REGIOCOÖRDINATOREN • DUINEN PWN NOORD HOLLLAND: Cees de Vries v. Oldenbarneveldweg 40 1901 KC Castricum Tel. 0251-662212
• OMGEVING AMSTERDAM: Martin Melchers Laplacestraat 65 1098 HS Amsterdam Tel. 020-6650925
• VELUWEZOOM Ronald de Boer Teteringenstr. 145 6844 DC Arnhem Tel. 026-3816420
• DUIN & KRUIDBERG: Ruud Luntz Duinlustweg 26 2051 AB Overveen Tel. 023-5241908
• FRIESLAND: Wim Andela Van Wageningenstraat 43 8934 CH Leeuwarden Tel. 058-2882693
• UTRECHT: Theo de Jong Rijnlaan 25 4105 GS Culemborg Tel. 0345-519946
• AMSTERDAMSE WATERLEIDINGDUINEN: Jan Tolner Vogelenzangseweg 21 2114 BA Vogelenzang Tel. 023-5233592
• DRENTHE en GRONINGEN: Dick van Dorp Domcapittel 14 9411 MH Beilen Tel. 0593-525620
• NOORD BRABANT: Frans Kuenen Sleedoorn 80 5432 AL Cuijk 0485-323115
• MEYENDEL/GOUDA Frans Hagedoorn Minnebroersgracht 24 2312 RW Leiden
• TWENTE: Harry Koenhorst Fien de la Marstraat 27 7558 MB Hengelo Tel. 074-2773351
• LIMBURG: Vacant
• DZH EN COEPELDUYN Noël Aarts DZH Strandloper 7 2201 XZ Noordwijk 071-3615062
• ACHTERHOEK: Jan Stronks Gen. Berenschotweg 43 7103 AK Winterswijk Tel. 0543-521967
• PERSONEEL NATUURMONUMENTEN: André Donker M.E. v.d. Meulenweg 1 8382 CC Frederiksoord 0521-382439
• DUINEN EILANDEN Annie Zuiderwijk, RAVON Postbus 94766 1090 GT Amsterdam Tel. 020-5256624
• VELUWE C. F. van de Bund Bosweg 35 6721 HM Bennekom Tel. 0318-416814
• FLEVOLAND Jeroen Reinhold Botter 14-03 8232 JP Lelystad 0320-294932
Nieuwsbrief van de Werkgroep Monitoring - Stichting RAVON Nieuwsbrief nr. 19 is bestemd voor medewerkers van het Meetnet Reptielen Redactie Nieuwsbrief en Coördinatie Meetnet Reptielen
Annie Zuiderwijk Universiteit van Amsterdam Postbus 94766 1090 GT Amsterdam Tel. 020 - 525 6624 Fax. 020 - 525 5402
Meetnet Reptielen:
Annie Zuiderwijk (
[email protected]) Axel Groenveld (
[email protected]) Gerard Smit (
[email protected])
Aan deze nieuwsbrief werkten verder mee
Anton van Beek Ronald de Boer Frans van Erve Herman Feenstra Frans Hagedoorn Jelle Hofstra Ingo Janssen Peter Keijsers Han Meerman Peter Pfaff Arnold van Rijsewijk Richard Struijk
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
1
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief Winter 2000 - 2001 Nieuwsbrief nr 19
RAVON Werkgroep Monitoring
WE BEVINDEN ONS IN DE DONKERE DAGEN VAN KERSTWENSEN EN Inhoud Nieuwsbrief nr. 19 pag. KERSTPAKKETTEN • Gladde slang: monitoren 2 Ik heb al drie pakketten en vele wensen. Fijn. Maar • Gladde slang: Fochtelooërveen 3 liever nog ontvang ik postpakketten met • Gladde slang: Deurnsche Peel 7 telformulieren. We wachten op gegevens van nog • Gladde slang: de toekomst 8 zo'n dertig ontbrekende locaties. Limburg en Noord • Vragen van een monitoorder 9 Brabant zijn altijd laat en dat is dit jaar niet anders. • Zandhagedissen op Voorne 11 Net als een deel van Drenthe. Van de 220 die al wel • Ringslang bereikt Oeverlanden 11 gekomen zijn, is alles ingetikt. Dat was wederom een • Vos plundert hagedissennest 12 leuke klus. Dikwijls mooie begeleidende teksten. • Ringslangbroeihopen 13 Jullie vindt er een aantal in deze Nieuwsbrief terug. • Zandhagedissen op een eiland 15 We hebben een belofte ingelost door aandacht te • Levendbarende hagedissen 17 geven aan de levendbarende hagedis. Surf naar • Vroeg en laat 19 pagina 17 en 18 waar een aantal gerenommeerde trajectlopers wetenswaardigheden vertellen over deze soort op hun traject. Een item dat regelmatig aan bod respectievelijk van Herman Feenstra vanuit het komt is de invloed van het weer op de kans om Fochtelooërveen en Peter Keijsers vanuit de reptielen tegen te komen. Han Meerman heeft het Deurnsche Peel. Hier zijn we heel blij mee en hierover in verband met de zandhagedis op zijn traject, mede aan de hand van genoemde bijdragen en Peter Pfaff naar aanleiding van opmerkelijke bouwen we aan een nieuwe methodiek om de waarnemingen van adders en gladde slangen. De gladde slang te kunnen monitoren. Het meeste aandacht in deze Nieuwsbrief gaat uit naar onderwerp begint op deze bladzijde en loopt onze geheimzinnige gladde slang. Er zijn uiterst door, dankzij de vele mooie foto's, tot en met informatieve bijdragen uit zowel het noorden als het blz. 8. Het is een dikke Nieuwsbrief geworden, zuiden van het land, een kerstpakket. (AZ)
Nieuwe methoden voor monitoren hazelworm en gladde slang Zomermaanden meer geschikt ? Monitoren van gladde slang en hazelworm lukt niet. De een – gladde slang– is te zeldzaam in Nederland; de ander –hazelworm– heeft een te grillig activiteitspatroon waardoor tellen niet lukt. Dit zeggen we al jaren maar tegelijkertijd zoeken we ook al die tijd naar een oplossing om deze soorten toch te kunnen volgen, eventueel via andere methoden. De methode die we gebruiken –die wel succesvol is voor ringslang, adder, levendbarende hagedis en zandhagedis– werkt met de trajecttellingen van maart tot en met juli. De resultaten van deze maanden zijn relatief stabiel en worden gebruikt voor de trendanalyses. We beginnen er achter te komen dat voor gladde slang en hazelworm de voorjaarsmaanden onvoldoende informatie geven, en dat voor deze soorten de zomermaanden, juli en augustus, geschikter zijn om informatie over aantallen te verzamelen. Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
discussie In de discussie over een nieuwe aanpak voor de gladde slang speelt een artikel van Herman Feenstra over de gladde slang in het Fochtelooërveen een belangrijke rol, alsmede de resultaten van Peter Keijsers die twee gladde slangtrajecten in de Deurnsche Peel bemant. Twee gebieden, één in Noorden één in Zuid-Nederland, waar nog grote populaties gladde slangen voorkomen. Verder spelen uiteraard de gegevens een rol die we tot nog toe voor het meetnet binnenkregen. Dit alles komt in het hiervolgende aan bod. We beginnen met een zeer beeldend verslag over gladde slangen in het Fochtelooërveen. Waarna een overzicht van de waarnemingen van Peter Keijsers. Vervolgens overzichten uit onze databestanden. We proberen uit dit alles enkele conclusies te trekken.
