NTZ december 2011 Berichten Afscheid Herman Meininger Met een internationaal congres op 25 november 2011, getiteld Quality without Inclusion?, met als sprekers in de ochtend Prof. Trevor Parmenter, Prof. Carla Vlaskamp, Dr. Hans Kröber en Prof. Herman Meininger zelf, en in de middag een keur aan workshops, gevolgd door een feestelijke receptie, nam Herman Meininger afscheid van de Vrije Universiteit als bijzonder hoogleraar aan de Willem van den Bergh-leerstoel. Wij wensen hem namens redactie en redactie-adviesraad nog vele goede jaren toe met veel inclusie. Promotie Laura van Alphen Op 18 november j.l promoveerde Laura van Alphen aan de Universteit Maastricht op haar proefschrift met als titel „Social integration of people with intellectual disabilities in neighbourhoods: Sitting on the fence‟. Dit onderzoek naar de sociale integratie van mensen met een verstandelijke beperking in woonwijken werd uitgevoerd binnen het samenwerkingsverband van het Gouverneur Kremers Centrum met de stichting Pergamijn. Promotoren waren prof. dr. L.M.G. Curfs en prof. dr. H.W. van den Borne. Co-promotor was dr. A.J.M. Dijker. In de afgelopen veertig jaar is er in Nederland veel veranderd in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, ook op het gebied van wonen. Mensen met verstandelijke beperkingen wonen steeds vaker in reguliere woonwijken. In een eerste hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de begrippen de-institutionalisatie, „community care' en sociale integratie. Vervolgens komen in een vijftal vervolghoofdstukken verschillende - ook internationaal gepubliceerde - studies aan de orde, gericht op de problematiek rond sociale integratie van mensen met een verstandelijke beperking in woonwijken. De aandacht gaat uit naar hoe buren anticiperen op een mogelijk contact: de oppositie die (aanstaande) buren uiten alvorens mensen met een verstandelijke beperking in hun straat gaan wonen, en het gebrek aan interesse voor sociale contacten met hen na de verhuizing. De onderliggende mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de verschillende sociale reacties op geanticipeerd contact met buren met een verstandelijke beperking, en de dagelijkse realiteit van interacties tussen buren met en zonder verstandelijke handicap, worden in het proefschrift in beeld gebracht. De kennis van deze mechanismen biedt aanknopingspunten voor het verbeteren van de integratie van mensen met een verstandelijke beperking in woonwijken. Gz-psychologencongres Ter gelegenheid van het verschijnen van het ‘Handboek voor Gz-psychologen’ (zie voor een bespreking elders in dit nummer) organiseerde Cure & Care Development op 8 september 2011 in Maarssen het symposium ‘Gz-psycholoog: spil in een veranderende Gezondheidszorg’. Tijdens dit symposium stond de profilering van de Gz-psycholoog in een sterk in beweging zijnde gezondheidszorg centraal. De Gz-psycholoog is duidelijk een van de successen van de invoering van de wet-BIG in 1996. Met ruim 12.500 geregistreerde Gzpsychologen is zij een beroepsgroep van betekenis, die haar bijdrage levert aan ontwikkelingen in verschillende sectoren van de gezondheidszorg. Allereerst overhandigde de dagvoorzitter, Prof. dr. C.A.L. Hoogduin, het eerste exemplaar van het monumentale boek van 652 pagina‟s aan zijn mederedactielid Marc Verbraak. Prof.dr. Giel Hutschemaekers sprak daarna over Wetenschappelijk onderzoek. Hij maakte een onderscheid tussen twee oertypen: de „clinical scientist‟ en de „reflective practitioner‟ en wees daarbij op vier kennisbronnen: professionele setting, experimentele setting
