Noodzakelijke onderdelen over ouderen in de opleidingen geneeskunde, verpleegkunde, verzorgende-IG en helpende zorg en welzijn
Den Haag, december 2014
1
Dit rapport is in opdracht van ZonMW geschreven door:
Geneeskunde (deel 1) Dr. David van Bodegom (Leyden Academy on Vitality and Ageing)
Verpleegkunde (deel 2) Dr. Jita Hoogerduijn (Hogeschool Utrecht en UMC Utrecht)
Verzorgende-IG en helpende zorg en welzijn (deel 3) Dr. Barth Oeseburg (Wenckebach instituut UMC Groningen)
Leiden, Utrecht, Groningen, december 2014
2
Inhoudsopgave Aanleiding
4
Doel en opzet
7
Referenties
9
Opleiding geneeskunde
Deel 1 - 1-81
Opleidingen verpleegkunde
Deel 2 - 1-36
(niveau 5 en 4)
Opleidingen verzorgende-IG en helpende zorg en welzijn (niveau 3 en 2)
3
Deel 3 - 1-31
Aanleiding Hoewel het aantal ouderen in Nederland de komende jaren fors toeneemt, hun gemiddelde leeftijd stijgt en hun zorgbehoefte groeit, blijken medische studenten en studenten in de zorg en welzijn sector nauwelijks geïnteresseerd te zijn in de zorg voor ouderen. Ook blijken Nederlandse zorg opleidingen tot nu toe geen aparte vakken in de gerontologie of geriatrie aan te bieden. Deze constateringen waren aanleiding voor het opstellen van deze notitie over noodzakelijke onderdelen over zorg en welzijn voor ouderen in de medische opleiding, de opleidingen verpleegkunde op bachelor- en mbo-niveau, en de mbo-opleidingen tot verzorgende in de individuele gezondheidszorg (IG) en helpende zorg en welzijn.
Veroudering van de bevolking en de gevolgen Op dit moment is ongeveer 16 procent van de Nederlanders 65 jaar of ouder. Van hen is 26 procent ouder dan 80 jaar. Naar verwachting zal in 2050 ongeveer 25 procent van de bevolking 65 jaar of ouder zijn en stijgt het aantal 80-plussers naar 26 procent in 2060 (1). Door de toename van medische mogelijkheden blijven veel mensen langer leven, niet zelden dankzij complexe therapieën en met een levenslange behoefte aan zorg. Met de verwachte groei van het aantal ouderen stijgt tegelijkertijd de verwachte toename van het aantal mensen met chronische aandoeningen, en daarmee de zorgvraag (2). Zo heeft de Nederlander gemiddeld zes keer per jaar contact met de huisartspraktijk, maar is dat aantal keren boven de 65 jaar verdrievoudigd (1). De zorgconsumptie van ouderen is hoger dan van jongere mensen, in 2013 had de groep 65-plussers tweemaal meer contact met specialisten en werd driemaal vaker in het ziekenhuis opgenomen. Gezien de toenemende zorgvraag van ouderen zal de zorg in bijna alle disciplines van de geneeskunde zich in toenemende mate op ouderen richten. De verbijzondering van ouderengeneeskunde is niet meer op zijn plaats, iedere toekomstige arts moet in staat zijn om ouderen te behandelen, ongeacht de gekozen specialiteit. Veel ouderen krijgen te maken met twee of meer chronische ziekten (multimorbiditeit). Dat gaat vaak samen met beperkingen in het dagelijks functioneren, verlies van zelfredzaamheid en autonomie, en een toenemende behoefte aan professionele zorg en ondersteuning (3,4). Daarnaast is de aard van de chronische ziekte zeer bepalend voor de mate waarin iemand zorgafhankelijk wordt. De groeiende groep ouderen zal steeds meer gebruik moeten maken van gezondheidszorgvoorzieningen. Nu al komt meer dan 50 procent van de bedbezetting in de
4
ziekenhuizen voor rekening van 65-plussers. In de VVT sector geldt dat meer dan 80% van de ouderen gebruik maakt van AWBZ of WMO gefinancierde zorg (CBS, statline ,2012)
Zowel ouderen als professionele deskundigen op het gebied van ouderen(zorg ) geven aan dat het huidige zorgaanbod vooral reactief ingericht is op het oplossen van acute en kortdurende bestaans- en gezondheidsproblemen. Zij geven aan dat goede zorg voor ouderen een andere, proactieve, benadering vereist vormgegeven vanuit de volgende kernwaarden (5):
zeggenschap van de oudere
voorkómen dat de situatie van de oudere verergert
samenhang tussen wonen, welzijn en zorg arrangementen, tussen formele en informele zorg, tussen eerste en tweede lijn, tussen disciplines, tussen thuis en de instelling, tussen professionals, instanties en ouderen in alle soorten en maten, en op het goede moment
het leveren van kwalitatief goede zorg, toegankelijk en kosteneffectief
Het realiseren van goede zorg voor ouderen vereist een veranderingsproces van professionals in hun denken en doen. Het gaat dan om de cultuur en de structuur en focus van de zorg (wonen, welzijn en gezondheidszorg1). Dit veranderingsproces is onlosmakelijk verbonden met bevoegde en bekwame professionele beroepsbeoefenaren. Echter, onderzoek binnen de initiële medische en verpleegkundige opleidingen en binnen de opleidingen verzorgende-IG en helpende zorg en welzijn wijzen uit dat aankomende professionals ondanks een evidente demografische transitie nog steeds niet gedegen voorbereid worden op de zorg voor ouderen (6-8). Bovendien is er meer behoefte aan experts/rolmodellen die onderwijs verzorgen binnen de opleidingen.
De opleidingen In alle settingen richt de zorg zich in toenemende mate op ouderen. De medische, verpleegkundige en de opleidingen tot verzorgende-IG en helpende zorg en welzijn zijn echter tot nu toe onvoldoende op deze ontwikkeling voorbereid. Dat geldt niet alleen in Nederland, maar wordt ook internationaal beschreven.
1
Zorginstituut Nederland. Naar nieuwe zorgberoepen. Beschikbaar via: http://www.zorginstituutnederland.nl/binaries/content/documents/zinl-www/documenten/rubrieken/beroepen-enopleidingen/1409-naar-nieuwe-zorgberoepen. Geraadpleegd op: 24-11-2014
5
Zo blijkt uit internationaal onderzoek blijkt dat het ouderengeneeskundig onderwijs voor toekomstige artsen ondermaats is (9,10). In een wereldwijd onderzoek van de WHO waarin het ouderenonderwijs in 64 landen onderzocht werd, concludeerden de auteurs dat de belangrijkste reden waarom faculteiten geen ouderenonderwijs aanboden het gebrek aan duidelijke geriatrische doelstellingen in het nationale curriculum was (11) . Het huidige medische onderwijs in Nederland is niet ingericht op de toename van het aantal ouderen. Een inventarisatie uit 2011 liet zien dat het raamplan weinig specifieke eisen stelt, het initiële ouderengeneeskundig onderwijs op de faculteiten sterk varieert, slechts twee van de acht faculteiten een verplicht coschap ouderengeneeskunde kenden en studenten in de voortgangstoetsen maar zeer beperkt werden getoetst op ouderengeneeskundige vraagstukken(7).
Studies naar de gerontologische of geriatrische inhoud van verpleegkundeopleidingen die zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten (12-14), Zweden (15) en Vlaanderen (16) laten zien dat studenten, naast een gebrek aan motivatie, ook een gebrek aan kennis over gerontologie en geriatrie hebben. In een studie uit de Verenigde Staten is gekeken naar het precieze kennisniveau van verpleegkundestudenten (17). De auteur concludeert dat de curricula uitgebreid moeten worden met gerontologische en geriatrische inhoud. Twee andere studies concluderen dat het wenselijk is om gerontologie en geriatrie als op zichzelf staande vakken in te voeren (14)5) . Ook uit een recente studie naar de opleidingen verpleegkunde in Nederland blijkt dat het kennisniveau van studenten verpleegkunde te wensen overlaat en dat studenten niet gemotiveerd zijn om voor ouderen te werken. Ook blijkt dat verpleegkundeopleidingen vergeleken met andere landen gerontologie en geriatrie minder aanbieden als op zichzelf staande vakken (6). Het lijkt dan ook wenselijk in het curriculum meer expliciet aandacht te besteden aan het onderwerp ouderen en de vakken gerontologie en geriatrie meer als op zichzelf staande vakken te doceren. Dat zou zowel de kennis als het bewustzijn van studenten met betrekking tot de specifieke zorgbehoefte van ouderen kunnen vergroten (6). Bovendien blijkt uit meerdere studies dat de zorg voor ouderen verbetert wanneer verpleegkundigen gerichte gerontologische of geriatrische kennis hebben. Ook voor de verzorgenden-IG en helpende zorg en welzijn opleidingen geldt in het algemeen hetzelfde als wat voor de medische en verpleegkundige opleidingen geldt. Recent is door Hamers (8) in opdracht van ZonMW een inventarisatie gemaakt naar de aandacht voor ouderen en ouderenzorg in het middelbaar beroepsonderwijs. De belangrijkste bevindingen zijn dat: de opleidingen onvoldoende zijn toegerust om adequaat te reageren op ontwikkelingen in de ouderenzorg, er ondanks de wettelijk 6
vastgestelde kwalificatiedossiers veel variatie is in de curricula van mbo-opleidingen, en docenten niet altijd voldoende gekwalificeerd zijn. Ook in de internationale literatuur wordt beschreven dat verzorgenden en helpenden niet adequaat voorbereid worden op hun toekomstige taak en worden competenties - van vakinhoudelijke tot en met communicatie, ethische culturele competenties beschreven waaraan zij idealiter zouden moet voldoen. Daarnaast worden interventies beschreven om de competenties te verwerven en blijkt bovendien dat competente professionals de kwaliteit van zorg aan ouderen en de kwaliteit van leven van ouderen verbeteren en een hogere arbeidssatisfactie hebben (18-29).
7
Doel en opzet
In vervolg op de inventarisatie van knelpunten in opdracht van ZonMw (7,8)(6) is het doel van deze notitie vast te stellen wat noodzakelijke onderdelen over ouderenzorg zijn binnen het medisch, verpleegkundig onderwijs en de opleiding verzorgende-IG en helpende zorg en welzijn in Nederland. Deze notitie bevat een kader voor de huidige medische opleidingen, opleidingen verpleegkunde op zowel bachelor- als mbo- niveau (5 en 4) en opleidingen voor verzorgende-IG en helpende zorg en welzijn (niveau 3 en 2) en gaat over de inhoud van het curriculum ten aanzien van de zorg voor ouderen. In de hierna volgende drie hoofdstukken is de inhoud beschreven voor respectievelijk de medische, verpleegkundige en verzorgende-IG en helpende opleidingen. Het kader is opgesteld aan de hand van de verschillende rollen zoals beschreven in de CanMEDS. Daarbij zijn uitsluitend competenties, doelstellingen en leerinhouden beschreven die specifiek zijn voor de doelgroep ouderen.
8
Referenties (1) Sanderse C, Verweij A, Beer Jd. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. 2013; . (2) Gezondheidsraad. Ouderdom komt met gebreken. 2008;2008-01. (3) Wolff JL, Starfield B, Anderson G. Prevalence, expenditures, and complications of multiple chronic conditions in the elderly. Arch Intern Med 2002 11/11;162(20):2269-2276. (4) Marengoni A, von SE, Rizzuto D, Winblad B, Fratiglioni L. The impact of chronic multimorbidity and disability on functional decline and survival in elderly persons. A community-based, longitudinal study. J Intern Med 2009 02;265(2):288-295. (5) CSO NFU, Zon MW. Toekomstige ouderenzorg; kernwaarden opbrengsten en perspectief. 2012. (6) Schuurmans,M.J., Strijbos,M.J. Gerontologische en geriatrische inhoud van verpleegkunde opleidingen in Nederland Beleidsrapport ZonMw. TVZ 2011(7-8). (7) van Bodegom D, Engelaer FD, van Heemst F, Helmerhorst J, Laman M, Olde-Rikkert J, et al. Inventarisatie ouderengeneeskunde in medische curricula. 2011. (8) Hamers J. Ouderenzorg in het middelbaar beroepsonderwijs. 2012. (9) Michel JP, Huber P, Cruz-Jentoft AJ. Europe-wide survey of teaching in geriatric medicine. J Am Geriatr Soc 2008 Aug;56(8):1536-1542. (10) Blundell A, Gordon A, Gladman J, Masud T. Undergraduate teaching in geriatric medicine: the role of national curricula. Gerontol Geriatr Educ 2009;30(1):75-88. (11) IFMSA. Global Survey on Geriatrics in the Medical Curriculum. WHO 2002. (12) Rosenfeld P, Bottrell M, Fulmer T, Mezey M. Gerontological nursing content in baccalaureate nursing programs: findings from a national survey. J Prof Nurs 1999 Mar-Apr;15(2):84-94. (13) Berman A, Mezey M, Kobayashi M, Fulmer T, Stanley J, Thornlow D, et al. Gerontological nursing content in baccalaureate nursing programs: comparison of findings from 1997 and 2003. J Prof Nurs 2005 Sep-Oct;21(5):268-275. (14) Gilje F, Lacey L, Moore C. Gerontology and geriatric issues and trends in U.S. nursing programs: a national survey. J Prof Nurs 2007 Jan-Feb;23(1):21-29. (15) Fagerberg I, Gilje F. A comparison of curricular approaches of care of the aged in Swedish and US nursing programs. Nurse Educ Pract 2007 Nov;7(6):358-364.
9
(16) Deschodt M, de Casterle BD, Milisen K. Gerontological care in nursing education programmes. J Adv Nurs 2010 Jan;66(1):139-148. (17) Towner EM. Assessment of geriatric knowledge: an online tool for appraising entering APN students. J Prof Nurs 2006 Mar-Apr;22(2):112-115. (18) Maeda, D. Gerontological education in Japan Training of Social Welfare Personnel and Nurses. Japanese Journal of Geriatrics 1992; 29: 365-367. (19) Winchester, T.A. Teaching Communication Skills to Nursing Home Certified Nursing Assistants. Geriatric Nursing 2003; 24: 3: 178-181. (20) Arnetz, J.E. and H, Hasson. Evaluation of an educational ‘‘toolbox’’ for improving nursing staff competence and psychosocial work environment in elderly care: Results of a prospective, nonrandomized controlled intervention. International Journal of Nursing Studies 2007; 44: 723–735. (21) Hasson, H. and J.E. Arnetz. Nursing staff competence, work strain, stress and satisfaction in elderly care: a comparison of home-based care and nursing homes. Journal of Clinical Nursing 2008; 17:4 : 468481. (22) Furaker, C. and A. Nilsson. The competence of certified nurse assistants caring for persons with dementia diseases in residential facilities. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 2009; 16: 146–152. (23) Sengupta, M., et al. A National Overview of the Training Received by Certified Nursing Assistants Working in U.S. Nursing Homes. Gerontology & Geriatrics Education 2010 ; 31:3: 201-219. (24) Lange, J.W., D.R. Mager, P.A. Greiner and K. Saracino. The ELDER Project: Educational Model and Three-Year Outcomes of a Community-Based Geriatric Education Initiative. Gerontology & Geriatrics Education 2011; 32:2, 164-181. (25) Dam, S. van der, T.A. Abma, M.J.M. Kardol and G.A.M. Widdershoven. ‘‘Here’s My Dilemma’’. Moral Case Deliberation as a Platform for Discussing Everyday Ethics in Elderly Care. Health Care Analysis 2012; 20: 250–267. (26) Yu, C-Y. and K-M. Chen. Experiencing Simulated Aging Improves Knowledge of and Attitudes Toward Aging. Journal of the American Geriatrics Society 2012; 60: 957–961. (27) Eggenberger, E., K. Heimerl and M.I. Bennet. Communication skills training in dementia care: a systematic review of effectiveness, training content, and didactic methods in different care settings. International Psychogeriatrics 2013; 25:3: 345–358. (28) Lange, J.W., D.R. Mager and N. Andrews. The ELDER expansion project: building cultural competence among long term home care workers. Applied Nursing Research 2013; 26: 58–62. (29) Partnership for Health in Aging. Multidisciplinary Competencies in the Care of Older Adults at the Completion of the Entry-level Health Professional Degree. Beschikbaar via: http://www.apa.org/pi/aging/resources/multidisciplinary-competencies.pdf. Geraadpleegd 2014 augustus 19. 10
Deel 1. Opleiding geneeskunde
Basiscompetenties ouderengeneeskunde voor basisartsen
in samenwerking met
Hiltsje Heemskerk MSc, arts Dr. David van Bodegom, arts Ir. Marieke van der Waal Prof. dr. Rudi Westendorp, arts
© 2015 Leyden Academy on Vitality and Ageing Dit rapport is tot stand gekomen in samenwerking met ZonMw in het kader van het Nationaal Programma Ouderenzorg.
Inhoudsopgave
6 9
13
Tabel 2. Geraadpleegde internationale richtlijnen
14
24 28
Conclusie
Basiscompetenties ouderengeneeskunde Samenvattingskaart
13
Internationale inventarisatie
11
Tabel 1. Geraadpleegde deskundigen
Werkwijze
Inleiding
4
Samenvatting
29
Appendix: Verantwoording
31
31
Matrix internationale richtlijnen
Volledige internationale inventarisatie basiscompetenties 43
ouderengeneeskunde
Bronnen
3 Deel 1
Samenvatting Inleiding
De Nederlandse bevolking veroudert. Naar verwachting zal in 2040 het aantal 65-plussers tot 4,7 miljoen gestegen zijn. Gezien de toenemende zorgvraag van ouderen zal de zorg in bijna alle disciplines van de geneeskunde zich in toenemende mate op ouderen richten. De verbijzondering van ouderengeneeskunde is niet meer op zijn plaats, iedere toekomstige arts moet in staat zijn om ouderen te behandelen, ongeacht de gekozen specialiteit. Het huidige medische onderwijs is hier niet op ingericht. Een inventarisatie uit 2011 liet zien dat het Raamplan 2009 weinig specifieke eisen stelt, het initiële ouderengeneeskundig onderwijs op de faculteiten sterk varieert, slechts twee van de acht faculteiten een verplicht coschap ouderengeneeskunde kenden en studenten in de voortgangstoetsen maar zeer beperkt op ouderengeneeskundige vraagstukken werden getoetst. Om de groeiende groep oudere patiënten en de maatschappij te verzekeren dat iedere basisarts beschikt over de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het verlenen van goede medische zorg aan ouderen is een verdere uitwerking van het Raamplan 2009 gewenst.
Doel van dit rapport
Dit rapport heeft als doel om de basiscompetenties ouderengeneeskunde voor de geneeskundeopleiding in Nederland vast te stellen binnen het huidige CanMEDSmodel en hoopt een leidraad voor de faculteiten te zijn.
Werkwijze
Het opstellen van deze basiscompetenties ouderengeneeskunde is volgens een aantal stappen verlopen; een internationale inventarisatie naar basiscompetenties ouderengeneeskunde van Europese landen en Engelstalige landen wereldwijd (onder andere richtlijnen, leerdocumenten, curricula, competentie-omschrijvingen). De acht aldus geïdentificeerde documenten zijn vertaald en ingedeeld volgens de zeven CanMEDS-rollen en samen met twee Nederlandse documenten gecombineerd en verwerkt tot een conceptlijst. Deze lijst is voorgelegd aan deskundigen (hoogleraren, onderwijscoördinatoren ouderengeneeskunde, beroepsverenigingen, studenten en ouderen) om tot een uiteindelijk consensus te komen.
Basiscompetenties
De basiscompetenties ouderengeneeskunde omvatten kennis en vaardigheden die een pas afgestudeerde basisarts op het gebied van ouderengeneeskunde moet hebben. De competenties zijn ingedeeld in zeven CanMEDS-rollen en vormen een nadere uitwerking van het Raamplan 2009 op het gebied van ouderengeneeskunde. Dit consensusdocument hoopt een leidraad te zijn voor de faculteiten om te waarborgen dat alle basisartsen zullen beschikken over de kennis en vaardigheden binnen de ouderengeneeskunde die zij in hun latere praktijk nodig zullen hebben.
4 Deel 1
Aanbevelingen
Aan de faculteiten Het verdient aanbeveling om te inventariseren in hoeverre uw curriculum de studenten de basiscompetenties ouderengeneeskunde bijbrengt. Aan de studenten Goed onderwijs is in jullie belang. Het verdient aanbeveling om binnen uw studievereniging een werkgroep samen te stellen die uw curriculum onderzoekt op het overbrengen van de basiscompetenties ouderengeneeskunde. Aan de NFU Bij een herziening van het Raamplan bevelen wij aan naar de basiscompetenties ouderengeneeskunde te verwijzen als leidraad voor de faculteiten. Aan allen die zich met ouderengeneeskunde bezighouden De basiscompetenties ouderengeneeskunde moeten worden gezien als een dynamische lijst, waarvan herziening iedere vijf tot tien jaar (in een zelfde cyclus als het Raamplan) is vereist, om huidige kennis, inzichten en veranderingen in medisch onderwijs te verwerken. Aan de organisatie van de interfacultaire voortgangstoets Het verdient aanbeveling om de basiscompetenties ouderengeneeskunde te toetsen in de interfacultaire voortgangstoets. Aan de ouderen Als zorgcliënt is uw bijdrage aan verbeteringen in de zorg essentieel. Deze verbeteringen kunnen vervolgens worden vertaald naar onderwijsdoelen, waarmee (ouderen) zorg van goede kwaliteit wordt gewaarborgd. Wij bevelen u aan om betrokken te raken bij initiatieven rondom ouderenzorg.
Ten slotte
Goed opgeleide artsen voor de zorgvragen van de komende decennia zijn in ons aller belang. Wij hopen dat de basiscompetenties ouderengeneeskunde inspiratie bieden voor iedereen die zich voor goed medisch onderwijs inspant.
5 Deel 1
Inleiding Iedere basisarts werkt in toenemende mate met oudere patiënten
De Nederlandse bevolking veroudert. In de periode tot 2040 zal het aantal 65-plussers toenemen van 2,7 tot 4,7 miljoen (van 16 tot 26% van de bevolking), en het aantal personen van 80 jaar of ouder van deze groep stijgt van 25 naar 33% (1). Figuur 1. Aantal 65-plussers in Nederland
5 4,5 4 90+
3,5
80-90 65-80
3 2,5 2 2014
2015
2020
2025
2030
2035
2040
Bron: Demografie van de vergrijzing, Joop Garssen, 2011 (2)
Ongeveer 66% van de 65-plussers heeft twee of meer chronische aandoeningen, een percentage dat stijgt tot 85% onder de mensen van 85 jaar en ouder. Patiënten met meerdere aandoeningen ontvangen vaak meer zorg dan de standaardzorg (3). Mede daardoor is de zorgconsumptie van ouderen hoger dan van jongeren; ouderen hebben meer contact met de huisarts, bezoeken vaker een specialist en worden vaker opgenomen in een ziekenhuis (4). Niet alleen is het zorggebruik van ouderen het hoogst, het neemt ook het hardste toe; het aantal ziekenhuisopnamen onder 65-plussers steeg bijvoorbeeld met 75% in de afgelopen 15 jaar, tegenover een toename van 59% in de groep 65-minners (5). Gezien de toenemende zorgvraag van ouderen zal de zorg in bijna alle disciplines van de geneeskunde zich in toenemende mate op ouderen richten. De verbijzondering van ouderengeneeskunde is niet meer op zijn plaats, iedere toekomstige arts moet in staat zijn om ouderen te behandelen, ongeacht de gekozen specialiteit.
6 Deel 1
Huidig ouderengeneeskundig onderwijs loopt sterk uiteen en is niet overal volledig
Uit internationaal onderzoek blijkt echter dat het ouderengeneeskundig onderwijs voor toekomstige artsen ondermaats is (6,7). In een wereldwijd onderzoek van de World Health Organization waarin het ouderenonderwijs in 64 landen werd onderzocht, concludeerden de auteurs dat de belangrijkste reden waarom faculteiten geen ouderenonderwijs aanboden het gebrek aan duidelijke geriatrische doelstellingen in het nationale curriculum was (8). Hoewel in Europa al in 1994 werd vastgesteld dat er een Europese consensus over de inhoud van een undergraduate core curriculum in geriatrics moest komen, werd dit pas in 2003 gerealiseerd met de ontwikkeling van een Europees curriculum. Uit een enquête in 2006 onder 31 van de 33 Europese landen bleek dat slechts 25 landen undergraduate onderwijs in ouderengeneeskunde aanboden, en dat ouderengeneeskundig onderwijs slechts in negen Europese landen een verplicht onderdeel was. Het Europese curriculum werd slechts in twee landen gebruikt (6). In de meeste Europese landen bleek dus nog een grote behoefte aan verbetering van het geriatrisch medisch onderwijs. Ook in Nederland is het ouderengeneeskundig onderwijs voor toekomstig artsen voor verbetering vatbaar. Uit een inventarisatie in 2011 blijkt dat ons huidige nationale curriculum, het Raamplan 2009, een te summiere beschrijving van ouderengeneeskunde geeft om gedegen onderwijs te kunnen waarborgen (9). Hoewel al in 2009 werd aangekaart dat geriatrisch praktijkonderwijs niet overal verplicht is (10), bleek uit de inventarisatie in 2011 dat destijds slechts twee van de acht opleidingen een verplicht coschap ouderengeneeskunde hadden. De conclusie van de inventarisatie uit 2011 was dat er op verschillende plekken kwalitatief hoogwaardig onderwijs in de ouderengeneeskunde is, maar dat een compleet aanbod van zowel theoretisch als praktisch onderwijs op de meeste faculteiten afwezig is (9). Inmiddels treden er kleine veranderingen op ten goede van het onderwijs, maar een eenduidige insteek ontbreekt nog steeds. Ook het rapport van de visitatiecommissie geneeskunde 2011/2012 waarin de kwaliteit van de opleiding Geneeskunde in Nederland in kaart wordt gebracht, komt tot een vergelijkbare conclusie over het Raamplan uit 2009. Zij verwijzen naar het zeer algemene karakter van het huidige Raamplan, waarbij de vrije interpretatie kan leiden tot het niet voldoen aan verplichte eindtermen. Het voorstel van de visitatiecommissie was dan ook een document op te stellen dat meer houvast voor de opleidingen biedt (11). Om de groeiende groep oudere patiënten en de maatschappij te verzekeren dat iedere basisarts beschikt over de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het verlenen van goede medische ouderenzorg is een verdere uitwerking van het Raamplan 2009 gewenst.
Doel van dit rapport
Dit rapport heeft als doel om de basiscompetenties ouderengeneeskunde voor de geneeskundeopleiding in Nederland vast te stellen binnen het huidige CanMEDSmodel (12) en hoopt een leidraad voor de faculteiten te zijn.
7 Deel 1
Internationale inventarisatie
Het Raamplan 2009 geeft algemene eindtermen voor de artsopleiding en behandelt geen afzonderlijke specialismen. De eindtermen zijn geformuleerd in zogenaamde competenties, die door de betreffende faculteiten in gedetailleerde leerdoelen kunnen worden vertaald. Deze competenties zijn onderverdeeld volgens het internationale CanMEDS-model, een model dat voorziet in de zeven rollen c.q. competentiedomeinen waarin een arts moet kunnen functioneren (12). Wereldwijd is er de afgelopen jaren op het gebied van geriatrisch onderwijs voor geneeskundestudenten veel gepubliceerd. Internationaal zijn er verschillende competentielijsten voor basisartsen opgesteld, geen enkele gebruikt echter het CanMEDS-model (13–20). Dit geldt ook voor het dit jaar gepubliceerde consensusdocument European undergraduate curriculum in geriatric medicine (21). Op basis van een internationale inventarisatie van onderwijsdocumenten en richtlijnen hebben wij een overzicht gemaakt van alle genoemde leerinhouden gerangschikt volgens het CanMEDS-model. Zodoende zijn de in dit rapport beschreven basiscompetenties ouderengeneeskunde een aanbeveling voor de invulling van het geriatrische curriculum, en directe uitwerkingen van de genoemde competenties uit het Raamplan 2009. Het betreft dus nadrukkelijk een complementair document dat niet beoogt het Raamplan 2009 te vervangen maar een nadere uitwerking te geven van ouderengeneeskundige competenties binnen de algemene competenties die het Raamplan 2009 onderscheidt. Goed opgeleide artsen voor de zorgvragen van de komende decennia zijn in ons aller belang. Wij hopen dat de basiscompetenties ouderengeneeskunde inspiratie bieden voor iedereen die zich inspant voor goed medisch onderwijs.
8 Deel 1
Werkwijze Internationale inventarisatie
Allereerst hebben wij via PubMed, internet en de internationale beroepsverenigingen alle officiële documenten die betrekking hebben op ouderengeneeskundig onderwijs geïnventariseerd. Hierbij ging het om onder andere richtlijnen, leerdocumenten, curricula, competentie-omschrijvingen en raamplannen. Wij hebben ons beperkt tot Europa en de Engelstalige landen. We hebben ons tevens beperkt tot documenten die in het Nederlands, Duits of Engels beschikbaar waren. Gebruikte zoektermen op PubMed waren onderwijs, competentie(s), CanMED(S), medisch studenten, leerdoelen, curriculum, curricula, core competencies, learning outcomes, medical students, education, undergraduate medical curriculum en geriatric societies.
Vertaling binnen CanMEDS-competentiedomeinen
De inventarisatie leverde tien internationale richtlijnen op; Nederlands (2), Amerikaans (2), Duits, Australisch/Nieuw-Zeelands, Canadees, Brits, Europees en wereldwijd. Van de twee Amerikaanse documenten bleken de competenties van het recentere Association of American Medial Colleges/John A. Hartford Foundation (AAMC) uit 2007 die van de American Geriatric Society (AGS) te hebben vervangen, waarbij de AGS niet meer naar hun eigen oudere competenties verwijzen, maar expliciet noemen dat ze de AAMC-competenties ondersteunen. We hebben er toch voor gekozen ook het oudere AGS-document te gebruiken; omdat hij wezenlijk verschilt van het AAMC-document en we geen relevante punten bij voorbaat wilden uitsluiten. In 2014 is nog een elfde internationaal document gepubliceerd door de European Union of Medical Specialists (UEMS) ter vervanging van hun document uit 2003 (21). Dit document werd gepubliceerd na het afronden van de inventarisatie en is derhalve niet opgenomen in dit rapport.
fi
De onderwijsdocumenten zijn waar nodig vertaald en ingedeeld volgens de in hoofdstuk 6 van het Raamplan 2009 genoemde eindtermen binnen de zeven rollen van de arts aan het einde van de artsopleiding. Dit betreft achtereenvolgens de rol van medisch deskundige, communicator, samenwerker, organisator, gezondheidsbevorderaar, academicus en beroepsbeoefenaar. Wij hanteren dezelfde definitie van een competentie als het Raamplan 2009: Een competentie kan worden beschouwd als de bekwaamheid om een professionele activiteit in een speci eke authentieke context adequaat uit te voeren door de geïntegreerde aanwezigheid van kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Niet alle internationale documenten gebruiken competenties, maar in plaats daarvan leerdoelen, leerinhouden, leeruitkomsten, onderwijsdoelstellingen of eindtermen. Hierin worden kennis, vaardigheden en professioneel gedrag als aparte punten genoemd. Waar nodig hebben we deze omgeschreven tot competenties, waarbij kennis en vaardigheden (en professioneel gedrag) aan elkaar zijn gekoppeld. Onder de term ouderengeneeskunde verstaan wij geneeskunde die zich specifiek richt op oudere, vooral kwetsbare patiënten met complexe multiproblematiek; een definitie op basis van expert opinion zoals gebruikt in de eerdere ‘Inventarisatie ouderengeneeskunde in medische curricula’ (9).
9 Deel 1
Het opstellen van de lijst van basiscompetenties ouderengeneeskunde
De competenties uit de (inter)nationale documenten werden opgenomen in de basiscompetenties ouderengeneeskunde indien ze specifiek voor de ouderengeneeskunde waren. Indien dezelfde competenties in meerdere rollen waren opgenomen hebben wij deze enkel in het meest relevante domein vermeld om herhaling te voorkomen. Het beoogde niveau van de pas afgestudeerde arts wordt in de competenties zelf beschreven, door een specificatie van de verwachting van de arts, bijvoorbeeld door ‘kan omschrijven’ versus ‘kan toepassen’. De conceptlijst verschilt in deze laatste twee punten van het Raamplan 2009. De lijst bestond hierna uit 63 competentiepunten beschreven op zes pagina’s.
Deskundigen
De opgestelde conceptlijst is tweemaal voorgelegd aan een panel van deskundigen. De deskundigen bestonden uit hoogleraren en stafleden op het gebied van ouderengeneeskunde of het onderwijs hierin, bestuursleden van beroepsverenigingen (KVKG, NIV, Verenso), ouderen en studenten. Tabel 1 toont een overzicht van de geraadpleegde deskundigen. Op basis van het commentaar van het panel werd de lijst waar nodig aangevuld, aangescherpt en ingekort in twee rondes, tot consensus was bereikt. Het resultaat was een zes pagina’s tellend document met 50 verschillende competenties. Op basis van commentaar en suggesties van de deskundigen is om implementeerbaarheid en werkbaarheid te vergroten tevens een samenvattingskaart samengesteld. Opmerking De deskundigen onderschrijven niet noodzakelijkerwijs elk punt in de basiscompetentielijst, het betreft een consensusdocument.
10 Deel 1
1 r
2 r
Hoogleraar institutionele zorg en ouderengeneeskunde
Leids Universitair Medisch Centrum
Dhr. H. Aschman
Panellid ouderen
Dr. T.J.E.M. Bakker
Onderzoeker
onde
Prof. dr. W. Achterberg
onde
Org
nctie
anisatie
Fu
aam
N
e
eraadpleegde deskundigen
e
G
Tabel 1.
X
X X
Voorzitter
Vrije Universiteit Medisch Centrum Hogeschool Rotterdam Stichting Psy-Ger-On
Drs. F. Bijvank
Student geneeskunde
Academisch Medisch Centrum
X
Prof. dr. G.J. Blauw
Hoogleraar interne geneeskunde, in het bijzonder ouderengeneeskunde
Leids Universitair Medisch Centrum
X
Drs. F. Engelaer
Student geneeskunde
Leids Universitair Medisch Centrum
X
Dr. J. Engelenburg
Panellid ouderen
Prof. dr. H. van der Horst
Hoogleraar huisartsgeneeskunde
Vrij Universiteit Medisch Centrum
Dr. P. Jansen
Opleider klinische geriatrie Bestuurslid
Universitair Medisch Centrum Utrecht Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
Prof. dr. R.T.C.M. Koopmans
Hoogleraar ouderengeneeskunde, in het bijzonder de langdurige zorg
Radboud Universitair Medisch Centrum
X
Prof. dr. R.C. van der Mast
Hoogleraar ouderenpsychiatrie
Leids Universitair Medisch Centrum
X
Lector
X
11 Deel 1
X
2 r
e
e
1 r
Dr. A. Meiboom
Coördinator studentonderwijs ouderengeneeskunde
Vrije Universiteit Medisch Centrum
Drs. N. Nieuwenhuizen
Specialist ouderengeneeskunde Voorzitter
Prof. dr. M.G.M. Olde-Rikkert
Hoogleraar geriatrie
Dr. A. Oleksik
Coördinator onderwijs Leids Universitair ouderengeneeskunde Medisch Centrum
X
Dr. J. Parlevliet
Coördinator onderwijs Academisch ouderengeneeskunde Medisch Centrum
X
M. van de Pol
Kaderhuisarts ouderengeneeskunde
Radboud Universitair Medisch Centrum
X
Prof. dr. J.-H. Ravesloot
Hoogleraar fysiologie
Academisch Medisch Centrum
X
Prof. dr. J.M.G.A. Schols
Hoogleraar ouderengeneeskunde
Universiteit Maastricht
X
Prof. dr. M. Schuurmans
Hoogleraar verplegingswetenschap
Universitair Medisch Centrum Utrecht
X
Prof. dr. J.P.J. Slaets
Hoogleraar ouderengeneeskunde Directeur
Universitair Medisch Centrum Groningen Leyden Academy on Vitality and Ageing
Dr. M. Smalbrugge
Hoofd opleiding tot specialist ouderengeneeskunde
Vrij Universiteit Medisch Centrum
X
Drs. W. Tersmette
Student geneeskunde
Leids Universitair Medisch Centrum
X
Dr. A.W. Wind
Huisarts, kaderhuisarts ouderengeneeskunde Bestuurslid
Leids Universitair Medisch Centrum
X
nctie
onde
onde
Org
anisatie
Fu
aam
N
X
X Verenso Radboud Universitair Medisch Centrum
Laego - Landelijk netwerk van kaderhuisartsen ouderengeneeskunde
12 Deel 1
X
X
X
X
X
Internationale inventarisatie
,j
aa
l
and
rg
anisatie
u
o
eraadpleegde internationale richtlijnen
ment
doc
Tabel 2.
G
In tabel 2 staan de internationale richtlijnen die als input voor het samenstellen van de basiscompetenties ouderengeneeskunde hebben gediend. Een uitgebreide internationale inventarisatie als onderbouwing van de basiscompetenties ouderengeneeskunde vindt u in de appendix.
r
Core Competencies for the Care of Older Patients: Recommendations of the American Geriatrics Society (13)
American Geriatrics Society
Verenigde Staten, 2000
Medical Undergraduate Training in Geriatric Medicine in the European Union (14)
European Union of Medical Specialists
Europa, 2003
Position Statement No 4: Education and Training in Geriatric Medicine for Medical Students (15)
Australian & New Zealand Society Geriatric Medicine
Australië & Nieuw Zeeland, 2006
Geriatric Medicine: basic contents for Undergraduate Medical Teaching (16)
International Association of Gerontology and Geriatrics and World Health Organization
Internationaal, 2006
Undergraduate (Medical) Curriculum (17)
British Geriatrics Society
Verenigd Koninkrijk, 2007
Minimum geriatric competencies for medical students (18)
Association of American Medical Colleges /John A. Hartford Foundation
Verenigde Staten, 2007
Core Competencies (Learning Outcomes) for Medical Students in Canada (19)
Canadian Geriatrics Society Société canadienne de gériatrie
Canada, 2009
Rahmenempfehlung “Querschnittsfach Medizin des Alterns und des alten Menschen” gem. Q7 der neuen Approbationsordnung (20)
Deutsche Gesellschaft für Geriatrie e.V.
Duitsland, 2006
Toekomstige ouderenzorg; kernwaarden, opbrengsten en perspectief (22)
De koepel van ouderenorganisaties (CSO), Nederlandse Federatie van Universitair medische centra en ZonMw
Nederland, 2012
Inventarisatie ouderengeneeskunde in medische curricula (9)
Leyden Academy on Vitality and Ageing
Nederland, 2011
13 Deel 1
Basiscompetenties ouderengeneeskunde Deze lijst bevat competenties op het gebied van de ouderengeneeskunde die iedere basisarts in Nederland zou moeten beheersen. De lijst is tot stand gekomen op basis van een inventarisatie uit de internationale literatuur en is gerangschikt binnen de CanMEDS-competentiedomeinen zoals in het Raamplan 2009 beschreven.
Basiscompetenties ouderengeneeskunde g
e
ndi
des
ku
R
De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid een breed pakket aan kennis uit het medisch kennisdomein toe te passen in de medische praktijk;
K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Is in staat de kenmerken van kwetsbaarheid te benoemen en kwetsbaarheid bij ouderen vast te stellen. • Kan uitleggen wat multimorbiditeit is, en multifunctiestoornissen bij patiënten herkennen. • Toont inzicht in de culturele aspecten van veroudering. • Houdt in de omgang met oudere patiënten rekening met de mogelijkheid van ouderenmishandeling op fysiek, psychosociaal en/of financieel gebied. • Kan onderscheid maken tussen ouderdomsverschijnselen en ziekte. • Past preventieve strategieën toe om veelvoorkomende gevolgen van institutionalisering die functionele achteruitgang tot gevolg hebben te beperken. - Zoals delier, depressie, vallen, immobiliteit, decubitus, overvulling, urineretentie, incontinentie, ondervoeding, ziekenhuisinfecties en bijwerkingen van medicatie. • Kan benoemen welke factoren van invloed zijn op het operatierisico van een patiënt en beschrijven welke postoperatieve complicaties vaker bij ouderen voorkomen. • Kan (eventueel in overleg met een apotheker) ouderen verantwoord medicatie voorschrijven op basis van kennis van de leeftijdsgerelateerde veranderingen in farmacodynamiek en -kinetiek en houdt daarbij rekening met polyfarmacie en medicamenten met een hoge kans op bijwerkingen bij ouderen. • Kan uitleggen wat de revalidatie van de oudere patiënt anders maakt dan van de niet-oudere patiënt, en kan in overleg patiënten die hier baat bij hebben adequaat identificeren en verwijzen, in zowel ambulante als klinische settings. • Is bekend met de symptomen van gerontopsychiatrische en psychosociale problematiek en hun interactie met somatische problematiek. - Zoals depressie, probleemgedrag, angst, stemmings- en persoonlijkheidsproblematiek, psychotische aandoeningen, neurodegeneratieve ziekten.
