Nieuws Jaargang 7 - Nr. 3
brief
Driemaandelijks - Oktober 2008
BELGIË P.B. 1750 LENNIK 1 BC5759 AFGIFTEKANTOOR 1750 LENNIK 1 - P.309387
Senator Hugo Vandenberghe:
“de nieuwe gerechtsofficier heeft een strategische taak in onze rechtsbedeling.” Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders vzw Nekkerspoelstraat 55 2800 Mechelen Telefoon 03-886 51 77 kantoor Discart 03-218 28 28 kantoor Brackeva 015-21 95 75 kantoor Van Lierde Fax 015-21 02 12
kantoor Van Lierde
E-mail
[email protected] Website www.cvg.be Bank 068-2321248-65 Raad van Beheer Guido Discart Voorzitter Marc Brackeva Ondervoorzitter Jan Eyskens Penningmeester Johan Van Lierde Secretaris Marc Beerten Paul Bruloot Frank De Smet Gilbert De Wilde Francis Snoeck Patrick Van Buggenhout Peter Van Noten Productie Vanwittenbergh&Partners Verantwoordelijke uitgever Guido Discart Veemarkt 25, 2800 Mechelen
Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) is één van de zeldzame juristen die tegelijk een indrukwekkende academische loopbaan verenigt met een druk politiek mandaat. Jarenlang was Hugo Vandenberghe (°1942) professor privaatrecht aan de KULeuven en vormde hij mee generaties jonge juristen. Onlangs werd hij emeritus buitengewoon hoogleraar. Sinds 1991 is Hugo Vandenberghe ook senator voor de CD&V. Van 1995 tot 2003 was hij fractievoorzitter in de Senaat en sinds 2007 eerste ondervoorzitter. Hugo Vandenberghe staat dus voor de combinatie van theorie en praktijk, de confrontatie van het “ideaal” van het academische model met het “compromis” van de politieke haalbaarheid, de toetsing van concrete wetsvoorstellen en –ontwerpen aan de coherentie van de algemene rechtsbeginselen. In dit opzicht is CD&V-senator Vandenberghe een “ atypisch” politicus die de dagelijkse “politique politicienne” overstijgt. Sloganeske one-liners of populistische aforismen in blikvangende praatprogramma’s zijn deze man dan ook helemaal vreemd. Eén ding is zeker: senator Vandenberghe is een gezagvol jurist-politicus die over de partijgrenzen heen bij alle politieke fracties gerespecteerd en gewaardeerd wordt. Onder zijn voorzitterschap heeft de Senaatscommissie Justitie bijvoorbeeld een nieuw Wetboek voor Strafvordering ontworpen. Ook het wetsvoorstel inzake het nieuwe statuut voor de gerechtsdeurwaarders werd door hem neergelegd. Het is dan ook logisch dat de CVG in gesprek ging met deze gepokte en gemazelde “ervaringsdeskundige” die een gerijpte en globale visie heeft op de juridische wereld en de organisatie van de rechtstaat. Hoe ziet u de plaats van de gerechtsdeurwaarder als openbaar ministerieel ambtenaar in de evolutie
van het huidige rechtsbestel en het perspectief van een uitbreidend Europees kader ? Hugo Vandenberghe: “Het belang van de gerechtsdeurwaarder in ons rechtssysteem blijft zeker overeind. Het instituut moet wel aangepast worden aan de veranderende maatschappij. Eind juni jl. hebben we het wetsvoorstel ingediend om de regeling in het Gerechtelijk Wetboek – dat van 1967 dateert! - met betrekking tot de gerechtsdeurwaarders aan te passen en in een hedendaags jasje te steken (wetsvoorstel nr. 4-826 ter vervanging van boek IV van het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek inzake het statuut van de gerechtsofficieren). Daarom wordt in het wetsvoorstel de gerechtsdeurwaarder ook aangeduid met een nieuwe term, met name de “gerechtsofficier”. Het wetsvoorstel vervangt het volledige Boek IV en zorgt voor een duidelijke omschrijving van de gerechtsofficier, zijn statuut, taken, benoemingsvoorwaarden, een regeling met betrekking tot het tarief en het omgaan met gelden die in zijn kantoor binnenkomen. Ook de vervanging van een gerechtsofficier met de problematiek van de voortzetting of overdracht van een kantoor en plaatsvervanging komen uitvoerig aan bod. Het voorstel voorziet ook in een aangepaste tuchtregeling en een vernieuwing van de samenstelling van de arrondissementskamers. En als nieuw dak boven het huis zorgt het wetsvoorstel ook voor de oprichting van
2 • OKTOBER 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
Hoe ziet u de rol van de gerechtsdeurwaarder als eerste lijnaanspreekpunt evolueren? Is het ‘monopolie’ van de deurwaarder nog te verdedigen?