(laboratorium), klinische setting (praktijk) en gecontroleerde setting, die vooral in combinatie met elkaar vernieuwende kennis opleveren. In de figuur van de scientist-practioner komt dit alles bij elkaar. Dr. E. Vedel sprak vervolgens over Evidence-based Gezondheidszorg. Zij ging in op het beoordelen van nieuwe evidentie en de effecten van specifieke en nonspecifieke factoren bij een behandeling. Prof.dr. Marc Verbraak sprak over Competenties van de Gz-psycholoog. Hij startte met een beschouwing over de BIG en keek daarbij naar het werk van de gzpsycholoog in de verschillende werkvelden en de ontwikkelingen die zich daar voordeden. Daarna ging hij met enkele voorbeelden in op het competentieprofiel (CanMeds) en filosofeerde over diverse ontwikkelingen in de volgende 12 ½ jaar. Vervolgens hielden vier auteurs, te weten Prof.dr. P. Muris (Jeugdzorg), Prof.dr. S. Visser (Ambulante GGz), Dr. P. Soons (Medische psychologie) en Drs. H. Lasschuijt (Arbo), een korte inleiding over de essentie van hun bijdrage in het handboek (zie de verschillende hoofdstukken in het handboek). Drs. Peter van Drunen besloot de ochtend met een inleiding over De toekomst van de Gzpsycholoog. Hij begon met een stukje historie, beschreef het „beroepsgebouw‟ van psychologen in de gezondheidszorg, gaf een evaluatie van het heden en een visie op de toekomst (groeimarkt), gaf enkele cijfers en een beschouwing m.b.t. de BIG (en BIG-lozen), blikte daarbij ook vooruit (capaciteitsplanning) en rondde af met een reflectie op de organisatie van de beroepsgroep. ‟s Middags kon een keuze gemaakt worden uit de volgende workshops: 1) Forensische psychologie (Mw. dr. H.A. Scholing). Zij begon over de implicaties van een verplichte aanmelding voor behandeling vanwege een delict i.p.v. een psychisch probleem en de rol van het systeem om de cliënt heen (van slachtoffer tot toezichthouders), over het belang van een doorlopende risico-taxatie en wat een effectieve behandeling inhoudt. 2) Kortdurende Psychologische interventies (Drs. P.B.M. Rijnders). Hij ging in op de verhouding generalist – specialist bij behandeling (de verschillende kenmerken en werkwijzen), mede gelet op de aard van de klachten. Na bespreking van een pathologie-model (O x P = K) schetste hij aan de hand van een voorbeeld de verschillende posities die een cliënt kon innemen en benoemde acht verschillende stappen (en bijbehorende technieken) tijdens een behandeling: via gezamenlijke probleemdefinitie middels gedragsverandering tot consolidatie. 3) De Verslavingszorgpsycholoog (Prof. dr. G.M. Schippers). Allereerst schetste hij de verschillende ontwikkelingen in de achterliggende jaren en de rol van de psycholoog daarbij. Er is steeds meer sprake van wetenschappelijke onderbouwing (o.a. dank zij de rol van de gedragstherapie); verslaving is deels aangeleerd gedrag. Hij gaf een overzicht van wat wel of niet werkt in de aanpak van verslaving. Tot slot ging hij in op de profielopleiding verslavingspsycholoog en de diverse modules van het curriculum. 4) Dr. C.W. Korrelboom gaf een uiteenzetting over de methode COMET (Competitive Memory Training) voor behandeling van lage zelfwaardering. Na bespreking van het begrip lage zelfwaardering ging hij uitgebreid in op de methode, hoe die werkt en hoe je als therapeut die uitvoert, ook gaf hij aan wanneer je COMET kunt toepassen en wat de verschillende valkuilen zijn. Videovoorbeelden gaven de nodige verheldering. Hoewel optimistisch over de methode, zei hij tot slot dat nog verder onderzoek nodig is. 5) Leren participeren met stoornissen (Drs. P.H. Vrancken). Begonnen werd met een uitgebreide bespreking van de geschiedenis van de revalidatiepsychologie en hoe het profiel van een revalidatiepsycholoog zich ontwikkelde. Het begrip revalidatie werd toegelicht (het ICF-model) en de verschillende stromingen in het veld kwamen aan de orde. Afgerond werd met enige cijfers en een overzicht van de verschillende taken in het eigen werkveld, geadstrueerd met een casus.