2
Veel gladde slangen in het Fochtelooërveen Herman Feenstra over waarnemen Door jaren naar gladde slangen te kijken heeft de auteur een beeld gekregen over waar en wanneer deze soort gezien kan worden. Met integraal tellen in het Fochtelooërveen is ook duidelijk geworden op welke plaatsen de dieren zich graag ophouden. Deze en meer zaken komen in het volgende stuk aan de orde. gladde slang De gladde slang heeft een verborgen levenswijze, vandaar dat de kans om een gladde slang te zien erg klein is. Het is makkelijker om een adder te vinden of een ringslang. Dit geldt ook voor het Fochtelooërveen waar alle drie inheemse slangen voorkomen. Maar in het najaar keren de kansen. Vooral na een koele zomer zijn in september vaak veel gladde slangen te zien. Het meest frappante van de gladde slang vind ik wel de rust die het dier uitstraalt. Regelmatig kom je een opgerold dier tegen die dan blijft liggen. Vaak in een typische houding met de kop enigszins onder het lichaam (zie foto). Op korte afstand kun je ze goed bekijken zonder dat ze te kennen geven er vandoor te gaan. Bij ringslangen krijg je vaak niet eens de kans om ze goed te bekijken. Adders reageren rustiger maar gaan er uiteindelijk ook vandoor.
hoge droge plaatsen Gladde slangen hebben een duidelijke voorkeur voor steile hellinkjes op het zuiden. Droge, hoge plaatsen zijn het meest in trek. Op plaatsen waar meerdere gladde slangen bijeen worden gezien ligt op korte afstand altijd open gebied, heide of pijpenstro. Gladde slangen houden van dichte pijpenstrootje vegetatie en al of niet vergraste heide. Kraaiheide geniet de voorkeur, vermoedelijk vanwege de dichte structuur. En meestal zijn er verspreid staande struiken of bomen te vinden. Geheel vergraste, of verboste delen worden op den duur gemeden. De geschetste voorkeur bepaalt in grote lijn de verspreiding in het veengebied. ovovivipaar De gladde slang is ovovivipaar, dat wil zeggen dat de bevruchte eieren zich in het moederlichaam ontwikkelen en de jongen er bij de geboorte uitkruipen. Dat gebeurt in augustus of september en soms pas in oktober. Jongen van de gladde slang zijn zo groot als een flinke regenworm, met een blauwgrijs
Gladde slang in typische houding, Fochtelooërveen. Foto: Herman Feenstra
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
3
uiterlijk en stippen erop; een enkele keer zie je slangetjes waarbij de stippen overgaan in strepen. De onderkant is zalmkleurig. Vaak liggen de kleintjes in elkaar verstrengeld. Een kluwe jonge gladde slangen is een prachtig gezicht. de ‘gladde-slang-techniek’ Zodra het weer in augustus geschikt lijkt, wordt een aantal locaties steeds bezocht. Licht bewolkte dagen met een temperatuur om en nabij de 18 Cº zijn ideaal. De stralen van de zon, gefilterd door de wolken bereiken het aardoppervlak wel, maar warmen de slangen mondjesmaat op, waardoor ze langer moeten blijven liggen en gemakkelijker gevonden worden. Ook een enkele bui verandert hier weinig aan. Het voordeel van dergelijke dagen is dat een groot deel van de dag gladde slangen te zien zijn. Vanaf half augustus gaat het er vooral om het begin van de jaarlijkse geboortegolf te signaleren. Zo gauw de eerste jongen gezien zijn is dat het sein om alle gladde slang plekken af te lopen. Midden in de geboortepiek blijk je namelijk veel waarnemingen te kunnen verzamelen en krijg je een beeld van de worpgrootte, het aantal slangetjes dat één vrouwtje gebaard heeft. zoekbeeld Door veel naar slangen te kijken werd in de loop der jaren een zoekbeeld ontwikkeld. Stapvoets wordt door het gebied gelopen, en op geschikte
plaatsen wordt nauwkeurig gekeken. Op plaatsen waar een pasgeboren slang is gevonden wordt gestopt en gezocht naar broertjes en of zusjes. Meestal liggen de jongen vlak bij elkaar zodat het oppassen geblazen is waar de voet wordt geplaatst. Aangenomen wordt dat jongen die gevonden worden binnen een straal van één meter tot dezelfde worp behoren. Enkele weken na de geboorte liggen de jongen meestal al meer verspreid en worden moeilijker teruggevonden. koele zomers en worpgrootte Vanaf 1996 tot en met 2000 zijn de jonge gladde slangen geboren tussen eind augustus en half oktober. Dit is afhankelijk van de zonneschijn en de temperatuur in de voorgaande zomermaanden. Worden de jongen al in augustus geboren dan is de periode dat kluwen jonge slangen gezien kunnen worden kort, want de jonkies groeien snel door het warme weer en gaan dan uit elkaar. Dit gebeurde zowel in 1997 als in 1999, beide relatief warme zomers. Na een koele zomer worden de jongen later geboren, maar ook moeten de vrouwtjes vlak voor de bevalling meer zonnen waardoor ze vaker worden gezien. Koele zomers hebben dan ook tot gevolg dat er in augustus ineens grote aantallen volwassen gladde slangen worden opgemerkt. Dat zijn dan zwangere vrouwtjes. Dit gebeurde in 1998 en ook in 2000. Als dan tenslotte de jongen geboren worden en het blijft koel, dan is er gelegenheid
Kluwe pasgeboren jonge gladde slangen Fochtelooërveen. Foto: Herman Feenstra
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
4
om naar de worpgroottes te kijken. In 1998 zijn zo op 28 locaties jongen geteld met een gemiddelde van 6,2 per worp, in 2000 werden er 32 geteld met een gemiddelde van 5,75 per worp (zie tabel). In een straal van een meter werden minimaal twee tot maximaal dertien jongen geteld. kwetsbare jongen op vaste locaties Op enkele meters, en soms maar decimeters vanaf de wandelpaden die door het gebied lopen liggen jaar op jaar de jongen. In 2000 heb ik er zelfs
gevonden jongen stierf 30 % in de periode 20 oktober tot 20 november. Wateroverlast, afwezigheid van geschikte holtes om in weg te kruipen en de vorst die vroeg inviel speelden mede een rol. Het is anders wanneer de jongen al in augustus worden geboren (1997 en 1999). Dan zie je al heel snel ‘losse slangetjes’. Een warme septembermaand werkt fantastisch uit op de kleintjes. In 1999 en 2000 was de septembermaand goed en zagen de kleintjes er goed doorvoed uit.
