NIEUWSBRIEF NR. 11 – JANUARI 2007 BULLETIN N° 11 – JANVIER 2007
Editoriaal {Guy Dupont}
1
EDITORIAAL
Les arts à l’academia ? {Laurence Wuidar}
4
Face-lift Academia afgerond (of toch bijna) {Walter Geerts}
5
Niemand kan beweren dat het de Academia Belgica tegenwoordig aan dynamiek ontbreekt. De renovatie van het gebouw en de heraanleg van de tuin zijn zo goed als afgerond. De kamers en de keuken van de residenten, de bibliotheek en de magazijnen, de grote conferentiezaal, de gloednieuwe seminariezaal, de foresteria (waar groepen studenten voor korte tijd kunnen verblijven), de appartementen van de directeur, de studio van de bibliothecaris en het appartement van de conciërge (waar Rocco en Pina Pescuma sinds lang wonen) hebben de voorbije twee jaar een gedaanteverandering ondergaan. De nieuwe infrastructuur beantwoordt nu beter aan de hedendaagse normen inzake comfort, technologie, efficiënt ruimtegebruik en functionaliteit. Directeur Walter Geerts kan dus een tevreden man zijn. In deze nieuwsbrief maakt hij een stand van zaken op en legt hij uit welke (technische) ingrepen nog moeten uitgevoerd worden om de werken als volledig voltooid te beschouwen.
Un roman belge au rythme de l’Italie: Sumo sur brin d’herbe d’Alexandre Millon {Valérie Nahon} Sumo sur brin d’herbe (fragment) {Alexandre Millon} Les “religions orientales” dans le monde grec et romain, cent ans après Franz Cumont {Aude Busine}
17 8
10
Poco grano, molti frutti...ou la petite Rome des Abruzzes {Françoise Van Haeperen}
12
La vita dopo l’Academia (1) : Hans Cools {Samuel Mareel}
18
Boeken/Livres: La condanna di G.C. Ubaghs e della dottrina dell’Università cattolica di Lovanio {Bruno Boute}
20
Annonces/Aankondigingen {Guy Dupont}
23
Colofon/Colophon
24
Intussen borrelt en bruist het meer dan ooit van leven op de Academia. De tentoonstelling over de
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
1
archeologische site van de antieke stad Alba Fucens in de Abruzzen — door Belgen opgegraven vanaf 1949 — is een schot in de roos gebleken. De publieke belangstelling is bijzonder groot (drieduizend bezoekers in ruim een maand tijd) en voor velen zal het tentoonstellingsbezoek ongetwijfeld een ontdekking (geweest) zijn. De Academia is overigens een logische locatie, want verschillende voormalige directeurs waren bij de opgravingen betrokken. De tentoonstelling — die inmiddels naar Brussel verhuisde en tot 4 maart 2007 te bezichtigen is in het Jubelparkmuseum — zal de uitstraling van de Belgische aanwezigheid in Italië zeker ten goede komen. Françoise van Haeperen bezocht de expo alvast in Rome en brengt in deze nieuwsbrief enthousiast verslag uit. In het najaar deden zich nog meer gelegenheden voor om naar Rome en Een tetrach - Alba Fucens de Academia Belgica af te reizen. Van 16 tot 18 november vond daar een internationaal colloquium over Oosterse religies in de GrieksRomeinse wereld plaats. Op deze wetenschappelijke bijeenkomst werd een balans opgemaakt van honderd jaar onderzoek terzake sinds de publicatie van een invloedrijk werk van Franz Cumont in 1906. Deze topwetenschapper had, zoals bekend, een sterke band met de Academia Belgica. Bij de oprichting van de instelling in 1939 werd hij de eerste voorzitter van de raad van beheer. Na zijn
2
overlijden in 1947 ontving de Academia zijn omvangrijke en kostbare bibliotheek (die sinds de recente herinrichting een plaats heeft gekregen op de mezzanine van de Academia-bibliotheek). Dit legaat vormt de kern van de unieke collectie boeken en tijdschriften over godsdiensten in de oudheid die de instelling sindsdien heeft opgebouwd. Cumont kan dus terecht tot een van de founding fathers van de Academia Belgica worden gerekend. Zijn nagedachtenis inspireerde de Academia trouwens niet alleen tot de organisatie van dit colloquium, maar ook tot de wetenschappelijke heruitgave van zijn verzameld werk (waarvan het eerste deel inmiddels is verschenen). Verderop in deze nieuwsbrief vertelt Aude Busine méér over beide initiatieven. Godsdienstgeschiedenis is een van de paradepaardjes van het wetenschappelijk onderzoek aan de Academia en dat beperkt zich niet tot de oude geschiedenis (dat op zich al een ruim domein beslaat). Historicus Johan Ickx, alumnus van de Academia Belgica en tegenwoordig archivaris van de Penitenziaria Apostolica in Rome, publiceerde in 2005 een studie over de theologische strijd tussen de Leuvense universiteit en de Heilige Stoel in de negentiende eeuw. De ‘liberale’ Leuvense doctrine uit die periode werd belichaamd door de invloedrijke filosoof Gerard Casimir Ubaghs. Ultramontaanse critici aan deze en gene zijde van de Alpen zorgden ervoor
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
dat zijn geschriften uiteindelijk door Rome werden veroordeeld. In een boekbespreking in dit nummer benadrukt Bruno Boute dat de (toen) geruchtmakende ‘Leuvense affaire’ veel verder reikte dan het domein van de kerkelijke doctrine.
over hun verdere beroepsloopbaan, kwam snel het voorstel om aan Hans Cools te vragen de spits te willen afbijten. Dat heeft hij met plezier gedaan in wat dus de eerste aflevering wordt van hopelijk een lange en boeiende reeks: La vita dopo l’Academia.