Alles bij elkaar een boeiend congres waarin op een compacte wijze heel veel aan de orde kwam, waarvan dit verslag slechts een summiere samenvatting geeft. Een belangrijk markeringspunt van een veelzijdig beroep dat sterk in ontwikkeling is. RG Opening Rett expertisecentrum uniek voor Nederland Op 24 september 2011 werd het Rett expertise centrum voor hersenstamonderzoek in het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC) officieel geopend. Hiermee gaat een lang gekoesterde wens voor ouders van kinderen met het Rett syndroom in vervulling. Het betreft hier een initiatief van het Gouverneur Kremers Centrum van het MUMC. De realisatie kwam tot stand in nauwe samenspraak met de stichting Terre en de ouders van kinderen met Rett syndroom, verenigd in de Nederlandse Rett Syndroom Vereniging. Het Rett syndroom is een ernstige ontwikkelingsstoornis van het zenuwstelsel. In 1999 werd ontdekt dat mutaties in het MECP2-gen de oorzaak zijn van het Rett syndroom. Het MECP2-gen ligt op de lange arm van het X-chromosoom (Xq28) en codeert voor het methyl-CpG-bindend proteïne 2, ook wel het MeCP2-eiwit genoemd. Het eiwit MeCP2 speelt een grote rol bij de ontwikkeling en het functioneren van het zenuwstelsel. De hersenstam van meisjes en vrouwen met het Rett syndroom (het syndroom komt vooral bij meisjes voor) functioneert op een immatuur niveau. De controle op de autonome functies, zoals hartritme, bloeddruk, ademhaling en aansturing van veel organen is daarmee vaak ernstig verstoord. Problemen met bijvoorbeeld ademhalen, slikken en het reguleren van hartslag en bloeddruk komen veelvuldig voor. Meisjes en vrouwen met het Rett syndroom kunnen niet of nauwelijks praten, hebben moeite met het gebruik van hun handen en veel meisjes kunnen op den duur niet lopen zonder hulp. Voorheen moesten ouders met hun dochter naar Zweden voor onderzoek. Deze financieel en fysiek belastende reis is nu niet meer nodig, aangezien de expertise en de registratie apparatuur voor diagnostisch hersenstamonderzoek bij meisjes en vrouwen met het Rett syndroom nu ook in Maastricht aanwezig zijn. De meisjes en vrouwen worden gedurende een tweetal dagen en nachten intensief geobserveerd in het Rett centrum. Door middel van de speciaal ontwikkelde registratie apparatuur worden de hersenstamfuncties in “real time” gemeten. Het accent ligt daarbij op autonome processen zoals ademhaling, bloeddruk en hartslag. Deze worden in onderlinge samenhang en in relatie tot tal van andere variabelen bestudeerd. Zo wordt in samenwerking met de afdeling Erfelijke Metabole Ziekten en de Metabolic Health Research Unit van de Universiteit Maastricht de samenhang onderzocht met het energiemetabolisme. Meisjes en vrouwen met het Rett syndroom lijden ondanks hun goede eetlust vaak aan een milde tot ernstige mate van ondervoeding. Het onderliggend mechanisme van deze slechte voedingstoestand is nog steeds onduidelijk. Door de metingen met de nieuwe apparatuur is het goed mogelijk de verschillende ademhalingspatronen bij meisjes en vrouwen met het Rett syndroom te onderscheiden. Zo zijn er „apneustic breathers‟ (verlate en inadequate uitademing), „feeble breathers‟ (oppervlakkige ademhaling) en „forceful breathers‟ (een diepere ademhaling met een al dan niet verstoord ritme). De verschillende ademtypes hebben uiteenlopende effecten op o.a. de zuurstof en kooldioxide concentraties in het bloed en hiermede op de zuurgraad van het bloed. Veranderingen in zuurgraad kunnen nu in relatie tot bijvoorbeeld de energiebalans worden onderzocht. Op basis van de metingen in het Rett centrum kunnen de oorzaken van de problemen nauwkeurig in kaart gebracht worden. Dit maakt het mogelijk een behandeling te ontwikkelen die is afgestemd op de specifieke situaties van de meisjes en vrouwen. Door het gebruik van
bijvoorbeeld een ademhalingsmasker of medicijnen kan hun kwaliteit van leven drastisch verbeterd worden. Voor een goede behandeling en begeleiding van meisjes en vrouwen met het Rett syndroom zijn multicentre studies zoals die nu in het Rett expertise centrum van het Maastricht Universitair Medisch Centrum vorm krijgen van groot belang. WB SumID-Q: Meten is weten! Op 23 september 2011 vond in Nijmegen de lancering plaats van een vragenlijst over middelengebruik bij mensen met een lichte verstandelijke beperking (LVB). Mensen met LVB zijn mensen met een beperking in de intellectuele capaciteiten (IQ: 50 – 70) en problemen in het adaptieve vermogen, tot uiting komend in verminderde communicatieve, sociale en praktische vaardigheden. Het is bekend dat bestaande vragenlijsten, (screenings)instrumenten en behandelmodules niet altijd geschikt zijn voor deze doelgroep. Gevolg is dat deze instrumenten en behandelmodules moeten worden aangepast, rekening houdend