1.1.
edisch
M
14 Deel 1
R
K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Houdt rekening met de waarde en beperkingen van lichamelijk en aanvullend onderzoek op hogere leeftijd. • Is in staat een Comprehensive Geriatric Assessment te beschrijven en onder supervisie uit te voeren met behulp van daartoe geschikte klinimetrische instrumenten. - Zoals bijvoorbeeld de Mini Mental State Examination, Geriatric Depression Scale, Barthel-index, Care Dependency Scale. • Is in staat een individueel therapeutisch plan op te stellen, met een focus op kwaliteit van leven, waarbij doelen van behandeling en keuzes voor wel/niet behandelen zorgvuldig worden overwogen.
De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid binnen een omschreven aantal vraagstukken, doeltreffend en ethisch verantwoord vaardigheden toe te passen in de praktijk ten aanzien van diagnose, therapie, prognose en op het individu gerichte preventie, rekening houdend met geslacht, leeftijd, levensfase en culturele achtergrond;
1.2.
• Kan problemen en symptomen op somatisch, psychosociaal en spiritueel gebied van de patiënt in de terminale fase inventariseren en onder supervisie behandelen, kan aangeven waar hierin zijn grenzen liggen en kan adequaat (para)medici in consult vragen. • Is in staat de klinische (vaak atypische) presentatie van ziekten bij ouderen te herkennen. • Is in staat de afwijkingen en klachten van de patient samen te vatten in een probleemlijst, ingedeeld binnen een somatische, psychische, functionele en sociale as. • Is in staat ziekten, syndromen en aandoeningen die op hogere leeftijd veel voorkomen te diagnosticeren, diagnostiek naar onderliggende oorzaken te doen en een initieel multidomein zorgplan voor behandeling en een vervolgbeleid te maken rekening houdend met de zelfzorgmogelijkheden van de patiënt. - Hier wordt ten minste onder verstaan mobiliteitsproblematiek (vallen, loop- en balansstoornissen), slikproblemen, pijn, decubitus, infecties, verwardheid (cognitieve stoornissen, delier), stemmingsproblematiek, neurologische en neurodegeneratieve aandoeningen (waaronder CVA en dementie), slaapproblematiek, obstipatie incontinentie, visus- en gehoorproblematiek, osteoporose en duizeligheid. • Kan de belangrijkste theorieën van veroudering en (patho)fysiologische veranderingen tijdens het verouderingsproces benoemen. - Waaronder psychologie (disability paradox); sociologie (levensloopperspectief), biologie (stress en schade, verlies van reserve, veranderde homeostase) en evolutie (antagonistische pleiotropie, disposable soma theorie).
15 Deel 1
• Maakt beleidsplannen in gezamelijke besluitvorming met de patiënt en naasten (shared decision-making).
R
1.3. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid relevante informatie ten aanzien diagnose, therapie, prognose en op het individu gerichte preventie op te zoeken en te integreren in de klinische praktijk; K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Zie de rollen samenwerker en academicus.
R
1.4. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid met andere zorgverleners doeltreffend te communiceren in woord, geschrift en elektronisch, over de aan hem/haar toevertrouwde patiëntenzorg; K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Zie de rollen communicator, organisator en samenwerker.
R
1.5. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid medische deskundigheid te tonen in situaties die niet te maken hebben met directe patiëntenzorg;
K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Geen specifieke aanbevelingen.
fl
R
1.6. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid te re ecteren op het eigen medisch handelen en op de invloed hierop van eigen attitude, normen en waarden; K
omm
C
u
nicato
erncompetenties ouderengeneeskunde • Zie de rol beroepsbeoefenaar.
r
K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Geen specifieke aanbevelingen.
R
2.1. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid met patiënten een therapeutische relatie op basis van wederzijds begrip, empathie en vertrouwen aan te gaan en te onderhouden;
16 Deel 1
erncompetenties ouderengeneeskunde • Realiseert zich dat de gepresenteerde klacht van de oudere patiënt vaak multifactorieel bepaald is en neemt daarom een uitgebreide anamnese én heteroanamnese af waarbij de medische voorgeschiedenis, het vroeger en huidig functioneel, cognitief, psychisch, sociaal en somatisch functioneren in kaart worden gebracht.
K
R
2.2. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid informatie over het patiëntprobleem van de patiënt, van familie of van relevante derden uit de omgeving van de patiënt te verzamelen en de verzamelde informatie te integreren;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Presenteert informatie inzichtelijk en begrijpelijk, rekening houdend met eventuele beperkingen die vooral op oudere leeftijd optreden. • Is zich bewust van mogelijk verschillende belangen van patiënt en naasten, en kan conflicten en verschil van inzicht herkennen en hiermee omgaan danwel adequaat begeleiding inschakelen.
K
R
2.3. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid relevante informatie met de patiënt, de familie en naasten of andere werkers in de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg te bespreken om zo optimale zorg aan de patiënt te kunnen leveren;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Bevordert bewustwording van de patiënt van zijn toenemende kwetsbaarheid (frailty), en stimuleert eigen regie en zelfmanagement. • Waardeert de rol van van informele zorgverleners (mantelzorgers) en is in staat tekenen van overbelasting en stress bij hen te herkennen en aan te kaarten. • Is in staat op een effectieve en open manier met oudere patiënten en bij hen betrokkenen te communiceren. - Waartoe onder andere behoort: het bespreken van medische problematiek, cognitieve achteruitgang, aspecten van welzijn, slechtnieuwsgesprekken, de omgang met beperkingen, rouw en verlies en vragen of wensen rond het levenseinde, zoals behandelbeperkingen, stervensbegeleiding, euthanasie, palliatieve zorg (inclusief hospice) en pijnmanagement/ comfortgericht beleid.
K
R
2.4. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid de patiënt en de bij de patiënt betrokkenen te begeleiden;
17 Deel 1
R
2.5. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid adequaat om te gaan met diverse patiëntengroepen zoals kinderen, ouderen, mannen en vrouwen en patiënten met verschillende culturele achtergronden; K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Houdt tijdens gesprekken met oudere patiënten rekening met mogelijke communicatieve beperkingen. - Zoals verminderd zicht, verminderd gehoor, afgenomen snelheid van informatieverwerking, verminderde cognitie, gebruik van hulpmiddelen, afasie.
e
rk r
amenwe
S
K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Is in staat een op maat gesneden zorgplan in samenwerking met multidisciplinaire teamleden op te stellen. • Kan benoemen waar de regiefunctie van de arts uit bestaat. Is in staat om regie te voeren tijdens een multidisciplinair overleg, en heeft aandacht voor transitieoverdracht van hoofdbehandelaar naar de volgende behandelaar. • Kan ergotherapie, fysiotherapie, verpleegkundige, psycholoog, diëtiste, logopedie en maatschappelijk werk gericht inschakelen.
R
3.1. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid in samenspraak met de patiënt op doeltreffende wijze tot samenwerking te komen met andere zorgverleners binnen de maatschappelijke zorg en de gezondheidszorg;
K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Zie 3.1.
R
3.2. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid een doeltreffende bijdrage aan interdisciplinaire teams op het gebied van patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek te leveren;
18 Deel 1
r
anisato
Org
erncompetenties ouderengeneeskunde • Kan uitleggen waarom innovatie en de ontwikkeling van technologie en ICT belangrijk is; en kan enkele technologische toepassingen binnen de ouderenzorg benoemen. - Zoals domotica, robotica, eHealth-interventies, telemonitoring en teleconsultatie om bijvoorbeeld langer zelfstandig te kunnen wonen.
K
R
4.1. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid doelgericht en doeltreffend gebruik te maken van informatietechnologie;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Realiseert zich dat de zorg voor oudere patiënten meer tijd kost en houdt daarmee rekening in de planning.
K
R
4.2. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid de eigen werkzaamheden adequaat te organiseren, rekening houdend met de context waarin gewerkt wordt;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Kan uit ervaring de verschillende vormen van ouderenzorg beschrijven (en kan daarmee bij ontslag van een oudere patiënt uit het ziekenhuis een vervolgtraject inzetten). - Eerste- en tweedelijnszorg, thuiszorg, langdurige (institutionele) zorg, ambulante zorg en revalidatiezorg. • Kan de verschillen en de specifieke werkdomeinen benoemen van de medische professionals betrokken bij ouderen in de verschillende settingen en gericht naar hen verwijzen/ inschatten wanneer hun consultatie gewenst is. - Zoals (kader)huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, klinisch geriaters, internist-ouderengeneeskundigen, ouderenpsychiaters en sociaal geriaters.
K
R
4.3. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid te laten blijken goed geïnformeerd te zijn over het Nederlandse gezondheidszorgsysteem en de invloed hierop van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Deze kennis doeltreffend en efficiënt voor de eigen functie en/of organisatie te benutten;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Geen specifieke aanbevelingen.
K
R
4.4. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid uitgangspunten van kwaliteitszorg (bewaking, bevordering, waarborging) in de praktijk toe te passen;
19 Deel 1
r
aa
de
r
ondheidsbevo
Ge
z
r
erncompetenties ouderengeneeskunde • Is in staat determinanten van gezond ouder worden vanuit een integratief biopsychosociaal perspectief te beschrijven.
K
R
5.1. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid kennis over de determinanten van gezondheid en ziekte toe te passen in de praktijk en mee te werken aan maatregelen die de gezondheid van individuen en groepen bevorderen;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Is in staat de belangrijkste begrippen van demografie en epidemiologie van veroudering te beschrijven en kent de implicaties voor de gezondheidszorg en maatschappij. - Zoals de concepten demografische en epidemiologische transitie, veranderingen in prevalentie van sterfte/ziekte en economische (toename grijze druk), politieke en sociale gevolgen van de vergrijzing.
K
R
5.2. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid risicovolle determinanten van gezondheid op het niveau van het individu, (patiënten)groepen en maatschappij te herkennen;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Is in staat risicofactoren voor verouderingsziekten en functiestoornissen te bespreken en adviezen over de preventie ervan te geven, promoot daarbij vitaliteit en een gezonde en actieve levensstijl. • Is in staat kennis over een veranderend risicomanagement bij ouderen in de praktijk toe te passen. - Bijvoorbeeld afwijkende doelen van behandeling voor hypertensie, overgewicht en dyslipidemie. • Is in staat om het belang van proactieve zorg te beschrijven, waarbij het ondervangen van functionele achteruitgang voorop staat. - Voorbeelden hiervan zijn het vroegtijdig herkennen van complexe zorgproblematiek en cognitieve stoornissen, decubitus-, val- en infectiepreventie, het inzetten van revalidatie. • Toont inzicht in de invloed van eenzaamheid op het welzijn van de oudere patiënt en het belang van sociale contacten/netwerken en maatschappelijke participatie.
K
R
5.3. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid adequaat te reageren op risicovolle determinanten van gezondheid op het niveau van het individu, (patiënten)groepen en de maatschappij;
20 Deel 1
s
u
cademic
A
erncompetenties ouderengeneeskunde • Kan het belang en de moeilijkheden van onderzoek bij ouderen beschrijven. - Zoals de ‘natuurlijke’ hoge uitval en ethische bezwaren (wilsonbekwaamheid).
K
R
6.1. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid een beperkt empirisch wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Geen specifieke aanbevelingen.
K
R
6.2. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid onderwijs voor patiënten, studenten en zorgverleners te verzorgen;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Kan onderzoeksresultaten bij oudere patiënten kritisch beoordelen en toepassen, houdt daarbij rekening met de belangrijkste beperkingen van evidence-based medicine. - Zoals de beperkte inclusie van ouderen in clinical trials, de grotere heterogeniteit onder ouderen, de beperkte uitvoering van trials op relevante vragen/topics bij ouderen.
K
R
6.3. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid de principes van kritisch denken toe te passen op bronnen van medische informatie (literatuur, boeken, internet, etc.) ook in interactie met anderen;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Houdt bij uitvoering van de zorg rekening met de beperkte waarde van richtlijnen binnen de ouderenzorg en het niet één-op-één kunnen vertalen van aanbevelingen voor volwassen naar oudere patiënten. • Kan situaties herkennen en benoemen waarin levensverwachting, time to benefit voor een interventie, de functionele status en/of voorkeuren en doelen van de patiënt uitzonderingen vragen op de ‘standaard’-aanbevelingen. • Kan beschrijven waarom in het bijzonder bij ouderen een holistische benadering, met een focus op functioneren, welzijn en kwaliteit van leven in plaats van slechts op overleving, ziekte en gezondheid belangrijk is.
K
R
6.4. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid bij concrete beslissingen in de klinische praktijk waar mogelijk het beschikbare wetenschappelijke bewijs te betrekken;
21 Deel 1
R
6.5. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid een persoonlijke leerstrategie te ontwikkelen, implementeren en documenteren;
K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Geen specifieke aanbevelingen.
fl
R
6.6. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid op sterke en zwakke kanten in het eigen functioneren te re ecteren en daardoor sturing te geven aan het eigen leerproces en verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen professionele groei met als doel levenslange ontwikkeling als arts;
oe
e
B r
p
sbeoefenaa
K
erncompetenties ouderengeneeskunde • Geen specifieke aanbevelingen.
r
fi
erncompetenties ouderengeneeskunde • Is in staat verwachtingen van de oudere patiënt centraal te stellen bij het maken van een behandelplan.
K
R
7.1. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid op een eerlijke, betrokken wijze hoog-gekwali ceerde zorg te leveren, met aandacht voor de integriteit van de patiënt;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Heeft een empathische houding ten aanzien van ouderen. • Toont inzicht in de vooroordelen en negatieve stereotypen rondom ouderen (ageism) en de invloed daarvan op de zorgverlening.
K
R
7.2. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid professioneel gedrag in de gezondheidszorg, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs te demonstreren;
erncompetenties ouderengeneeskunde • Kan beknopt argumenten noemen die van belang zijn in de belangrijkste ethische kwesties binnen de ouderenzorg.
K
R
7.3. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid de geneeskunde op een ethisch verantwoorde manier te beoefenen en de medische, juridische en professionele verplichtingen van het lidmaatschap van een zelfregulerende groep te respecteren;
22 Deel 1
- Zoals wils(on)bekwaamheid, wilsverklaringen (advance care planning), euthanasie en palliatieve sedatie, wel/niet behandelbeslissingen, principes van autonomie, best interests en reanimatie. • Kan de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO); de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz); het wetsvoorstel Zorg en dwang; de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige zorg (Wlz) gebruiken, kent de impact ervan voor de professional en weet in hoeverre ouderen hierop zijn aangewezen. - Kan aangeven wat de mogelijkheden en beperkingen zijn bij het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen.
fl
erncompetenties ouderengeneeskunde • Is in staat om de eigen houding tegenover veroudering, invaliditeit en de dood te kunnen bepalen, hierop te reflecteren en het effect op de uitvoering van de gegeven zorg te bespreken.
K
R
7.4. De juist afgestudeerde arts ( aamplan 2009) • Heeft de bekwaamheid op het eigen handelen in de medische praktijk te re ecteren, in relatie tot de eigen gevoelens en cognities;
23 Deel 1
Samenvattingskaart
ndi
ku
g
Kan kennis van de volgende geriatrische onderwerpen in de klinische praktijk toepassen: kwetsbaarheid, multimorbiditeit, culturele aspecten van veroudering, ouderenmishandeling, verschil ouderdom en ziekte, medicalisering, complicaties van institutionalisering, operatierisico, leeftijdsgerelateerde veranderingen in farmacodynamiek en -kinetiek, polyfarmacie, revalidatie, gerontopsychiatrie, terminale zorg, atypische presentatie van ziekten, problemen binnen de somatische, psychische, functionele en sociale as, mobiliteitsproblematiek, decubitus, delier, dementie, neurologische en neurodegeneratieve aandoeningen, slaapproblematiek, obstipatie, incontinentie, visus- en gehoorproblematiek, osteoporose en duizeligheid. Kan de belangrijkste theorieën van veroudering en (patho)fysiologische veranderingen tijdens het verouderingsproces benoemen. Houdt rekening met de waarde en beperkingen van lichamelijk en aanvullend onderzoek op hogere leeftijd. Voert onder supervisie een Comprehensive Geriatric Assessment uit met behulp van geschikte klinimetrische instrumenten. Kan een individueel therapeutisch plan met een focus op kwaliteit van leven maken. Is in staat op basis van shared decision-making een behandelplan te maken.
1.1.
des
edisch
M
1.
e
Voor een eenvoudigere implementatie kwam vanuit de faculteiten de vraag om een samenvattingskaart van de kerncompetenties.
1.2.
Kan middels de (hetero)anamnese het patiëntprobleem volledig inventariseren met aandacht voor de medische voorgeschiedenis, het vroeger en huidig functioneel, cognitief, psychisch, sociaal en somatisch functioneren. Presenteert informatie op een inzichtelijke en begrijpelijke manier voor oudere patiënten. Herkent de mogelijk verschillende belangen van patiënt en naasten en handelt adequaat. Is in staat een kwetsbare patiënt te begeleiden en eigen regie te stimuleren. Waardeert het belang van mantelzorgers en kan (over)belasting bij hen herkennen. Kan op een effectieve en open manier met oudere patiënten en bij hen betrokkenen communiceren over medische problematiek, cognitieve achteruitgang, aspecten van welzijn, ‘slecht nieuws’, de omgang met rouw en verlies en vragen of wensen rond het levenseinde. Houdt tijdens gesprekken met oudere patiënten rekening met communicatieve beperkingen.
2.3.
2.4.
2.5.
u
nicato
2.2.
omm
C
2.
r
24 Deel 1
Is in staat een op maat gesneden zorgplan in samenwerking met multidisciplinaire teamleden op te stellen en regie te voeren tijdens een multidisciplinair overleg. Heeft aandacht voor overdracht van hoofdbehandelaar naar de volgende behandelaar. Stelt de juiste indicaties voor het inschakelen van ergotherapie, fysiotherapie, verpleegkundige, psycholoog, diëtiste, logopedie en maatschappelijk werk.
e
3.1.
rk r
amenwe
S
3.
4.1. 4.2.
Kan enkele toepassingen van ICT binnen ouderenzorg benoemen. Realiseert zich dat de zorg voor oudere patiënten meer tijd kost en houdt daarmee rekening in de planning. Heeft ervaring met verschillende lijnen van zorg: eerste- en tweedelijnszorg, thuiszorg, langdurige (institutionele) zorg, ambulante zorg en revalidatiezorg. Kan de rol van verschillende beroepsbeoefenaren beschrijven: (kader)huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, klinisch geriaters, internist-ouderengeneeskundigen, ouderenpsychiaters en sociaal geriaters.
ondheidsbevo
z
Ge
5.
5.1.
5.2.
5.3.
r
r
aa
4.3.
r
de
anisato
Org
4.
r
Is in staat determinanten van gezond ouder worden vanuit een integratief biopsychosociaal perspectief te beschrijven. Is in staat de belangrijkste begrippen van demografie en epidemiologie van veroudering te beschrijven, evenals de implicaties voor de gezondheidszorg en maatschappij. Bespreekt risicofactoren voor verouderingsziekten en functiestoornissen en geeft adviezen over de preventie van ziekte en promotie van vitaliteit. Past kennis over een veranderend risicomanagement bij ouderen in de praktijk toe. Is in staat om het belang van proactieve zorg te beschrijven, waarbij het ondervangen van functionele achteruitgang voorop staat. Toont inzicht in de invloed van eenzaamheid op het welzijn van de oudere patiënt en het belang van maatschappelijke participatie.
25 Deel 1
6.1. 6.3.
Kan het belang en de moeilijkheden van onderzoek bij ouderen beschrijven. Kan onderzoeksresultaten bij oudere patiënten kritisch beoordelen en toepassen, houdt daarbij rekening met de belangrijkste beperkingen van evidence-based medicine. Houdt rekening met de beperkte waarde van richtlijnen binnen de ouderenzorg. Herkent wanneer beargumenteerd van ‘standaard’-aanbevelingen afgeweken kan/moet worden. Kan beschrijven waarom een holistische benadering, welzijn en kwaliteit van leven belangrijker zijn dan overleving, ziekte en gezondheid.
6.4.
s
u
cademic
A
6.
7.2.
7.3.
p
sbeoefenaa
Is in staat verwachtingen van de oudere patiënt centraal te stellen bij het maken van een behandelplan. Heeft een empathische houding ten aanzien van ouderen en herkent negatieve stereotypen rondom ouderen (ageism) en de invloed daarvan op de zorgverlening. Herkent ethische dilemma’s binnen de ouderenzorg; wils(on)bekwaamheid, wilsverklaringen (advance care planning), euthanasie en palliatieve sedatie, wel/niet behandelbeslissingen, principes van autonomie, best interests en reanimatiebeslissingen. Kan de WGBO, Wet bopz, Wmo en Wlz gebruiken, en kent de impact ervan voor de professional en voor de oudere patiënt. Bepaalt, reflecteert en bespreekt de eigen houding tegenover veroudering, invaliditeit en de dood.
oe
7.1.
e
B r
7.
r
26 Deel 1
27 Deel 1
Conclusie De in dit rapport opgestelde basiscompetenties ouderengeneeskunde geven een uitwerking van de algemeen geformuleerde eindtermen van het Raamplan 2009, gebaseerd op een internationale inventarisatie. De lijst is voorgelegd aan een uitgebreide groep deskundigen voor commentaar en aanvulling in twee ronden, tot consensus was bereikt. Toekomstige (basis)artsen krijgen in toenemende mate met oudere patiënten te maken. Medische opleidingen hebben de opdracht hun studenten hier goed op voor te bereiden. Het huidige medische onderwijs voorziet op dit moment onvoldoende in deze behoefte. De lijst met basiscompetenties ouderengeneeskunde beoogt een aanvulling op het Raamplan 2009 te zijn en geeft aan over welke competenties de pas afgestudeerde arts op het gebied van de ouderengeneeskunde moet beschikken. Goed opgeleide artsen voor de zorgvragen van de komende decennia zijn in ons aller belang. Wij hopen dat deze inventarisatie inspiratie biedt voor iedereen die zich inspant voor goed medisch onderwijs. Aanbevelingen Aan de faculteiten Het verdient aanbeveling om te inventariseren in hoeverre uw curriculum de studenten de basiscompetenties ouderengeneeskunde bijbrengt. Aan de studenten Goed onderwijs is in jullie belang. Het verdient aanbeveling om binnen uw studievereniging een werkgroep samen te stellen die uw curriculum onderzoekt op het overbrengen van de basiscompetenties ouderengeneeskunde. Aan de NFU Bij een herziening van het Raamplan bevelen wij aan naar de basiscompetenties ouderengeneeskunde te verwijzen als leidraad voor de faculteiten. Aan allen die zich met ouderengeneeskunde bezighouden De basiscompetenties ouderengeneeskunde moeten worden gezien als een dynamische lijst, waarvan herziening iedere vijf tot tien jaar (in een zelfde cyclus als het Raamplan) is vereist, om huidige kennis, inzichten en veranderingen in medische onderwijs te verwerken. Aan de organisatie van de interfacultaire voortgangstoets Het verdient aanbeveling om de basiscompetenties ouderengeneeskunde te toetsen in de interfacultaire voortgangstoets. Aan de ouderen Als zorgcliënt is uw bijdrage aan verbeteringen in de zorg essentieel. Deze verbeteringen kunnen vervolgens worden vertaald naar onderwijsdoelen, waarmee (ouderen)zorg van goede kwaliteit wordt gewaarborgd. Wij bevelen u aan om betrokken te raken bij initiatieven rondom ouderenzorg.
28 Deel 1
Bronnen
Giesbers H, Verweij A, de Beer J. Vergrijzing: Wat zijn de belangrijkste verwachtingen voor de toekomst? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. 2013. Available from: http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/vergrijzing/toekomst/.
Gezondheidsraad. Ouderdom komt met gebreken - Geneeskunde en zorg bij ouderen met multimorbiditeit. Den Haag: Gezondheidsraad. 2008 p. publicatienr. 2008–01.
3.
Garssen J. Demografie van de vergrijzing. Cent Bur Stat 2011.
2.
CBS. Medische contacten, ziekenhuisopname, medicijnen; persoonskenmerken. Statline. 2013. Available from: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/? DM=SLNL&PA=81027ned&D1=0-2,12-15,46-52&D2=3-13&D3=0&D4=l&HDR= T&STB=G1,G2,G3&VW=T.
4.
CBS. Gezondheid en zorg in cijfers 2012. ISBN: 978-90-357-2040-4. Available from: www.cbs.nl.
5.
Michel J-P, Huber P, Cruz-Jentoft AJ. Europe-wide survey of teaching in geriatric medicine. J Am Geriatr Soc 2008;56(8):1536-42. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18808600.
6.
Blundell A, Gordon A, Gladman J, Masud T. Undergraduate teaching in geriatric medicine: the role of national curricula. Gerontol Geriatr Educ 2009;30(1): 75-88. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19214848.
7.
Keller I, Makipaa A, Kalenscher T, Kalache A. Global Survey on Geriatrics in the Medical Curriculum. World Health Organisation, 2002.
8.
Van Bodegom D, Engelaer F, van Heemst D, Helmerhorst F, Laman J, Olde-Rikkert M, et al. Inventarisatie ouderengeneeskunde in medische curricula. Leyden Academy on Vitality and Ageing, 2011.
12.
11.
10.
9.
Rikkert MO, Koopmans R, Laan R. Verplicht coschap “Ouderenzorg” verdient navolging. Ned Tijdscgr Geneeskd 2009;153:A1110. QANU. Geneeskunde Onderwijs in Nederland 2012. State Art Rapp en Benchmark Rapp van Visit Geneeskd 2011/2012. Frank J. The CanMEDS 2005 physician competency framework: Better standards, better physicians, better care. Ottawa: The Royal College of Physicians and Surgeons of Canada, 2005.
29 Deel 1
1.
22.
21.
20.
19.
18.
17.
16.
15.
14.
13.
Eleazer G, McRae T. Core competencies for the care of older patients: Recommendations of the American Geriatrics Society. Acad Med 2000; 75(3):252-5. Medical Undergraduate Training in Geriatric Medicine in the European Union. Geriatric Medicine section of the UEMS. 2003. Available from: http://www.uemsgeriatricmedicine.org/uems1/library1.asp. Position Statement No 4: Education and Training in Geriatric Medicine for Medical Students. Australian & New Zealand Society Geriatric Medicine, 2006. Available from: http://www.anzsgm.org/documents/PositionStatementNo4Revision.pdf. Geriatric Medicine: basic contents for Undergraduate Medical Teaching. International Association of Gerontology and Geriatrics & World Health Organization, 2006. Available from: http://www.geriatri.org/pdf/Geriatric_ Medicine_basic_contents_for_Undergraduate_Medical_Teaching.pdf. Undergraduate Medical Curriculum. British Geriatrics Society, 2007. Available from: http://www.bgs.org.uk/index.php/medicalstudentstop/959-undergraduate. Leipzig RM, Granville L, Simpson D, Anderson MB, Sauvigné K, Soriano RP. Keeping granny safe on July 1: a consensus on minimum geriatrics competencies for graduating medical students. Acad Med. 2009;84(5):604–10. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19704193. Core Competencies (Learning Outcomes) for Medical Students in Canada. Canadian Geriatrics Society - Société canadienne de gériatrie, 2009. Available from: http://canadiangeriatrics.ca/students/index.cfm/resources/tools-guidelines/. Rahmenempfehlung “Querschnittsfach Medizin des Alterns und des alten Menschen” gem. Q7 der neuen Approbationsordnung. Deutsche Gesellschaft für Geriatrie e.V, 2006. Available from: http://www.dggeriatrie.de/nachwuchs/ curriculum-q7.html. Masud T, Blundell A, Gordon AL, Mulpeter K, Roller R, Singler K, et al. European undergraduate curriculum in geriatric medicine developed using an international modified Delphi technique. Age Ageing 2014;43(5):695-702. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/24603283. Toekomstige ouderenzorg; kernwaarden, opbrengsten en perspectief De visie van CSO, NFU en ZonMw. CSO, NFU en Zo, 2012.
30 Deel 1
1.1.
•
Is in staat de kenmerken van kwetsbaarheid te benoemen en kwetsbaarheid bij ouderen vast te stellen.
●
•
Toont inzicht in de culturele aspecten van veroudering.
● ●
•
Houdt in de omgang met oudere patiënten rekening met de mogelijkheid van ouderenmishandeling op fysiek, psychosociaal en/of financieel gebied.
●
●●
Kan onderscheid maken tussen ouderdomsverschijnselen en ziekte.
●
●
•
•
Past preventieve strategieën toe om veelvoorkomende gevolgen van institutionalisering die functionele achteruitgang tot gevolg hebben te beperken. - Zoals delier, depressie, vallen, immobiliteit, decubitus, overvulling, urineretentie, incontinentie, ondervoeding, ziekenhuisinfecties en bijwerkingen van medicatie.
•
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid een breed pakket aan kennis uit het medisch kennisdomein toe te passen in de medische praktijk;
●
•
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
g
e
ndi
des
ku
Kan uitleggen wat multimorbiditeit is, en multifunctiestoornissen bij patiënten herkennen.
•
edisch
M
UEMS 2003
AGS 2000
Matrix internationale richtlijnen
ANZSGM 2006
Appendix: Verantwoording
Kan benoemen welke factoren van invloed zijn op het operatierisico van een patiënt en beschrijven welke post-operatieve complicaties vaker bij ouderen voorkomen. Kan (eventueel in overleg met een apotheker) verantwoord medicatie voorschrijven aan ouderen op basis van kennis van de leeftijdsgerelateerde veranderingen in farmacodynamiek en -kinetiek en houdt daarbij rekening met polyfarmacie en medicamenten met een hoge kans op bijwerkingen bij ouderen.
31 Deel 1
● ● ● ●
●●
● ●●●●●●●● ●
•
•
•
•
Is bekend met de symptomen van gerontopsychiatrische en psychosociale problematiek en hun interactie met somatische problematiek. - Zoals depressie, probleemgedrag, angst, stemmingsen persoonlijkheidsproblematiek, psychotische aandoeningen, neurodegeneratieve ziekten. Kan problemen en symptomen op somatisch, psychosociaal en spiritueel gebied van de patiënt in de terminale fase inventariseren en onder supervisie behandelen, kan aangeven waar hierin zijn grenzen liggen en kan adequaat (para)medici consulteren. Is in staat de klinische (vaak atypische) presentatie van ziekten bij ouderen te herkennen.
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
● ●●
● ●
●● ● ● ●● ● ●●●● ●●
●
Is in staat de afwijkingen en klachten van de patiënt samen te vatten in een probleemlijst ingedeeld binnen een somatische, psychische, functionele en sociale as. Is in staat ziekten, syndromen en aandoeningen die op hogere leeftijd veel voorkomen te diagnosticeren, diagnostiek naar onderliggende oorzaken te doen en een initieel multidomeinzorgplan voor behandeling en een vervolgbeleid te maken rekening houdend met de zelfzorgmogelijkheden van de patiënt. - Hier wordt ten minste onder verstaan mobiliteitsproblematiek (vallen, loop-en balansstoornissen), slikproblemen, pijn, decubitus, infecties, verwardheid (cognitieve stoornissen, delier), stemmingsproblematiek, neurologische en neurodegeneratieve aandoeningen (waaronder CVA en dementie), slaapproblematiek, obstipatie incontinentie, visusen gehoorproblematiek, osteoporose en duizeligheid.
•
Kan uitleggen wat de revalidatie van de oudere patiënt anders maakt dan van de niet-oudere patiënt, en kan in overleg patiënten die hier baat bij hebben adequaat identificeren en verwijzen, in zowel ambulante als klinische settings.
UEMS 2003
AGS 2000
•
32 Deel 1
●●●●●●●● ●
•
1.3.
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
Is in staat een Comprehensive Geriatric Assessment te beschrijven en onder supervisie uit te voeren met behulp van daartoe geschikte klinimetrische instrumenten. - Zoals bijvoorbeeld de Mini Mental State Examination, Geriatric Depression Scale), Barthel-index, Care Dependency Scale.
●●● ●●●● ●
Is in staat een individueel therapeutisch plan op te stellen, met een focus op kwaliteit van leven, waarbij doelen van behandeling en keuzes voor wel/niet behandelen zorgvuldig worden overwogen.
●
Maakt beleidsplannen in gezamenlijke besluitvorming met de patiënt en naasten (shared decision-making).
•
●
•
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid binnen een omschreven aantal vraagstukken, doeltreffend en ethisch verantwoord vaardigheden toe te passen in de praktijk ten aanzien van diagnose, therapie, prognose en op het individu gerichte preventie, rekening houdend met geslacht, leeftijd, levensfase en culturele achtergrond; Houdt rekening met de waarde en beperkingen van lichamelijk en aanvullend onderzoek op hogere leeftijd.
•
●●●●●● ● ●
Geen specifieke aanbevelingen.
1.2.
UEMS 2003
AGS 2000
Kan de belangrijkste theorieën van veroudering en (patho)fysiologische veranderingen tijdens het verouderingsproces benoemen. - Waaronder psychologie (disability paradox); sociologie (levensloopperspectief), biologie (stress en schade, verlies van reserve, veranderde homeostase), en evolutie (antagonistische pleiotropie, disposable soma theorie).
•
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid relevante informatie ten aanzien diagnose, therapie, prognose en op het individu gerichte preventie op te zoeken en te integreren in de klinische praktijk; Zie de rollen samenwerker en academicus.
33 Deel 1
● ●
●● ●
2.2.
•
nicato
omm
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid met patiënten een therapeutische relatie op basis van wederzijds begrip, empathie en vertrouwen aan te gaan en te onderhouden; Geen specifieke aanbevelingen.
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
fl
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid te re ecteren op het eigen medisch handelen en op de invloed hierop van eigen houding, normen en waarden; Zie de rol beroepsbeoefenaar.
2.1.
IAGG 2006
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid medische deskundigheid te tonen in situaties die niet te maken hebben met directe patiëntenzorg; Geen specifieke aanbevelingen.
u
ANZSGM 2006
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid met andere zorgverleners doeltreffend te communiceren in woord, geschrift en elektronisch, over de aan hem/haar toevertrouwde patiëntenzorg; Zie de rollen communicator, organisator en samenwerker.
C
UEMS 2003
AGS 2000
1.6.
1.5.
1.4.
r
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid informatie over het patiëntprobleem van de patiënt, van familie of van relevante derden uit de omgeving van de patiënt te verzamelen en de verzamelde informatie te integreren; Realiseert zich dat de gepresenteerde klacht van de oudere patiënt vaak multifactorieel bepaald is en neemt daarom een uitgebreide anamnese én heteroanamnese af waarbij de medische voorgeschiedenis, het vroeger en huidig functioneel, cognitief, psychisch, sociaal en somatisch functioneren in kaart worden gebracht.
34 Deel 1
●●
●●
●
Waardeert de rol van van informele zorgverleners (mantelzorgers) en is in staat tekenen van overbelasting en stress bij hen te herkennen en aan te kaarten.
•
Is in staat op een effectieve en open manier met oudere patiënten en bij hen betrokkenen te communiceren. - Waartoe onder andere behoort: het bespreken van medische problematiek, cognitieve achteruitgang, aspecten van welzijn, slechtnieuwsgesprekken, de omgang met beperkingen, rouw en verlies en vragen of wensen rond het levenseinde, zoals behandelbeperkingen, stervensbegeleiding, euthanasie, palliatieve zorg (inclusief hospice) en pijnmanagement/comfortgericht beleid.
●
●
●
● ●
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid adequaat om te gaan met diverse patiëntengroepen zoals kinderen, ouderen, mannen en vrouwen en patiënten met verschillende culturele achtergronden;
35 Deel 1
●●
●
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
●
•
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid de patiënt en de bij de patiënt betrokkenen te begeleiden; Bevordert bewustwording van de patiënt van zijn toenemende kwetsbaarheid (frailty), en stimuleert eigen regie en zelfmanagement.
•
2.5.
●
Is zich bewust van mogelijk verschillende belangen van patiënt en naasten, en kan conflicten en verschil van inzicht herkennen en hiermee omgaan danwel adequate begeleiding inschakelen.
•
2.4.
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid relevante informatie met de patiënt, de familie en naasten of andere werkers in de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg te bespreken om zo optimale zorg aan de patiënt te kunnen leveren; Presenteert informatie inzichtelijk en begrijpelijk, rekening houdend met eventuele beperkingen die vooral op oudere leeftijd optreden.
•
UEMS 2003
AGS 2000
2.3.
Kan ergotherapie, fysiotherapie, verpleegkundige, psycholoog, diëtiste, logopedie en maatschappelijk werk gericht inschakelen.
•
anisato
Org
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
●●● ●● ● ●
Kan benoemen waar de regiefunctie van de arts uit bestaat. Is in staat om regie te voeren tijdens een multidisciplinair overleg, en heeft aandacht voor transitieoverdracht van hoofdbehandelaar naar de volgende behandelaar.
•
4.1.
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid in samenspraak met de patiënt op doeltreffende wijze tot samenwerking te komen met andere zorgverleners binnen de maatschappelijke zorg en de gezondheidszorg; Is in staat een op maat gesneden zorgplan in samenwerking met multidisciplinaire teamleden op te stellen.
•
3.2.
●
e
3.1.
●
rk r
amenwe
S
UEMS 2003
AGS 2000
Houdt tijdens gesprekken met oudere patiënten rekening met mogelijke communicatieve beperkingen. - Zoals verminderd zicht, verminderd gehoor, afgenomen snelheid van informatieverwerking, verminderde cognitie, gebruik van hulpmiddelen, afasie.
•
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid een doeltreffende bijdrage aan interdisciplinaire teams op het gebied van patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek te leveren; Zie 3.1. r De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid doelgericht en doeltreffend gebruik te maken van informatietechnologie;
36 Deel 1
●● ●●
●
●●
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
Kan uit ervaring de verschillende vormen van ouderenzorg beschrijven (en kan daarmee bij ontslag van een oudere patiënt uit het ziekenhuis een vervolgtraject inzetten). - Eerste- en tweedelijnszorg, thuiszorg, langdurige (institutionele) zorg, ambulante zorg en revalidatiezorg.
●●● ●●●●
Kan de verschillen en de specifieke werkdomeinen benoemen van de medische professionals betrokken bij ouderen in de verschillende settingen en gericht naar hen verwijzen/inschatten wanneer hun consultatie gewenst is. - Zoals (kader)huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, klinisch geriaters, internist-ouderengeneeskundigen, ouderenpsychiaters en sociaal geriaters.
●●●
•
●
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid te laten blijken goed geïnformeerd te zijn over het Nederlandse gezondheidszorgsysteem en de invloed hierop van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Deze kennis doeltreffend en efficiënt voor de eigen functie en/of organisatie te benutten;
•
4.3.
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid de eigen werkzaamheden adequaat te organiseren, rekening houdend met de context waarin gewerkt wordt; Realiseert zich dat de zorg voor oudere patiënten meer tijd kost en houdt daarmee rekening in de planning.
•
●
4.2.
UEMS 2003
AGS 2000
Kan uitleggen waarom innovatie en de ontwikkeling van technologie en ICT belangrijk is; en enkele technologische toepassingen binnen de ouderenzorg benoemen. - Zoals domotica, robotica, eHealth-interventies, telemonitoring en teleconsultatie om bijvoorbeeld langer zelfstandig te kunnen wonen.
•
37 Deel 1
●●●
5.2.
•
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
●●
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid risicovolle determinanten van gezondheid op het niveau van het individu, (patiënten-) groepen en maatschappij te herkennen;
5.3.
●●
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid kennis over de determinanten van gezondheid en ziekte toe te passen in de praktijk en mee te werken aan maatregelen die de gezondheid van individuen en groepen bevorderen;
Is in staat de belangrijkste begrippen van demografie en epidemiologie van veroudering te beschrijven en kent de implicaties voor de gezondheidszorg en maatschappij. - Zoals de concepten demografische en epidemiologische transitie, veranderingen in prevalentie van sterfte/ziekte en economische (toename grijze druk), politieke en sociale gevolgen van de vergrijzing.
•
●
r
Is in staat determinanten van gezond ouder worden vanuit een integratief biopsychosociaal perspectief te beschrijven.
•
r
UEMS 2003
AGS 2000 de
ondheidsbevo
r
Ge
z
5.1.
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid uitgangspunten van kwaliteitszorg (bewaking, bevordering, waarborging) in de praktijk toe te passen; Geen specifieke aanbevelingen.
aa
4.4.
