TEKST EN FOTO’S: MARK SEBILLE
/HIMALAYA, 33 JAAR GELEDEN EN NU Een dubbelgesprek met Eddy Abts en Sofie Lenaerts In 1982 ging voor het eerst een Belgische expeditie naar de Himalaya. Er was in die tijd geen internet en geen satelliettelefoon, om maar meteen twee opvallende verschillen met vandaag te vermelden. Wat is er in 33 jaar nòg allemaal veranderd in het expeditielandschap? We vragen het aan de leiders van respectievelijk de eerste en de – voorlopig – laatste Belgische expeditie. Eddy Abts leidde in 1982 de ‘Belgian Dhaulagiri 1 Expedition’. Sofie Lenaerts keerde zopas terug met de ‘Belgian Makalu 2015 Expedition’. De eerste is succesvol thuisgekomen, de andere werd door de noodlottige gebeurtenissen in Nepal een halt toe geroepen. Maar ook zij zijn voltallig en met opgeheven hoofd kunnen terugkeren. De confrontatie van twee generaties.
48
Twee generaties Himalaya-klimmen
bergbeklimmen
2015....1982 KBF: Was het moeilijk om jullie project van de grond te krijgen? Eddy Abts: “Het was voor ons in 1982 niet evident omdat alpinisme een onbekende materie was voor de bedrijven waar wij sponsoring zochten. We dachten dat wij het moeilijk hadden omdat we de eersten waren die zo’n grote expeditie wilden opzetten. We waren er van overtuigd dat het voor diegenen die na ons kwamen gemakkelijker zou worden.” Sofie Lenaerts: “Jullie hebben nog sponsoring kùnnen krijgen! Vandaag, met alle crisissen die we gehad hebben... Je moet al een superkampioen zijn om nog geld te vinden.” Eddy: “Ik denk dat de echte problematiek elders zit. In de eerste plaats moet je er al vroeg aan beginnen en uw geloofwaardigheid geleidelijk opbouwen. Ik ben begonnen als klimmer en ben dan gestart met klimlessen voor de Universiteit van Gent. Vervolgens organiseerde ik met Bloso de cursussen hulpmonitor en monitor. Zo kon ik, onder de koepel van Bloso, de drie alpenverenigingen samenbrengen. Ik kon tegenover de kandidaat-sponsors spreken als ‘technisch directeur bergbeklimmen’ van Bloso. Zo zijn de expedities in Peru en Bolivia tot stand gekomen (1976 en ‘78 Huascaran, 1979 Ancohuma) waar zowel leden van VBV (Vlaamse Bergsport Vereniging, nvdr.) als BAC (Belgische Alpen Club, nvdr.) bij betrokken waren en dat heeft opnieuw wat bekendheid gegeven aan het Belgisch alpinisme.” KBF: Die Andesexpedities hebben relatief weinig media-aandacht gekregen in vergelijking met de Dhaulagiri-expeditie. In ieder café waar in 1982 Palm geschonken werd, lagen bierviltjes met de Dhaulagiri op. Was de Himalaya dan meer geld waard voor de sponsors? Eddy: “Zeker! De bedoeling was om niet gewoon geld te vragen, maar een product aan te bieden dat hen interesseert en waar ze geld voor over hadden. We hadden daarvoor een vzw opgericht
zodat we over een structuur beschikten om contracten af te sluiten. Ook hadden we een overeenkomst met een krant en met de openbare omroep zodat we de kandidaat sponsors konden garanderen dat ze voor een breed publiek visibiliteit kregen. Toch zijn we vaak op de cynische opmerking gebotst: ‘wij willen zelf ook wel op vakantie gaan in de bergen dus waarom moeten wij jullie daar voor betalen?’ Gemakkelijk was het niet, maar we zijn er toch in gelukt om een budget samen te brengen om alle kosten te dekken.”
“Ik vind de commercialisering een spijtige evolutie want ze gaat voorbij aan heel het concept waar klimmen eigenlijk om gaat en dat is veel meer dan een top halen...”
49
Sofie: “Dus dat was een expeditie waar voor iedereen alles betaald was? Ik heb mijn spaarboekje moeten plunderen en nu moet ik opnieuw twee jaar sparen om mijn volgende expeditie te kunnen financieren… De tijd van grote sponsoring lijkt me toch voorbij.” Eddy: “Wij hadden bijvoorbeeld één miljoen frank (25 000 euro, nvdr.) gekregen van de Generale Bank, dat was voor die bank maar een klein sponsoring bedrag in vergelijking met andere sporten… maar een belangrijke voorwaarde was dat er door de expeditie een 16mm film zou worden gemaakt die nadien in het voordrachtcircuit zou worden getoond. Onder meer een aantal voorstellingen die de bank zelf zou organiseren voor haar doelgroepen. En de kosten voor die film heeft de expeditie ook moeten dragen hé. Die bank wist héél goed dat hun investering zou renderen.”