een Federale Kamer en twee Regionale Kamers van Gerechtsofficieren, een Nederlandstalige en een Franstalige. Met dit wetsvoorstel zal het instituut er heel wat moderner uitzien en worden bepaalde problematieken die zich nu ten aanzien van de gerechtsdeurwaarders stellen, zoals rond het incasso, opgelost. Ik verwijs naar de duidelijke omschrijving van de monopolietaken van de gerechtsofficier die exclusief zijn vanuit zijn ministerieplicht en de aanvullende residuaire bevoegdheden, waar hij wettelijk kan optreden, maar hiertoe niet verplicht is en waar ook andere instanties kunnen opereren. Zo bijvoorbeeld maakt de wet duidelijk dat het minnelijk invorderen van schulden ook tot één van de taken van de gerechtsofficier behoort. Maar gezien het om een residuaire bevoegdheid gaat, zullen er ook andere spelers, zoals incassobureaus, de mogelijkheid hebben om op dit vlak te handelen en operationeel te zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft een belangrijke sociaalmaatschappelijke en juridische rol in onze rechtstaat. Hij moet er voor zorgen dat de rechten van verdediging behartigd worden en moet de nodige uitleg geven over de draagwijdte van een dagvaarding. Als medewerker van het gerecht is de gerechtsdeurwaarder strategisch geplaatst, zowel stroomopwaarts bij de inleiding van de dagvaarding, als stroomafwaarts bij de uitvoering. Ik heb in deze context dan ook heel wat bezwaren tegen de wetsvoorstellen van SP.a die voor burgerlijke zaken de toegang tot het gerecht via een tegensprekelijk verzoekschrift willen veralgemenen. Deze werkwijze zou in feite acht maal méér tijd kosten dan een dagvaarding en tevens belangrijke méérkosten betekenen voor Justitie door onder meer een substantiële uitbreiding van de griffies. Kortom, ik pleit hier voor verdere creativiteit in het zoeken van de meest efficiënte en rechtszekere manieren van betekenen, met een objectivering van een correcte kosten/batenanalyse. Hierbij moeten we ook hoe langer hoe meer rekening houden met de Europese Verordeningen en het alsmaar groeiende internationale kader, waarin de gerechtsofficier van de toekomst ook zijn plaats dient te krijgen. In de Europese richtlijnen wordt voor de uitvoering en bekendmaking van gerechtelijke beslissingen echter nog vaak verwezen naar de interne procedures, wat betekent dat de gerechtsdeurwaarder zeker nog zijn specifieke uitvoeringsrol te spelen heeft. “
Hugo Vandenberghe: “Als eerste lijn-aanspreekpunt kan en moet de gerechtsdeurwaarder nog duidelijk zijn rol betekenen. Hij kan de partijen advies verlenen over zaken waarin hij als gerechtsdeurwaarder betrokken is. Hij heeft de mogelijkheid om de beslagberichten in te kijken en kan zo ook bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een schuldvordering, de schuldeiser inlichten over de solvabiliteit van de schuldenaar, waarbij dan afgewogen kan worden of verdere gerechtelijke stappen nog wenselijk zijn. In dit opzicht moet het Centraal Register van Beslagberichten voor het gebruik verder geoptimaliseerd worden. Weet u, de gerechtsdeurwaarders zijn het enige korps met toegang tot de ‘authentieke bron’. Dit is hun comparatief voordeel, maar ze mogen hiervan ook geen misbruik maken. Zo valt het monopolie van de gerechtsdeurwaarder te verdedigen in deze zin dat dit aan de rechtzoekende een zekerheid geeft van bekwaamheid en betrouwbaarheid en dit moet ook ten goede komen aan de goede werking van de justitie. “ Hoe ziet u de evolutie van de gerechtsdeurwaarderpraktijk tegenover de louter commerciële aanpak van de incassobureaus die als paddestoelen uit de grond rijzen? Hugo Vandenberghe: “ De gerechtsdeurwaarder moet het voorbeeld en het ijkpunt blijven van een betrouwbare en degelijke vorm van optreden Dit instituut moet er voor zorgen dat het vertrouwen in een goede en transparante rechtsgang blijft bestaan. Ik verwijs naar het belang van een aangepaste en afdwingbare deontologische code, die in mijn wetsvoorstel voorzien is. Anderzijds moet er streng opgetreden worden tegen wanpraktijken bij bepaalde eerder malafide incassobureaus en dergelijke. Het gerecht moet hier voldoende middelen krijgen om op te treden op klacht van de Nationale Kamer. “ Juristen moeten goed hun taal beheersen en aan de universiteit moeten meer dan vroeger scripties en ‘papers’ worden gemaakt. Toch ervaren we dat in de praktijk heel wat juristen, advocaten op kop, zich schriftelijk onnauwkeurig en zelfs slordig uitdrukken. Dit blijkt uit ontwerpen van dagvaarding die worden opgesteld. Is er geen nood aan een drastische vereenvoudiging van het juridisch taalgebruik, te beginnen bij het wetgevend werk ? Hugo Vandenberghe: “ Dit is inderdaad één van de paradoxale evoluties! Hoe meer men toegang heeft tot informatie, hoe minder helder en hoe slordiger deze informatie blijkbaar verwoord en verwerkt wordt. Het gebruik van een verzorgde en begrijpbare taal is een eerste noodzaak voor de rechtzoekende. Juristen, welke functie ze ook uitoefenen, moeten hiervoor oog en oor hebben. Toch is het net zoals in de medische wereld, niet altijd eenvoudig om een juridische probleemstelling op een voor iedereen verstaanbare wijze te formuleren. Zeker de gerechtsdeurwaarder als directe aanspreekpunt van de rechtsonderhorige moet wel de bezorgdheid
3
aan de dag leggen, er voor te zorgen dat de betrokken partijen voldoende ingelicht zijn over de gevolgen van de handelingen van de gerechtsdeurwaarder en hij moet hiervoor ook de nodige tijd nemen. Er zijn tegenwoordig wel zinvolle initiatieven zoals bij de advocaten, met het aanmaken van praktijk- en formulierenboeken met standaardclausules in helder taalgebruik. Ook moeten we de hand in eigen boezem steken en een collectieve inspanning leveren: het begint in allereerste instantie bij de wetgever die ook moet proberen zo klaar en duidelijk mogelijk de regelgeving te formuleren, zodat het voor iedereen duidelijk is wat verwacht wordt. Een begrijpelijke en heldere formulering is de eerste missie van alle wetgevend werk en de eerste vereiste van elke jurist. “ Het labyrint van wet- en regelgeving neemt bijna exponentieel en chaotisch toe. Zowat gans ons bestaan is in juridische regelgeving gevat. Vroeger kon een jurist een haast encyclopedische kennis van het recht verwerven. Momenteel zijn rechtenstudies meer gebaseerd op parate kennis van ‘on line’ opzoekingwerk. De jurist is geen wandelend wetboek meer, maar een netwerkende zoeker naar praktische ad hocoplossingen. Hoe kijkt men vanuit de academische en universitaire wereld naar deze evolutie? Hugo Vandenberghe: “Duidelijk is dat in de juridische wereld de laatste decennia meer en meer specialisatie ontstaat door het steeds uitbreiden van onze wetgeving en het recht in het algemeen. Dit is natuurlijk een evolutie die vanzelfsprekend samenhangt met het alsmaar sneller evolueren en complexer worden van de maatschappij. Maar fundamenteel zitten we nu toch aan een bovengrens. De wetgeving is té veel regeling van details geworden. We moeten terug meer naar algemene rechtsbeginselen en naar een toetsing inzake de praktische toepasbaarheid van de wetgeving. Is de wet bijvoorbeeld technisch en elektronisch verwerkbaar? Waar ik hoe langer hoe meer ook een sterk voorstander van ben, is het invoeren van een algemene “Regulerings-Impact-Analyse“, een zogenaamde RIA-norm, zoals dat bij de Vlaamse regelgeving werd ingevoerd. Dergelijke toets zou in elk geval waarschuwen voor heel wat overlappende en op termijn nutteloos bezwarende wetgeving.