●●●●●
● ●
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid adequaat te reageren op risicovolle determinanten van gezondheid op het niveau van het individu, (patiënten)groepen en de maatschappij; Is in staat risicofactoren voor verouderingsziekten en functiestoornissen te bespreken en adviezen over de preventie ervan te geven, promoot daarbij vitaliteit en een gezonde en actieve levensstijl.
38 Deel 1
●●●●
●●
Toont inzicht in de invloed van eenzaamheid op het welzijn van de oudere patiënt en het belang van sociale contacten/netwerken en maatschappelijke participatie.
•
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
●●
●
●●
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid een beperkt empirisch wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren;
6.3.
●
●●●
Kan het belang en de moeilijkheden van onderzoek bij ouderen beschrijven. - Zoals de ‘natuurlijke’ hoge uitval en ethische bezwaren (wilsonbekwaamheid).
•
6.2.
●
s
6.1.
●●●
u
cademic
A
●
Is in staat om het belang van proactieve zorg te beschrijven, waarbij het ondervangen van functionele achteruitgang voorop staat. - Voorbeelden hiervan zijn het vroegtijdig herkennen van complexe zorgproblematiek en cognitieve stoornissen, decubitus-, val- en infectiepreventie, het inzetten van revalidatie.
•
UEMS 2003
AGS 2000
Is in staat kennis over een veranderend risicomanagement bij ouderen in de praktijk toe te passen. - Bijvoorbeeld afwijkende doelen van behandeling voor hypertensie, overgewicht en dyslipidemie.
•
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid onderwijs voor patiënten, studenten en zorgverleners te verzorgen; Geen specifieke aanbevelingen. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid de principes van kritisch denken toe te passen op bronnen van medische informatie (literatuur, boeken, internet, etc.) ook in interactie met anderen;
39 Deel 1
●●
Kan beschrijven waarom in het bijzonder bij ouderen een holistische benadering, met een focus op functioneren, welzijn en kwaliteit van leven in plaats van slechts op overleving, ziekte en gezondheid belangrijk is. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid een persoonlijke leerstrategie te ontwikkelen, implementeren en documenteren; Geen specifieke aanbevelingen. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid op sterke en zwakke kanten in het eigen functioneren te re ecteren en daardoor sturing te geven aan het eigen leerproces en verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen professionele groei met als doel levenslange ontwikkeling als arts; Geen specifieke aanbevelingen. fl
6.6.
6.5.
•
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
●●
●
Kan situaties herkennen en benoemen waarin levensverwachting, time to benefit voor een interventie, de functionele status, en/of voorkeuren en doelen van de patiënt uitzonderingen vragen op de ‘standaard’aanbevelingen.
•
●●
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid bij concrete beslissingen in de klinische praktijk waar mogelijk het beschikbare wetenschappelijke bewijs te betrekken; Houdt bij uitvoering van de zorg rekening met de beperkte waarde van richtlijnen binnen de ouderenzorg en het niet één-op-één kunnen vertalen van aanbevelingen voor volwassen naar oudere patiënten.
•
●
6.4.
UEMS 2003
AGS 2000
Kan onderzoeksresultaten bij oudere patiënten kritisch beoordelen en toepassen, houdt daarbij rekening met de belangrijkste beperkingen van evidence-based medicine. - Zoals de beperkte inclusie van ouderen in clinical trials, de grotere heterogeniteit onder ouderen, de beperkte uitvoering van trials op relevante vragen/topics bij ouderen.
•
40 Deel 1
● ● ●●
●●
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
●
●● ●
●
● ●●●
●
●●●●●
● ●
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid de geneeskunde op een ethisch verantwoorde manier te beoefenen en de medische, juridische en professionele verplichtingen van het lidmaatschap van een zelfregulerende groep te respecteren; Kan beknopt argumenten noemen die van belang zijn in de belangrijkste ethische kwesties binnen de ouderenzorg. - Zoals wils(on)bekwaamheid, wilsverklaringen (advance care planning), euthanasie en palliatieve sedatie, wel/niet behandelbeslissingen, principes van autonomie, best interests en reanimatie.
•
●
Toont inzicht in de vooroordelen en negatieve stereotypen rondom ouderen (ageism) en de invloed daarvan op de zorgverlening.
•
7.3.
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid professioneel gedrag in de gezondheidszorg, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs te demonstreren; Heeft een empathische houding ten aanzien van ouderen.
•
ANZSGM 2006
fi
7.2.
r
Is in staat verwachtingen van de oudere patiënt centraal te stellen bij het maken van een behandelplan.
•
UEMS 2003
AGS 2000
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid op een eerlijke, betrokken wijze hooggekwali ceerde zorg te leveren, met aandacht voor de integriteit van de patiënt;
sbeoefenaa
7.1.
oe
p
e
B r
41 Deel 1
De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid op het eigen handelen in de medische praktijk te re ecteren, in relatie tot de eigen gevoelens en cognities; fl
•
Is in staat om de eigen houding tegenover veroudering, invaliditeit en de dood te kunnen bepalen, hierop te reflecteren en het effect op de uitvoering van de gegeven zorg te bespreken.
42 Deel 1
●●
LAVA 2011
CSO - NFU - ZonMw 2012
DDG 2006
CGS - SCG 2009
AAMC 2009
BGS 2007
IAGG 2006
ANZSGM 2006
●●●
7.4.
UEMS 2003
AGS 2000
Kan de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO); de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz); het wetsvoorstel Zorg en dwang; de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige zorg (Wlz) gebruiken, kent de impact ervan voor de professional en weet in hoeverre ouderen hierop zijn aangewezen. - Kan aangeven wat de mogelijkheden en beperkingen zijn bij het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen.
•
Volledige internationale inventarisatie basiscompetenties ouderengeneeskunde
Basiscompetenties ouderengeneeskunde g
e
ku
ndi
des
edisch
M
Internationale richtlijnen
1.1. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid een breed pakket aan kennis uit het medisch kennisdomein toe te passen in de medische praktijk;
GG
G
G
International Association of erontology and eriatrics and World Health Organization (IA ) 2006 - Heeft de geschikte kennis van fysiologie van veroudering om concepten zoals kwetsbaarheid (frailty) en verlies van functionele capaciteiten uit te kunnen leggen.
Is in staat de kenmerken van kwetsbaarheid te benoemen en kwetsbaarheid bij ouderen vast te stellen.
•
G
G
G
Deutsche esellschaft für eriatrie e.V. (DD ) 2006 - Heeft kennis van multimorbiditeit en de analyse daarvan en van de volgende ziektebeelden voor een functionele benadering; geriatrische syndromen; frailty; […].
U
U
European nion of Medical Specialists ( EMS) 2003 - Is op de hoogte van het voorkomen (de frequentie) van multimorbiditeit en oorzaken van niet-specifieke presentatie van ouderen van zowel acute als chronische aard. - Heeft bekwaamheid in de diagnostiek en behandeling van de volgende veel voorkomende problemen bij ouderen: multipele pathologie - fysiek, psychologisch, sociaal en functioneel; […].
Kan uitleggen wat multimorbiditeit is, en multi functiestoornissen bij patiënten herkennen.
•
43 Deel 1
G
DD 2006 - Heeft kennis van multimorbiditeit en de analyse daarvan.
L
L
eyden Academy on Vitality and Ageing ( AVA) 2011 - Heeft kennis van multimorbiditeit. G
G
American eriatrics Society (A S) 2000 - Heeft besef van culturele aspecten van veroudering; de invloed van cultuur en etniciteit op het verouderingsproces, gezondheid en ziekteperceptie, toegang tot zorg, met de nadruk op demografische informatie voor etnische ouderen in de Verenigde Staten, de heterogeniteit van federaal ingerichte minderheidsgroepen, risicofactoren voor ziekte en prevalentie in deze groepen, en de componenten van cultureel competente medische zorg.
Toont inzicht in de culturele aspecten van veroudering.
•
G
Z
G
Z
Australian & New ealand Society eriatric Medicine (AN S M) 2006 - Heeft besef van raciale, culturele en sociale kwesties die invloed hebben op de uitvoering van zorg.
G
A S 2000 - Is bekend met […] ouderenmishandeling en verwaarlozing […]. IA 2006 - Herkent de kenmerken van mishandeling tegen oudere personen. GG
Houdt in de omgang met oudere patiënten rekening met de mogelijkheid van ouderenmishandeling op fysiek, psychosociaal en/of financieel gebied.
•
G
G
British eriatrics Society (B S) 2007 - Is zich bewust van ouderenmishandeling: fysiek, psychologisch en financieel.
L
AVA 2011 - Is zich bewust van ageism (waaronder oudermishandeling).
G
A S 2000 - Heeft kennis vergaard over ‘normale’ veroudering versus ziekte op een moleculair, cellulair, weefsel en orgaan niveau […].
Kan onderscheid maken tussen ouderdomsverschijnselen en ziekte.
•
44 Deel 1
GG
IA 2006 - Weet dat oudere mensen symptomen en tekenen van ziekte hebben omdat ze ziek zijn, niet omdat ze oud zijn. - Heeft begrip van de biologie van veroudering en de relatie met klinische uitingen van ziekte bij oudere mensen.
J
Association of American Medical Colleges/ ohn A. Hartford Foundation (AAMC) 2009 - Kan de potentiële complicaties van een ziekenhuisopname voor alle ouderen patiënten benoemen (zoals immobiliteit, delier, bijwerkingen van medicatie, ondervoeding, decubitus, peri-operatieve perioden, voorbijgaande urine-incontinentie, en hospital-acquired infecties) en kent/kan potentiële preventieve maatregelen weergeven. - Kan de risico’s, indicaties, alternatieven en contra-indicaties voor het gebruik van verblijfskatheters bij ouderen uitleggen.
Past preventieve strategieën toe om veelvoorkomende gevolgen van institutionalisering die functionele achteruitgang tot gevolg hebben te beperken. - Zoals delier, depressie, vallen, immobiliteit, decubitus, overvulling, urineretentie, incontinentie, ondervoeding, ziekenhuisinfecties en bijwerkingen van medicatie.
•
G
G
G
Canadian eriatrics Society - Société canadienne de gériatrie (C S - SC ) 2009 - Kan de potentiële negatieve gevolgen van een ziekenhuis/instellingsopname herkennen en (voor zover mogelijk) voorkomen (zoals een delier, vallen, immobiliteit, decubitus, incontinentie, CAD’s, bijwerkingen van medicatie, ondervoeding).
Kan (eventueel in overleg met een apotheker) verantwoord medicatie voorschrijven aan ouderen op basis van kennis van de leeftijdsgerelateerde veranderingen in farmacodynamiek en -kinetiek en houdt daarbij rekening met polyfarmacie en medicamenten met een hoge kans op bijwerkingen bij ouderen.
A S 2000 - Heeft kennis vergaard over farmacologische problemen gerelateerd aan veroudering en de relevantie voor therapeutische beslissingen. - Is bekend met [...] o.a.: verkeerde medicatie voorschrijving.
G
AAMC 2009 - Kan de potentiële complicaties van een ziekenhuisopname voor alle ouderen patiënten benoemen […] peri-operatieve perioden, […].
•
Kan benoemen welke factoren van invloed zijn op het operatierisico van een patiënt en beschrijven welke post-operatieve complicaties vaker bij ouderen voorkomen.
•
45 Deel 1
U
EMS 2003 - Heeft actuele kennis van de effecten van veroudering op functie, immunocompetentie, farmacokinetiek en -dynamiek, cognitieve functies en persoonlijkheid. - Heeft kennis van de farmacologie, het therapeutische gebruik en de potentiële gevaren van veelgebruikte medicamenten. - Is bekwaam in de juiste medicatie voorschrijven en kan hun effectiviteit evalueren. G
Z
AN S M 2006 - Kan de passende, adequate en optimale medicatie voorschrijven voor een oudere patiënt.
GG
IA 2006 - Heeft voldoende kennis van de farmacologie om de basis principes van voorschrijven aan ouderen te begrijpen, met bijzondere aandacht voor bijwerkingen en iatrogene ziekten. Dit houdt niet alleen in weten wat voor te schrijven, maar ook wanneer welke middelen zouden moeten worden gestopt, en de risico’s van polyfarmacie.
G
B S 2007 - Is in staat de effecten van veroudering op farmacodynamiek en farmacokinetiek te beschrijven en definiëren. - Is in staat het concept polyfarmacie te omschrijven. - Is in staat het volgende concept te omschrijven: veilig voorschrijven aan ouderen, daarbij rekening houdend met veranderde fysiologie, interacties van medicatie en multimorbiditeit.
AAMC 2009 - Heeft kennis van leeftijdsgerelateerde veranderingen in nier- en leverfunctie, lichaamssamenstelling en veranderingen in gevoeligheid van het centraal zenuwstelsel, begrijpt en kan op basis van deze kennis uitleg geven over de leeftijdsgerelateerde keuzes van soort medicatie en dosis. - Is in staat medicatie te herkennen, waaronder anticholinergica, anticoagulantia en psychoactieve, analgetische,
46 Deel 1
hypoglycemische en cardiovasculaire medicatie waarvan gebruik bij ouderen moet worden vermeden, of alleen voorzichtig gebruikt, en kan uitleggen wat de potentiële problemen die ermee geassocieerd zijn inhouden. - Is in staat de complete medicatielijst van een patiënt te documenteren, voor zowel voorgeschreven, homeopathische (plantaardige), als vrij verkrijgbare medicatie (OTC); en voor ieder medicament de dosis, frequentie, indicatie, voordelen, bijwerkingen te beschrijven, en een inschatting van de therapietrouw te maken. G
G
C S - SC 2009 - Is in staat een gedetailleerde medicatieanamnese af te nemen die een lijst includeert van alle gebruikte medicamenten, doseringen, bewijs van effect, en kan de bijwerkingen beschrijven, en een inschatting van de therapietrouw te maken. - Is in staat de farmacokinetische veranderingen die voorkomen bij veroudering te beschrijven en om medicatie voor te schrijven rekening houdend met de verminderde nierfunctie van ouderen. - Is in staat medicatie met een hoge kans op bijwerkingen bij ouderen te identificeren.
G
DD 2006 - Heeft kennis van polyfarmacie/ multimedicatie.
L
AVA 2011 - Heeft kennis van polyfarmacie.
U
EMS 2003 - Is in staat ouderen die baat kunnen hebben van revalidatie te identificeren en verwijzen. - Is in staat medische aspecten relevant voor revalidatie te identificeren. - Kent het proces van revalidatie, het belang van doelen stellen en multidisciplinair werken.
Kan uitleggen wat de revalidatie van de oudere patiënt anders maakt dan van de niet-oudere patiënt, en kan in overleg patiënten die hier baat bij hebben adequaat identificeren en verwijzen, in zowel ambulante als klinische settings.
•
47 Deel 1
GG
IA 2006 - Erkent preventie en revalidatie als belangrijkste doelen van ouderengeneeskunde.
G
B S 2007 - Is in staat het concept van revalidatie te beschrijven.
G
DD 2006 - Heeft kennis van revalidatie.
L
AVA 2011 - Heeft kennis van herstelzorg (rehabilitation).
G
A S 2000 - Is bekend met de tekenen/symptomen en juiste verwijzing van psychosociale problemen (affectieve stoornissen, psychotische stoornissen, angst, depressie, middelenmisbruik, onderrapportage van symptomen en ziekte, reacties op ziek zijn, seksualiteit en veroudering, ouderenmishandeling en verwaarlozing, zelfdoding, veiligheid thuis).
Is bekend met de symptomen van gerontopsychiatrische en psychosociale problematiek en hun interactie met somatische problematiek. - Zoals depressie, probleemgedrag, angst, stemmings-, persoonlijkheidsproblematiek, psychotische aandoeningen, neurodegeneratieve ziekten.
•
U
EMS 2003 - Heeft kennis van socio-economische, psychosociale, biomedische aspecten en aspecten van houding; fysiologie van veroudering, theorieën van veroudering, psychologie en veroudering, mentale gezondheid en veroudering, sociologie en veroudering, ethische aspecten.
GG
IA 2006 - (H)erkent de rol van psychosociale risicofactoren, zoals alleen wonen, economische tegenspoed en een tekort aan sociale ondersteuning in het veroorzaken en ervaren van ziekte. G
Z
AN S M 2006 - Kan effectief een stervende patiënt begeleiden.
G
B S 2007 - Is in staat de volgende deelgebieden te definiëren en hun bijdrage aan de ouderenzorg te duiden: […], palliatieve zorg, […].
Kan problemen en symptomen op somatisch, psychosociaal en spiritueel gebied van de patiënt in de terminale fase inventariseren en onder supervisie behandelen, kan aangeven waar hierin zijn grenzen liggen en kan adequaat (para-) medici in consult vragen.
•
48 Deel 1
AAMC 2009 - Is in staat in een palliatieve setting, pijn en de belangrijkste niet-pijn gerelateerde symptomen te onderzoeken en hier een beleid voor op te stellen, gebaseerd op de wensen en doelen van de patiënt. - Is in staat in een palliatieve setting psychologische, sociale en spirituele wensen/ noden van patiënten in een vergevorderd stadium van hun ziekte en hun familieleden te identificeren, en kan de uitvoering toewijzen aan de geschikte interdisciplinaire teamleden. - Is in staat palliatieve zorg (inclusief hospice) als een positieve, actieve behandel optie voor een patiënt in een vergevorderd stadium van zijn ziekte te beschrijven.
G
DD 2006 - Heeft kennis van ambulante mogelijkheden, waaronder palliatie.
G
A S 2000 - Is bekend met de veel voorkomende geriatrische syndromen en aandoeningen, en heeft een basaal begrip van hun risicofactoren, oorzaken, tekenen, symptomen, differentiaal diagnose, initiële diagnostische evaluatie en preventieve strategieën. O.a. de non-specifieke presentatie van ziekte.
U
EMS 2003 - Is op de hoogte van het voorkomen (de frequentie) van multimorbiditeit en oorzaken van niet-specifieke presentatie van ouderen van zowel acute als chronische aard. G
Z
AN S M 2006 - Heeft kennis van de presentatie van ziekte op oudere leeftijd.
GG
IA 2006 - Is bekend met het behandelen van ‘geriatrische reuzen’ - vallen, incontinentie en cognitieve achteruitgang, en veel voorkomende aandoeningen zoals depressie, en de soms subtiele presentatie van ziekte bij oudere patiënten.
Is in staat de klinische (vaak atypische) presentatie van ziekten bij ouderen te herkennen.
•
49 Deel 1
AAMC 2009 - Is in staat een differentiële diagnose op te stellen gebaseerd op de herkenning van unieke presentaties van veelvoorkomende aandoeningen bij oudere patiënten, waaronder acuut coronair syndroom, uitdroging (dehydratie), urineweginfectie, acute buik, longontsteking (pneumonie). G
G
C S - SC 2009 - Kan laten zien dat hij/zij in staat is om een atypische presentatie van veelvoorkomende beelden bij een oudere patiënt (bijvoorbeeld acuut coronair syndroom, infecties, acute buik, depressie) te herkennen en te evalueren.
L
AVA 2011 - Is zich bewust van de klinische (vaak atypische) presentatie van ouderen.
Is in staat ziekten, syndromen en aandoeningen die op hogere leeftijd veel voorkomen te diagnosticeren, diagnostiek naar onderliggende oorzaken te doen en een initieel multi-domein zorgplan voor behandeling en een vervolgbeleid te maken rekening houdend met de zelfzorgmogelijkheden van de patiënt. - Hier wordt ten minste onder verstaan mobiliteitsproblematiek (vallen, loop-en balansstoornissen), slikproblemen, pijn, decubitus, infecties, verwardheid (cognitieve stoornissen, delier), stemmingsproblematiek, neurologische en neurodegeneratieve aandoeningen (waaronder CVA en dementie), slaapproblematiek, obstipatie
•
50 Deel 1
G
A S 2000 - Is bekend met ziekten en afwijkingen die meer voorkomen of specifieke eigenschappen hebben onder ouderen. Heeft in ieder geval een globale kennis van de pathofysiologie, symptomen, differentiaal diagnose en initiële diagnostiek en evaluatie van veelvoorkomende ziekten, waaronder: reumatische ziekten (bijvoorbeeld artrose, reumatoïde artritis, arteriitis temporalis/polymyalgia reumatica); urogenitale ziekten (benigne prostaat hypertrofie, seksuele disfunctie); neurologische ziekten (Parkinson, CVA en TIA, vertigo/syncope); cardiovasculaire ziekten (decompensatio cordis, atriumfibrilleren, hartklepafwijkingen) en hypertensie (diastolisch en systolisch); endocrinologische afwijkingen (diabetes mellitus type 2, nonketoacedotisch coma, hyper- en hypothyreoïdie, ziekte van Paget); oncologische ziekten (borst, long, colon, prostaatkanker, hematologische maligniteiten); infecties (pneumonie, tuberculose, urineweginfecties); nieraandoeningen (vocht- en elektrolytstoornissen); gastro-intestinale aandoeningen
Is in staat de afwijkingen en klachten van de patiënt samen te vatten in een probleemlijst ingedeeld binnen een somatische, psychische, functionele en sociale as.
•
(obstipatie, ondervoeding, diverticulitis, diverticulose); psychiatrische ziekten (depressie) en anderen, zoals fracturen en amyloïdose. - Is bekend met de veel voorkomende geriatrische syndromen en aandoeningen, en een basaal begrip van hun risicofactoren, oorzaken, tekenen, symptomen, differentiaal diagnose, initiële diagnostische evaluatie en preventieve strategieën. O.a. dementie, incontinentie, depressie, delier, iatrogene problemen, waaronder hospitalisatie en bedrust, vallen, osteoporose, sensorische veranderingen, waaronder gehoor en visus beperkingen, voedingsproblematiek, immobiliteit en loopstoornissen, decubitus en slaapstoornissen.
U
EMS 2003 - Heeft bekwaamheid in de diagnostiek en behandeling van de volgende veel voorkomende problemen bij ouderen: multipele pathologie - fysiek, psychologisch, sociaal en functioneel; polyfarmacie en de geassocieerde problemen; vallen; mobiliteitsproblemen; urine- en fecale incontinentie; decubitus; CVA; delier/verwarring (acuut en chronisch); dementie; communicatieve of visuele problemen; terminale zorg. - Is in staat om, gebaseerd op informatie uit anamnese en lichamelijk onderzoek, een differentiële diagnose op te stellen, een probleem lijst te maken en een initieel behandel plan op te stellen. G
Z
AN S M 2006 - Heeft bekwaamheid in het beoordelen, het onderzoeken en de behandeling van veelvoorkomende medische problemen in de oudere patiënt.
51 Deel 1
GG
IA 2006 - Is bekend met het behandelen van ‘geriatrische reuzen’ - vallen, incontinentie en cognitieve achteruitgang, en veel voorkomende aandoeningen zoals depressie, en de soms subtiele presentatie van ziekte bij oudere patiënten.
incontinentie, visus- en gehoorproblematiek, osteoporose en duizeligheid.
G
B S 2007 - Is in staat de diagnose, pathofysiologie, het beleid en preventieve strategieën voor de volgende specifieke ziekteprocessen: dementie, delier, depressie, (in)continentie, osteoporose, vallen, parkinsonisme en bewegingsstoornissen, decubitus, CVA te beschrijven en definiëren.
AAMC 2009 - Is in staat om de verschillen en overeenkomsten tussen de klinische presentaties van delier, depressie en dementie te beschrijven. - Is in staat om een differentiaaldiagnose op te stellen en om een initiële evaluatie bij een patiënt die een delier, dementieel beeld of depressie lijkt te hebben uit te voeren. - Is in staat om bij een oudere patiënt met een delier, met spoed een diagnostisch proces op te starten om de oorzaak te achterhalen. - Is in staat een niet-medicamenteus beleid voor geagiteerde demente of delirante patiënten te ontwikkelen en evalueren. - Is in staat om alle patiënten boven 65 jaar of hun vertegenwoordigers, vragen te stellen over valincidenten in het afgelopen jaar; onderzoek te doen naar het overeind komen en het lopen/de transfers, en deze bevindingen vast te leggen en te interpreteren. - Is in staat bij een patiënt die gevallen is, een differentiaal diagnose op te stellen en een evaluatie plan op te stellen dat ingaat op de multipele oorzaken geïdentificeerd bij de anamnese, het lichamelijk en het functionele onderzoek. - Is in staat een voorlopig behandelplan te ontwikkelen voor patiënten die zich presenteren met functionele beperkingen, inclusief aanpassingsgerichte interventies; waarbij betrokkenheid van interdisciplinaire team leden van de geschikte disciplines, zoals maatschappelijk werk, verpleegkundigen, revalidatieartsen, diëtisten en apotheek.
52 Deel 1
G
G
C S - SC 2009 - Is in staat een differentiaaldiagnose (inclusief risicofactoren) en een initieel plan voor de evaluatie en behandeling van vallen op te stellen. - Is in staat een overzicht en een initieel plan voor evaluatie en behandeling te maken van voorbijgaande (acute) en chronische urine-incontinentie. - Is in staat het onderscheid tussen de klinische presentatie van een delier, dementie en een depressie te herkennen en te beschrijven. - Is in staat een delier te diagnosticeren, een differentiaaldiagnose voor zijn mogelijke oorzaken op te stellen, en een initieel plan voor evaluatie en beleid te maken. - Is in staat dementie te diagnosticeren, een differentiaaldiagnose voor zijn mogelijke oorzaken op te stellen en een initieel plan voor nader onderzoek en beleid op te stellen. - Is in staat een voorlopig behandelplan voor patiënten die zich presenteren met functionele beperkingen te ontwikkelen, inclusief aanpassingsgerichte interventies; waarbij betrokkenheid van interdisciplinaire teamleden van de geschikte disciplines.
G
DD 2006 - Heeft kennis van multimorbiditeit en de analyse daarvan en van de volgende ziektebeelden voor een functionele benadering; geriatrische syndromen; vallen; ondervoeding en voeding oorzaken en mogelijkheden tot interventie; incontinentie; immobiliteit; kwetsbaarheid; dementie; delirium; polyfarmacie; verlies van functie van het zintuiglijk (bijvoorbeeld gezichtsvermogen en gehoor); uitdroging: fysiologische basis en interventie; kwaadaardige aandoeningen op oudere leeftijd; endocrinologische aspecten; erectiestoornissen; chronisch pijnsyndroom.
L
AVA 2011 - Heeft kennis van geriatrische reuzen.
53 Deel 1
G
A S 2000 - Heeft kennis vergaard over ‘normale’ veroudering versus ziekte op een moleculair, cellulair, weefsel en orgaan niveau (normale veroudering is heterogeen, en treft verschillende weefsels en organen in verschillende individuen op een verschillende snelheid; het verlies van homeostatische controlemechanismen zouden voor een groot deel het verouderingsproces kunnen verklaren). - Heeft kennis vergaard over de pathologie geassocieerd met normale veroudering en leeftijdsgerelateerde ziekteprocessen. - Heeft kennis vergaard over de fysiologie van veroudering in verschillende orgaansystemen. - Heeft kennis vergaard over anatomische en histologische veranderingen die geassocieerd zijn met veroudering. - Heeft kennis van de theorieën van veroudering, o.a. biochemische/moleculaire, cellulaire, genetische en biopsychosociale theorieën.
U
EMS 2003 - Heeft kennis van socio-economische, psychosociale, biomedische aspecten en aspecten van houding; fysiologie van veroudering, theorieën van veroudering, psychologie en veroudering, mentale gezondheid en veroudering, sociologie en veroudering, ethische aspecten. - Heeft actuele kennis van de effecten van veroudering op functie, immunocompetentie, farmacokinetiek en -dynamiek, cognitieve functies en persoonlijkheid. G
Z
AN S M 2006 - Heeft kennis van het verouderingsproces en de fysiologie van veroudering.
GG
IA 2006 - Begrijpt dat een levensloop perspectief ook inhoudt dat de jongeren van vandaag de oudere mensen van morgen zijn en dat hun gezondheid op oudere leeftijd afhangt van hoe ze nu leven.
Kan de belangrijkste theorieën van veroudering en (patho)fysiologische veranderingen tijdens het verouderingsproces benoemen. - Waaronder psychologie (disability paradox); sociologie (levensloopperspectief), biologie (stress en schade, verlies van reserve, veran derde homeostase), en evolutie (antagonistische pleiotropie, disposable soma theorie).
•
54 Deel 1
G
B S 2007 - Is in staat de pathologie die gepaard gaat met normale veroudering en leeftijdsgerelateerde processen te beschrijven en definiëren. - Is in staat de fysiologie van veroudering te beschrijven en definiëren. - Is in staat de anatomische en histologische veranderingen die gepaard gaan met veroudering te beschrijven en definiëren. - Is in staat de psychosociale theorieën van veroudering te beschrijven. - Is in staat de biochemische, moleculaire, cellulaire en genetische theorieën van veroudering te beschrijven/definiëren.
AAMC 2009 - Is in staat om ten minste drie fysiologische veranderingen van veroudering voor elk orgaansysteem te benoemen met hun impact op de patiënt; (en hun bijdrage aan de ‘homeostenose’; de leeftijd gerelateerde vernauwing van de homeostatische reserve mechanismen). - Is in staat de normale anatomische en fysiologische veranderingen die gepaard gaan met veroudering te beschrijven.
G
DD 2006 - Heeft kennis van de fysiologie en pathofysiologie van veroudering en leeftijd.
L
AVA 2011 - Heeft inzicht in gezondheid en ziekte vanuit evolutionair perspectief (o.a. ultimate explanations). - Heeft inzicht in biologische mechanismen van veroudering (o.a. proximate explanations). - Heeft kennis van de psychologie van veroudering (o.a. disability paradox). - Heeft kennis van de sociologie van veroudering (o.a. levensloopperspectief, netwerken, intergenerationele verhoudingen).
55 Deel 1
G
A S 2000 - Is bekend met de tekenen/symptomen en juiste verwijzing van […] veelvoorkomende problemen bij ouderen, zoals normale veranderingen op oudere leeftijd en pensionering, […].
Geen specifieke aanbevelingen.
U
EMS 2003 - Heeft kennis van de nauwe verwevenheid van beperkingen, handicap en invaliditeit. G
Z
AN S M 2006 - Kent de concepten van beperkingen, restrictie van activiteiten en beperkte participatie. - Is in staat effectief een ernstig gehandicapte oudere patiënt te behandelen.
AAMC 2009 - Kan veiligheidsrisico’s in de thuissituatie identificeren en inschatten, en kan aanbevelingen maken om de risico’s te verminderen.
L
AVA 2011 - Heeft kennis van werk en veroudering; ziekte en disability en pensionering en veroudering. - Heeft kennis van veroudering internationaal (o.a. toename levensverwachting in internationaal perspectief).
1.2. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid binnen een omschreven aantal vraagstukken, doeltreffend en ethisch verantwoord vaardigheden toe te passen in de praktijk ten aanzien van diagnose, therapie, prognose en op het individugerichte preventie, rekening houdend met geslacht, leeftijd, levensfase en culturele achtergrond;
U
EMS 2003 - Is op de hoogte van de doeltreffendheid en limitaties van onderzoeken bij zieke ouderen.
Houdt rekening met de waarde en beperkingen van lichamelijk en aanvullend onderzoek op hogere leeftijd.
•
56 Deel 1
G
A S 2000 - Is bekwaam in het uitvoeren van de basiselementen van een geriatrisch onderzoek, waaronder gestandaardiseerde methoden om fysieke, cognitieve, emotionele en sociaal functioneren te beoordelen. Juist afgestudeerde artsen zouden bijvoorbeeld in staat moeten zijn om een screenend onderzoek van de mentale status, geriatrische depressie en functionele status (o.a. (I)ADL) uit te voeren. - Heeft adequate vaardigheden in lichamelijk onderzoek, zoals een mobiliteits-, gang- en balansonderzoek, is in staat het onderscheid tussen normale en abnormale veroudering herkennen en een preoperatief onderzoek te verrichten.
U
EMS 2003 - Kan de juiste onderzoeken op het juiste moment inzetten. - Kan simpele functionele gestandaardiseerde testen zoals de MMSE, Barthel, ADL uitvoeren. - Kan […] een lichamelijk en cognitief onderzoek afnemen (inclusief informatie over sociale omstandigheden en steun), en een inschatting van de functionele capaciteiten maken. G
Z
AN S M 2006 - Heeft kennis van het proces van de Comprehensive Geriatric Assessment (CGA) en management en de rol van het multidisciplinaire team daarbinnen. - Is in staat om een patiënt met meerdere medische problemen in kaart te brengen en te behandelen. - Heeft bekwaamheid in beoordeling, onderzoek en behandeling van veelvoorkomende medische problemen bij de oudere patiënt.
G
B S 2007 - Is in staat de componenten van de International Classification of Function te omschrijven en kan zijn voor- en nadelen in vergelijking met voorgaande modellen bediscussiëren.
Is in staat een Comprehensive Geriatric Assessment te beschrijven en onder supervisie uit te voeren met behulp van daartoe geschikte klinimetrische instrumenten. - Zoals bijvoorbeeld de Mini Mental State Examination, Geriatric Depression Scale, Barthel- index, Care Dependency Scale.
•
57 Deel 1
- Is in staat de CGA en zijn componenten te beschrijven. - Is in staat een CGA uit te voeren, met de volgende punten: cognitieve beoordeling; affectieve beoordeling, gebruikmakend van o.a. een Geriatric Depression Scale (GDS); functionele beoordeling (o.a. Barthel-index); voedingstoestand inschatten (o.a. Malnutrition Universal Screening Tool (MUST).
AAMC 2009 - Kan de baseline en huidige functionele capaciteiten van een oudere patiënt onderzoeken en beschrijven, […], daarbij zeker gebruik makend van (I)ADL en is in staat om een bevestigend gehoor- en visusonderzoek af te nemen. - Kan een cognitief onderzoek bij oudere patiënten bij wie er zorgen over geheugen of executieve functies bestaan uitvoeren en interpreteren. - Kan een inspecterend onderzoek van kwetsbare delen van de huid met een hoge kans op het ontwikkelen van doorligwonden (decubitus) uitvoeren, en bestaande wonden beschrijven. G
G
C S - SC 2009 - Is in staat een voorlopig gang- en balansonderzoek te doen, gebruik makend van gestandaardiseerde tests.
G
DD 2006 - Is in staat een geriatrische beoordeling te verrichten, waaronder de volgende aspecten: functionele status en zorgzwaarte: activiteiten van het dagelijks leven, (I)ADL-schaal (o.a. Barthel-index, Lawton IADL-schaal en Brody); mobiliteit: Tinetti-test; dementie: Folstein Mini Mental Status; depressie: bijvoorbeeld de Yesavage Depression Scale; verzamelen en evalueren van informatie over comorbiditeiten.
L
AVA 2011 - Is in staat een geriatrische beoordeling te verrichten. - Heeft kennis van aanvullende diagnostiek. - Heeft kennis van lab waarden bij ouderen.
58 Deel 1
G
B S 2007 - Is zich bewust van en erkent heterogeniteit van de oudere persoon en dat iedere oudere gezien moet worden als een individu.
Is in staat een individueel therapeutisch plan op te stellen, met een focus op kwaliteit van leven, waarbij doelen van behandeling en keuzes voor wel/niet behandelen zorgvuldig worden overwogen.
Ouderenorganisaties (CSO), Nederlandse Federatie van niversitair medische centra (NF ) en onMw 2012 - Betracht terughoudendheid in medisch handelen, waardoor er minder kans is op zorg en behandelingen die onnodig belastend zijn. - Kent het belang van kwaliteit van leven. - Is zich bewust dat maatwerk op basis van de behoefte van de oudere een leidend principe is. Z
U
U
•
L
AVA 2011 - Kent het belang van kwaliteit van leven. - Heeft kennis van doelen van behandeling. - Heeft kennis van overwegingen om wel/ niet te behandelen. - Kent het belang van individuele therapie. G
Z
AN S M 2006 - Erkent de rechten van ouderen, hun families en hun betrokkenen in het bepalen van hun eigen zorg.
Maakt beleidsplannen in gezamenlijke besluitvorming met de patiënt en naasten (shared decision-making).
•
1.3. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid relevante informatie ten aanzien diagnose, therapie, prognose en op het individu gerichte preventie op te zoeken en te integreren in de klinische praktijk; Zie de rollen samenwerker en academicus.
59 Deel 1
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Is zich bewust dat maatwerk op basis van de behoefte van de oudere een leidend principe is.
1.4. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid met andere zorgverleners doeltreffend te communiceren in woord, geschrift en elektronisch, over de aan hem/haar toevertrouwde patiëntenzorg; Zie de rollen communicator, organisator en samenwerker.
fl
1.5. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid medische deskundigheid te tonen in situaties die niet te maken hebben met directe patiëntenzorg; Geen specifieke aanbevelingen. 1.6. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid te re ecteren op het eigen medisch handelen en op de invloed hierop van eigen houding, normen en waarden; Zie de rol beroepsbeoefenaar.
nicato
u
omm
C
r
2.1. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid met patiënten een therapeutische relatie op basis van wederzijds begrip, empathie en vertrouwen aan te gaan en te onderhouden; Geen specifieke aanbevelingen.
2.2. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid informatie over het patiëntprobleem van de patiënt, van familie of van relevante derden uit de omgeving van de patiënt te verzamelen en de verzamelde informatie te integreren;
60 Deel 1
U
EMS 2003 - Kan de anamnese (inclusief voorgeschiedenis) bij een oudere persoon afnemen […], en een inschatting van de functionele capaciteiten maken. - Heeft bekwaamheid in de diagnostiek en behandeling van de volgende veel voorkomende problemen bij ouderen: multipele pathologie - fysiek, psychologisch, sociaal en functioneel; […]. - Maakt gebruik van informatie verstrekt door (informele) zorgverleners.
Realiseert zich dat de gepresenteerde klacht van de oudere patiënt vaak multifactorieel bepaald is en neemt daarom een uitgebreide anamnese én heteroanamnese af waarbij de medische voorgeschiedenis, het vroeger en huidig functioneel, cognitief, psychisch, sociaal en somatisch functioneren in kaart worden gebracht.
•
G
Z
AN S M 2006 - Is in staat de medische en functionele status van oudere patiënten in kaart te brengen. - Is in staat de mentale status van een patiënt in kaart te brengen.
AAMC 2009 - Kan de baseline en huidige functionele capaciteiten van een oudere patiënt onderzoeken en beschrijven, door o.a. een (hetero) anamnese af te nemen, […]. G
G
C S - SC 2009 - Is in staat cognitieve tests en een (hetero)anamnese af te nemen over cognitieve/functionele achteruitgang. - Is in staat de baseline (voor huidige ziekte episode) en huidige functionele capaciteiten ((I)ADL) te evalueren op basis van betrouwbare informatie bronnen.
L
AVA 2011 - Kent het belang van de medische voorgeschiedenis.
2.3. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid relevante informatie met de patiënt, de familie en naasten of andere werkers in de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg te bespreken om zo optimale zorg aan de patiënt te kunnen leveren;
61 Deel 1
•
•
Presenteert informatie inzichtelijk en begrijpelijk, rekening houdend met eventuele beperkingen die vooral op oudere leeftijd optreden. Is zich bewust van mogelijk verschillende belangen van patiënt en naasten, en kan conflicten en verschil van inzicht herkennen en hiermee omgaan danwel adequaat begeleiding inschakelen.
2.4. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid de patiënt en de bij de patiënt betrokkenen te begeleiden;
G
B S 2007 - Is in staat de principes van autonomie, mentale capaciteit om beslissingen te nemen en het concept van ‘handelen in het belang van de patiënt’ (best interests) te beschrijven.
Bevordert bewustwording van de patiënt van zijn toenemende kwetsbaarheid (frailty), en stimuleert eigen regie en zelfmanagement.
•
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Draagt bij aan de bewustwording van de patiënt van zijn toenemende kwetsbaarheid. - Stimuleert eigen regie (o.a. om autonomie zo lang mogelijk realiseren en in zicht van het naderend levenseinde). - Heeft kennis van empowerment (o.a. versterking van zelfredzaamheid door bevorderen zelfregie/ zelfmanagement).
G
A S 2000 - Is begaan met degenen die betrokken zijn bij de dagelijkse zorg voor kwetsbare ouderen en de moeilijkheden/ problemen die zij ondervinden.
GG
IA 2006 - (H)erkent het belang om ondersteuning aan mantelzorgers te geven, die zelf mogelijk oud zijn en in slechte gezondheid kunnen verkeren.
Waardeert de rol van van informele zorgverleners (mantelzorgers) en is in staat tekenen van overbelasting en stress bij hen te herkennen en aan te kaarten.
•
62 Deel 1
G
G
C S - SC 2009 - Kan tekenen van overbelasting en stress bij de mantelzorger herkennen en beschrijven. Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Waardeert informele zorg (o.a. erkenning van informele zorg).
