij, die op een f.ormulier, als bedoeld in artikel -26, vierde lid van RegeHng' D, een, valse thantd'tek,enting stelt, WOTidt gesltraft met g.evaJltgentiss.traf van ten. hoogSlte twee Jaren. M'etg.elijke stlraf wor:dt g,estraftt hij, dIie i'11!gevolge helt bepaaJdie ~n het vij'f,d'e !lid WlllJ dat artikel een formulier ter gemeentesecretarie inJeveI't,_wetend, dat daSJrop één of meer va'loo lumdtekeningen zij:n .ges'tleild. Artikel B. Overtreding VI!lil1t heit in artikel 32, -d1eroo ~j,d van Regeli'11!g D, bepaalde, wOfldt 'g estraft met hechrtentis van ten hoogste ,drie maanden of g-eldhoete van ten hoo,gSlte vij
696
:en,
te e,
:ste veT
olg eze
het :tel ner
are de
TOELICHTING OP DE AlRT.ltKFJLEN Hoofdwet.
Na de a1g.emen.e beschouwingen beho.even de bepaling-en ' der artikeLen 34a-34d slechts weinig toemchtin.g. Arti1cel :Hb. De termijn., genoemd in hlet eers't·e lid, dl> die voor het verbinden der lijsten. ArbiJcel 34d. I'll! het eerste ~1;d .is ·de bovenbespooken saJllcti·e der regelin.g te v;inden: Iijstverbindmg (en beharudeling van geHjkluidJenoo lijsten als één Mjst) heef;t sJechts plaats bij lijsten, ·t.a. w,a arwru een .l"echtsg:e1di-ge verklaJ:iÏl!lJg is ,ingeleV'el'ld, dat zij in ovel'OOII!Sltemming met ,die bepMingen der wet zijn. opg,es~rud. Het tweede lid sluit de gehele regeling der candidaatstelling uit bij een conflictsontbilrudil!lJg dier Tweede Kamer. Dit is in de eerste plaats geschied, omdat bij zulk een ontbindmg, die 'soms geheelonv,e'rwachiJs kan geschiea:en, de regelnng t·e chnisch niet wel dooTvoerbaar ,is: er is geen tijd besdlJikbaar voor een behoorlijke ' door. voerjng der bijzOillldere pr,o cedure; relfs ,de moos,t drastische drukor.tintg der verschll,leIl'de termijnen zou nog nnet voLdoende baat brengen. Daa'l'naasJt V'erhle:re men niet uit het oog, dat juist zulk een conflicts-ontbinding zeer eigen aspecten vertoont. ahtlum,s kan vertonen. Geheel ni.euwe ,gil'oepsvormi'll!g "aldJ ,h oc" kan daa'l'bij optreden (bijv. "Takkianen" en "anti-Takkianen"). Ook hierom is de .regeltinlg bij zulk een ontbincLin,g minder '0' phaar plaats. A.a.ngezien oonflicts-onrbinddn'g en hier te lande bijna nimmer voorkomen, is de uitzondering practisch bovendien van zeer geringe betekeruis. Bij een 'grorudwetsontbiruddng ,geldit daJarenteg.e n de .r egelln'g wèl. Ze ,is daa'r z'eer weI door te voeren, mi.ts de termijnen an;dlers geSltdd wOTlden. Di t is in art. 33 van Regelinlg D. voorz'len.