Belgen die blijven ‘plakken’ in Rome, het is een bekend fenomeen. Net als Johan Ickx is ook Hans Cools jarenlang een storico fiammingo a Roma (geweest). Fiammingo is, zeker in het geval van Hans, een vlag die vele betekenissen/ladingen dekt: Vlaming, Belg, Nederlander, enfin, afkomstig uit de Lage Landen. Na studies geschiedenis in Antwerpen en Leuven, promotie-onderzoek in Firenze (EUI) en Amsterdam (UvA), een studieverblijf tussendoor aan de Academia Belgica en postdoctoraal onderzoek in Leiden, was hij van 2003 tot 2006 de historicus van het (intussen Koninklijk) Nederlands Instituut in Rome. Als peregrinatio academica kan dat alvast tellen — Hans Cools is al even kosmopolitisch en mobiel als zijn eerste liefde (en dan beperk ik mij even tot Venus - Alba Fucens zijn wetenschappelijke passie), de Bourgondisch-Habsburgse adel. Toen de redactie van de Nieuwsbrief met het idee speelde om een nieuwe reeks te lanceren waarin alumni van de Academia Belgica aan het woord werden gelaten
In dit nummer hebben we, zoals steeds, ook aandacht voor de wetenschappelijke en artistieke prestaties van de Academia-residenten zelf. Literatuur en kunst staan ditmaal voorop. Laurence Wuidar heeft als historica een bijzondere belangstelling voor beide en breekt in dit nummer een lans voor méér infrastructuur en middelen voor kunstenaars aan de Academia. Valérie Nahon interviewde schrijver Alexandre Millon over zijn recente roman Sumo sur brin d’herbe, die gedeeltelijk in de Academia tot stand kwam. Het vraaggesprek wordt samen met een fragment uit de roman in dit nummer gepubliceerd (met dank aan de auteur). In de rubriek aankondigingen staan we ten slotte stil bij het voortijdig overlijden van de bekende pianist Philibert Mees, die meermaals in de Academia concerteerde en die een enthousiast en trouw lid van de Amici was. Guy Dupont
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
3
LES ARTS À L’ACADEMIA ? Academia, Accademia, Académie : Art. La place de l’art dans les académies romaines s’inscrit aux origines. La question qui se pose très concrètement aujourd’hui est de savoir quelle place l’art sous toutes ses formes existera, pourra exister, au sein de notre Academia Belgica. La situation actuelle est temporaire. Par définition. La situation actuelle n’est pas enviable : peintres sans chevalet, plasticien sans atelier, musicien sans instrument, atelier supprimé, piano inaccessible, inaccessible musique des sphères colorées d’un temps en travaux. Que sera la situation de demain ? Au-delà des expositions ponctuelles et des concerts qui animent et donne âme à l’Academia, parfait reflet des activités scientifiques qui brillent dans nos murs par colloques et séminaires, quelle place et quel espace auront les arts dans la vie quotidienne ? En dépassant les barrières matérielles, il est à espérer que le rôle des arts à l’Academia sera repensé. Laurence Wuidar
Atelier de Morlupo, 2006, atelier où travaille Carla Carlier, peintre à l’AB en 2006-2007. Photo: Laurence Wuidar.
4
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
FACE-LIFT ACADEMIA AFGEROND (OF TOCH BIJNA) Guy (Dupont, nvdr) vroeg me een berichtje over de afronding van de werken. Ik lever dit natuurlijk met genoegen. Al weze hierbij opgemerkt dat ik mij bij het woord ‘afronding’ iets definitiefs voorstel en daar zijn we spijtig genoeg nog niet. Voor het oog echter is alles afgerond. Even recapitulerend sedert ik de vorige maal over de ‘afronding’ berichtte.
den voor colleges die met enige meerwaarde door hun docent in Rome worden georganiseerd. Er werden extra douches en toiletten geïnstalleerd. De Academia Belgica dankt bij voorbaat de docenten en universitaire medewerkers onder de Amici die aan deze nieuwe faciliteit in hun werkkring enige ruchtbaarheid willen geven.
Zijn nog geheel of gedeeltelijk werfterrein: het deel van de tuin waar het waterreservoir met pompinstallatie moet komen om de brandslangen in huis voldoende waterdruk te bezorgen, de lift, die nog een reeks veiligheids- en onderhoudscertificaten nodig heeft, het dak waar nog werken dienen te worden uitgevoerd, het hoger gelegen dak waar zonnecollectoren worden De Academia Belgica in de zomer van 2006 gezien van de overzijde van de geïnstalleerd. Valle Giulia, onder het goedkeurend oog van niemand minder dan Simon
De bibliotheek is volledig gebruiksklaar, met inbegrip van enkele werkstations voor catalogus- en internet-consultatie, talrijke aansluitingen in de leestafels op het Academia Belgica-netwerk met internet, herinrichting van de mezzanine, waar de Cumont-collectie (met uitzondering van enkele Bolivar kostbare banden) werd opgesteld, nieuwe bureaus voor de bibliothecaris en de assistente, een ontvangstbalie, afsluitbare kastjes voor boekentassen en dergelijke en airco voor de warme dagen.
De kamers zijn al geruime tijd klaar. De grote conferentiezaal en seminariezaal zijn volledig operationeel. Ook het ‘studentenkwartier’ is af. Groepen van maximaal vijftien, gevorderde studenten kunnen daarin voor een tweetal weken onderdak vin-
5
Door het grote succes van de Alba Fucens-tentoonstelling (waarover meer in deze nieuwsbrief, nvdr), die vanaf 22 december ook in het Jubelpark te zien is, kwam de Academia Belgica goed in het nieuws en hebben heel wat nieuwe Romeinen en Belgen Via Omero 8 in haar opgefriste gedaante ontdekt. Walter Geerts
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin Amici 11Academiae – Januari/Janvier Belgicae 2007 Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
5
UN ROMAN BELGE AU RYTHME DE L’ITALIE : SUMO SUR BRIN D’HERBE D’ALEXANDRE MILLON Alexandre Millon se dit ‘moustachu envers et contre tout’, un souvenir de son grand-père sicilien. Son héros, Constantin, porte un bonnet en cuir noir, un clin d’œil de l’auteur au lecteur. De l’Italie à lui-même, de lui-même à son héros, c’est un peu de son univers, et beaucoup de son imaginaire, qu’Alexandre Millon nous offre à la lecture de ce nouveau roman. Une histoire qui démarre dans la lourdeur, pour exister, au fil des pages, au plus près de la légèreté. Pour écrire Sumo sur brin d’herbe, Alexandre Millon a bénéficié d’une bourse d’auteur de la Communauté française, qui lui a permis de séjourner un mois à l’Academia Belgica à Rome. Une part de cette histoire s’est donc élaborée en Italie, un pays avec lequel l’auteur entretient un lien privilégié, lien qui est d’ailleurs au cœur de son roman. Un livre délicat, où l’on retrouve au détour d’une phrase ou d’un mot, comme un second souffle, une parcelle d’enfance italienne qui s’agite, se réinvente ou se revisite. Le sujet de ce roman n’est pas l’Italie, mais l’histoire retrouve les racines italiennes de l’auteur, en porte en quelque sorte l’empreinte : Rome est pour moi une ville « maternelle » à plus d’un titre. Je suis italien par ma mère, j’ai vécu en Sicile une part de mon enfance, j’avais un oncle avocat à Rome. La ville est imbriquée dans mon roman, comme un personnage et non pas comme un décor. Et
6