“ Vindt u niet dat er binnen de rechtenopleiding te weinig aandacht wordt besteed aan de rol en taken van de gerechtsdeurwaarder en zijn sociaal-maatschappelijke functie bij de gerechtelijke uitvoeringspraktijk? Hugo Vandenberghe: “ Ik pleit alleszins voor een keuzevak bij procedurerecht waar de rol van de gerechtsofficier uitgebreid aan bod komt. Weet u, misschien werd het ambt van gerechtsdeurwaarder vroeger te veel als een corporatistische inteelt benaderd en was er weinig of geen wetenschappelijke onderbouw en draagvlak. Een betere “inbronning” door een wetenschappelijke benadering van het ambt is belangrijk. Voor het deurwaarderskorps is dit momenteel blijkbaar nog een stuk ‘terra incognita’. Bij een zogenaamde verweten-
schappelijking van het ambt zal vanzelfsprekend ook het taalgebruik worden uitgezuiverd, omdat men bijvoorbeeld uit fundamenteel onderzoek ook wetenschappelijke publicaties voortvloeien, die op hun beurt een meer accurate verfijning van het taalgebruik in de hand werken. Deze invulling kan je ook doortrekken naar het politieke bedrijf. De wetenschappelijke onderbouw is essentieel voor de kwaliteit van de politiek. Helaas doen we nog te veel aan politiek op basis van puur emotioneel geladen natte vingerwerk en te weinig op fundamenteel onderbouwde analyse. Het vinden van de juiste balans tussen rationele benadering en maatschappelijk aanvoelen in politieke en wetgevende besluitvorming blijft één van mijn basisattitudes. “ De gerechtsdeurwaarder is tegelijk openbaar ministerieel ambtenaar én zelfstandig ondernemer die heel wat managementcapaciteiten moet hebben om zijn kantoor efficiënt en daadkrachtig te ‘runnen’. Moet er vanuit deze dualiteit geen aangepaste deontologische code en statuut dringend uitgewerkt te worden? Hugo Vandenberghe: “Het invoeren van een aangepaste deontologische code is primordiale noodzaak. Mag ik in deze context verwijzen naar mijn wetsvoorstel ter zake. Er wordt een duidelijke definitie gegeven aan de functie van gerechtsofficier. Ook zijn taken worden verduidelijkt in de volgende artikelen. Dit moet een aangepast kader bieden voor de gerechtsdeurwaarder. Kijk naar de regeling bij het notariaat, waar men de tuchtregeling direct aan derden geeft. Een duidelijke deontologische code en een ingrijpend tuchtrecht is één van de hoekstenen voor het behoud van de gerechtsdeurwaarder als openbaar ministerieel ambtenaar. Dat men dit statuut anderzijds combineert met de inzet van een zelfstandige, kan alleen maar de dynamiek en resultaatverbondenheid van het beroep versterken. Men mag van de deurwaarder inderdaad géén puur ambtelijke nine-to-fivejob maken. Dit zou een efficiënte rechtsbedeling alleszins niet vooruit helpen! “ interview: Godfried van de Perre
4 • OKTOBER 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
5
Ontmoeting Commissie Justitie van Kamer en Senaat Op dinsdagmiddag 24 juni 2008 nodigde de CVG in de Warandeclub te Brusselse parlementsleden uit van de Commissie Justitie van Kamer en Senaat. Bedoeling van deze open ontmoeting was een meer gepersonaliseerde kennismaking van de commissieleden met de werking en activiteiten van de CVG. Tevens werd de “Codex Gerechtsdeurwaarders 2008” officieel voorgesteld en aan de aanwezige commissieleden overhandigd. Het was de eerste keer dat de CVG dergelijk initiatief nam. Een respectabel aantal kamerleden en senatoren van de Commissie Justitie waren aanwezig. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders was ook present in de persoon van de voorzitter Marcel Mignon. Waarnemend voorzitter Marc Brackeva samen met een delegatie van de Raad van Bestuur van de CVG verwelkomde de parlementsleden. Tijdens de lunch gaf CVG-bestuurder Patrick Van Buggenhout een uitgebreide en accurate stand van zaken van de hangende dossiers en wetgevende initiatieven waarbij de Nationale Kamer en de CVG betrokken zijn. Uit de informele gesprekken en de reacties van heel wat kamerleden en senatoren bleek dat dit initiatief ten zeerste gewaardeerd werd om de sociaal-maatschappelijke en juridische taakstellingen en de uitdagingen in een breder perspectief te plaatsen. Hieronder volgt de verwelkoming van Marc Brackeva: “Het is met genoegen dat ik u welkom mag heten, namens de voorzitter en de bezieler van de Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders,Guido Discart, die al enkele tijd door
een zware heelkundige ingreep buiten koers is. Maar Guido Discart is gebeiteld uit het taaie ras van de “Flandriens”, en we hopen hem binnenkort terug in ons midden te mogen begroeten. We hebben u als leden van de Commissie Justitie van Kamer en Senaat uitgenodigd om wat meer concreet de werking van de Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders te kunnen toelichten en ook een stuk van onze visie op de toekomst van het beroep als gerechtsdeurwaarder te kunnen duiden. Het is een open deur instampen om te zeggen dat het beroep van gerechtsdeurwaarder, of beter het ambt,- want de gerechtsdeurwaarder is een openbaar ministerieel ambtenaar met overheidsgezag – al enige tijd in de vuurlinie ligt. Bij het groot publiek is de gerechtsdeurwaarder al van nature geassocieerd met een onsympathiek boeman-imago die bovendien nog “ zijn zakken vult” met dure en ondoorgrondelijke procedurekosten. Het is de gerechtsdeurwaarder die letterlijk als het ‘noodzakelijk kwaad’ aan de deur komt aanbellen met uitvoerbare exploten allerhande. En in onze huidige gemediatiseerde perceptiemaatschappij is dit al een serieuze handicap op zich. Enkele jaren geleden sprak men op nogal populistische toon in bepaalde politieke middens zelfs over de geleidelijke afschaffing van het beroep en de optie om de gerechtsdeurwaarders te herleiden en te reduceren tot louter staatsambtenaren van justitie.