Kluwe jonge gladde slangen, 13 kopjes zijn te tellen. Foto: Arnold van Rijsewijk, Kalmthoutse Heide
zes van een houten vlonderpad afgehaald omdat deze anders vermoedelijk geplet zouden worden. Kluwen in elkaar verstrengelde jongen, op een kale ondergrond zijn zeer kwetsbaar. In koele jaren zijn de kleintjes nog kwetsbaarder omdat ze dan tot weken achtereen op exact dezelfde plaats liggen. In 1998 heb ik een aantal locaties in de gaten gehouden waar zwangere vrouwtjes waren gezien. Laat, in september en oktober zijn toen de jongen geboren. Door het slechte weer bleven de jonge slangetjes in kluwen of lagen op heel korte afstand van elkaar. Tot weken achtereen werden de slangen op exact dezelfde plek teruggevonden, soms tot op de centimeter nauwkeurig. Een flink deel van de laat geboren jongen bleef miezerig klein en van 55 Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
temperatuur speelt uiterst belangrijke rol Wanneer de temperatuur voor de jonggeborenen tot boven de 20 Cº oploopt verdwijnen de slangetjes uit beeld. Soms komen ze ‘s avonds weer op dezelfde plekken om de laatste zonnestralen op te vangen. In 1997 en 1999 waren de jongen al in augustus geboren, het was tamelijk warm en de jongen bleven maar kort bij elkaar. De kans op het treffen van de kleintjes was daardoor gering en de worpgrootte was bijna niet vast te stellen. De temperatuur in augustus en september speelt dus een belangrijke rol. In 2000 zijn de eerste jongen op 2 september gezien. De temperatuur was in september 2000 gunstig en de kleintjes groeiden als kool, net als in 1999 toen 5
september ook warm was. Een groot aantal jongen is na korte tijd al niet meer teruggevonden en een aantal van de terug gevonden diertjes was duidelijk gegroeid. Over de afgelopen vier jaar was alleen 1998 een slecht geboortejaar, omdat de slangetjes laat geboren werden en de maanden september en oktober ook nog koud waren. over de worpgrootte De omstandigheden in 1998 en 2000 waren geschikt om de worpgroottes van de Gladde slang te bepalen Worpgrootte 2 juvenielen 3 juvenielen 4 juvenielen 5 juvenielen 6 juvenielen 7 juvenielen 8 juvenielen 9 juvenielen 10 juvenielen 11 juvenielen 13 juvenielen Totaal Gemiddeld
1998 4x 4x 2x 3x 1x 3x 4x 3x 2x 1x 1x 28 worpen 6,2 jongen
2000 1x 2x 4x 9x 5x 4x 6x 1x
(1993) 2-12 juvenielen, met een gemiddelde van 7,6 (n=14). In Engeland werd van 27 worpen een gemiddelde berekend van 5,25 jongen (Spellerberg & Phelps, 1977). tot slot Het Fochtelooërveen is een groot aaneengesloten gebied dat wordt doorsneden door slechts enkele fietspaden en een paar wandelpaden. De rust in het gebied is enorm belangrijk voor reptielen. Te veel paden heeft een negatieve invloed aangezien vrouwtjes van de gladde slang hun jongen op droge, hoge plaatsen deponeren, vaak plaatsen die ook door de wandelaar worden gebruikt. In koele zomers, wanneer de jongen ook nog na half september tot in oktober worden geboren is de kans groot dat ze worden vertrapt. Ook volwassen gladde slangen blijven vaak rustig liggen vertrouwend op hun camouflage. Referenties
32 worpen 5,8 jongen
In 1998 en 2000 zijn worpen gevonden bestaande uit 2 tot 13 jongen. Gemiddeld werden in 1998 en 2000 6 juvenielen per worp geteld (n=60). Tijdens een studie in de Hamert telden Strijbosch & van Gelder
- Feenstra H. 1998. Reptielen en amfibieën in het Fochteloërveen 1998. Rapport in eigen beheer. - Spellerberg, I.F. & T.E. Phelps, 1977. Biology, general ecology and behaviour of the snake, Coronella austriaca Laurenti. Biol. J. Linn. Soc. 9: 133-164. - Strijbosch H. & J.J. van Gelder, 1993. Ökologie und Biologie der Schlingnatter, Coronella austriaca Laurenti 1768 in den Niederlande – Mertensiella 3: 39 –58.
Gladde slang op de Kalmthoutse Heide. Foto: Arnold van Rijsewijk
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
6
Veel gladde slangen in de Deurnsche Peel PETER KEIJSERS Peter Keijsers struint bijna dagelijks door de Deurnsche Peel, altijd met een nieuwsgierig oog naar de gladde slang. Sinds drie jaar telt hij gladde slangen op twee trajecten voor het Meetnet Reptielen. De bijgaande kalender geeft een overzicht van zijn bevindingen op die twee trajecten. Peter ziet gladde slangen niet eerder dan in mei. Vaak zijn de eerste dieren mannetjes en vanaf eind mei ziet hij bijna uitsluitend vrouwtjes. Het zijn "zwangere vrouwtjes in hun zomerbiotoop" . A P R I L
In april worden nog geen gladde slangen waargenomen. Ook niet als de weersomstandigheden prima zijn, dus: bewolkt of halfbewolkt broeierig weer, weinig wind Af en toe worden wel levendbarende hagedissen gezien
M In mei worden de eerste gladde slangen van het jaar gezien. E In 2000 was dat op 7 mei: twee mannetjes. I In 1999 op 15 mei, in 1998 op 16 mei: drie stuks. Vanaf eind mei worden nog uitsluitend vrouwtjes waargenomen. J U N I
In juni worden geregeld gladde slangen gezien, bij gunstig weer. Het zijn altijd zwangere vrouwtjes die vaak vlakbij elkaar liggen. Goede plekken zijn altijd het eerst bezet, en niet altijd door dezelfde vrouwtjes. Als de een er niet is gaat de ander er liggen. Een goede dag was 6 juni 1999, met 19 vrouwtjes. Het was halfbewolkt, 14 graden, windkracht 4 ZW
J U L I
In de maand juli wordt meestal de topscore van het jaar gehaald. In 2000 was dat op 1 juli: 34 vrouwtjes Het was toen windstil, 18 C en geheel bewolkt In 1999 werden 30 vrouwtjes waargenomen op 23 juli Na enkele regendagen was het droog, 18 C en halfbewolkt.
A U G U S T U S S E P T E M B E R O K T
Vaak worden ook in augustus grote aantallen vrouwtjes gezien, met name de laatste weken voor het jongen. Op 29 augustus 1998 werden 34 zwangere vrouwen gevonden. De eerste jonkies werden dat jaar op 18 september aangetroffen. In 1999 werden 25 zwangere vrouwen op 14 augustus gezien, de eerste jonkies werden toen op 3 september waargenomen.
September is de maand dat de meeste jongen geboren worden. Niet alle vrouwen baren tegelijk. Dat heeft te maken met de plek waar ze de zomer doorgebrachten, hoe de temperatuur daar was. Vrouwtjes die gebaard hebben verdwijnen uit beeld. De eerste week van september worden jonkies gezien, en ook vrouwtjes die nog moeten baren. Op 29 september in 1998 waren drie vrouwen nog zwanger. Soms duikt een mannetje op. Het lijkt of er dan gepaard wordt.
zwangere vrouwtjes Waarschijnlijk krijgen vrouwtjes in Nederland één keer per 2 jaar jongen. We gaan er vanuit dat er ongeveer evenveel mannetjes als vrouwtjes in de Deurnsche Peel leven. Als je dan alleen zwangere vrouwtjes ziet, volg je in feite maar een kwart van de slangen die er zijn. Toch levert het tellen van zwangere vrouwen, althans in de Deurnsche Peel, zulke hoge aantallen op dat die groep zich leent voor het volgen van de aantalsontwikkeling. Het tellen van jonkies levert soms ook heel hoge aantallen op. Maar die aantallen zijn erg variabel en de jongen zijn niet elk jaar even goed waar te nemen. Voor het monitoren van zwangere vrouwtjes moeten we ons dus richten op het zomerbiotoop en de maanden dat de meeste zwangere vrouwtjes zich laten betrappen: juli en augustus. zomerbiotoop In de Deurnsche Peel ziet het zomerbiotoop eruit als ‘banen’ ofwel zandpaden; oorspronkelijk zijn het kades, die (waarschijnlijk begin vorige eeuw) aangelegd zijn met puin. Er loopt een onverharde weg over en een fietspad ernaast dat wel verhard is. Aan de ene kant vinden we een greppel en daarachter heide en varens; aan de andere kant dichte begroeiing van hoge pijpenstro en struweelopslag van wilg en berk. Dit zomerbiotoop lijkt wel op de beschrijving die gegeven wordt voor het Fochtelooërveen. De gladde slangen ‘zonnen’ -meestal als de zon niet schijnt- aan de kanten van de weg. Er zijn beslist favoriete plekjes die altijd het eerst bezet zijn.