enfin, je me suis senti remarquablement bien dans cette ville, j’étais aux écoutes, j’ai tout de suite trouvé mes marques.1 Alors, de quoi parle Sumo sur brin d’herbe ? De beaucoup de choses. Du poids, insoutenable quelquefois, de la vie, du passé ; de l’inexprimable, de ces choses qui nous pèsent, nous referment ; mais aussi des joies, même fragiles, de ces petits bonheurs sur lesquels beaucoup passent sans s’arrêter ; et puis, surtout, de l’amour, de cet amour qui allège, qui libère de tout, sauf de lui. Sumo sur brin d’herbe c’est aussi une histoire construite ‘en tandem’. Un roman qui suit le destin de deux êtres alourdis de leur passé, mais dont le regard sur la vie diffère en tous points. Le livre s’ouvre sur le personnage de Léon, mais c’est autour de Constantin que l’auteur tisse son roman, donne sa vision des choses. Alexandre Millon raconte son histoire en parallèle, joue fortement sur le contraste. Léon, ancien facteur agressé, et lourdement marqué, se laisse ronger par ses aigreurs et s’enferme, au propre comme au figuré, se referme sur une haine qu’il construit et alimente chaque jour, une voie sans issue ; Constantin, lui, est gardien au musée des Beaux-Arts, il porte son histoire familiale et marche, pour oublier ou pour se souvenir, copine avec sa plante, affectionne un vieil orgue de Barbarie. Si la marche allège Constantin de ses idées noires, c’est son amour pour Blanche qui l’allégera du poids de l’existence, peut-être même de son passé car, pour reprendre les mots de l’auteur, Sumo sur brin d’herbe c’est la rencontre
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
du Vilain Petit Canard et de Blanche Neige… et tout devient possible. Entre la lourdeur du passé, de l’existence, et l’optimisme, cette quête de légèreté qui passe par l’amour, l’histoire balance. Entre les choses pesantes que l’auteur aborde et les petits bonheurs qu’il décrit, l’histoire balance encore. Mais l’écriture reste empreinte de légèreté, n’est jamais pesante. Un trop plein de gravité, ou de tendresse, et l’auteur rattrape le lecteur par l’humour, ou la poésie. Le roman s’élabore sur le mode de la tragicomédie : Ce n’est pas un choix, je ne sais pas écrire autrement. Je me situe dans le trait d’union, entre tragédie et comédie, sur cet espace-là, juste entre les deux, dans la tradition de la Alexandre Millon Commedia dell’arte. Plus près de nous, je pense au bouffon pathétique qu’incarnait si bien Mastroianni, dans les Yeux noirs. […] Ce qui m’a surtout frappé dans ce film, c’est le jeu très précis de l’acteur, jamais tragique, jamais comique, entre deux chaises… L’histoire se nourrit de ce balancement, et l’écriture l’enrichit d’images qui le soutiennent et l’embellissent. L’univers que l’auteur nous donne à voir, à travers le personnage de Constantin, se con-
struit de confrontations volontaires et d’affinités secrètes, qu’anime la présence récurrente d’un objet privilégié, l’orgue de Barbarie, et que symbolise finement la ‘mise en scène’ d’un tableau de Magritte, L’empire des lumières. La langue d’Alexandre Millon donne réellement du poids au regard, à travers certaines images, mais aussi par une visualisation des émotions, des sentiments, des attitudes. Et puis l’écriture bouge, joue sur les nuances, les formules, varie les registres, travaille le rythme. On pense à la musique, à une langue maternelle davantage musicale : On parlait l’italien (le sicilien) à la maison. On ne passe pas une part de son enfance en Sicile, face à un géant colérique comme l’Etna, sans influence, surtout dans l’inconscient. L’italien, pour moi, c’est l’enfance. […] J’aime bien l’aspect ludique des mots ; il y a un phrasé différent dans le dialecte sicilien, surtout sur le plan métaphorique. Ce dernier roman d’Alexandre Millon s’offre au lecteur comme un univers à saisir : une écriture riche, à plus d’un titre, pour porter une histoire protéiforme, quelquefois drôle, quelquefois tragique, mais toujours poétique ; un livre où l’on sent aussi, entre les lignes, les réminiscences d’une enfance italienne. Valérie Nahon
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
7
SUMO SUR BRIN D’HERBE (FRAGMENT)
Notes : 1. Cette citation, ainsi que les suivantes, sont reprises d’un entretien que j’ai eu avec l’auteur en vue d’une Rencontre littéraire qui a eu lieu à Liège le 23 septembre 2006.
Chapitre 14, pp. 51-53. Cet extrait est un choix de l’auteur ; il a été lu lors de la Rencontre littéraire du 23 septembre 2006. Ils rentrèrent chez Constantin en taxi. Bukowski était totalement à sec. Le feuillage terne, sans turgescence. Une vraie pitié. Constantin lui donna à boire. - Et toi, Blanche, tu prendras quelque chose ?
ISBN 2874155535
8
Non, elle ne voulait rien. Enfin : elle ne désirait rien boire. Elle déboutonna la chemise de Constantin. Puis défit le cran de la ceinture. Elle n’y allait pas mollo. Ce n’était pas l’attaque brutale d’une de ces louves carnassières qui vous jettent leur string sous le nez. Non. Blanche prenait simplement les initiatives. Elle se déshabillait à la hâte, pas si à l’aise que ça. Elle se trouvait trop petite, loin des beautés actuelles. Elle n’appréciait pas ses genoux, jugés trop cagneux. Pas grave, passons là-dessus, lui disait-il alors que solennellement, il se demandait comment résister à cette manifestation de frivolité et d’inconséquence. Les plaisirs de la chair ne sont qu’illusions et turpitudes éphémères, se raisonnait-il encore… Une trop grande précipitation, un manque d’assurance, d’expérience, tout ça n’aidait pas beaucoup Constantin. Et l’émotif bloqué ne se débloque que difficilement : je me demande pourquoi je bloque, m’inquiète de mon blocage, et ne débloquerai plus avant longtemps. Rien ne rem-
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
place l’insouciance, c’est même le seul truc qui ne s’improvise pas. Constantin stressait parce qu’il sentait bien que, pour lui, ce petit bout de femme pouvait devenir l’île et le trésor à elle toute seule. Blanche suggéra le noir. Noir total. Volets fermés. Tentures tirées. Portes closes. Elle préférait. Le noir, c’était bien. Dommage de se priver d’écran, pensat-il, mais ce n’était pas le moment de la contrarier. Il découvrait doucement le corps de sa partenaire. En aveugle éberlué. À tâtons. De la pointe des phalanges. Petites cannes blanches. Les osselets des poignets, d’abord. Puis, les bras lancés vers la tringle des clavicules. La nuque, son odeur. Les tempes, les joues, la forme de la bouche. L’élan du dos, du cran des cheveux aux reins. Un p’tit vallon semé d’un fin duvet. Sans OGM. Joliment hérissé par une chair de poule cent pour cent naturelle. Vastes étendues de peau tiède. Troupeaux de frissons testimoniaux sautant des barrières. Des miniseins en poires (au vrai goût de poire ?) Deux museaux relevés. Deux bébés rieurs qui délivraient un certificat d’existence. Constantin perdit plusieurs fois l’horizon. Approcha le bord de la falaise. Blanche l’arrêta juste à temps, et redistribua l’espace. Il reprenait son souffle, revenait au centre. Sans se presser, ils retournèrent plusieurs fois où elle voulait aller.