U
EMS 2003 - Heeft een basale bekwaamheid in de omgang met patiënten en zorgverleners, het bespreken van medische problemen, het slecht nieuws gesprek en omgaan met rouw (verlies). G
Z
AN S M 2006 - Kan effectief een stervende patiënt begeleiden. - Kan effectief communiceren met oudere patiënten en bij hen betrokkenen.
AAMC 2009 - Is in staat palliatieve zorg (inclusief hospice) als een positieve, actieve behandel optie voor een patiënt in een vergevorderd stadium van zijn ziekte te beschrijven.
Is in staat op een effectieve en open manier met oudere patiënten en bij hen betrokkenen te communiceren. - Waartoe onder andere behoort: het bespreken van medische problematiek, cognitieve achteruitgang, aspecten van welzijn, slecht-nieuws gesprekken, de omgang met beperkingen, rouw en verlies en vragen of wensen rond het levenseinde, zoals behandelbeperkingen, stervensbegeleiding, euthanasie, palliatieve zorg (inclusief hospice) en pijnmanagement/comfortgericht beleid.
•
2.5. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid adequaat om te gaan met diverse patiëntengroepen zoals kinderen, ouderen, mannen en vrouwen en patiënten met verschillende culturele achtergronden;
U
EMS 2003 - Heeft een basale bekwaamheid in het omgaan met patiënten die communicatieve belemmeringen hebben.
Houdt tijdens gesprekken met oudere patiënten rekening met mogelijke communicatieve beperkingen. - Zoals verminderd zicht, verminderd gehoor, afgenomen snelheid van informatieverwerking, ver minderde cognitie, gebruik van hulpmiddelen, afasie.
63 Deel 1
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Heeft een adequate bejegening - zowel rekening houdend met veroudering in communicatie, als wel als in organisatie (afspraken zijn op elkaar afgestemd, e.d.).
•
e
rk r
amenwe
S
U
EMS 2003 - Begrijpt waarom interdisciplinaire samenwerking belangrijk is om het beste resultaat voor de patiënt te bewerkstelligen. G
Z
AN S M 2006 - Heeft kennis van […] management en de rol van het multidisciplinaire team daarbinnen. - Kan effectief werken in een team.
GG
IA 2006 - Begrijpt dat de optimalisatie van gezondheid bij kwetsbare ouderen of diegenen met beperkingen een multidimensionale evaluatie en multidisciplinaire benadering nodig hebben om betere uitkomsten te behalen.
AAMC 2009 - Kan een voorlopig behandelplan ontwikkelen voor patiënten die zich presenteren met functionele beperkingen, inclusief aanpassingsgerichte interventies; waarbij betrokkenheid van interdisciplinaire teamleden van de geschikte disciplines, zoals maatschappelijk werk, verpleegkundigen, revalidatieartsen, diëtisten en apotheek.
64 Deel 1
G
G
C S - SC 2009 - Is in staat een voorlopig behandelplan voor patiënten die zich presenteren met functionele beperkingen te ontwikkelen, inclusief aanpassingsgerichte interventies; waarbij betrokkenheid van interdisciplinaire team leden van de geschikte disciplines.
Is in staat een op maat gesneden zorgplan in samenwerking met multidisciplinaire teamleden op te stellen.
•
3.1. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid in samenspraak met de patiënt op doeltreffende wijze tot samenwerking te komen met andere zorgverleners binnen de maatschappelijke zorg en de gezondheidszorg;
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Is zich bewust dat maatwerk op basis van de behoefte van de oudere een leidend principe is.
L
AVA 2011 - Kent het belang van individuele therapie. Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Draagt zorg voor overgangen in de zorgketen (waaronder eerste- en tweedelijnsovergangen). - Kent het belang van ketensamenhang en coördinatie (waaronder een geïntegreerde aanpak, terugdringen van overconsumptie). - Kent het belang van het verminderen van fragmentatie en versnippering door een integraal zorg- en ondersteuningsaanbod. - Kent het belang van een geïntegreerde aanpak (zorg, wonen, welzijn), en van zorgprofessionals die over hun eigen discipline heenkijken.
Kan benoemen waar de regiefunctie van de arts uit bestaat. Is in staat om regie te voeren tijdens een multidisciplinair overleg, en heeft aandacht voor transitieoverdracht van hoofdbehandelaar naar de volgende behandelaar.
•
L
AVA 2011 - Kent het belang van regie. - Kent het belang van behandeling door niet 1 specialist, maar een medisch team. - Is zich bewust van kwesties rondom doorverwijzen, zoals wie verantwoordelijk is.
G
A S 2000 - Staat open voor, en is bereid om samen te werken met collega’s van andere disciplines in de zorg voor oudere patiënten.
U
EMS 2003 - Is op de hoogte van maatschappelijk werkers, ondersteunende diensten […]. - Heeft respect voor de rol van andere disciplines die bij de zorg betrokken zijn. - Is in staat om te werken als lid van een multidisciplinair team van huisartsen, specialisten, therapeuten en sociaalmedewerkers.
Kan ergotherapie, fysiotherapie, verpleegkundige, psycholoog, diëtiste, logopedie en maatschappelijk werk gericht inschakelen.
•
65 Deel 1
G
B S 2007 - Heeft kennis van: ergotherapie, fysiotherapie, verpleegkundigen, diëtisten, logotherapie, maatschappelijk werk, multidisciplinair overleg.
G
DD 2006 - Kent de rol van de geriatrische teams. Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Kent het belang van een geïntegreerde aanpak (zorg, wonen, welzijn), en van zorgprofessionals die over hun eigen discipline heenkijken.
3.2. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid een doeltreffende bijdrage aan interdisciplinaire teams op het gebied van patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek te leveren;
•
Zie 3.1. r
anisato
Org
4.1. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid doelgericht en doeltreffend gebruik te maken van informatietechnologie;
4.2. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid de eigen werkzaamheden adequaat te organiseren, rekening houdend met de context waarin gewerkt wordt;
66 Deel 1
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Kent het belang van ontwikkeling van technologie (kwaliteit en doelmatigheid).
Kan uitleggen waarom innovatie en de ontwikkeling van technologie en ICT belangrijk is; en enkele technologische toepassingen binnen de ouderenzorg benoemen. - Zoals domotica, robotica, eHealth-interventies, telemonitoring en teleconsultatie om bijvoorbeeld langer zelfstandig te kunnen wonen.
•
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Heeft een adequate bejegening - zowel rekening houdend met veroudering in communicatie, als wel als in organisatie (afspraken zijn op elkaar afgestemd, e.d.).
Realiseert zich dat de zorg voor oudere patiënten meer tijd kost en houdt daarmee rekening in de planning.
•
4.3. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid te laten blijken goed geïnformeerd te zijn over het Nederlandse gezondheidszorgsysteem en de invloed hierop van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Deze kennis doeltreffend en efficiënt voor de eigen functie en/of organisatie te benutten;
G
A S 2000 - Heeft kennis van beschikbare wijk faciliteiten, zoals degenen die institutionalisering kunnen voorkomen, en aanpassing aan zorg in alternatieve situaties, waaronder verpleeg/verzorgingshuizen.
U
EMS 2003 - Kan bijdragen aan de ontslagplanning met de geschikte verwijzing naar wijk/ gemeentelijke ondersteunende diensten. - Is op de hoogte van maatschappelijk werkers, ondersteunende diensten en het belang van ontslag plannen. - Is in staat zowel acute als chronische aandoeningen in een verscheidene settingen te behandelen; EHBO, revalidatie, dagkliniek, polikliniek, langdurige zorg (verzorg/verpleeghuis), ziekenhuis opname, bij de patiënt thuis. - Kent de criteria voor opname in een instelling. - Begrijpt medische en multidisciplinaire onderzoeken van ouderen die institutionele zorg nodig hebben.
67 Deel 1
G
Z
AN S M 2006 - Heeft kennis van de wijkzorg/gemeentelijke diensten en hun juiste gebruik. - Kent de rol van geriatrische teams in de wijk. - Heeft kennis van de rol en het juist inzetten van verzorgingshuis mogelijkheden. - Is in aanraking gekomen met patiënten in verschillende settingen waarin ze medische zorg zoeken, bijvoorbeeld het ziekenhuis, de wijk, thuis en in verzorgingshuizen.
Kan uit ervaring de verschillende vormen van ouderenzorg beschrijven (en kan daarmee bij ontslag van een oudere patiënt uit het ziekenhuis een vervolgtraject inzetten). - Eerste- en tweedelijnszorg, thuiszorg, langdurige (institutionele) zorg, ambulante zorg en revalidatiezorg.
•
G
B S 2007 - Is in staat de interacties tussen gezondheid en sociale diensten in de dienstverlening en verzorging van langetermijnzorg voor ouderen en de volgende niveaus te kennen en te omschrijven: thuiszorg, aanleunwoning, verzorgingshuis, verpleeghuis langdurend - kortdurend. - Is in staat de limitaties van ziekenhuiszorg in te zien en de bijdrage van de 1e lijns ouderengeneeskunde aan adequaat onderzoek en beleid, op waarde in te schatten. - Is in staat de volgende deelgebieden te definiëren en hun bijdrage aan de ouderenzorg te duiden: ‘continentie’-programma’s, valpoli, PG, orthogeriatrie, palliatieve zorg, CVA zorg.
AAMC 2009 - Kan verschillende typen zorg benoemen en ertussen differentiëren, zoals gezondheidszorginstellingen en wet- en regelgeving die van belang zijn. - Kent de belangrijkste componenten van een veilig ontslagbeleid (bijvoorbeeld accuraat medicatie-overzicht, plan voor follow-up), inclusief het noemen/ vergelijken van potentiële verblijfsmogelijkheden na ontslag. G
G
C S - SC 2009 - Is in staat het spectrum van ambulante zorg instellingen en verpleeg/verzorghuiszorg instellingen die beschikbaar zijn voor de patiënt in zijn omgeving te beschrijven. - Is in staat de belangrijkste componenten van een goed ontslag beleid en followupplan te communiceren (bijvoorbeeld actuele medicatielijst, inschakelen van ondersteunende diensten).
G
DD 2006 - Heeft kennis van ambulante mogelijkheden, waaronder palliatie. - Heeft kennis van verpleeghuiszorg, dagverzorging, verzekering opties van langdurige zorg.
68 Deel 1
G
A S 2000 - Staat open voor, en is bereid om samen te werken met collega’s van andere disciplines in de zorg voor oudere patiënten.
U
EMS 2003 - Heeft respect voor de rol van andere disciplines die bij de zorg betrokken zijn. - Is in staat om te werken als lid van een multidisciplinair team van huisartsen, specialisten, therapeuten en sociaal medewerkers. - Begrijpt waarom interdisciplinaire samenwerking belangrijk is om het beste resultaat voor de patiënt te bewerkstelligen.
Kan de verschillen en de specifieke werkdomeinen benoemen van de medische professionals betrokken bij ouderen in de verschillende settingen en gericht naar hen verwijzen/inschatten wanneer hun consultatie gewenst is. - Zoals (kader)huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, klinisch geriaters, internistouderengeneeskundigen, ouderenpsychiaters en sociaal geriaters.
•
G
Z
AN S M 2006 - Heeft kennis van het proces van de CGA en management en de rol van het multidisciplinaire team daarbinnen. - Kan effectief werken in een team.
G
DD 2006 - Kent de rol van de geriatrische teams. Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Kent het belang van een geïntegreerde aanpak (zorg, wonen, welzijn), en van zorgprofessionals die over hun eigen discipline heenkijken. - Kent het belang van het verminderen van fragmentatie en versnippering door een integraal zorg- en ondersteuningsaanbod.
L
AVA 2011 - Kent het belang van behandeling door niet één specialist, maar een medisch team.
4.4. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009). Heeft de bekwaamheid uitgangspunten van kwaliteitszorg (bewaking, bevordering, waarborging) in de praktijk toe te passen; Geen specifieke aanbevelingen.
69 Deel 1
Z
U
G
A S 2000 - Heeft kennis van de financiën van gezondheidszorg, mechanismen en implicaties, en Medicare, Medicaid, managed care en hoofdelijke belasting. CSO, NF , onMw 2012 - Kent het belang van toegankelijkheid (o.a. eenduidige toegang tot complexe zorg). - Kent het belang van het verbeteren van de (kwaliteit van de) ouderenzorg. - Heeft kennis van gebalanceerde bekostiging (o.a. betere zorg voor gelijke of minder kosten).
de
r
ondheidsbevo
Ge
z
r
aa
L
AVA 2011 - Heeft kennis van organisatie en structuur ouderenzorg, waaronder zorgmodellen, beleid en capaciteit. - Is op de hoogte van kosten van de ouderenzorg. r
5.1. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid kennis over de determinanten van gezondheid en ziekte toe te passen in de praktijk en mee te werken aan maatregelen die de gezondheid van individuen en groepen bevorderen;
U
EMS 2003 - Heeft kennis van socio-economische, psychosociale, biomedische aspecten en aspecten van houding; fysiologie van veroudering, theorieën van veroudering, psychologie en veroudering, mentale gezondheid en veroudering, sociologie en veroudering, ethische aspecten.
70 Deel 1
G
Z
AN S M 2006 - Heeft inzicht in de verschillende oorzaken van veelvoorkomende syndromen op hogere leeftijd.
Is in staat determinanten van gezond ouder worden vanuit een integratief biopsychosociaal perspectief te beschrijven.
•
5.2. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid risicovolle determinanten van gezondheid op het niveau van het individu, (patiënten)groepen en maatschappij te herkennen;
G
A S 2000 - Heeft inzicht in de demografie en epidemiologie van veroudering, o.a. de groei in aantallen ouderen en de heterogeniteit van de oudere populatie.
Is in staat de belangrijkste begrippen van demografie en epidemiologie van veroudering te beschrijven en kent de implicaties voor de gezondheidszorg en maatschappij. - Zoals de concepten demografische en epidemiologische transitie, veranderingen in prevalentie van sterfte/ziekte en economische (toename grijze druk), politieke en sociale gevolgen van de vergrijzing.
U
EMS 2003 - Heeft kennis van de veranderende demografie.
•
G
Z
AN S M 2006 - Kent de demografische trends en hun implicaties voor zorg en sociale diensten.
GG
IA 2006 - Heeft kennis van de demografie van veroudering.
G
B S 2007 - Is in staat om recente en voorspelde trends in demografie en epidemiologie te beschrijven.
L
G
DD 2006 - Heeft kennis van demografie en epidemiologie. AVA 2011 - Heeft kennis van de demografie van veroudering (o.a. demografische transitie, prevalentie sterfte /ziekte). -Heeft kennis van de epidemiologie van veroudering (o.a. epidemiologische transitie, causaliteit, causal pie-model Rothman).
5.3. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid adequaat te reageren op risicovolle determinanten van gezondheid op het niveau van het individu, (patiënten-) groepen en de maatschappij;
71 Deel 1
G
A S 2000 - Heeft kennis van preventie van ziekte, waaronder primaire preventie (bijvoorbeeld beweging en voeding en psychosociale interventies die het functioneren maximaliseren en onafhankelijk wonen stimuleren); secundaire preventie met bij de leeftijd-passende screening op ziekten en identificatie van geriatrische syndromen; tertiaire preventie strategieën (bijvoorbeeld revalidatie en chemoprofylaxe na een myocardinfarct).
Is in staat risicofactoren voor verouderingsziekten en functiestoornissen te bespreken en adviezen over de preventie ervan te geven, promoot daarbij vitaliteit en een gezonde en actieve levensstijl.
•
U
EMS 2003 - Is bekend met en heeft kennis van primaire en secundaire preventie.
G
Z
AN S M 2006 - Heeft inzicht in de verschillende oorzaken van veelvoorkomende syndromen op hogere leeftijd. - Is op de hoogte van strategieën voor gezonde veroudering.
GG
IA 2006 - Erkent preventie en revalidatie als belangrijkste doelen van ouderengeneeskunde. Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Kent het belang van gezond en actief oud worden (preventie). - Kent het belang van tijdige signalering (o.a. het op tijd signaleren van beïnvloedbare risicofactoren, proactief handelen).
L
AVA 2011 - Heeft kennis van preventie/gezond oud worden (o.a. voeding, lichaamsbeweging, veranderend risicomanagement bij ouderen, hypertensie, dyslipidemie, overgewicht).
L
AVA 2011 - Heeft kennis van preventie/gezond oud worden (o.a. voeding, lichaamsbeweging, veranderend risicomanagement bij ouderen, hypertensie, dyslipidemie, overgewicht).
Is in staat kennis over een veranderend risicomanagement bij ouderen in de praktijk toe te passen. - Bijvoorbeeld afwijkende doelen van behandeling voor hypertensie, overgewicht en dyslipidemie.
•
72 Deel 1
G
A S 2000 - […] (te voorkomen, omkeerbare en behandelbare verouderingsprocessen moeten worden geïdentificeerd door clinici en dienovereenkomstig behandeld worden). G
G
C S - SC 2009 - Kan de potentiële negatieve gevolgen van een ziekenhuis/instellingsopname herkennen en (voor zover mogelijk) voorkomen (zoals een delier, vallen, immobiliteit, decubitus, incontinentie, CAD’s, bijwerkingen van medicatie, ondervoeding).
Is in staat om het belang van proactieve zorg te beschrijven, waarbij het ondervangen van functionele achteruitgang voorop staat. - Voorbeelden hiervan zijn het vroegtijdig herkennen van complexe zorgproblematiek en cognitieve stoornissen, decubitus-, val- en infectiepreventie, het inzetten van revalidatie.
•
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Kent het belang van tijdige signalering (o.a. het op tijd signaleren van beïnvloedbare risicofactoren, proactief handelen).
U
EMS 2003 - Heeft kennis van het verouderingsproces en de rol van ouderen in de maatschappij en hoe deze pathologische processen, de presentatie van medische problemen en de zorg voor oudere patiënten beïnvloeden. G
Z
AN S M 2006 - Heeft besef van raciale, culturele en sociale kwesties die invloed hebben op de uitvoering van zorg.
GG
IA 2006 - (H)erkent de rol van psychosociale risicofactoren, zoals alleen wonen, economische tegenspoed en een tekort aan sociale ondersteuning in het veroorzaken en ervaren van ziekte.
73 Deel 1
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Kent het belang van versterking van het sociale netwerk (o.a. bestrijding van eenzaamheid, maatschappelijke inbedding). - Kent het belang van participatie (aan maatschappelijke activiteiten).
Toont inzicht in de invloed van eenzaamheid op het welzijn van de oudere patiënt en het belang van sociale contacten/netwerken en maatschappelijke participatie.
•
L
AVA 2011 - Heeft kennis van de sociologie van veroudering (o.a. levensloopperspectief, netwerken, intergenerationele verhoudingen).
s
u
cademic
A
6.1. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid een beperkt empirisch wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren; G
Z
AN S M 2006 - Kent het spectrum en de relevantie van wetenschappelijk onderzoek binnen veroudering/gerontologie/geriatrie.
CSO, NF , onMw 2012 - Heeft kennis van effectieve zorg (o.a. zorg is meer dan medische zorg alleen, wetenschappelijke onderbouwing).
Z
Kan het belang en de moeilijkheden van onderzoek bij ouderen beschrijven. - Zoals de ‘natuurlijke’ hoge uitval en ethische bezwaren (wilsonbekwaamheid).
U
•
L
AVA 2011 - Heeft kennis van onderzoek bij ouderen; evidence-based medicine voor ouderen.
74 Deel 1
G
Z
U
EMS 2003 - De beschikbaarheid van geriaters en andere geïnteresseerde faculteit medewerkers is essentieel. AN S M 2006 - Het onderwijzen van ouderengeneeskunde zou geïntegreerd moeten worden in een volledig vak, gegeven in een afzonderlijke module op een moment dat de studenten genoeg klinische kennis en vaardigheden verzameld hebben. - In de vakken die een probleemgerichte leerstrategie hebben (problem-based learning), zouden de casussen realistische patiënten moeten weergeven, bijvoorbeeld significante aantallen patiënten met chronische en niet geneesbare ziekten.
6.2. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid onderwijs voor patiënten, studenten en zorgverleners te verzorgen; Geen specifieke aanbevelingen.
- De verantwoordelijkheid voor het lesgeven in geriatrie moet liggen bij iedereen die de zorg voor ouderen patiënten draagt. - Geriaters zouden zich moeten concentreren op het lesgeven in kennis, vaardigheden en attitudes die minder aan bod komen in andere vakgebieden. - Studenten zouden een goede toegang tot een bibliotheek en andere onderwijsfaciliteiten moeten hebben relevant voor ouderengeneeskunde. - Studenten zouden getoetst moeten worden op het gebied van kennis, vaardigheden en attitudes relevant voor geriatrische geneeskunde die ze geacht worden te leren. - Geriaters zouden actief betrokken moeten zijn bij het toetsen van studenten. - Alle medische faculteiten moeten kunnen garanderen dat studenten specifieke training in het beoordelen en behandelen van oudere patiënten krijgen. - Educatieve doelen in de geriatrie betreffen specifieke kennis, vaardigheden en attituden die alle medische studenten moeten leren, gebaseerd op maatschappelijke vereisten en ondersteund door robuust (wetenschappelijk) bewijs.
6.3. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid de principes van kritisch denken toe te passen op bronnen van medische informatie (literatuur, boeken, internet, etc.) ook in interactie met anderen;
75 Deel 1
G
Z
AN S M 2006 - Is in staat om resultaten van wetenschappelijk onderzoek bij oudere patiënten kritisch te beoordelen en toe te passen. - Kent het spectrum en de relevantie van wetenschappelijk onderzoek binnen veroudering/gerontologie/geriatrie.
Kan onderzoeksresultaten bij oudere patiënten kritisch beoordelen en toepassen, houdt daarbij rekening met de belangrijkste beperkingen van evidence-based medicine. - Zoals de beperkte inclusie van ouderen in clinical trials, de grotere heterogeniteit onder ouderen, de beperkte uitvoering van trials op relevante vragen/ topics bij ouderen.
•
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Heeft kennis van effectieve zorg (o.a. zorg is meer dan medische zorg alleen, wetenschappelijke onderbouwing).
L
AVA 2011 - Heeft kennis van onderzoek bij ouderen; inclusie/exclusie; evidence-based medicine voor ouderen.
6.4. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid bij concrete beslissingen in de klinische praktijk waar mogelijk het beschikbare wetenschappelijke bewijs te betrekken; EMS 2003 - Is in staat de verschillen tussen het natuurlijk beloop en de voorkeursbehandeling van ziekten tussen ouderen en jongeren te herkennen.
U
Houdt bij uitvoering van de zorg rekening met de beperkte waarde van richtlijnen binnen de ouderenzorg en het niet één-op-één kunnen vertalen van aanbevelingen voor volwassen naar oudere patiënten.
G
AN S M 2006 - Kent de principes achter waarom oudere patiënten soms anders worden onderzocht en behandeld dan jongere patiënten en patiënten met slechts één aandoening. Z
•
L
AVA 2011 - Heeft kennis van (de beperkte waarde van) richtlijnen binnen de ouderenzorg. AAMC 2009 - Kan accuraat klinische situaties inschatten waarin de levensverwachting, functionele status, patiënt zijn voorkeuren of doelen belangrijker zijn dan de ‘standaard’behandeling (bijvoorbeeld weergegeven in een richtlijn). - Kan accuraat klinische situaties inschatten waarin de levensverwachting, functionele status, patiënt zijn voorkeuren of doelen belangrijker zijn dan de ‘standaard’aanbevelingen voor screenende testen.
Kan beschrijven waarom in het bijzonder bij ouderen een holistische benadering, met een focus op functioneren, welzijn en kwaliteit van leven in plaats van slechts op overleving, ziekte en gezondheid belangrijk is.
A S 2000 - Hecht belang aan de waarde van het verbeteren en optimaliseren van het functioneren van ouderen in plaats van slechts zich richten op ziekte.
Kan situaties herkennen en benoemen waarin levensverwachting, time to benefit voor een interventie, de functionele status, en/of voorkeuren en doelen van de patiënt uitzonderingen vragen op de ‘standaard’aanbevelingen.
•
G
•
76 Deel 1
G
Z
AN S M 2006 - Heeft een holistische benadering met een focus op de persoon in plaats van de ziekte.
GG
IA 2006 - Overweegt een probleem-georiënteerde aanpak als de meest geschikte voor de zorg aan ouderen. - Heeft een holistisch perspectief, begrijpt dat oudere personen een uitgebreide voorgeschiedenis hebben en het begrijpen dat life events in het verleden de oorzaak van huidige gezondheidsproblemen zouden kunnen zijn. Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Kent het belang van kwaliteit van leven.
L
AVA 2011 - Kent het belang van kwaliteit van leven.
6.5. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid een persoonlijke leerstrategie te ontwikkelen, implementeren en documenteren; Geen specifieke aanbevelingen.
fl
6.6. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid op sterke en zwakke kanten in het eigen functioneren te re ecteren en daardoor sturing te geven aan het eigen leerproces en verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen professionele groei met als doel levenslange ontwikkeling als arts; Geen specifieke aanbevelingen. r
sbeoefenaa
p
oe
e
B r
fi
7.1. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid op een eerlijke, betrokken wijze hooggekwali ceerde zorg te leveren, met aandacht voor de integriteit van de patiënt;
77 Deel 1
G
Z
AN S M 2006 - Erkent de rechten van ouderen, hun families en hun betrokkenen in het bepalen van hun eigen zorg.
Is in staat verwachtingen van de oudere patiënt centraal te stellen bij het maken van een behandelplan.
•
Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Is zich bewust dat maatwerk op basis van de behoefte van de oudere een leidend principe is.
7.2. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid professioneel gedrag in de gezondheidszorg, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs te demonstreren; U
EMS 2003 - Heeft kennis van […] aspecten van houding; […]. - Kent het belang van een professionele houding voor het werken met ouderen, bijvoorbeeld betrouwbaar, persoonlijk, ethische aspecten en het recht om te kiezen en blootgesteld aan risicofactoren te zijn.
Heeft een empathische houding ten aanzien van ouderen.
•
G
Z
AN S M 2006 - Geriaters zouden zich moeten concentreren op het lesgeven in kennis, vaardigheden en attitudes die minder aan bod komen in andere vakgebieden. - Heeft een zelfverzekerde en competente professionele omgang met oudere patiënten.
G
B S 2007 - Heeft een professionele benadering van de oudere patiënt. Z
U
CSO, NF , onMw 2012 - Heeft een adequate bejegening - zowel rekening houdend met veroudering in communicatie, als wel als in organisatie (afspraken zijn op elkaar afgestemd, e.d.).
G
A S 2000 - Is op de hoogte van verschillende mythes en stereotypes met betrekking tot ouderen. - Erkent dat discriminatie van ouderen, zoals racisme, alle lagen en aspecten van de maatschappij beïnvloedt, ook beroepen binnen de gezondheidszorg,
Toont inzicht in de vooroordelen en negatieve stereotypen rondom ouderen (ageism) en de invloed daarvan op de zorgverlening.
•
78 Deel 1
en de optimale zorg voor oudere patiënten negatief kan beïnvloeden. G
Z
AN S M 2006 - Heeft een positieve benadering van ouderen en ziekte bij oudere patiënten, in combinatie met het zich bewust zijn van discriminerende houdingen en negatieve stereotypen. - Heeft besef van raciale, culturele en sociale kwesties die invloed hebben op de uitvoering van zorg.
GG
IA 2006 - Heeft een positieve houding t.a.v. veroudering, en het bestrijden van negatieve stereotypes.
G
B S 2007 - Is zich bewust van stereotyperingen/ vooroordelen rondom ouderen. - Is zich bewust van discriminatie van ouderen (ageism) en erkent dat dit optimale zorg voor ouderen kan beïnvloeden.
L
AVA 2011 - Is zich bewust van discriminatie van ouderen (ageism) (waaronder oudermishandeling).
7.3. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid de geneeskunde op een ethisch verantwoorde manier te beoefenen en de medische, juridische en professionele verplichtingen van het lidmaatschap van een zelfregulerende groep te respecteren;
G
A S 2000 - Heeft kennis vergaard over ethische kwesties in de geriatrie, waaronder wilsverklaringen, het vermogen om (medische) beslissingen te nemen, euthanasie, hulp bij zelfdoding, rantsoenering van gezondheidszorg, pijnmanagement en levenseinde zorg.
Kan beknopt argumenten noemen die van belang zijn in de belangrijkste ethische kwesties binnen de ouderenzorg. - Zoals wils(on)bekwaamheid, wilsverklaringen (advance care planning), euthanasie en palliatieve sedatie, wel/niet behandelbeslissingen, principes van autonomie, ‘best interests’ en reanimatie.
•
79 Deel 1
U
EMS 2003 - Heeft besef van ethische vraagstukken binnen ouderenzorg. - Heeft kennis van socio-economische, psychosociale, biomedische aspecten en aspecten van houding; fysiologie van veroudering, theorieën van veroudering, psychologie en veroudering, mentale gezondheid en veroudering, sociologie en veroudering, ethische aspecten. G
Z
AN S M 2006 - Heeft besef van veelvoorkomende ethische en legale kwesties relevant voor ouderen.
GG
IA 2006 - Herkent ethische kwesties, o.a. levenseinde zorg.
G
B S 2007 - Is in staat de volgende ethische en legale kwesties te omschrijven: wilsverklaringen, euthanasie, hulp bij zelfdoding, veiligstellen van financiën, terugtrekken en onthouden van medische behandeling, reanimatiebeslissingen. - Is in staat de principes van autonomie, mentale capaciteit om beslissingen te nemen en het concept van handelen in het belang van de patiënt (best interests) te beschrijven.
G
DD 2006 - Heeft kennis van ethiek.
L
AVA 2011 - Heeft kennis van doelen van behandeling. - Heeft kennis van overwegingen om wel/ niet te behandelen.
G
B S 2007 - Is in staat de wetgeving en jurisdictie die de principes (van autonomie, mentale capaciteit om beslissingen te neme en het concept van handelen in het belang van de patiënt) schetst en beschermd te beschrijven.
Kan de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO); de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz); het wetsvoorstel Zorg en dwang; de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige zorg (Wlz) gebruiken, kent de impact ervan voor de professional en weet in hoeverre ouderen hierop zijn aangewezen.
•
80 Deel 1
AAMC 2009 - Kan verschillende typen zorg benoemen en ertussen differentiëren, zoals gezondheidszorginstellingen en wet- en regelgeving die van belang zijn. - Kan de risico’s, indicaties, alternatieven en contra-indicaties voor het gebruik van fysieke vrijheidsbeperkende en kalmerende middelen bij ouderen uitleggen.
- Kan aangeven wat de mogelijkheden en beperkingen zijn bij het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen.
G
G
C S - SC 2009 - Is in staat het volgende concept te definiëren en te beschrijven (inclusief de rollen van de artsen en andere ‘beslissers’): advance planning directives over persoonlijke en financiële beslissingen, binnen de wettelijke kaders. - Kan de risico’s, indicaties, alternatieven en contra-indicaties voor het gebruik van fysieke vrijheidsbeperkende en kalmerende (chemische) middelen bij ouderen uitleggen.
fl
7.4. De juist afgestudeerde arts (Raamplan 2009) Heeft de bekwaamheid op het eigen handelen in de medische praktijk te re ecteren, in relatie tot de eigen gevoelens en cognities;
G
A S 2000 - Is zich bewust van de eigen houding t.o.v. zijn/haar eigen veroudering, beperkingen, dood.
81 Deel 1
U
EMS 2003 - Is in staat om zijn/haar eigen houding t.o.v. ouderen te verkennen en het effect daarvan op de door hem/haar gegeven zorg in te zien. - Is in staat om zijn/haar eigen houding t.o.v. de dood en invaliditeit en het effect daarvan op de door hem/haar gegeven zorg in te zien.
Is in staat om de eigen houding tegenover veroudering, invaliditeit en de dood te kunnen bepalen, hierop te reflecteren en het effect op de uitvoering van de gegeven zorg te bespreken.
•
Leyden Academy on Vitality and Ageing Poortgebouw Zuid Rijnsburgerweg 10 2333 AA LEIDEN Tel. 071 524 0960
[email protected] www.leydenacademy.nl
Deel 1
Deel 2. Opleiding verpleegkunde (niveau 5 en 4)
1 Deel 2
Noodzakelijke onderdelen over ouderen in de verpleegkundige opleidingen: bachelor en MBO niveau
Utrecht, Augustus 2014 Dr. Jita Hoogerduijn Lectoraat Verpleegkundige en Paramedische Zorg voor Mensen met Chronische Aandoeningen, Faculteit Gezondheidszorg, Hogeschool Utrecht, Utrecht E mail
[email protected] Prof. dr. Marieke Schuurmans Universitair Medisch Centrum Utrecht, Departement Revalidatie, Verplegingswetenschap en Sport. Lectoraat Verpleegkundige en Paramedische Zorg voor Mensen met Chronische Aandoeningen, Faculteit Gezondheidszorg, Hogeschool Utrecht, Utrecht E-mail
[email protected]
2 Deel 2
In dit hoofdstuk is het kader beschreven betreffende de noodzakelijke onderdelen over ouderenzorg voor de opleidingen verpleegkunde (niveau 5 en 4) in Nederland.
Werkwijze Voor een goede aansluiting bij de ontwikkelingen in het verpleegkundig beroep is gebruik gemaakt van het beroepsprofiel 2020 (1).Het kader voor de opleidingen is zo beschreven dat het ruimte laat voor specificatie naar de lokale of regionale context. Deze notitie is bedoeld ter ondersteuning van lopende ontwikkelingen, zoals de Herziening Curriculum Bachelor-verpleegkunde; ter versterking van initiatieven voor het opleiden van zorgprofessionals, zoals projecten om de belangstelling van jongeren voor de ouderenzorg te vergroten; en ter inspiratie van nieuwe ontwikkelingen.
Het kader voor de opleidingen verpleegkunde is opgesteld aan de hand van de verschillende rollen zoals die zijn beschreven in de CanMEDS. Daarbij zijn zo veel mogelijk uitsluitend doelstellingen en leerinhouden beschreven die specifiek zijn voor de doelgroep ouderen. Bij de uitwerking is gebruik gemaakt van een breed scala aan notities, rapporten en andere informatie (2-12). Het visiedocument over de toekomstige ouderenzorg van CSO, NFU en ZonMw (januari 2012) en de hierin genoemde kernelementen dienden als basis voor deze notitie (13). Daarnaast zijn ook de resultaten van 18 interviews met experts - zeven hoogleraren geriatrie, gerontologie of verplegingswetenschap en elf gespecialiseerde verpleegkundigen geriatrie - en van vijf interviews met ouderen gebruikt. De algemene beschrijvingen en leerdoelen van de rollen zijn niet opgenomen in deze notitie. Deze zijn te vinden in het concept-beroepsprofiel Leren van de toekomst (1). Voor de mbo-opleiding verpleegkunde zijn de leerdoelen beschreven in het Kwalificatiedossier Mbo-Verpleegkundige vanaf 2015 (14) .
Participatie In de eerste fase is via het Landelijk Overleg Opleidingen Verpleegkunde (LOOV) aan alle zeventien bachelor-opleidingen verpleegkunde gevraagd schriftelijk te reageren op de eerste conceptversie. Daarvoor zijn zowel docenten met kennis van het vakgebied als lectoraatsmedewerkers uitgenodigd.
3 Deel 2
In totaal twintig docenten en lectoren van dertien opleidingen hebben het eerste concept schriftelijk becommentarieerd (zie bijlage 1). In één geval is een mondeling overleg geweest met een groep van drie docenten van een opleiding. In totaal zijn achttien kritische reviews ontvangen. Eén oudere heeft in deze fase commentaar geleverd op het concept. Alle commentaren (zie bijlage 1) zijn verwerkt in een tweede concept. In de tweede fase is dit concept besproken met een groep vertegenwoordigers van de brancheorganisatie zorg in het mbo. Daartoe is een presentatie gegeven voor de vertegenwoordigers van de ROC’s van de sector zorg en welzijn, subsector zorg - verpleegkundige zorg. Tijdens deze presentatie hebben zes ROC- vertegenwoordigers zich aangemeld voor een bijeenkomst over dit tweede concept (zie bijlage 2). Daarin stond vooral de vraag centraal: wat hoort nu typisch bij het mbo? Aan deze bijeenkomst nam ook één vertegenwoordiger deel van V&VN, afdeling geriatrie, die tevens docent is aan de veertiende bacheloropleiding. Met twee bachelor-studenten verpleegkunde is gesproken over de vraag hoe het onderwijs meer kan aansluiten bij bachelor- en mbo-studenten verpleegkunde. Vervolgens is de procedure besproken in een bijeenkomst met vertegenwoordigers van CSO, ACTIZ , V&VN, de MBO-raad en de auteurs van het kader dat geschreven wordt voor de mbo-niveaus 2 en 3. Tot slot is vooral het verschil tussen de bachelor- en de mbo-verpleegkundige besproken tijdens een bijeenkomst met docenten en studieleiders van de mbo-opleidingen zorg en welzijn, en met de auteur en coördinator van het nieuwe landelijke kader voor het Verpleegkundige Gerontologie-Geriatrie (VGG)profiel, een nieuwe differentiatie binnen de bachelor-verpleegkunde.
Aansluiting bij nieuwe ontwikkelingen Het verpleegkundig onderwijs is volop in beweging. Daarom is samenwerking gezocht met de auteurs van het nieuwe hbo-uitstroomprofiel VGG, waarin onder andere Actiz een belangrijke aansturende rol speelt. Met de werkgroepen die het nieuwe beroepsprofiel uitwerken (in opdracht van het LOOV, landelijk overleg opleidingen verpleegkunde) is een relatie gelegd. Ook is gesproken met Aty Beverdam van Calibris over de wijze waarop deze notitie gebruikt kan worden bij de uitwerking van de kwalificatiedossiers. De kadernotitie is aangekondigd tijdens een invitational conference over de ontwikkeling van de bachelor-verpleegkunde. Afgesproken is dat deze notitie wordt toegevoegd aan de stukken over het nieuwe opleidingsprofiel, als een uitwerking van de daarin beschreven competenties.
4 Deel 2
Verschillen tussen mbo- en bachelor-verpleegkunde In deze notitie zijn de competenties van de CanMEDS, zoals ook beschreven in het nieuwe beroepsprofiel Leren van de toekomst, het uitgangspunt voor het beschrijven van de leerdoelen en leerinhouden van de mbo- en bachelor opleidingen voor zorg en welzijn van ouderen. Uitgangspunt voor deze notitie is de verpleegkundige op bachelor-niveau. Het is niet gemakkelijk een onderscheid aan te brengen tussen mbo- en bachelor-niveau door bepaalde doelen of leerinhouden aan één bepaald niveau toe te wijzen. Voor een zeer beperkt aantal doelen is dat wel mogelijk en wordt dat gemeld bij de uitwerking van de competenties. In de beschrijvingen hierna ligt het accent op de kwaliteiten van de mbo-er. Een goede beschrijving van de competenties van de mbo-afgestudeerde staat in Leren van de toekomst (1). De leerdoelen van het mbo zijn beschreven in de kwalificatiedossiers van het mbo (http://www.calibris.nl/Onderwijsdocumenten/Kwalificatiedossiers/KD-s-2013-2014/KwalificatiedossierMBO-Verpleegkundige).
De rol van de mbo-verpleegkundige De kracht van de mbo-verpleegkundige ligt in het uitoefenen van de rol van zorgverlener, het zwaartepunt van het werk. In Leren van de toekomst (12) wordt die rol als volgt omschreven: ‘Zij richt zich op het ondersteunen van het zelfmanagement van mensen, hun naasten en hun sociale netwerk, met als doel het behouden of verbeteren van het dagelijks functioneren in relatie tot gezondheid en ziekte en kwaliteit van leven. Zij stelt de zorgbehoefte vast en beschrijft die in een zorg (leef) plan, biedt de patiënt lichamelijke, emotionele en geestelijke ondersteuning, voert zorg gerelateerd preventie uit, draagt zorg voor informatievoorziening, voorlichting en advies. Werkt samen met patiënten en hun naasten, mantelzorgers, steunt hen en verwijst hen waar nodig. Signaleert veranderingen in de gezondheidstoestand van de patiënt tijdig. Zij werkt in zorgsituaties die in het algemeen relatief stabiel zijn. Het handelen verloopt in die situaties grotendeels volgens (professionele) standaarden en richtlijnen’ (1). De mbo-verpleegkundige is in staat om het klinisch redeneren in stabiele situaties goed toe te passen, maar gezien de toenemende complexiteit in de zorg zal zij ook moeten kunnen omgaan met minder stabiele situaties. De mbo-verpleegkundige kent haar eigen grenzen en is in staat nauw samen te werken met de bachelor-verpleegkundige in situaties die hoog complex zijn. Zij werkt vooral vanuit bestaande protocollen en standaarden. Het beargumenteren van keuzes in de zorg en de theoretische 5 Deel 2
onderbouwing van nieuwe situaties waarin een plan op basis van theorie en onderzoeksresultaten moet worden vastgesteld, is niet eigen aan de rol van de mbo-verpleegkundige. Zij kan wel knelpunten binnen bestaande protocollen en standaarden signaleren, bediscussiëren en meewerken aan verbeteringen. Dat zal eerder gebeuren op basis van ervaring dan op basis van (nieuwe) theoretische inzichten.