6 • OKTOBER 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
De Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders, de CVG, is enkele jaren geleden opgericht als een informatieplatform en een proactieve denktank en reflectiegroep om de taak en de rol van het beroep in een meer objectieve en ruimere context te plaatsen en als dusdanig mee te denken en mee te werken aan een betere, meer efficiënte en transparante rechtsbedeling. De relaties met de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders zijn trouwens correct en constructief, zoals men dat in politieke termen zou stellen. We mogen hier trouwens ook de voorzitter van de Nationale Kamer, Marcel Mignon met plezier verwelkomen. De positie van de gerechtsdeurwaarder wil ik even vanuit 3 invalshoeken nader bekijken : 1) De juridische positie van het ambt binnen de gerechtelijke uitvoeringspraktijk, 2) de sociaal-maatschappelijke functie van het beroep, 3) de niet onbelangrijke economische impact van de deurwaarder in ons financieel-economisch bestel. Vooreerst de juridische positie van het ambt binnen de gerechtelijke uitvoeringspraktijk. De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ministerieel officier,bekleed met overheidsgezag. In die context is de deurwaarder ook een monopolie toebedeeld: alleen gerechtsdeurwaarders mogen bepaalde rechtshandelingen stellen én het aantal deurwaarders is beperkt, momenteel tot een 520. Vrije vestiging is uitgesloten. Het is de gerechtsdeurwaarders verboden andere beroepsactiviteiten te ontplooien, zoals bijvoorbeeld makelaardij in onroerend goed of verzekeringen. Het unieke van het beroep bestaat er in dat de gerechtsdeurwaarder “dubbel gelaagd” is: de gerechtsdeurwaarder is een openbaar, zelfs ministerieel, ambtenaar is én tegelijk ook – in middenstandstermen gesteld - een “vrij beroep”, werkzaam als zelfstandige ondernemer. Dit veronderstelt dat de gerechtsdeurwaarders als openbaar ambtenaar werken binnen een strikt wettelijk geregeld statuut en anderzijds als vrij beroep ook met enige zelfregulering via een deontologische code dienen te handelen. Het is noodzakelijk dat het statuut en de deontologische code van het gerechtsdeurwaarderambt dringend moet geactualiseerd worden. Hier ligt er nog steeds werk op de plank voor het politieke beleidsniveau. De CVG heeft hieromtrent trouwens al geruime tijd concrete voorstellen uitgewerkt. Een ander heikel punt dat momenteel op de agenda staat in het kader van het juridisch statuut is de concurrerende druk van en met de incassokantoren, die als paddenstoelen uit de grond rijzen. Deze problematiek moet dringend uitgeklaard worden. Het is nodig en nuttig dat er hierover met de wetgever een sereen en genuanceerd debat komt, los van de sloganeske one-liners die er hieromtrent de ronde doen. De CVG is hier ook vragende partij voor een debat ten gronde, die zich tevens richt op het
invoeren van de vereenvoudigde gerechtelijke aanmaning. Als tweede invalshoek vermeld ik de sociaal-maatschappelijke rol van de gerechtsdeurwaarder. De nieuwe generatie van gerechtdeurwaarders hechten hoe langer hoe meer belang aan hun sociale bemiddelingsfunctie, zeker in een tijdsgeest waarin de burger kritischer en assertiever is dan ooit tevoren. Men kan de deurwaarder binnen de gerechtelijke keten – letterlijk en figuurlijk - omschrijven als de “veldwerker” die dagelijks oog in oog geconfronteerd staat met de rechtzoekende burger, hetzij als schuldeiser, hetzij als schuldenaar. In welzijnstermen gesteld staat de gerechtsdeurwaarder in voor de juridische “eerste lijn zorg”. Hij is de “buffer” én het “stootkussen”, het eerste aanspreekpunt en “opvangcentrum” die naar aanleiding van een gerechtelijke uitvoering fysiek bij de burger aan de deur staat. Het is de deurwaarder die de dagelijkse polsslag kan meten en voelen van gerechtelijke uitspraken en vonnissen. De dagdagelijkse werkdruk is ook één van de redenen waarom deurwaarders zo weinig collectief naar buiten komen. Ze hebben daar geen tijd voor. Het zijn meestal ook noeste werkers en karakteriële “Einzelgängers”. Ze hangen meestal met het hoofd gebogen over het stuur, zonder te zien wie er naast hen aan het spurten of demarreren is. Dat tekent eigenlijk ook een stuk hun “collectieve” mentaliteit. De meeste gerechtsdeurwaarders zijn – in weerwil van het vertekende imago -géén gevoelloze robotten, maar sterk begaan met hun sociale bemiddelingsfunctie, die eigenlijk ook mee het imago van justitie bij het grote publiek bepaalt. In de laatste Nieuwsbrief van de CVG staat er uit het leven gegrepen “vrije tribune” van een confrater. Het is eigenlijk een accuraat getuigenis over de gerechtsdeurwaarder als “intermediator” in het middenveld. En last but not least wil ik even de derde invalshoek aanhalen: de economische impact van het beroep. Hieromtrent wens ik enkele kerngegevens, facts and figures, mee te geven. Momenteel genereren volgende personen en gezinnen hun inkomen uit het deurwaardersberoep: ruim 3.500 personeelsleden/bedienden, ongeveer 400 kandidaatgerechtsdeurwaarders, ruim 520 gerechtsdeurwaarders, die allen sociale bijdragen en belastingen betalen. In het laatste onderzoek enkele jaren terug (over de cijfers 2002) naar de economische impact van het beroep komen volgende kerncijfers naar voor: de totaliteit van de geldstroom ( le flux monétaire) binnen de deurwaarderskantoren bedroeg in 2002 ruim 2,6 miljard euro (Vlaanderen bijna 1,5 miljard, Wallonië 665 miljoen, Brussel 460 miljoen) . De totale loonkost over 2002 van de ingeschreven personeelsleden op de deurwaarderskantoren bedroeg ruim 100 miljoen euro (Vlaanderen 49,3 miljoen, Wallonië 33,4 miljoen, Brussel 18,5 miljoen).
7
Nog een paar relevante cijfers uit deze enquête over 2002: -aantal dagvaardingen in burgerlijke, handels- en sociale zaken (zonder strafzaken): 657.000. -aantal dossiers opgenomen in het kantoorbestand: 1.496.000 -aantal nieuwe uitvoeringsdossiers over 2002: 988.000 -aantal geregelde uitvoeringsdossiers: 756.000
met toegang tot Rijksregister en Kruispuntbank, enz. De CVG heeft aan de nieuwe regering een Memorandum overhandigd met een concreet uitvoerbaar 10-puntenprogramma, dat wil bijdragen aan een meer efficiënte, transparante en sociaal-verantwoorde rechtsbedeling. We geven u dit mee als aandachtspunt.
Ik denk dat deze enkele kerncijfers voor zichzelf spreken en duiden op de belangrijke economische impact van het beroep binnen ons sociaal-economisch marktsysteem waarbij het cruciale belang van de rechtszekerheid centraal staat.
