JAARGANG 2 • FEBRUARI 2002 • NUMMER 1
JONG c
AAN DE AMSTEL
N I E U W S B L A D O V E R D E J E U G D Z O R G I N D E A G G L O M E R A T I E A M S T E R DA M
Leerstraf moet mentaliteit veranderen
AMK geeft training 3 signaleren kindermishandeling
Projecten voorkomen schooluitval met succes
’De jongens kennen de technische kanten van seks, maar hebben nog nooit nagedacht over de emotionele aspecten.’ Dat stelt Marianne Jonker naar aanleiding van de geruchtmakende verkrachtingszaak in stadsdeel Westerpark. Jonker is coördinator leerstraffen voor jeugdige zedendelinquenten bij de Rutgers Nissogroep. Ze pleit voor een harde aanpak.
Duoproject Hoofddorp 6 brengt regionalisering in praktijk
Het drastisch terugbrengen van de schooluitval. Dat was het doel van het convenant dat de gemeente Amsterdam vier jaar geleden sloot met de schoolbesturen van het voortgezet onderwijs. Onderwijs, welzijn en jeugdzorg zijn sindsdien verschillende projecten begonnen die vaak verrassend succesvol zijn. Structureel lijkt de aanpak echter nog niet.
Samenwerking VTO en 7 Bureau Jeugdzorg noodzakelijk
LEES VERDER OP BLZ. 5
c
Lees verder op blz. 4
Raad van State: Nieuwe Wet op de Jeugdzorg rammelt aan alle kanten
D O O R : TA M A R A F R A N K E
’Nieuwe Wet Jeugdzorg heeft weinig praktische gevolgen’
‘De Raad van State is van mening dat in de Memorie van Toelichting onvoldoende is aangegeven dat het wetsvoorstel een oplossing betekent voor de problemen in de jeugdzorg.’ Dat stelt de Raad in haar commentaar op de nieuwe Wet op de Jeugdzorg. Het commentaar werd eind december openbaar gemaakt en laat er geen misverstand over bestaan: volgens de Raad rammelt de wet aan alle kanten. De Raad adviseert dan ook het wetsvoorstel te herzien en niet in deze vorm te laten bestaan. De Raad stelt dat de aansturing en financiering van de jeugdzorg versnipperd blijven. Zo wordt de geestelijke gezondheidszorg betaald via de AWBZ, de justitiële jeugdzorg door justitie, en de Bureaus Jeugdzorg en de jeugdhulpverlening door de provincies via VWS. De Raad constateert verder dat er onvoldoende geld, personeel en voorzieningen beschikbaar worden gesteld om het recht op jeugdzorg te waarborgen. De wet garandeert dit recht, maar de Raad stelt dat je niet iets kunt geven dat er niet is. De Raad vindt verder dat de provincies een te zware verantwoordelijkheid krijgen. Ze zijn nu al verantwoordelijk voor de hulp op indicatie, maar krijgen ook de verantwoordelijkheid over de Bureaus Jeugdzorg en moeten ervoor zorgen dat het aanbod aansluit op de vraag. Hebben de provincies daarvoor wel voldoende deskundigheid, zo vraagt de Raad zich af. Het ministerie van VWS zag in het commentaar van de Raad van State geen reden af te wijken van de oorspronkelijke tijdsplanning. Ze diende het wetsvoorstel eind december 2001 in bij de Tweede Kamer, zodat deze in maart 2002 kan worden behandeld. De kritiek van de Raad van State werd daarbij grotendeels opzij gezet. De keuze voor drie financiële stromen (AWBZ, Justitie en VWS) is volgens VWS een bewuste. Verder beloofde VWS in een bestuurlijk overleg met het IPO (Interprovinciaal Overleg) de financiële gevolgen voor de provincies door te spreken. De Tweede Kamer heeft uiteindelijk in maart het laatste woord.
De Tweede Kamer buigt zich in maart over de nieuwe Wet op de Jeugdzorg. Uitgangspunt van deze wet is het recht op jeugdzorg. Cliënten kunnen zelfs via de rechter hulp afdwingen. Is de nieuwe wet inderdaad het wondermiddel? Verdwijnen de wachtlijsten en krijgt iedereen zorg op maat? Of zal Bureau Jeugdzorg de voordeur verder sluiten? Drie reacties. Joop Buinink, beleidsmedewerker Vedivo
‘E
lk mens heeft het recht prettig te leven. En als hij daartoe niet in staat is, heeft hij recht op hulp daarbij. Dat hoort wettelijk verankerd te zijn. Ik vind het een mijlpaal dat dit recht nu in de wet is opgenomen. Maar de nieuwe wet is zeker niet volmaakt en ik verwacht weinig praktische gevolgen, helaas. Er zijn teveel losstaande onderdelen in een onvolledige structuur. ‘Ik denk niet dat cliënten het recht op behandeling zullen afdwingen. Dat gaat uit van een geëmancipeerde cliënt die weet wat hij wil en op die manier aanspraak maakt op hulp. Maar in de praktijk is dat meestal niet het geval. ‘Een positief effect kan zijn dat er een bredere samenwerking komt. De instellingen willen wel klantgericht werken, maar hebben daar nog wat meer tijd voor nodig. Er is genoeg aanbod, maar de wet stimuleert een goede samenhang en brede samenwerking helaas niet.’
Maarten Elling, bureauhoofd Jeugdzorg Advies en Ondersteuning
c
VOG heet MOgroep De werknemersvereniging voor welzijn, jeugdzorg en kinderopvang VOG heet per 1 januari 2002 MOgroep: Maatschappelijk Ondernemers Groep.
c
‘De afgelopen twaalf jaar zijn er veertig wetswijzigingen geweest en dit is de volgende. Het is niet ideaal, maar laat de Kamer het maar aanvaarden. We kunnen verder discussiëren en dat kan weer leiden tot verbeteringen via wetswijzigingen. ‘Ik vind het wel belangrijk dat het recht op hulpverlening wettelijk wordt vastgelegd en dat het denken in voorzieningen wordt losgelaten. Deze wet biedt zeker mogelijkheden voor een vraaggerichte benadering. ‘Natuurlijk zijn er ook onvolkomenheden. Zo wordt de
1
FOTO: SAKE RIJPKEMA
KORT
c
Amsterdamse jongeren op een schoolplein. Gaat ook voor hen de voordeur van Bureau Jeugdzorg op een kier?
leeftijdsgrens voor jeugdzorg teruggedraaid van 23 naar 18 jaar, terwijl juist in die leeftijdsgroep veel problemen zijn met dak- en thuisloze jongeren. Verder is de regelgeving rond jongeren met een problematische verblijfsstatus vooralsnog onbegrijpelijk.’
Guus de Beer, beleidsadviseur Bureau Jeugdzorg Amstelland Meerlanden/Zaanstreek Waterland (AMZW) en Bureau Jeugdzorg Amsterdam ‘De nieuwe wet is heel globaal. Er moet nog heel veel ingevuld worden in Algemene Maatregelen van Bestuur en die zijn er nog niet. Dus eigenlijk weet nog niemand waar hij aan toe is. ‘Ik vind het positief dat Bureau Jeugdzorg AMZW gaat fuseren met Bureau Jeugdzorg Amsterdam omdat er in de ROA één bureau jeugdzorg moet komen. Het probleem is alleen dat het nieuwe bureau er januari 2003 moet staan, terwijl we geen idee hebben hoe het met de financiën zit. Verder vind ik het positief dat de Bureaus Jeugdzorg ambulante hulp blijven verlenen. Ik maak me wel zorgen over de hulpverlening aan de “18-plus groep” en aan jongeren met een problematische verblijfsstatus. Die dreigen nu buiten de boot te vallen.’