KBF: Alain Hubert en Dixie Dansercoer bewijzen met hun projecten dat het ook vandaag nog mogelijk is om dure expedities te laten sponsoren, maar zij hebben hun product telkens héél goed verpakt voor kandidaat sponsors, onder meer door hen er in te betrekken en door het internationale uitstraling te geven. Eddy: “Wij hebben ooit nog getracht om samen met de Nederlanders een grote internationale expeditie op te zetten. Zij wilden al in 1980 naar de Annapurna maar we hebben snel ingezien dat het nog moeilijker zou zijn om met de Nederlanders iets te organiseren en de sponsoring over twee landen te moeten spreiden. Idem met de Walen, het was van meet af aan beter voor onze sponsoring om met uitsluitend Vlamingen te gaan. Omdat het de noorderburen in ‘80 gelukt was op de Annapurna, hebben wij toen beslist om ons op de Dhaulagiri te focussen. De keuze viel op de Dhaulagiri omdat die, van de ‘lagere’ achtduizenders, technisch de moeilijkste berg was, maar zeker doenbaar voor ons.” Sofie: “Ikzelf en een medeklimmer hebben ook wel een behoorlijke som geldsponsoring gekregen van een organisatie en daar waren natuurlijk ook voorwaarden aan verbonden. Zo gingen onze sponsors zelf mee op reis, ze deden de trekking mee tot het basiskamp en vlogen met de helikopter terug naar Kathmandu. Zij werden door ons voorzien van kledij en materiaal, kregen persoonlijke begeleiding en training, en deden inspannings- en hoogtegewenningstesten. Achteraf kregen ze een aandenken en we gaven hen een presentatie. De andere vier klimmers vonden ook wel geldsponsoring maar dat ging om kleinere bedragen.” KBF: Jullie hadden toch specifieke materiaalsponsors? Sofie: “We wisten uit onze ervaringen bij de vorige expeditie naar de Gasherbrum dat het zoeken naar een globale sponsor heel moeilijk was. Daarom kozen we er voor dat ieder zijn persoonlijke sponsors mocht zoeken. Als we een gemeenschappelijke sponsor zouden vinden, zo veel te beter. Zo ben ik zelf volledig gesponsord geweest door Berghaus, dus alles wat ik nodig had van materiaal binnen hun gamma kon ik krijgen.”
50
“toch zijn we bij sponsors vaak op de cynische opmerking gebotst: ‘wij willen zelf ook wel op vakantie gaan in de bergen dus waarom moeten wij jullie daar voor betalen...”
KBF: Hoe verliep de aanvraag van de ‘permit’? Eddy: “Dat is een lang verhaal. We hebben eerst geprobeerd via ons koningshuis. In Kathmandu was er geen Belgische Ambassade terwijl de koninklijke families van Nepal en België goed bevriend waren. Maar uiteindelijk werden we toch verwezen naar het ‘Ministry of Tourism’ in Kathmandu waarnaar we een officieel schrijven hebben gericht met de aanbevelingsbrief van het koningshuis er bij. Je denkt dan dat je een perfect en volledig dossier hebt, maar een poos later blijkt dat daarginds niemand van iets wist en zo heeft dat nog eens een jaar aangesleept.”
Basiskamp Dhaulagiri anno 1982
Sofie: “Nu vind je alles via internet. Er zijn meerdere agentschappen in Nepal die bijna alle achtduizenders kunnen organiseren. Die werken ook samen, schuiven klanten door naar mekaar en werken met commissies. Maar dit maakt het toch mogelijk om prijzen met elkaar te kunnen vergelijken. Maar, niet enkel de prijs is belangrijk, ook goede referenties zijn doorslaggevend. We hebben naar enkele agentschappen een mail gestuurd en een offerte gevraagd. Dat liep constant via e-mailverkeer zodat we al na korte tijd een precies bedrag kenden per persoon. Dan moesten we nog beslissen in welke periode we zouden gaan en dan konden we ermee naar buiten komen. Dus die agentschappen doen het papierwerk voor u. Ik werd wel op het ministerie uitgenodigd om mijn permit persoonlijk in ontvangst te nemen. Daar bleek dan dat er bovenaan op dat document ‘Belgian Makalu Expedition’ stond, maar dat er vervolgens naast onze zes namen ook nog vijftien andere namen vermeld stonden. Het agentschap gebruikte, om haar kosten te drukken, onze aanvraag om verschillende expedities met dezelfde ‘permit’ te laten klimmen. De prijs bleef voor ons dezelfde, alleen optimaliseren zij hun winst door niet voor elke afzonderlijke groep een ‘permit’ te moeten betalen.”