Jongen die pas in oktober geboren worden hebben weinig levenskansen.
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
7
Discussie monitoren gladde slang Herman Feenstra laat zich bij het zoeken naar gladde slangen leiden door zwangere vrouwen vlak voor het werpen, en de jonkies al of niet in kluwen. Hij maakt gebruik van de omstandigheid dat vrouwtjes in augustus samenscholen op de plek waar ze twee of drie weken later gaan werpen. Peter Keijsers telt het hele jaar door en piekt in juli/augustus. Uit de gegevens van Feenstra en van Keijsers blijkt dat de jongen geboren worden op de hoger gelegen terreingedeelten, de zogenoemde kades, of dijken of banen of paden. En dat dit onderdeel is van het zomerbiotoop. Gladde
slang
1997-2000
rondes zonder Gladde slang rondes met Gladde slang
100%
80%
60%
40%
20%
0% mrt 33
apr 77
mei jun jul aug sep 122 9 6 4 6 8 4 111 aantal rondes per maand Adder
okt 12
1997-2000
rondes zonder Adder rondes met Adder
100%
80%
60%
40%
20%
0% mrt 122
apr mei jun jul aug sep 228 256 170 6 2 163 215 aantal rondes per maand Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
okt 23
waarnemingskans We hebben ook de gladde slanggegevens, van de laatste vier jaren, uit het Meetnet Reptielen, in tabellen uitgezet. We laten daarmee zien hoe groot de kans is om gladde slangen te zien te krijgen, als je tenminste een traject loopt waar gladde slangen voorkomen (eerste tabel). We vergelijken dat met de gegevens die we hebben van addertrajecten . Op de horizontale as staan de aantallen gelopen rondes aangegeven onder de maanden. (Daarmee kun je opmerken dat de oktobergegevens minder zwaar gewogen moeten worden, bij allebeide soorten omdat er in die maanden sporadisch gelopen wordt. Maar dit terzijde). Beide tabelletjes laten aan duidelijkheid niets te wensen over: de waarnemingskans voor beide soorten zijn heel verschillend. In maart en april, als de kansen om gladde slangen te zien nihil zijn, is de waarnemingskans voor de adder het grootst! conclusie We zullen voor de gladde slang de trendberekeningen anders gaan uitvoeren. Waarschijnlijk leveren de waarnemingen aan volwassen dieren, in de maanden juli en augustus, de beste resultaten op. We zullen dit uiteraard nog testen met de gegevens die we hebben. De mensen die de gladde slang in hun traject hebben zullen we vragen om, speciaal voor deze soort, twee keer in juli en twee keer in augustus te lopen, onder gunstige weersomstandigheden. Dat wil zeggen: liefst wat drukkend niet te warm weer, 20˚C of minder, half of geheel bewolkt. Betrokkenen krijgen persoonlijk bericht voor het nieuwe seizoen; ook de handleiding zal worden aangepast. Dit wil niet zeggen dat de discussie hiermee gesloten is! Reageer als je hierover iets kwijt wilt. 8
In het volgende verhaal vraag Peter Pfaff zich af of het monitoren van reptielen wel objectief uitgevoerd kan worden. Het verhaal gaat over waarnemingskans, invloed van het weer daarop, en optimale condities die voor verschillende soorten niet overeen hoeven te komen. Het stuk is voor iedereen interessant, mede omdat op het traject adders, gladde slangen, levendbarende hagedissen, zandhagedissen en hazelwormen voorkomen.
Ervaringen met monitoring PETER PFAFF VRAAGT ZICH AF HOE OBJECTIEF MONITORING IS Vorig jaar ben ik begonnen met het monitoren van reptielen op een niet nader te benoemen heideterrein op de Noord-Veluwe. Het terrein bestaat uit een afwisseling van droge en natte heide, pollen pijpenstrootje en een aantal min of meer recent afgeplagde stukken. Het terrein is tamelijk geaccidenteerd en heeft een oppervlakte van nog geen 25 ha. Dit jaar heb ik wat ervaringen opgedaan die ik graag met de lezers van deze nieuwsbrief wil delen. De beherende instantie vond monitoring van reptielen best waardevol. Enerzijds was dit naar mijn mening ingegeven door de vraag: welke soorten komen voor op dit terrein, anderzijds was daar de wens om toekomstige ingrepen af te stemmen op de feitelijke natuurwaarden. In het verleden waren er namelijk beheersmaatregelen uitgevoerd waar niet iedereen gelukkig mee was. De in verhouding tot het
terrein tamelijk grootschalige plag-, maai- en kapwerkzaamheden riepen bij bezorgde natuurliefhebber vragen op. Toen ik in 1999 met monitoren begon was ik aanvankelijk sceptisch over het voorkomen van reptielen. Vorig jaar werden in totaal toch twee adders, vele levendbarende hagedissen, de heikikker, de hazelworm en de gewone pad gevonden, en dat viel mij in elk geval niet tegen. Bovendien blijft het in mijn ogen een voorrecht om met permissie van de beheerder door zo’n mooi natuurterrein te mogen struinen. Niet alleen de reptielen maar ook het rijke insectenleven, de boeiende plantenwereld en de vogels om je heen maken het monitoren tot een puur genot. Dit jaar vond ik tot en met de 29e augustus weer twee adders, wat minder levendbarende hagedissen dan vorig jaar, opnieuw de heikikker en bovendien de groene kikker. Woensdag
Gladde slang op de Noord-Veluwe, gefotografeerd door Peter Pfaff in 2000 Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
9
30 augustus liep ik niet mijn vaste traject, maar liep ik met een collega tussen de middag nog even een rondje over het terrein. Om half 12 had het geregend maar 12 uur was het droog, nog wel vrijwel volledig bewolkt en ik schat ca. 20 graden. Binnen vijf minuten een adder is dan toch wel erg leuk. Binnen vijftien minuten vier adders is nog leuker. Maar in een uurtje negen adders en, let wel, twee gladde slangen maakte deze middag tot een waar herpetologenfeest. De gladde slang is blijkens de RAVON gegevens nooit eerder in deze omgeving aangetroffen!!! Een primeur voor dit terrein op de noord Veluwe dus, en voor mij en mijn collega een topdag Gladde slang seizoen 2000 Op donderdag 31 augustus loop ik voor de zesde keer dit seizoen mijn volledige monitoringroute. Ik score nu zes adders en weer 1 gladde slang. Vrijdag 1 september opnieuw zes adders en weer twee gladde slangen (zie bijgaande foto). En op die wijze volgden nog enkele dagen waardoor, aan het einde van dit tweede monitoringseizoen, heel wat mooie waarnemingen binnenkwamen. Ook de zandhagedis die ik nog niet eerder had gevonden in het terrein, heb ik een dezer dagen gevonden. Biotoop Vrijwel alle waarnemingen van Adder en Gladde slang zijn gedaan in een zandwalletje dat dicht begroeid is met pollen pijpenstrootje en dat een halve meter boven het omringende maaiveld uitsteekt. Het walletje zit vol met konijnenholen waar ik een enkele keer een verstoorde slang in zag wegglippen.