Ça se passait dans l’Italie de Mussolini. Adelio était encore un enfant. Il était caché dans une grange, derrière deux planches disjointes. Une meute de chemises noires déboula dans un nuage de poussière. Pour l’exemple, ils traînaient un partisan devant les habitants rassemblés à coups de crosses. Le condamné, très amaigri, se tenait debout devant son peloton d’exécution. Juste avant de se faire fusiller, son pantalon lui était tombé sur les chevilles. Il n’avait pas pu se retenir de glousser. Ce riresoupape très pur. Sans la moindre équivoque. Un sursaut de haute dignité. Terriblement humain. À la fin, Constantin s’affala sur le lit. Son cœur se démenait, ses battements le ramenaient à l’air libre, à grands moulinets paniqués. Alexandre Millon Alexandre Millon, Sumo sur brin d’herbe, Bruxelles, Luc Pire, 2006. Site internet : http://alexandremillon.site.voila.fr
Blanche eut alors ce petit rire-soupape. Dans un tout autre registre, ce triolet de notes inattendu évoqua à Constantin l’histoire racontée par son grandpère Adelio.
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
9
LES « RELIGIONS ORIENTALES » DANS LE MONDE GREC ET ROMAIN, CENT ANS APRÈS FRANZ CUMONT
prolifération de ces « religions orientales » en tant que phénomène religieux tangible et identifiable. Cette catégorie, qui regroupait entre autres les cultes d’Isis, de Mithra et de Cybèle, permettait surtout d’expliquer la transition entre un vieux paganisme national désuet et délaissé et la nouvelle religion chrétienne. En un siècle, le livre est devenu une référence historiographique et ses « religions orientales », un champ d’étude en tant que tel, matérialisé notamment par la création en 1961 de la série « études Préliminaires aux Religions Orientales » promue par M.J. Vermaeseren aux éditions Brill.
Du 16 au 18 novembre 2006, l’Academia Belgica a accueilli en sa belle bibliothèque un colloque international portant sur « Les ‘Religions orientales’ dans le monde grec et romain : cent ans après Cumont (1906-2006). Bilan historique et historiographique. ». C’est donc en des lieux chers à F. Cumont et sous le regard bienveillant et curieux de son buste (cf. photo) qu’ont été conviés une quarantaine de spéLa problématique illustrée par F. cialistes de l’histoire des religions Cumont a toutefois été progressianciennes issus d’horizons très vavement enrichie et remise en quesriés (Italie, France, Suisse, Belgique, tion par de nouvelles données doGrande-Bretagne, Israël, Allemagne, cumentaires. Des méthodes et des Espagne). Il faut d’emblée souligner questionnements nouveaux engaque la réunion a donné la parole gent à mettre davantage en évidentant à de jeunes chercheurs qu’à des ce la multiplicité et la fluidité des spécialistes confirmés et internatiosituations concrètes, et montrent la nalement reconnus, avec un équiAffiche du colloque international difficulté, voire l’inutilité de tracer libre des âges et des sexes qui est des frontières entre les diverses pratiques cultuelrarement aussi bien observé dans les les « orientales » et « non orientales » des systèmes milieux académiques. polythéistes. Il était donc devenu indispensable de reposer la délicate question de la pertinence de ce Cette réunion scientifique célébrait les cent ans de concept à la vie longue. parution des Religions orientales dans le paganisme romain de F. Cumont. L’ouvrage publié en 1906, Deux pistes de recherche ont été privilégiées. La qui connut rapidement de nombreuses rééditions et première vise à dégager une sorte d’« État des lieux, traductions, a largement contribué à stigmatiser la
10
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
cent ans après Cumont » pour tenter de mesurer le chemin parcouru en un siècle, la manière dont la problématique s’est renouvelée ainsi que les perspectives qui s’offrent pour l’avenir. Cela signifiait s’intéresser à divers lieux ou dieux, à des chantiers archéologiques ou épistémologiques, à des typologies de documents ou à des stratégies de communication (textuelle ou visuelle) avec différents modes de réflexion centrés sur des regards ou des apports neufs. La seconde piste concerne la manière dont les spécialistes peuvent aujourd’hui repenser les « religions orientales » sur la base des acquis documentaires, des réflexions méthodologiques et de sensibilités historiographiques nouvelles.
Ces neuf journées avaient regroupé plus de trente chercheurs issus d’Italie, d’Allemagne, de France, de Suisse et de Belgique. Leurs conclusions ont notamment permis de mettre en évidence à quel point la catégorie cumontienne des « religions orientales » est une construction idéologique, une façon de voir et de représenter, à la charnière entre le XIXe et le XXe siècle, le paysage religieux propre aux premiers siècles de n. ère., posant de la sorte les jalons de la réflexion du colloque. Notons que les textes de la troisième journée du premier atelier sont sur le point de sortir dans la revue « Archiv für Religionsgeschichte », que ceux du deuxième atelier viennent de paraître chez Franz Steiner à Stuttgart et que ceux du troisième atelier paraîtront à Rome dans la collection « Mediterranea » du CNR, ISCIMA.
Le colloque a été pensé et mis en œuvre comme la conclusion d’un vaste projet de recherches sur les Le souhait des organisateurs (C. « Religions orientales » mené dans le Bonnet, D. Praet et V. Pirennecadre de la coopération scientifique Delforge) de faire de la réunion entre la France, l’Italie et l’Allemagne, soutenue par la Fondation Maison Buste de Franz Cumont (1868-1947) dans la bi- de novembre 2006 une sorte de « caisse de résonance des travaux des Sciences de l’Homme de bliothèque de l’Academia accomplis dans le cadre des ateliers » s’est révélé Paris, la Fondazione Villa Vigoni et la Deutsche particulièrement efficace. Et on ne peut que saluer Forschungsgemeinschaft. Trois ateliers de recherl’initiative de faire circuler le bilan complet des ateche coordonnés par C. Bonnet, P. Scarpi et J. Rüpke liers au sein de l’ensemble des participants, assus’étaient tenus successivement à la Villa Vigoni rant de la sorte vitalité, cohérence et actualité aux (Côme) en janvier 2005, à la Villa Clythia (Fréjus) débats. en septembre 2005, et à nouveau à la Villa Vigoni en mai 2006. Partant donc de ces conclusions, le colloque s’est
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
11
organisé autour de trois axes de réflexion, correspondant aux trois journées. Pour introduire les thématiques, les responsables des ateliers y ont chaque fois proposé un bilan des communications et des discussions tenues en groupes restreints. La qualité de ces interventions fait espérer qu’elles seront publiées dans les Actes au même titre que les autres contributions du colloque.
fraîchement sorti de presse. Cette édition reprend le texte de la quatrième édition des Religions orientales dans le paganisme romain (Paris 1929), enrichi par une introduction historiographique et par la transcription des notes manuscrites de F. Cumont figurant dans son exemplaire conservé à Rome. On doit ce beau travail éditorial et scientifique à C. Bonnet et à F. Van Haeperen qui nous en ont li1 vré un avant-goût prometteur . Le prochain volume de la réédition des œuvres de F. Cumont est « Lux Perpetua », que préparent A. Motte et B. Rochette.