Regelrng D. !!de
bij :en als
'an 'aD
let cie
:!Je, en lid pes
De artikelen 24 en 25 mogen voor ' zichzelf spr.e ken. Artikel 26. De strewl!lJg van ddt artikcl i6 waa,rbo1'g,e n ·te verkTijg'en, oot d'e v'erk1a,~1T1Jg, bedioeLd ,i n a1"tikel 34a, tWleed.e ldd, van die !hoofdwet, incLerdaa,d ullit ;naam van 10.000 kiezers WiO'l'dt afgelegd, m.a.w. dat 1O.()()() kiezers aChter die (vermoedelijk nieoopgerichte) paaaJr SlChTift moeten bevatten en daarnaast in een tweede kolom, hun handtekeningen. De verifi. catie, dn het vijf.de H.d bedoeLd, kan .onmogelijk de echthefd der ha'llldtekeningen betreFfen; na,geg'aan kan slechts worden, of de v'ermeLde namen iÏlnJderxfuadl di.e van kiezers, in de betrokken 'gemeente woonachtig; 'bevl'Ieffen. De echtheid der hand. ,tekendl!lJgen )c.an s},e chts worden. ,g ewaarborgd door het stellen VanJ een valse handtekendng, benevens .het bewust ~n~everen daarv.am., met vrij zware straffen re bedreigen (arlikru A.). Ail'tikel 27. Het artikcl heeft in ·zijn aJLgemene 'SitrekkiiDlg boV'eru reedJs behan.deHng gevonden. Hier moge nog de aandacht gevesigd worden op een aantal bijzonderheden. De bepaJJingen sub a e~ b bevaJtten slecht!> beginselen, ,die .in !het reglement der verenJigirig (partij) (en o'ok m d ie in M'bikel 30 hedoej.dJe i()ff:icieel d'Oor de RegeT!in-g vasbgestru,d e reglemeruteru) nad'ere uitwerking zuHeili moeten vrinden. De Kie8il'aad zal dus ()vereenk.om~tig het bepaa'l de in art. 29 heb:hoo ,te beoo'r oelen, of het reglement ,deze 'beginselen ilioyaal naa,r illUn g.e est heeEt uitgewerkt. Het recht van ,leden om namen van candidaten op te geven, ZM op redelijke wijz·e moeten
697
zij'n gie waarborgd; ·evenz.o zal de pr-ocedme, v.ol,g ens welke één .of meer in het reglement geruoemd'e iruSitarutties uit d1e:bt!-lll/amen een ,g rüslijst ·s,amensteLlen behoorlijk, met inachtneming van ,democratische beginselen, moeten 'Zijn geregeld. T·e n slotte wor.dt verla'Il'gd, dat ,de bedoeJde instarrties .op ,de Igrürudsla'g V~IlJ Qlemocratisch vereruigings. recht moeten 'ZiJn 'gevormd. Nogmaals: Of diJt lI111es naaT behoren in het Teg,l,e ment is geregeld wor.cht door ,de Kiesra,a,d beslist, wa,arbij een ontkennende beantwoordin'll s'l echts met a'lgemen1e stemmen .of met de grootst mogelijke meel1derheid geschieden kan. Of ten slotte het (aLdus: in het reglemem op behoo.rJijke wijze) .g,eregel1d bij de f'eitelij'ke toep!\'ss,ing ook behoorlijk in aclht g.enomen lis, ,is een tweede, gehee;l op zichzelf staande vraag, welke in een later stadium door de Raad vóor de Candidaat. steHling moet w.or·dien bean twoor·d. • Er wordt nog de aandacht op gevestigd, dat sub a (en ook in art. 27, sub c) de wüor,den voorkomen: "a.JthallJS zo· hij kre:ber is". De verenj,gci,ngen (pa.rtijen) mo,gen niet een willekeuri·ge differentia1tie onder hUIl! leden toepassen en sommigen wèl" anderen ~et ,de h'ierbedoel,de 'l'echten t.oekeIlJl1!en. Maar zij zijn wèl bev.oegd (echter nJiet verp1icht) het Sitemrecht binnen ,de pa,rtij tot d'e kiezers (Vi01gens de wet) te beperken. Sub c. wOl'dt het ref.er·e ndum .over de grosllij;<;t gebiooend voorgeschreven. Geen bepaJioJg