KORT
c DOOR: MARNIX DE BRUYNE
’Ik wil ouders inzicht geven in het opvoeden’
Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam opent nieuw kantoor
Wie gezinnen met opvoedingsproblemen begeleidt, voelt zich de ene keer relatietherapeut, dan weer schuldhulpverlener, groepsleider of orthopedagoog. Dion Forrer (50) van Afra Boddaert PPI, sinds 1987 thuisbegeleider en destijds een van de eersten die hierbij videobeelden gingen gebruiken, treft steeds andere situaties aan. ‘Soms ben je de eerste die zo’n moeder een compliment geeft.’
Op dinsdag 5 februari 2001 opende het Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam (SJA) haar nieuwe kantoor aan de Sarphatistraat. Het SJA zal hier samen met het stedelijk meidencentrum “Chebba Meidenplaza” haar activiteiten ontplooien. Het SJA is een fusie van de culturele jongerencentra Alternatif, Argan, CCSJ, Chebba Marokkaanse Meidenprojecten, Kosecha, Jongereninfocafé The Site en Stichting de Amsterdamse Plu. De nieuwe locatie aan de Sarphatistraat zal binnenkort ook ruimte bieden aan het Stedelijk Expertisecentrum, dat momenteel in ontwikkeling is. Het is de bedoeling dat dit centrum een plaats wordt waar jongerenwerkers kennis en ervaring kunnen uitwisselen, waar vrijwilligers en professionals advies en ondersteuning kunnen halen en waar gewerkt wordt aan de verbetering van de kwaliteit van het jongerenwerk.
D
c
Ook Noord-Holland krijgt één Bureau Jeugdzorg Vooruitlopend op de nieuwe Wet op de Jeugdzorg hebben de Bureaus Jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam besloten te fuseren. De fusie van Bureau Jeugdzorg Amsterdam en Bureau Jeugdzorg Amstelland Meerlanden/Zaansteerk Waterland moet op 1 januari 2003 haar definitieve beslag krijgen. Deze ontwikkeling doet zich ook elders in het land voor. Zo besloot Gedeputeerde Staten van NoordHolland op 22 januari 2002 dat er één provinciaal Bureau Jeugdzorg moet komen. In dit nieuwe Bureau Jeugdzorg zullen vijf organisaties moeten opgaan: Bureau Jeugdzorg Noord-Holland Noord, Bureau Jeugdzorg Kennemerland, Bureau Jeugdzorg ‘t Gooi, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Alkmaar en Stichting Jeugd en Gezin Noord-Holland’. Ook deze fusie moet uiterlijk 1 januari 2003 zijn beslag krijgen.
c
Ruim 300 jongeren op wachtlijst
e namen wisselen nogal eens in zijn vakgebied. Toen hij een kwart eeuw geleden kwam werken bij de Amsterdamse stichting Hubertus (voor “ongehuwde moederszorg”), moesten ouders die de opvoeding niet aan konden zelf naar de instellingen komen. Later ontstond de “ambulante hulpverlening” in het gezin, die vervolgens “intensieve thuisbehandeling” werd genoemd en sinds kort gewoon thuisbehandeling heet. Het woord intensief suggereert dat het contact vaker plaats heeft dan één keer per week, de gemiddelde frequentie waarmee hij “zijn” gezinnen bezoekt, legt Dion Forrer uit, die met zijn zwarte krullen en ring in het oor er veel jonger uitziet dan vijftig. ‘Het vak zelf heet hometrainer, over verwarrende namen gesproken’, lacht Forrer. ‘Ik leg het maar zo uit dat we moeten roeien met de riemen die het gezin je geeft, zodat de associatie met fitness toch nog klopt.’ Gebleven in al die jaren is dat in de meeste gezinnen waar hij komt een alleenstaande moeder de opvoeder is, veranderd is de zwaarte van de problemen waar ze mee kampen. ‘Tegenwoordig zijn het veel vaker multiprobleem-gezinnen. Eén gezin kan met verslaving, schulden, psychotisch gedrag én mishandeling tegelijk te kampen hebben. Zo begeleidde ik een moeder die vol angsten zat: ze durfde de kinderen niet buiten te laten spelen, ze durfde geen boodschappen te doen en ze dacht dat de wereld zou vergaan tijdens de zonsverduistering een paar jaar terug. Intussen liet ze het huis verslonzen. Langzaam probeerde ik structuur aan te brengen in dat gezinsleven. Ik ging met haar boodschappen doen - soms moesten we halverwege stoppen omdat ze naar buiten rende - en stelde een prioriteitenlijst op voor het huishouden. Tijdens de zonsverduistering ben ik met haar en de kinderen naar het Beatrixpark gegaan om met speciale brilletjes naar de zon te kijken. Het gezin is een klein succesverhaal: het huis ziet er piekfijn uit en de moeder doet nu zelf alle boodschappen.’
Versterking Het belangrijkste in het werk van Forrer is versterking van de communicatie binnen het gezin, op de voet
In oktober 2001 stonden 314 kinderen en jongeren op de wachtlijst van Bureau Jeugdzorg Amsterdam. Dat bleek uit de telling van de Zorgtoewijzing, het orgaan dat is belast met het toekennen van zorg aan cliënten van de jeugdzorg. De gemiddelde wachttijd voor deze jongeren bedroeg op dat moment vier maanden. Ongeveer 35 procent van de jongeren wachtte op ambulante hulp. Bureau Jeugdzorg Amsterdam start binnenkort een onderzoek naar de effecten van de wachtlijsten.
gevolgd door verhoging van het zelfvertrouwen en -respect. Dat begint al bij de deur tijdens het eerste bezoek. ‘Je moet elk gezin met respect bejegenen en zorgen dat je hun taal spreekt, figuurlijk gezien. Als de schoenen bij de deur zie staan, doe ik de mijne ongevraagd uit. Wanneer ik binnenkom, kijk ik waar de telefoon staat en waar de afstandbediening ligt. Zo kan ik voorkomen dat ik per ongeluk in de stoel van de vader ga zitten. ‘ Bij het verdere contact speelt de video een onmisbare rol. ‘Je kunt daarmee zoveel duidelijk maken. Bij zuigelingen al: de baby keert zich naar de moeder - toont dus initiatief - de moeder bevestigt dat door naar hem te lachen. Soms gaat het hier al mis: de moeder is te gehaast en herkent het initiatief niet of vertoont geen emotie. Als dat op band staat, kun je dat prachtig laten zien. Laatst zat een jongetje te fluiten terwijl ik met zijn moeder in gesprek was, wat we opnamen. Pas bij nakijken van de videobeelden – meestal zie ik zoiets natuurlijk al wanneer het gebeurt - bleek dat de moeder, automatisch en zonder te kijken, het oor omdraaide van haar zoontje om hem stil te krijgen. Later bleek dat dit jongetje met zijn gefluit alleen de aandacht van zijn jongste broertje probeert te trekken. De moeder zal voortaan eerst kijken waarom het jongetje fluit.’