Deze waarnemingen roepen bij mij heel wat vragen op • Mijn vaste route loopt juist over het hierboven beschreven walletje maar nooit zag ik zoveel slangen, hoe kan dat? Heb ik eerder toch niet goed gekeken of zijn er andere factoren die een rol spelen? • Vormt het zandwalletje met zijn konijnenholen een belangrijke overwinteringplaats? En trekken alle slangen uit de omgeving daarvoor eind augustus naar deze locatie? • Zou dit vermoeden bevestigd worden als straks in maart / april diezelfde slangen hier weer liggen op te warmen om zich daarna door het gebied te verspreiden? • Het aantal waarnemingen van slangen op deze locatie geeft de neiging juist hier veel meer oplettend te zijn dan elders in het gebied, extra langzaam te lopen en wat meer naar links en rechts uit te wijken. Uiteraard probeer ik selectief zoeken te vermijden, maar de vraag hoe objectief mijn monitoring is, dringt zich sterk op. • Weersomstandigheden spelen blijkbaar ook een rol. Meestal loop ik mijn route bij iets warmer en zonniger weer. Ik zie dan veel meer hagedissen. Nu, bij wat koelere dagen en met een meer bedekte hemel, zie ik vrijwel alleen deze slangen en aanmerkelijk minder hagedissen. Kortom de leuke waarnemingen bij de afsluiting van dit seizoen roepen ook weer heel wat vragen op. Vragen die mij in elk geval weer meer dan voldoende stimuleren om ook volgend jaar weer aan de slag te gaan. Maart en april 2001, ik moet helaas nog een paar maanden wachten. Reacties op het bovenstaande verhaal graag via de redactie van de nieuwsbrief.
Foto van het traject op de Noord-Veluwe waar adders en gladde slangen zamen voorkomen en drie soorten hagedissen. Foto: Peter Pfaff. Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
10
Weer- en Leereffect op Voorne HAN MEERMAN is boswachter bij Natuurmonumenten in Voorne Kust (voorheen Voorne's Duin) en loopt daar sinds 1995 een traject. De aantallen zandhagedissen die hij ziet lopen op. En in 2000 had hij opnieuw meer zandhagedissen gezien dan het jaar ervoor. De vraag: “is de zandhagedis op Voorne toegenomen of is Han beter gaan kijken?” was gerechtvaardigd. Hijzelf zegt daarover: “ik ben zeker beter gaan kijken maar vooral heb ik geleerd wanneer ik moet gaan kijken, tijdens welke weersomstandigheden”. Ter illustratie: Op 22 september 1999 was ik aan het werk dichtbij mijn traject. Net als de dagen ervoor was het somber weer, maar die dag brak ineens de zon door en werd het snel warm en broeierig. Dit leken mij goede omstandigheden voor het waarnemen van hagedissen. Op een nabijgelegen helling telde ik zeven juvenieltjes in minder dan vijf minuten tijd. Helaas kon ik toen geen hele telronde lopen. Op 22 mei j.l. was er een soortgelijke weersomslag: een plotselinge doorbraak van de zon na dagenlang nat en koud weer. Ik haalde toen de hoogste score op m’n traject tot nu toe: 18 zandhagedissen tijdens één ronde. Kennelijk is er grote behoefte bij de hagedissen om zich na slecht weer op
te warmen. Het kan voorkomen dat zo’n 30 minuten nadat de zon na lange tijd doorbreekt de hagedissen in ongewoon grote getale hun kop en lijf uit de vegetatie steken om zon te vangen; eerst de mannetjes, dan de vrouwtjes! Dit feest duurt niet erg lang! Na een uur alweer neemt het opzichtige zonnen af. Helaas, de werkzaamheden laten het niet altijd toe om bij ‘ideale’ condities te tellen. Wil ik toch aan mijn aantal telronden komen dan moet ik ook monitoren op momenten dat de kans op waarnemingen klein is. Zoals op 17 augustus j.l. Het was lekker weer, zonnig en droog met een temperatuur van 19 ˚C. Maar dat was het ook op de voorafgaande dagen! En inderdaad, hoe goed ik mijn best deed, ik zag géén hagedis, hoorde zelfs geen rítsel!
Ringslang bereikt Oeverlanden Vereniging "De Oeverlanden Blijven" is al jaren betrokken bij het behoud van de oevers van de Nieuwe Meer in het Amsterdamse Bos. Hoewel deze oevers een geschikt habitat voor de ringslang vormen, schittert de ringslang door afwezigheid. Er zijn alleen enkele, vage, meldingen van zo'n vijftig jaar geleden. Op 2 augustus 2000 kwam hierin echter verandering; een ringslang van ongeveer 50 cm lengte, dus 'n derde of vierde jaars dier, werd toen waargenomen op de plek waar de Ringvaart en de Nieuwe Meer elkaar raken. Gaat de ringslang de Oeverlanden koloniseren? Dat is goed mogelijk want rond de Amstelveense Poel en in het aanliggende Amsterdamse Bos worden sinds enkele jaren speciaal voor de ringslang broeihopen opgeworpen om de voortplanting van de geïsoleerde Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
ringslangpopulatie aldaar te garanderen. De afgelopen jaren zijn zo honderden kleine slangetjes deze populatie komen versterken, ook dit jaar weer zo'n 600 stuks. Het is dus heel goed mogelijk dat de broeihopen verantwoordelijk zijn voor de waarneming in de Oeverlanden. Hopelijk blijft het niet bij die ene waarneming en kunnen we volgend jaar melding maken van nog meer slangen in de Oeverlanden (en wellicht een nieuw traject). Interessant is in dit verband ook de eventuele kolonisatie van het Schinkelbos, een nieuw gedeelte van het Amsterdamse Bos. Mocht de ringslang ook hier regelmatig verschijnen dan lijkt deze strategie voor behoud van de ringslang wel degelijk te werken; aanleggen van broeihopen om zodoende de aanwas te optimaliseren. 11
Vos plundert zandhagedissennest ANTON VAN BEEK loopt sinds 1999 het traject Holterheide op de Sallandse Heuvelrug, waar zandhagedissen, levendbarende hagedissen en hazelwormen samen voorkomen. Hij verraste ons met een schitterend rapportje met foto's en teksten over bijzondere waarnemingen. Anton vertelt: Zaterdag 12-8-2000, 12.00 uur: Het monitoren zit erop voor vandaag. Ik ga nog een kijkje nemen bij een zandplaat op een helling, waar ik al eens zandhagedissen gezien heb. In het zand staan prenten van een ree. Het is lekker warm. Dan zie ik de uitwerpselen van een vos. Op de Sallandse Heuvelrug groeit veel vossebes en de bessen zijn duidelijk in de uitwerpselen te zien.
Een eindje verderop is een kuiltje gegraven. In het kuiltje en ook er omheen liggen tot mijn verbazing eieren van een zandhagedis. Helemaal verbaasd ben ik als uit een eitje zowaar het kopje van een hagedisje steekt (zie foto). Levenslustig wringt het diertje in het ei als ik het oppak. Normaal komen deze eieren onder de grond uit. Ik help het diertje en even later kruipt het vliegensvlug rond. Speciaal voor de foto heb ik de vossenkeutel naast de uitgegraven kuil gelegd. Deze lag op ruim een meter van het uitgegraven nest en was nog heel vers. De andere eitjes, een stuk of vijf, heb ik weer in het kuiltje gedeponeerd en toegedekt met zand. Conclusie: ik heb een vos gestoord die bezig was uitkomende eieren van een zandhagedis op te graven .