is, naa'r het oOl'dool ,d er commis'sie fnuikendIer v()or everrtueJ.e po,gLngen om de candiJdaats,tdl:irug autor:itair, dktat.oTiaal Ite -d.oen geschieden, dan een behoorÏijk 'geregeld, verplicht schriftelijk ,r ef,e rendum .orudér de leden. Het hier . in ,a,r tik,eI 27, sub c, d en ,e bepaal,de, benevens die bepalingen van artikeL 28 beogen de democra' tische zuiverhei,d en ollJaanta,stbaarheid van ,h et referendum te waa·rborgen. Zij mogen iru hoofdzaak voor zichzelf spr.eken. Artikel 28. Volgens het zesde }.jd za'l een A.M.v.B. het ju dH a,r tikel bepaaJde na,der uitw'e rken. H~t is de bedoeJ.ing ,der commissie, ,o ot ,de hoof,d regels omtl'ent de inrJichting en de v,e rzending ,der stembHjetten van het referendurrn, welke in het aI'tÎ!k,e l te 'vmden zijn, in ,g enoemde maa
698
or:dt ngst,t is : lirug Id'en i de op .aat. ) de .gen wèl\ b.ter ) te
"een om dijk 27, cra.gen l,j de : de het den ,die
één .op!.ikt de ~ill
I'r e-
der aan :rd; >us. id'e r
on,ing iële ,eid ier-
DGGr de' vel'der·e bepa,ldrugen van artik,el 32 wOor.dt een en andJer nog Oonderstreept. Indien dit aHes in ,de AM.v.B. V1el'der·e 'b ehool'lijke uitwerking vi'r.'dlt, wo;r,dt een geheel v.e rkregen, ,dwt zeer so·epel, eenvoudi.g en ~ortder koOs'reru van betekenis werken zal en toch OIntdluilci'rug en bedJwg vrijwel even zeker vo'orkOIJIlJt, als dat bij de geworue ,s'temming ,in ,d e stembureaux het 'g eval is. Ten sloJtte staat d'it aLles in laatstè instantie ·onder co.ntröJ.e van ,de Ra,ad voor de CMlJdJidaatstel,ling, welke, ingevol,ge ,de uitvoerige 'l'egeJ.ing VaJn artikel 31 zal hebben na .te gaan, of de bepaHn,g en een> redeHjke toepassdng hebben .gevonden. . , Het ,is zeer wel doenlijk eeru en ander bij AM.v.B. aLdus uit te werken- (gedeeltelijk werdJ hier.o p ,reed:;. gewezen), dat het 'g eheim der Sltemm.ing èn regenover de veren·iging {pat'tij) èn tegenover ,d e officiële dnstanties (po.sberijen en controleur van de Raad) volledig gehandhaafd blijft. Bovendien is de controleur van de Raad tegenGver een ieder, behalve de Raad zelf, tot geheimhouding verplicht (art. 32, lid 4, strafrechtelijk gesanctioneerd door artikel C.). Artikel 29 heeft ,in de al,gemene beschouwingen reeds ampel besprek'ing gevond'en. Hetzelfde is ten aanzien van artikel 30 het geval. Artikel 31. In zij'l1' algemeenheid Ih eeft ,dit 3!rtikel reeds besprekirtg 'g evonden. Hier kGmt ,dus voor ,de Raad voor d'e Cand!~d!aatstelLing ,de helan,g·rijke vra3!g aan de olld'e, I()f ,d,e lij,s t cindel'd3!ad is opgeslte\.d in overeenstemmmg met het bij en krachten/) de wet, dus ook bij A.M.v.B. en bij het reglement der vereniging (partij) bepaalde De Raad! geeft sJ·e cMs dan een pOSli'tieVle vérlc1arillg 3!f, irudien hem wit bescheiden' en gegevens, eventueel uit een nader door hem ingesteld onderzoek is gebleken, dat Ie. het goedgekeurde reglement der vereniging (partij) t.a.v. de onderhavige lijst . van canrudaten toepaSl&ing heeft gevond'en op een wijze, welke met de geest van dat lIeglement en met het ov.erigens bij of~ krachtens de wet bepaalde redelijkerwijs in overeenstemming moet worden geacht; 2e. ten m:inSlte een vierde der slt'e mgerechtigde 'l eden der veren~ginog in die kieskrin'g (oOf ·g roep van 1cieSlbingen, waariIli een ,geIijMuidende ,Jijst is iIligedi,e nd) aan hef referendum 'heeft deelgenomen;