Anderhalf uur Een bezoek van Forrer duurt zo’n anderhalf uur, waarbij hij opnames maakt tijdens gewone gezinssituaties bijvoorbeeld onder het eten - die in het volgende bezoek worden bekeken en besproken. De gehele begeleiding duurt gemiddeld anderhalf jaar. In die periode ziet hij, terugvallen daargelaten, het zelfvertrouwen toenemen. ‘Met de invoering van de videohometraining kwam de nadruk veel meer te liggen op positieve punten in plaats van op de problemen. We zeggen: hier doe je het goed, kijk maar hoe je kind reageert, probeer dat ook eens in andere situaties. Ik heb meegemaakt dat een ouder in tranen uitbarstte bij het terugzien van de beelden. Soms ben je ook de eerste die zo’n ouder zegt dat ze iets wél goed aanpakt. Je ziet haar groter worden, ze gaat rechtop zitten en op dat strakke gezicht verschijnt een glimlach.’
c
Leerlingen, ouders en personeelsleden die klachten hebben over het onderwijs kunnen vanaf januari 2002 ook weer met hun mobiele telefoon bellen naar 0800 – 1608. De Onderwijstelefoon sloot haar nummer enkele jaren geleden af voor mobiele bellers omdat de lijn soms werd geblokkeerd door leerlingen die met hun mobieltjes voor de lol dit gratis nummer belden. Serieuze bellers konden er vervolgens niet meer doorkomen. Een speciale maatregel moet deze “plaagtelefoontjes” in de toekomst voorkomen. Na één zo’n telefoontje wordt de onderwijstelefoon permanent geblokkeerd voor dat nummer. De onderwijstelefoon houdt zich onder ander bezig met klachten over pesten, agressie, geweld, seksuele intimidatie, homo-intimidatie, racisme en discriminatie. De Onderwijstelefoon is op schooldagen bereikbaar van 12.00 tot 17.00 uur. Bellen is gratis.
FOTO: JAAP MAARS
Onderwijstelefoon weer mobiel te bereiken
c
Dion Forrer: ‘Tijdens de zonsverduistering ben ik met een cliënt en haar kinderen naar het Beatrixpark gegaan om met speciale brilletjes naar de zon te kijken.’
2
c DOOR: ELLEN DE VRIES
De succesvolle samenwerking van Okido
ROA onderzoekt fusie Sac-Amstelstad De fusie tussen Amstelstad en het Sociaal-agogisch Centrum bevindt zich in een beslissend stadium. De directies hebben inmiddels een voorgenomen besluit tot fusie genomen dat voor advies is voorgelegd aan de ondernemingraden van beide organisaties. Deze zullen in maart 2002 advies uitbrengen. Uiteindelijk zal de definitieve beslissing worden genomen door de Raad van Toezicht van het SaC en het bestuur van Amstelstad. De Bestuurscommissie Jeugdhulpverlening van de ROA boog zich in haar vergadering van 22 november 2001 over de fusie, waarbij voorzitter Jaap van der Aa enkele bedenkingen uitte, vooral over de grootte van de organisatie: ‘Zien wij niet een moloch ontstaan die zich niet meer laat aansturen?’ Hij wees hierbij op het onderwijs, waarvan de schaalgrootte inmiddels zo groot is dat deze zich nog maar weinig gelegen laten liggen aan de ROA. ‘We moeten van alles doen om nog sturing te geven’, aldus Van der Aa. SaC-directeur Theo Binnendijk verbaasde zich over de opstelling van Van der Aa. Had de ROA juist niet aangedrongen op schaalvergroting in de jeugdzorg, zodat de organisaties een beter product konden leveren? Van der Aa antwoordde daarop dat een fusie inderdaad positief en functioneel was, ‘maar ik blijf vanuit sturingsoogpunt heel bang’. De ROA Bestuurscommissie besloot daarom te laten onderzoeken wat een fusie zou betekenen voor de eventuele bestuurbaarheid van de jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg Amsterdam en Afra Boddaert PPI lieten zich overigens positief uit over de fusie. BJA-directeur Wiel Jansen zei dat de fusie zou zorgen voor een beter product. Gerard Gruppen, directeur van Afra Boddaert PPI. sloot niet uit dat zijn organisatie zich op termijn bij de nieuwe organisatie van SaC en Amstelstad zou aansluiten.
Amsterdamse kinderen in een kinderdagverblijf. Okdio streeft naar integratie van kinderen met gedragsproblemen, ontwikkelingsachterstand of andere handicaps in reguliere kinderdagverblijven en peuterspeelzalen.
FOTO: SAKE RIJPKEMA
onder andere MKD ‘t Kabouterhuis, SPD, IJlanden en Nifterlake/Omega - geven desgevraagd adviezen aan de leiding van kindercentra over onder andere ontwikkelingsstimulering, gedragsproblemen en ergonomie. Een gespecialiseerde groepsleidster van IJlanden kan ook worden ingezet speciaal voor de begeleiding van het kind.
Zestig kinderen bemiddelde Okido in het eerste jaar van haar bestaan. Daarmee is dit unieke samenwerkingsproject een succes. Okido wil kinderen met gedragsproblemen, ontwikkelingsachterstand of andere handicaps integreren in reguliere kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Coördinator Botty Veenstra: ‘Komend jaar willen we tachtig kinderen bemiddelen’.
D
e procedure is simpel. Ouders of kinderdagverblijven meldden zich telefonisch bij Okido. Botty Veenstra, die eveneens het meld- en coördinatiepunt beheert, stelt vast of kinderen voor bemiddeling in aanmerking komen. Zo ja, dan volgt een intake door een integratieconsulente. Die geeft advies over het hulpaanbod. Veenstra stelt het aanbod vast. Bij een vraag om gespecialiseerde ondersteuning betrekt Veenstra de participerende instanties uit de gehandicaptenzorg en jeugdhulpverlening. De partners van Okido -
Tekort aan leidsters Veenstra is te spreken over de onderlinge samenwerking, hoewel er wel een knelpunt is. Okido kan subsidie verschaffen voor het aanstellen van een extra leidster, die de vaste groepsleiding ontlast. Maar… er is een groot tekort aan reguliere leidsters. Veenstra: ‘Sommigen kindercentra worden zelfs boos als je alleen maar subsidie aanbiedt voor een extra leidster. “Wat heb ik aan subsidie als ik niemand kan vinden,” zeggen ze dan.’ Tot nu toe zijn er nog geen kinderen naar huis gestuurd. Maar... het tekort aan reguliere leidsters wordt nijpend. Okido zoekt daarom zelf naar oplossingen. Veenstra: ‘We gaan actiever werven onder studenten en moeders of groepsleidsters die wel een paar uur per dag willen werken. Want het gaat vaak om maar een paar uur per dag.’