Après une Introduction et un Bilan général proposés par C. Bonnet, J. Rüpke et P. Scarpi, la première journée intitulée « Historiographie, ‘religions orientales’ et cultes à mystères » s’est ouverte La deuxième journée du colloque s’est avec le bilan d’atelier « Repenser les ‘religions tenue dans la prestigieuse Sala Pietro orientales’ » orchestré par Ph. Borgeaud et da Cortona des Musei Capitolini et était V. Pirenne. Les communications de G.S. placée sous le signe des « Pratiques, Stroumsa, R. Gordon, W. Burkert et J. images, discours ». Alvar ont tenté de cerner au mieux les contextes historiques et culLe bilan d’atelier d’A. turels qui, depuis le XVIe siècle Mastrocinque, de W. Van jusqu’à nos jours, ont donné naissance à la catégorie des Relief de Mithra qui faisait partie de la collection personnel- Andringa et de F. Van Haeperen le de Cumont. Le relief se trouve actuellement exposé dans intitulé « Faire, dire et croire » a « religions orientales », tout en l’appartement du directeur de l’Academia Belgica. servi d’introduction à quatre inreposant la question de la pertiterventions portant sur l’archéologie des cultes dits nence de ce concept. orientaux, celle de M. Martens sur le mithraeum de Tirlemont, celle de M. Beard sur l’« invention du riCette première journée du colloque a aussi été tuel » du taurobole par Prudence, celle de J. Scheid l’occasion de célébrer officiellement l’entreprise de sur le statut du culte d’Isis à Rome et celle de T. réédition scientifique chez l’éditeur turinois Nino Kaizer sur les différents cultes pratiqués à DouraAragnodes œuvres complètes de F. Cumont, sous Europos, un site fouillé pour la première fois par F. la direction de W. Geerts, Directeur de l’Academia Cumont. Belgica, et de C. Bonnet. Carlo Ossola nous a fait l’honneur de venir présenter le premier volume de L’après-midi a été consacrée à des études iconola Bibliotheca cumontiana. Scriptora Maiora tout
12
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
graphiques, des « Théologies en images » selon les termes utilisés par L. Bricault et F. Prescendi pour qualifier le bilan de leur atelier. V. Huet s’est intéressée aux reliefs mithriaques, J.-M. Pailler à la main sabaziaque, R. Veymiers aux gemmes et bijoux figurant Sérapis et G. Garbati aux représentations du dieu Bès en Sardaigne.
moi-même à propos de Firmicus Maternus.
La troisième journée avait pour thème les « Transferts, ancrages, cohabitation, identités ».
Ces trois journées très denses, entrecoupées de courtes pauses café et de délicieux repas, ont ainsi rendu un bel hommage au premier président du Conseil d’administration de l’Academia Belgica. Certes, on ne lit plus ses Religions orientales aujourd’hui centenaires comme un précis d’histoire des religions. Mais la beauté du style, la force de l’argumentation et l’originalité des propos de ce best seller en ont fait un ouvrage qui reste encore aujourd’hui d’un intérêt exceptionnel pour l’historiographie et l’histoire des disciplines.
C’est à la tâche difficile d’« Appréhender les religions en contact » qu’était consacré le bilan d’atelier de S. Ribichini, de Ch. Auffarth et de M.-Fr. Baslez. Ont suivi deux interventions sur la présence de cultes venus d’Orient dans le monde grec, Y. Ustinova questionnant le phénomène d’« orientalisation » par le biais des éléments iraniens dans les cités grecques de la Mer Noire et E. Muñiz Grijalvo reprenant le dossier des dieux égyptiens dans l’Athènes romaine. Les deux interventions suivantes concernaient davantage le statut des cultes orientaux dans la littérature savante, P.F. Beatrice à propos de Porphyre et D. Praet à propos de la Vita Apollonii de Philostrate. L’après-midi avait pour sujet « Les identités religieuses », dont la problématique a été présentée par N. Belayche, J. Rüpke et P. Scarpi. Les deux premières communications ont reposé le problème du syncrétisme (P. Xella et J.L. Lightfoot, à propos de PseudoMéliton). Les deux dernières ont envisagé le devenir de ces religions orientales au contact du christianisme, C. Cremonesi à propos des Saints Stylites et
Le colloque s’est terminé par la conférence conclusive sur le « Lion » mithriaque par R. Turcan, à qui l’on doit une synthèse sur « Les cultes orientaux dans le monde romain » (Paris 1992), dans la lignée directe des travaux de F. Cumont.
Cette réunion internationale fut donc une réussite, tant pour son intérêt scientifique que pour le climat cordial et chaleureux qui y régnait. On attend avec impatience la publication des Actes, qui devraient paraître l’an prochain dans la collection de l’Institut Historique belge de Rome. Je ne pourrais terminer cette chronique sans rendre publiquement hommage aux deux organisatrices, C. Bonnet et V. PirenneDelforge, qui ont beaucoup œuvré pour semer les graines de ce colloque et qui peuvent aujourd’hui 2 se réjouir de leur si belle récolte . Aude Busine
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
13
Notes : 1. F. CUMONT, Les religions orientales dans le pa4 ganisme romain, Paris, 1929 [1906], réédité par C. BONNET & F. VAN HAEPEREN, avec la collaboration de B. TOUNE, Turin, Nino Aragno Editore, 2006 (Bibliotheca Cumontiana. Scripta Maiora 1), 480 p., ISBN: 88-8419-289-7, 25. Le livre peut être commandé en envoyant un e-mail mentionnant nom, prénom et adresse à l’Academia Belgica
[email protected] qui veillera à faire parvenir les demandes à l’éditeur. 2. Allusion au titre de l’exposition «Poco grano, molti frutti. 50 anni di archeologia ad Alba Fucens» organisée sous la direction scientifique de Claire De Ruyt (Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix à Namur), à l’Academia Belgica jusqu’au 10 décembre, puis aux Musées royaux d’Art et d’Histoire de Bruxelles du 22 décembre au 4 mars.
