nr.
41
NIEUWSBRIEF Meetnet Reptielen
ISSN: 1871-8221
Reptielen Monitoren Overzicht 1994-2008
REGIOCOÖRDINATOREN DUINEN PWN NOORD HOLLAND Paul van der Linden Van Oldebarneveldweg 40 1901 KC Castricum 06-51419637
[email protected] DUIN en KRUIDBERG Ruud Luntz Zaanweg 70 c 1521 DM Overveen 075-6472040 / 06-54295218
[email protected] A’DAMSE WATERLEIDINGDUINEN Jan Tolner Etta Palmstraat 133 2135 LD Hoofddorp 023-5233592 / 06-10880171
[email protected] DUINEN ZUID-HOLLAND/GOUDA Conn Barrett Alexandrine Tinneplein 122 2331 PP Leiden 071-5790341
[email protected] DUINEN ZUID-HOLLAND/GOUDA Frans Hagedoorn Minnebroersgracht 24 2312 RW Leiden
[email protected] DUINEN EILANDEN Annie Zuiderwijk Postbus 94766 1090 GT Amsterdam 020-5256624
[email protected]
OMGEVING AMSTERDAM Martin Melchers Laplacestraat 65 1098 HS Amsterdam 020-6650925 FRIESLAND Wim Andela Van Wageningenstraat 43 8934 CH Leeuwarden 058-2882693
[email protected] DRENTHE en GRONINGEN Dick van Dorp Domcapittel 14 9411 MH Beilen 0593-525620
[email protected] TWENTE Leon Wieteler Traland 16 7152 GD Eibergen 0545-475412
[email protected] ACHTERHOEK Gerrit Kolenbrander De Beemd 31 6903 AD Zevenaar 0316-527607 / 06-42900618
[email protected] VELUWEZOOM Ronald de Boer Teteringenstr. 145 6844 DC Arnhem 026-3816420
[email protected]
UTRECHT Frank Hoffmann Provincie Utrecht Postbus 80300 3508 TH Utrecht 030-2582159
[email protected] NOORD BRABANT OOST Domin Dalessi Heibeekstraat 32 5662 EG Geldrop 040-2855216
[email protected] NOORD BRABANT WEST
t n a c a V LIMBURG Ton Lenders Groenstraat 106 6074 EL Melick 0475-537045
[email protected] FLEVOLAND Jeroen Reinhold Botter 14-03 8232 JP Lelystad 0320-294939
[email protected]
Nieuwsbrief nr. 41 is bestemd voor waarnemers van Meetnet Reptielen & Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Redactie Nieuwsbrief en Coördinatie Meetnet Reptielen Coördinatie Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Aan deze Nieuwsbrief werkten verder mee:
Annie Zuiderwijk
[email protected] Ingo Janssen
[email protected] Edo Goverse
[email protected] Gerard Smit
[email protected] RAVON-WM / Universiteit van Amsterdam, 020 - 525 6624 Postbus 94766, 1090 GT Amsterdam, www.ravon.nl Frans Kuenen
[email protected] Dik Iliohan
MEETNET REPTIELEN IS EEN PROJECT VAN RAVON WERKGROEP MONITORING in samenwerking met / met subsidie van Centraal Bureau voor de Statistiek, Directie Kennis-LNV, Universiteit van Amsterdam
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief Voorjaar 2008 Nieuwsbrief Nr. 41
RAVON Werkgroep Monitoring
Beste mensen de tijd is gekomen om te gaan, INHOUD NR. 41 mijn tijd is voorbij. Ik ga van mijn oude dag genieten. Dit is Afscheid 3 mijn laatste Nieuwsbrief, ik heb het dus tot en met nummer Hazelworm 4 41 geschopt. Schrik niet, ik verdwijn niet helemaal van het Zandhagedis 6 toneel, op zijn minst blijf ik mijn trajecten volgen en word Muurhagedis 10 dus vrijwilliger net als jullie. Ik wil nog wel wat kwijt, Levendbarende hagedis 12 namelijk dat het werk dat ik deed voor het Meetnet, uiterst Wisseling coördinator PWN 15 plezierig was. Plezierig omdat het nu eenmaal heerlijk is om Gladde slang 16 door het veld te lopen en naar hagedissen en slangen te Ringslang 18 kijken; ook omdat het heel spannend was om al jullie Adder 20 verhalen, fotoos en gegevens aan te horen, te bekijken, in te toetsen, in de Nieuwsbrief te zetten. Maar vooral jullie inzet, VERSPREIDINGSONDERZOEK 22 De Blik van DIK 24 medewerking en enthousiasme heeft me gelukkig gemaakt. Het is dus ook wel een beetje droevig om te vertrekken. Vanwege deze bijzondere situatie hebben we een bijzondere Nieuwsbrief gemaakt. In kleur, en gewijd aan de zeven soorten reptielen van ons Meetnet. Van elke soort vatten we samen wat we in de loop van die veertien jaren bereikt hebben. Ingo Janssen heeft de teksten geschreven bij de hazelworm, de muurhagedis en de ringslang. De teksten bij de zandhagedis, levendbarende hagedis, adder en gladde slang zijn van mijn hand. Dag, tot ziens en dank jullie wel. Annie Zuiderwijk
OPLOPENDE TREFKANSEN GLADDE SLANG EN HAZELWORM Hier is in beeld gebracht hoeveel trajecten van 200 hazelworm, zandhagedis, enz, enz, 180 wel gezien onderzocht zijn, het niet gezien 160 afgelopen jaar. Het meest werd naar de 140 levendbarende hagedis gezocht. Dat is ook de 120 soort met de grootste verspreiding. Met kleur 100 is aangegeven op hoeveel trajecten jullie 80 wel of niet de soort gescoord hebben, en 60 mischien ten overvloede staat de trefkans 2007 40 vermeld, de fractie 20 trajecten waar de soort gescoord werd. De 0 zandhagedis staat weer Haz Zan Lev Muu Gla Rin Add aan kop met 90% 69% 90% 84% 100% 58% 85% 84% trefkans. De muurhagedis scoort welliswaar 100% maar die wordt anders geteld, integraal. De gladde slang blijft de moeilijkste soort met 58% trefkans, maar vroeger was dat nog minder. In 1994 was die kans 17%, in 1996 was die 33% en vervolgens ging de kans steeds langzamer verder omhoog tot 58% nu. Een jaar eerder, 2006 was de kans 57%. Ook de hazelworm vertoont zo’n oplopende kans. De andere hagedissen niet, dat is elk jaar min of meer constant! Bezochte trajecten waar de soort wèl en niet gezien is in 2007
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
3
HAZELWORM - NIET ZO GEHEIMZINNIG MEER Het duurde lange tijd voordat het hazelworm-meetnet representatief was, het is immers een lastig te vinden soort die op ‘normale’ trajecten meestal slechts mondjesmaat gezien wordt. Anno 2008 omvat het hazelworm-meetnet echter 122 trajecten en de laatste jaren worden er mede door de nieuwe plaatjes-trajecten regelmatiger hazelwormen waargenomen. We kunnen tegenwoordig zelfs betrouwbare trends geven voor deze geheimzinnige soort.
Moeilijk Omdat we zo weinig weten van de hazelworm zijn ook de indexen van deze soort moeilijker te duiden. Vooralsnog laat de hazelworm landelijk een matige toename zien, maar hoe deze toename te verklaren is een heel ander verhaal! Wellicht dat ook deze soort profiteert van een opgewarmd klimaat. Verheugend is in ieder geval dat zowel de reguliere- als de plaatjestrajecten eenzelfde trend laten zien, geen vertekening door die nieuwe plaatjestrajecten. Uit de gegevens die Edwin Terlouw al jarenlang op zijn plaatjes-traject bij Einde Gooi verzamelt is af te leiden dat bewolkte namiddagen, zo tussen 16.00 en 18.00 uur, het beste zijn om hazelwormen te vinden. Gewapend met deze kennis zijn er daarna in de Brabantse Kampina juist ook onder deze omstandigheden hazelwormen gevonden op het nieuwe plaatjes-traject aldaar.