Startsubsidie Voor het gros van de kinderen is de Okido-subsidie voldoende, maar soms vindt een kindercentrum dat een kind voor meer uren extra leiding nodig heeft dan Okido kan bieden. Veenstra adviseert ouders in dat geval om zo mogelijk PGB-gelden (Persoonsgebonden budget – red.) aan te vragen voor hun kind. Het gaat dan wel om kinderen die veel extra aandacht en verzorging nodig hebben. Veenstra: ‘Voor hen moet je de subsidie van Okido als startsubsidie of als overgang opvatten. PGB geeft meer ruimte.’
c
OZC wil naar Amsterdam komen Het Orthopedisch Zorgcentrum (OZC) in Alkmaar overweegt een deel van haar zorgaanbod onder te brengen in Amsterdam. Aanleiding hiervoor is dat het OZC ongeveer honderd licht verstandelijk gehandicapte kinderen met een gedragsstoornis uit Amsterdam verzorgt. Het OZC wil deze zorg in Amsterdam onderbrengen omdat dit de aansluiting mogelijk maakt op de in Amsterdam gevestigde voorziening. Amsterdam kent op dit moment geen voorziening voor licht verstandelijk gehandicapte kinderen. Dat betekent dat al deze kinderen buiten de ROA moeten worden verzorgd. De komst van het OZC zou dan ook een belangrijke impuls betekenen voor de expertise en indicatiestelling voor de behandeling van deze kinderen.
DOOR: MAARTEN TERLAGE
AMK geeft training signaleren kindermishandeling Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) verzorgt trainingen op maat voor mensen die beroepsmatig met kinderen te maken hebben. Het ontbreekt hen namelijk nogal eens aan specifieke kennis, zo bleek uit een recent NIZW-onderzoek. Beroepskrachten gaven daarin aan dat ze te weinig kennis hadden over kindermishandeling. Ingrid Leeuwenburgh van het AMK: ‘Opleidingen besteden nog te weinig aandacht aan dit onderwerp.’
‘M
ensen die mishandeling of verwaarlozing bij een kind vermoeden hebben vaak twee soorten reacties’, vertelt Ingrid Leeuwenburgh. Ze ontkennen het en verklaren het taboe of ze schakelen direct allerlei instanties in. Beide reacties zijn niet effectief. Wij pleiten voor een tussenoplossing: een stappenplan waardoor er eenduidig en zorgvuldig met de vermeende mishandeling wordt omgegaan’. Leeuwenburgh is coördinator van de afdeling PR en Voorlichting van het AMK in Amsterdam. Zij constateert in haar werk dat veel beroepskrachten te weinig kennis en vaardigheden hebben op het gebied van mishandeling en misbruik van kinderen. Dat bleek ook al uit een recent onderzoek van het Expertisecentrum Kindermishandeling van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW).
KORT
Kennishiaat Leeuwenburgh geeft voor deze onbekendheid ook een oorzaak: ‘Opleidingen besteden te weinig aandacht aan het onderwerp. Het AMK probeert dat kennishiaat op te vullen met voorlichting en training.’ Voorlichting houdt in dat het AMK uitlegt hoe iemand kindermishandeling kan voorkomen en signaleren. Zo is er aandacht voor verschillende vormen van mishandeling. Het AMK vertelt ook wat iemand bij mishandeling moet ondernemen. Leeuwenburgh: ‘Bij elke twijfel kunnen mensen ons bellen voor advies.’ Het AMK geeft daarnaast trainingen op maat aan mensen die beroepsmatig met kinderen te maken hebben, zoals jeugdhulpverleners, leerkrachten, politieagenten, artsen en verpleegkundigen. Leeuwenburgh: ‘Wij leren in die cursussen onder andere hoe zij op professionele wijze met vermoedens moeten omgaan en hoe ze een gesprek met ouders moeten voeren. Gespreksvoering is erg belangrijk. Probeer met een open houding je zorg met ouders te bespreken en pas ervoor op dat je dingen niet voor jezelf gaat invullen.’ Het AMK heeft voor het hele proces protocollen ontwikkeld. Leeuwenburgh: ‘Op dit moment is het protocol voor het basisonderwijs en voor kinderdagverblijven af en werken we aan een standaardprotocol voor instellingen die werken met nul- tot twaalfjarigen.’ Protocollen alleen zijn echter niet voldoende. Volgens Leeuwenburgh moeten er ook betere instrumenten
3
c
Voordeur BJA: weer meer cliënten Voorlopige cijfers wijzen uit dat Bureau Jeugdzorg Amsterdam in 2001 binnen de jeugdhulpverlening en onderwijshulpverlening (tezamen ‘de voordeur’ genoemd) weer meer cliënten in behandeling had dan het jaar ervoor. In 2000 deden bijna 7000 cliënten een beroep op de voordeur, in 2001 waren dat er een kleine 8000, een toename van ruim 14 procent. Het aantal ingeschreven cliënten per 1 januari 2002 is ook groter dan in het vorig jaar, namelijk 2770 tegenover rond de 2270 cliënten op 1 januari 2001.
c komen voor signalering en diagnostiek, vooral voor de jeugdhulpverlening: ‘Bij de intake van kinderen zou meer aandacht moeten komen voor mishandeling en misbruik. Er moeten betere diagnostische instrumenten komen. Alleen dan kan men effectiever handelen bij kindermisbruik en -mishandeling. Voor meer informatie en advies kan men contact opnemen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Amsterdam: 020-571 19 11.
OPINIE
D O O R : TA M A R A F R A N K E
c
De aanpak van jonge zedendelinquenten Stadsdeel Westerpark werd eind vorig jaar opgeschrikt toen de groepsverkrachting van de dertienjarige Tessa landelijk nieuws werd. Opmerkelijk was dat niet alleen het slachtoffer minderjarig was, maar ook de daders extreem jong waren. Nog opvallender was dat de daders amper beseften dat ze iets verkeerds hadden gedaan. Een negenjarige dader was vooral verontwaardigd omdat hij als straf twee weken niet buiten mocht spelen. Hoe ga je om met dergelijke jongeren?
c
Luuk Dun: officier van justitie jeugdzaken ‘De rol van de culturele verschillen is bij groepszedenzaken niet groter dan bij de reguliere criminaliteit. De belangrijkste oorzaken zijn gebrek aan respect en normbesef en de druk van de groep. Ze jutten elkaar op om stoer te zijn en hebben totaal geen zicht op wat het betekent voor het slachtoffer. En ze krijgen van thuis niet het juiste normbesef mee. Daarom is straffen belangrijk. Ze moeten leren dat ze maatschappelijk aanvaardbare grenzen hebben overschreden. ‘Helaas is het zo dat ouders niet altijd meewerken of ingrijpen. Straf geeft dan niet altijd het gewenste resultaat. Een opvoedcursus zou daarom in sommige gevallen gewenst zijn. Er zijn nu ook plannen om ouders opvoedingsondersteuning verplicht te stellen voor ouders die die hulp kunnen gebruiken.’
FOTO: SAKE RIJPKEMA]
Het Amsterdamse Westerpark. In een tunnel bij dit park werd Tessa verkracht door een groep extreem jonge jongens. ‘De daders krijgen van huis uit niet het juiste normbesef mee.’