en bovendien 3e. aa=emelijk is gewo r,d en, dat ,g oon ,intimidJatie of soortgelijke ontoelaatbare beïnvloeding bij het referendum heeft plaats .g ehad. Het .sub 1 en 3 bepaalde b~oefJt weinJig n'de worde opgemerkt~ 'dat een mi'l1lÏ'ffiumg·rens van odeelTIteming aan het re~erendum st-eUtg in de wet moet worden vasltge'legod! op straHe van het gevMr op 're ·roepen, d'a t do()iI' 'g eënscen'eerde niet- of na·genoe.g-n~et deelneming het ref.ererudum ,tot een f.arce zou wordengedegraàeerd. Zulk een sabotage W3!re bij hepaaJlde, ntiet bonaHde partijen n;iet ondenkbaar, Moeilijk'e r.is ,e chter >de vraatg te beantwoorden, hoe :hoog deze minimumg·rens moet WOeden ·g esteld. Het komt de comm'ÏSIll'e voo'r, >d~t d'e aanv.aar.d>e ·gl'em; van één. VJierde enerzijdJs het bedoOe1de g,e vaar uitsl!Jii.t en anderzijds voor de bona.f,k le pal1tijen geen reëel bezwaar kan opleVJeren. De .J~dert 4, 5 en 6 beogen, welHcht >ten oV'erv.\oede, een behoorlijke recMs.gan~ te waarborgen. Het is mogelijk: deze bepalin,g en in de AM. v.B., in het 9de lid voorzien, nog nader uit te werken. 011der meer kan de · wijze van Ihet horen va'l1' getuigen a,ldus, desgewenst, nader wor·d en ger-egelid. Artikel 32- oheef.t 'l'eOO:s ,nen dele nadere ,t,oeJ.iohting ,g evonden . Hier worde nog
699
opgemer}Qt, dart het ,twoodJè ,Ud op 'e envoudige wijze vftSitsirehlin.g van het aanltal leden deor ver.eniging mogel.ijk maakt. Ddt gegeven :is noodlzakelijk, ten einde te kunnen be oOl1de1en , of die refere rudum.b'iljetten mdJerdaad aan alle iÏn aanmeorldng komend~ aeden zijn toege~OIlJçien. Het ,derde lid schept voor de beSltuul'dlers der v·eren.ig.in~ de plicht :iedere no dige medewerking o.a. bij diere vasts.teHirug rte Vler.lenen. H et vol, doen aan deze plicht IÏs oruder d'e straEsanchle van a,rhlkel B. gesteld. Artikel ' 33. Boven werd reeds betoogd, dat de gehele regeling bij een conflicts' ontbindirug niet van ·toepassing lis. Zulk een oruthiruding komt, gelijk reeds werd opgeme rkt, zeer zelden VlO or. Er bestaat daarentegen Ig een bezwaar de .regeLing; in he~iIlJScl o nvel1anderd, toe t'e pas's en bij de veeL vaker plaats hebbende grondwets, on tbindi rug. ALl·e en behoren een aantall termijnlen dan wijziging te O.Jl,de ngaan>. ZuJks is in ·dlit ar-tikel ·geschied. De termijnen zijn zb .geslteld, dat zelfs ilJ1JdJien de be'hand'e, Hng der voorsteUen in. eerste lering in,. de Eel'ste Kamer met de grootst denkbare spoed zou geschieden, er toch enerzijds ruimsch oots gelegenheid is voor de ver' sohillende uitvoerende instan ties de hun opgedragen taak te v.el1l1ichte n en aIlldJerzijds n>iet te vrezen valt, dat vóór het einde ,der .gesrel«l'e termijnen de verldezing roods in vo'He .ga.rug zou zijn. Ar,tikeL 34. Hier wordt herhaa.Jd 0dJe techruische bouw van het vóór-ontwerp K.ies' wet brengt d4t met zäch) dat ve rbindin.g van lijsten . (èn lIJLs één :lijst bescho uwen v,a n .gelijk,luid~.mdle lijsten) Is'leclhts mag geschieden t.a.v.