Het meetnet van de hazelworm, 122 lokaties De groene sterren geven hot spots aan. Dat zijn locaties waar tijdens één telronde meer dan 14 hazelwormen zijn gezien
Lastpak Hoewel de hazelworm een ruime Europeese verspreiding kent, is er over de ecologie van deze pootloze hagedis bitter weinig bekend. Wat iedereen wél weet is dat de hazelworm moeilijk te vinden is. Velen kennen de hazelworm als verkeersslachtoffer maar tijdens normale traject-tellingen wordt de hazelworm maar incidenteel waargenomen. Op de zogenaamde plaatjes-trajecten is de soort meer en regelmatiger te zien. Een mooi voorbeeld hiervan is het traject van Mai Arets in ZuidLimburg. Mai telt hier op dezelfde route een regulier en een plaatjestraject. Onder de plaatjes, oude vloertegels in dit geval, ziet hij vooral hazelwormen, daarbuiten vooral levendbarende hagedis (Nieuwsbrief Nr. 37). Een andere alternatieve manier van tellen die relatief veel hazelwormwaarnemingen opleverde is de zogenaamde REN-methode, geïntroduceerd door Jelle Harder. Atleten van de Gooise Atletiekclub hebben op deze manier veel waarnemingen binnen getrimd en zo de hazelworm in het Gooi op de kaart gezet.
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
Vele habitats De toptrajecten voor de hazelworm liggen mooi verspreid over Nederland. In Maastricht worden ze zowel op de Hoge- als Lage Fronten in flinke aantallen gezien. In het midden van het land liggen er goede, individurijke trajecten bij Wageningen en op de Utrechtse Heuvelrug en in het Noorden ligt een rijk hazelwormtraject op het Wapserveld in Drenthe. Interessant hierbij is dat het om verschillende typen habitats gaat. In Maastricht zijn het de oude vestingwerken in het centrum. Op de Utrechtse Heuvelrug een fraai, oud loofbos. De vindplaatsen bij Wageningen liggen onderlangs, op de scheiding van stuwwal en uiterwaard. En het Wapserveld tenslotte is een, deels vochtig, heideterrein. Ook in de duinen In de beginjaren was een waarneming van een hazelworm in de duinen een zeldzaamheid, en dat kwam eigenlijk alleen in ZuidKennemerland voor. Tegenwoordig vinden we ze in alle duingebieden, en in ZuidKennemerland zelfs op tientallen plekken, voornamelijk in de beboste binnenduinrand. Ruud Luntz stuurt ons ieder jaar een kaartje van het betreffende duingebied met de hazelworm vindplaatsen. Het worden er steeds 5
HAZELWORM (N=122) Trend: matige toename (p<0.01)
Indexcijfers Hazelworm
300
250
200
150
100
50
0 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
meer. Ook op de begraafplaats Westerveld, grenzend aan Zuid-Kennemerland worden jaarlijks 5 à 10 hazelwormen gezien tussen de graven op lommerrijke hellingen met klim-op en mosbegroeiing.
Referenties: Arets & Meijer, 2006. Erop of eronder. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 37: 16-17. Erve van & van Maren, 2006. Monitoring van de hazelworm op Kampina in 2005. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 36:12-13. Luntz, 1999 & 2002. Hazelworm waarnemingen in Zuid-Kennemerland.
RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 16:3-4 & 25:11. Janssen, 2005. Reptielen monitoren met plaatjes. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 33: 4-6. Terlouw & Janssen, 2006. Hazelwormonderzoek Einde Gooi. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 35: 11. Zuiderwijk, 2002. Hazelworm nu in alle grote duingebieden. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen25:10.
Hazelworm met uitgespuugde prooi op hand van de fotograaf, de regenworm is net iets kleiner dan de hazelworm zelf (foto Edo Goverse)
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
6
VEERTIEN JAAR ZANDHAGEDISSEN MONITOREN 1994-2007 Toen we officieel begonnen in 1994 volgden we zandhagedissen op 79 trajecten. In 2007 is het landelijke zandhagedissen-meetnet gegroeid naar 230 trajecten waarvan 165 (74%) trajecten ook daadwerkelijk werden onderzocht (de rest wordt bijgeschat). Het merendeel van de zandhagedistrajecten, 140 stuks, ligt in de duinen inclusief de twee Waddeneilanden en Voorne, de overige 90 trajecten liggen in heidegebied, verspreid over Nederland, en dan vooral op de Veluwe, zie het kaartje, We kunnen gerust zeggen dat het zandhagedis-meetnet zeer representatief is voor de verspreiding van de soort in Nederland. In vrijwel alle terreinen waar de soort voorkomt ligt ook minstens één monitoringroute!
Op 230 locaties wordt de zandhagedis gevolgd. De groene sterren geven hot spots aan. Dat zijn locaties waar tijdens 1 telronde meer dan 50 hagedissen gezien zijn.
Hoe het gaat? Op een enkele uitzondering na, erg goed! In de figuur op de volgende bladzijde zie je de indexcijfers voor de duinen- en de heidetrajecten apart weergegeven, en de bijbehorende trends.
Vrouw zandhagedis graaft zich de grond in om eieren te leggen.
Behalve op Terschelling neemt de zandhagedis overal in de duinen sterk toe. Ook op de heides in het binnenland neemt de zandhagedis toe in Midden-Nederland, maar niet in Drenthe en niet in het Zuiden waar de situatie onduidelijk blijft omdat de zandhagedis er versnipperd en in maar weinig terreinen voorkomt, zoals je ook kunt zien aan de verspreiding van de trajecten in de eerste figuur. Die figuur geeft ook aan waar ooit de meeste zandhagedissen tijdens één trajectbezoek geteld zijn: in twee verschillende duingebieden, in Utrecht, op de Veluwe en in Overijssel. De hotspots liggen dus in Midden-Nederland en in de Kustduinen. Het warmere klimaat zorgt voor een groter broedsucces De zandhagedis is een zonaanbidder die gedijt bij warmte en dus profiteert van het warmer wordende klimaat. Dat is duidelijk geworden uit gegevens van het monitoren. Kort samengevat komt het hierop neer: De nieuwe generatie kruipt vroeger uit het ei; dat
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
11
400
ZANDHAGEDIS duinen (N=140) & ZANDHAGEDIS binnenland (N=90) Trend: sterke toename cq. matige toename (p<0.01) binnenland duinen
350
300
250
200
Indexcijfers zandhagedis apart voor duinlocaties en binnenland.