Theoretisch kader Het belangrijkste onderscheid tussen mbo- en bachelor-verpleegkundige is de mate waarin de verpleegkundige kan beschikken over een theoretisch kader. Daarbij gaat het zowel om de breedte als de diepgang van dat kader, de mate waarin keuzes en handelen kunnen worden onderbouwd vanuit de literatuur en het vermogen tot abstraheren. Ook gaat het om het vermogen theoretische kaders met elkaar te verbinden, het kritisch beoordelen van nieuwe theorie en uiteindelijk ook het toepasbaar maken van theorie in de praktijk. Op deze punten liggen er grote verschillen tussen verpleegkundigen die op mbo- en hbo-niveau zijn opgeleid. De mbo-verpleegkundige heeft wel tot op zekere hoogte geleerd om een Engelstalig onderzoeksartikel te lezen en begrijpen. Echter, de kennis om het artikel te beoordelen op wetenschappelijke waarde heeft zij niet. Zij heeft niet geleerd systematisch te zoeken naar literatuur in databases en onderzoeksliteratuur te vergelijken en te vertalen naar de praktijk. De bachelor-verpleegkundige heeft daarin een uitgebreide scholing ontvangen. Het vertalen en op waarde schatten van onderzoeksliteratuur past daarom beter bij het profiel van de bachelor-verpleegkundige. De mbo-verpleegkundige wordt geacht haar eigen deskundigheid op peil te houden en interesse in het vakgebied te tonen. Zij neemt actief deel aan deskundigheidsbevordering en kennisuitwisseling. De mbo-er is in staat toe te passen wat op basis van wetenschappelijk onderzoek wordt voorgeschreven, maar niet bekwaam om zelf onderzoek uit te voeren of te vertalen naar de eigen beroepspraktijk. Wel kan zij op basis van haar praktijkervaring signaleren waar mogelijke knelpunten ontstaan en een bijdrage leveren aan onderzoek dat zich richt op het verbeteren van de praktijk in een bepaalde setting.
Communicatie, advies en voorlichting De mbo-verpleegkundige is in staat op een gelijkwaardige en respectvolle wijze te communiceren met patiënten, naasten en mantelzorgers. Zij heeft een goed inschattingsvermogen van de informatiebehoefte van de patiënt (1). Zij heeft aandacht voor de ervaringsdeskundigheid van de patiënt en kan die plaatsen in het geheel van de zorg. Zij communiceert adequaat met mantelzorgers en naasten. Zij is ook in staat nieuwe communicatiemiddelen of e-health op de juiste wijze te gebruiken. 6 Deel 2
De mbo-verpleegkundige kan samenwerken met professionals, mantelzorgers en vrijwilligers binnen een bepaalde situatie. Zij kan optreden als belangenbehartiger van de patiënt en zijn naaste. Het initiëren van nieuwe overleggen en overlegvormen is over het algemeen een complexe taak, waarvoor het haar aan voldoende kennis en vaardigheden ontbreekt. De mbo-verpleegkundige kan adviseren over de gezondheidstoestand van de patiënt en over leefstijlveranderingen, en kan instructie geven over hulpmiddelen. Zij doet dit op individueel niveau. Zij toont daarbij respect voor de opvattingen van de oudere en kan rekening houden met wensen en behoeften van de oudere. Gezondheidsbevordering voor groepen is ook een taak voor de mboopgeleide verpleegkundige, maar zij is onvoldoende opgeleid om een voorlichtingsprogramma te kunnen opzetten. De mbo-verpleegkundige is niet werkzaam op het terrein van de public health. De bachelor-verpleegkundige is wel opgeleid om een voorlichtingsprogramma op te zetten en om te kunnen werken op het terrein van de public health.
Verantwoordelijkheid De mbo-verpleegkundige neemt verantwoordelijkheid voor de organisatie waarin zij werkt. Zij bewaakt de patiëntveiligheid, meldt fouten en incidenten, signaleert en rapporteert mogelijkheden tot verbetering van de zorg. Zij kan de zorg van de haar toegewezen patiënten coördineren en de continuïteit van de zorg bewaken. De mbo-verpleegkundige is in staat te reflecteren op haar eigen handelen. Zij werkt vanuit een visie op het beroep en kan op basis daarvan aangeven waar de grenzen van haar handelen liggen. Zij denkt en werkt mee aan de ontwikkeling van het beroep en participeert actief in overleggen wanneer dit aan de orde is. Zij kan signaleren waar mogelijke knelpunten liggen voor de kwaliteit van de zorg en werkt mee aan het vinden van wegen om die kwaliteit te verbeteren.
7 Deel 2
Uitwerking van de competenties In dit hoofdstuk worden de competenties van de verpleegkundige op het gebied van de ouderenzorg uitgewerkt volgens de indeling in zeven beroepsrollen van de bachelor-verpleegkundige. Per rol wordt beschreven welke specifieke kennis, vaardigheden en attitude nodig is voor de ouderenzorg en worden de gevolgen voor de leerinhouden omschreven. Tot slot worden voor iedere rol de belangrijkste overwegingen samengevat in een rationale.
Competentiegebied 1: Zorgverlener (Voor het mbo past dit bij de doelen zoals genoemd in het Kwalificatiedossier Mbo-Verpleegkundige vanaf 2015, B1K1)
1.1. De verpleegkundige als zorgverlener aan ouderen: beschikt over een brede kennis van ouderen en ouderenzorg, d.w.z: heeft kennis van demografische ontwikkelingen, landelijk en mondiaal; heeft kennis van verouderingstheorieën; heeft kennis van de maatschappelijke, politieke en juridische ontwikkelingen ten aanzien van de oudere in de maatschappij en kan deze in een historisch perspectief plaatsen; heeft kennis van de basisprincipes van veroudering paraat: anatomie, fysiologie, psychologie; heeft kennis van de specifieke geriatrische en gerontopsychiatrische problemen die samengaan met het ouder worden en de risico's die deze met zich mee brengen; heeft kennis van veel voorkomende ziekten bij ouderen; heeft kennis van multimorbiditeit en de betekenis daarvan voor de verpleegkundige zorg; heeft kennis van bronnen voor het verpleegkundig handelen: actuele richtlijnen, standaarden meetinstrumenten en literatuur. 1.2. De verpleegkundige als zorgverlener aan ouderen: beheerst de volgende vaardigheden en heeft de volgende attitude: toont inzicht in de complexiteit van zorg die het gevolg is van multimorbiditeit enerzijds en geriatrische problematiek anderzijds, en handelt dienovereenkomstig; kan klinisch redeneren gericht op het voorkomen van geriatrische problemen, op de specifieke behoeften van ouderen en op het handhaven van functionele zelfstandigheid; gebruikt gevalideerde en betrouwbare instrumenten om een risico-inschatting te maken en om een diagnose te stellen met betrekking tot specifieke problemen van ouderen; kan een zorgleefplan opstellen in samenspraak met de oudere en de mantelzorger; kan de oudere ondersteunen bij het verlies van zelfstandig functioneren; kan de oudere waar mogelijk ondersteunen bij het herstel van functionele zelfstandigheid; kan de oudere waar mogelijk steun bieden bij het voeren van de regie over eigen leven; kan de kennis van de specifieke zorg die ouderen nodig hebben in relatie tot deze levensfase toepassen bij de zorg aan ouderen; toont in het gedrag een respectvolle en begrijpende bejegening van de oudere mens en handelt vanuit een positieve basishouding met aandacht voor privacy, autonomie, de levensdoelen van de oudere, waarden en normen en cultuurgebonden gebruiken; toont in het gedrag aandacht voor de specifieke levensvragen die zich in deze levensfase kunnen voordoen; toont inzicht in de mogelijke overeenkomsten en verschillen in cultuur en etniciteit tussen gezondheidszorg werkers en oudere patiënten en de gevolgen daarvan voor uitvoering van de zorg; 8 Deel 2
kan een bijdrage leveren aan het creëren van een veilige woonleefsituatie; kan triage uitvoeren in een complexe situatie en deze urgentiebepaling onderbouwen (= bachelor-niveau); kan de indicatie voor de zorg in de thuissituatie vaststellen (= bachelor-niveau).
1.3. Voorgestelde leerinhouden: In de opleiding van verpleegkundigen komen voortaan de volgende onderwerpen m.b.t. verpleegkundige zorgverlening in de ouderenzorg aan bod: demografische kenmerken, zoals levensverwachting, statistische gegevens, invloed omgevingsvariabelen, genetica, woonsituatie ouderen, sociaaleconomische situatie ouderen en relatie met gezondheid, allochtone ouderen; biologische, psychische, sociale en functionele veroudering en levensloop(verhalen); levens- en zingevingsvraagstukken in deze levensfase, rouw en rouwverwerking, seksualiteit en intimiteit; veelvoorkomende ziekten bij ouderen, zoals CVA, ziekte van Parkinson, artrose, osteoporose, stemmingsstoornissen, depressie, dementie en chronische ziekten als hartfalen, longziekten en endocriene ziekten als diabetes; complicaties bij een ziekte of aandoening die bij ouderen veel voorkomen en specifieke aandacht behoeven, zoals pijn, delier, decubitus, pneumonie, blaasontsteking; multimorbiditeit en polyfarmacie; geriatrische problematiek (geriatric giants), zoals eenzaamheid, verslavingsproblematiek, ondervoeding en obesitas, dehydratie, incontinentie, valproblematiek, mobiliteit beperkingen, vermoeidheid, slaap/waak problematiek, zintuigelijke problematiek, polyfarmacie, spierkrachtverlies en sarcopenia, functieverlies, kwetsbaarheid, mondzorgproblematiek, overbelaste mantelzorg, gedragsproblematiek en angststoornissen; geriatrische revalidatie; V&VN-richtlijnen, zoals richtlijn valpreventie, en protocollen; VMS-criteria betreffende veilige zorg voor de oudere patiënt; evidence based geriatrische meetinstrumenten, zoals de DOS, Katz, MUST, MMSE enz.; kwetsbaarheid (frailty) en instrumenten om deze te kunnen meten; zelfmanagement en eigen regie voeren, therapietrouw, empowerment en autonomie; ouderen in verschillende settingen, zoals in de verpleeghuiszorg, thuiszorg, psychiatrie en zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. 1.4. Rationale: Voor de opleidingen tot verpleegkundig zorgverlener in de ouderenzorg zijn de belangrijkste overwegingen: De zorg voor de oudere mens richt zich niet alleen op het behoud van een goede geestelijke en lichamelijke gezondheid, maar vooral ook op een proces dat ouderen in staat stelt een zelfstandig leven van goede kwaliteit te (blijven) leiden en deel te nemen aan de samenleving (15). Juist omdat de gezondheid bij ouderen vroeg of laat te wensen zal overlaten, is het van belang het zelfmanagement te versterken. Vroegtijdige herkenning van gezondheidsrisico’s, vaststellen van de geriatrische problematiek en adequate interventies zullen zich moeten richten op het behoud van zelfstandigheid. Voor bepaalde groepen ouderen, zoals de zeer kwetsbare ouderen die in een verpleeghuis wonen, is het bovenstaande in mindere mate aan de orde. Juist voor de zeer kwetsbare ouderen, thuis of in een instelling, geldt dat het van belang is om een optimaal en veilig 9 Deel 2
leefklimaat te scheppen en in te kunnen gaan op de levensvragen die horen bij die fase in het leven. Overal geldt dat het van belang is dat de oudere wordt gezien als partner in de zorg. Uitgangspunt is dan ook dat het versterken van de eigen regie een belangrijke doelstelling is voor alle situaties waarin verpleegkundigen in aanraking komen met ouderen. Dat vraagt allereerst de bereidheid zich te verdiepen in de situatie van de oudere. Vervolgens vraagt het kennis van het verouderingsproces, begrip voor de situatie van de oudere en zijn naasten, en een positieve houding ten aanzien van de oudere. De kennis over het verouderingsproces is de basis voor het kunnen bieden van optimale zorg. Daarnaast is het van belang dat studenten leren zien dat al hun handelen plaatsvindt binnen een bepaalde context. De ontwikkelingen in de maatschappij zijn mede bepalend voor de mate waarin de beroepscompetenties zijn in te zetten.
Competentiegebied 2: Communicator (Voor het mbo past dit bij de doelen zoals genoemd in het Kwalificatiedossier Mbo-Verpleegkundigevanaf2015, B1K1(W6))
2.1. De verpleegkundige als communicator in de ouderenzorg: beschikt over kennis op het gebied van communicatie in de ouderenzorg, d.w.z.: heeft kennis van de veranderingen van de zintuigen als gevolg van het ouder worden en de betekenis daarvan de voor de communicatie; heeft kennis van de mogelijkheden voor het inzetten van adequate hulpmiddelen bij zintuiglijke problemen; heeft kennis van specifieke psychosociale benaderingen voor het omgaan met mensen met dementie; heeft kennis van de nieuwe ontwikkelingen voor ondersteuning van ouderen met behulp van zorgtechnologie. 2.2. De verpleegkundige als communicator in de ouderenzorg: beheerst de volgende vaardigheden en heeft de volgende attitude : is zich bewust van de eigen houding ten aanzien van ouderen en weet wat het begrip ageisme inhoudt; kan op basis van gelijkwaardigheid communiceren met ouderen en houdt rekening met mogelijke leeftijdsgebonden veranderingen van de oudere; kan gebruikmaken van verschillende vormen van gesprekstechniek, passend bij de situatie van de oudere; kan zich inleven in de specifieke behoeften van de oudere; kan samen met de oudere de mogelijkheden en de grenzen van de zorg vaststellen; kan belemmeringen vaststellen die ouderen kunnen ondervinden bij het ontvangen en begrijpen van informatie; kan de oudere en zijn naaste informeren over de veranderingen en de gevolgen daarvan bij het ouder worden; kan op een begrijpelijke en verstaanbare wijze instrueren en motiveren, rekening houdend met de individuele situatie van de oudere; kan ICT-toepassingen inzetten in of introduceren bij ouderen ter ondersteuning van de communicatie. 2.3. Voorgestelde leerinhouden: In de opleiding van verpleegkundigen komen voortaan de volgende onderwerpen m.b.t. 10 Deel 2
communicatie in de ouderenzorg aan bod: ageisme en stereotypering; visie op de oudere mens en op zorg voor ouderen; zintuigelijke veranderingen en hulpmiddelen; specifieke communicatietraining gericht op ouderen met mogelijk zintuigelijke en/of cognitieve veranderingen, zoals motivational interview; Shared decision making; ICT in de zorg, zoals EPD, zorg op afstand, e-health en domotica. 2.4. Rationale: Voor de opleidingen tot verpleegkundige als communicator in de ouderenzorg zijn de belangrijkste overwegingen: Verpleegkundigen hebben niet altijd een positieve attitude tegenover ouderen. Dat komt ook doordat de beeldvorming over ouderen vaak negatief is. Om te kunnen communiceren met ouderen is het belangrijk dat een verpleegkundige inzicht heeft in de eigen houding en beeldvorming. Dit veronderstelt een reflectief vermogen en de mogelijkheid om een goed intermenselijk contact aan te gaan. Deze vermogens vormen de basis voor het kunnen werken met ouderen en hun naasten. Pas dan kan de verpleegkundige het maatwerk leveren dat vereist is voor deze groep. Geen enkele oudere is hetzelfde. Het kunnen achterhalen van de vraag achter de zorgvraag is daarom een belangrijke kwaliteit van zorgprofessionals en vergt geduld en goede communicatieve eigenschappen. In communicatie speelt behalve de persoon zelf ook het gebruik van moderne middelen een steeds grotere rol. Ook in de zorg voor ouderen zal daar optimaal gebruik van moeten worden gemaakt.
Competentiegebied 3: Samenwerkingspartner (Voor het mbo past dit deels bij de doelen zoals genoemd in het Kwalificatiedossier Mbo-Verpleegkundige vanaf 2015, B1K2W1, B1K2W1 en B1K2W2)
3.1. De verpleegkundige als samenwerkingspartner in de ouderenzorg: beschikt over kennis m.b.t. samenwerking met andere betrokkenen, d.w.z.: heeft kennis van de eigen rol, deskundigheid en bevoegdheden en die van andere zorgverleners die te maken hebben met de zorg voor ouderen; heeft kennis van de sociale kaart gericht op de zorg voor ouderen; heeft kennis van het ontwikkelen van ketenzorg gericht op de complexe problematiek van chronisch zieke ouderen (Bachelor niveau); heeft kennis van de specifieke problematiek van de mantelzorger van de oudere zorgvrager. 3.2. De verpleegkundige als samenwerkingspartner in de ouderenzorg: beheerst de volgende vaardigheden: kan samenwerken met ouderen en hun mantelzorgers/vertegenwoordigers en waar mogelijk met andere informele zorgverleners; kan goed gebruikmaken van de expertise van andere hulpverleners en weet die op tijd te consulteren of kan tijdig verwijzen; kan in monodisciplinair en/of multidisciplinair overleg opkomen voor de specifieke belangen van de oudere patiënt; kan gebruikmaken van het systeem waarin de oudere leeft en is in staat dit systeem zodanig te 11 Deel 2
ondersteunen dat het optimaal kan functioneren; 3.3. Voorgestelde leerinhouden: In de opleiding van verpleegkundigen komen voortaan de volgende onderwerpen m.b.t. samenwerking in de ouderenzorg aan bod: beroepsprofiel 2020; sociale kaart; ketenzorg, zorgpaden en andere bestaande zorgprogramma's; samenwerkingsvaardigheden; casemanagement. 3.4. Rationale: Voor de opleidingen tot verpleegkundige als samenwerkingspartner in de ouderenzorg zijn de belangrijkste overwegingen: De zorg voor ouderen is vaak complex en van verpleegkundigen mag een proactieve houding worden verwacht. Dat betekent ook dat zij over de grenzen van de eigen discipline moeten kunnen kijken. Verpleegkundigen moeten in staat zijn adequaat om te gaan met het versterken van de mantelzorg. Immers, juist mantelzorgers zullen de komende jaren veel problemen van de vergrijzende samenleving moeten opvangen. Een sleutelrol is daarbij weggelegd voor de verpleegkundige in de thuiszorg. Juist daar is het van belang om samen te werken, een goed netwerk te hebben en vanuit een duidelijk beeld van de eigen rol, bevoegdheden en verantwoordelijkheden andere hulpverleners in te schakelen. Voor veel ouderen is een ziekenhuisopname soms onvermijdelijk. Een goede transitie naar en uit het ziekenhuis is een belangrijk aandachtspunt voor verpleegkundigen. De komende jaren zullen nieuwe ketens van zorg ontstaan; niet gericht op één enkele medische diagnose, maar juist ook op de complexe zorg die een oudere van de zorgverlening vraagt. Verpleegkundigen dienen daarin een belangrijke rol te spelen.
Competentiegebied 4: Reflectieve Evidence Based Practice (EBP)-professional (Voor het mbo past dit bij de doelen zoals genoemd in het Kwalificatiedossier Mbo-Verpleegkundige vanaf 2015, B1K2W1, B1K2W3)
4.1./4.2. Voor de verpleegkundige als reflectieve EBP-professional in de ouderenzorg: zijn geen nieuwe specifieke doelstellingen m.b.t. kennis, vaardigheden en attitude vast te stellen, maar: zijn de doelstellingen zoals beschreven in Leren van de toekomst (12) van toepassing. 4.3. Voorgestelde leerinhouden: In de opleiding van verpleegkundigen komen voortaan de volgende onderwerpen m.b.t. het functioneren als reflectieve EBP-professional in de ouderenzorg aan bod: actuele publicaties betreffende de zorg aan ouderen van peer reviewed bladen; gevalideerde en betrouwbare meetinstrumenten; richtlijnen en protocollen en EBP-interventies; specifieke zoektermen relevant voor artikelen betreffende zorg voor ouderen; projecten die gericht zijn op het verbeteren van de zorg aan ouderen in diverse settingen (= bachelor-niveau). 4.4. Rationale: Voor de opleidingen tot verpleegkundige als reflectieve EBP-professional in de ouderenzorg zijn de belangrijkste overwegingen: 12 Deel 2
Professioneel verplegen is gebaseerd op het vertalen van onderzoek voor gebruik in de praktijk. Steeds meer verpleegkundig onderzoek over de zorg aan ouderen komt beschikbaar en verpleegkundigen moeten dan ook in staat zijn om deze onderzoeken kritisch te lezen en te besluiten of en hoe die onderzoeken toegepast kunnen worden in de praktijk. De toenemende zorg aan ouderen vraagt ook verpleegkundigen die onderwerpen voor nader onderzoek kunnen aandragen en die kunnen deelnemen aan onderzoek. Met name bachelor-studenten zullen zich hierin moeten bekwamen. Juist bij ouderen is de afweging tussen diverse kennisbronnen, vanuit een brede definitie van EBP van belang. Immers, de wensen van de oudere zelf zijn het uitgangspunt in de zorg. Studenten verpleegkunde zouden moeten leren om bewust keuzen te maken over de in te zetten interventies, in overleg met de oudere en zijn naaste, gebruik makend van beschreven evidence en best practices.
Competentiegebied 5: Gezondheidsbevorderaar (Voor het mbo past dit deels bij de doelen zoals genoemd in het Kwalificatiedossier Mbo-Verpleegkundige vanaf2015, B1K1W7)
5.1. De verpleegkundige als gezondheidsbevorderaar in de ouderenzorg: beschikt over specifieke kennis over gezondheidsbevordering bij ouderen, d.w.z: heeft kennis van het begrip gezond ouder worden; heeft kennis van leefstijlgerichte preventie bij ouderen; heeft kennis van het voorkomen van complicaties als gevolg van de zorgsituatie; heeft kennis van cultuurgebonden opvattingen over ouder worden; heeft kennis van meetinstrumenten om kwetsbare ouderen te kunnen identificeren. 5.2. De verpleegkundige als gezondheidsbevorderaar in de ouderenzorg: beheerst de volgende vaardigheden: kan een voorlichtingsprogramma gericht op gezond ouder worden opzetten en uitvoeren gericht op minstens één aspect van daarvan (= bachelor-niveau); kan zowel aan de oudere zelf als aan de mantelzorger preventieve interventies aanbieden daarbij rekening houdend met de specifieke situatie van ouderen; kan potentiële situaties van ouderenmishandeling herkennen en neemt passende maatregelen. 5.3. Voorgestelde leerinhouden: In de opleiding van verpleegkundigen komen voortaan de volgende onderwerpen m.b.t. gezondheidsbevordering aan bod: Healthy Ageing/gezond ouder worden; interculturele zorgaspecten, cultuursensitiviteit; preventie van ouderenmishandeling; Toolkit voor preventie ouderenproblematiek, zoals U-Care, Easy care of Toolkit effectieve ouderenzorg. 5.4. Rationale: Voor de opleidingen tot verpleegkundige als gezondheidsbevorderaar in de ouderenzorg zijn de belangrijkste overwegingen: Gezond ouder worden is een belangrijke maatschappelijke doelstelling. Verpleegkundigen kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren door het organiseren van voorlichting. Deze preventie richt zich op gezonde ouderen, ouderen met beperkingen en mantelzorgers/vertegenwoordigers. Niet alleen het voorkomen van ziekten, maar vooral het 13 Deel 2
bevorderen van functionele zelfstandigheid zijn van belang. Competentiegebied 6: Organisator (De doelen voor het mbo behorend bij deze competentie zijn terug te vinden in het Kwalificatiedossier MboVerpleegkundige vanaf 2015, B1K1 en B1K2 en B1K2W1)
6.1. De verpleegkundige als organisator in de ouderenzorg: beschikt over specifieke kennis over organiseren in de ouderenzorg, d.w.z.: heeft kennis van de risico’s die transities van zorg meebrengen, zoals ziekenhuisopname en –ontslag en verpleeghuisopname; heeft kennis van actuele voorschriften ten aanzien van veilige zorg aan ouderen; heeft kennis van wet- en regelgeving gericht op de oudere mens in de samenleving en van de ontwikkelingen op dit terrein; heeft kennis van de financiering van de zorg voor ouderen en van de ontwikkelingen op dit terrein; heeft kennis van de recente ontwikkelingen ten aanzien van wonen, zorg en welzijn; heeft kennis van verschillen zorgmodellen gericht op de oudere mens. 6.2. De verpleegkundige als organisator in de ouderenzorg: beheerst de volgende vaardigheden/heeft de volgende attitude: kan een veilige overgang van de ene naar de andere zorginstelling of de thuissituatie faciliteren en organiseren, daarbij rekening houdend met de oudere zelf en de mantelzorgers (= bachelor-niveau; de mbo-er levert hieraan een beperkte bijdrage); kan mogelijke knelpunten in de zorg aan ouderen signaleren en bespreken met zowel de eigen discipline als met ander zorgprofessionals; is zich bewust van de heersende financiële kaders en kan daarbinnen de zorg organiseren. 6.3.Voorgestelde leerinhouden: In de opleiding van verpleegkundigen komen voortaan de volgende onderwerpen m.b.t. organisatie van de ouderenzorg aan bod: transities in de zorg; VMS-beleid, Nationaal Programma Ouderenzorg; overheidsbeleid inzake ouderen; financiering van de zorg aan ouderen; AOW, WMO, AWBZ, WGBO, ZVW; consulteren en verwijzen; woonvoorzieningen; zorgmodellen, zoals chronic care model; integrale zorgverlening. 6.4. Rationale: Voor de opleidingen tot verpleegkundige als organisator in de ouderenzorg zijn de belangrijkste overwegingen: De zorg die ouderen nodig hebben is vaak complex. Belangrijk is het dan om het overzicht te houden, de juiste disciplines te kunnen inschakelen en te zorgen voor continuïteit in de zorg. Dat gebeurt altijd in een bepaalde context. Die is mede bepalend voor wat er wel en niet kan in de zorg. Verpleegkundigen moeten op de hoogte zijn van wat zich in die context afspeelt en dat kunnen vertalen naar de zorg aan ouderen.
14 Deel 2
Competentiegebied 7: De verpleegkundige als professional en kwaliteitsbevorderaar (Voor het mbo past dit deels bij de doelen zoals genoemd in het Kwalificatiedossier B1K2W3)
7.1./7.2. Voor de verpleegkundige als professional en kwaliteitsbevorderaar in de ouderenzorg: zijn geen nieuwe specifieke doelstellingen m.b.t. kennis, vaardigheden en attitude vast te stellen, maar: zijn de doelstellingen van toepassing, zoals beschreven in Leren van de toekomst (1). 7.3. Voorgestelde leerinhouden: In de opleiding van verpleegkundigen komen voortaan de volgende onderwerpen m.b.t. professionaliteit en kwaliteitsbevordering aan bod: kwaliteit verbeterprojecten in zorginstellingen en ten aanzien van ouderen; bijdragen aan de implementatie van beroepsinnovatie ouderenzorg in de beroepspraktijk. 7.4. Rationale: Voor de opleidingen tot verpleegkundige als professional en kwaliteitsbevorderaar in de ouderenzorg is de belangrijkste overweging: Wat geldt als algemeen kader voor verpleegkundigen is niet anders dan wat geldt ten aanzien van de zorg voor ouderen.
15 Deel 2
Aanbevelingen Een kader voor een curriculum is richtinggevend voor de inhoud, maar zegt niets over de structuur en de wijze waarop die inhoud gestalte zou kunnen krijgen. Dat ook daarover wel iets te zeggen valt, is duidelijk. Uit de studie van Schuurmans in 2011 (11) bleek dat studenten leerinhouden over ouderen die verwerkt worden in andere studieonderdelen, bijvoorbeeld als casus, niet herkennen als informatie of kennis over die doelgroep. Ook is bekend dat jongere studenten weinig belangstelling hebben voor specifieke behoeften van de oudere zorgvragers. Bovendien zijn ook docenten lang niet altijd op de hoogte van de specifieke behoeften van ouderen. Aan deze punten kan wellicht ook iets meer aan gedaan worden dan een inhoudelijk optimaal curriculum aanbieden. Gebaseerd op literatuur, reacties van de referenten en gesprekken met studenten zijn daarom de volgende aanbevelingen geformuleerd.
1
Ontwikkel expertise
Organiseer de staf zodanig dat een groep docenten verantwoordelijk is voor de inhoud van het curriculum over de zorg aan ouderen. Deze docenten kunnen extra scholing krijgen op vak inhoud. Zij verzorgen studiedagen en workshops voor andere docenten, mogelijk samen met beroepsbeoefenaren, en zorgen ervoor dat deze va inhoud een actueel agendapunt blijft. Zij laten ook steeds weer zien dat het onderwerp ouderenzorg aandacht nodig heeft en dragen de visie van de opleiding op dit onderwerp uit. Vertegenwoordigers uit het veld, maar vooral ook ouderen zelf, kunnen deelnemen aan een dergelijke vakgroep en daarmee input geven aan de beroepspraktijk en vice versa.
2
Maak het curriculum seniorvriendelijk
De zorg voor ouderen zal zowel in aparte cursussen aan de orde moeten komen als in verschillende andere curriculumonderdelen. Zorg ervoor dat geriatrieverpleegkundigen, maar vooral ouderen zelf als gastdocenten worden ingeschakeld en probeer vooral jonge verpleegkundigen in te schakelen als goede rolmodellen voor studenten. Bied in de afstudeerfase verdieping en projectonderwerpen aan die voortkomen uit praktijkvragen over de zorg aan ouderen, en doe dit vooral vanuit verschillende settingen. 16 Deel 2
Zorg dat een adviesgroep waarin ouderen zijn vertegenwoordigd regelmatig het curriculum doorlicht op de vraag of dit nog steeds adequaat is. Daarmee kunnen nieuwe ontwikkelingen gemakkelijk worden opgespoord en worden vertaald naar het onderwijs. Maak gebruik van veel variatie in leermiddelen, muziek, film, toneel et cetera. Stimuleer docenten om bijvoorbeeld een keer per jaar een activiteit te organiseren voor ouderen waar docenten en studenten vrijwillig aan deelnemen.
3
Zorg voor technologie in het curriculum
Maak bij het ontwerpen van nieuw onderwijs gebruik van het gegeven dat jonge studenten graag met computers willen werken. Op het internet zijn veel goede informatiebronnen, games, filmpjes en dergelijke te vinden waarvan studenten gebruik kunnen maken op een tijdstip dat hen uitkomt. Zoek naar vormen van blended learning: de combinatie van online- en contactonderwijs, en maak het onderwerp op die manier aantrekkelijk voor jonge mensen. Laat studenten zo mogelijk oefenen met zorg op afstand.
4
Stimuleer de belangstelling van jonge studenten
Het verbeteren van de beeldvorming over en de attitude tegenover ouderen is een langdurig proces. Alleen het vergroten van de kennis is onvoldoende. Zorg dat de attitude bespreekbaar wordt. Gebruik innovatieve wegen om oud en jong met elkaar in gesprek te laten gaan. Studenten kunnen interessante bijeenkomsten organiseren voor ouderen, terwijl ouderen bijvoorbeeld een panel kunnen vormen en op die manier het onderwijs kunnen verlevendigen. Voor veel studenten is het werken in een verpleeghuis nu de eerste kennismaking met de zorg voor ouderen. Daarmee krijgen ze geen representatief beeld van de oudere mens. Immers, slechts 4 procent van alle ouderen woont in een verpleeghuis. Jonge studenten zouden eerst in contact moeten komen met gezonde en actieve ouderen. Daaraan zou het stagebeleid moeten worden aangepast.
5
Bied goede rolmodellen in de stage
De stages in het verpleeghuis en de thuiszorg zouden meer gericht moeten worden op het ontwikkelen van verschillende competenties om zo een optimaal leerklimaat te creëren. Nu ligt de nadruk op de competenties van de zorgverlener. Daar zou vooral voor de bachelor-studenten verandering in moeten komen. De instellingen die stages verlenen moeten duidelijke rolmodellen bieden die een gidsrol voor jonge studenten kunnen vervullen. Bachelor-studenten voelen zich vaak niet welkom op plaatsen waar voornamelijk mensen met mbo-niveau 3 werken. Hoewel de zorg in het verpleeghuis juist uitdagend zou 17 Deel 2
moeten zijn voor de bachelor-student, is dat vaak niet het geval doordat de focus op de zorgverlenersrol ligt en het leerklimaat lang niet overal optimaal voor hen is.
6
Begin niet met de verpleeghuisstage
In veel bachelor opleidingen en ook in het mbo vindt de eerste stage plaats in een verpleeghuis. Het is de vraag of dat goed is. Studenten krijgen daardoor namelijk een vertekend beeld van de oudere mens. Veel studenten denken dat er veel meer ouderen in een verpleeghuis zijn opgenomen dan het werkelijke aantal van 4 procent van alle 65-plussers. Daarnaast koppelen ze het ouder worden daardoor ook aan de vaak ernstige problematiek van de verpleeghuisbewoner. Studenten geven zelf aan dat ze veel liever eerst met gezonde ouderen willen kennismaken. Het leren geven van basiszorg zou vooral op hoog complexe afdelingen in het ziekenhuis kunnen plaatsvinden. De verpleeghuisstages zouden veel beter gebruikt kunnen worden voor het leren van specifieke competenties voor de ouderenzorg.
7
Geef geïntegreerd én stand alone onderwijs over ouderen
Eén van de problemen voor studenten is dat het onderwijs over ouderen niet goed herkenbaar is. Op verschillende momenten en plaatsen in de opleiding krijgen zij leerstof over ouderen aangeboden, maar de samenhang is niet altijd even duidelijk. Herkenbare aparte cursussen kunnen dit probleem oplossen. Dat neemt niet weg dat gedurende de opleiding regelmatig, bijvoorbeeld met behulp van casuïstiek, aandacht kan worden besteed aan de problemen van de oudere zorgvrager. Daarbij kan dan steeds verwezen worden naar de stand alone gedeelten in het curriculum.
8
Kies een multidisciplinaire aanpak
De zorg voor ouderen is complex. Alleen al daarom zijn er vaak meerdere disciplines betrokken bij de zorg. Het zou goed zijn wanneer al in de opleiding verschillende disciplines samen onderwijs krijgen over de zorg voor ouderen. Zo kunnen zij van elkaar leren, maar tegelijkertijd ook leren waar de grenzen van het eigen beroep liggen en leren samenwerken vanuit de verschillende beroepsperspectieven.
18 Deel 2
Bijlagen:
Bijlage 1: Overzicht commentaren, review en verwerking (bachelor-opleidingen)
Overzicht commentaren, review en verwerking (bachelor-opleidingen) Inleidend deel inleiding
1 Aangezien binnen de hbo-v’s veelal competentiegericht wordt opgeleid’, zullen er veel meer gebieden aan te wijzen zijn die niet als ‘op zichzelf staande vakken’ te onderscheiden zijn. Dus dat is op zichzelf niet zo’n sterk argument. Dat is meer te danken aan hoe Nederland tegen zijn eigen onderwijs aankijkt. Ook palliatieve zorg is vaak niet als ‘op zichzelf staand’ terug te vinden.
1 Akkoord, redenering is aangepast.
inleiding
2 Wat is hier de definiëring van ouderen?
2 We kiezen ervoor om ouderen niet te definiëren, omdat dat te veel discussie zou kunnen oproepen. 3 Bij de aanbevelingen is dit punt opgenomen.
3 Hoe kunnen we studenten meer motiveren? De hbo-v kent een blok geriatrie en studenten lopen vaak twee stages in een verpleeg- verzorgingshuis. Het is normaal dat je de oudere mens tegenkomt in de zorg. Thuis, in het ziekenhuis, maar ook in het verpleegen verzorgingshuis. Ouderen maken een heel groot deel van de samenleving uit. 4 Mijns inziens de zorg voor de oudere mens meer in de totale opleiding integreren.
Doelstelling 2x mbo/hboverschil
Participatie
5 Inleiding laatste zin: bron vermelden 1 Persoonlijke mening: Door geen onderscheid te maken in de inhoud van het curriculum wordt het ook minder duidelijk op competentieniveau. De CanMEDS-inhouden van de twee groepen zijn niet gelijk in de rolbeschrijvingen. 2 Waarom zijn niveau 4 en 5 gelijkgesteld aan elkaar wat betreft de inhoud van het curriculum? Ik kan mij voorstellen dat de inhoud op onderdelen uiteenloopt voor beide niveaus, uitgaande van een verschil in complexiteit en activiteiten tussen niveau 4 en 5. Ik zou het mooi vinden dit onderscheid ook terug te vinden in dit document. 3 betreffende de inhoud van het curriculum ten aanzien van de zorg voor ouderen: een kader voor een onderwerp in het curriculum, het is geen kader voor opbouw, structuur curriculum. 1 schriftelijk te reageren op het stuk: Er wordt geen criteria of richtlijn gegeven om te kunnen reageren. Dat maakt het moeilijker om gerichte feedback te geven. 2 de brancheorganisatie zorg: Vanwaar deze andere aanpak? Wordt niet beargumenteerd. 3 invitational conference aan het eind van het jaar: Wie zijn daarvoor uitgenodigd?
19 Deel 2
4 Dat komt niet uit onderzoeken naar voren, tenzij bedoeld wordt dat het onderwerp ouderen vaker terug moet komen als herkenbaar onderdeel. Dat nemen we op in de aanbevelingen. 5 Akkoord. 1 We zullen beschrijven wat er uit de discussie komt t.a.v. het verschil tussen mbo en hbo.
2 Ja, het onderscheid hbo-mbo moet beter beschreven worden, in meer algemene zin met voorbeelden. Afhankelijk van de discussie met stakeholders, komt er zeker iets over in.
3 Nee, het is geen kader voor opbouw of structuur van het curriculum. Dat kan ook niet omdat die bij iedere opleiding anders zijn. 1 In de begeleidende mail staan vragen en het verzoek om aan te vullen en of opmerkingen te maken. 2 Wordt in de definitieve versie beschreven. 3 Idem .
Competentie 1: kennis 1 Heeft kennis van de verschillende benaderingen van het begrip kwetsbaarheid. 2 Heeft kennis van fysieke en sociale omgevingsrisico’s van de ouder wordende mens 3 Is op de hoogte van het principe van integrale zorgverlening (wonen, zorg welzijn en zingeving) 4 Kan dilemma’s en ethische kwesties herkennen en benaderen vanuit verschillende gezichtspunten 5 Is op de hoogte van de generatiekenmerken van groepen ouderen en kent maatschappelijke context/achtergrond en de life-events van deze cohorten. 6 Heeft kennis van de principes/aspecten die bijdragen aan healthy ageing. 7 Kent de beperkingen van evidence based practice in complexe situaties. 8 Is op de hoogte van de mogelijkheden en beperkingen van de informele zorg, en kan via een netwerkanalyse (de draagkracht van) het netwerk in kaart brengen en kent technieken van netwerk versterken. 9 Heeft kennis van maatschappelijke, politieke en juridische ontwikkelingen en kan deze relateren aan de zorgbekostiging. 10 Kent de financiering van de ouderenzorg. 11 Heeft kennis van moderne opvattingen over ‘goede ouderenzorg’. 12 Heeft kennis van nieuwe benaderingen van het begrip gezondheid (van ouderen). 13 Heeft kennis van verschillende zorgmodellen in relatie tot de complexiteit van de problematiek van ouderen. 14 Is in staat om via motivational interviewing tot een adequate vraaganalyse. 15 Heeft inzicht in de invloed van beeldvorming over ouderen op de professionele attitude. 16 Is in staat ouderen te screenen op kwetsbaarheid. 17 Is in staat de oudere te ondersteunen in het formuleren van de zorgvraag. 18 Ook woonsituatie, sociaal economische status en allochtone ouderen. Normaal en pathologisch. 19 Het is ook belangrijk dat de student kennis heeft van de levensloop van de individuele oudere. Wat maakt die oudere tot wat hij nu is en hoe gaat de verpleegkundige daar vervolgens mee om? 20 De individuele oudere in relatie tot zijn/haar levensloop. 21 Toevoegen doel 1 Levensverwachting, statistische gegevens, invloed omgevingsvariabelen, genetica, Sociaal Economische Status (SES). 29 Bij doel 3 Heeft kennis van de normale veroudering (slijtage): mobiliteit, stabiliteit, communicatie, psychische ontwikkeling, uitscheiding. 30 Bij demografie: Op gebied van ouderenzorg?