14
POCO GRANO, MOLTI FRUTTI… OU LA PETITE ROME DES ABRUZZES Jamais exposition n’a vu telle affluence à l’Academia Belgica ! Plus de 2000 visiteurs, en moins d’un mois, y ont (re)découvert la petite Rome des Abruzzes, Alba Fucens. Fondée à la fin du 4e s. av. n.è. par les Romains durant les guerres samnites, cette colonie occupe un site stratégique, qui contrôle une voie reliant la Tyrrhénienne à l’Adriatique. Pauvre en céréales mais riche en fruits (selon Silius Italicus), la colonie prospère sous la République et sous l’Empire ; à l’image de Rome, elle se dote d’un forum, d’une basilique, d’un marché, de temples et même d’un amphithéâtre. Près de huit cents ans après sa fondation, un tremblement de terre détruit la ville romaine ; un village médiéval s’implante sur les collines voisines, qui sera, lui aussi, durement frappé par un séisme en 1915. Au sortir de la seconde guerre mondiale, en 1949, la cité antique est exhumée par des savants belges, F. De Visscher, alors directeur de l’Academia Belgica et professeur de droit romain à l’UCL et Fr. De Ruyt, professeur d’archéologie dans la même institution, bientôt rejoints par J. Mertens qui y fouillera jusqu’en 1979 (il deviendra ensuite dans les années 1980 directeur de l’Academia, après avoir dirigé d’autres fouilles belges en Italie, à Ordona). Voilà noué le lien entre Alba Fucens et l’Academia, qui, en cette fin d’année 2006, accueille, dans ses grands halls du rez-de-chaussée et dans sa salle de conférence du premier étage, cette belle exposition, montée et financée par la Regione Abruzzo. On ne peut que
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
saluer cette collaboration et la qualité de la mise en scène, qui tire le meilleur parti possible d’espaces pourtant non initialement prévus à cet usage. Le parcours s’articule autour de deux grands axes entremêlés : la présentation du site antique, à travers les objets exposés, tout comme l’histoire des fouilles, au niveau scientifique et humain, et ce par le biais d’archives et de photos. Avec toujours le souci de faire voir non seulement les « grandes œuvres » mais aussi la vie quotidienne. Parmi les pièces antiques exposées, citons de très beaux portraits, tels ceux de Une maison sur la colline Sylla, de deux Tétrarques ou encore d’une notable locale ; une pierre de fondation portant encore une plaquette de bronze inscrite : ecfatom… référence exceptionnelle à la technique augurale de l’effatio qui avait pour but de libérer et de définir un espace public avant de l’inaugurer ; un ex uoto représentant une dévote Amphithéâtre agenouillée devant une déesse ; une petite tête d’Agrippine en bronze ; des objets de la vie courante, tels des épingles, de la vaisselle ou un fragment de poupée-articulée. L’exploration scientifique du site mais aussi la vie quotidienne des archéologues et de leurs ouvriers locaux sont, pour leur part, illustrées par des documents en partie transmis, pour l’occasion, par les familles des archéologues. Ceux-ci ont notamment fait l’objet d’un grand photo-montage, fort émouvant ; des citations
de journaux de fouilles, des impressions des archéologues se lisent au hasard des panneaux : c’est le vécu de ceux qui ont contribué à la découverte d’Alba qui nous est ainsi dévoilé. Et… je ne résiste pas au plaisir de citer cet extrait, daté d’avril 1949, des notes personnelles de Fr. De Ruyt : « Troviamo sistemazione in un alloggio alquanto sommario : una stanza dove si svolge tutto, con un letto dal quale le pulci non sono eliminate, ma davanti ad un terrazzo dal quale si scopre un immenso panorama di montagne… Bisogna cucinare sul fuoco a legna, attingere l’acqua dal pozzo, illuminarsi con il carburo… Ma la gente di Alba è gentile, il tempo è bello, gli scavi appassionanti. Siamo molto felici, al punto che… non ritorneremo da soli da questa scappata archeologica » (cité dans le catalogue de l’exposition, p. 43 – catalogue, très riche, qui présente, cinquante années de recherches archéologiques à Alba Fucens). Vous n’avez pas le temps d’aller à Rome visiter cette exposition avant sa fermeture ? Réjouissez-vous… elle arrivera très bientôt aux Musées royaux d’art et d’histoire de Bruxelles. À ne pas manquer… Françoise Van Haeperen
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
15
Site d’Alba Fucens
Temple d’Hercule
16
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
Vue panoramique
Macellum
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
17
LA VITA DOPO L’ACADEMIA (1) HANS COOLS Het is een evidentie die men als resident aan de via Omero 8 soms geneigd is te betwisten, maar er is wel degelijk een leven na de Academia. Al gaat de Academia uit dat leven ook nooit meer helemaal weg. In deze nieuwe rubriek, La vita dopo l’Academia, vragen we aan een oud-resident wat zijn/haar verblijf in Rome op professioneel en persoonlijk vlak voor hem/haar heeft betekend. Door steeds iemand uit een andere wetenschappelijke of culturele discipline aan bod te laten komen, wil La vita dopo l’Academia tegelijk een beeld schetsen van de veelheid aan wegen die naar de via Omero leiden en eruit vertrekken. Wanneer en met welk doel verbleef u in de Academia? In januari en februari 1996, dus intussen ruim tien jaar geleden, verbleef ik met een beurs van het BHIR in de Academia. Eertijds legde ik voor mijn proefschrift een databank aan van aristocraten uit de Lage Landen die tussen 1475 en 1630 actief waren geweest. De sporen die die aristocraten in de Vaticaanse bibliotheken en archieven hadden nagelaten, wilde ik natrekken. In Rome vond ik vooral materiaal uit de woelige opstandsjaren rondom 1570. Terwijl ik voor mijn doctoraat uiteindelijk 1530 als eindpunt heb gekozen. Maar uit de notities die ik destijds in Rome heb gemaakt, put ik nu nog regelmatig, en met een aantal vaste bezoekers uit de leeszaal van toen ben ik steeds in contact gebleven.
18
Welk(e) aspect(en) van het leven aan de Academia is/zijn u het meest bijgebleven? Welke indrukken heeft uw verblijf in Rome/Italië op u nagelaten? In september 1997 en het in najaar van 1998 keerde ik terug naar Rome, maar dan met beurzen van het Nederlands Instituut. Daar was de sfeer toen veel hechter dan in de Academia. Dat had vast te maken met de afwezigheid van een taalbarrière, maar wellicht ook met de infrastructuur. De Academia is in architectonisch opzicht een prachtig, maar ook enigszins streng gebouw. Voor de verbouwing deed het wat aftands aan en dat maakte het nog killer. Anders dan in de ‘oude’ Academia, liggen op het NIR vrijwel alle gastenkamers op de bovenverdieping. Ze zijn er gegroepeerd rondom een leefruimte en bijhorend kookeiland. Een dergelijke ‘setting’ dwingt tot gemeenschapsleven. Op de bovenverdieping van het NIR heerst dan ook meestal de gezelligheid van het studentenhuis. Vooral aan de bibliotheek van de Academia bewaar ik uitstekende herinneringen. De collectie behoort tot de betere in Urbe (en dat is geen geringe verdienste). Omdat de meeste residenten slechts een (relatief) korte tijd in Rome verblijven, is tijd er een schaars goed. Omdat je toen nog dag en nacht toegang had tot het boekenmagazijn van de Academia, kon je die tijd efficiënt aanwenden: overdag bracht je door in bibliotheken en archieven en ’s avonds studeerde je in de bibliotheek. Op welke manier heeft uw verblijf aan de Academia uw latere carrière beïnvloed? De liefde voor Italië en voor Rome in het bijzonder
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
heeft me nooit meer losgelaten. Van maart 2003 tot en met september 2006 heb ik met bijzonder veel plezier bij de buren van het Nederlands Instituut gewerkt als verantwoordelijke voor middeleeuwse en vroegmoderne geschiedenis. Terug in België mis ik de prettige chaos van Rome. Wat is uw huidige professionele bezigheid? Sinds 1 oktober jongstleden ben ik als docent vroegmoderne politieke geschiedenis verbonden aan de K.U.Leuven. Verder houd ik me in Leuven bezig met de academische lerarenopleiding. Wat zijn, volgens u, de functie en de taken van een instelling als de Academia Belgica in de 21ste eeuw? Idealiter fungeert de Academia als een ‘brandpunt van geleerdheid’. Uiteraard hebben mastodonten zoals de verschillende Duitse Instituten, de Ecole Française of de American Academy oneindig veel meer financiële middelen. Maar zelfs met relatief geringe budgetten kan je veel bereiken. De creatie van Academiebeurzen en een scherpere profilering van het collectiebeleid van de bibliotheek juich ik dan ook toe. Verder hoop ik in de toekomst niet alleen voor eigen onderzoek, maar ook met groepjes studenten naar Rome te kunnen trekken. Nergens krijg je een beter zicht op de Westerse cultuurgeschiedenis. Dergelijk onderwijs op locatie is ook een wissel op de toekomst. Zo leg je een kweekvijver aan van Italianisanten.