150
100
50 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
gebeurde vijftien jaar geleden begin tot half augustus. Nu zien we al jonkies rond 20 juli. Omdat ook het najaar langer warm blijft, krijgen de jonge dieren beduidend meer tijd reserves op te bouwen om de eerste winter door te komen. Dat zien we duidelijk terug in het veld in het voorjaar: de fractie jonge dieren is aanzienlijk groter dan voorheen. Heide- en duinpopulaties verschillende groeisnelheden In de trendgrafiek zijn de duin- en heidetrajecten apart weergegeven. In beide landschappen nemen zandhagedissen volgens
een strak ritme toe, maar met verschillende snelheden. De heidepopulaties kwamen later op gang en groeien minder snel. De oorzaak hiervan ligt hoogstwaarschijnlijk in verschillend beheer. Want, het is natuurlijk wel zo dat een grotere aanwas van dieren ook ruimte vraagt. Dat nu, lijkt in de duinen goed te lukken. Sinds begin jaren negentig wordt met man en macht gewerkt om natuurlijke processen zoals bestuiving méér kans te geven. De duinen worden open gemaakt, de elementen, wind vooral, worden toegelaten. Het duin stuift!. Dit is gunstig voor de zandhagedis voor wie
Portrait van een vrouw. Foto Anne van Wely
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
12
verruigde en vergraste habitats absoluut niet optimaal zijn. Ze liggen graag op kale zandplekjes, altijd wel vlakbij heidestruiken, helm en/of duindoorn, maar open zand is nodig, om op te liggen (het warmt snel op), om in te graven en om eieren in te leggen. Beheren van heide is ingewikkelder. Alleen al de stikstofdepositie –die in het binnenland groter is dan aan de kust- zorgt voor vergrassen en dichtgroeien van heidevegetaties. En na plaggen duurt het jaren en jaren voor er weer sprake is van een veld met volwassen, groot uitgegroeide heidestruiken, en eigenlijk zie je maar zelden op geplagd land volgroeide heide terugkomen. En begrazen lijkt voor reptielen niet echt gunstig uit te pakken. Goed heidebeheer vraagt veel tijd en is ook duur, helaas. Conn Barrett en Lizard Hill We zijn over het gedrag van zandhagedissen veel te weten gekomen door Conn Barrett die al vijftien jaar lang een clubje zandhagedissen fotografeert op een klein stukje duin bij Katwijk. Wekelijks fotografeert hij zandhagedissen op hetzelfde duintje, stuk voor stuk, en elke hagedis is individueel herkenbaar aan het stippen- en strepenpatroon op de rug. Het gaat om ongeveer 25 verschillende volwassen hagedissen per seizoen. Sommigen blijven jaren hangen, sommigen komen alleen maar even langs. De overleving van het ene op het andere jaar is ongeveer 70%.
September 2007 man zandhagedis is zijn groene kleur bijna kwijt. Foto Conn Barret
Conn merkt veel op, bijvoorbeeld: welk mannetje de baas is en als die aktief is krijgen de andere mannetjes geen kans om te paren. Hij ziet mannetjes vechten, meestal is het oudste en grootste mannetje de baas. Hij ziet welke vrouwtjes zwanger raken en wanneer ze eieren gaan leggen. Het vrouwtje is dan een paar weken afwezig want de eilegplek is elders, en ze komt dan erna weer terug, niet altijd. Er was een vrouwtje dat 6 jaar op een rij zwanger werd en in totaal negen jaar op het duintje aanwezig was. Enzovoorts. Jullie hebben regelmatig in nieuwsbrieven over zijn waarnemingen kunnen lezen. In het voorjaar van 2003 was er brand op Lizard Hill en waren de hagedissen verdwenen. Nu, na vijf jaar is er weer sprake van een groepje van een stuk of 12 vaste bewoners. Verwantschapsonderzoek Studenten van de UvA hebben hebben op diverse locaties in de duinen DNA-onderzoek aan zandhagedissen gedaan, om meer te weten over genetische verwantschap èn verschillen tussen populaties. Daar is onder andere uit naar voren gekomen dat de duinpopulaties vanaf Katwijk tot aan Den Helder nogal eenvormig zijn, weinig verschillend, wèl flink anders dan de zandhagedissen uit het Gooi, die veel meer genetische variatie hebben. Je zou de resultaten kunnen interpreteren alsof er ooit in één periode omstreeks de elfde eeuw een gelukte invasie/migratie is geweest vanuit het binnenland het duingebied in, vanwaar de hagedissen de hele duinstreek tussen Den Helder en Katwijk bevolkt hebben. Net ten noorden van Katwijk lag toendertijd een barrière, de Oude Rijn, mogelijk hebben de zandhagedissen ten Zuiden van Katwijk een andere geschiedenis. Toen is ook ontdekt, dat de hagedissen op het Forteiland zijn ingeteeld, tengevolge van genetische isolatie. Al 100 jaar, sinds de aanleg van het Noordzeekanaal leeft een kleine groep hagedissen (naar schatting + 60 dieren) geïsoleerd van soortgenoten. Dat is heel bijzonder. Wel zijn ze dus duidelijk ingeteeld, hetgeen (nog) niet tot waarneembare mankementen heeft geleid. Inteelt schijnt afwijkingen te veroorzaken die bij netgeboren dieren zichtbaar zijn. Maar op het Forteiland is dit (nog) niet te zien, de voortplanting gaat goed, elk jaar jonkies die er gezond uitzien. We houden de zandhagedissen van het Forteiland uiteraard goed in de gaten. Het Overleg Duinhagedis, een soort Task Force, werd opgericht in 1993, vanuit de Universiteit van Amsterdam. Herpetologen èn Duinbiologen zochten elkaar op om het wel en wee van de duinhagedis op een rij te zetten. Ongerustheid over de toekomst van deze
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
13
hagedis vormde de aanleiding. Na vijf jaar werd het overleg opgeheven met de publicatie van een rapport: De Duinhagedis voor de toekomst behouden. Een soort bijbel voor duinmonitoorders. Niemand van de Overleggroep had kunnen dromen dat nu, anno 2008, zandhagedissen in de duinen het zó goed zouden gaan doen.
Referenties: Barrett, 1999. the continuing story of Lizard Hill. British Herpetological society Bulletin, No. 70: 7-10. Boere, van Haaren & van Zweden, 2002. A genetic analysis of endangered Sand Lizard (Lacerta agilis) populations. Masterthesis, IBED, University of Amsterdam. Bree van, Plantaz & Zuiderwijk, 2006. Dynamics in the sand lizard population at Forteiland, IJmuiden, The Netherlands. Herpetologica Bonnensis II. Proceedings of the 13th Congress of the Societas Europaea Herpetologica. Bonn, Germany. Groenveld, 2004. Tien jaar zandhagedismonitoring, een succesverhaal. In: 10
Is de kust vrij?
jaar Reptielen monitoren. Nieuwsbrief nr. 29. RAVON-Werkgroep Monitoring. Overleg Duinhagedis, 1999. De duinhagedis voor de toekomst behouden. Over beheer, versnippering en monitoring. Verslagen en Technische Gegevens no. 79. ISP, Zoölogisch Museum, Universiteit van Amsterdam Zuiderwijk, 2002. Zandhagedis klimt uit put. Tussen Dijk en Duin, Jrg 2: Zuiderwijk, 2005: Reptiel met pieken en dalen, de zandhagedis in het natuurbeheer. Natura Jrg. 102 (5): 154-156. Zie ook: www.opgewarmdnederland.nl clip: zandhagedis verdubbelt
Forteiland 2007 Sinds enkele jaren hebben de zilvermantelmeeuwe n de duintjes bezet die voor de zandhagedis waren aangelegd. Foto Ingo Janssen
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
14
MUURHAGEDIS - DE SUCCESVOLLE ZUIDERLING Nog niet zo heel lang geleden leek het er op dat de muurhagedis het niet zou redden in ons land. De situatie in het enige nederlandse leefgebied, Maastricht, was dermate zorgwekkend dat uitsterven in de lijn der verwachting lag. Anno 2008 is de muurhagedis nog altijd ‘s lands zeldzaamste reptiel maar de Nederlandse populatie is explosief toegenomen de laatste decennia en het risico van uitsterven lijkt geweken voor deze meest noordelijke, natuurlijke, populatie van de Podarcis muralis. Deze toename kan voor een groot deel op het conto van de soortbeschermers worden geschreven. Zowel in het verleden als heden ten dage houden zij de vinger aan de pols en staan, indien nodig, op de barricades voor deze unieke maastrichtse bewoners. Daarbij werden de hagedissen gedurende deze periode van toename flink geholpen door de vele warme zomers die een onmiskenbaar gunstige invloed hebben op de muurhagedis. Zorgenkindje In de jaren 70 van de vorige eeuw lijkt het doek te vallen voor de muurhagedis. Er worden nog maar mondjesmaat hagedissen gezien en de weinige juvenieltjes worden alleen in het late najaar waargenomen. Na een wel heel grondige restauratie in de Hoge Fronten in 1980 bereikt de muurhagedis daar een dieptepunt: er worden slechts 34 individuen geteld. Daarna neemt de soort onder impulsen van de soortbeschermers gelukkig weer toe.