Tjebbe Hansma: projectleider Bureau Sociale Jeugd- en Zedenpolitie
Frans Rademaker: praktijkleider strafzaken Raad voor de Kinderbescherming
‘Ik vind het moeilijk in te schatten of het schuldbesef wel of niet aanwezig is. Daders van andere misdrijven zijn ook geneigd alles te ontkennen. ‘We worden geconfronteerd met veranderingen in de maatschappij. Nederland ziet er nu anders uit dan vijftig jaar geleden. En dat is ook goed, maar de consequentie is ook dat er meer vervelende zaken naar buiten komen. Toch denk ik niet dat dergelijke problemen alleen voortkomen uit cultuurverschillen. De samenstelling en het gedrag van dit soort groepen worden bepaald door de locatie; hoe ziet de wijk eruit, wie wonen er. ‘Er is meer aandacht voor zedenproblematiek en dat is ook goed. Zo gaan wij vanuit ons bureau naar scholen om voorlichting te geven over wat de zedenpolitie is en wat je daarvan kunt verwachten. Maar we maken jongeren ook alert op risico’s als de “loverboy constructie”.’
‘Ik vind het belangrijk dat niet alleen verdachten van twaalf jaar en ouder bij de Raad worden gemeld, maar ook degenen die jonger dan twaalf jaar zijn. Helaas gebeurt dat niet altijd omdat ze nog niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Maar zeker bij hele jonge kinderen moeten alle alarmbellen rinkelen omdat het zulk uitzonderlijk gedrag is. Ik pleit dan ook voor goed gedegen onderzoek bij jongeren, met name onder de twaalf jaar, juist omdat die niet onder het jeugdstrafrecht vallen.’
D O O R : TA M A R A F R A N K E
Leerstraf moet mentaliteit veranderen ’De jongens kennen de technische kanten van seks, maar hebben nog nooit nagedacht over de emotionele aspecten.’ Dat stelt Marianne Jonker. Ze is coördinator leerstraffen voor jeugdige zedendelinquenten bij de Rutgers Nissogroep. ‘De culturele achtergrond speelt zeker een rol’
H
et eigen gedrag herkennen en anders omgaan met bepaalde situaties. Dat is het doel van de leerstraffen die zedendelinquenten van twaalf tot achttien jaar kunnen krijgen. De taakstraf seksualiteit is bedoeld voor jongeren die voor de eerste keer een zedendelict hebben gepleegd. Daarnaast is er het TerugvalPreventieproject, bedoeld voor recidivisten en jongens van wie het delict te ernstig is voor een taakstraf.
Normvervaging Jonker: ‘Over het algemeen krijgt 90 procent van de jongens die hier komt thuis geen seksuele voorlichting, heeft 40 procent een islamitische achtergrond en er is sprake van een duidelijke vervaging van normen en waarden. Er wordt thuis niet over dit soort zaken gesproken.’
De meeste jongens beseffen in het begin niet wat ze fout hebben gedaan, vervolgt Jonker. ‘Ze bagatelliseren of ontkennen het en zeggen dat het meisje ook wilde. Signalen worden niet begrepen en dan is er nog de druk van de groep. Tijdens de straf moeten ze zeer gedetailleerd vertellen wanneer er wat gebeurde, zodat ze hun eigen gedrag en de signalen van het slachtoffer leren herkennen.’ De jongens moeten daarvoor de normen en waarden uit verschillende culturen met elkaar vergeleken. Jonker: ‘Een probleem is dat ze soms van thuis meekrijgen dat ze later met een Turks of Marokkaans meisje moeten trouwen, maar dat ze met een Nederlands meisje kunnen doen wat ze willen. Daar komt ook het gebrek aan respect vandaan. Het is voor de jongens ondenkbaar dat ze hetzelfde met een Turks of Marokkaans meisje zou-
4
den uithalen.’ De opvoeding en de rol van de ouders spelen een belangrijke rol. Jonker: ‘Wanneer zij het bagatelliseren is het voor ons moeilijker om tot die jongens door te dringen. We betrekken de ouders daarom zoveel mogelijk bij de leerstraf.’
Afschrikken Een gedrags- en mentaliteitsverandering is misschien teveel gevraagd, maar de jongens schrikken wel van een taakstraf. Jonker: ‘Ze zijn in aanraking gekomen met de politie, de familie weet van het delict en ze moeten met een vreemde praten over zaken waar thuis een taboe op ligt. Ze weten nu dat ze iets hebben gedaan dat fout is. De leerstraf is bovendien het meest effectief als deze kort na het delict wordt uitgevoerd, maar in de praktijk worden hier nog steeds zaken aangemeld van meer dan een jaar oud.’
c DOOR: MARTIN GERRITSEN
Projecten voorkomen schooluitval met succes
Rekenkamer: aanpak voortijdig schoolverlaten gebrekkig
Het drastisch terugbrengen van de schooluitval. Dat was het doel van het convenant dat de gemeente Amsterdam vier jaar geleden sloot met de schoolbesturen van het voortgezet onderwijs. Onderwijs, welzijn en jeugdzorg zijn sindsdien verschillende projecten begonnen die vaak verrassend succesvol zijn. Structureel lijkt de aanpak echter nog niet.
D
basisscholen meldden over het algemeen de deelnemers bij ons aan. Zij weten immers het beste welke ouders het rapport niet ondertekenen en welke leerlingen drie weken in dezelfde kleren lopen.’ De methode van “School’s Cool” is even simpel als doeltreffend: elke deelnemer krijgt een persoonlijke mentor, die gedurende het brugjaar eens per week bij de leerling thuis op bezoek gaat. De mentor geeft pedagogische adviezen en ziet er op toe dat de leerling voldoende tijd aan zijn huiswerk besteedt. Verder onderhoudt hij contact met de ouders en de klassenleraar. De mentoren zijn vrijwilligers met uiteenlopende achtergronden, variërend van oud-docenten en studenten tot een acteur en een filosoof. De meeste mentoren krijgen één pupil. Op het ogenblik heeft “School’s Cool” veertig leerlingen. En het project verloopt goed. Timp: ‘Vrijwel al onze leerlingen komen in het tweede jaar van het voortgezet onderwijs zonder ongeoorloofd verzuim of slecht gedrag. Dat maakt duidelijk dat een steuntje in de rug schooluitval kan voorkomen.’
Door een gebrekkige registratie is het niet mogelijk vast te stellen hoeveel voortijdige schoolverlaters Nederland telt. Dat stelde de Algemene Rekenkamer 19 december 2001 in een rapport. Volgens de Rekenkamer is er nog geen sluitende aanpak van melding, registratie en doorverwijzing van voortijdige schoolverlaters. Verder is het door de onheldere registratie volgens de Rekenkamer onduidelijk of maatregelen die het voortijdig schoolverlaten bestrijden, zin hebben.
c
Brede school start in Zaanstad De gemeente Zaanstad start in twee wijken de “Brede School”, het samenwerkingsverband van basisscholen, buurtcentra en kinderopvang. Het gaat om de wijken Peldersveld/Hoornseveld en Wormerveer-Noord. Het project in Peldersveld/Hoornseveld startte 23 januari 2002 met buurtcentrum “De Rots” en de basisscholen “De Branding”, “De Feniks”, “De Loopplank” en “De Windroos”. Het eerste jaar zal men zich vooral richten op de daadwerkelijke samenwerking. Uiteindelijk moet de brede school in drie jaar tijd zijn definitieve vorm vinden.