Tevens zijn we verheugd u de brandnieuwe “ Codex Gerechtsdeurwaarders 2008 “ te kunnen mee geven. Deze Codex werd op initiatief van de CVG uitgewerkt als een geactualiseerde praktische handleiding waarin zowat alle relevante wetteksten vermeld staan die verband houden met de gerechtelijke uitvoeringspraktijk en als werkinstrument dient op de deurwaarderskantoren.
Binnenkort wordt er onder impuls van de CVG trouwens een nieuwe grote enquête opgezet om deze kerncijfers over de laatste jaren te actualiseren. Om te besluiten wens ik enkel te stellen dat de CVG meer dan ooit een open dialoog wenst aan te gaan met jullie parlementariërs als vertegenwoordigers van het volk. We zijn geconfronteerd met een reeks nieuwe wetgevingen die bijvoorbeeld de gerechtelijke invordering tot een wel zeer technische materie maakt. We zitten met de aanhangige voorstellen rond het “tegensprekelijk verzoekschrift”en de nieuwe procedure tot versnelde invordering. We zitten met het operationeel opstarten van het fameuze Centraal Bestand voor Beslagberichten. We zitten met de wijze van betekenen in strafzaken, met de uitbouw van het e-government en de elektronische platforms
Vanuit de CVG is in samenspraak met de Nationale Kamer Patrick Van Buggenhout reeds enige tijd aangesteld om vanuit het gerechtsdeurwaarderambt op het terrein mee te werken aan de concrete uitwerking van een aantal prioritaire dossiers, zoals bv. het opstarten van het Centraal Bestand voor Beslagberichten. Patrick Van Buggenhout zal jullie straks enige toelichting geven bij een aantal concrete hangende dossiers die als leden van de Commissie Justitie uw aandacht verdienen.”
8 • OKTOBER 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
INVORDERING VAN NIET-FISCALE de rechtbank te moeten wenden. Dit voorrecht steunt op het vermoeden van de wettigheid van de handeling van de overheidsadministratie die geacht wordt in overeenstemming te zijn met het recht en die kan uitgevoerd worden vooraleer de rechter zich uitspreekt over de wettigheid. Het Provinciedecreet van 09 december 2005 (BS, 29 december 2005) bevat een identieke bepaling (art. 90) als het Gemeentedecreet met betrekking tot de niet-fiscale vorderingen. Uitvoerbare titel
1. Dwangbevel Sinds 01 januari 2007 kan de financieel beheerder (gemeenteontvanger) van een gemeente de niet-fiscale schuldvorderingen van de gemeente innen bij dwangbevel, en dit op grond van art. 94, 2°, 2de lid van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 (BS, 31 augustus 2005). Cruciaal is de formulering van de wettekst, die luidt als volgt: “De financieel beheerder staat in volle ona ankelijkheid in voor: 1°… 2° het debiteurenbeheer, inzonderheid de invordering van de fiscale en niet-fiscale ontvangsten. Met het oog op de invordering van onbetwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen kan de financieel beheerder een dwangbevel uitvaardigen. Een dergelijk dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot. Met betrekking tot de vervulling van de opdrachten, bedoeld in dit artikel, rapporteert de financieel beheerder in volle ona ankelijkheid aan het college van burgemeester en schepenen en aan de gemeenteraad”. Aanvankelijk vroeg de VZW Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten zich af wat de juridische basis is van dergelijk dwangbevel voor niet-fiscale vorderingen. Die vraag is evenwel onterecht: men moet rekening houden met het klassieke voorrecht van de openbare macht van de overheid, wat men ‘le privilège du préalable’ noemt. Louter door hun deelname aan de openbare macht genieten gemeenten (die immers ook tot de overheid sensu lato behoren) thans via het Gemeentedecreet ook uitdrukkelijk voor niet-fiscale vorderingen van dit privilège du préalable; dit wil zeggen dat ze de bevoegdheid en de macht hebben om zichzelf een uitvoerbare titel te verschaffen, zonder zich tot
Het blijkt wel degelijk de bedoeling te zijn van de decretale wetgever om de financieel beheerder de mogelijkheid te geven zich een uitvoerbare titel te verschaffen, binnen een afgebakende zone (onbetwiste en opeisbare schuldvorderingen). De financieel beheerder heeft hiermee een nuttig instrument om bepaalde niet-fiscale vorderingen van de gemeente te innen, waar vroeger een rechtbankprocedure nodig was, met inschakeling van een advocaat. Dit biedt de financieel beheerder de mogelijkheid om snel, efficiënt en met minder kosten dan voorheen deze niet-fiscale vorderingen te innen. Ook voor de schuldenaar scheelt dit een pak aan gerechtskosten (geen dagvaardingskosten, rolstelling of rechtsplegingsvergoeding). Onnodig te zeggen dat veel gemeenten deze stap naar de rechtbank vroeger niet zetten, voornamelijk wanneer het ging om eerder geringe bedragen.
2. Lokale belastingen De summiere regelgeving van art. 94, 2°, 2de lid Gemeentedecreet staat in schril contrast met de gedetailleerde regelgeving betreffende de invordering van lokale belastingen. De vestiging, invordering en de betwisting van gemeente- en provinciebelastingen worden momenteel nog geregeld door een federale wet van 24 december 1996 (BS, 31 december 1996) en een koninklijk besluit van 12 april 1999. Ook de regels van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de gedwongen invordering (deel V: bewarend beslag, middelen tot tenuitvoerlegging en collectieve schuldenregeling – art. 1386 e.v. Ger.W.) moeten daarbij uiteraard toegepast worden. De wet van 24 december 1996 geldt voor alle lokale belastingen die contant geïnd of ingekohierd worden. De wet is van toepassing op de belasting van gemeenten en provincies; het gaat hier echter enkel om de werkelijke belastingen, niet de retributies (cf. infra).