Deze muurhagedis kan zijn redders wel opeten. Foto’s Alex Kloor
Succes Zoals zichtbaar in de grafiek is de muurhagedis flink toegenomen gedurende de looptijd van het Meetnet Reptielen. Opvallend is het grote aantal juvenielen, zeker in vergelijking met eerder onderzoeken, dat de laatste jaren wordt gezien. Vooral gedurende de warme zomers van 1997, 1999, 2003 werden er heel veel juvenielen gezien,
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
bovendien werden deze al eind juni waargenomen Er zijn zelfs aanwijzingen dat sommige wijfjes twee legsels hebben voortgebracht tijdens de warme zomer van 2003. Een heel verschil met de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw toen de weinige juvenielen pas in oktober werden waargenomen. Analoog aan die andere eierleggende hagedis die het momenteel voor de wind gaat, de zandhagedis, lijkt ook de muurhagedis te profiteren van verbeterd beheer én warmere zomers. Grootstedelijke dynamiek Als stadsbewoner bij uitstek is ook de muurhagedis onderhavig aan de dynamiek die grote steden eigen is. Met name de Lage Fronten en aanliggend spoor en industrieterrein hebben hiermee te maken; in de Hoge Fronten, een natuurgebied, speelt deze dynamiek veel minder. De afgelopen jaren kregen de muurhagedissen onder andere te maken met een nieuwe parkeerplaats, een nieuwe woonwijk en de reactivering van het spoor richting Lanaken (België). Al deze ingrepen zijn uitstekend begeleid door de soortbeschermers. Momenteel is de reactivering van het spoor aan de gang. RAVON en de soortbeschermers begeleiden deze ingreep in nauwe samenwerking met ProRail. Zo worden op het ogenblik de reptielen (naast muurhagedis leven hier ook hazelworm en levendbarende hagedis) over
19
het gehele spoortraject weggevangen en in vervangend habitat teruggeplaatst. Gerommel Op meer plaatsen buiten Maastricht worden ook muurhagedissen gezien: een groep muurhagedissen leeft al tientallen jaren in de botanische tuin in Utrecht; recent blijken er nu ook muurhagedissen te leven op de Bemelerberg en bij Eijsden in ZuidLimburg, bij Echt in Midden-Limburg, in Groningen en vlakbij Enschede net over de duitse grens. In Utrecht en Echt gaat het om niet-inheemse ondersoorten van de muurhagedis maar op de Bemelerberg gaat het zeer waarschijnlijk om dieren die zijn weggevangen op de Lage Fronten. Het
behoeft geen betoog dat dit een kwalijke ontwikkeling is: de populatie in de Lage Fronten is vooralsnog kwetsbaar en mede door dit soort fratsen zal dat voorlopig zo blijven. De beschermers ter plekke hebben talloze anekdotes èn foto’s van daders. Enkele van deze schimmige lieden zijn al tegen de lamp gelopen maar helaas is het ze toch gelukt om enkele muurhagedissen te bemachtigen om de herpetofauna elders te verpesten. We proberen deze onnatuurlijke, want uitgezette ‘populaties’ buiten het moniotoring onderzoek te houden, dus niet mee te nemen in berekeningen en analyses, zolang dat mogelijk is..... Referenties: Tilmans, Moors & Crombaghs, 2003. Nieuwe kansen voor de muurhagedis. Natuurhistorisch Maandblad 92(1): 1-9. Moors & Frissen, 2004. Tellingen van de muurhagedis in de Hoge Fronten te Maastricht. Natuurhistorisch Maandblad 93 (5): 178-180. Spikmans & Bosman, 2007. Naar duurzame populaties reptielen op het te rectiveren spoortraject Maastricht-Lanaken.
MUURHAGEDIS (N=21) Trend: sterke toename (p<0.01)
trendcijfers muurhagedis
450
400
350
300
250
200
150
100
50 1995
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
20
VEERTIEN JAAR LEVENDBARENDE HAGEDISSEN 1994-2007 Toen we begonnen in 1994 volgden we levendbarende hagedissen nog maar op 22 trajecten, gelegen op de Veluwe, In Friesland en Twente. In 1995 ging het voor de levendbarende pas echt van start, met 77 trajecten, toen ook in Drenthe, Utrecht, Limburg en Noord-Brabant, en zelfs in Zeeland. In 2007 is het landelijke levendbarende hagedissen-meetnet gegroeid naar 252 trajecten waarvan 183 (73%) trajecten ook daadwerkelijk werden onderzocht (de rest wordt bijgeschat). Ook voor de levendbarende hagedis hebben we een landlijk netwerk van meetlocaties dat zeer goed de aanwezigheid van de soort in Nederland representeert.
Op 252 locaties wordt de levendbarende hagedis gevolgd. De groene sterren geven hot spots aan. Dat zijn locaties waar tijdens één telronde meer dan 65 hagedissen gezien zijn.
Hoe gaat het met de levendbarende hagedis? Tsja, helaas geen jubelverhaal voor de levendbarende hagedis, maar er zijn regio waar de soort niet afneemt: in het noorden van het land is de trend min of meer stabiel (Friesland en Drenthe) en op Terschelling neemt de populatie zelfs toe. In Midden-Nederland: Utrecht en Veluwe gaat het echt slecht, maar ook in Zuid-Nederland (Brabant en Limburg) zijn de aantallen bijna gehalveerd. De records bereikten een dieptepunt in 2002 en 2003, sindsdien is de situatie niet meer verslechterd, hier en daar iets verbeterd. Verdroging in Nederland grote boosdoener We hebben al diverse keren geprobeerd de vinger op de zere plek te krijgen. Begrazing, Versnippering, Verbossing, veel voorkomende fenomenen en allemaal niet prettig voor levendbarende hagedissen. Het broeikaseffect dan? Niet duidelijk of dit enige rol speelt, positief dan wel negatief. Vorig jaar rondden we een gezamelijke studie (met het Centraal Bureau voor de Statistiek) af, een analyse over de invloed van veranderingen in het landschap
Levendbarende hagedis in favoriete omgeving: natte hei, Achterhoek 2007. Foto Edo Goverse Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
7
LEVENDBARENDE HAGEDIS (N=252) Trend: matige afname (p<0.01) 120
100
80
60
Indexcijfers levendbarende hagedis.