BOEKBESPREKINGEN Prof.dr H. de Vos, Het Christelijk geloof. Uit, gave G. F. Callenbach N.V. Nijkerk 1948. 262 blz. i 8,90 .geb. • Ik meen dat het nuttig kan zijn juist in dit tijdschrift de aandacht op bet boek van pg. De yos te vestigen en wel omdat, gegeven de structuur van onze partij, het uitermate nuttig is van elkaars standpunt op gebied van wereldbeschouwing en godsdienst kennis te nemen. Van r.k. zijde zijn er verscheidene inleidingen. Van humanistische zijde :h ebben we o.a. Van Praag. Ik zou op 't ogenblik van Órthodox Protestant,s e zijde geen beter boek kunnen aanwijzen· dan dit van prof. De Vos. Het boek is ni.et apologetisch en richt zidh in zijn opzet 'allereerst tot geloofs. genoten. Het is natuurlijk niet voor het gehele Protestantisme representatief. Er bestaat} nu eenmaal binnen de kerken der Hervorming talloze en grote onder, scheiden. Het is ~ ik zeide het reeds - typisch voor de orthodoxe opvatting,
700
xLen men mde girug
volietsferd !; in ;etsuJk", ldelarc verijds s in .:ies. .ven de a.v. 19d. eve den
waartoe ,de schr. zich in een bewogen inleiding bekent. Weleer was hij een der theologen van de zgn. vrijzinnige richting en in zekere Zlin bedoelt hij met dit boek een ereschuld af te lossen door nl. verslag uit te brengen over zijn gewijzigde inzichten. Het is een model geworden van een zakelijk exposé, tegelijk sober en volledig en zich richtend allereerst tot verstand en inzicht van de lezer. Juist omdat hij niet poogt zijn gdovige ontroeringen te vertolken, of het gemoed van de lezer te overrompelen, en tevens omdat hiJ ware <Î!s van zalvende taal en open oog heeft voor .,gruoo fsmoe.il ij k:hed en, lijkt dH boek me zo gesethikt ter omentatie in het Protestantse geloofsleven. Enkele kleine 'bezwaren wil ik niet voor me houden: hoezeer ik de compositie van het boek waardeer, zoals die gegroepeerd is rondom de centrale notie van "God is persoon" toCh 'betreur ik, dat het leerstuk der Drie-eenheid zo beknopt en terloops behandeld wordt, en zo slecht in het boek ingepast is. Ook de leer der uitverkiezing is m.i. te beknopt. Is hier de Schr: ook met ~ich zelf nog niet in het reine? Dat de schr. over het leven na de dood de leer van de 'hel uitvoerig beSipreekt, maar de !hemel sleohts terloops en op een andere plaats, lijkt me ook niet geslaagd. Ik ontmoette ook weer de bij PrOJtestantse theologen thans gangbare opvatting dat de onsterfelijkheid der ziel niet bijbels is. Waartoe ,h et dient dit te accentueren, terwijl de opstanding des vleses geha:ndhaafd blijft, ontgaat me. Het is 'hier niet de plaats dit nader uit te werken, en ik eindig dus met een aansporing om dit boek eens te beSltuderen. Men kaili dan met kennis van zaken oordelen over het Gereformeerd Ohristendom, en geschiedt dit altijd? Aan de schr. zou ik willen voorstellen: schrijf nu ook eens zo'n boek over de Ohristelijke zedeleer. WelliC:ht is daar nog meer b ~hoefte aan. Dr J. G. Bomhoff. ~
:eld .ste lJde
lit. lIz. .ek 'tij, ing fan
.ox os. fs. Er Ilg,
Amerika uit de verte. (Amerika van kolonie tot wereldmacht, door prof. dr J. Press.er. Elsevier, Amsterdam). Jaren geleden luisterde ik .naar een 'discuSlSie, die gehouden werd naar aanleiding van een lezing, waarin een ,b epaalde steIHng door een geweldige hoeveelheid feiten bewezen moest worden. Een van de discussian'ten meende: "Het is a.Jlemaal waar als detail. Maar het geheel is toch anders." Telkens weer moest ik 'hieraan denken, toen ik het Amerika.boek van prof. Presser las. Tot mij, na ongeveer 3.50 pagina's vol van details en enkele boeiende passages, die tot de beste staaltjes van de moderne geschiedsohrijving mogen worden gerekend, de volgende zinsnede getroffen heeft: "Ik kan de lezer verder slechts enkele namen noemen van Amerikaanse denkers, die .... ik te zeer yereer om ze hier als een Baedeker met een paar sterretjes en een paar cliché'a:djectieven te vermelden." Heeft P,resser z'elf besef,t, dat ,drie,kwart ván: zijn boek whl een Ba·e deker IÎs? Dat hij na een prachtige aanhef, waarin zovele oude, verstofte beelden in een nieuw en helder lich,t komen te staan, steeds meer cHché's gaa:t ,g ebruiken en wel clidhé's, waarvan de keuze maar al te duidelijk laat zien,dat hij spreekt over een thema, dat zo sterk aan "zijn gevoel appelleert", dat het 'hem onmogelijk is "ziçh zonder affect uit te spreken?" Want deze ruiterlijke bekentenis past niet alleen bij zijn beschou' wingen over ,h et negervraagstuk, waar het dan betrekking op heeft, maar ook bij zijn visie op geheel het moderne Amerika. Merkwaardig, 'het zoeken naar begrip voor George III van Engeland, voor de mentaliteit van het Zuiden vóór en-na de burgeroorlog, de verering van enkele
701
"Groten", zoals Lhtèoiil en F.
n.