c
Succes Millerson vertelt dat er op haar school ook minder “drop outs” zijn sinds “Lokaal 130” begon. Het succes verklaren Timp en Millerson uit het feit dat zij in een vroegtijdig stadium problemen signaleren. Timp: ‘De interne leerlingbegeleiding heeft vaak maanden nodig om problemen te signaleren. Zij hebben namelijk minder vaak contact met een leerling. Signaleren ze problemen, dan is het soms al te laat.’ “School’s Cool” en “Lokaal 130” richten zich op het vroegtijdig signaleren van problemen. Het Time-Outproject (TOP) van de jeugdhulpverlening zit daar vlak achter. Hier komen leerlingen bijvoorbeeld terecht na beginnend structureel spijbelgedrag of na enkele incidenten, zoals een vechtpartij. Millerson: ‘Ze gaan daarheen als de problemen zich voortzetten en de begeleiding vanuit school niet toereikend is.’ TOP biedt leerlingen letterlijk een “time out”. Ze verblijven bij Afra Boddaert PPI waar ze niet alleen les krijgen, maar waar ook wordt gewerkt aan hun specifieke problemen. Al die tijd blijft er een intensief contact met de school en na maximaal twaalf weken keren de leerlingen weer terug. En met succes. Vijf van de zes eindexamenleerlingen die afgelopen leerjaar terecht kwamen bij TOP Nieuw-West haalden alsnog hun eindexamen. Afra Boddaert PPI meldt dat 71 procent van de leerlingen afgelopen jaar weer terug naar school ging, tegenover krap de helft drie jaar eerder.
ABPPI: Meer hulp op school Afra Boddaert PPI gaat zijn hulpverlening op de basisscholen in Amsterdam Oost en Zuidoost flink uitbreiden. Op dit moment werken er al maatschappelijk werkers op veertien basisscholen in deze regio. De verwachting is dat dit aantal met ingang van het volgend schooljaar zal verdubbellen. De uitbreiding wordt mogelijk gemaakt door geld van de stadsdelen Zuidoost, Zeeburg en Oost/Watergraafsmeer. De stadsdeelbesturen zien veel heil in de inzet van hulpverleners op de scholen en baseren dat op de positieve ervaringen die tot nog toe met schoolmaatschappelijk werk zijn opgedaan. Omdat de hulpverleners op de scholen werken zijn ze direct aanspreekbaar voor leerkrachten en ouders. De voorziening heeft daardoor een zeer lage drempel. In de meeste gevallen worden schoolmaatschappelijk werkers ingeschakeld bij relationele problemen in de thuissituatie die een negatieve invloed hebben op het (leer)gedrag van kinderen. Het ontbreekt de scholen zelf aan de nodige expertise om de dit soort problemen daadwerkelijk aan te pakken. Afra Boddaert PPI handelt niet alle zaken zelf af. Als er ernstige problemen worden geconstateerd, verwijst de schoolmaatschappelijk werker naar Bureau Jeugdzorg. Voor meer informatie over de inzet van schoolmaatschappelijk werk in Oost en Zuidoost kan men zich wenden tot regiomanager Hans Kruijssen, tel. 020-565 02 22.
FOTO: SAKE RIJPKEMA
e jongen smakt zijn tas op tafel, sjokt naar voren en pakt daar een geel briefje. ‘Die is de klas uitgestuurd’, legt Ingrid Millerson uit. ‘Laatkomers moeten namelijk een wit briefje invullen.’ Millerson werkt als medewerker “Lokaal 130” bij het Bredero College in Amsterdam-Noord. De school begon drie jaar geleden met “Lokaal 130” om leerlingen op te vangen die de les zijn uitgestuurd of om een andere reden een of meerdere lessen niet konden volgen. De school sloeg daarmee twee vliegen in één klap: de leerlingen zwierven niet meer door de school èn de school kreeg een beter zicht op de problemen van leerlingen. Millerson: ‘Soms worden leerlingen de les uitgestuurd voor een klein akkefietje. Dan is er niet zoveel aan de hand. Maar in andere gevallen is er sprake van structurele gedragsproblemen die tot schooluitval kunnen leiden. Met “Lokaal 130” zijn we daar nu in een vroegtijdig stadium bij.’ Leerlingen die de les zijn uitgestuurd moeten een geel briefje invullen, waarin ze de reden aangeven waarom ze de klas zijn uitgestuurd. Dat briefje leveren ze bij Millerson in die vervolgens op die redenen ingaat. ‘Als iemand zijn boek eens vergeet, doe ik niet zoveel. Maar bij iemand die structureel zijn boeken vergeet, probeer ik te achterhalen hoe dat komt. Vervolgens geef ik pedagogische adviezen om herhaling te voorkomen.’ Gedragsproblemen vragen om een andere aanpak.
Leerlingen aan het werk in het scheikundelokaal van het Bredero College. Dankzij “Lokaal 130” is de schooluitval op deze school drastisch afgenomen.
Millerson: ‘Ze mogen bij mij spuien en ook zeggen dat het aan de docent ligt. Maar vervolgens kijken we wel hoe ze tot dit gedrag zijn gekomen en leggen we uit waarom dit niet kan worden getolereerd.’ Millersons achtergrond als maatschappelijk werkster komt hierbij goed van pas. ‘Ik let daarbij extra op leerlingen van de brugklas. Zij komen voor het eerst op school en weten zich soms geen raad met de vrijheid. Dan is het belangrijk gedrag tijdig te corrigeren.’
School’s Cool Aan de andere kant van het IJ zit Marjan Timp op de hoogste verdieping van een buurthuis aan de Van Hallstraat. Timp is projectleider van “School ’s Cool”, een project van de Stichting Welzijn Westerpark en het Stadsdeel Oudwest dat zich op brugklassers richt. Daarbij gaat het om jongeren voor wie de stap van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs extra risico’s met zich meebrengt. Timp: ‘Bijvoorbeeld door gezinsomstandigheden of hun persoonlijke aanleg. De
KORT
c
Fafieanie wordt projectmanager Onderwijs BJA
Projectmatig Opvallend is dat TOP een van de weinige projecten is die stedelijk – en zelfs landelijk – draait. Vier jaar na het afsluiten van het convenant tussen gemeente en schoolbesturen wordt het vroegtijdig schooluitval vooral projectmatig bestreden. Het Bredero College keek het concept van “Lokaal 130” af van het Jacobus College in Enschede, maar voor zover Millerson na kan gaan is het nog steeds de enige school in Amsterdam met deze aanpak. “School’s Cool” is wat dat betreft ook uniek. Timp vertelt dat verschillende stadsdelen en welzijnsinstellingen bij haar zijn geweest, maar dat nog nergens iets soortgelijks van de grond is gekomen. ‘Ieder stadsdeel wil z’n eigen project. Amsterdam is zo verkokerd’, zegt ze.