40
20 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
op levendbarende hagedissen en adders (Van Strien et al. 2007). Voor de levendbarende hagedis kwam aan het licht dat verdroging de grote boosdoener lijkt te zijn. Uit onderzoek is bekend dat deze hagedis de hoogste verdampingswaarde heeft van alle inheemse reptielen (door hoge oppervlakte/inhoud verhouding) en dus gevoelig is voor verdroging. De soort kan zich wel handhaven in drogere gebieden maar betaalt daar een prijs voor: dieren zijn er minder actief, juvenielen groeien langzamer, worden later geslachtsrijp en de reproductie is lager (Lorenzon et al., 1999). Als we kijken naar de vochtsituatie van de locaties waar levendbarende hagedissen worden gemonitoord, dan is in Noord-Nederland 34% daarvan droog, In Zuid-Nederland is 52% droog en in Midden-Nederland is zelfs 73% droog. Deze droogte %-ages gaan analoog met de mate van achteruitgang in die delen van Nederland. De analyses werden gedaan met datasets tot en met 2004. We zijn nu drie jaar verder en de negatieve impact van verdroging op levendbarende hagedissen wordt steeds duidelijker. Om een paar voorbeelden te noemen: De Limitische Heide Deze Heide ligt op de Utrechtse Heuvelrug, in Midden-Nederland dus. Het is een droge Heide, met prachtig groot uitgegroeide struikheide. Op de heide komen levendbarende – en zandhagedissen voor, aan de bosrand en in de villatuinen worden ringslangen gezien en onlangs is de eerste hazelworm genoteerd. Hier worden de
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
hagedissen systematisch geteld sinds 1997 . In het onderstaande tabelletje is weergegeven hoeveel zand- en levendbarende hagedissen gezien werden per telronde voor de jaren 1997 tot en met 2007. jaar Zandhagedis Levendbarende Monitoorder 1997 19 35 Jeroen Brandjes 1998 16 10 Jeroen Brandjes 1999 12 13 Jeroen Brandjes 2000 13 16 Jeroen Brandjes 2001 15 17 Annie Zuiderwijk 2002 15 14 Jeroen Brandjes 2003 12 8 Jeroen Brandjes 2004 10 7 Wouter Nugteren 2005 8 3 Wouter Nugteren 2006 13 4 Wouter Nugteren 2007 14 2 Wouter Nugteren
De achteruitgang van de levendbarende hagedis is dramatisch op deze hei, de zandhagedis blijft min of meer op peil. We hadden kortgeleden een gesprek met een bewoner die dagelijks over de hei loopt. Hij vertelde dat het er vroeger natter was, je niet je voeten droog hield op de lagere delen, en dat er toen ook dopheide groeide, een vochtindicator. Dat is nu niet meer het geval. De hei is kurkdroog. De Bikkels In Noord-Brabant ligt in de buurt van Helmond een heide, De Bikkels genaamd, waar Henk Strijbosch de hagedissen monitoort, ook weer zand- èn levendbarende hagedis. Daar speelt zich precies hetzelfde af: de dichtheid van zandhagedissen blijft min of meer hetzelfde, tamelijk grote aantallen, ongeveer twintig dieren per ronde. Maar de levendbarende hagedis is de afgelopen 10 jaar
8
dramatisch afgenomen. Ook hier, en volgens Henk speelt verdroging een rol. Tenslotte Terschelling, een verhaal apart. We zagen al bij de zandhagedis dat deze overal in de duinen sterk toeneemt, behalve op Terschelling. Welnu: de levendbarende hagedis wint nergens terrein in Nederland behalve op Terschelling! Wat is er op
de vlaktes en ook de Bosplaat is zeer sterk verruigd. De zandvlakte is sinds de aanleg van de stuifdijk (jaren dertig) langzaam veranderd in een vlakte met veel slib en dichtgegroeid met struiken. Geschikt terrein voor de zandhagedis is beperkt geraakt tot de helmduinen in de zeereep. De levendbarende hagedis floreert in de valleien en op de vlaktes die, en dat lijkt dan het verschil te maken: “die zijn nat gebleven” Tijdens dit voorjaar onderzoeken studenten van de Universiteit van Amsterdam beide hagedissen op Terschelling, en ook op de Limitische Heide. U hoort er vast meer van.
Deze paddestoel, die Carola Stam fotografeerde op Terschelling bleek een bewoner te hebben.
Terschelling aan de hand, wat is er anders dan overal elders? Vroeger was de zandhagedis alom tegenwoordig op het eiland, alleen in de zeer vochtige duinvalleien en weitjes heerste de levendbarende. Maar bijvoorbeeld op de Boschplaat, vroeger een grote zandvlakte, waren voornamelijk zandhagedissen aanwezig. Tegenwoordig is dit niet meer zo,
Referenties: Lorenzon, Clobert, Oppliger & John-Adler, 1999. Effect of water constraint on growth rate, activity and body temerature of yearling common lizard (Lacerta vivipara) Oecologia 118: 423-430. Strien van, Zuiderwijk, Daemen, Janssen & Straver, 2007. Adder en Levendbarende hagedis hebben last van versnippering en verdroging. De Levende Natuur, 108ste Jrg. (2):44-49.
Altijd ingewikkeld, die kleine hagedisjes. Wie is nu de levendbarende hagedis en wie de zandhagedis?
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
9
Wisseling van de wacht coördinator PWN duinen Na vijf jaar coördinator reptielen voor de duinen van waterleidingbedrijf PWN te zijn geweest, is het nu tijd voor andere werkzaamheden. Als boswachter bij PWN wissel je elke drie tot vijf jaar van werkzaamheden. Ik draag de coordinatie van monitoring dus over aan een collega en zal me in de nabije toekomst naast bosbeheer ook bezig gaan houden met exotenbeheer in de duingraslanden. Ik heb de afgelopen jaren ook een reptielenroute in de duinen gelopen. Ik heb vooral geleerd dat timing heel belangrijk is bij het waarnemen van zandhagedissen. Vooral als na een paar dagen regen de zon doorbreekt, zijn ze overal te zien. Als boswachter heb je natuurlijk het geluk dat je op dit soort momenten vaak al in de buurt van je telroute aanwezig bent. Verder heb ik geleerd dat hagedissen heel goed te benaderen en te fotograferen zijn. Als je het maar heel rustig doet. En als je ze toch verstoort, komen ze vaak na vijf minuten al weer tevoorschijn. Ook de reactie van het publiek vind ik altijd leuk. Er zijn maar weinig mensen die weten dat er zoveel hagedissen in de duinen leven. Met een beetje geluk zijn ze tijdens een excursie te zien. Er gaat dan een wereld open voor veel mensen. Tenslotte wil ik Annie en Edo bedanken voor de prettige en persoonlijke manier van samenwerken. Dat mag ook wel eens gezegd worden. Ik ga het stokje overdragen aan mijn collega Paul van der Linden. Hij zal zich onderstaand kort voorstellen.
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
Mijn naam is Paul van der Linden (26) en ik ben per 1 mei boswachter bij PWN. Hier ga ik me bezighouden met onder andere het coördineren van monitoringsactiviteiten. Dit houdt in dat ik de nieuwe contactpersoon word voor de monitoring van reptielen, de roofvogelwerkgroep en andere werkgroepen. Ik ben geboren en getogen in Hilversum en heb daar zelf veel vrijwilligerswerk gedaan voor onder andere de roofvogel- en de vogelwerkgroep. Ik heb altijd erg veel interesse gehad in reptielen. In het Gooi heb ik al enige ervaring opgedaan met het inventariseren van reptielen in natuurgebieden. Mijn eerste ervaring met de zandhagedis was op de zeereep tussen Egmond aan Zee en Bergen aan Zee. Ik was daar met een groep vrijwilligers zwerfvuil aan het opruimen. Tot mijn verbazing kwamen we onder meerdere emmers en plastic zakken zandhagedissen tegen. Het viel op dat dit voornamelijk vrouwtjes bleken te zijn. We besloten ze te tellen en aan het einde van de dag hadden we zo’n 50 zandhagedissen geteld. Zoveel hagedissen had ik in Nederland nog nooit op één dag geteld. Voor vragen kunnen jullie altijd contact opnemen. En anders misschien tot ziens in het veld. Paul van der Linden Van Oldebarneveldweg 40 1901 KC Castricum 06-51419637
Wellicht tot ziens in de duinen! Groeten van Menno van den Bos
ER UIT
Even voorstellen.