Roosevelt en het volledige gebrek aan een visie
op de "kleine man", tbe common people van heden, waarvan deze "Groten" alleen maar de representanten zijn. Dit gebrek is: te meer verbazingwekkend, omdat men zich soms niet aan de indruk kan onttrekken, dat prof. Presser uit de geweldige hoeveelJheid van bronnen, die hij met een haast bovenmenselijke ijver bestudeerd moet hebben, alle feiten naar voren heeft gebracht, die elke lezer van wijlen "De .ochtendpost" zouden hebben doen smullen. Zonder twijfel: ook dát is Amerika. Maar dit alleen . plus een paar grote mannen en een zeer abstract "Amerikaans Credo?" Om concreet te zijn: een halve pagina is gewijd aan Jimmy Walker, de vrolijke burgemeester van New Yürk. Maar Harry Hopkins, de man met een groot en warm hart en een gebrekkig liohaam, de pers'o nificatie van het "Amerikaanse Credo", wordt maar even genoemd als Roosevelt's "Grijze Eminentie". Geen enkel woord over het. instituut van de "Sodal Workers", het corps van één à twee millioen mannen en vrouwen, die steeds weer met de grootste toewijding tegen de menselijke ellende strijden. Harry Hopkins was een van hen en werd door Roosevelt zo maar uit zijn werkkring in de hotten van New York gehaald en in staat gesteld, heel Amerika tot één groot laboratorium voor sociale experimenten te maken. Maar Hopkins was: dan ook maar het product van ·e en der "service.stations·', waarmede dan uitstekende universiteiten als die van Californië en Minnesota gebrandmerkt en 1îet gehele Amerikaanse hoger onderwijs 'g ekensohetst zijn. En zo zouden wij I kunnen doorgaan. Wij willen met nog één ópmerking volstaan : één pagina op de 600 over de Amerikaanse vakbe'weging; dit feit werpt toch wel een eigenaardig licht op een boek, dat er aanspraak op maakt, weten'sc'happelijk verantwoord te zijn. Men behoeft ,h et niet met een econoo m van faam a'ls prof. Sumner SJichter eens te zijn, die meent, dat de vakbonden de grootste ~onomische maoht in de States vertegen, woordigen, om tenmins,te zoveel aandacht aan het feit van het ontwaken van de arbeiders in het ,g rootste iondustrielan,d ter wer·eLd te besrt:eden als aan boog:ie. woogi~ of het gangsterdom van de "fabulous twenties". Met een zinnetje als het navolgende is men er niet van af: "De historicus althans moge zijn lezer eraan herinneren, dat een opeenstapeling van onzin als in .het toenmalige Amerika, ons nog niet het recht geeft te betwijfelen, dat de overgrote meerderheid der Amerikanen als doodgewone mensen en burgers hun werk hebben gedaan en hun plicht vervuld". Thank you so much, mr Presser! Erger is, dat enkele 'b elangrijke feiten niet of niet juist zijn vermeld, die voor een goed begrip van Amerika onmis'b aar zijn. Over de ingewikkelde verhouding tussen çle "States" en de "Union" is met geen enkel woord gerept. Het is niet zo, dat de souvereiniteit op de Unie in haar geheel overging (pag. 143). Vandaar, dat enkele staten er de meest progressieve sociale wetgeving op nahouden (waarover ook geen woord!) en andere vele jaren ten achtér zijn. Eugene Debs was' zo min de leider van de LW.W. als Truman het van de C.LO. is; beiden werden alleen door de respec' tievelijke vakbonden gesteund. - White is de vader van een prachtige, moderne bouwstijl en heeft gevoc'hten tegen het "aan:brengen van de Griekse, Romaanse en dergelijke gebouwen", waarvan Presser hem besclhuldigt. En zo is er . nog meer. 'B ijkomstigheden? Misschien, maar kentekenend voor dit boek vol halve waarheden, goedkope Cliché's en toch ook weer van besclhouwingen, zo diép, zo zuiver, vooral als Presser het over de literatuur heeft, dat men het betreurt, dat zijn gevoel zó sterk naar de ene kant doorslaat; dat hij meent te moeten opmerken: "Het zegt . wel iets, dat in opdraoht van de Sowjet.Unie duizenden photostaten en microfilms
702
visie alleen. : men !ldige deerd .vijlen erika. kaans olijke warm voord lIioen 'e lijke maar heel Maar mede nerkt J wij 'p de licht Men zijn, egen_ n de oogie iende , dat recht wone lU so
.