9
SCHULDVORDERINGEN De wet van 24 december 1996 verwijst ook naar diverse bepalingen van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB 1992) en artikelen van het uitvoeringsbesluit van dit wetboek, die dan van toepassing zijn op de provincie- en gemeentebelastingen. Deze wet van 24 december 1996 wordt in de toekomst vervangen door het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen (BS, 04 juli 2008), van toepassing op de contantbelastingen die worden geïnd vanaf 1 januari 2009 en de kohierbelastingen die worden ingekohierd vanaf 1 januari 2009, ongeacht het dienstjaar waarop ze betrekking hebben. Wat betreft deze gemeente- en provinciebelastingen is de regelgeving (huidige c.q. toekomstige) aldus gedetailleerd uitgewerkt, zoals: vermeldingen die de kohieren moeten bevatten, uitvoerbaarverklaring, aanslagbiljet, eisbaarheid, inning en vervolging, voorrechten en wettelijke hypotheek, rente, verjaring, geschillenprocedure e.d. (zie o.m.: TIBERGHIEN, Handboek voor Fiscaal Recht 2000, Larcier, Lokale belastingen nr. 7001-7078 en L. DE MEYERE, ‘Invordering van lokale belastingen’ in Fiscaal executierecht, E. DIRIX en P. TAELMAN, (Eds.), Intersentia, 2003, p. 257-291). In de praktijk levert deze invordering door de duidelijke spelregels weinig juridische betwistingen op in de fase van gedwongen invordering.
3. Quid niet-fiscale vorderingen ? Is een identieke uitgebreide (wettelijke) regeling voor de nietfiscale vorderingen noodzakelijk? Niet direct, hoewel enkele knelpunten moeten opgelost worden. Om art. 94, 2°, 2de lid Gemeentedecreet te kunnen toepassen moet het gaan om een: -niet-fiscale schuldvordering, -die onbetwist is en -opeisbaar is Met Jan Astaes moeten we vaststellen dat het Gemeentedecreet noch de parlementaire voorbereidingen iets specifieks bepalen met betrekking tot de term ‘niet-fiscale schuldvordering’; we moeten dus terugvallen op de zuiver etymologische betekenis van het woord ‘niet-fiscaal’ (dus alles wat niet valt onder het toepassingsgebied van de wet van 24 december 1996, cf. supra), hoewel mogelijks niet alle niet-fiscale schuldvorderingen ressorteren onder art. 94, 2°, 2de lid Gemeentedecreet. Ongetwijfeld vallen daar wel onder de retributies en tarieven, zijnde billijke vergoedingen die de gemeente vraagt wegens het individueel voordeel dat de gebruiker van de gemeentelijke dienst geniet. Ze situeren zich in de burgerrechtelijke verhouding tussen de gemeente, verstrekker van de dienstverlening en de burger, afnemer van
de dienst (zie J. ASTAES, “De invordering van gemeentelijke retributies”, Lokale & Regionale Belastingen, 2007, nr. 3, p. 137-141). Retributies zijn dus geen belastingen, want belastingen zijn van verplichte aard en zijn bestemd om de algemene uitgaven van de gemeentelijke begroting te dekken, daar waar retributies betrekking hebben op louter persoonlijke voordelen. Zo is bijvoorbeeld de betaling voor het gebruik van een parkeermeter een retributie (zie o.m. TIBERGHIEN, Handboek voor Fiscaal Recht 2000, Larcier, Lokale belastingen nr. 7003). Wat kan daar nog onder vallen? Ongetwijfeld ziekenvervoer, bibliotheekvergoedingen, interventiekosten van de brandweerdiensten, gemeentelijke kinderopvang, speelpleinwerking e.d. Wat de vereiste van een onbetwiste opeisbare schuldvordering betreft kan men min of meer terugvallen op de gevestigde rechtspraak en rechtsleer terzake en op artikel 1494 van het gerechtelijk wetboek, dat bepaalt: “Geen uitvoerend beslag op roerend of onroerend goed mag worden gelegd dan krachtens een uitvoerbare titel en wegens vaststaande en zekere zaken”. De titel op grond waarvan de uitvoering wordt benaarstigd (het dwangbevel dus) moet een schuldvordering op de beslagene bevatten en toelaten de omvang van die schuldvordering op objectieve grondslag, zonder discussie tussen partijen, te bepalen, waarbij de aanspraken van de beslaglegger voldoende zeker en vaststaand moeten zijn (bijvoorbeeld een niet-geprotesteerde factuur, een ingebrekestelling die niet beantwoord werd of slechts op onduidelijke grondslagen wordt betwist). Een schuldvordering mist daarentegen de vereiste zekerheid wanneer ze ernstig betwist wordt. De vordering vervat in het dwangbevel moet ook opeisbaar zijn, wat wil zeggen dat de schuldeiser gerechtigd moet zijn de nakoming van de schuldvordering te vorderen, het mag bijvoorbeeld niet gaan om een nog niet vervallen schuld. (zie o.m. E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag in APR, Kluwer, 2001, nrs 201-227, 433-438 en 511-519). Voor elk geval afzonderlijk is het aan de financieel beheerder om een dwangbevel uit te vaardigen. Het gezond verstand moet primeren en een voorzichtig financieel beheerder zal slechts in bepaalde gevallen een dwangbevel uitvaardigen, namelijk voor die vorderingen die in alle redelijkheid beoordeeld niet meer vatbaar zijn voor ernstige betwisting. Het opstellen door de gemeenteraad van een apart reglement waarin bepaald wordt vanaf wanneer een schuld als onbetwist wordt beschouwd, bij voorkeur met een stappenplan (betalingsuitnodiging, herinnering, aanmaning e.d.) kan de financieel beheerder een houvast bieden. Bij twijfel kan uiteraard nog steeds de klassieke dagvaarding gebruikt worden.
10 • OKTOBER 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
4. Vermeldingen in dwangbevel In tegenstelling tot dwangbevelen die worden opgesteld en uitvoerbaar verklaard inzake belastingsmateries, bepaalt het Gemeentedecreet niets omtrent de voorschriften waaraan het dwangbevel inzake niet-fiscale vorderingen moet voldoen, noch de vermeldingen die er in moeten opgenomen worden. Om de schuldenaar niet in het ongewisse te laten en hem zo veel als mogelijk duidelijke informatie te geven en zo weinig mogelijk grond tot betwisting te laten bestaan, is het aangewezen om naar analogie met de fiscale dwangbevelen een aantal vermeldingen in het dwangbevel op te nemen aan de hand waarvan de schuldenaar kan bepalen waarom hij welk bedrag aan de gemeente moet betalen. Hoe meer informatie omtrent de oorsprong (artikel/reglement/ datum van de feiten of genoten dienst), samenstelling bedrag en data verzending van de betalingsuitnodiging (en aanmaningen) in het dwangbevel zijn opgenomen, hoe minder ruimte men aan de schuldenaar laat tot betwisting. Dit vergemakkelijkt ook de taak van de gerechtsdeurwaarder, nu in de praktijk hij meestal na de betekening van een titel (dwangbevel, vonnis) het eerste aanspreekpunt voor de schuldenaar is, die een duidelijk antwoord wil op zijn vragen. De ervaring leert dat de burger niet altijd zijn weg vindt in administratieve akten en voor de nodige toelichting de gerechtsdeurwaarder contacteert. Die moet dan alle nuttige informatie kunnen terugvinden in het dwangbevel zelf. Het zou helemaal niet goed overkomen indien de gerechtsdeurwaarder bijvoorbeeld het antwoord op de datum van het ontstaan van de schuld niet kan meedelen. Zo zou bijvoorbeeld een dwangbevel opgemaakt wegens ‘interventie brandweer’ te summier zijn en geen goed bestuur uitmaken. Minstens moet bijvoorbeeld vermeld worden de datum van de interventie, adres en de verrichtingen die gebeurd zijn. Voor de concrete opmaak van en vermeldingen in het dwangbevel kan verder verwezen worden naar J. ASTAES, “De invordering van gemeentelijke retributies”, Lokale & Regionale Belastingen, 2007, nr. 3, p. 143).