ER IN
16
GLADDE SLANG LAAT ZICH TOCH WEL MONITOREN Daar hebben we lang aan getwijfeld. Gladde slangen monitoren, dat was niet te doen, de soort kwam nog maar zo zelden in Nederland voor en liet zich moeilijk betrappen. In 1994 hadden we slechts vier trajecten met kansen om de soort te zien. Dat werd beter in 1995, met trajecten in 16 potentiele terreinen. Het resultaat was toen op drie trajecten positief: Fochteloërveen (2x) en Meinweg. Hoe anders was het in 2007, met 65 potentiele gladde slangtrajecten, waarvan er 50 (77%) werden onderzocht. Op 29 van de 50 locaties werd de soort ook inderdaad waargenomen. Op het kaartje is te zien waar we inmiddels locaties met gladde slangen monitoren: zestien in de noordelijke regio, véél op de Veluwe, enkele recent ontdekte in de Achterhoek, een aantal in de Brabantse Kempen en De Peel en op diverse heides in Limburg. Mooi is, dat in alle drie regio, Noord, Midden en Zuid goede populaties aanwezig zijn, getuige de hot spots: trajecten waar tijdens één telronde 12 of meer gladde slangen gezien konden worden. Interessant is ook dat er trajecten zijn waar pas na tien of meer jaren monitoren èn goed zoeken de eerste gladde slang werd aangetroffen. Dat gebeurde op de Duurswouderheide (Fr), de Hooge Stoep (Dr), op twee Hoge Veluwe-trajecten, langs het spoor ten zuiden van Nijmegen, en op de Mokerheide (Li).
Het meetnet van de gladde slang. De soort komt vooral voor op de Veluwe, in de Peel, in Drenthe/Friesland en langs de grenzen met België en Duitsland. In groen de toptrajecten waar 12 of meer slangen zijn gezien tijdens één ronde
Trend licht positief Al met al leiden de gegevens naar een landelijke trend van toename, maar de jaarlijkse schommelingen zijn te groot om dit als betrouwbaar te mogen aanmerken. Trefkans De gladde slang laat zich moeilijker vinden dan alle andere reptielsoorten in ons land. Kijk maar naar de figuur op bladzijde 3: op 58% van de gladde slangtrajecten is de soort in 2007 ook echt gezien. Voor de andere twee inheemse slangen was dat beduidend hoger: adder 84%, ringslang 85%. Toch is de trefkans van gladde slangen een stuk hoger dan in de Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
beginjaren. Hoe dat komt? Zijn de aantallen toegenomen? De licht stijgende trend suggereert dat dit zo is, maar er is meer: Wij denken dat de toegenomen trefkans vooral komt door een veel grotere kennis van de habitats, en vooral door kennis over de jaaren dagritmes van de slangen, waardoor op méér locaties gerichter wordt gezocht. Jaarritme en geboortes We danken de toegenomen veldkennis van gladde slangen in Nederland vooral aan het monitoringwerk van Peter Keijsers in de Peel en de onderzoeken van Herman Feenstra in het Fochteloërveen. In Nieuwsbrief Nr.19 (Winter 2000-2001) is uitgebreid hierover geschreven. Peter Keijsers’ waarnemingen maakten duidelijk dat gladde slangen aktief zijn van +half mei t/m september, met een hoge piek in augustus als vrouwtjes de jongen baren. Hoogzwangere vrouwtjes en later de jongen zijn dan gemakkelijk, en op specifieke plekken te vinden. Peter noteerde elk jaar de datums waarop de zwangere vrouwtjes hun jongen wierpen (Nieuwsbrief nrs 34 en 37). Dat gebeurde eigenlijk steeds vroeger. September-oktober is laat, augustus is vroeg. In 2005 en 2006 waren er eind juli al geboortes in de Peel. In 2007 kropen de eerste jonge slangetjes rond in De Kempen op 8 augustus (Zuiderwijk, 2007). Uit literatuur is bekend dat o.a. de temperatuur èn de hoeveelheid zonneschijn tijdens de zwangerschap de draagtijd bepaalt, dat kan zo’n 3-4 maanden (max. 5 mnd) duren vanaf de paring. Herman Feenstra heeft uitgelegd onder meer hoe belangrijk de temperatuur is voor de netgeboren slangen. Als het koud is clusteren de jonkies (gemiddeld 6 stuks) samen en zijn dan een gemakkelijke prooi, eten niet, groeien niet. Als het warm is blijven de jongen maar kort bij elkaar, gaan zwermen en groeien als kool (Feenstra, 1998).
10
Gladde slang (N=65) Trend: matige toename (onzeker) 300
250
200
150
Indexcijfers gladde slang
100
50 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Conclusie Grotere veldkennis van gladde slangen heeft opgeleverd dat deze soort in Nederland minder zeldzaam is dan we dachten, en dat het mogelijk is de soort te monitoren, zei het dat een lange tijdreeks nodig is voor een significante trend. De verzamelde gegevens van juveniele dieren en geboortedata tonen aan dat jonkies vroeger geboren worden, hetgeen de levenskans vergroot. Ook de gladde slang profiteert van de warmere zomers.
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Referenties Feenstra, 1998. Reptielen en amfibieën in het fochteloërveen in 1998. Rapport in eigen beheer. Feenstra, 2000. Veel gladde slangen in het Fochteloërveen. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 19: 3-6. Keijsers, 2000. Veel gladde slangen in de Deurnsche Peel. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 19: 3-6. Keijsers, 2006. Over de gladde slang in de Peel in 2006. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 37. Keijsers & Lenders, 2005. Het voortplantingsgedrag van de gladde slang. Natuurhistorisch Maandblad 94: 263-268. Luiselli, Capula & Shine, 1996. Reproductive output, costs of reproduction, and ecology of the Smooth snake, Coronella austriaca, in the eastern Italian Alps. Oecologia 1006: 61-67. Völkl & Käsewieter, 2003. Die Schlingnatter. Ein heimlicher Jäger. Beiheft der Zeitschrift für Feldherpetologie 6. Laurenti-Verlag, Bielefeld. Zuiderwijk, 2007. De Kempen. Land van de Gladde Slang. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 39.
Pasgeboren gladde slangetjes zoeken hun weg. De Kempen augustus 2007 Foto Ingo Janssen Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
11
RINGSLANG - EEN SLANG MET AANPASSINGEN Sinds de start van het Meetnet Reptielen in 1994 laat de trend van de ringslang landelijk geen grote toe- of afname zien. De ringslang wordt op 127 trajecten geteld, een zeer representatief meetnet derhalve. De opportunistische ringslang komt in tal van landschapstypen voor; alleen al in Nederland bewoont de ringslang hoog- en laagveen, heide- en bosgebieden, moeras, uiterwaarden, landgoederen, stortplaatsen, voormalige zwembaden, rivier- en dijkmilieus etc. Meer dan andere slangen kan deze soort ook buiten de natuurgebieden leven, nabij steden als Amsterdam, Utrecht, Gouda en Arnhem liggen zelfs zeer individurijke trajecten van de ringslang.
Makkelijke slang II Meer dan andere reptielen kan de ringslang snel en effectief worden geholpen door soortgerichte maatregelen. De aanleg van broeihopen is het bekendste voorbeeld van zo’n maatregel, daarnaast worden er ook winterverblijven aangelegd en worden verbindingszones geschikter gemaakt. Vaak reageert de ringslang heel snel op dit soort maatregelen. Zo zorgen enkele broeihopen in Amstelveen al jarenlang voor een gegarandeerde succesvolle voortplanting voor deze geisoleerde populatie die mede hierdoor weer groeit. In Friesland wierp een provinciaal beschermingsplan snel vruchten af. Ook elders wordt volop gewerkt aan de ringslang: zo zijn er ringslanggroepen/ enthousiastelingen actief in o.a. Houten, Flevoland, Waterland en Zuid-Limburg.
De ringslang wordt op 127 trajecten geteld. Deze soort komt eigenlijk alleen boven de grote rivieren voor. Individurijke trajecten zijn te vinden bij Amsterdam, Gouda en in de Noordoostpolder, waar 20 of meer slangen tijdens één telronde zijn gezien
Makkelijke slang I De ringslang laat zich meestal makkelijk zien, is niet giftig dus goed te vangen, is vanwege de gele ring zeer herkenbaar, vlucht met veel lawaai, en zoekt regelmatig de nabijheid van mensen op – kortom een makkelijke slang om waar te nemen en te monitoren. Veel trajecten bevatten een dijklichaam (±40%), denk hierbij naast waterkerende dijken ook aan spoordijken en waterhuishoudkundige dijken in hoogveengebieden. Op deze dijken zijn ringslangen het hele jaar door te vinden want behalve als overwinteringsplek doen ze ook dienst als plek om te paren, te vervellen, te zonnen.