maken. Er moet wel worden bij gezegd dat de klanten veel meer krijgen in dat pakket en bij sommige agentschappen krijgen ze alles voor u gedaan, als er maar genoeg geld op tafel komt. Op de Gasherbrum zag ik Chinezen die twee sherpa’s per man hadden. Waar ben je dan nog mee bezig? Ik vind dat een spijtige evolutie want ze gaan voorbij aan heel het concept waar klimmen eigenlijk om gaat en dat is veel meer dan een top halen.” Eddy: “Ik heb ooit eens zo’n commercieel pakket gezien voor de Everest en daarop kon je aanvinken wat je allemaal nodig had, tot de details van je uitrusting, welke maat van schoenen enzovoort.” Sofie: “Wij hebben bewust gewerkt met een volledig Nepalese organisatie. Begrijp me overigens niet verkeerd, het is niet omdat veel praktische zaken door het agentschap worden geregeld dat we zelf geen organisatorische beslommeringen meer hadden, integendeel. De immense voorbereidende studie heb ik vooral met mijn medeorganisator Jean-Luc Fohal gedaan. En met het agentschap waren er ter plekke ook nog spanningen, want niet alles was zo perfect geregeld. We hebben naderhand feedback gegeven aan het agentschap die oor hadden voor onze klachten. Afwachten of het nu zoden aan de dijk brengt…”
“Wij hebben bewust gewerkt met een volledig Nepalese organisatie...” KBF: Is de permit momenteel veel duurder dan vroeger? Sofie: “Ik zou niet weten hoeveel die precies kost omdat dat in het totale pakket van de organisatie vervat zit.” Eddy: “In 1982 was dat 24.000 frank (600 euro, nvdr.), maar dat zal nu wel een veelvoud zijn.” KBF: Hoe zat het met de verzekering van zo een onderneming? KBF: Hoeveel tijd is er dan verlopen tussen de eerste aanvraag en de uiteindelijke ‘permit’? Sofie: “Zo’n anderhalf jaar tot de dag dat we van hier vertrokken zijn.” Eddy: “Dat was bij ons ruim dubbel zo lang.” KBF: De aanvraag gaat dus nu vlotter omdat het een gewoon handelsproduct is geworden? Sofie: “Ja, ik zie dit inderdaad verder evolueren volgens een commercieel model. Het expeditie-landschap wordt gecontroleerd door die enkele agentschappen, die richten zich tot enerzijds klimmers en anderzijds ‘klanten’. De klimmers zijn ambitieus, willen zo zelfstandig mogelijk klimmen, zijn dus veeleisender maar hebben weinig geld. De klanten zijn volgzamer, hebben meer geld en zijn op alle vlakken minder veeleisend. De agentschappen beslissen of ze met hun klanten verder gaan of terugkeren, terwijl de zelfstandige klimmers toch nog zelf keuzes kunnen
Sofie: “Er zijn vandaag weinig maatschappijen die nog willen verzekeren boven de zesduizend meter, dus is uw keuze al beperkt. Nepal eist dat de verzekering zou dekken tot 15.000 dollar per persoon. Er zijn veel verzekeringen die daar niet aan komen. Dat wil dus zeggen dat je twee polissen moet nemen om aan dat bedrag te geraken. Maar het is een voorwaarde. Je moet die polissen overdragen aan het agentschap zodat ze kunnen checken of je volledig gedekt bent. De verzekering van de sherpa’s is meegerekend in het totale pakket. Die premies zijn sinds dit jaar behoorlijk gestegen na het fameuze lawineongeval (op de Everest, nvdr.) vorig jaar.” Eddy: “Wij moesten de sherpa’s zelf verzekeren en Nepalese werkcontracten afsluiten voor alle dragers en sherpa’s. Het was door hun ministerie exact bepaald wat respectievelijk de dragers en de sherpa’s moesten krijgen en dat ging zelfs tot de testamenten en de bestemming van het geld in geval van overlijden. Reden genoeg voor ons om twee dokters mee te nemen.”