5. Quid uitvoerbaarverklaring ? Verder is het nog merkwaardig vast te stellen dat de decreetgever niets bepaalt omtrent de uitvoerbaarverklaring van het dwangbevel. In het decreet is niet bepaald dat het dwangbevel dat de financieel beheerder uitvaardigt door een overheid moet geviseerd en uitvoerbaar verklaard worden, zoals wel gebeurt in tal van andere (fiscale) materies (directe rijksbelastingen, gemeentebelastingen, belasting over de toegevoegde waarde, registratierechten, nietfiscale schuldvorderingen Vlaamse Gemeenschap, sociale dwangschriften, enz.). De financieel beheerder creëert dus zelf de uitvoerbare titel, die hij dan ook als het ware zelf (impliciet) uitvoerbaar
verklaart, wat dit dwangbevel dan ook een apart ‘sui generis’ statuut geeft. Dit dwangbevel is dus enerzijds de titel waarin de vordering wordt geconcretiseerd en anderzijds de akte die geldt als uitvoerbare titel. Minstens getuigt dit van een ongebreideld vertrouwen van de decreetgever in de kwaliteit en integriteit van de functie van financieel beheerder, wat in de uitvoeringspraktijk van de gerechtsdeurwaarder ook bevestigd wordt, gelet op het quasi niet voorkomen van betwistingen terzake.
6. Minimale kosten / soepele procedure De summiere redactie van art. 94, 2°, 2de lid Gemeentedecreet mag niet beletten dat de financieel beheerders ruimschoots gebruik maken van deze mogelijkheid om de vorderingen van de gemeente met een minimum aan kosten en via een soepele procedure te innen. Vaak gaat het om geringe bedragen waarvoor het vroeger niet echt verantwoord was een rechtbankprocedure op te starten. Middels deze nieuwe procedure kan de financieel beheerder onwillige debiteuren, die er op speculeerden dat men toch geen dagvaarding zou lanceren, verplichten te betalen; de schuldenaars die het financieel moeilijk hebben zijn verlost van de gerechtskosten. Het doel en de effectiviteit van deze nieuwe invorderingswijze overstijgt ruim het nadeel van de summiere regelgeving ervan. Ook in andere materies waar de schuldvordering op zich redelijkerwijs niet te betwisten valt of het verweer hoogstens kan gaan om het verkrijgen van a etalingsmogelijkheden zien we dat de overheid de klassieke rechtbankprocedure vervangt door een dwangbevelprocedure, zoals onder meer in de sector van de sociale bijdragen van zelfstandigen, waar de sociale kassen sinds 2005 de invorderingen kunnen doen middels dwangbevel. Opvallend is wel dat de procedure in verband met de opmaak van het sociale dwangbevel, en de verzetsmogelijkheid daarbij, gedetailleerd beschreven is. In de praktijk terzake wordt maar heel weinig verzet ingesteld, wat de deugdelijkheid van de sociale dwangbevelprocedure bewijst.
11
Wat de concrete betekening van het opgemaakte dwangbevel betreft en de verdere invordering stellen zich terzake weinig problemen. Het invorderingsproces verloopt conform de voorschriften in het gerechtelijk wetboek, en hiermee zitten we exclusief op het terrein van de gerechtsdeurwaarder (inzake de niet-fiscale schuldvorderingen kan bijvoorbeeld geen gebruik gemaakt worden van de fiscale notificaties). Een groot deel van de vorderingen wordt na de betekening van het dwangbevel betaald of a etaald. De verdere gedwongen invordering verloopt hoofdzakelijk via het uitvoerend beslag op roerend goed.