Hagedissenkopje komt uit ei Vossendrol met vossebes
Wie de nieuwsbrieven 1 en 2 nog heeft kan daarin lezen dat vossen zandhagedissen en eigeren van zandhagedissen vreten. Floor van de Vliet en ook studenten van de UvA hebben vossenkeutels uit de duinen uitgeplozen om hier achter te komen. Hierbij werd duidelijk dat vossen zowel versgelegde eieren uitgraven, als eieren die al langer in de grond zaten en dus verder ontwikkeld waren(Red.). Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
12
Uit de broeihopen kruipt een nieuwe toekomst Ingo Janssen Zoals bekend leggen ringslangen graag hun eieren in broeihopen, die vaak speciaal voor dit doel zijn aangelegd. Op meerdere plaatsen worden deze broeihopen jaarlijks onderzocht op de aanwezigheid van eiresten. Gewapend met riek en schop graven vrijwilligers de broeihoop af op zoek naar eidoppen. Op de resten van de afgegraven broeihoop wordt vaak een nieuwe broeihoop aangelegd. De eidoppen zijn meestal duidelijk herkenbaar, ze zijn vuilwit/bruin, 1 cm lang en liggen in groepjes bijeen. Naast afzonderlijke legsels (10-30 eieren) worden ook congregaties van legsels gevonden, in dat geval gaat het om honderden eieren. Naast eidoppen worden bij zo'n onderzoek ook padden, kikkers, salamanders, ringslangen, muizen etc. gevonden. Er bestaan uiteraard verschillende typen broeihopen, van de speciale ringslang-broeihoop tot de eenvoudige riethoop. Het is interessant na te gaan in hoeverre het type broeihoop invloed heeft op het percentage uitgekomen slangetjes. We hebben gegevens uit Loenderveen en omgeving Amsterdam. De resultaten van deze onderzoekjes staan vermeld in de tabel. De broeihoop bij Boerderij Zeehoeve (PENEiland) wordt omgezet, 1025 eidoppen werden aangetroffen, Foto Pieter de Wijer, Oktober 2000 gebied Loenderveen PEN-eiland PEN-eiland Amsterdamse Bos Amstelveense Poel Diemen Spoordriehoek Diemerzeedijk IJdoorn Geteld in 2000:
aantal eidoppen 241 527 1025 239 417 200 507 26 3182
aantal uitgekomen 241 453 697 227 374 100 296 0 2388
percentage
soort hoop
100 86 68 95 90 50 58 0 75
Zeer groot (>200 m2), gemaakt van maaisel/afval Speciale ringslang-broeihoop 2-3 jaar oude riethopen Speciale ringslang-broeihoop Speciale ringslang-broeihoop Kleine hoop in compostbak Speciale ringslang-broeihoop met weinig broei Speciale ringslang-broeihoop
Uit de tabel blijkt dat dit jaar in de omgeving van Amsterdam duizenden jonge slangetjes uit hun ei zijn gekropen. Daarbij moet je ook nog de slangetjes optellen die elders zijn geboren. Ook bij Loenderveen kan er gesproken worden van een flinke aanwas, want hoewel hier duidelijk minder eidoppen zijn gevonden was de Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
broeihoop hier zo immens dat slechts een fractie ervan is onderzocht. Er zullen dus ook hier veel meer jonge slangetjes bij zijn gekomen. De broeihoop bij IJdoorn is vertrapt door koeien, iets wat in de toekomst voorkomen kan worden door de hoop op een andere plek te bouwen. De speciale broeihopen op de 13
Diemerzeedijk waren overvol met als gevolg dat de buitenste eieren veelal niet uitkwamen. Wellicht dat de komende jaren duidelijk kan worden welk type broeihoop het succesvolst is. Dit is voor alle ringslangpopulaties van belang want hoe hoger het percentage uitgekomen eieren hoe groter de aanwas. En juist die aanwas is voor alle ringslangpopulaties van belang. Het succes rond de Amstelveense Poel illustreert het belang van broeihopen voor de ringslang (lees ook elders in deze Nieuwsbrief). Lezers die zelf een broeihoop willen aanleggen verwijs ik naar het artikel van Martin Melchers, Hein Koningen en Remco Daalder in Natura 1999(2). De hierin beschreven broeihoop (eenderde blad, eenderde paardenmest met stro en eenderde haksel en takken) is rond Amsterdam inmiddels
wijd verbreid en zoals uit bovenstaande blijkt niet zonder succes. Diegenen onder jullie die komend jaar ook een broeihoop willen onderzoeken doen dit het beste in oktober, alle eieren zijn dan uitgekomen en eventueel, in de hoop aanwezige slangen zijn nog niet in winterslaap. Je krijgt op deze manier inzicht in het voortplantingssucces van de ringslang. Bovendien levert het aanvullende informatie op over de herpetofauna in het betreffende gebied; zo vond ik dit najaar in Loenderveen twee kleine watersalamanders in een broeihoop, een soort die ik daarvoor nog niet in het gebied had waargenomen!. Tenslotte is het onderzoeken van een broeihoop een gezellige afsluiter van het veldseizoen waarbij menige weddenschap kan worden afgesloten!
Ringslangeieren in ontwikkeling, broeihoop Diemerzeedijk. Foto Pieter de Wijer, juli 2000.
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
14
Uitstapje naar het Forteiland bij IJmuiden Op 20 juli 2000 zijn we met een groepje reptielen monitoorders op excursie geweest naar het Pantserfort IJmuiden. Het doel van de excursie betrof een kunstexpositie. Ons heimelijke doel was anders, namelijk uit te vinden of er zandhagedissen op het mini-eiland voorkomen. Het gezelschap staat op de foto, Achterste linie van links naar rechts: Ingo Janssen, Axel Groenveld, Pieter de Wijer; half zittend Annie Zuiderwijk;, rechtsvoor Frans Hagedoorn.