met de specifieke kenmerken, kwaliteiten en beperkingen van mensen met LVG. Onder leiding van Joanneke van der Nagel en Marion Kiewik is daarom in 2009 een onderzoeksproject gestart gericht op het in kaart brengen van verslavingsproblematiek bij en het ontwikkelen van geschikte interventies voor deze doelgroep. Het resultaat van dit onderzoek: de Substance Use and Misuse in Intellectual Disability Questionnaire (SumID-Q). In het ochtendprogramma wordt de achtergrond van het onderzoeksproject geschetst. Robert Didden vertelt dat verslavingsproblematiek bij mensen met LVB wel degelijk bestaat en zelfs een veelvoorkomend probleem is. Buitenlands onderzoek laat zien dat het middelengebruik onder deze groep mensen sterk lijkt op dat van de algemene bevolking. De kans op verslavingsproblematiek is echter relatief groot en bovendien lopen mensen met LVB een hoger risico op lichamelijke, psychische en sociale problemen als gevolg van het middelengebruik. Dit maakt dat het tijdig signaleren van verslavingsproblematiek en het bespreekbaar maken van gebruik van groot belang is. Zowel het signaleren als het bespreekbaar maken wordt echter bemoeilijkt. Anne Levien Thijs vertelt dat signalen voor gebruik wel bestaan – denk bijvoorbeeld aan veranderingen binnen de vriendengroep of het uitgavenpatroon – maar dat deze signalen per persoon kunnen verschillen en bovendien niet altijd duidelijk zijn. Daar komt bij dat deze doelgroep pas enkele jaren geleden voor het voetlicht is gekomen en daardoor de kennis en vaardigheden in zowel de verstandelijk gehandicaptenzorg als de verslavingzorg tekort schieten. Zo geeft dagvoorzitter Cor de Jong aan dat in een enquête 92% van de deelnemers van deze bijeenkomst heeft aangegeven behoefte te hebben aan meer kennis, vaardigheden en beleid op dit gebied. “Middelengebruik bespreekbaar maken”, zo zegt ook Marion Kiewik, roept daarom een scala aan vragen op: Hoe maak je middelengebruik bespreekbaar? Waar moet je in zo‟n gesprek op letten? Wat moet je wel of juist niet doen? De SumID-Q biedt uitkomst. Joanneke van der Nagel legt in haar presentatie uit dat de SumIDQ naast een vragenlijst of meettechniek ook een methode is om in gesprek te gaan over middelengebruik. Het biedt handvatten hoe een dergelijk gesprek op een gestructureerde, gestandaardiseerde manier kan verlopen. Voordeel is bovendien dat de methodiek aansluit bij specifieke kenmerken van de LVB-doelgroep. Zo sluit het aan bij het niveau en de termen van de cliënt. Ook de opbouw is anders dan bij al bestaande vragenlijsten. De SumID-Q begint met vragen over kennis en attitude ten opzichte van middelengebruik en komt daarna pas bij de vragen over het daadwerkelijk gebruik van middelen. Een unieke aanpak die de cliënt niet alleen op zijn of haar gemak stelt, maar bovendien de risicofactoren in kaart brengt. De dag zou uiteraard niet compleet zijn zonder de deelnemers kennis te laten maken met het afnemen van de vragenlijst. Na de lunch kregen de deelnemers daarom de gelegenheid om in tweetallen, onder toeziend oog van workshopleiders, te oefenen met de SumID-Q. De reacties waren positief: een informatieve dag met voldoende ruimte voor vragen, discussie en oefenen.
Eén middag oefenen is echter niet voldoende om de techniek volledig in de vingers te krijgen. Daarom zal deze succesvolle dag rond de jaarwisseling vervolg krijgen in de vorm van (regionale) terugkomdagen, waar de deelnemers de kans zullen hebben hun ervaringen met de SumID-Q uit te wisselen. Neomi van Duijvenbode, Radboud Universiteit Oprichting F-ACT Nederland Vanaf 21 juni 2011 is de oprichting van de vereniging ACT en FACT Nederland een feit! F (functie)-ACT staat voor Assertive Community Treatment. ACT en FACT zijn ontwikkeld als goede modellen voor het bieden van zorg en behandeling aan de meest kwetsbare mensen in onze samenleving. Dit betreffen diverse groepen, waaronder volwassenen met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA), volwassenen met EPA en een forensische achtergrond of verslavingsproblematiek, jeugdigen en ouderen met complexe problemen en licht verstandelijk gehandicapten. Dr. Xavier Moonen is bestuurslid van de vereniging. Het doel van F-ACT Nederland is het bevorderen en doorontwikkelen van ACT. F-ACT Nederland stimuleert dat professionals, managers, beleidsmakers, onderzoekers en verzekeraars met elkaar werken aan de beste zorg voor deze doelgroepen. Om dit te bereiken organiseert de vereniging bijeenkomsten en faciliteert bij het geven van trainingen, het verrichten van onderzoek en certificeringen, komen er nieuwsbrieven, en wordt gewerkt aan het samen opbouwen van netwerken op de moderne communicatieplatforms. Voor meer informatie kunt u terecht bij
[email protected] en op de site www.f-actnederland.nl.