r een lssen tt de lkele geen . van ,peclerne e en neer. ~den, ~oral
~l
zó zegt films
van zijn (L. H. Morgan's) -handschriften zijn gemaakt, teneinde tot een complete Russische uitgave van zijn werk te komen." Wat jammer, dat Presser zich door zijon affecten zover laat drijven. Want noch hij nooh welk ander onaf.hankelijk denkend mens heeft een autoriteit, die buiten hem staat, nodig om L. H. Morgan te kunnen 'b eoordelen! Of moet men, om dit ten aanzien van welke schrijver, welk land en welk volk dan ook te kunnen doen, meer besef -hebben voor "The Anglo-American Dissenting Mind" dan de Neo-"Puritein" Presser? Maar misschien is ook de afstan,d tussen de twee continenten te groot om uit de verte een juist beeld van de Nieuwe Wereld te kunnen weergeven. H. U. R. F. Tredgold, Human Relafions in Modern Industry. Londen, 1949. Het is ilU meer dan twintig jaar geleden dat Elton Mayo's medewerkers van de Harvard Graduate School for Business Administration tijdens de zeer bekend geworden Hawthorne-experimenten tot de ontdekking kwamen dat de productiV'iteit van een arbeider voor een groot deel afhangt ~an zijn stemming tegenover het bedrijf waarin hij werkt: dat wil dus zeggen van de mate waarin hij zijn chefs en collega's vertrouwt, en zich door hen gewaardeerd voelt. De persoonlijke verhoudingen in het bedrijf bleken aanzienlijk grotere invloed op de productiviteit te hebben dan de materiële omstandigheden waaronder gewerkt werd, zoals verdeling van werk- en rusttijden, verlichting en verzorging. Ook persoonlijke aanleg, vermoeidheid e.d. bleken geringere productieverschillen te veroorzaken dan de aard der onderlinge verhoudingen tussen de personeelsleden. Daarmee kwam de kennis van de persoonlijkheid van de arbeiders, en van het verkeer tussen, en de groepsvorming onder de leden van het bedrijf, een plaats innemen die in bedrijfseconomisch belang niet onderdoet voor de kennis van de technische productiegang en de bedrijfsorganisatie. Daarmee kreeg ook de bedrijfspsychologie (die bijv. voor Révész in 1935 nog volledig identiek was met psychotechniek) nieuwe inhoud en nieuwe methoden. Er was een oorlog nodig om deze nieuwe kennis in Europa ruimere ingang te doen vinden. Zo werd in 1943 in -Engeland een centraal herstellingsoord voor industriearbeiders gesticht (in Roffey Park), waarbij o.m. grote aandacht werd besteed aan hen wier (weder-)aanpassing in het bedrijfsleven door moeilijkheden van psychologische aard werd belemmerd. Bij het contact .met bezoekers uit het bedrijfsleven artsen, personeelchefs, sociale werkers - bleek grote behoefte te bestaan aan voorlichting door de staf van het herstellimgsoord. In de vorm van conferenties van een à twee weken werden cursussen georganiseerd onder leiding o.m. van een bedrijfs< socioloog (uit Harvard!) en de psychiater dr Tredgold. De schrij~er geeft thans in ,dit geestige, gemakkelijk leesbare boekje van 190 pagina's 8° de neerslag vam het in vele van dergelijke conferenties besprokene. Het boek draagt, duidelijk merkbaar, de stempel van deze afkomst: Tredgold spreekt de taal van de man uit het bedrijf, haalt zijn voorbeelden uit de praktijk van de werkplaats en - grote uitzondering, helaas, onder de vele boeken over bedrijfspsychologie geeft concrete raad, waarmee de gewone leek zich helpen kan. Zo geeft hij, behalve beginselen van psychologie, psychiatrie en sociologie (die men zich, zij het met meer moeite, ook elders 'e igen kan maken), een syst'eem van psychologische "E.H.B.O.", en een methode om inzicht op anderen (in het bijzonder chefs!) over te brengen, waarmee het gewonnen begrip VOOr de medemens wordt omgezet in een practische handelwijze. Een zeer stimulerend, en in dit laatste opzicht bepaald origineel boek, dat een spoedige Nederlandse vertaling verdient. H. VERSLOOT
703.