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
Regionale verschillen Landelijk gezien neemt de ringslang matig toe. Regionaal zijn er echter verschillen waarneembaar. Flevoland en Friesland springen eruit; in deze provincies vertoont de ringslang een sterke toename. Flevoland wordt nog volop gekoloniseerd door de ringslang, de populaties daar zullen voorlopig nog wel blijven groeien tot de draagkracht van de, soms uitgestrekte, leefgebieden is bereikt. In Friesland werpt het uitstekende provinciaal beschermingsplan vruchten af. Helaas zijn er ook regio’s waar de ringslang het niet goed doet, dat is vooral het geval in Zuid-Holland en op de trajecten langs spoorwegen, reden voor deze achteruitgang zijn vooralsnog niet duidelijk. De rijkste ringslangtrajecten bevinden zich rondom het IJmeer (Diemerzeedijk, PENeiland, Spoor Diemen), in de Noordoostpolder (Kuinderbos) en bij Gouda (Noorderhout). Waar de andere eierleggende reptielen (zanden muurhagedis) de afgelopen jaren onmiskenbaar terrein hebben gewonnen laat de ringslang geen spectaculaire toename zien. Beide hagedissoorten gebruiken zonnewarmte voor de incubatie van hun eieren, dat heeft hen de afgelopen jaren geen windeieren
12
RINGSLANG (N=127) Trend: matige toename (p<0.05) 140
Indexcijfers ringslang
120
100
80
60
40 1994
1995
1996
1997
1998
1999
gelegd. De ringslang echter gebruikt vooral warmte die vrijkomt door compostering en daar heeft het klimaat natuurlijk veel minder invloed op. Des te verheugender dat de ringslang de laatste jaren een lichte toename vertoont. Blijkbaar nemen de leefgebieden van de ringslang in kwaliteit én kwantiteit toe want de mobiele ringslang duikt regelmatig op op nieuwe plaatsen.
Links gefotografeerd op 4 mei 2007 Rechts gefotografeerd op 24 april 2008 Hiep Hiep Hoeraeen terugvangst! Foto’s Edo Goverse
Wisselend waarneembaar De trefkans van de ringslang varieert nogal per habtitat. Zo is het in de laagveengebieden als in de Kop van Overijssel al een hele prestatie om één ringslang te zien tijdens een telronde terwijl er op de toptrajecten zo’n 20 tijdens een telronde kunnen worden gezien. Trajecten met een dijk zijn duidelijk in het voordeel omdat hier het hele jaar door slangen kunnen worden waargenomen. Uit onderzoek op de Diemerzeedijk kwam naar voren dat subadulte ringslangen op andere tijdstippen en andere plekken te vinden zijn dan volgroeide ringslangen. Op de Veluwe zijn er trajecten waar de ringslang onregelmatig gezien wordt, het gaat hier waarschijnlijk om trekkende dieren die ‘per ongeluk’ op een traject worden waargenomen; zo presteerde collega Edo het om tijdens een zoektocht naar gladde slangen op een gortdroog heideterrein bij Ede geen gladdemaar ringslangen te vinden. Hoogstwaarschijnlijk ging het hier om wijfjes op de terugweg van de eiafzetplek. Lekker dichtbij Waar wij voor andere soorten vaak een behoorlijke afstand moeten rijden komt de ringslang lekker dichtbij, tot in Amsterdam zelf, voor. De voorkomens rondom het IJmeer
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
maken deel uit van het Meetnet en worden al vanaf 1990 door ons onderzocht. Zo kwamen we er achter dat vrouwtjes vele kilometers trekken om hun eieren af te zetten; dat vóór de aanleg van IJburg het IJmeer daadwerkelijk werd overgezwommen; dat er uitwisseling is tussen de verschillende groepen ringslangen; dat er ook op Pampus wel eens een ringslang verzeild raakt; dat extreem giftige milieus zoals de voormalige stortplaatsen op Diemerzeedijk en de Volgermeerpolder succesvol als ringslanghabitat worden ingericht; dat de groeisnelheid van individuele slangen geweldig kan varieren en natuurlijk dat ringslangen ontzettend kunnen stinken. Referenties Melchers, Koningen & Daalder, 1999. Ringslangen van de grote en Kleine poel bij Amstelveen. Natura 96(2): 44-48. Zuiderwijk, de Wijer & Janssen, 1999. Ringslangen en IJburg: teloorgang van een metapopulatie. De Levende Natuur 100(6): 214-219. Van den Bogert, 2002. Geef de Ringslang in Fryslân een kans. Provinsje Fryslân, Leeuwarden. Janssen, 2000. Ringslangen waarnemen kan moeilijk en makkelijk zijn, de dijk maakt het verschil. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 18: 3-5. Janssen, 2003. Ringslangen in stad en land. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 29: 37-39. De Wijer, 2001. Trefkans van adulte en subadulte ringslangen. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 20: 9-10
13
ADDER, UPS EN DOWNS, UITEINDELIJK POSITIEF De adder heeft een sterke bezetting op de heides in Noord Nederland: Drenthe en Zuidoost Friesland. Van de 123 monitoring locaties liggen er 91 in deze regio. De overige 31 locaties zijn vooral op de Veluwe gelegen, waar een tweede kerngebied met adders voorkomt. Daarnaast liggen een handvol geïsoleerde populaties aan de oostgrens waarvan Bargerveen en Haaksbergerveen veel adders telt. Op de Meinweg in MiddenLimburg gaat de adder achteruit. De adder zit goed, representatief in het meetnet. Adders houden net als levendbarende hagedissen van vochtige habitats. Overal in het noorden waar adders zitten komen ook levendbarende hagedissen voor. Die twee gaan goed samen, hoewel de hagedis in het voedselpakket van de adder zit! Maar muizen vormen een belangrijker voedselbron. excentrisch gelegen kleine heides verdwijnt de adder, en toch een positieve trend omdat de soort in grote gebieden toeneemt. De totale Nederlandse populatie wordt groter, het areaal kleiner. De dichtheid van adders ligt waarschijnlijk rond de 3 à 4 volwassen dieren per ha (Völkl & Thiesmeier, 2002). In een gebied van 250 ha zouden dan 750 tot 1000 slagen aanwezig kunnen zijn. Volgens theoretische modellen die aangeven dat een minimale levensvatbare populatie 500-1000 volwassen exemplaren moet tellen, zou een leefgebied voor adders dan inderdaad minstens 250 ha groot moeten zijn. Mogelijk heeft de kwetsbaarheid in kleine gebieden met voedselaanbod te maken. Wim Andela vertelde: “ dat de adders op de Duurswouderheide in een slecht muizenjaar verkasten naar andere plekken in het terrein (Nieuwsbrief 13) en hij vermoedde dat het met beschikbaarheid van voedsel had te maken”. Ook Janco Mulder zag in Boswachterij Appelscha verhuizingen van adders plaatsvinden: “Het lijkt erop dat adders zich doelgericht verplaatsen naar de voor hun beste terreingedeelten”.
123 lokaties met adders worden gevolgd. De hot-spots, 30 of meer slangen tijdens een telronde, liggen vooral in de noordelijke kern.