7. Verzet tegen de titel Rest nog het knelpunt van het verzet tegen de titel. Geen enkele wetsbepaling schrijft voor dat en in voorkomend geval binnen welke termijn verzet kan ingesteld worden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld vele specifieke procedures inzake regionale belastingen (zie o.m. L. DE MEYERE, ‘Invordering van regionale belastingen’ in Fiscaal executierecht, E. DIRIX en P. TAELMAN, (Eds.), Intersentia, 2003, p. 293-346). Het feit dat het decreet niets bepaalt omtrent verzet belet niet dat de mogelijkheid tot verzet een algemeen aanvaard beginsel is dat in de rechtsleer uitgebreid aan bod komt; betwist de schuldenaar de vordering, dan kan hij hiertegen bij de gewone rechtbanken verzet instellen. Dit kadert algemeen in de rechtsbescherming van de burger tegenover overheidsoptreden (zie o.m. W. VAN GERVEN, ‘Hoe blauw is het bloed van de prins?’, Kluwer Rechtswetenschappen, Antwerpen, 1984). Het dwangbevel is een (eenzijdige) beslissing van de overheid over het verschuldigd zijn van een geldsom, maar is geen eindbeslissing zodat verzet altijd mogelijk is en de burgerlijke rechter het laatste woord heeft. Dit is het fundamentele verschil met een vonnis dat kracht van gewijsde heeft of een notariële akte: in geval van dwangbevel heeft de schuldenaar nog een verweermiddel ten gronde, namelijk het verzet (zie A. JACOBS, ‘Niet-fiscale schuldvorderingen van de overheid: het dwangbevel’, R.W., 1997-1998, 1424-1425). Bij gebrek aan wettelijke bepaling kan dus verzet worden ingesteld voor de bevoegde rechtbank, zonder dat een vervaltermijn loopt binnen dewelke dit moet gebeuren. Betwistingen die niet de grond van de uitvoerbare titel betreffen, maar enkel betrekking hebben op de uitvoering ervan, worden uiteraard voor de beslagrechter gebracht (art.1395 Ger.W.). In haar omzendbrief van 3 april 2007 raadt de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders haar leden aan in deze materie uiterst voorzichtig op te treden. Bij gebrek aan een voldoende omkadering kan de uitvoeringsprocedure in geval van betwisting risicovol worden. De gerechtsdeurwaarder moet bijzonder waakzaam zijn en oog hebben voor de reactie van de schuldenaar. De minste reactie vanwege de schuldenaar zou volgens het advies van de Nationale Kamer de staking van de
uitvoering tot gevolg moeten hebben. Auteur Jan Astaes gaat daarin niet zover. Wanneer het verzet gesteund is op ernstige motieven lijkt het aangewezen de uitvoering niet verder te zetten. Wanneer het verzet niet ernstig lijkt en bijvoorbeeld enkel werd ingesteld om tijd te winnen, kan de uitvoering verder gezet worden, zonder dat dit een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is (zie J. ASTAES, “De invordering van gemeentelijke retributies”, Lokale & Regionale Belastingen, 2007, nr. 3, p. 148). Dit is uiteraard een feitenkwestie. Nauw overleg tussen de financieel beheerder en de gerechtsdeurwaarder, die meestal zijn pappenheimers wel kent, is terzake zeker noodzakelijk. Nu in de praktijk dergelijke verzetten blijkbaar uiterst zelden voorkomen is het misschien geraadzaam de keren dat het toch gebeurt, de beslissing op verzet af te wachten vooraleer verder in te vorderen. Men zou analoog kunnen redeneren met veel materies van bijvoorbeeld regionale belastingen of federale niet-fiscale vorderingen (bijvoorbeeld administratieve dwangbevelen uitgevaardigd door de Voetbalcel van de F.O.D. Binnenlandse Zaken) waar bepaald is dat het verzet de tenuitvoerlegging schorst. Bij gebrek aan uitdrukkelijke wettelijke regeling inzake niet-fiscale vorderingen bedoeld in het Gemeentedecreet staat het elke financieel beheerder en de door hem aangezochte gerechtsdeurwaarder vrij hierin hun verantwoordelijkheid op te nemen en het te volgen beleid samen uit te stippelen. Het vertrouwen in elkaars functie, inzichten en raad is terzake onontbeerlijk.
8. Praktisch Ten slotte dient er nog op gewezen te worden dat art. 94, 2°, 2de lid Gemeentedecreet los staat van de regelgeving inzake de gemeentelijke administratieve sancties, zoals vastgelegd in art. 119bis § 2 Nieuwe Gemeentewet (ingevoerd bij wet van 13 mei 1999, BS, 10 juni 1999). Dit artikel is niet afgeschaft door het Gemeentedecreet (zie art. 302 Gemeentedecreet met betrekking tot de artikelen van de Nieuwe Gemeentewet die afgeschaft worden). Opvallend is dat in deze materie wel wettelijk is bepaald wat de administratieve titel moet bevatten, wat de verweermiddelen zijn, wanneer die definitief is e.d. (zie art. 119bis § 9 tot 13 Nieuwe Gemeentewet). De beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete heeft uitvoerbare kracht na het verstrijken van een termijn van één maand vanaf de kennisgeving, behalve wanneer hoger beroep is ingesteld bij de politierechtbank. Deze administratieve geldboeten worden geïnd ten bate van de gemeente. In principe moet in die zaken dan geen dwangbevel meer opgemaakt en uitgevaardigd worden door de financieel beheerder. In dagelijkse praktijk zien we evenwel dat dit in bepaalde gemeenten toch gebeurt. Francis Snoeck lic.iur.lic.not. Bestuurder CVG
12 • OKTOBER 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
Colloquium: invordering van lokale belastingen en niet-fiscale schuldvorderingen. Op 11 september (Leuven) en 16 september (Brugge) 2008 organiseerde Knops Publishing (Mijnwetboek. be) een colloquium met als onderwerp de invordering van lokale belastingen en niet-fiscale schuldvorderingen. Doelpubliek waren vooral de lokale en regionale ontvangers (financieel beheerders van de gemeenten, steden en provincies). Naast de gastsprekers dhr. Jan Astaes en Mtr. Luc De Meyere waren ook twee CVG-bestuursleden, Marc Brackeva en Francis Snoeck, gevraagd om de rol van de gerechtsdeurwaarder en de beslagpraktijk toe te lichten. Dhr. Jan Astaes, ontvanger/financieel beheerder in Jabbeke, behandelde de problematiek van de invordering lastens vennoten, bestuurders en vereffenaars van rechtspersonen, waarbij o.a. de leer van de doorbraak van de rechtspersoonlijkheid uitgebreid aan bod kwam. Mtr. Luc De Meyere, advocaat en docent te Gent, gaf een heldere uiteenzetting omtrent de invordering (van lokale belastingen) lastens echtgenoten en samenwonenden, waarbij de ingewikkelde regels van het huwelijksvermogensrecht klaar en duidelijk werden uiteen gezet.
Francis Snoeck gaf een praktische uiteenzetting over de rol van de gerechtsdeurwaarder bij het uitvoerend beslag op roerend goed en het beslag onder derden. Tevens werd stilgestaan bij de mogelijkheid die de lokale besturen sinds 1 januari 2007 hebben om de niet-fiscale vorderingen te innen bij dwangbevel, waarbij een rechtbankprocedure niet meer nodig is. Waarnemend voorzitter van de CVG Marc Brackeva gaf een praktijkgerichte uiteenzetting over de samenwerkingsmogelijkheden tussen de ontvanger en de gerechtsdeurwaarder op het vlak van informatica, electronische gegevensuitwisseling, betalingsmeldingen e.d. Tevens lichtte hij de efficiënte tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder toe aan de hand van cijfermateriaal.
Het referatenboek van dit colloquium is uitgegeven door www.mijnwetboek.be (winkelprijs: € 77,5). De CVG bekam van de uitgever een korting van 25% voor CVG-leden, zodra minstens 15 exemplaren besteld worden (te bestellen via CVG bestuurslid Francis Snoeck,
[email protected]).
DEXIA Antwerpen Metropool cvba Contactpersonen :
Dany Annys
' 03 286 42 40 E-mail :
[email protected]
Yves Vanderhoeven
' 03 260 84 10 E-mail :
[email protected]