geschiedenis Het Forteiland is een, in de monding van het Noordzeekanaal gelegen, verdedigingswerk dat in 1884 werd afgebouwd. Het fort was toen nog geen eiland maar lag op een landtong aan de noordkant van de monding. Toen in 1929 het Noorderbuitenkanaal werd aangelegd kwam het Fort IJmuiden op een eiland te liggen. Na de tweede wereldoorlog, waarin het fort onderdeel uitmaakte van de Duitse Antlantikwall, is het fort in verval geraakt. Momenteel wordt het nog gebruikt ten behoeve van veiligheidsen managementtrainingen van een maritiem opleidingsinstituut. uit de kunst Het Forteiland stond al een tijdje op ons verlanglijstje voor een bezoek. Vanaf de wal ziet het eiland eruit als een miniatuur duinlandschapje. En omdat het gelegen is tussen twee leefgebieden van zandhagedissen in, de duinen van Noord-Kennemerland en van Zuid-Kennemerland, waren we erg Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
benieuwd of er zich ook hagedissen op het eiland bevonden. Helaas is het eiland niet voor publiek toegankelijk en daar bleef het dus bij. Totdat in de zomer van 2000 een kunstenaarsgezelschap van Kunst en Cultuur Noord-Holland, ook hun oog op het fort hadden laten vallen voor een kunstexpositie. De expositie was voor het publiek met een boot bereikbaar. En dus togen wij op de boot, tussen de kunstliefhebbers, met hooggespannen verwachtingen. Naarmate de boot dichterbij het eiland kwam werden de verwachtingen al wat minder hooggespannen. Zo op het eerste gezicht was alles nogal vergrast terwijl struweel en open zand vrijwel ontbraken. Maar de zon scheen en er was een frisse bries vanuit zee: zo op het eerste gezicht ideale omstandigheden voor het zien van hagedissen. Na een uurtje zoeken begonnen we de moed op te geven: nog geen hagedis gezien en ook maar weinig geschikte plekjes. Terwijl een gedeelte van ons groepje uit armoede 15
toch maar eens de kunst ging aanschouwen (overigens beste de moeite waard) gingen enkelen nog stug door. En met succes! een zwanger vrouwtje Frans vond een vrouwtje zandhagedis al zonnend op een kaal zandplekje, tegen één van de bunkers aan. Het was een jong vrouwtje, wat nog eitjes in zich had. Het fanatisme en enthousiasme in onze groep was weer opgelaaid. En na het nemen van enkele foto’s van het dier togen we op zoek naar nog meer dieren. Uiteindelijk vond Annie nog één vrouwtje vlak naast de vindplaats van het andere dier. Meer mocht het helaas niet worden. Het was inmiddels tijd om de boot terug te nemen. isolatie Als er twee vrouwtjes zitten, waarvan één nog zwanger ook, dan zijn er meer dieren. Erg veel zullen dat er overigens niet zijn, gezien onze zoekintensiteit en de beperkte aanwezigheid van geschikt leefgebied. Navraag bij enige medewerkers leerde dat ook zij wel eens hagedissen zagen. Dat houdt dus in dat deze dieren zich al 71 jaar op een eiland van zo’n 5,5 hectare staande hebben weten te houden. Dat zijn vele generaties zandhagedissen! Het is natuurlijk mogelijk dat er gedurende die periode vers bloed is aangevoerd met materiaal van de wal. Maar gezien de beperkte toegankelijkheid van het fort lijkt het onwaarschijnlijk dat deze dieren hier recent zijn losgelaten. Natuurlijke kolonisatie vanaf de wal lijkt uitgesloten, gezien de golven op het diepe en brakke Noordzeekanaalwater en de zeer beperkte zwemcapaciteiten van de zandhagedis. Dit alles betekent dat we hier met een sterk geïsoleerde populatie te maken hebben. Ruigenhoek Hoewel het Forteiland wel een hele bijzondere situatie is, zijn er natuurlijk
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
nog veel meer van dat soort minipopulaties zandhagedissen. Een ander voorbeeld is het duingebiedje Ruigenhoek. Dit kleine gebiedje bij Noordwijkerhout kwam onlangs in het nieuws vanwege de bouwplannen van een projectontwikkelaar. Op verzoek van stichting Duinbehoud zijn we met een aantal mensen daar wezen kijken in hoeverre Ruigenhoek nog leefgebied is voor de zandhagedis. Tijdens twee excursies in het gebied, zo'n drie uur zoeken, werden in totaal vijf volwassen dieren, vier subadulten en twaalf pasgeboren zandhagedisjes gezien. Genoeg redenen voor het ministerie van LNV om voorlopig geen bouwvergunning te verstrekken. bollenvelden Ook dit stukje duingebied ligt geïsoleerd. Het is aan twee kanten omgeven door bollenvelden. De oostkant grenst aan een intensief bereden provinciale weg. De vierde zijde is door een flinke strook bos en een brede drukke weg gescheiden van een groot duingebied waar meer hagedissen leven. populatieonderzoek Soms weten dit soort kleine geïsoleerde groepjes zandhagedissen lang stand te houden. Maar verwacht wordt dat uiteindelijk inteelt en rampspoed dergelijke kleine populaties zullen wegvagen. Dat maakt beide bovengenoemde minipopulaties natuurlijk wel bijzonder interessante studieobjecten voor populatieonderzoek. De afdeling Herpetologie van de Universiteit van Amsterdam is dan ook van plan om volgend jaar populatieparameters van deze twee populaties te gaan vergelijken met andere zeer geïsoleerde populaties en de nabij gelegen grotere populaties. Dit zal worden aangevuld met een genetisch onderzoek. Hopelijk leest u hier meer over in één van de volgende nieuwsbrieven.
16
Levendbarende hagedis in de schijnwerpers De levendbarende hagedis is het meest algemeen voorkomende reptiel in Nederland. Hij komt verspreid over een groot deel van het land voor in veel verschillende typen terreinen. Vorig jaar bleek uit de resultaten van het Meetnet Reptielen dat de soort er toch wat minder rooskleurig voorstond. Geleidelijk aan nam het aantal waargenomen dieren op de trajecten af. Genoeg aanleiding om hier aandacht aan te besteden. Wij zijn eens bij enkele 'ouden rotten' in het vak gaan vragen naar hun ideeën over: de achteruitgang van de levenbarende hagedis, het terreinbeheer en hoe je ze het beste kunt vinden. JELLE HOFSTRA Lippenhuisterheide(Fr), sinds 1990: "Op de Lippenhuisterheide is sprake van een bijzondere situatie doordat in de winter van 1999 de waterstand in het gebied in één klap flink is gestegen. Hierdoor zijn veel dieren waarschijnlijk in hun winterslaap door het water overvallen en verdronken. Want ik zie zowel adders, als levenbarende hagedissen momenteel minder dan in de voorgaande jaren. Ik heb de indruk dat in de overige heidegebieden in de omgeving van Gorredijk de stand van de levendbarende hagedis niet noemenswaardig is veranderd. Maar hier kijk ik natuurlijk ook niet zo systematisch als op mijn eigen traject. Op het traject vind ik de levenbarende hagedis vrijwel uitsluitend bovenop grote pollen pijpenstrootje. Begrazing lijkt me dan ook slecht voor deze soort, omdat daarbij juist de bovenkant van die pollen door de koeien wordt kaalgevreten. Qua waarnemingsomstandigheden is de levendbarende hagedis vaak bij iets hogere temperaturen actief dan de adders en ringslangen die hier in het gebied voorkomen. Voor die kleine hagedissen is vooral de wind belangrijk, het moet echt windstil zijn." RONALD DE BOER Veluwezoom (Gld), sinds 1991: "Op de Veluwezoom is het verdwijnen van de levendbarende hagedis echt erg lokaal en makkelijk te verklaren door het plaatselijk dichtgroeien van het biotoop. De meeste levendbarende hagedissen zijn te vinden in de bermen van paden, daar waar tussen het zandpad en de bosrand nog een strook Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