Bureau Jeugdzorg Amsterdam heeft reeds vorig jaar de koers ingezet om steeds meer aanwezig en beter aanspreekbaar te zijn binnen het lager en middelbaar onderwijs. In dat kader is de functie van Projectmanager Onderwijs in het leven geroepen. De persoon die bij BJA deze nieuwe functie bekleedt en tegelijk verder ontwikkelt is Vincent Fafieanie. Zijn doelen zijn vooreerst het in rap tempo ontwikkelen van de Jeugdzorg Advies Teams (JAT), de aansluiting op het speciaal onderwijs, een project voor risicoleerlingen bij het VMBO en de ontwikkeling van leerlingenzorg op het ROC. Daarnaast is zijn taak het maken van samenwerkingsafspraken met het onderwijs over aansluiting van zorg op onderwijs.
c 5
COLOFON
c
DOOR: CORINA DE FEIJTER
Duoproject brengt regionalisering in de praktijk
‘Jong aan de Amstel’ is een gezamenlijke uitgave van vijf instellingen voor de jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam: Bureau Jeugdzorg Amsterdam, Afra Boddaert PPI, Amstelstad, MKD ‘t Kabouterhuis en het Sociaal-agogisch Centrum. ‘Jong aan de Amstel’ verschijnt zes keer per jaar. De artikelen in dit blad vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de jeugdzorgorganisaties. Evenmin kunnen aan de inhoud van dit blad rechten worden ontleend.
Kinderen en gezinnen zoveel mogelijk in hun eigen directe leefomgeving hulp bieden. Dat staat de jeugdzorgorganisaties voor ogen. Om dat streven te realiseren, bouwen hulpverleners in alle regio’s een netwerk op. Door deze regionale werkwijze hopen ze meer zorg op maat te bieden en te voorkomen dat de kinderen uit hun vertrouwde omgeving moeten. Een voorbeeld van regionalisering is het “Duoproject” in Hoofddorp, dat het Sociaalagogisch Centrum (SaC) en Amstelstad onlangs samen zijn gestart.
Overname artikelen Overname van artikelen uit ‘Jong aan de Amstel’ is alleen toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Hoofdredactie Martin Gerritsen Kernredactie Sanne Bender (Sociaal-agogisch Centrum) Ben van Diest (MKD Kabouterhuis) Anita van Ewijk (Bureau Jeugdzorg Amsterdam) Hans van der Jagt (Afra Boddaert PPI) Martine Sixma (Amstelstad) Redactie Rik van Beijma (Amstelstad) Herbert Budde (Bureau Jeugdzorg Amsterdam) Anita Joostens (Bureau Jeugdzorg Amsterdam) Jan van Lieshout (Sociaal-agogisch Centrum) Annette van der Poel (Sociaal-agogisch Centrum) Loeki Stoeller (Afra Boddaert PPI) Redactie-adres Jong aan de Amstel - Fred. Roeskestraat 73 1076 EC Amsterdam - email:
[email protected] Ontwerp en DTP Mark Roggeveen/Roggeveen Grafisch Ontwerpers Druk Rob Stolk BV
E
en ambulant team dat regionaal werkt is beter in staat een netwerk in de wijk op te bouwen, meent Iris Voeten. Zij is als gedragswetenschapper verbonden aan het “Duoproject” in Hoofddorp. “Het is dan gemakkelijker om een eigen gezicht te hebben en aanspreekbaar te zijn voor bijvoorbeeld de huisarts, de school of de wijkagent. Zodat we elkaar als het nodig is gemakkelijk kunnen vinden.’ Wat houdt het “Duoproject” eigenlijk in? Voeten: ’In dit project hebben we een ambulant team dat intensieve ambulante hulp verleent, gekoppeld aan een duopaar, een echtpaar met eigen kinderen. Dat duo is in dienst van het SaC, woont in een pand van de organisatie en kan aan vier kinderen een plek bieden. Het SaC heeft het duo een training gegeven. Intensieve hulp thuis bieden, dat is onze insteek. Als de situatie thuis niet houdbaar is en het netwerk niet voldoende kan bieden, kan het kind tijdelijk bij het duopaar verblijven. Er worden ook bedden achter de hand gehouden.’ In principe komen kinderen tot achttien jaar voor het project in aanmerking. De indicatie is intensieve ambulante hulp in de thuissituatie. Een “noodbedplaatsing” behoort ook tot de mogelijkheden.
JEUGDZORG De jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam Bureau Jeugdzorg Amsterdam en Bureau Jeugdzorg Amstelland/Meerlanden Zaanstreek/ Waterland zijn verantwoordelijk voor de intake van cliënten. Deze organisaties vormen als het ware de voordeur voor de jeugdzorg. Hier wordt ook bepaald welke hulp de jongeren en hun ouders nodig hebben. De Bureaus Jeugdzorg bieden deze hulp over het algemeen niet zelf. Deze wordt verleend door vier grote instellingen voor Hulp op Indicatie: Afra Boddaert PPI, Amstelstad, MKD Kabouterhuis en het Sociaal-agogisch Centrum. Zij bieden zowel ambulante als residentiële hulp.
In de buurt Voeten vertelt dat ze rondom deze duoparen ook vrijwilligers zoeken die bereid zijn bepaalde diensten te verlenen aan de gezinnen. ‘Een voorbeeld is het opvan-
Bijzonder Voeten noemt het een bijzonder project, omdat hulpverleners van het SaC en Amstelstad met elkaar samenwerken. Het is de bedoeling dat komende zomer de beide organisaties fuseren. ‘Een bestaand regionaal team wordt uitgebreid met hulpverleners van beide organisaties. In die zin is het pionierswerk. Terwijl de gesprekken over de komende fusie nog in volle gang zijn, ontmoeten wij elkaar op de werkvloer. We moeten elkaars methoden en denk- en werkwijze leren kennen. De uitwisseling die we daarover hebben is dan ook heel goed.’
Zorg op maat ‘Binnen een regio hebben we te maken met kinderen met diverse hulpvragen. Als team proberen we zo toegerust te zijn dat we daar een antwoord op kunnen geven. Het ambulante team bedient zich van meerdere hulpvormen, zodat we zorg op maat kunnen leveren binnen dezelfde regio’, vervolgt ze. Een van de problemen waar de hulpverleners van het project op stuiten, is dat de regio waarin ze werken veel groter is dan ze eigenlijk wenselijk vinden. ‘Bij een tijdelijke opname in een duopaar is het voor een kind het prettigst als er niet veel verandert. Als het kind nog naar dezelfde school kan en zijn ouders en vriendjes kan zien. Dat is een stuk lastiger als een kind uit bijvoorbeeld Amstelveen geplaatst wordt bij een duopaar in Hoofddorp. Bij kleinere regio’s is de impact voor het kind een stuk kleiner. Meer voorzieningen in elke regio zou een oplossing zijn.’