51
KBF: Was er voor jullie een verplichting om een arts mee te nemen? Eddy: “Als wij op de berg een medisch probleem hadden, konden we niet even met een gsm bellen om hulp, dus hadden we een chirurg en een anesthesist mee die in het basiskamp konden reanimeren of opereren indien nodig. Dat was geen overbodige luxe.” Sofie: “Inderdaad, op die punten zijn de expedities nu veel veiliger dan vroeger. De helikopters kunnen nu al tot bijna 7000 meter vliegen en ze kunnen opgeroepen worden met een satelliettelefoon. Het agentschap zorgt ook voor een tent met de belangrijkste medische voorzieningen.” Eddy: “Er was in ’82 zelfs in heel Nepal nog geen helikopter die tot 6000 meter kon vliegen om iemand te evacueren. Iets onder de noordoost col van de Dhaulagiri ligt nog altijd een vliegtuigwrak dat in 1960 voor een Zwitserse expeditie goederen moest droppen...”
dezelfde stijl zoals we dat in Peru hadden gedaan. Dat we dragers nodig hadden om in het basiskamp te geraken was me duidelijk, maar we wisten toen nog niet dat we ook voor de volledige logistiek moesten instaan, tot in de kleinste details, zoals voor kleding, eten voor honderd dagen en medische verzorging. (…) Wij hadden in 1982 een aanloop naar het Dhaulagiri-basiskamp die drie weken duurde. We reden met twee grote trucks van Kathmandu naar Pokhara en dan vertrok een karavaan van 202 personen te voet in de richting van de Kali Gandaki en de Myagdi Khola. Daarvan waren er 180 dragers, 4 sherpa’s, 8 klimmers, 2 begeleiders, 2 artsen, 3 mailrunners, een Nepalese kok en een “Liaison Officer”. Ook was er een jonge Lama die de sherpa’s er bij wilden om onderweg en in het basiskamp te bidden voor een goed verloop. Het heeft blijkbaar nog geholpen ook… Eigenlijk was die aanloop misschien nog het mooiste stuk van de expeditie. In elk dorp waren we een bezienswaardigheid en hielden onze dokters consultaties. Dat gaf zowel hilarische toestanden als beklijvende confrontaties. Je beseft dan pas hoe ongezond die mensen leven. Trouwens, we waren verplicht om onderweg alle noodzakelijke medische bijstand te verlenen in de dorpen waar we door trokken.”
KBF: Hoe waren jullie gedocumenteerd over jullie berg? Eddy: “We hadden wel wat foto’s en vage kaarten, meer niet. Eén van onze klimmers had uitgebreid opzoekingswerk verricht over alle eerdere beklimmingen, maar kaarten waren er amper. Naar het schijnt bestaan er wel nauwkeurige kaarten, die ooit nog door de Engelsen werden gemaakt, maar daar kon enkel het leger over beschikken.”
Sofie: “Wij hebben daarover aan onze teamleden duidelijke limieten gesteld. We hebben vooreerst gesteld dat de verhouding 1 op 2 is, dus drie sherpa’s voor zes klimmers. Ik had op de Gasherbrum zo’n internationale commerciële expeditie bezig gezien en dat is om u een kriek te lachen.
Sofie: “Die kaarten vormen ook vandaag nog een probleem. Ik ben via het internet kaarten aan het verzamelen, maar elke kaart zegt iets anders. De passen hebben andere hoogtes, ze liggen op andere plaatsen, de kampplaatsen liggen op andere plekken…” KBF: Waar zie je nog grote verschillen met vroeger? Sofie: “Ik zag onlangs een filmpje waarin een panel met onder meer Reinhold Messner daarover discussieerde. Als je die mannen hoort praten over vroeger en je vergelijkt dat met nu… (schudt het hoofd). Wij zitten in een periode van, wàt je ook doet, er is niks nieuws meer aan. Tenzij je in de Himalaya aan speed-climbing begint te doen, zoals Ueli Steck, of extreem moeilijke routes gaat beklimmen, maar dat is niet aan iedereen gegeven.”