Hans Cools
Samuel Mareel
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
19
BOEKEN / LIVRES Johan Ickx, La Santa Sede tra Lamennais e San Tommaso d’Aquino. La condanna di Gerard Casimir Ubaghs e della dottrina dell’Università Cattolica di Lovanio (1834-1870) (Collectanea Archivi Vaticani 56). Città del Vaticano 2005. ISBN 88-85042-457. Vanuit zijn bureau in het Palazzo della Cancellaria op de Corso Vittorio Emmanuelle beheert Johan Ickx, alumnus van de Academia Belgica en Fiammingo a Roma pur sang, het archief van de Penitenziaria Apostolica. Hij is de enige leek die het in de loop der eeuwen tot archivaris van de Heilige Stoel heeft gebracht, en de eerste die ufficiale van deze nu grofweg acht eeuwen oude rechtbank van de Heilige Stoel werd benoemd. Daarnaast is hij als archivaris van de Santa Maria dell’Anima voortdurend op zoek naar historici die in het verleden willen graven van deze nationale kerk-en- Paus Pius IX broederschap van de Duitsers en de Oostenrijkers, die in het Ancien Régime echter vooral een uitvalsbasis was voor Luikenaars en voor Zuid- en Noord-Nederlanders. Hij is tevens archivaris van de aartsbroederschap van Campo Santo Teutonico en bracht orde in de chaos van het rijke maar onbekende archief van de Fabbrica di San Pietro. Dat
20
heeft hem echter niet belet om tegelijk een grondig herziene uitgave van het proefschrift te publiceren dat hij in 2000 verdedigde aan de Pontificia Università Gregoriana (promotor Prof. Em. E.J. Vercruysse S.J.). De titel van dit boek lijkt een droge theologische discussie te suggereren over het zogenaamde Leuvense ‘ontologisme’, dat ergens in de loop van de 19de eeuw de veroordeling van een Leuvense professor met zich meebracht. ‘Just another day at the office’ denkt men dan in goed Latijn. Maar die vlag dekt de lading niet. De affare di Lovanio, die uiteindelijk zou leiden tot de veroordeling van de werken van de Leuvense filosoof Gerard Casimir Ubaghs (1800-1875), kreeg immers niet alleen in Leuvense colleges en auditoria, maar ook in Brusselse salons, in de katholieke opinie, in bisschoppelijke residenties en in Romeinse palazzi en ambassades een bijzonder sinistere bijklank. Waar belangrijke kennis wordt gemaakt, komt de politiek altijd een partijtje meespelen, en dat was in de affaire Ubaghs niet anders. Ubaghs werd het internationale gezicht van een Leuvense school die probeerde de katholieke the-
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
ologie in dialoog of in confrontatie met zowel eigentijdse als historische theologen en filosofen te vernieuwen. Die filosofie ontleende volgens Ubaghs’ tegenstanders echter verdacht veel aan het werk van de in 1832 en 1834 door Rome veroordeelde Lamennais, de huisfilosoof van het liberaal-katholicisme. Deze strekking binnen het politiek-katholicisme was uitgesproken conservatief en wilde de maatschappij opnieuw door en door verchristelijken. Ze ging er van uit dat de liberale vrijheden daartoe een geschikt opstapje vormden. Had de vrijheid van de Belgische kerk na de Revolutie van 1830 tegen de ‘Jozefist’ Willem I dat immers niet bewezen? Dat Ubaghs tegelijk professor was aan een universiteit die haar bestaan te danken had aan die constitutionele liberté pour tous en tout; dat de Belgische bisschoppen die diezelfde universiteit hadden heropgericht, in de ogen van vele ultramontaanse katholieken al te enthousiast omsprongen met die verwerpelijke liberale vrijheden; dat het centralisatiestreven van de ‘Mechelse partij’, die zichzelf probeerde op te werpen tot makelaar tussen Rome en de Belgische kerk, niet door iedereen gesmaakt werd: al deze elementen maakten dat Ubaghs’ werk letterlijk belang-rijk werd – en dus de speelbal van actoren en factoren waar Ubaghs zelf geen vat meer op had. De Belgische liberale grondwet was immers niet alleen een experiment van de Europese grootmach-
ten. ‘Ce pays où le pape est pape comme il ne l’est dans aucune autre contrée de l’Europe’ was tevens een test-case voor de Vaticaanse diplomatie. Die wilde enerzijds wél de hypothèse libérale laten betijen zolang deze de kerk mogelijkheden bood om haar maatschappelijke positie uit het Ancien Régime te heroveren, maar bleef er anderzijds ook op wijzen dat het bij een hypothese moest blijven, een mening waarin ook een groeiend deel van de Belgische katholieke opinie zich kon vinden. Tegelijk nam het Rome van Pius IX (1848-1878) onder invloed van de toenemende liberale druk op de pauselijke staten en vooral na de Romeinse Republiek van 1848-1849 steeds meer een onverzoenlijke houding aan ten aanzien van alles wat naar moderne vrijheden zweemde. Het is in dat internationale spanningsveld dat de affare di Lovanio een koevoet werd voor allerlei belangengroepen, waaronder de medestanders van Ubaghs zelf. De affaire Ubaghs heeft dan ook al heel wat inkt doen vloeien. Tot op vandaag zijn echter nogal wat bronnen onderbelicht gebleven, vooral die welke de medestanders van de Leuvenaars nalieten. Een goed deel daarvan, dat zich vooral aan de andere zijde van de Alpen bevindt, werd door Ickx — als volbloed archiefrat — opgedolven. Het is dit materiaal dat de aanleiding vormt voor heel wat nieuwe invalshoeken. Blikvangers zijn natuurlijk de archie-
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
21