Na de start in 1994 werden adders drie jaar achtereen minder gezien, met een dip in 1997. Daarna volgden drie goede jaren, gevolgd door weer drie slechte, met opnieuw een dip in 2003. Vervolgens ging het gelukkig weer bergopwaarts en, hoewel met pieken en dalen is de landelijke trend nu voor het tweede jaar op rij positief: een matige toename. De adder is een soort van vochtige heides. Op de Veluwe komt de soort ook wel op drogere heides voor, in pijpenstro velden en struik/dopheide vegetaties. Versnippering Adders hebben last van versnippering. We hebben kunnen vaststellen dat adders in kleine leefgebieden, dwz kleiner dan 250 ha in aantal achteruit gaan, terwijl ze in grotere leefgebieden toenemen, met name in grote vochtige heides (Van Strien et al 2007). We zien dus afname van leefgebied, met name uit Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
Adders waarnemen is niet moeilijk en ze zijn heel mooi om te zien. Vooral in het voorjaar, na de eerste vervelling zijn ze prachtig, helder, soms met een blauwig zweem, ook wel oranjeachtig. Helemaal zwarte adders komen ook met enige regelmaat voor. Vroeg in het voorjaar, op een mooie dag in februari kun je al zonnende adders aantreffen vlakbij het overwinteringsverblijf, waarin ze zich dan weer terugtrekken. De trefkans om adders te zien is het hoogst in maart en vervolgens in april. Je kunt ze dan ook zien paren! Heel fascinerend en ook gemakkelijk waar te nemen! Na april verdwijnen de mannetjes veelal uit beeld. Zwangere vrouwtjes laten zich de hele zomer door goed waarnemen; ze zijn honkvast, en zonnen veel. Adders zijn giftig hoe gevaarlijk is dat voor de monitoorder?
14
ADDER (N=123) Trend: matige toename (p<0.01) 160
Indexcijfers adder 140
120
100
80
60
40 1994
Adders in het Fochtelooërveen vlak na de overwintering Foto Herman Feenstra
1995
1996
1997
1998
1999
2000
In het geheel niet gevaarlijk, tenzij... Tenzij, ja als je de slang gaat vastpakken, of je komt te dichtbij met het fototoestel kun je inderdaad een beet oplopen. Wim Andela weet hier alles van, hij werd ernstig onwel, had gelukkig hulp, en is met vergiftigingsverschijnselen een paar dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest. Hij heeft er bovendien een bloedstollende reportage over geschreven (Andela, 2000)! Onlangs vertelde Ton Lenders in een interview dat hij tijdens 32-jaar adderonderzoeken in De Meinweg in totaal vijf keer is gebeten, op één keer na met geringe gevolgen. En: “Als je gebeten wordt , is het altijd je eigen schuld!” Zo is het. De toekomst van de adder staat of valt met het intact blijven de grote natuurgebieden en het handhaven van de vochtgradiënten. Verder laat de adder zich moeilijk beschermen.
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Referenties Andela, 2000. Verslag van een adderbeet, RAVON Meetnet Reptielen, Nieuwsbrief 18:13-14 Lenders, 2003. Overwinteringsplekken en voorjaarszonplekken van de adder in NP De Meinweg. Het belang van vegetatie en vochtigheid in relatie tot overwintering en zongedrag. NHM 92: 181-189. Strien van, Zuiderwijk, Daemen, Janssen & Straver, 2007. Adder en Levendbarende hagedis hebben last van versnippering en verdroging. De Levende Natuur, 108ste Jrg. (2):44-49. Zie ook: Nieuwsbrieven nrs. 13 en 14. Völkl & Thiesmeier, 2002. Die Kreuzotter: ein Leben in festen Bahnen? Laurenti-Verlag.
15
Nieuwsbrief Verspreidingsonderzoek Reptielen en Amfibieën 2008 Beste reptielenscoorders, Voor de reptielen is het seizoen begonnen en is de “jacht” geopend. In het verleden organiseerde RAVON de zogenaamde Inhaalslag. Velen van jullie hebben daar aan deelgenomen waarvoor onze grote dank. Inmiddels is de Inhaalslag overgegaan in het verspreidingsonderzoek. Binnen dit onderzoek gaan we gericht op zoek naar reptielen en amfibieën. We kijken nu niet meer alleen naar de historische waarnemingen, maar geven ook op de kaart aan waar slechts sporadisch waarnemingen van binnenkomen. De kleur van de aangegeven kilometerhokken geeft de prioriteit aan. De lichtblauwe kilometerhokken zijn belangrijk om te onderzoeken. De kilometerhokken met een middelblauwe kleur zijn zoniet nog belangrijker. De donkerblauwe kilometerhokken hebben topprioriteit. Dit kan zijn omdat er ingrepen in het landschap staan gepland of omdat er zelden waarnemingen van binnenkomen. De opmaak van de internetpagina is op het eerste gezicht niet veel veranderd met vorig jaar (Figuur 1). Toch zijn er wel wat verschillen die het gebruiksgemak verhogen. Zo krijg je nu in de rechterbovenhoek een foto te zien van de soort waar de kaart betrekking op heeft. Aan de linkerzijde is een kleine
overzichtskaart te zien. Hierop kun je in een oogopslag zien waar nog gebieden liggen die we graag onderzocht zien worden. In het midden van de pagina is de welbekende grote overzichtskaart van de regio te zien. Aan de rechterzijde is de legenda te zien met daaronder een grafiek. De grafiek geeft aan hoeveel bezoeken er zijn gebracht en hoe vaak de soort is aangetroffen. Wat wel een groot verschil is met vorig jaar is de online invoer. Verschillende keren is dit aangegeven als tip voor verdere verbetering van het verspreidingsonderzoek. Door op de grote regiokaart op een blauwgekleurd kilometerhok te klikken, krijg je aan de linkerzijde (net als vorig jaar) een overzichtskaartje te zien (Figuur 2). Aan de rechterzijde kun je via de knop “wanneer gezocht” aangeven op welke dag je een veldbezoek hebt gebracht en of je de soort hebt gevonden. Het formulier dat u dan te zien krijgt is ook geschikt gemaakt om uit te printen. Als u daar behoefte aan heeft, dan kunt u dit als geheugensteuntje in het veld gebruiken. De waarnemingen aan de doelsoort en aan alle andere soorten kun je vervolgens invoeren door op de knop “Telmee” te klikken. Op die
Figuur 1: Een overzichtspagina van het verspreidingsonderzoek. Via deze pagina kunt u zien welke kilometerhokken nog onderzocht mogen worden in uw eigen regio.
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
17
Figuur 2: De online invoer voor het verspreidingsonderzoek. Door op het hokje van uw keuze te klikken, kunt u uw bevindingen aan RAVON doorgeven. manier zijn alle waarnemingen snel inzetbaar voor de bescherming van soorten! Dit jaar krijg je dus bij deelname niets meer per post thuis gestuurd maar werkt alles zoveel mogelijk via het internet. Mocht je niet de beschikking hebben over een internetverbinding, bel dan even naar 024 3653270. Via dit nummer wordt je verder geholpen. De website is in principe geschikt gemaakt voor alle webbrowsers. Mochten er
onverhoopt problemen optreden, bel dan even met bovenstaand nummer. Het laatste nieuwtje met betrekking tot het verspreidingsonderzoek is dat RAVON een supervrijwilligster heeft kunnen aantrekken die zeeën van tijd en bergen kennis heeft. Zij zal zich ongetwijfeld inzetten om de gehele regio rondom Amsterdam tot op de meter nauwkeurig in kaart te brengen. RAVON verwacht dan ook binnenkort een aanzwellende datastroom vanuit Amsterdam naar Telmee.nl. Annie, heel veel plezier gewenst met je pensioen. Hopelijk kun je nu eindelijk die dingen gaan doen waarvoor je nooit de tijd hebt gehad! Je collegae uit Nijmegen.
In L(R)imburg is voor de ringslang een gigantische broeihoop opgezet die heeel goed bewaakt wordt. Lei Paulssen is maker van foto en broeihoop
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
18
DE BLIK VAN DIK de paringstijd is aangebroken, ACTIE!
Meetnet Reptielen - Nieuwsbrief 41
24