52
Eddy: “Denk je niet dat je, indien je op een planmatige en gestructureerde manier naar sponsoring gaat zoeken, dat die nog altijd te vinden is? Je ziet nu toch ook niet minder reclame dan voor de crisis?” Sofie: “We hebben op alle manieren geprobeerd. Voor de gehele expeditie hebben we wèl wat geld gekregen van de KBF en er is belangrijke materiele steun gekomen van De Berghut en van Turkish Airlines. Maar gewoon geld krijgen om de vlag van je sponsor op de top te zetten, dat is vandaag niet meer van toepassing.” KBF: In vergelijking met Eddy’s expeditie waren jullie maar een heel klein team? Sofie: “Ja, en het volgende team zal nog kleiner zijn.” (lacht). Eddy: “Wij dachten vooraf dat we daar gingen kunnen klimmen in
Basiskamp Makalu anno 2015
Hoewel, het is eerder zielig, want dat zijn vaak mensen die op die berg niks te zoeken hebben. Als de sherpa’s uw ‘cramponnekes’ nog moeten komen vast maken, dan is het er voor mij over. De sherpa’s zijn er om de kampen op te bouwen en de touwen te bevestigen, en that’s it. Niet dat ze ook nog uw rugzak gaan dragen.” KBF: Je hoort vaak dat een expeditie banden smeedt die voor altijd standhouden maar daarnaast ook banden voor altijd verbreekt. Eddy: “Ja, en vaak zonder grijze zone daartussen. Hoewel, met sommigen zijn de wegen nadien gewoon uiteen gegaan zonder dat er ooit woorden zijn geweest.” Sofie: “Je leert je mensen kennen hé, positief en negatief. Een expeditie brengt alle kleine kantjes aan de oppervlakte. Maar aan de andere kant zie je soms ook net het goede boven komen. Ik heb al iedereen zien blèten op een expeditie. Zegt er iemand dat mannen niet wenen? Vergeet het. De emoties lopen zo hoog op omdat je geconfronteerd wordt met allerhande twijfels over anderen, over uzelf, over het weer, de omstandigheden… Fysisch op de grens zitten, niet meer kunnen slapen of eten van vermoeidheid of stress… En de combinatie van dat alles is bij momenten zo destructief. En toch heb ik er ook vrienden voor het leven gevonden.”
Eddy: “Ik ben na de expeditie in een serieuze depressie terecht gekomen. En ik kan het nog altijd niet helemaal opzij zetten, er zijn dingen gebeurd die te hard aan mij hebben gevreten. Gelukkig heb ik er ook een paar vrienden voor het leven aan over gehouden. Tranen gelaten, neen, op het niveau van het klimmen zelfs goede herinneringen. Maar de morele druk en het gebrek aan vertrouwen in de anderen voel ik nog steeds.” Sofie: “Ik heb die dingen wèl van mij afgeschoven Eddy, want je moet verder met uw leven hé. In het Boeddhisme zeggen ze: als je teleurgesteld bent in mensen dan is dat omdat je denkt vanuit uw eigen verwachtingen. Als je geen verwachtingen hebt, kun je ook niet teleurgesteld worden. Alpinisten zijn sterke karakters, als je die dan samen zet, is het bijna onvermijdelijk dat er vonken van komen.”
“Ik heb al iedereen zien blèten op een expeditie. Zegt er iemand dat mannen niet wenen? Vergeet het...”
KBF: Is de Himalayan Trust en Ms Elizabeth Hawley nog actief? Eddy: “Ze is zelfs lid van de King Albert I Memorial Foundation geworden en een top in het Dhaulagirimassief draagt sinds 2008 haar naam “Pic Hawley 6182 meter”. Sofie: “We zijn haar niet gaan opzoeken, maar zij houdt nog altijd alle “facts” bij over elke expeditie. Wie is op welke top geweest, langs welke route en in welke stijl enzovoort. Er is overigens al een film over haar gemaakt. Wat ook nooit zal veranderen zijn de “verhalen” hé. Er wordt nu zowel als vroeger nog gesjoemeld met prestaties. Zo waren er dit jaar klimmers op de Annapurna die uitzonderlijk vroeg getopt hadden. Maar de twee die echt de hoofdtop hadden gehaald, zijn bij de afdaling om het leven gekomen. De andere leden waren op een voortop geweest maar probeerden het toch te laten registreren alsof ze op de hoofdtop hadden gestaan.” KBF: De onvermijdelijke slotvraag is natuurlijk of je nog naar de Himalaya zou gaan? Eddy: “Als mijn vrouw daar geen stokje had voor gestoken, dan had ik het al lang gedaan. Maar dan een expeditie op een heel andere basis, met hooguit één sherpa, enkele dragers en voor de rest enkel met vertrouwelingen.” Sofie: “Een nieuwe expeditie op poten zetten, dat zal nog wel even duren. Maar naar de Himalaya terugkeren is een zekerheid… het is de mooiste plek op aarde. Het is een zaligheid om aan zo een expeditie te kunnen deelnemen. In augustus trek ik trouwens alleen weg. Ik ga de noordzijde van de Khan Tängiri doen, een dikke zevenduizend meter, op de grens van Kazakhstan en Kyrgyzstan. Ik moet weer even weg… (diepe zucht) En vooral… ik moét mijn top hebben hé (met brede glimlach). Klimmen is nu eenmaal mijn leven…” ▲
53