ven van de Indexcongregatie en het Heilig Officie, die pas in 1998 hun deuren openden voor historisch onderzoek. De auteur, die tot voor kort archivaris en vice-directeur van de huidige Congregatie voor de Geloofsleer was, kent deze zeer goed. Een andere, Belgische, blikvanger, is het nooit bestudeerde privé-archief van François Labis (1818-1904). Deze heeft zijn leermeester en vriend Gerard Casimir Ubaghs met hand en tand proberen te verdedigen. Het was de ontdekking van dit archief in 1993 die uiteindelijk de aanleiding vormde voor dit ‘nieuwe licht op een oude zaak.’ De wervelende microstoria die hiervan het resultaat is, voert niet alleen mensen van vlees en bloed ten tonele die voor verrassende wendingen zorgden. Ze besteedt tegelijk veel aandacht aan de belangen waarmee die vaak onverwachte en wisselende allianties zichzelf identificeerden. Het ging immers zeker niet om een Leuvens blok tegen een Romeins blok. Ook aan de curie hadden de Leuvenaars medestanders die de Gerard Casimir Ubaghs zaak Ubaghs op hun beurt weer in andere verbanden onderbrachten – en er dus nog meer een symbooldossier van maakten. Twee conclusies springen in het oog. Enerzijds benadrukt Ickx de rol van de Jezuïetenorde in de hele affaire, en gaat daarmee in debat met de recente literatuur terzake. De Compagnia was volgens de auteur van in het begin betrokken bij de anti-Leuvense agitatie. Anderzijds hebben de medestanders van Ubaghs
22
voor een goed deel zichzelf de das omgedaan, van zodra hun niet altijd even orthodoxe praktijken om orthodoxie via Romeinse instellingen te maken, aan het licht kwamen. Ickx wijst daarbij op het belang van procedures (of afwijkingen daarop) bij de studie van wat we zouden kunnen definiëren als ‘het productieproces’ van de (hier theologische) waarheid, een aspect dat in veel historische studies over wetenschap en/of religie sterk onderbelicht blijft. In dit geval gaat het meer bepaald om de procedures die gehanteerd werden door de Congregatie van de Index, die buitenspel werd gezet in de jaren 1860, en door het Heilig Officie, dat uiteindelijk de zaak naar zich toetrok. Of hoe het verhaal van de veroordeling van Ubaghs niet alleen een crux blijkt in de religieuze en politieke geschiedenis van de negentiende eeuw, maar tegelijk toch weer ook een stuk intellectuele geschiedenis is geworden.
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
Bruno Boute
ANNONCES / AANKONDIGINGEN
voor het nationaal repertoire.
Jan Nelis heeft op 30 mei 2006 zijn doctorstitel in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks aan de Universiteit Gent behaald. Titel doctoraat: De ideologie van de romanità in het Italiaanse fascisme, bouwsteen in de creatie van de romano-fascistische identiteit. Ondertitel: De klassieke discipline en Mussolini: wetenschap of culto della romanità? De promotor was prof. dr. Freddy Decreus. Wij betreuren het overlijden van componist en pianist Philibert Mees (1929-2006). De 77-jarige Mechelse musicus concerteerde meermaals in de Academia Belgica en was een trouw lid van de Amici. Op 2 juli 2006 werd hij vermoord aangetroffen in zijn woning in Mechelen. Enkele dagen later heeft een twintiger de moord bekend.
Philibert Mees aan de piano
In 1952 behaalde Mees het Hoger Diploma voor piano aan het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen. Daarna vervolmaakte hij zich bij de pianisten Stevan Bergmann en Geza Anda. Sindsdien trad hij op als solist en kamermusicus in binnen- en buitenland. Mees was vooral bekend als promotor en vertolker van de Vlaamse pianomuziek uit de 19de en 20de eeuw, van Peter Benoit tot Frederic Devreese. Hiervan getuigen zijn vele radio- en cd-opnames en de keuze van zijn concertprogramma’s. Hij heeft ook een groot aantal creaties op zijn actief. In 1999 kende de Unie van de Belgische Componisten hem de Trofee Fugaprijs toe voor zijn permanente inzet
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
23
Colofon | Colophon Auteurs | Les auteurs Bruno Boute, postdoctoraal onderzoeker bij het F.W.O. aan de KU Leuven | Aude Busine, chargée de recherches du FNRS à l’Université Libre de Bruxelles (ULB) | Hans Cools, docent vroegmoderne geschiedenis aan de KU Leuven | Guy Dupont, wetenschappelijk docent Erasmus Universiteit Rotterdam | Walter Geerts, directeur Academia Belgica en gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen | Alexandre Millon, écrivain | Samuel Mareel, wetenschappelijk medewerker aan de UGent | Valérie Nahon, licenciée en histoire de l’art (ULB) et boursière du Collegio Jacobs-Bologna | Françoise Van Haeperen, professeur en histoire de l’antiquité, Université Catholique de Louvain | Laurence Wuidar, Aspirante au FNRS à l’ULB Eindredactie | Mise au point rédactionnelle Corinne Bonnet, Samuel Mareel, Guy Dupont Vormgeving | Mise en page Alec Vuijlsteke
Noot van de redactie | Note de la part du comité de rédaction Aangezien de leden van de AABR en de Academia Belgica meertalig zijn, is ook het Bulletin van de AABR een meertalige pubicatie. Dat betekent dat de auteurs in hun eigen taal publiceren, of dit nu het Nederlands, het Frans dan wel het Italiaans is. Geen enkel artikel wordt vertaald. Alleen de auteurs zijn verantwoordelijk voor hun teksten. De inhoud van de teksten engageert noch de redactie van de nieuwsbrief, noch het bestuur van de AABR, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld. Le Bulletin des AABR est une publication multilingue, comme le sont aussi les membres des AABR et l’Academia Belgica. Il est le porte-parole d’une communauté polyglotte, dans laquelle nous incluons le lecteur; c’est pourquoi les différents auteurs écrivent dans leur langue, que ce soit l’italien, le néerlandais ou le français et aucun article n’est traduit. Seuls les auteurs sont responsables de leurs textes. Le contenu des textes n’engage ni le comité de rédaction du Bulletin, ni le comité des AABR, sauf mention expresse du contraire.
24
Amici Academiae Belgicae Romae – Nieuwsbrief/Bulletin 11 – Januari/Janvier 2007
Coördinatie | Coordination Guy Dupont, Samuel Mareel Verantwoordelijke uitgever | Éditeur responsable Guy Dupont, Meersstraat 13, B-9000 Gent Amici Academiae Belgicae Romae Bestuur | Comité : Corinne Bonnet, Bruno Boute, Christine Dupont, Guy Dupont, Laurence Druez, Samuel Mareel, Françoise Van Haeperen, Vincent Viaene, Alec Vuijlsteke, Laurence Wuidar Webmaster : Alec Vuijlsteke Secretaris | Secrétaire : Guy Dupont Contact | Contact Adres | Adresse : Meersstraat 13, B-9000 Gent Tel. | Tél. : 09 221 24 83 | 0472 926 924 E-mail :
[email protected] Web : http://www.amiciabr.be Rekeningnummer | Compte n° 000-0050962-37 | IBAN : BE 35 0000 0509 6237 | BIC : BPOTBEB1