20 Deel 2
1 Is geriatrisch probleem daar toegevoegd bij de leerinhouden. 2 Dit is onderdeel van het klinisch redeneren en wordt niet als apart onderwerp toegevoegd. 3 Daar staat iets over bij competentie 6: kennis van de recente ontwikkelingen ten aanzien van wonen, zorg en welzijn. Is ook bij de leerinhouden daar opgenomen. 4 Is een algemeen doel; geldt ook voor andere patiëntengroepen. 5 Dit lijkt voor verpleegkunde opleidingen minder relevant (hoort meer in een bachelor gerontologie thuis). 6 Dat klopt en staat bij competentie 5. 7 Dit is algemene kennis en wordt daarom hier niet opgenomen. 8 Daarover staat het één en ander bij competentie 3 en verder is het ook algemene kennis.
9 Maatschappelijke en politieke ontwikkelingen zijn toegevoegd. Bij competentie 6 is de financiering toegevoegd. 10 Zie bij 9. 11 Dit is te weinig duidelijk. We hebben juist de goede zorg geprobeerd onder te brengen bij al deze onderdelen. 12 Ook dit is niet duidelijk. 13 Zorgmodellen zijn toegevoegd bij competentie 6 met als voorbeeld Chronic Care Model. 14 Motivational interviewing is toegevoegd bij leerinhoud competentie 2. 15 Staat bij vaardigheden van competentie 2. 16: Dat is een onderdeel van het klinisch redeneren en is al opgenomen bij de vaardigheden. 17 Als bij 16. 18 Staat al bij leerinhouden. 19 Levensloop is toevoegen bij de leerinhoud.
20 Zie bij 19. 21 Levensverwachting, statistische gegevens, invloed omgevingsvariabelen, genetica zijn toegevoegd bij de leerinhouden. SES staat daar al. 29 Dat zijn leerinhouden die vallen onder biologische enz. veroudering (zie bij leerinhouden). 30 Dat lijkt een overbodige toevoeging, het gaat immers over alles wat relevant is voor ouderen.
31 Bij verouderingstheorieën: Gerontologische kennis over het ouder worden en de uitwerking daarvan in bijv. de gezondheidspatronen van Gordon 9+32 2x
1+ 35 2x
32 Bij maatschappij: Sociale, economische en maatschappelijke positie van ouderen 33 Bij ziekten: Geriatrische ziekten 34 Bij multimorbiditeit: En co-morbiditeit 35 Bij geriatrische problemen: Weet wat frailty is (kwetsbaarheid). 36 Toevoegen: kennis van concepten als coping, eigen regie en afhankelijkheid, zelfmanagement en samen redzaamheid, kwaliteit van leven. 37 Kan psychosociale behandelingsvormen bij mensen met dementie toepassen; deze vaardigheid toevoegen? Het is meer dan respect tonen, bijvoorbeeld: persoonsgerichte zorg, reminiscentie, plezierige activiteiten methode, etc. 38 Doel 1,2,3: Belangrijk dat verpleegkundige zichzelf ook ziet in context van de ontwikkelingen want die bepalen hoe je je beroepscompetenties kan inzetten. Deze kennis is echter niet alleen relevant voor de competentie ‘zorgverlener’. 39 specifieke geriatrische en andere gerelateerde (denk bv aan polyfarmacie etc.) 40 Doel 3: inclusief in historisch perspectief…) 41 heeft kennis van specifieke voor ouderen relevante verpleegkundige en zorgethische visies op zorg, zoals humanistische verpleegkundige visies (Travelbee, Watson, Benner) en persoonsgerichte zorg (belevingsgerichte zorg, presentie, validation etc.). 42 Toevoegen: Geriatric giants 43 geriatrische en gerontopsychiatrische: Voor meer explicitering zie ook het competentieprofiel volgens de CanMEDS voor HBO-VGG door Actiz ontwikkeld. 44 standaarden, screeningsinstrumenten en literatuur. 45 Kennis rondom levenseinde. 46 Depressie, verslaving 47 Trazag-meetinstrument en de GDS en EDIZ, CSI voor mantelzorgproblemen. GFI, Tilburg frailty indicator 48 Heeft adequate kennis van bestaande wetgeving m.b.t. eigen beroepsuitoefening en patiëntrecht, WGBO, en de wetgeving op het gebied van de gezondheidszorg en de financiering daarvan.
31 Gordon is specifiek en per opleiding kan een ander model worden gehanteerd. Gerontologische kennis over het ouder worden: dat zijn twee “begrippen” met dezelfde lading (pleonasme). 32 Akkoord zie ook 9, is dus toegevoegd. 33 Dat lijkt een overbodige benaming, verschillende zieken zijn als voorbeeld genoemd. 34 Comorbiditeit is een wat verouderd begrip. 35 Frailty is toegevoegd als kwetsbaarheid bij leerinhouden (zie ook 1). 36 Zelfmanagement en eigen regie staan bij de leerinhouden. De andere begrippen zijn wel erg algemeen en niet hier specifiek benoemd. 37 Dit hoort bij het klinisch redeneren en wordt als zodanig niet apart benoemd.
38 Wordt in de rationale opgenomen.
39 Polyfarmacie e.d. komt terug in de leerinhouden bij geriatrische problematiek. 40 Is toegevoegd. 41 We kiezen ervoor dit niet op te nemen, dat kan iedere opleiding zelf invullen.
42 Staat bij doel: kennis van specifieke geriatrische problemen, en is toegevoegd bij leerinhouden. 43 Akkoord; toegevoegd en het VGG- profiel was een inspirerende bron voor dit stuk. 44 Deze worden genoemd. 45 We kiezen ervoor om het thema levenseinde niet als specifiek voor de oudere zorgvrager op te nemen. 46 Akkoord, zijn opgenomen bij leerinhouden. 47 Bij de leerinhouden staan als voorbeeld meetinstrumenten benoemd. Dat lijkt voldoende en kan aangevuld worden. 48 Wetten zijn opgenomen, maar patiëntrecht niet; is algemene kennis.
Competentie 1: vaardigheden 5 vaardigh
37 en 5 hier 2x
1 Bij doel 1: Is ‘handelen’ hiermee een vaardigheid? 2 Bij doel 3: Op methodische wijze 3 Bij doel 5: De eerste zin vereist andere competenties dan de tweede. 4 Ik mis hierbij het systeem van de oudere. We doen net of die altijd geïsoleerd woont, maar hij is in meerdere of mindere mate omringd door een partner, kinderen, een
21 Deel 2
1 Liever geen semantische discussie hier. 2 Doel 2 en 3 zijn van gelijke strekking, en dat is toch ook weer gelijk aan methodisch? Dit is wat ingekort. 3 Akkoord, twee zinnen van maken. 4 Daar staat ook al wat over bij competentie 2 en 3, maar het is goed toe te voegen bij competentie 3.
sociale omgeving etc. 5 In werkelijkheid bepaalt de omgeving vaak voor een deel het handelen van de verpleegkundige. 6 Bij bejegening: Positieve basishouding 7 Bij autonomie: Inclusief levensdoelen van ouderen 8 Belangrijk dat de student een eigen visie op ouderenzorg heeft. Het curriculum van de GH is gebaseerd op het Neuman Systems Model (NSM). Het NSM kent vijf variabelen. Een daarvan is de ontwikkelingsbepaalde variabele. Dit houdt in dat je in dit geval naar de oudere kijkt in zijn/haar levensfase. Wat betekent iets voor de oudere? Hierbij past ook het uitgaan van mogelijkheden. 9 Preventietheorie en stress-coping. 10 Bij ondersteunen verlies van zelfstandigheid: Ondersteuning bij verlies van dierbaren in de omgeving. Verlies van belangrijke anderen. 11 Bij kennis van specifieke zorg: Continu proces van observeren, overleggen en afstemmen. 12 Toevoegen; Kent de visie op ouderenzorg en visie op zorg in de laatste levensfase in de eigen werksetting . Draagt hier constructief aan bij. 13 Visie op kwaliteit van leven. 14 Reanimatiebeleid, wetgeving rond euthanasie, palliatieve sedatie en palliatieve zorg.
15 Bij 6 Kan klinisch redeneren: continu proces van gegevensverzameling en analyse. Gericht op: risicoinschatting, vroeg signalering, probleemherkenning, interventie en monitoring. 16 Bij laatste (triage): Kan als casemanager (regisseur) optreden of de regie overdragen aan een andere casemanager. Voert hierover multidisciplinair overleg. 17 Eenvoudig lichamelijk onderzoek? 18 na doel 2: Kan wens en voorkeur van ouderen en hun informele netwerk herkennen, bespreekbaar maken, en als kennisbron binnen evidence based practice inzetten 19 Bij respectvolle bejegening: Gerontologische attitude 20 Bij triageren: Weet wanneer hij/zij moet consulteren en of verwijzen naar andere disciplines. 21 Bij doel 2 klinisch redeneren: waarbij rekening gehouden wordt met de voorkeur van de zorgvrager (met name wanneer kwaliteit van leven verkozen wordt boven een behandeling). 22 doel 3 Alle? Of verpleegkundige? Of breder wanneer er bv. sprake is van advisering (para)medici of verzorgenden? Bij respectvolle bejegening en volgende : Geldt breder (maar hier ook). 23 Bij woon- en leefsituatie: kan hier, maar kan ook bij gezondheidsbevorderaar. 24 Toont in het gedrag een respectvolle en begrijpende bejegening op basis van compassie voor de oudere mens met aandacht voor specifieke kenmerken van de levensfase, zoals omgaan met (blijvend) verlies van
22 Deel 2
5 De invloed van de context is ook gevoegd bij de rationale (zie 37). 6 Akkoord, is toegevoegd. 7 Akkoord, is toegevoegd. 8 De levensfase komt op meer plekken aan de orde. Ook wordt het hier bij een van de doelen expliciet genoemd. De theorie die daarvoor gebruikt wordt kan per opleiding verschillen.
9 Is algemene kennis en niet specifiek voor de oudere zorgvrager. 10 Rouwverwerking is opgenomen bij de leerinhouden.
11 Klinisch redeneren staat er in. 12 Het kennen van de visie van de eigen organisatie enz. is een doel voor alle settingen en niet specifiek. 13 Ook dit is te algemeen. 14 Ook dit is algemene basiskennis. Zeker euthanasie komt vaker bij jongere mensen voor. Palliatieve zorg: we hebben ervoor gekozen dit juist niet aan de oudere te koppelen. 15 Akkoord, maar we werken dit niet nader uit. Wordt verondersteld bekend te zijn.
16 Casemanagement staat bij competentie 3 en multidisciplinair overleg ook. 17 Hoort bij algemene vaardigheden. 18 Dit staat al genoemd: ”gericht op de specifieke behoeften van ouderen”. Bij competentie 3 wordt de mantelzorger genoemd. 19 Wat is een gerontologische attitude? 20 Is toegevoegd bij competentie 3. 21 Dat staat bij “toont respect voor” en ook bij “gericht op de specifieke behoeften van…”.
22 Niet helemaal helder wat dit betekent.
23 woon- en leefsituatie komt in verschillende benamingen voor bij competentie 1 en 6. 24 Niet akkoord.
mogelijkheden het leven te leiden zoals men dat wenst, verlies van geliefde naasten, etc. Deze zin schrappen omdat ze gelden voor ieder mens in elke levensfase; gaat toch juist om specifiëren naar ouderen. 25 Vraagt als vaardigheid motiverende gespreksvoering. 26 Specifieke problemen van ouderen. (kenmerkend: kwetsbaarheid m.b.t. LPSE) 27 Maar zeker ook bij het naderend levenseinde.
25 Motiverende gespreksvoering is toegevoegd bij de leerinhouden van competentie 2. 26 Kwetsbaarheid is een geriatrisch probleem en staat als zodanig op verschillende plaatsen als voorbeeld en hoort bij de kennisdoelen hierboven. We kiezen ervoor om palliatieve zorg niet te koppelen aan het thema ouderen; valt onder algemene kennis.
Competentie 1: leerinhouden 5 leerinhoud competentie 1
Wordt 2x genoemd ( bij 2 en 5)
2X genoemd zorgleefplan bij 10 en 15
Is 3 x genoemd
1 Geriatrische revalidatie aan het lijstje toevoegen?
1 Akkoord.
2 En Thuiszorg, ouderen met een verstandelijke beperking of psychische problemen 3 Aanvullend: Normen verantwoorde zorg Zorgleefplan en vier domeinen Belevingsgerichte zorg Lerend vermogen van mensen met dementie 4 Comorbiditeit 5 Ik denk dat het ook belangrijk is om in te zoemen op thuiszorg. Zeker gezien de ontwikkelingen in de maatschappij. Komt ook stukje WMO bij kijken (of recht moet bij andere stuk terugkomen). 6 Ik mis specifieke aandacht voor zorg rondom het levenseinde en zorg/aandacht voor levensvragen (mogelijk lees ik hier overheen). 7 Bij dementie: Benaderingswijzen gerelateerd aan de fase van dementering 8 Angststoornissen 9 Depressie 10 Zorgleefplan maken in overleg met de oudere. Dit geldt ook voor andere settingen. 11 En kennis over de levensloop van de individuele oudere. Wat heeft iemand meegemaakt? 12 Bij 1: Analfabeten en laaggeletterden. 13 Bij polyfarmacie: Is op de hoogte van Lareb voor het melden van bijwerkingen en gebruikt zo nodig het farmacotherapeutisch kompas. 14 Bij meetinstrumenten: GFI, Easy-care, Trazag. 15 Zorgbehandelplan maken samen met de oudere en andere betrokken disciplines.
2 Akkoord.
16 Verpleeghuiszorg: Mogelijk te beperkt?
16 Een aantal onderdelen zijn te vinden in het hele stuk, zoals zorgleefplan, klinisch redeneren, consulteren enz. 17 Daarover staat meer bij competentie 3.
17 Methoden en technieken ter ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers 18 Verpleeghuiszorg toevoegen: revalidatie- en reactiveringszorg 19 Bij demografie: zie eerder 20 Bij richtlijnen: klopt deze opsomming? Ene zijn meetinstrumenten, andere zijn criteria of richtlijnen. Hoort niet bij elkaar. Mogelijk zijn richtlijnen valpreventie bij gezondheidsbevordering
23 Deel 2
3 Niet helder. Het zorgleefplan is toegevoegd. Belevingsgerichte zorg is algemene kennis en niet gekoppeld aan ouderen. De term dementie staat er in en daar hoort het klinisch redeneren ook bij, dus ook gerichte interventies. 4 Multimorbiditeit wordt genoemd. 5 Akkoord.
6 Zorg rondom het levenseinde is algemene kennis. Levensvragen staan genoemd bij leerinhouden. 7 Hoort bij het klinisch redeneren. 8 Akkoord. 9 Akkoord 10 Akkoord; toegevoegd bij vaardigheden. 11 Levensloopverhalen toegevoegd. 12 Te specifiek. 13 Is algemene kennis.
14 We willen niet alle instrumenten noemen daarom staat er “Als”. 15 Akkoord.
18 Akkoord. 19 Opmerking niet duidelijk, maar wel iets gewijzigd. 20 Akkoord.
21 Verpleeghuiszorg Is dat een leerinhoud? Zou het eerder hebben over geriatrische revalidatie gekoppeld aan diverse trajecten (waar straten en protocollen over zijn afgesproken) of over chronische somatische zorg of over chronische PG-zorg. 22 Onder veroudering 3 onderdelen: Bij alle bovenstaande aandachtstreepjes: en de daarbij behorende verpleegkundige diagnostiek, zorgresultaten en interventies specifiek voor ouderen 23 Bij geriatrische problemen toevoegen: idem: zoals beschreven in verpleegkundige kennisdomein(en) van diagnosen, resultaten en interventies. 24 Toevoegen: Ontwikkelingen in wonen, zorg en welzijn (andere woonvormen zoals kleinschalig wonen, ander focus op ziekte en gezondheid: van pathogenese naar salutogenese etc.) 25 Ontspoorde zorg / ouderenmishandeling 26 Mantelzorg: Is geen geriatrische problematiek 27 Zingevingsvraagstukken / klaar zijn met het leven 28 Palliatieve en terminale zorg
32: =3x genoemd
29 Bij biologische enz. veroudering: En invloed ouder worden op cognitie. 30 Bij gedragsproblematiek: Andere mogelijke thema’s: Rouwverwerking, zingeving, seksualiteit en intimiteit, ouderenmishandeling. 31 Bij zelfmanagement: Liever regie over leven dan zelfmanagement. Verder nog kwaliteit van leven als leidend kader… 32 Geriatrische revalidatie aan het lijstje toevoegen? 33 De culture change movement en person-centered care lijken mij zinvolle concepten om hierbij aan de orde te stellen (ook aansluitend bij de vorige genoemde begrippen empowerment en autonomie). In de gehele uitwerking van het programma zou m.i. meer expliciete aandacht mogen zijn voor de oudere als partner in zorg. 34 Kenmerkend: de eindigheid in zicht.
21 Geriatrische revalidatie is toegevoegd.
22 Dat staat al in de doelen en valt onder klinische redeneren.
23 Is niet algemeen aanvaard.
24 Akkoord, daarover moet inderdaad iets vermeld worden; bij competentie 6 toevoegen.
25 Ouderenmishandeling is toegevoegd. 26 Wel van groot belang in de ouderenzorg. Toch laten staan. 27 Akkoord. 28 Zie ook hierboven: beide onderwerpen zijn niet specifiek voor ouderen. 29 Daar is de biologische veroudering opgenomen. 30 Rouwverwerking en zingeving toegevoegd, seksualiteit …. en ouderenmishandeling ook. 31 Eigen regie is toegevoegd, rest blijft zoals het is.
32 Akkoord. 33 De opleiding zal zelf moeten bepalen welk model wordt gebruikt.
34 Levensverwachting is opgenomen. Ook levensloopverhalen.
Competentie 1: rationale 5 rationale
3x genoemd zorgleefplan
1 Wat wordt verstaan onder optimale zorg? Vanuit wiens perspectief: de cliënt, de professional, de financier, de zorgorganisatie? 2 Of zelfmanagement of zelfredzaamheid? Wat verstaan we onder de verschillende termen? Voor een eenduidige hantering van begrippen pleit ik voor korte definiëring van bepaalde termen. 3 Hier (laatste alinea) voorbeelden noemen van welke groepen ouderen dit betreft. 4 Onderaan toevoegen: Maar ook de kwaliteit van leven voor de zorgvrager is uitgangspunt voor het bieden van optimale zorg. Daarom zou ik toe willen voegen: normen voor verantwoorde zorg/4 domeinen van het Zorgleefplan 5 Bij zelfmanagement: Goed dat je het hier noemt, maar ik zie het hierboven niet expliciet terug. Wat betekent dit voor het handelen van de vpk? Kennis hoeft niet per
24 Deel 2
1 Het operationaliseren van dit type begrippen ligt op opleidingsniveau. 2 Het gaat niet om een semantische discussie maar om de boodschap en die is duidelijk. Zie ook bij 1 hierboven.
3 Hier is tekst toegevoegd zonder uitputtend te willen zijn. 4 Een zin toegevoegd met betrekking tot de oudere als partner in de zorg. Zorgleefplan is toegevoegd bij vaardigheden.
5 Akkoord toegevoegd bij doelen en in leerinhoud staat het al.
definitie anders te zijn, inzet van kennis/toepassing van kennis en houding wellicht wel.... Project Anneloes van Staa (Nurse-cc) is een voorbeeldproject dat hier over gaat. 6 Toevoegen 1ste alinea: Erkennen van groep kwetsbare tot zeer kwetsbare ouderen die zorgafhankelijk zal zijn en blijven. Voorlaatste alinea primair lijkt me een bepaalde mate van welbevinden en zinvolheid van het leven (optimaal verder specificeren…) 7 Wel erg afgeleid van het medische. Mag het een beetje meer eigenheid van de verpleegkunde zelf zijn?
6 Akkoord, toegevoegd is een verwijzing naar zeer kwetsbare groepen. Welbevinden en zinvolheid vind ik lastig als je aan pg denkt; dan is een optimaal en veilig leefklimaat beter.
7 Er hebben verpleegkundige vertegenwoordigers van 12 hbo-v’s op gereageerd en een afvaardiging van het mbo. Die vinden het niet te medisch en daaruit zijn ook nogal wat aanvullingen gekomen. Kennis van de fysiologische processen en pathologie is de basis voor goede zorg. En daar ontbreekt het vaak aan, blijkt uit onderzoek.
8 Versterken en te ondersteunen, waar dat faalt. 9 Zelfstandigheid waar mogelijk.
8 Niet van toepassing hier. 9 Dit niet afzwakken omdat het een ommekeer in denken is. In de zin hierna komt dit aan de orde.
10 scheppen en te kunnen ingaan op levensvragen, grenzen, afronding. 11 De kenmerken en kennis
10 Goede toevoeging, levensloop, levensverhalen en grenzen toegevoegd. 11 Dat is dubbelop; de kennis gaat over de kenmerken.
Competentie 2: kennis 1 Toevoeging: Kan communiceren met andere disciplines? Zie belang van geïntegreerde zorg / ICT / social media. 2 ICT of breder, zoals zorgtechnologie / technologie in de zorg. Onze studenten worden opgevoed met de laatste 2 termen. 3 Heeft kennis van de cognitieve veranderingen als gevolg van het ouder worden in relatie tot communicatie (aandacht en concentratievermogen, uithoudingsvermogen, psychische wendbaarheid etc.) 4 Met betrekking tot nieuwe gesprekstechnieken/benaderingen; motivational interviewing / vraaganalyse etc./ coachingsvaardigheden 5 Heeft kennis van de nieuwe ontwikkelingen voor ondersteunen informele zorgnetwerken rond ouderen
1 Zit bij competentie 3: samenwerkingspartner ICT zit bij de leerinhouden. Geïntegreerde zorg: is als integrale zorg toegevoegd bij de leerinhouden van competentie 6. 2 ICT is vervangen door zorgtechnologie bij de doelen (niet bij de leerinhoud). 3 De cognitieve veranderingen horen onder het kennisgebied (staan daar bij de doelen t.a.v. veroudering) en worden expliciet genoemd bij de leerinhoud. 4 Een doelstelling opgenomen over gebruik kunnen maken van passende gesprekstechniek en motivational interviewing bij leerinhoud. 5 Akkoord, daarover is een doel toegevoegd bij competentie 3, samenwerkingspartner.
Competentie 2: vaardigheden 1 Specifieke psychosociale benaderingen voor het omgaan met mensen met dementie. Bronnen bij rationale. 2 Is in staat om (dis)simulatie te onderkennen en herkennen/is in staat om rekening te houden met de mogelijk verborgen agenda van de mantelzorger/naaste Is zich bewust van het feit dat langdurig aanwezige problemen/klachten niet meer spontaan worden geuit. ste 3 1 zin: En visie 4 Bij doel 3: belangrijk 5 Bij laatste doel: ook bevragen en uitleggen. 6 Ook proactief kunnen denken en kijken en
25 Deel 2
1 Akkoord, doel is toegevoegd.
2 Is te specifiek en hoort onder de doelen die er al staan.
3 Houding: visie op de oudere mens is een onderdeel van die houding, opgenomen in leerinhoud. 4 Oké. 5 Dat valt ook onder informeren (een doel eerder) en onder de algemene noemer van communiceren. 6 Dat is een onderdeel van klinisch redeneren. Staat
bespreekbaar maken. 7 Kan het informele zorgnetwerk rondom een oudere activeren en ondersteunen (wellicht bij samenwerken vermelden). 8 Vraagt als vaardigheid motiverende gespreksvoering
onder competentie 1. 7 Akkoord, is toegevoegd bij competentie 3, de samenwerkingspartner.
9 Kan andere disciplines raadplegen, die ondersteuning bieden bij visuele en auditieve problemen
9 Akkoord is bij competentie 3 toegevoegd bij de leerinhoud staan de zintuiglijke problemen.
10 Doel 2 toevoegen: Kan verschillende gesprekstechnieken toepassen waaronder motiverende gespreksvoering, adviserende gespreksvoering, informatieve gespreksvoering + Shared decision making- gezamenlijke besluitvorming
10 Akkoord, doel is toegevoegd en motivational interview als voorbeeld. Verder niet alle details opnemen. In de doelen is expliciet ‘op basis van gelijkwaardigheid’ toegevoegd en ‘shared decision making’ is toegevoegd aan de leerinhoud. 11 Akkoord, een apart doel ingevoegd over communicatie met demente ouderen. Zie ook bij 10.
11 Doel 2: In diverse fasen van ouderdom én in diverse fasen van mogelijke ouderdomsgebonden ziekten zoals bv dementie. ouderen en zijn naaste informeren en met hen een gesprek over dementie. 12 toevoegen: Kan ICT-toepassingen inzetten in werk of introduceren bij ouderen ter ondersteuning van de communicatie. 13 Toevoegen: Is zich bewust van eigen houding ten aanzien van ouderen en weet deze aan te passen aan een beroepsethische norm en... 14 Kan zich inleven in de specifieke behoeften van ouderen, en toont compassie in gedrag in anticipatie op die behoeften en ten behoeve van erkenning van leed en verlies waarmee ouderen geconfronteerd worden 15 Is in staat invulling te geven aan gezamenlijke besluitvorming met ouderen en hun informele netwerk. 16 bewust van (het blijven ontwikkelen van) eigen …
8 Akkoord is in doel toegevoegd en als leerinhoud.
12 Akkoord.
13 Dat is wel heel algemeen, geldt voor iedere zorgsituatie. 14 Is eerder opgemerkt. Compassie is de vraag, want is tamelijk normatief en bovendien slecht te meten. Daarom niet opgenomen. 15 Shared decision making is opgenomen in leerinhoud en de gelijkwaardigheid in de doelen. 16 Dat is wellicht een algemene doelstelling. Hier gaat het met name om de houding tegenover ouderen.
Competentie 2: leerinhouden 1 Omgevingsfactoren die van invloed zijn op de communicatie met zintuiglijk beperkte ouderen. De inzet van adequate hulpmiddelen bij zintuiglijke problematiek. 2 Zelfs als ouderen geen cognitieve en/of zintuigelijke beperkingen hebben is specifieke communicatietraining nodig, al was het alleen maar dat de verpleegkundige geen 20 onderwerpen in een gesprek moet aansnijden . 3 Bij eerste: Beeldvorming? 4 Bij zintuigelijke veranderingen: Ik vraag me af of dit voldoende is m.b.t. communicatie. Ook verwerking van informatie gebeurt anders bij ouderen en is dus van belang in communicatie. Cognitief functioneren zou hier dus ook onderdeel van kunnen /moeten zijn. 5 Depressie, verslaving
6 Trazag-meetinstrument en de GDS en EDIZ, CSI voor mantelzorgproblemen, GFI, Tilburg frailty indicator 7 Bij verpleeghuiszorg: Thuiszorg= grootste groep Palliatieve en terminale zorg. 8 Kenmerken van de zorg voor de oudere mens en diens
26 Deel 2
1 Inzet hulpmiddelen in doel en leerinhoud toegevoegd.
2 Dat staat er ook: doel 2.
3 Hoort bij wat er staat, niet expliciteren. 4 Ja, maar dat ligt besloten in de doelen.
5 Depressie valt onder stemmingsstoornis bij competentie 1; verslaving daar bij leerinhoud toegevoegd. 6 Er staan voorbeelden van meetinstrumenten, niet alles noemen. 7 Thuiszorg is toegevoegd. Palliatieve zorg en terminale zorg zijn algemeen en niet specifiek voor ouderen. 8 Dat staat bij de rol van zorgverlener.
kwetsbare situaties (LPSE). 9 Coachende taak m.b.t. grenzen stellen en wensen (als preventieve activiteit).
9 Coaching is algemeen; grenzen stellen toegevoegd.
Competentie 2: rationale
2x, 1 en 2
1 Bij vraag achter de zorgvraag: zo belangrijk. Ouderen zijn vaak bescheiden en willen niet tot last zijn. 2 Bij achterhalen zorgvraag: Heel belangrijk! Ouderen presenteren hun klachten niet duidelijk en denken vaak dat ze niet mogen zeuren of dat klachten (niet altijd terecht) bij de ouderdom horen! 3 Laatste zin : idem voor informele zorgnetwerk 4 Zintuigelijke..: Ook reuk, smaak en gevoel? gerontechnologie 5 Toevoegen eerste alinea: en deze beeldvorming weet aan te passen aan andere meer neutrale perspectieven over ouderen en ouderdom. Einde eerste stukje : wellicht juist doelgroepdenken daarom ter discussie stellen? 6 Bronnen bij rationale 7 Reflectief vermogen (yess!) 8 Het intermenselijke contact ook.
1 Akkoord. 2 Akkoord.
3 Toegevoegd. 4 Akkoord en technologie is aangevuld. 5 Liever niet de norm voorschrijven, want dat roept ook veel discussie op. Laat dat aan de opleidingen over. Doelgroepdiscussie niet zo helder, maar het stukje is uitgebreid. 6 Ja, vooral t.a.v. attitude. 8 toegevoegd
Competentie 3: kennis 1 Is de mantelzorger alleen een samenwerkingspartner? (principiële vraag is dit) 2 Bij mantelzorg: Hoort hier alleen kennis van andere professionele hulpverleners of ook informele hulpverleners zoals vrijwilligers (bv vrijwillige hulpdiensten, maatjesprojecten, projecten, typen initiatieven als tijd voor elkaar, waarin wederzijdse ondersteuning en binding tussen mensen centraal staat), lotgenotencontact en zelfhulp? 3 Bij ketenzorg: en bestaande zorgprogramma’s 4 kennis van methoden en technieken ter ondersteuning van vrijwilligers in de zorg. 5 Toevoegen: Heeft kennis van beschikbare arrangementen die aangeboden kunnen worden na identificatie van kwetsbaarheid. 6 Toevoegen: doel 3 en casemanagement 7 Toevoegen: zicht op huidige politiek/maatschappelijk landschap en daarin voorgaande trends en ontwikkelingen om de eigen rol t.a.v. zorg aan ouderen daarin te kunnen plaatsen.
1 Niet helder wat bedoeld wordt. 2 Akkoord, informele zorgverleners toegevoegd bij doel.
3 Is toegevoegd bij leerinhoud. 4 Akkoord, toegevoegd als doel. 5 Erg specifiek en contextgebonden; hoort bij doel 1. Hier staat al iets over zorgprogramma's. 6 Staat bij de leerinhoud. 7 Staat bij competentie 6, organisator.
Competentie 3: vaardigheden 1 Welke terminologie hanteren, bijvoorbeeld geïntegreerde zorg? Is het iets om ook modellen als het chronic care model te benoemen? 2 Vaardigheden: Kan ouderen coachen in zelfzorg en ‘verleiden’ tot leefstijlaanpassingen. 3 Kan ouderen/naaste ondersteunen via psychoeducatie 4 Bij opkomen voor: Ik vraag me af of dit de lading dekt. M.i. is het meer dan opkomen, maar ook ‘de spil’ en casemanager zijn in het multidisciplinaire team en het aanspreekpunt vanuit dat team voor de oudere. 5 Samenwerken en patiënt veiligheid? Interprofessioneel samenwerken
27 Deel 2
1 Akkoord, daarover een doel toevoegen bij competentie 6 (doel en leerinhoud). 2 Dat hoort bij competentie 1 en daar staat al genoeg over. 3 Toegevoegd bij gezondheid bevorderen (competentie 5) 4 Dat is wel een discussie. In landelijke kaders wordt ook Healthy Ageing genoemd. Uit dit stuk laten, want het zal het onderwijs niet wezenlijk anders maken. 5 Daar staat al voldoende over. En patiëntveiligheid is expliciet genoemd bij competentie 1 in de rationale.
6 ook monodisciplinair overleg 7 Doel toevoegen: Kan een coördinerende functie vervullen binnen ketenzorg. 8 kan het sociale netwerk rond ouderen versterken en de vorming van een sociaal netwerk initiëren. 9 als samenwerkingspartner: In dit gebied wordt de positionering van de verpleegkundige gemist. 10 Kan een essentiële bijdrage leveren aan de vernieuwing in de verpleegkundige zorg.
Overigens is dit een algemeen thema. 6 Akkoord. 7 Dat is een algemene doelstelling. De toepassing binnen de ouderenzorg kan door de opleiding worden ingevuld. 8 Akkoord, is als doel toegevoegd. 9 Dat is niet echt een doel in de zorg voor ouderen. Het beroepsprofiel staat wel bij de leerinhoud omdat het als referentiekader wel van belang is. 10 Dat is een algemeen doel.
Competentie 3: leerinhouden 1 Rol van de samenleving, wijkgerichte interventies 2 Buddyzorg bij dementie 3 Verpleegkundig specialist ouderenzorg 4 Bovenste zin invoegen: als zorg op afstand en domotica. Shared decision making 5 Eigen regie (ik weet niet of dit hier hoort, maar ik denk wel dat beide termen ergens bij dit competentiegebied naar voren moeten komen) 6 Leerinhoud: sociale kaart gericht op wonen, zorg, welzijn en zingeving. 7 Casemanagement, methoden van netwerkanalyse en netwerkversterking. 8 zie ook verpleegkundige VGG 9 casemanager dementie 10 ook toename van mantelzorgers intramuraal (verplichte zorg). Zie boek van Kirsten Emous De loden mantel 11 niet alleen ziektediagnostiek, maar ook zorgdiagnostiek.
1 Dat is niet specifiek voor ouderen. 2 Idem. 3 Niet van toepassing hier. 4 Staan beiden al bij competentie 2.
5 Staan uitgebreid bij competentie 1, in de doelen en leerinhoud. 6 Wonen, zorg en welzijn zijn toegevoegd bij competentie 6. 7 Casemanagement staat bij leerinhoud, ondersteuning netwerk is toegevoegd in doelen. 8 Het VGG-rapport is een belangrijke inspiratiebron. 9 Casemanagement staat er in. 10 Te specifiek, bij competentie 6 staat een doel over kennis recente ontwikkelingen. 11 Dat is inherent aan klinisch redeneren (competentie 1).
Competentie 3: rationale 1 versterken van de mantelzorg (niet alleen in het kader van ‘over de eigen discipline heenkijken’. Dat is op zichzelf een juiste zin, maar niet perse gevolgd door de zin over mantelzorg), 2 een na laatste zin: Verpleegkundigen in- en extramuraal.
1 Deze zin als nieuwe alinea begonnen om de suggestie weg te nemen.
3 Huisartsen krijgen vaak de regierol toebedeeld die ze niet waar kunnen maken. Ouderen worden bijvoorbeeld zelden na een ziekenhuisopname bezocht om kwetsbaarheid en mogelijke problemen pro-actief te benaderen. Met ondersteuning in bijvoorbeeld wijkgerichte teams kunnen we hier beter handen en voeten aan geven. De wijkverpleegkundige terug in de huisartsenzorg en meer op de kaart in de verpleegkundige opleidingen. 4 de verpleegkundige in de eerstelijnszorg
3 Zoals het er nu staat lijkt het me strategisch juist. Eerst die belangrijke rol maar eens waarmaken.
5 dienen daarin een belangrijke rol in te spelen (beetje stelliger, dus…)
5 Akkoord
2 Het is niet nodig dit toe te voegen.
4 Toegevoegd
Competentie 4: kennis 1 De doelstellingen zoals beschreven in Leren van de toekomst (1) zijn hier van toepassing. Welke worden bedoeld? Het is voor mij zo moeilijk te
28 Deel 2
1 Het verschil tussen mbo en hbo wordt elders beschreven.
beoordelen. Hier wordt het verschil tussen mbo en hbo minder goed duidelijk. Vanuit de nieuwe competentieprofielen doet de mbo-er geen onderzoek en de hbo-er praktijkgericht onderzoek. Zoals we besproken hebben snap ik dat de competenties niet zo zeer centraal staan maar wat er t.a.v. gerontologie en geriatrie geleerd moet worden en de rol van reflectieve professional is hier overstijgend en niet specifiek in te richten voor G en G 2 Juist bij ouderen reflectie op afweging tussen diverse kennisbronnen vanuit brede definitie van EBP (zie o.a. publicatie Munten e.a., 2006) van belang; hoe maken verpleegkundigen deze afweging, wat weegt hoe mee en hoe in relatie tot gezamenlijke besluitvorming en empowerment en eigen regie van ouderen?
2 Toegevoegd in de rationale.
Competentie 4: vaardigheden 1 Kan de toepasbaarheid van EBP kritisch beschouwen in relatie tot de aanwezige problematiek en de grenzen ervan benoemen, mede in relatie tot het levensperspectief van de ouderen en de kwaliteit van leven.
1 Dat is een algemeen doel. In de rationale is daar iets over toegevoegd.
Competentie 4: leerinhouden 1 En reflectieve praktijkvoering toevoegen?
1 Dat is algemene kennis/vaardigheid.
2 Bij meetinstrumenten: Ook patient stories en andere, eerder kwalitatieve methoden, die gericht zijn op in kaart brengen van perspectief oudere.
2 Patient stories zijn juist individugericht en van een andere orde. Hier staan geen methoden en dus ook geen kwantitatieve en kwalitatieve methoden. Meetinstrumenten zijn wel genoemd omdat het belangrijk is goede instrumenten te gebruiken, juist ook bij ouderen. 3 EBP is ook: het perspectief van de hulpvrager meenemen in de besluitvorming. Daarover is wel iets toegevoegd aan de rationale.
3 En reflectieve praktijkvoering toevoegen? Zeker doen! In mijn ogen hoort bij EPB ook het in staat zijn het perspectief van ouderen te integreren in het handelen. (Ervaringskennis van ouderen is nl. ook een bron van kennis). 4 Tijdschriften op het gebied van ouderenzorg. Het toe kunnen passen van EBP. Een vraag vanuit de praktijk kunnen formuleren in een PICO. Een PICO kunnen formuleren, uitwerken en bevindingen vanuit de literatuur/theorie kunnen toepassen in de praktijk. 5 Aanvullen met leerinhouden onderzoek over inzet van kennis van oudere zorgvragers zelf, shared decision making etc.
4 Dat zijn allemaal algemene doelen.
5 Bij leerinhoud staat al actuele informatie uit peer reviewed bladen. Dat is voldoende.
Competentie 4: rationale 1 Wel vraag ik me af of dit specifiek is voor een dergelijk programma gericht op ouderen. Zijn dit geen generieke vaardigheden die we van hbo-verpleegkundigen mogen verwachten, ongeacht zorgcategorie of werkveld? 2 Zie boek Ouderenzorg van Sue Brown, vertaald en bewerkt door Robbert Gobbens (2010) van Pearson Education, en Gerontological nursing van Patricia A. Tabloski (Pearson Education, 2006). Gebeurt al volop binnen de CHE te Ede. 3 Professioneel verplegen is gebaseerd op het vertalen van onderzoek voor gebruik in de praktijk: is smalle opvatting van EBP; brede opvatting EBP juist bij ouderen in relatie tot levenskwaliteit relevant. Zie opmerking
29 Deel 2
1 Ja, maar daarom hoeven we hier geen nieuwe doelen te beschrijven. In de leerinhouden wordt een richting aangegeven. 2 Boekenkeuze is vrij voor de opleiding.
3 Akkoord, er is een alinea over toegevoegd.
hierboven. Hbo-er moet juist in staat zijn tot klinische besluitvorming vanuit meerdere perspectieven: wensen en voorkeuren zorgvragers, zorgethische argumentatie vorm te geven en de praktijk daarover te informeren en beïnvloeden, ook op doelgroepniveau. 4 gebaseerd op ……….. (bijv. WHO-definitie in aangepaste vorm) en het …
4 het gaat hier om de competentie Reflectieve professional en dit is wat in het rapport Leren van de toekomst staat.
Competentie 5: kennis 1 Hier mis ik kennis van de sociale kaart.
1 Staat bij competentie 3, samenwerkingspartner.
2 Toevoegen: Heeft kennis van epidemiologie. 3 Heeft kennis van GVO-theorieën. 4 Heeft kennis van ouderenmishandeling
2 Hoort bij competentie 4 en is algemene kennis. 3 Is algemene kennis. 4 Staat er al in.
5 Heeft kennis van het voorkomen van ouderenmishandeling en de stappen die na signalering gezet moeten worden. 6 Laatste doel: En toe kunnen passen.
5 Zie 4.
7 Kennis modellen om gezond gedrag te bevorderen/preventie. 8 over niet pluis gevoel: boek Gezond ouder worden voor dummies boek De verpleegkundige in de geriatrie van Saskia Danen en Ton Vermeij (2012) 9 Doel toevoegen: Heeft kennis van meetinstrumenten om de zelfredzaamheid bij ouderen te identificeren. Heeft kennis van verschillende GVO-modellen. 10 Toevoegen: Heeft kennis van beschikbare arrangementen die aangeboden kunnen worden na identificatie van kwetsbaarheid. 11 Toevoegen doel 1: En leefstijlgerichte preventie bij ouderen 12 om (kwetsbare) vervangen door: de kwetsbare situaties van ouderen
7 Is algemene kennis.
6 Daarover staat ook al iets bij competentie 1.
8 Deze informatie hoort niet in dit kaderstuk.
9 Daar staat al iets over bij competentie 1; GVO is algemene kennis. 10 Daar staat al iets over bij competentie 6, de organisator. 11 Akkoord. 12 Het gaat om de kwetsbare oudere; daar hoort de omgeving uiteraard bij, maar het gaat niet om de situatie.