J. Diederich. - De bevolking van Zaandam. ,Een demografie op sociografische grondslag. Socio. logisdhe en Sociografische Studies II. H. E. Sten. fert-Kroese's Uitgevers Mij N.V. Leiden, 1950. De titel van .de bij ,de UitgeVlersmaa.t's chappij Stenfert-K!l'\oese verschijnend-:: stu,dies klopt tot nu toe vrijwel niet met de in deze reeks uitgegeven werken. Het eerste gepubliceerde werk had noch met sociologie noch met s'o ciografie veel te maken en was in feite slechts een eenzijdige econometrische analyse van een aantal maat. sohappelijke verschijnselen -binnen de gemeente Amersfoort. Het tweede uitgegeven werk, dat thans voor ons ligt en zioh zelf aankondigt als een "demogra·fie op sociografisohe grondslag", moge iets meer de vermoedelijke bedoeling van deze reeks naderen, in feite is dit werk slecMs beschrijvende statistiek en mist bet levendige karakter van een doorwrochte sociologische verhandeling. De schrijver is naar mijn mening aan een werkelijk sociologisch-demografische analyse niet toegekomen, is blijven steken in een beschrijving van de gebruikelijke statistische gegevens, en heeft niet gepoogd dieper te graven. Het is dan ook niet gèheel duidelijk, waarom de schrijver ov,e r de , ~vele honderden uren" spreekt, welke nodig waren om statistische gegevens bijeen te brengen. In het algemeen immers is de sohrijver niet veel verder gegaan dan het bewerken van reeds bestaande gegevens het opnemen van het bevolkingsregister iIi 1940 en het hOli den van enkele enquêtes. Waarom heeft de schrijver niet meer aandacht gehad voor de sociale en religieuze differentiatie van de versohillende demografische aspecten binnen dit gebied? Een analyse bijv. van de geboortecijfers naar inko mensklassen en socia'l e la.gen wa·re van grote waarde geweest Had de .schrijver hieraan de nodige aandacht besteed, dan zou het wel'\k betekenis 'hebben kunnen krijgen door een sociologische verdieping, welke men er thans in mist. Dit werk kwam als manuscript in de jaren 1940/'41 gereed; in 1948 werden er enkele veranderingen aan toegevoegd. "Hierdoor onderging het manuscript evenwel geen prwcipiële veranderingen." Ik weet niet of het zo gelukkig is geweest, dat de schrijver zich gehaast heeft dit manuscript, dat van 1940/'41 dateert, uit te geven voordat hij met behulp van meer recenty gegevens zijn studie beeft kunnen bijwerken. Thans is deze regionale studie reedS! verouderd op het moment van verschijning. Op regionale .studies drukt toch reeds het odium, dat zij spoedig verouderen, hetgeen een waarschU\ving moet zijn, zoveel mogelijk ,het gebruik van materiaal van oudere datum te vermijden. Deze studie zou aan waarde hebben gewonnen, indien de s'o hrijver had kunnen wachten tot hij de besohikking had over de gegevens der voJkstelling 1947 en de ~oop van de bevolking van de jaren nà 1940. In het laatste hoofdstuk geeft de schrijver een prognose v'a n de bevolkingsaanwas. Hij is hier weinig critisch te werk gegaan en beeft ·o.m. onvoldoende rekening gehouden met de tendenzen tot verandering van de bevolkings_ en industriespreiding in ons land. Zo had hij naar mijn mening ook dienen na te gaan de grootte van de uitbreiding van het aanltal "productieven" in de volgende decennia, om vervolgens te analyseren, welke de mogelijkiheden zijn om hiervoor werkgelegenheid te creëren. Op deze wijze zou -het mogelijk zijn geweest de demografische pr·o gnose te confron' teren met de economische mogelijkheden. Voor een eerste oriëntering in het gebruik van regionaal-demografiSIChe gegevens is deze studie aan 't e bevelen. Wie zich echter wenst te verdiepen, in de sociologische grondslagen van de demografische verschijnselen, zal e·v enwel andere studies dienen te raadp)'egen. Da- W. STE'IGENGA
704