oude heide groeit, met her en der verspreid wat opslag, braamstruweel en rommel, in de vorm van dood hout en dergelijke. Als de opslag niet wordt teruggezet groeien dit soort randjes snel dicht waardoor er teveel schaduw is. Maar ik heb meer het idee dat dit een natuurlijk dynamisch proces is waarbij de hagedissen een sterke voorkeur hebben voor een bepaald stadium van successie in het terrein, en de dieren zich dus in de loop der jaren door het terrein heen verplaatsen. Qua beheer zou het af en toe terugzetten van de opslag in dergelijke bermen erg positief uitpakken voor de levendbarende hagedis. Waarbij het de voorkeur heeft om her en der wat van het dode hout te laten liggen. Daar maken de hagedissen graag gebruik van als uitkijkplaats; een zonneplateau. Qua waarnemingsomstandigheden is de levendbarende hagedis eigenlijk een standaardreptiel. Vooral de voorjaarszonnetjes willen nog wel eens grote aantallen actieve mannetjes opleveren die op zoek zijn naar een partner." FRANS VAN ERVE Kampina (NBr), sinds 1995: "De levendbarende hagedis is het enige reptiel op Kampina. Op mijn traject daar heeft hij curieuze ontwikkelingen doorgemaakt. Toen ik begon in 1995 zag ik echt enorme aantallen dieren, gemiddeld zo'n 50 per bezoek. In de daarop volgende jaren werd het geleidelijk aan steeds minder, en nu dit jaar lijken ze weer in de lift te zitten. Over de oorzaak hiervan heb ik al vaak mijn gedacht laten gaan, maar ik kom er niet echt uit. Het gehele gebied wordt begraasd met koeien en paarden, en als gevolg van hun vraat is het biotoop wel veranderd. Maar die grazers zijn er nog steeds, en toch zie ik dit jaar weer wat meer hagedissen. 17
Mijn traject bestaat uit de bermen van de rechte zandpaden die door het gebied heen lopen. Langs die paden liggen veelal greppels en slootjes waarbij de begroeiing bestaat uit struikheide en pijpenstrootje afgewisseld met struikjes en opslag van bomen. Zolang deze struikjes geen bos gaan vormen gaat dit goed. Omdat het gebied voor een zeer groot deel uit natte heide bestaat, geven ook de koeien in het gebied sterk de voorkeur aan de zandpaden om zich door het gebied te verplaatsen. Met als gevolg dat juist die bermen van de paden, waar de hagedissen zich het meeste ophouden, overbegraasd worden. Dit leidt tot een verarming in de vegetatiestructuur, die heel geleidelijk plaats vindt, en daardoor nauwelijks opvalt. Naast begrazing, die een duidelijke invloed heeft op het biotoop van de levendbarende hagedis, denk ik dat de populatieschommelingen voor een groot deel ook het gevolg zijn van natuurlijke factoren, zoals droge zomers of juist natte winters. Bij natte winters kunnen in een gebied als dit veel dieren in hun winterslaap door het water overvallen worden waardoor ze verdrinken. In een ander deel van de Kampina is door de beheerder opzettelijk het waterpeil verhoogd. Dit heeft tot gevolg gehad dat in dat deel van het terrein nauwelijks meer levendbarende hagedissen te vinden zijn. Op zich hoeft het vernatten van het terrein helemaal niet slecht te zijn voor die levendbarende hagedis. Ook op Kampina hebben ze juist een voorkeur voor natte biotopen als venoevers en de greppels langs de paden. Maar door zo'n gebied in één keer te vernatten hebben de dieren, geen kans gekregen zich aan te passen aan de nieuw ontstane situatie. Dergelijke ingrijpende maatregelen zouden dan ook gefaseerd moeten worden doorgevoerd. Met het beheer zou vooral rekening moeten worden gehouden met het behoud van microstructuren in het terrein. Over de nivellerende werking van begrazing heb ik het al gehad. Een andere maatregel is het plaggen. Natuurlijk zorgt plaggen op zichzelf al voor het verdwijnen van structuur, helemaal als er direct daarna tot begrazing wordt overgegaan. Je houdt dan een hele eenvormige monocultuur van struikheide over, waar nauwelijks Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
dieren in te vinden zijn. Maar er is ook een bijkomend nadelig verschijnsel. Zoals op zoveel heideterreinen het geval is mag het plagsel niet uit het terrein worden afgevoerd vanwege verontreinigingen. Vaak wordt er daardoor voor gekozen om dit materiaal in het terrein zelf op te slaan. Op Kampina is het een aantal keren voorgekomen dat met dit plagsel de greppels in het terrein zijn dichtgestort. Juist die greppels zijn belangrijk als structuurgevers in het terrein en het leefgebied van heel veel organismen, waaronder de levendbarende hagedis. Qua waarnemingskans van de hagedissen valt het me op dat het echte zonaanbidders zijn. Verder vind ik vrijwel altijd dieren op en bij houtstronken die her en der verspreid in de bermen van de paden liggen. De randen van de paden vormen sowieso een belangrijk leefgebied in Kampina, als ik wat meer de heide zelf oploop zie ik stukken minder hagedissen dan langs het pad." RICHARD STRUIJK Duinen van Walcheren, sinds 1995: "In al die jaren dat ik hier in de duinen de hagedissen monitor heb ik slechts eenmaal een dier gezien. Ook dit jaar was het resultaat van de monitoring opnieuw nihil. Ontzettend jammer, ook voor mij als waarnemer die wel eens een 'succesje' wil boeken. Het duingebied wordt hier integraal begraasd met koeien. En hoewel er door de begrazing in de duinen meer open looppaden zijn ontstaan, is het maar de vraag of de hagedissen daarvan kunnen profiteren. De rest van het duin gaat steeds meer op een golfterrein lijken als gevolg van de combinatie van maaien en grazen. De grassen stoelen uit en vormen een gesloten zode, die weinig ruimte laat aan kruiden en andere organismen. Het duin verzuurt verder. Dat zal mijns inziens geen effecten hebben op de hagedissenpopulatie, gezien het voorkomen van deze soort elders, juist in zure milieus. Maar goed gaat het voorlopig niet met de levenbarende hagedis hier in de Zeeuwse duinen" Resumé Uit de verhalen komt naar voren dat het de levendbarende hagedis op een aantal trajecten niet echt voor de wind gaat. Soms zijn daar aanwijsbare redenen voor, zoals waterstandverhoging en een te intensief begrazingsbeheer. Soms ook 18
valt er niet echt een duidelijke oorzaak aan te wijzen en valt het onder de noemer 'natuurlijke fluctuatie'. Wat uit alle verhalen naar voren komt is dat structuur erg belangrijk is. Structuur in de vorm van dood hout,
hoge pollen pijpestrootje, greppels, etc.. Een belangrijk gegeven voor de terreinbeheerders, maar zeker ook voor de monitoorders om eens op te letten tijdens de telrondes!
Vroeg en Laat Vroeg In de eerste nieuwsbrief van 2000 gaven we een overzicht van de eerste reptielenwaarneming van de nieuwe eeuw. De eerste was een levendbarende hagedis op 22 februari. De eerste Zandhagedis werd op 27 februari gezien volgens de nieuwsbrief. Maar bij de telformulieren van Yvonne van Hoof van dit jaar troffen we een nog vroegere waarneming aan. Zij had reeds op 20 februari al drie zandhagedissen. Wat haar waarneming tot de meest vroege reptielenwaarneming van 2000 maakt en ook een primeur voor de duinen; zó vroeg al zandhagedissen! Laat Late waarnemingen zijn er ook te melden dit jaar. De laatste bij ons binnengekomen waarneming kwam uit Drenthe. Op 30
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 19
november zagen Bastiaan Walpot en Maryan Verver op hun traject in het Wapserveld nog een mooie adder. Maar ook de ringslangen bleven laat op dit jaar. Bij een bezoekje van onze Amsterdamse ringslangen-monitoorder Ruud Wolterman aan de Wieden (Ov.), hoorde hij van de plaatselijke boswachter over de volgende waarneming. Op 8 november botste er een zwemmende ringslang tegen zijn roeibootje op. 'hij was wel; een beetje traag hoor!' vertelde hij erbij. Ook bij Amsterdam zelf bleven de ringslangen lang bovengronds. De portier van de Diemerzeedijk zag op 14 november nog een ringslang in de buurt van zijn wachthuisje rondkruipen. Een Amsterdamse zwerver op zoek naar een slaapplaats.
19