Competentie 5: vaardigheden 1 herkennen en neemt passende maatregelen: Ook hier een verschil in mbo en hbo. De mbo-er geeft vooral individuele voorlichting terwijl de hbo-er ook aan groepen voorlichting moet kunnen geven. Hier horen andere kennis en vaardigheden bij, zoals groepsprocessen, vakdidactiek , maken van zorgprogramma’s etc. 2 Bij doel 1: (groepsvoorlichting?) 3 Bij doel 2: (individuele voorlichting) 4 Bij 3: herkennen en passende maatregelen nemen 5 Kan motivational interviewing toepassen specifiek gericht op ouderen. 6 Kan collectieve voorlichting geven gericht op het anticiperen van risicofactoren. 7 Bij ouderenmishandeling: vormen, zie landelijk platform bestrijding ouderenmishandeling (2006). En kent de risicofactoren 8 ouderenmishandeling 6 vormen: zie landelijk platform bestrijding ouderenmishandeling (2006) herkennen en neemt passende maatregelen En kent de risicofactoren.
30 Deel 2
1 Dat moet nog verwerkt worden en duidelijk worden beschreven.
2 Zoals beschreven is het breed genoeg. 3 Idem. 4 Dat staat er al. 5 Is bij competentie 2 toegevoegd. 6 Dat is algemene kennis. 7 Dit is specifieke informatie. Herkennen van risicosituaties moet aan de hand van risicofactoren gebeuren; dat staat er impliciet al. Ouderenmishandeling is toegevoegd. De rest moet iedere opleiding zelf uitwerken.
Competentie 5: leerinhouden 1 Herstelgerichte zorg toevoegen
1 Hoort niet hier en staat al bij competentie 1.
2 Toolkit voor preventie ouderenproblematiek: is dit hetzelfde als wat staat beschreven bij zorgverlener? Bijvoorbeeld, de verschillende instrumenten die worden gebruikt om kwetsbare ouderen te signaleren? 3 Preventie van ouderenmishandeling: maar ook hoe te handelen als er sprake is van ouderenmishandeling: Hangt van definitie van preventie af . 4 het dilemma tussen vraaggerichte zorg en bemoeizorg: is op de hoogte van preventieve taken /activiteiten gemeenten en 0e lijn met betrekking tot ouderen. is op de hoogte van preventieve taken / activiteiten gemeenten en 0e lijn met betrekking tot ouderen. Inrichten van een veilige leefbare omgeving (evt. met domotica) 5 Toevoegen bovenaan: En wensen. 6 Toevoegen: Kennis van systeemtheorie, stress-coping theorie en preventietheorie. 7 kwaliteit van leven criterium autonomie
2 Hoort niet hier en staat (in andere woorden) bij competentie 1.
8 Doel 2 preventieve interventies aanbieden en samen met hen uitvoeren. 9 Ondersteunen mantelzorger (hoort dat hier?) 10 Toevoegen: Hier ook iets van samenzorg? 11 Iets van leefstijlprogramma’s voor ouderen 12 Iets van zelfmanagement 13 Iets van meten van ervaren kwaliteit van leven e.d.?
8 Is veranderd.
3 Dat zou dan bij 1 horen, niet bij deze competentie.
4 Eerste deel: algemene kennis Bij de competentie betreffende de organisator staan doelen m.b.t. organisatie van zorg.
5 Niet van toepassing. 6 Is algemene kennis. 7 Niet van toepassing.
9 Nee, is verwijderd en staat al elders. 10 Nee, daar staat bij competentie 2 al wat over. 11 Nee algemeen houden. 13 Staat elders. 14 Staat elders.
Competentie 5: rationale 1 Deze zinnen suggereren ollectieve/groepsvoorlichting. (Weten we overigens of deze effectief zijn?) De leerinhouden hebben ook betrekking op individuele voorlichting. 2 op mantelzorgers/ vertegenwoordigers
1 Daar staat niets over de vorm waarin de voorlichting moet worden gegeven. Het is aan de opleidingen wat ze precies waar aanbieden.
3 Maar ook het tijdig benutten van wilsbekwaamheid om grenzen te kunnen benoemen.
3 Niet specifiek voor ouderen; grenzen staan al genoemd bij de rol van communicator.
2 Akkoord
Competentie 6: kennis 1 Bij verpleeghuisopname: Ook hier verschil mbo en hbo: hbo moet ook gericht zijn op organisatieprocessen, welke invloed ze kunnen uitoefenen op beleid, bepalen van beleid rondom ouderenzorg of mantelzorg etc. 2 Heeft kennis van de invloed van SES op mogelijkheden in de opvolging van adviezen e.d. 3 Kennis indicatiesteling/financiering van zorg aan ouderen? 4 Doel 2: intra en extramuraal kennis van de sociale kaart heeft kennis van zorgarrangementen
1 Terechte opmerking, nemen we mee in de verdere discussie.
5 Kennis van determinanten van zorggebruik
2 Dat hoort niet bij de competenties van de organisator Daarover staat (niet expliciet) iets in competentie 1. 3 Indicatiestelling is te zien als actuele zaak; financiering is toegevoegd. 4 Dat geldt algemeen. 5 Staat bij competentie 2. 6 Is als doel kennis van wonen, zorg en welzijn toegevoegd. 7 Niet van toepassing.
6 Let op: HA is meer dan voorlichting geven!
8 Niet duidelijk wat wordt bedoeld.
Competentie 6: vaardigheden 1 Coaching? Gezien de leerinhouden 2 Consulteren en verwijzen (dit is een gespreksvaardigheid die midden tussen kennisgebieden in stond).
31 Deel 2
1 Algemene kennis. 2 Staat bij competentie 3.
3 Bij overgang instellingen: Heeft een erg intramuraal karakter. In de toekomst zal de zorg voor ouderen ook steeds meer extramuraal plaatsvinden, wat specifieke vaardigheden van de verpleegkundige vraagt, zoals het verbinding leggen tussen verschillende zorgorganisaties (i.p.v. alleen bij te dragen aan overgang van ene naar andere organisatie).
3 Thuissituatie is toegevoegd.
4 Het gaat hier mijns inziens vaak mis omdat het organisatie overstijgend is. Goede communicatie en afstemming lijkt essentieel. Casemanager of persoon die transitie bewaakt. 5 Hier ook punt van samenzorg en inter- en multidisciplinair overleg regelen/opzetten noemen.
4 Ja, maar daarom moet het ook in het curriculum worden opgenomen.
Competentie 6: leerinhouden 1 Financiering en organisatie van zorg toevoegen? 2 Financiering van zorg voor ouderen: AOW, WMO, AWBZ, ZVW, WGBO 3 Bij WGBO: Welzijn nieuwe stijl met de acht bakens? Financiering en organisatie van zorg toevoegen? 4 Bij VMS: De inhoud van het programma kwetsbare oudere kan tot lesinhoud behoren. Nu vaak alleen in het ziekenhuis; de uitvoering. Belangrijke taak voor opleiding is kennis van wat, waarom en hoe. Programma ouderenzorg. Competentie 6: rationale 1 Fysieke en sociale/sociaaleconomische omgeving? Invloed levensbeschouwing 2 Inderdaad. Ik zie dat nog niet heel concreet altijd terug in bovenstaande uitwerking, zoals invloed context en continuïteit zorg. 3 Dat gebeurt altijd in een bepaalde context: wat wordt hier precies bedoeld? De zorgcontext? Beleidscontext? Politiek maatschappelijke context? Die is bepalend voor wat er wel en niet kan in de zorg.Context als sterk beïnvloedende factor lijkt me een belangrijke notie, maar bepalend…? 4 context afspeelt en begrenst en Competentie 7: leerinhouden 1 Leerinhoud, ook: hoe kun je dit doen; de vaardigheid. Hoe signaleer je een verbeterpunt en hoe kan dit verbolgens omgezet worden in een kwaliteitsverbeterproject? 2 Bij beleid: Bijvoorbeeld Nationaal Programma Ouderenzorg 3 Hier mis ik nog kosteneffectief werken!
5 Staat bij competentie 3.
1 Akkoord, is als doelstelling toegevoegd. 2 Zie 1. ZVW is toegevoegd. 3 zie 1 en 2. Financiering is toegevoegd. 4 Nationaal Programma Ouderenzorg (NPO) toegevoegd.
1 Staat er zo voldoende. 2 Dat is beschreven bij de vorige competenties.
3 Tekst iets afgezwakt.
Hier staat al dat de context bepaalt wat wel en niet kan, dat is de grens. 1 Dat is een algemene vaardigheid.
2 Is toegevoegd bij competentie 6. 3 Dat zou bij competentie 6 moeten; is daar toegevoegd.
4 Toevoegen: thuiszorg
4 Is toegevoegd bij competentie 1.
5 Levert een bijdrage aan de implementatie van beroepsinnovatie ouderenzorg in de beroepspraktijk. 6 Kwaliteitsbewaking van de zorg in teams met verzorgenden (en vrijwilligers). 7 Ook zou ik aandacht schenken aan modellen om naar kwaliteitsverbetering te kijken. ISO-normering in de zorg
5 Akkoord, is toegevoegd.
32 Deel 2
6 Is te specifiek. 7 Is te algemeen.
neemt zijn vlucht. Zijn ook nieuwe rapporten over verschenen. 8 Juist in relatie tot zorg aan ouderen zijn er veel specifieke innovaties en kwaliteitstrajecten, zoals de verschuiving van institutionele zorg naar allerlei andere verschillende woonzorgvormen (kleinschalig wonen, vormen van mantelzorg in combi formele zorg, zorgorganisaties in transitie etc. etc..). Het lijkt me toch zinvol deze meer concreet te benoemen. 9 zorginstellingen en in de thuissituatie
8 Dit is zo veel mogelijk een tijdloos document. Elders, bij competentie 6) is wel wonen, zorg en welzijn als doel opgenomen.
9 Thuiszorginstellingen zijn toch ook zorginstellingen?
Competentie 7: rationale 1 Eerste zin: Idem als eerder. Voor de leesbaarheid is het prettig om ze toch te beschrijven. In mijn document over Leren van de toekomst van V&V2020 staan ze niet beschreven….Heb ik de verkeerde? dit geldt natuurlijk voor alle competenties….) De rol van de hbo-verpleegkundige wordt krachtiger neergezet in de VVT (Actiz en o.a. NHL werken hier hard aan mee). Opvallend in de zorg voor ouderen is doordat dit een pioniersfunctie is dat samenwerking en netwerkvorming zeer belangrijk zijn. Daarnaast in het kader van beroepsinnovatie zien we dit er op het gebied van profilering en positionering ook nog heel wat moet gebeuren. Ik pleit ervoor om dit competentiegebied toch meer te specificeren. 2 Wat geldt als algemeen kader voor verpleegkundigen is niet anders dan wat geldt ten aanzien van de zorg voor ouderen. punt van discussie…. Geldt in feite voor alle competenties (los van de kennisinhouden) dat ze in wezen niet anders zijn, maar toch voelen we de noodzaak voor ouderen wel te specificeren… zou ik dan hier vanuit beeldvormingsargumenten ook prefereren.
1 De rol van de professional als kwaliteitsbevorderaar is in de zorg voor ouderen niet anders dan bij andere patiëntengroepen. Daarom is die hier niet verder uitgewerkt. Dat het een belangrijke rol is, staat niet ter discussie.
1 Hier verandert het document van toon. Ik zou hier een verbindende paragraaf met het voorgaande aan toe willen voegen. Nu lijken het eerste deel en dit deel bijna afzonderlijke documenten. 2 Trek gezamenlijk op als onderwijsorganisaties. 3 Ontwikkel landelijk modules/curriculumonderdelen voor de hbo-v’s en doe dit ook voor de ROC’s. Betrek hierin ook de zorgorganisaties (care en cure) en de belangenbehartigers van ouderen en mantelzorgers en experts op het terrein van de gerontologie en geriatrie (wetenschap). Sluit hierbij aan op state of the art en evidence based kennis. 4 Organiseer de staf zodanig dat een groep docenten verantwoordelijk is voor de inhoud van het curriculum ten aanzien van de zorg aan ouderen: Zinvol is waarschijnlijk dat naast verpleegkundige docenten deze groep ook bestaat uit andere experts (zoals ouderenpsycholoog). 5 Zorg dat geriatrie verpleegkundigen als gastdocenten worden ingeschakeld en probeer vooral ook jonge verpleegkundigen in te schakelen. Schakel de oudere zelf ook in als ervaringsdeskundige! 6 Studenten kunnen interessante bijeenkomsten
1 Akkoord.
2 Zie hierboven. Inderdaad geldt dat voor alle competenties. In dit kader zijn met name specifieke doelen en leerinhouden beschreven.
Aanbevelingen
33 Deel 2
2 Akkoord. 3 Discussie; punt voor invitational conference.
4 Akkoord, maar er staat ook dat het docenten moeten zijn en niet verpleegkunde docenten.
5 Akkoord, invoegen.
6 Akkoord.
organiseren voor ouderen, ouderen kunnen een panel vormen en op die manier het onderwijs verlevendigen bijvoorbeeld. Precies. En ook in de praktijk of leefomgeving van de oudere zelf studenten kennis laten maken met ouderen. 7 Aanvullende aanbeveling zou kunnen zijn om samen te werken met de toegepaste gerontologie-opleidingen, zoals binnen Windesheim en Fontys bestaan. 8 Welke concrete ideeën hebben jullie t.a.v. het implementeren van dergelijke adviezen en het monitoren van deze implementatie binnen de verschillende curricula van hbo-v’s? 9 Van belang is vooral hoe studenten de ouderen en ouderenzorg tegenkomen; de opleiding kan dit zodanig inrichten dat ouderenzorg niet gelijk staat met verlenen basiszorg, maar dat studenten vooral de overstijgende en uitdagende verpleegkundige taken in de ouderenzorg tegenkomen in het onderwijs, zoals managen multicomorbiditeit etc. 10 Bij 2: Verpleegkundig specialisten geriatrie praktijkverpleegkundigen ouderenzorg, NP en PA-ers. 11 Ouderen aan het woord laten. Ervaringsverhalen en films, zoals Amour etc. Ook gerontopsychiatrie ? 12 Stageplaatsen op hbo-niveau zijn belangrijk. Rolmodellen in de stage. Velen worden begeleid door niveau 3 en 4 en krijgen hoofdzakelijk basiszorg in jaar 1 te zien. Ervaring is dat 80% het wel gezien heeft in het verpleeghuis, omdat ze zich wasautomaten noemen. Interessante stageplaatsen zijn van groot belang. 13 Ouderenzorg niet alleen in 1 module stoppen. Combi maken van chronisch zieken en geriatrie in 1e jaar hbo, 2e jaar verdieping, in 3e jaar projectonderwijs en in 4e jaar uitstroomprofiel chronisch zieken en ouderen met afstudeeropdrachten vanuit instellingen. 14 Stimuleer docenten om bv. 1x per jaar een activiteit te organiseren voor ouderen waaraan docenten en studenten vrijwillig deelnemen. 15 En ervaringsdeskundigen (ouderen zelf).
7 Dat hoort niet zozeer in dit document omdat dat lang niet overal geldt. 8 Wellicht is het belangrijk te vermelden dat dit document zijn weg moet vinden binnen de uitwerking van het nieuwe beroepsprofiel. 9 Akkoord, toevoegen.
10 Daar gaat dit kader niet over. 11 Akkoord.
12 Akkoord.
13 De gedachte van spreiding door de jaren is inderdaad opgenomen.
14 Akkoord.
15 Is toegevoegd.
16 bij 2 adviesgroep, waarin ouderenparticipatie een voorwaarde is, regelmatig 17 studenten voor de menselijke kant van het vak.
16 Akkoord
18 Oplossing…. zie de oudere als mens met kenmerkende kwetsbaarheden.
18 Dit stukje gaat over de organisatie van het onderwijs waarin iets moet veranderen. Dit hele document gaat over de kenmerken van ouderen.
1 Aanvullend: Met zorg ouder worden van het SCP en Het belang van wederkerigheid van RvZ zijn ook interessante documenten ter onderbouwing. 2 Mogelijk ook Kamerbrief van min. VWS uit 2011, Zorg en ondersteuning in de buurt van SCP (Mirjam de Klerk, 2011) en Zorg in de laatste jaren: zorggebruik in verzorgings- en verpleeghuizen.
1,2,3: Alle suggesties zullen als aanvulling worden meegenomen.
17 Niet specifiek.
Bronnen
3 Bij 2 Uitkomsten van onderzoeken betwijfelen effect van deze bezoeken. Wel effect van praktijkvpk ouderenzorg en of POH-ers.
34 Deel 2
Bij 4: Buurtzorgconcept komt de kwaliteit van zorg en leven ten goede.
35 Deel 2
Bijlage 2: Overzicht van deelnemers aan een eerste bijeenkomst met vertegenwoordigers vanuit het MBO Alice Bakker Ron van Beek Jose Bussmann Germieke Quist Ans van der Weide Coby Willems
ROC Flevoland ROC Flevoland Vitalis college Breda V&Vn afdeling geriatrie Vitaliscollege Breda ROC Twente
36 Deel 2
Referenties (1) Lambregts J, Grotendorst A editors. Leren van de toekomst, verpleegkundigen en verzorgenden 2020. Houten: Bohn Stafleu van Lochem; 2012. (2) Campen Cv, Broese van Groenau M, Deeg, D, Iedema, J. Met zorg ouder worden. 2013;978 90 377 0626 0. (3) Kemp van der S, Poortvliet P. Preventieve gezondheidszorg voor ouderen. 2012;BA4019. (4) Ministerie VWS. Langer thuis blijven wonen met hulp wijkverpleegkundigen. 2012; Available at: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ouderenzorg/ouderen-langer-zelfstandig-wonen, 2013. (5) Ministerie VWS. Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing. 2005. (6) Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Redzaam ouder. Zorg voor niet-redzame ouderen vraagt om voorzorg door iedereen’. 2012;publicatienummer 12/05. (7) Vilans. EU-Kwaliteitskader voor Langdurige Zorg 2012. (8) de Bont M, van Haaren E, Rosendal H, Wigboldus M. Expertisegebied wijkverpleegkundige. 2012. (9) van Velsen T, Gloudemans M. Competentieprofiel HBO Verpleegkunde gerontologie - Geriatrie (HBOVGG). 2012. (10) Leergemeenschap geriatrie. Richtlijn gerontologische en geriatrische zorgaspecten in het basis curriculum bachelor-verpleegkunde. 2010. (11) Hartford institute for geriatric nursing. Recommended Baccalaureate Competencies and Curricular Guidelines for the Nursing Care of Older Adults. 2010. (12) Caring for an aging America: a guide for nursing faculty. 206. (13) CSO N, Zon MW. Toekomstige ouderenzorg; kernwaarden opbrengsten en perspectief. 2012. (14) Calibris. Kwalificatie dossier Mbo-Verpleegkundige. 2014;Cebronr 79140. (15) Gezondheidsraad. Preventie bij ouderen: focus op zelfredzaamheid. 2009;2009/7.
37 Deel 2
Deel 3. Opleiding verzorgende-IG en helpende zorg en welzijn (niveau 3 en 2)
1 Deel 3
Goede zorg voor ouderen: Aanbevelingen ten aanzien van het MBO curriculum Verzorgende-IG en Helpende zorg en welzijn
Groningen, december 2014 dr. Barth Oeseburg Universitair Medisch Centrum Groningen, Wenckebach Instituut E mail:
[email protected] mr. Rudi Hilberts Universitair Medisch Centrum Groningen, Wenckebach Instituut E mail:
[email protected] prof. dr. Petrie F. Roodbol Universitair Medisch Centrum Groningen, Wenckebach Instituut E-mail:
[email protected] In opdracht van:
2 Deel 3
Inleiding In dit hoofdstuk is een kader beschreven dat zich richt op de noodzakelijke onderdelen die binnen het onderwijs over ouderenzorg nodig zijn om goede zorg voor ouderen te leveren. Het gaat dan om de competenties (kennis, vaardigheden en attitude) waarover studenten MBO Verzorgende-IG (niveau 3) en Helpende Zorg en Welzijn (niveau 2) in Nederland moeten beschikken bij het afronden van hun opleiding ten aanzien van ouderen(zorg). Bovendien worden aanbevelingen gedaan hoe de competenties vertaald kunnen worden naar handvatten voor MBO docenten om de studenten de competenties aan te leren.
3 Deel 3
Verzorgende-IG en Helpende Zorg en Welzijn De Verzorgende-IG1 werkt in verschillende branches van de verpleging en verzorging: de verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg, de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de kraamzorg. De doelgroep waaraan de Verzorgende-IG ondersteuning en zorg verleent is zeer divers. De doelgroep bestaat onder andere uit: oudere zorgvragers met beperkte zelfzorg, waaronder psychogeriatrische zorgvragers; chronisch zieken; volwassenen in klinische zorgsettingen; revaliderende zorgvragers; zorgvragers met een handicap; zorgvragers met psychiatrische problematiek; barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen. De werkzaamheden hebben per branche een andere focus; de Verzorgende-IG kan zorgvragers stimuleren, begeleiden en ondersteunen bij handelingen, maar kan handelingen ook overnemen als de zorgvrager en naastbetrokkenen deze niet zelf kunnen doen. Zij1 heeft daarbij een adviserende, initiërende en begeleidende rol en stelt zich flexibel op en is alert op verandering in zorgvragen. Zij is integer en heeft een proactieve, vraaggerichte, inlevende en sociale houding. Zij houdt bij haar werkzaamheden rekening met de mogelijkheden, wensen en gewoonten, normen en waarden, seksuele voorkeur, de culturele achtergrond en de levensbeschouwing van de zorgvrager, naastbetrokkenen en collega’s. Ze is gericht op het bevorderen van de eigen regie en werkt vraaggericht, efficiënt, methodisch, veilig, kostenbewust, milieubewust, hygiënisch en ergonomisch verantwoord. De Helpende Zorg en Welzijn2 is werkzaam in diverse werkomgevingen die ‘stabiel’ zijn. De werkzaamheden die zij verricht zijn ondersteunend van aard en kunnen afhankelijk van het type organisatie waar de beroepsbeoefenaar werkzaam is, zeer verschillend zijn. De Helpende Zorg en Welzijn kan werken in de eigen woonomgeving van de zorgvrager, maar ook in een leefomgeving waarin de cliënt langdurig, tijdelijk of alleen gedurende een aantal uren per week verblijft. Zij kan werkzaam zijn in verzorgingshuis, verpleeghuis, thuiszorg en het WMO-domein, woonzorgcentrum, kinderopvang, woonvorm voor begeleid wonen, ziekenhuis of (speciaal) onderwijs. De Helpende Zorg en Welzijn voert vraaggericht ondersteunende taken uit ten behoeve van een of meer cliënten en diens naastbetrokkenen. Zij heeft daarbij aandacht voor de zelf- en samenredzaamheid van de cliënt en diens naastbetrokkenen en houdt rekening met de afspraken in het zorgplan, de mogelijkheden, wensen, gewoonten, normen, waarden, levensbeschouwing en culturele achtergrond
1
Daar waar in de tekst ‘zij' staat wordt ook ‘hij' bedoeld.
4 Deel 3
van cliënten en naastbetrokkenen. Zij bewaakt de privacy van de cliënt en diens naastbetrokkenen. Zij is zich bewust van het effect van haar handelen en gedrag op de cliënt en diens naastbetrokkenen.
5 Deel 3
Werkwijze Voor MBO opleidingen zijn de door kenniscentra in samenwerking met onderwijs en werkveld ontwikkelde kwalificatiedossiers Verzorgende-IG en Dienstverlening kaderstellend voor de invulling van het curriculum (1,2). De kwalificatiedossiers worden ontwikkeld aan de hand van beroepscompetentieprofielen. De beroepscompetentieprofielen worden doorgaans ontwikkeld door de branche zelf, in samenwerking met de sociale partners. Een beroepscompetentieprofiel geeft een beschrijving van het werk van een vakvolwassen beroepsbeoefenaar, dus iemand met ongeveer 5 jaar werkervaring. Dat is een belangrijk verschil met een kwalificatiedossier, waarin beschreven wordt wat een beginnend beroepsbeoefenaar moet kennen en kunnen aan het einde van de MBO opleiding. De kwalificatiedossiers worden vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (3). Aangezien de Verzorgende-IG onder de wet beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg (wet BIG) valt, wordt het kwalificatiedossier Verzorgende-IG ook door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport goedgekeurd. Echter, de competenties genoemd in de kwalificatiedossiers zijn vrij algemeen en niet altijd toegespitst op de zorg voor ouderen. Het onderhavige kader richt op het vaststellen van de noodzakelijke competenties die binnen het MBO onderwijs voor studenten Verzorgende-IG en Helpende Zorg en Welzijn nodig zijn om goede zorg voor ouderen te leveren. Het kader is opgesteld aan de hand van de CanMEDS systematiek. De V & VN, de beroepsgroep voor Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, maakt in de nieuwe beroepsprofielen gebruik van de CanMEDS systematiek en ordent de competenties in de volgende zeven competentiegebieden (4): 1) Vakinhoudelijk handelen: de professional als zorgverlener 2) Communicatie: de professional als communicator 3) Samenwerking: de professional als samenwerkingspartner 4) Kennis en wetenschap: de professional als lerende professional 5) Maatschappelijk handelen: de professional als gezondheidsbevorderaar 6) Organisatie: de professional als organisator 7) Professionaliteit en kwaliteit: de professional en kwaliteitsbevorderaar.
6 Deel 3
Ontwikkeling startset van competenties en operationalisaties De startset van competenties en de operationalisaties hiervan zijn gebaseerd op verschillende bronnen zoals:
Kwaliteitscriteria voor ondersteuning en zorg vanuit ouderenperspectief van de CSO, de koepel van ouderenorganisaties (5),
De kwalificatiedossiers van Beroepsonderwijs & Bedrijfsleven (1,2),
Nationale – en internationale literatuur (4, 6-8),
Eerder ontwikkelde competentieprofielen ouderenzorg voor professionals (9-11).
De startset is voorgelegd aan deskundigen vanuit de ouderenbonden (CSO), het onderwijs (MBO-raad), de beroepsvereniging (V & VN), het kenniscentrum voor leren in de praktijk in zorg, welzijn en sport (Calibris) en de zorgondernemers (ActiZ). Zij waren vertegenwoordigd in de stuur- en adviesgroep van het project. Naast de startset zijn tevens de methode om de definitie set competenties voor goede ouderenzorg vast te stellen, alsmede de weg waarlangs de implementatie van de competenties in het MBO onderwijs gerealiseerd kan worden, besproken.
7 Deel 3
Vaststellen van de definitieve set competenties en operationalisaties Het definitief vaststellen van de competenties die specifiek zijn voor Verzorgende-IG en Helpende Zorg en Welzijn om goede zorg voor ouderen te verlenen is in samenwerking met ‘het veld’ gebeurd via een Delphi methode. De 11 deelnemers aan de Delphi methode zijn geworven via: de stuur- en adviesgroep van het project, het Netwerk ZON in Noord Nederland2, en tijdens een werkconferentie georganiseerd door ROC Midden Nederland (Utrecht) rondom het thema “Zorg voor ouderen in curriculum MBO verpleging en verzorging, niveau 2, 3 en 4”. De deelnemers reageerden schriftelijk op de startset competenties en operationalisaties waarbij de volgende vragen beantwoord moesten worden:
1) In hoeverre zijn de operationalisaties van de competenties van toepassing op de MBO opleidingen voor Verzorgende-IG en Helpende Zorg en Welzijn? 2) In hoeverre zijn de operationalisaties van de competenties algemeen of specifiek voor de zorg voor ouderen? 3) Welke operationalisaties van de competenties worden gemist?
Na het retourneren van de antwoorden door de deelnemers (N=10) op de startset is gekeken naar de overeenstemming tussen de deelnemers betreffende de genoemde competenties. In de startset voor zowel Verzorgende-IG als Helpende Zorg en Welzijn werden geen competenties gemist. Vier competenties, één op het gebied van vakinhoudelijk handelen, één op het gebied van kennis en wetenschap en twee op het gebied van samenwerking, werden overbodig gevonden; één competentie was niet van toepassing en drie competenties kwamen grotendeels overeen met andere competenties. Bij de Helpende Zorg en Welzijn was er geen overeenstemming bij 13 competenties. Discussie was er over het al dan niet uitvoeren van de competentie door de Helpende Zorg en Welzijn, of dat de competentie deels door hen uitgevoerd wordt. Bij de Verzorgende-IG waren er geen discussiepunten ten aanzien van de competenties. De startset is daarna aangepast met vermelding van de opmerkingen van de deelnemers over de competenties waarover geen overeenstemming was. De aangepaste set competenties is daarna weer voorgelegd aan de deelnemers. Na de tweede ronde was er over de meeste competenties
2
Netwerk ZON wordt gevormd door de vijf samenwerkende onderwijsinstellingen (de ROC’s Noorderpoort, Alfacollege, ROC Menso Alting, Drenthe College en de Academie voor Verpleegkunde van de Hanzehogeschool Groningen).
8 Deel 3
overeenstemming. Drie deelnemers gaven aan dat zij nog niet akkoord waren over vier competenties. Uiteindelijk is besloten om de kwalificatiedossiers geldend vanaf augustus 2015 te volgen. De set competenties die na de twee rondes overbleef, is daarna teruggekoppeld aan de stuur- en adviesgroep van het project. Zij stelden nog een aantal tekstuele wijzingen voor. De uiteindelijke set met specifieke competenties voor Verzorgende-IG en Helpende Zorg en Welzijn om goede zorg voor ouderen te verlenen zijn opgenomen in de bijlagen 1 en 2. Aangezien het lastig was om voor sommige competenties een duidelijke scheiding te maken tussen algemene of specifieke competenties relevant voor de zorg voor ouderen, is besloten om ook de competenties op te nemen die een meer algemeen karakter hebben. Alle competenties zijn gekoppeld aan het basis- of profieldeel van de kwalificatiedossiers Verzorgende-IG en het dossier Dienstverlening die vanaf augustus 2015 gelden.
9 Deel 3
Aanbevelingen In de gesprekken met de stuur- en adviesgroep en de deelnemers aan de Delphi ronde is aan de orde gekomen hoe de definitieve set competenties en operationalisaties gericht op het verlenen van goede zorg voor ouderen in de MBO praktijken uiteindelijk vertaald kunnen worden naar handvatten die de docenten kunnen gebruiken in hun onderwijsprogramma. Een belangrijk sturingsmiddel voor het MBO curriculum zijn de kwalificatiedossiers. De eerste aanbeveling richt zich dan ook om de competenties noodzakelijk om goede zorg voor ouderen te verlenen, voor zo ver die nog niet benoemd worden, te koppelen aan het basis- of het profieldeel van het kwalificatiedossier voor de Verzorgende-IG en het dossier Dienstverlening voor de Helpende Zorg en Welzijn. Echter, de kwalificatiedossiers beschrijven welke kerntaken, werkprocessen en competenties een student aan het eind van zijn MBO opleiding beheersen moet (het wat), maar niet de weg waarlangs de competenties verworven kunnen worden (het hoe). Om de competenties te vertalen naar concrete onderwijsactiviteiten wordt geadviseerd om een servicedocument ‘Zorg voor ouderen’ te ontwikkelen (aanbeveling 2). In een servicedocument worden het kwalificatiedossier en de competenties noodzakelijk om goede ouderenzorg te verlenen gekoppeld aan methodieken en onderwijsinhoud waarvan de MBO praktijk en docent gebruik kan maken om de studenten (Verzorgende-IG en Helpende Zorg en Welzijn) de gewenste competenties te laten verwerven12 . Bovendien kan toegevoegd worden langs welke weg MBO studenten gemotiveerd kunnen worden om met ouderen te werken. In het servicedocument wordt de koppeling gemaakt met de meest recente en gangbare literatuur, ‘best practices’, bepaalde lesmethoden / werkvormen bijvoorbeeld de inzet van ouderen (ervaringsdeskundigen), of websites die producten aanbieden die in de scholing gebruikt kunnen worden. Voorbeelden van websites zijn de website van Vilans met onder andere de kennispleinen, zorgvoorbeter.nl, de kennisdossiers van Movisie, en dergelijke. Het servicedocument is bovendien een belangrijk middel om de door Hamers e.a.13 geconstateerde variatie tussen de verschillende opleidingen te minimaliseren en de deskundigheid van docenten te vergroten. Aan de hand van het servicedocument kan een checklist ontwikkeld worden waarmee MBO opleidingen zelf kunnen checken of de relevante competenties al dan niet gewaarborgd zijn in het huidige curriculum, en of zij de meest recente en meest effectieve methodieken en onderwijsinhoud toepassen. Eventuele hiaten kunnen dan opgevuld worden. De opleidingen kunnen dit zelf doen, maar er zijn ook goede ervaringen om een deskundige hen hierbij te laten ondersteunen. Hierbij kan gedacht worden aan de Bedrijfstakgroep (BTG) Zorg, Welzijn en Sport van de MBO Raad. De BTG’s werken aan 10 Deel 3
vernieuwingen en innovaties in het onderwijs, waaronder het bevorderen van deskundigheid van het management en de docenten. Daarnaast kunnen de BTG Zorg, Welzijn en Sport en de verschillende ‘stakeholders’ betrokken bij dit project zorgen voor de verspreiding van het servicedocument. Tot slot, de competenties en de operationalisaties die tijdens dit project zijn geformuleerd voor de Verzorgende-IG en Helpende Zorg en Welzijn om tot een goede zorg voor ouderen te komen hebben aandacht voor de ontwikkelingen in de zorg voor ouderen, zoals het zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen, de eigen regie, integratie van zorg en welzijn en meer aandacht kwaliteit van leven. Dit heeft onvermijdelijk gevolgen voor de inhoud van de curricula waarin zorg en welzijn onlosmakelijk met elkaar verbonden moeten zijn. Het is dan ook raadzaam om curricula van verschillende MBO opleidingen in zorg, welzijn, maar ook bijvoorbeeld sport en bewegen naast elkaar te leggen en te onderzoeken welke elementen geschikt zijn om de studenten de gewenste competenties te laten verwerven. In het verlengde hiervan kan in lijn met de visie van het Zorginstituut Nederland gedacht worden aan een herziening van de beroepenstructuur14.
11 Deel 3
Referenties 1. Beroepsonderwijs & Bedrijfsleven. Kwalificatiedossier MBO Verzorgende-IG, geldig vanaf 1 augustus 2015. Bunnik: Calibris, 2014. 2. Beroepsonderwijs & Bedrijfsleven. Kwalificatiedossier Dienstverlening, geldig vanaf 1 augustus 2015. Bunnik: Kenniscentra Kenwerk en Calibris, 2014. 3. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Wet educatie en beroepsonderwijs. Regeling vaststelling kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen. 4. V&V 2020. Beroepsprofiel zorgkundige. Beschikbaar via: http://www.venvn.nl/LinkClick.aspx?fileticket=I-rONg4bS1A%3d&tabid=5302. Geraadpleegd 2014 augustus 19. 5. CSO, Zorgbelang Nederland, Pharos. Ouderen over ondersteuning en zorg: Kwaliteitscriteria voor ondersteuning en zorg vanuit ouderenperspectief met extra aandacht voor kwetsbare ouderen, waaronder migrantenouderen. Beschikbaar via: http://www.pharos.nl/documents/doc/ouderen_over_ondersteuning_en_zorg.pdf. Geraadpleegd 2014 augustus 19. 6. Lange, J.W., D.R. Mager, P.A. Greiner and K. Saracino. The ELDER Project: Educational Model and Three-Year Outcomes of a Community-Based Geriatric Education Initiative. Gerontology & Geriatrics Education 2011; 32:2, 164-181. 7. Partnership for Health in Aging. Multidisciplinary Competencies in the Care of Older Adults at the Completion of the Entry-level Health Professional Degree. Beschikbaar via: http://www.apa.org/pi/aging/resources/multidisciplinary-competencies.pdf. Geraadpleegd: 2014 december 10. 8. Paraprofessional Healthcare Institute (PHI). Providing Personal Care Services to Elders and People with Disabilities. Beschikbaar via: http://phinational.org/workforce/resources/phicurricula/personal-care-services-curriculum . Geraadpleegd: 2014 december 10. 9. UMCG Wenckebach Instituut. Competenties Huisarts Ouderenzorg. Groningen: UMCG Wenckebach Instituut, 2011. 10. UMCG Wenckebach Instituut. Competenties Praktijkondersteuner Ouderenzorg. Groningen: UMCG Wenckebach Instituut, 2011. 11. UMCG Wenckebach Instituut. Functieprofiel Casemanager SamenOud. Groningen: UMCG Wenckebach Instituut, 2014. 12. MBO Raad. Servicedocument Intercultureel vakmanschap. Woerden: MBO Raad, 2011. 13. Hamers J, E. van Rossum, J. Peeters, V. Rameckers en N. Meijs. Ouderenzorg in het middelbaar beroepsonderwijs. Maastricht University: Health Services Research, 2012. 14. Zorginstituut Nederland. Naar nieuwe zorgberoepen. Beschikbaar via: http://www.zorginstituutnederland.nl/binaries/content/documents/zinlwww/documenten/rubrieken/beroepen-en-opleidingen/1409-naar-nieuwe-zorgberoepen. Geraadpleegd op: 24-11-2014
12 Deel 3
Bijlage 1: Verzorgende-IG De competenties zijn opgesteld aan de hand van de CanMEDS systematiek. De V & VN maakt in de nieuwe beroepsprofielen gebruik van de CanMEDS systematiek en ordent de competenties in de volgende zeven competentiegebieden. In de kolom kwalificatiedossier wordt aangegeven waar in het kwalificatiedossier de competentie opgenomen is of opgenomen zou moeten worden. Dat kan het basisdeel (B) of het profieldeel (P) zijn. Bovendien wordt aangegeven aan welke kerntaak (K) en werkproces (W) de competentie gekoppeld kan worden. De nummering die toegevoegd is aan de kerntaken en werkprocessen komen overeen met de nummering van de kerntaken en werkprocessen in het kwalificatiedossier Verzorgende-IG vastgesteld door de minister van OCW/EZ op 01-07-2014. Competentiegebied 1: Vakinhoudelijk handelen: de professional als zorgverlener
1
2
3 4 5
6
7
8 9
10
11 12 13
Omschrijving
Kwalificatiedossier
Werkt vanuit een integrale benadering, waarbij welzijn, zorg en behandeling in onderlinge samenhang gericht zijn op (behoud of verbetering van) de kwaliteit van leven. Centraal staan bij de zorgverlening en begeleiding de opvattingen, levensbeschouwing, seksuele geaardheid, culturele achtergrond, wensen en mogelijkheden van de oudere, naaste en/of mantelzorg. Benadert de oudere, naaste en/of mantelzorg in alle situaties respectvol en neemt hen serieus. Neemt de oudere als individu en zijn of haar sociale omgeving als uitgangspunt en niet de aandoening(en) van de oudere. Bespreekt volgens afspraak met de oudere, naaste en/of mantelzorg door wie de oudere vertegenwoordigd wil worden als hij/zij zelf de regie niet meer kan voeren. Betrekt volgens afspraak de familie, naaste en/of mantelzorg voor het delen van informatie en het maken van keuzes en/of besluitvorming voor de zorgverlening van de oudere. Stelt samen met de oudere, naaste en/of mantelzorg en collega(s) een zorgleefplan op en inventariseert samen met de oudere de prioriteiten op het gebied van wonen, welzijn en zorg. Waakt ervoor dat de oudere reële en haalbare doelen stelt en formuleert.
B1-K1-W2, B1-K1W3, B1-K1-W6, B1K1-W9, B1-K1-W10 Typerende beroepshouding, B1K1 V&V Te koppelen aan B1K1-W6 en P1-K1-W2 Te koppelen aan B1K1 en P1-K1 B1-K1-W6, P1-K1W1, P1-K1-W2
Betrekt op basis van het zorgleefplan naaste en/of mantelzorg bij de zorgverlening en verbetering van het welzijn en het mentaal en lichamelijk welbevinden van de oudere. Stimuleert en ondersteunt de oudere bij het herstel en/of verlies van het zelfstandig functioneren en waar mogelijk bij het voeren van de regie over het eigen leven. Organiseert zorg en voorwaarden voor welzijn en welbevinden van de oudere zodanig dat de oudere zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen. Houdt bij adviezen rekening met de algemene gezondheidstoestand van de oudere. Ondersteunt indien nodig de oudere bij het structureren en invullen van de dag.
Te koppelen aan B1K1 en P1-K1
13 Deel 3
B1-K1-W3, B1-K1W6, B1-K1-W9, P1K1-W2 B1-K1-W3
B1-K1-W3
B1-K1-W6, P1-K1-W1, P1-K1-W2 Te koppelen aan P1K1 B1-K1-W7 B1-K1-W1
14
Neemt ruim de tijd om de oudere te activeren.
P1-K1-W2
15
Evalueert regelmatig met de oudere, naaste en/of mantelzorg het zorgleefplan en past indien noodzakelijk in overleg met hen en collega(s) het zorgleefplan aan. Herinnert de oudere, indien nodig, aan de gestelde doelen in het zorgleefplan.
B1-K1-W10
Heeft kennis van de anatomie, fysiologie, pathologie en psychologie van de oudere. Heeft specifieke kennis en inzicht van veel voorkomende ziektebeelden bij ouderen, het verloop en de gevolgen daarvan voor de oudere. Heeft kennis en inzicht in de complexiteit van zorg die het gevolg is van multimorbiditeit. Kent de risico’s en de specifieke psychosociale benaderingen voor het omgaan met mensen met specifieke geriatrische en gerontopsychiatrische problemen. Heeft kennis van polyfarmacie, de gevolgen daarvan en handelt volgens de multidisciplinaire richtlijn polyfarmacie bij ouderen. Neemt bij ouderen de tijd om uitleg te geven over het juiste medicijngebruik.
B1-K1 V&V
Realiseert zich dat goed slapen, goed eten, sociale contacten en een goede dagbesteding nuttig en belangrijk zijn voor de kwaliteit van leven van oudere. Signaleert tijdig wijzigingen in de fysieke, geestelijke en/of emotionele gesteldheid van de oudere en diens leefomgeving en geeft deze door aan collega’s/haar leidinggevende. Bespreekt tijdig alle wijzigingen in de fysieke, geestelijke en/of emotionele gesteldheid van de oudere en diens leefomgeving en doet voorstellen tot wijziging van de zorg. Signaleert tijdig negatieve wijzigingen in de hygiëne, veiligheid of huishouding en geeft deze door aan collega’s/haar leidinggevende. Bespreekt tijdig alle negatieve wijzigingen in de hygiëne, veiligheid of huishouding en doet voorstellen tot verbetering. Signaleert tijdig verminderde eetlust, slikstoornissen, minder drinken en van problemen bij voedselbereiding en geeft dit door aan collega’s/haar leidinggevende. Bespreekt tijdig verminderde eetlust, slikstoornissen, minder drinken en van problemen bij voedselbereiding en doet voorstellen tot verbetering. Signaleert emotionele problemen, zoals eenzaamheidsproblematiek en sociale uitsluiting en maakt die bespreekbaar. Overlegt en/of betrekt in overleg met de oudere, andere disciplines bij de zorg, om het welzijn en het welbevinden van de oudere te verbeteren. Signaleert tijdig overbelasting, vermoeidheid en of verminderde motivatie bij de naaste en/of mantelzorg. Bespreekt tijdig overbelasting, vermoeidheid en of verminderde motivatie bij de naaste en/ of mantelzorg en doet voorstellen tot verbetering. Signaleert en voorkomt gevaarlijke situaties in de woon- en leefsituatie van de zorgvrager. Onderneemt actie om gevaarlijke situaties in de woon- en leefsituatie van de zorgvrager zoveel mogelijk op te heffen en te voorkomen. Stimuleert en ondersteunt de oudere bij het omgaan met beperkingen, handicaps en ziekte(n). Stelt de oudere, naaste en/of mantelzorg zo nodig gerust, biedt troost en toont begrip en medeleven.
B1-K1 V&V, P1-K1W3 B1-K1-W4
16 17 18 19 20 21 22 23 24
25
26 27 28
29 30 31 32 33 34 35 36 37
3
V&V= Vakkennis en Vaardigheden
14 Deel 3
P1-K1-W2 3
B1-K1 V&V, P1-K1 V&V, B1-K1-W6 B1-K1 V&V B1-K1-W2, B1-K1-W8 B1-K1 V&V B1-K1-W5
B1-K1-W9, P1-K1-W2
B1-K1-W8, P1-K1-W3 B1-K1-W9, P1-K1-W2 B1-K1-W4
B1-K1-W9, P1-K1-W2 B1-K1-W6 B1-K1-W9, B1-K1W10, P1-K1-W2 B1-K1-W4, B1-K1W8, P1-K1-W2 B1-K1-W9, P1-K1-W2 Te koppelen aan B1K1-W6 B1-K1-W1 B1-K1-W6, P1-K1-W1 B1-K1-W6
38
Past kennis van verlies- en rouwverwerking toe en biedt steun.
B1-K1 V&V, B1-K1-W6
39
Respecteert de wensen en behoeften van de oudere bij een naderend levenseinde zoals het weigeren van zorg en/of behandeling. Legt de wensen en behoeften van de oudere vast en handelt hiernaar.
B1-K1-W6
40
P2-K1-W2, B1-K1-W3
Competentiegebied 2: Communicatie: de professional als communicator Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Communiceert met de oudere, naaste en/of mantelzorg.
B1-K1 V&V
2
Staat open voor feedback van oudere en naaste en/of mantelzorg.
3
Creëert een sfeer van vertrouwen en betrokkenheid.
4
Gaat discreet om met vertrouwelijke informatie van de oudere, naaste en/of mantelzorg. Zorgt voor een ruimte waar de privacy is gewaarborgd, zodat de oudere zich vrij voelt om alle onderwerpen te bespreken. Erkent dat voor sommige oudere migranten Nederlands de tweede taal is. In het bijzonder bij diagnosestelling en medicijngebruik is het belangrijk te checken of de informatie begrepen is. Mondelinge informatie in de moedertaal is het meest effectief. Heeft kennis van de veranderingen van de zintuigen als gevolg van het ouder worden en de betekenis daarvan voor de communicatie. Neemt de tijd om de oudere zijn of haar verhaal te laten doen, ook al duurt dat wat langer dan bij de ‘standaard’ patiënt. Houdt bij de informatieverstrekking rekening met de beperkingen van de oudere.
B1-K2 V&V, B1-K1W9, B1-K2-W1 B1-K1-W1, P1:Typering van het beroep B1-K1-W4
5 6
7 8 9 10
Te koppelen aan B1K1 Te koppelen aan B1K1-W5
P2-K1 V&V P1-K1-W2 B1-K1-W7, P1-K1-W2 Te koppelen aan B1K1-W3 B1-K1 V&V
12
Stimuleert oudere om iemand mee te nemen om mee te luisteren, vragen te stellen of te tolken. Gebruikt verschillende vormen van gesprekstechniek, passend bij de situatie van de oudere. Reageert op lichaamstaal en verbale signalen met relevante vragen.
13
Vraagt opheldering, reden of oorzaak bij onduidelijke en vage antwoorden.
B1-K1-W2, P1-K1-W2
14
Stelt vragen als zij de indruk heeft dat de ander nog niet alles heeft gezegd.
B1-K1-W2, P1-K1-W2
15
Komt terug op wat eerder door de ander is gezegd.
B1-K1-W2, P1-K1-W2
16
Toetst of zij begrepen heeft wat de ander wilde zeggen.
B1-K1-W2, P1-K1-W2
17
Geeft een goede samenvatting van wat is gezegd.
B1-K1-W2, P1-K1-W2
19
Formuleert mondeling en schriftelijk helder en duidelijk.
20
De non-verbale communicatie (lichaamstaal, de gebaren) is effectief en correct.
B1-K1-W2, P1-K1W2, B1-K1-W3, B1K1-W10 B1-K1-W2, P1-K1W2, P1-K1-W2
11
15 Deel 3
B1-K1-W2, P1-K1-W2
21 22
Maakt zo nodig gebruik van ondersteunende middelen (o.a. nieuwe technologieën) bij het aanbieden van informatie, advies en instructie. Weet wie aanspreekpunt is van de oudere en maakt daar indien nodig of gewenst gebruik van.
B1-K1-W7 B1-K1-W10
Competentiegebied 3: Samenwerking: de professional als samenwerkingspartner Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Werkt samen met de oudere, naaste en/of mantelzorger.
2
Werkt samen met andere disciplines, betrokken bij de zorgverlening voor de oudere. Voert multidisciplinair overleg over ondersteuning van en zorg voor ouderen met complexe problematiek. Indien oudere, naaste en/of mantelzorger niet betrokken kunnen worden, worden zij op de hoogte gebracht van de resultaten van dit overleg. Steunt voorstellen van anderen, bouwt daarop voort in de richting van een gemeenschappelijk doel.
Typerende beroepshouding, B1K1 V&V B1-K1-W9, B1-K2-W2
3
4
B1-K1-W9, B1-K2-W2
B1-K1-W9, B1-K2-W2
5
Consulteert of verwijst tijdig naar andere zorg- of hulpverleners.
6
Helpt collega’s, biedt hulp aan.
B1-K1-W9, B1-K2W2, P1-K1-W1 B1-K1-W9
7
Geeft feedback aan collega’s, vraagt feedback en reageert daar adequaat op.
B1-K2-W1
8
Benoemt knelpunten in de samenwerking en maakt deze bespreekbaar.
B1-K1-W9
9
Onderneemt actie waardoor de spanningen in een groep verminderen.
Te koppelen aan B1K1, P1-K1-W4
Competentiegebied 4: Kennis en wetenschap: de professional als lerende professional Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Reflecteert op het eigen handelen.
2
Kent de grenzen van de eigen deskundigheid en die van collega’s.
B1-K2 V&V, B1-K2W1 B1-K2-W3
3
Houdt kennis en ontwikkelingen in het vakgebied bij.
B1-K2-W1
4
Past nieuwe ontwikkelingen toe te passen in de uitvoering van haar werk.
B1-K2-W3
5
Begeleidt en ondersteunt nieuwe collega’s en studenten.
B1-K2-W4
6
Bevordert de deskundigheid van stagiaires, collega’s en andere zorgverleners.
B1-K2-W4
16 Deel 3
Competentiegebied 5: Maatschappelijk handelen: de professional als gezondheidsbevorderaar Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Behartigt de belangen van de oudere.
2
Beseft dat armoede een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van leven en van invloed is op het ontstaan van gezondheidsklachten. Beseft dat voor ouderen met een laag inkomen een eigen bijdrage een drempel kan zijn om gebruik te maken van het zorg- en welzijnsaanbod en het opvolgen van gezondheidsadviezen. Kiest voor de minst kostbare optie bij gelijkwaardigheid van alternatieven.
B1-K1-W6, Te koppelen aan P1-K1 B1-K1-W7
3
4
P1-K1-W2
6
Kent wet- en regelgeving, financiering en maatschappelijke ontwikkelingen op gebied van zorg voor ouderen. Handelt conform relevante wet en regelgeving.
7
Handelt volgens de richtlijnen voor kwaliteit en patiëntveiligheid.
Te koppelen aan P1K1 B1-K1 V&V, P1-K1 V&V B1-K1 V&V, P1-K1 V&V B1-K1 V&V
8
Neemt passende maatregelen bij incidenten in de zorg.
B1-K1-W8, B1-K2-W3
5
Competentiegebied 6: Organisatie: de professional als organisator
1 2
3
Omschrijving
Kwalificatiedossier
Heeft kennis van de sociale kaart en (maatschappelijke) steunsystemen en gebruikt deze. Betrekt indien mogelijk naaste en/of mantelzorg bij de zorgverlening.
B1-K1 V&V Typerende beroepshouding, B1K1 V&V P2-K1-W2
9
Geeft naaste en/of mantelzorg de ruimte de oudere (emotionele) ondersteuning te bieden. Maakt duidelijke afspraken met oudere, naaste en/of mantelzorg en zorgt voor follow-up. Organiseert de zorg zo dat er zo min mogelijk professionals bij de oudere over de vloer komen. Bevordert de samenwerking tussen de eerstelijnszorg en de informele zorg en geeft, indien aanwezig, daarbij een centrale rol aan de wijkverpleegkundige en/of de ouderenadviseur. Stemt de eigen werkzaamheden en die van anderen zowel inhoudelijk als organisatorisch op elkaar af. Stemt de activiteiten met de verschillende collega’s en collega-zorgverleners op elkaar af. Organiseert en plant de eigen werkzaamheden, voert ze uit en evalueert deze.
10
Stelt de juiste prioriteiten in de zorgverlening en werkt volgens het zorgleefplan.
B1-K1-W3, B1-K1W10 B1-K1-W9
11
Lost knelpunten en verstoringen in de eigen praktijkvoering zelfstandig op.
B1-K1-W9
12
Treft in een hectische situatie maatregelen om orde op zaken te stellen.
B1-K1-W8
4 5 6
7 8
17 Deel 3
B1-K1,W3, B1-K1W10, P1-K1-W1 P2-K1-W1 B1-K2-W2
B1-K1-W9 B1-K1-W9
13
Stelt plannen bij als daar aanleiding voor is.
B1-K1-W10
14
Draagt zorg voor adequate overdracht, o.a. door duidelijke en concrete verslaglegging.
B1-K1-W2, B1-K1W3, B1-K1-W9, B1K2-W2
Competentiegebied 7: Professionaliteit en kwaliteit: de professional en kwaliteitsbevorderaar Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Vervult naar de oudere, naaste en/of mantelzorg de rol van vertrouwenspersoon.
2
Gaat zorgvuldig om met het vertrouwen dat door de oudere, naaste en/of mantelzorg in de hulpverlening wordt gesteld. Is zich bewust van eigen normen en waarden en handelt consequent daar naar.
P1: Typering van het beroep, P1-K1-W1 Te koppelen aan B1K1 en P2-K1 B1: Typerende beroepshouding B1: Typerende beroepshouding B1-K1 V&V
3 4
6
Gaat binnen het kader van de beroepsethiek bewust en op de juiste wijze om met voorkomende verschillen in normen en waarden. Houdt rekening met de rechten en plichten van de oudere, naaste en/of mantelzorg. Staat voor gedane toezeggingen en verplichtingen.
7
Maakt geen misbruik van macht, voorkennis of persoonlijke informatie.
8 9
Begrijpt dat iets pijnlijk ligt voor de ouderen, naaste en/of mantelzorg en reageert daarop met adequaat gedrag. Kent en erkent de eigen grenzen en de grenzen van het vakgebied.
B1: Typerende beroepshouding Te koppelen aan B1K1 en P2-K1 Te koppelen aan P2K1, B1-K1-W6 B1-K2-W1, B1-K2-W3
10
Handelt binnen de grenzen van haar bekwaam- en bevoegdheid
B1-K1-W5
11
B1-K2-W3
14
Houdt zich bij de uitoefening van de functie aan de beroepscode en de wet en regelgeving. Verleent zorg voor de oudere volgens protocollen, kwaliteitsrichtlijnen, regels van patiëntveiligheid en afspraken van de organisatie. Voert alleen interventies en verpleegkundige handelingen uit waarvoor zij bevoegd en bekwaam is. Neemt verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het eigen handelen.
15
Meldt gemaakte fouten.
B1-K2-W3
16
Reageert beheerst bij spanningen en emoties.
B1-K1-W8
17
Werkt zelfstandig binnen het eigen takenpakket en draagt zorg voor een periodieke evaluatie.
B1-K1-W10
5
12 13
18 Deel 3
B1-K1 V&V B1-K1-W5 B1-K2-W1, B1-K2-W3
Bijlage 2: Helpende Zorg en Welzijn De competenties zijn opgesteld aan de hand van de CanMEDS systematiek en de ordening die bij de Verzorgende-IG is gebruikt. In de kolom kwalificatiedossier wordt aangegeven waar in het kwalificatiedossier de competentie opgenomen is of opgenomen zou moeten worden. Dat kan het basisdeel (B) of het profieldeel (P) zijn. Bovendien wordt aangegeven aan welke kerntaak (K) en werkproces (W) de competentie gekoppeld kan worden. De nummering die toegevoegd is aan de kerntaken en werkprocessen komen overeen met de nummering van de kerntaken en werkprocessen in het kwalificatiedossier Dienstverlening geldig vanaf 01-08-2015. Competentiegebied 1: Vakinhoudelijk handelen: de professional als zorgverlener
1
2 3 4 5
6
Omschrijving
Kwalificatiedossier
Centraal staan bij de zorgverlening en begeleiding de opvattingen, levensbeschouwing, seksuele geaardheid, culturele achtergrond, wensen en mogelijkheden van de oudere, naaste en/of mantelzorg. Benadert de oudere, naaste en/of mantelzorg in alle situaties respectvol en neemt hen serieus. Neemt de oudere als individu en zijn of haar sociale omgeving als uitgangspunt en niet de aandoening(en) van de oudere. Heeft kennis van anatomie van de oudere.
Typering van het beroep, P2-K1-W3
Realiseert zich dat goed slapen, goed eten, sociale contacten en een goede dagbesteding en nuttig en belangrijk kunnen zijn voor de kwaliteit van leven van de oudere. Stelt de oudere, naaste en/of mantelzorg zo nodig gerust, biedt troost en toont begrip en medeleven.
P2-K1 V&V, P2-K1-W2
Te koppelen aan P2-K1 Te koppelen aan P2-K1 P2-K1 V&V
4
Te koppelen aan P1-K1-W2, P1-K1-W3
Competentiegebied 2: Communicatie: de professional als communicator Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Communiceert met de oudere, naaste en/of mantelzorg
P2-K1 V&V
2
Staat open voor feedback van oudere, naaste en/of mantelzorg.
B1-K1, B1-K1-W9
3
Typering van het beroep P2-K1-W2, P2-K1-W3
5
Gaat discreet om met vertrouwelijke informatie van de oudere, naaste en/of mantelzorg. Houdt bij de informatieverstrekking rekening met de beperkingen van de oudere. Spreekt in begrijpelijke taal en gebruikt geen jargon.
6
Formuleert mondeling en schriftelijk helder en duidelijk.
7
De non-verbale communicatie (lichaamstaal, de gebaren) is effectief en correct.
4
4
V&V= Vakkennis en Vaardigheden
19 Deel 3
Te koppelen aan P2-K1 V&V B1-K1-W9 Te koppelen aan P2-K1 V&V
Competentiegebied 3: Samenwerking: de professional als samenwerkingspartner Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Werkt samen met ouderen, naaste en/of mantelzorg.
2
Geeft feedback aan collega’s, vraagt feedback en reageert daar adequaat op.
Te koppelen aan P2-K1 V&V B1-K1-W9
3
Benoemt knelpunten in de samenwerking en maakt deze bespreekbaar.
B1-K1-W9
4
Helpt collega’s, biedt hulp aan.
B1-K1-W9
Competentiegebied 4: Kennis en wetenschap: de professional als lerende professional Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Reflecteert op het eigen handelen.
B1-K1-W9
2
Kent de grenzen van de eigen deskundigheid en die van collega’s.
B1-K1-W6, B1-K1-W9
3
Houdt kennis en ontwikkelingen in het vakgebied bij.
B1-K1-W9
4
Past nieuwe ontwikkelingen toe te passen in de uitvoering van haar werk.
B1-K1-W9
Competentiegebied 5: Maatschappelijk handelen: de professional als gezondheidsbevorderaar Omschrijving
Kwalificatiedossier P2-K1 V&V
2
Kent wet- en regelgeving, financiering en maatschappelijke ontwikkelingen op gebied van zorg voor ouderen. Handelt conform relevante wet en regelgeving.
3
Handelt volgens de richtlijnen voor kwaliteit en patiëntveiligheid.
P2-K1 V&V
4
Neemt passende maatregelen bij incidenten in de zorg.
B1-K1-W6
1
P2-K1 V&V
Competentiegebied 6: Organisatie: de professional als organisator Omschrijving
Kwalificatiedossier
1
Betrekt indien mogelijk naaste en/of mantelzorg bij de zorgverlening.
2
Organiseert en plant de eigen werkzaamheden, voert ze uit en evalueert deze.
Te koppelen aan P2-K1 V&V B1-K1-W1, B1-K1-W9
3
Stelt de juiste prioriteiten in de zorgverlening en werkt volgens het zorgleefplan.
B1-K1-W1
20 Deel 3
Competentiegebied 7: Professionaliteit en kwaliteit: de professional en kwaliteitsbevorderaar
1
Omschrijving
Kwalificatiedossier
Gaat zorgvuldig om met het vertrouwen dat door de oudere, naaste en/of mantelzorg in de hulpverlening wordt gesteld. Is zich bewust van eigen normen en waarden en handelt consequent daar naar.
4
Gaat binnen het kader van de beroepsethiek bewust en op de juiste wijze om met voorkomende verschillen in normen en waarden. Staat voor gedane toezeggingen en verplichtingen.
5
Maakt geen misbruik van macht, voorkennis of persoonlijke informatie.
6 7
Begrijpt dat iets pijnlijk ligt voor de ouderen, naaste en/of mantelzorg en reageert daarop met adequaat gedrag. Kent en erkent de eigen grenzen en de grenzen van het vakgebied.
Te koppelen aan B1-K1 en P2-K1 V&V Typering van het beroep Typering van het beroep Te koppelen aan P2-K1 V&V Te koppelen aan B1-K1 en P2-K1 V&V Te koppelen aan P2-K1 V&V B1-K1-W6
8
Handelt binnen de grenzen van haar bevoegdheid.
B1-K1-W7
9
P2-K1 V&V
11
Houdt zich bij de uitoefening van de functie aan de beroepscode en de wet en regelgeving. Verleent zorg voor de oudere volgens protocollen, kwaliteitsrichtlijnen, regels van patiëntveiligheid en afspraken van de organisatie. Neemt verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het eigen handelen.
12
Meldt gemaakte fouten.
13
Reageert beheerst bij spanningen en emoties.
Te koppelen aan P2-K1 V&V P2-K1-W3
14
Werkt zelfstandig binnen het eigen takenpakket en draagt zorg voor een periodieke evaluatie.
2 3
10
21 Deel 3
P2-K1 V&V P2-K1 V&V
B1-K1-W9
Bijlage 3: Verantwoording van de competenties Verzorgende-IG en Helpende Zorg en Welzijn
Kolom 2 Literatuurverwijzing (zie referenties): in welke literatuur komt de competentie naar voren. Kolom 3 Feedback van de respondenten: geldt de competentie (of een deel ervan) voor de Verzorgende-IG en Helpende Zorg &Welzijn (vet lettertype) of alleen voor de Verzorgende-IG (normaal lettertype) en de mening of de competentie algemeen of specifiek.
Competentiegebied 1: Vakinhoudelijk handelen: de professional als zorgverlener 1
2
3 4 5
6
Werkt vanuit een integrale benadering, waarbij welzijn, zorg en behandeling in onderlinge samenhang gericht zijn op (behoud of verbetering van) de kwaliteit van leven. Centraal staan bij de zorgverlening en begeleiding de opvattingen, levensbeschouwing, seksuele geaardheid, culturele achtergrond, wensen en mogelijkheden van de oudere, naaste en/of mantelzorg. Benadert de oudere, naaste en/of mantelzorg in alle situaties respectvol en neemt hen serieus. Neemt de oudere als individu en zijn of haar sociale omgeving als uitgangspunt en niet de aandoening(en) van de oudere. Bespreekt volgens afspraak met de oudere, naaste en/of mantelzorg door wie de oudere vertegenwoordigd wil worden als hij/zij zelf de regie niet meer kan voeren. Betrekt volgens afspraak de familie, naaste en/of mantelzorg voor het delen van informatie en het maken van keuzes en/of besluitvorming voor de zorgverlening van de oudere.
22 Deel 3
Literatuurverwijzing 1,4,5
Feedback respondenten
1,2,4,5-8
Dissensus over algemeen-specifiek
4,5,7-11
Dissensus over algemeen-specifiek
4,5,11
Dissensus over algemeen-specifiek
1,5,11
Geldt niet voor de helpende
1,4,5,7,11
Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende
Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende
Competentiegebied 1: Vakinhoudelijk handelen: de professional als zorgverlener 7
8 9
10
11 12 13 14 15
16 17 18 19 20 21
Stelt samen met de oudere, naaste en/of mantelzorg en collega(s) een zorgleefplan op en inventariseert samen met de oudere de prioriteiten op het gebied van wonen, welzijn en zorg. Waakt ervoor dat de oudere reële en haalbare doelen stelt en formuleert. Betrekt op basis van het zorgleefplan naaste en/of mantelzorg bij de zorgverlening en verbetering van het welzijn en het mentaal en lichamelijk welbevinden van de oudere. Stimuleert en ondersteunt de oudere bij het herstel en/of verlies van het zelfstandig functioneren en waar mogelijk bij het voeren van de regie over het eigen leven. Organiseert zorg en voorwaarden voor welzijn en welbevinden van de oudere zodanig dat de oudere zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen. Houdt bij adviezen rekening met de algemene gezondheidstoestand van de oudere. Ondersteunt indien nodig de oudere bij het structureren en invullen van de dag. Neemt ruim de tijd om de oudere te activeren. Evalueert regelmatig met de oudere, naaste en/of mantelzorg het zorgleefplan en past indien noodzakelijk in overleg met hen en collega(s) het zorgleefplan aan. Herinnert de oudere, indien nodig, aan de gestelde doelen in het zorgleefplan. Heeft kennis van de anatomie, fysiologie, pathologie en psychologie van de oudere. Heeft specifieke kennis en inzicht van veel voorkomende ziektebeelden bij ouderen, het verloop en de gevolgen daarvan voor de oudere. Heeft kennis en inzicht in de complexiteit van zorg die het gevolg is van multimorbiditeit. Kent de risico’s en de specifieke psychosociale benaderingen voor het omgaan met mensen met specifieke geriatrische en gerontopsychiatrische problemen. Heeft kennis van polyfarmacie, de gevolgen daarvan en handelt volgens de
23 Deel 3
Literatuurverwijzing 1,4,5,7,11
Feedback respondenten
1,11 4,5,7,11
Geldt niet voor de helpende Geldt niet voor de helpende
1,4-6,8,10
Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Geldt niet voor de helpende Geldt niet voor de helpende
5,10,11 1,4,5,9 1,11 1,5 1,4,5,7,10,11
1,11
Geldt niet voor de helpende
1,2,4-11
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Helpende alleen anatomie Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende
1,4,5,7,9
Geldt niet voor de helpende
1,4,7,11
Geldt niet voor de helpende
1,4-7,9
Geldt niet voor de helpende
1,2,4,6-11
22 23 24
25
26 27 28
29 30 31 32 33 34 35 36
multidisciplinaire richtlijn polyfarmacie bij ouderen. Neemt bij ouderen de tijd om uitleg te geven over het juiste medicijngebruik. Realiseert zich dat goed slapen, goed eten, sociale contacten en een goede dagbesteding nuttig en belangrijk zijn voor de kwaliteit van leven van oudere. Signaleert tijdig wijzigingen in de fysieke, geestelijke en/of emotionele gesteldheid van de oudere en diens leefomgeving en geeft deze door aan collega’s/haar leidinggevende. Bespreekt tijdig alle wijzigingen in de fysieke, geestelijke en/of emotionele gesteldheid van de oudere en diens leefomgeving en doet voorstellen tot wijziging van de zorg. Signaleert tijdig negatieve wijzigingen in de hygiëne, veiligheid of huishouding en geeft deze door aan collega’s/haar leidinggevende. Bespreekt tijdig alle negatieve wijzigingen in de hygiëne, veiligheid of huishouding en doet voorstellen tot verbetering. Signaleert tijdig verminderde eetlust, slikstoornissen, minder drinken en van problemen bij voedselbereiding en geeft dit door aan collega’s/haar leidinggevende. Bespreekt tijdig verminderde eetlust, slikstoornissen, minder drinken en van problemen bij voedselbereiding en doet voorstellen tot verbetering. Signaleert emotionele problemen, zoals eenzaamheidsproblematiek en sociale uitsluiting en maakt die bespreekbaar. Overlegt en/of betrekt in overleg met de oudere, andere disciplines bij de zorg, om het welzijn en het welbevinden van de oudere te verbeteren. Signaleert tijdig overbelasting, vermoeidheid en of verminderde motivatie bij de naaste en/of mantelzorg. Bespreekt tijdig overbelasting, vermoeidheid en of verminderde motivatie bij de naaste en/ of mantelzorg en doet voorstellen tot verbetering. Signaleert en voorkomt gevaarlijke situaties in de woon- en leefsituatie van de zorgvrager. Onderneemt actie om gevaarlijke situaties in de woon- en leefsituatie van de zorgvrager zoveel mogelijk op te heffen en te voorkomen. Stimuleert en ondersteunt de oudere bij het omgaan met beperkingen,
24 Deel 3
1,4,5,8,11 1,2,4-6,8
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek
1,4,6,10,11
Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende
1,4,10,11
Geldt niet voor de helpende
1,4-8,10,11
Geldt niet voor de helpende
1,4,5,10,11
Geldt niet voor de helpende
1,4,6
Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende
1,4
Geldt niet voor de helpende
1,4,5
Geldt niet voor de helpende
1,4,5,6,11
Geldt niet voor de helpende
1,4,7,8,11
Geldt niet voor de helpende
1,4,6-8
Geldt niet voor de helpende
4,5,8
Geldt niet voor de helpende
1,4-6,8
Geldt niet voor de helpende
1,4,8,11
Geldt niet voor de helpende
37 38 39 40
handicaps en ziekte(n). Stelt de oudere, naaste en/of mantelzorg zo nodig gerust, biedt troost en toont begrip en medeleven. Past kennis van verlies- en rouwverwerking toe en biedt steun. Respecteert de wensen en behoeften van de oudere bij een naderend levenseinde zoals het weigeren van zorg en/of behandeling. Legt de wensen en behoeften van de oudere vast en handelt hiernaar.
Competentiegebied 2: Communicatie: de professional als communicator
1,4,5,7,11
Dissensus over algemeen-specifiek
1,4 1,4,5
Geldt niet voor de helpende Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende
1,4,5
Literatuurverwijzing 1,2,4-7 1,2,4,5,7 1,4,5,8,11
1 2 3
Communiceert met de oudere, naaste en/of mantelzorg. Staat open voor feedback van oudere en naaste en/of mantelzorg. Creëert een sfeer van vertrouwen en betrokkenheid.
4
Gaat discreet om met vertrouwelijke informatie van de oudere, naaste en/of mantelzorg. Zorgt voor een ruimte waar de privacy is gewaarborgd, zodat de oudere zich vrij voelt om alle onderwerpen te bespreken. Erkent dat voor sommige oudere migranten Nederlands de tweede taal is. In het bijzonder bij diagnosestelling en medicijngebruik is het belangrijk te checken of de informatie begrepen is. Mondelinge informatie in de moedertaal is het meest effectief. Heeft kennis van de veranderingen van de zintuigen als gevolg van het ouder worden en de betekenis daarvan voor de communicatie.
1,2,4,5,8,9
8
Neemt de tijd om de oudere zijn of haar verhaal te laten doen, ook al duurt dat wat langer dan bij de ‘standaard’ patiënt.
1,5,11
9
Houdt bij de informatieverstrekking rekening met de beperkingen van de oudere.
1,2,4,5,9,11
5 6
7
25 Deel 3
4,5,8,9 4,5
1,4,5,9
Feedback respondenten Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek
Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
10
5
Geldt niet voor de helpende
1,4,5,7,8
Geldt niet voor de helpende
12
Stimuleert oudere om iemand mee te nemen om mee te luisteren, vragen te stellen of te tolken. Gebruikt verschillende vormen van gesprekstechniek, passend bij de situatie van de oudere. Reageert op lichaamstaal en verbale signalen met relevante vragen.
1,4,5,7-9
13
Vraagt opheldering, reden of oorzaak bij onduidelijke en vage antwoorden.
1,4,5,8-11
14
Stelt vragen als zij de indruk heeft dat de ander nog niet alles heeft gezegd.
1,4,5,8-11
15
Komt terug op wat eerder door de ander is gezegd.
1,4,5,8
16
Toetst of zij begrepen heeft wat de ander wilde zeggen.
1,4,5,8-11
17
Geeft een goede samenvatting van wat is gezegd.
1,4,5,8-11
18 19 20
Spreekt in begrijpelijke taal en gebruikt geen jargon. Formuleert mondeling en schriftelijk helder en duidelijk. De non-verbale communicatie (lichaamstaal, de gebaren) is effectief en correct. Maakt zo nodig gebruik van ondersteunende middelen (o.a. nieuwe technologieën) bij het aanbieden van informatie, advies en instructie. Weet wie aanspreekpunt is van de oudere en maakt daar indien nodig of gewenst gebruik van.
1,4,5,8-11 1,2,4,5,8-11 1,4,5,8-11
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
11
21 22
26 Deel 3
1,4,5,8,11 1,5,10,11
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende
Competentiegebied 3: Samenwerking: de professional als samenwerkingspartner
Literatuurverwijzing 1,4,5,7,11 1,4-8,11
1 2
Werkt samen met de oudere, naaste en/of mantelzorger. Werkt samen met andere disciplines, betrokken bij de zorgverlening voor de oudere.
3
1,4,5,7,11
5
Voert multidisciplinair overleg over ondersteuning van en zorg voor ouderen met complexe problematiek. Indien oudere, naaste en/of mantelzorger niet betrokken kunnen worden, worden zij op de hoogte gebracht van de resultaten van dit overleg. Steunt voorstellen van anderen, bouwt daarop voort in de richting van een gemeenschappelijk doel. Consulteert of verwijst tijdig naar andere zorg- of hulpverleners.
6 7 8 9
Helpt collega’s, biedt hulp aan. Geeft feedback aan collega’s, vraagt feedback en reageert daar adequaat op. Benoemt knelpunten in de samenwerking en maakt deze bespreekbaar. Onderneemt actie waardoor de spanningen in een groep verminderen.
1,2,4,10,11 1,2,4,11 1,2,9-11 8-11
4
1,4,11 1,4,10,11
Competentiegebied 4: Kennis en wetenschap: de professional als lerende professional 1 Reflecteert op het eigen handelen. 2 Kent de grenzen van de eigen deskundigheid en die van collega’s. 3 Houdt kennis en ontwikkelingen in het vakgebied bij. 4 Past nieuwe ontwikkelingen toe te passen in de uitvoering van haar werk. 5 Begeleidt en ondersteunt nieuwe collega’s en studenten.
Literatuurverwijzing 1,2,4,5,9-11 1,2,4,5,9-11 1,2,4,9-11 1,2,4,11 1,4,9,11
6
1,4,11
Bevordert de deskundigheid van stagiaires, collega’s en andere zorgverleners.
27 Deel 3
Feedback respondenten Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek
Feedback respondenten Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende
Dissensus over algemeen-specifiek Feedback respondenten
Competentiegebied 5: Maatschappelijk handelen: de professional als gezondheidsbevorderaar 1 Behartigt de belangen van de oudere. 2 Beseft dat armoede een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van leven en van invloed is op het ontstaan van gezondheidsklachten. 3 Beseft dat voor ouderen met een laag inkomen een eigen bijdrage een drempel kan zijn om gebruik te maken van het zorg- en welzijnsaanbod en het opvolgen van gezondheidsadviezen. 4 Kiest voor de minst kostbare optie bij gelijkwaardigheid van alternatieven.
Literatuurverwijzing 1,4,5,7,10,11 1,5,6,11
5
1,2,4,8-11
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
1,2,4,8,9 1,2,4,7-11 1,2,9,11
Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
6 7 8
Kent wet- en regelgeving, financiering en maatschappelijke ontwikkelingen op gebied van zorg voor ouderen. Handelt conform relevante wet en regelgeving. Handelt volgens de richtlijnen voor kwaliteit en patiëntveiligheid. Neemt passende maatregelen bij incidenten in de zorg.
28 Deel 3
1,5,6,11
1,4,5
Geldt niet voor de helpende Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek
Competentiegebied 6: Organisatie: de professional als organisator 1 2
Heeft kennis van de sociale kaart en (maatschappelijke) steunsystemen en gebruikt deze. Betrekt indien mogelijk naaste en/of mantelzorg bij de zorgverlening.
Literatuurverwijzing 1,4,5,11 1,4,5,7,10,11
3
Geeft naaste en/of mantelzorg de ruimte de oudere (emotionele) ondersteuning te bieden.
1,4,5,10,11
4
1,4,5,8,10,11
11
Maakt duidelijke afspraken met oudere, naaste en/of mantelzorg en zorgt voor follow-up. Organiseert de zorg zo dat er zo min mogelijk professionals bij de oudere over de vloer komen. Bevordert de samenwerking tussen de eerstelijnszorg en de informele zorg en geeft, indien aanwezig, daarbij een centrale rol aan de wijkverpleegkundige en/of de ouderenadviseur. Stemt de eigen werkzaamheden en die van anderen zowel inhoudelijk als organisatorisch op elkaar af. Stemt de activiteiten met de verschillende collega’s en collega-zorgverleners op elkaar af. Organiseert en plant de eigen werkzaamheden, voert ze uit en evalueert deze. Stelt de juiste prioriteiten in de zorgverlening en werkt volgens het zorgleefplan. Lost knelpunten en verstoringen in de eigen praktijkvoering zelfstandig op.
12
Treft in een hectische situatie maatregelen om orde op zaken te stellen.
1,4,9-11
13
Stelt plannen bij als daar aanleiding voor is.
1,5,10,11
14
Draagt zorg voor adequate overdracht, o.a. door duidelijke en concrete verslaglegging.
1,5,7,11
5 6
7 8 9 10
29 Deel 3
Feedback respondenten Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
1,4,5,11
Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende
1,4,5,7,11
Geldt niet voor de helpende
1,4,5,7,8,11
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
1,4-8,11 1,2,4,5,11 1,2,4,5,7,11 1,9
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek
30 Deel 3
Competentiegebied 7: Professionaliteit en kwaliteit: de professional en kwaliteitsbevorderaar 1 Vervult naar de oudere, naaste en/of mantelzorg de rol van vertrouwenspersoon. 2 Gaat zorgvuldig om met het vertrouwen dat door de oudere, naaste en/of mantelzorg in de hulpverlening wordt gesteld. 3 Is zich bewust van eigen normen en waarden en handelt consequent daar naar. 4 Gaat binnen het kader van de beroepsethiek bewust en op de juiste wijze om met voorkomende verschillen in normen en waarden. 5 Houdt rekening met de rechten en plichten van de oudere, naaste en/of mantelzorg.
Literatuurverwijzing 1,4,5,10
6 7 8
1,5,11 11 9-11
9 10 11 12 13 14 15 16 17
Staat voor gedane toezeggingen en verplichtingen. Maakt geen misbruik van macht, voorkennis of persoonlijke informatie. Begrijpt dat iets pijnlijk ligt voor de ouderen, naaste en/of mantelzorg en reageert daarop met adequaat gedrag. Kent en erkent de eigen grenzen en de grenzen van het vakgebied. Handelt binnen de grenzen van haar bekwaam- en bevoegdheid Houdt zich bij de uitoefening van de functie aan de beroepscode en de wet en regelgeving. Dissensus over helpende Verleent zorg voor de oudere volgens protocollen, kwaliteitsrichtlijnen, regels van patiëntveiligheid en afspraken van de organisatie. Voert alleen interventies en verpleegkundige handelingen uit waarvoor zij bevoegd en bekwaam is. Neemt verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het eigen handelen. Meldt gemaakte fouten. Reageert beheerst bij spanningen en emoties. Werkt zelfstandig binnen het eigen takenpakket en draagt zorg voor een periodieke evaluatie.
31 Deel 3
Feedback respondenten
4,5,8,10,11
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
1,2,4,5 1,2,4-6,9-11
Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
1,4,5,8,11
Dissensus over helpende, op basis van kwalificatiedossier geldt dit niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
1,2,4,5,10,11 1,2,4,5,8,10, 11 1,2,4,5,9-11
Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
1,2,4,5,7-9
Dissensus over algemeen-specifiek
1,4,5,10,11
Geldt niet voor de helpende Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek Dissensus over algemeen-specifiek
1,2,4,5,8 1,9 1,2,9-11 1,2,10,11
Dissensus over algemeen-specifiek
32 Deel 3
Competenties die verwijderd zijn
Competentiegebied
Reden
1
Ondersteunt thuiswonende ouderen zodat zij zo lang als mogelijk en wenselijk thuis kunnen blijven wonen. Stemt eigen werkzaamheden en die van andere disciplines op elkaar af. Draagt informatie over de oudere zorgvuldig over.
Zorgverlening
Verzamelt gestructureerd gegevens ten behoeve van onderzoek en scholing.
Kennis en wetenschap
Komt grotendeels overeen met een andere competentie Komt grotendeels overeen met een andere competentie Komt grotendeels overeen met een andere competentie Niet van toepassing
2 3 4
Samenwerking Samenwerking
33 Deel 3