WIM STEVENHAGEN
Bureau Jeugdzorg Amsterdam Jan Luijkenstraat 76 - 1071 CT Amsterdam tel.: 020-305 93 59 - website: www.bja.nl Bureau Jeugdzorg AM/ZW Westzijde 33-37 - 1506 EB Zaandam tel.: 075-655 43 33 email:
[email protected] Afra Boddaert PPI Plantage Middenlaan 33 - 1018 DB Amsterdam tel.: 020-555 83 33 - website: www.abppi.nl email:
[email protected] Amstelstad Fred. Roeskestraat 73 - 1076 EC Amsterdam tel.: 020-540 05 00 - website: www.amstelstad.nl website: www.pleegzorg-amsterdam.nl email:
[email protected] MKD ‘t Kabouterhuis Amsteldijk 196 - 1079 LK Amsterdam tel.: 020-644 53 51 - email:
[email protected] Sociaal-agogisch Centrum IJsbaanpad 6 - Postbus 75450 1070 AL Amsterdam - tel.: 020-572 77 00 website: www.sacnl.org email:
[email protected]
gen van een aantal kinderen van vrijdag op zaterdag, zodat een moeder bijvoorbeeld haar vriend in de gevangenis kan bezoeken. Als er een gezin in de buurt is die deze moeder op die manier kan ondersteunen, lukt het haar op de overige dagen van de week zelf. Als je vrijwilligers voor dit soort diensten kunt inschakelen, dan houd je bij het duopaar bedden over voor meer crisisachtige situaties.” Het SaC heeft momenteel vier duo-paren waar kinderen tijdelijk wonen. De huizen staan in Zuid-Oost, Zuid, Noord en Hoofddorp. Het is de bedoeling dat straks in elke regio een “Duoproject” loopt met een daaraan gekoppeld ambulant team.
c 6
c DOOR: OLAF STOMP
Samenwerking VTO en Bureau Jeugdzorg noodzakelijk De samenwerking tussen het VTO-team (Vroegtijdige Onderkenning Ontwikkelingsstoornissen) en Bureau Jeugdzorg moet verbeteren. Een stuurgroep buigt zich op het moment over de vraag hoe dat precies moet gebeuren. Anneke Kesler, stafarts bij het VTO-team: ‘Nu ontbreekt een medische discipline in de “voordeur”.’ Het probleem is dat Bureau Jeugdzorg zich dan soms focust op de gedragsuitingen, terwijl daar vaak ontwikkelingsstoornissen aan ten grondslag liggen.
MIA D’ANGELOU/DIGITAL VISION
‘H
et is van groot belang dat ontwikkelingsstoornissen bij jonge kinderen snel en adequaat worden onderkend. En dat ouders een goed advies krijgen over de juiste behandeling.’ Dat stelt Anneke Kesler. Zij is arts bij een consultatiebureau en als stafarts verbonden aan het VTOteam Amsterdam dat zich bezig houdt met de vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen bij kinderen tot zes jaar. Het team bestaat onder andere uit een jeugdarts, kinderpsycholoog en orthopedagoog. De medewerkers coördineren diagnostisch onderzoek en adviseren ouders en verwijzers over verdere behandeling van kinderen. Professionals in de eerstelijnszorg raadplegen dit team bijvoorbeeld omdat zij niet over de kennis beschikken om ongerustheid bij ouders weg te nemen over de ontwikkeling van hun kind. Of wanneer niet duidelijk is welke behandeling voor een kind het beste is.
SaC opent eigen website Het Sociaal-agogisch Centrum staat sinds december 2001 op het world wide web. Op haar site staan nieuwsberichten, vacatures, werkwijze, zorgprogramma’s en de geschiedenis van haar organisatie. Belangstellenden kunnen terecht op www.sacnl.org.
c
MKD ’t Kabouterhuis ook in Amsterdam-Noord MKD ’t Kabouterhuis zal vanaf augustus 2002 ook hulp bieden in Amsterdam-Noord. Dat betekent dat jonge kinderen met gedrags- of ontwikkelingsproblemen uit dat stadsdeel niet meer dagelijks met busjes naar Amsterdam-Zuid hoeven te reizen. Stadsdeel Amsterdam-Noord heeft MKD ’t Kabouterhuis een tijdelijke locatie beschikbaar gesteld aan het Koopvaardersplantsoen. Hier worden MKD ’t Kabouterhuis, Samenwerkende Kinderdagverblijven Noord en het speciaal basisonderwijs van het Paedologisch Instituut onder één dak gehuisvest.
Driftbuien Samenwerking met Bureau Jeugdzorg is hard nodig, meent Kesler. Zij verwijst als consultatiebureauarts ouders soms door naar het Bureau Jeugdzorg, maar merkt af en toe dat zij geen adequaat advies krijgen. Kesler: ‘Het gaat bijvoorbeeld om ouders die bellen omdat ze zich zorgen maken over de driftbuien van hun driejarige dochter. Het probleem is dat Bureau Jeugdzorg zich dan soms focust op de gedragsuitingen, terwijl daar vaak ontwikkelingsstoornissen aan ten grondslag liggen.’ Dat leidt soms tot te lichte hulp. Volgens Kesler wreekt zich op dat soort momenten het ontbreken van de medische discipline in de “voordeur”.
KORT
c
Amstelstad start met 16+ Op 1 februari startte Amstelstad met de implementatie van 16+ in de eerste van haar vier regio’s. Daarmee kwam een einde aan een voorbereidingstijd van twee jaar waarin deze nieuwe hulpvorm gestalte kreeg. 16+ is een ambulante vorm van hulpverlening die is toegesneden op de hulpvraag van de jongere en zijn of haar gezin. De jongere kan op verschillende plekken komen te wonen: thuis, in een één- of meerpersoonswoning of een pleeggezin. De hulpverlening richt zich op een viertal aandachtsgebieden: wonen, dagbesteding, gezin en identiteit. In de periode van 1 februari tot 1 juni is de overgangsfase van de oude naar de nieuwe vorm gepland
Herkennen De stuurgroep vindt dat de verbeterde samenwerking ertoe moet leiden dat voordeurmedewerkers van Bureau Jeugdzorg adequaat vroegtijdige ontwikkelingsstoornissen kunnen herkennen bij jonge kinderen. En dat ze ouders vervolgens snel moeten kunnen doorsturen naar de professionals die onderzoek kunnen verrichten en de indicatie voor een behandeling kunnen stellen. Over de invulling van de samenwerking – bijvoorbeeld de inbedding van het VTO-team binnen Bureau Jeugdzorg – moet de stuurgroep het nog eens worden.
c DOOR: SUZAN HILHORST
Buwalda wordt nieuwe directeur BJA
Echt Recht: dader eerst naar slachtoffer dan naar rechter
Met ingang van 1 maart 2002 is Jolanda Buwalda de nieuwe directeur jeugdbescherming en jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Amsterdam (BJA). Hiervoor was zij plaatsvervangend directeur Register Amsterdam. Buwalda werkte van 1991 tot 1998 al bij BJA. De andere leden van de onlangs gevormde driehoofdige directie zijn algemeen directeur Wiel Janssen en directeur jeugdhulpverlening Hans Matthaei. De laatste is tevens inhoudelijk directeur bij Bureau Jeugdzorg Amstelland/Meerlanden Zaanstreek/Waterland (AMZW). BJA en Bureau Jeugdzorg AMZW hebben in het kader van hun fusie op 1 januari 2004 een nauwe samenwerking ontwikkeld.
Confronteer de dader direct met het slachtoffer. Die nieuwe dimensie zit in de “Echt-rechtconferentie”, een betrekkelijk nieuw fenomeen in de bestrijding van de jeugdcriminaliteit, waarbij dader en slachtoffer met hun sociale netwerk praten over het wangedrag. Een aanpak met lef. Amsterdam beleefde onlangs de primeur.
E
en “Echt-rechtconferentie” gaat vooraf aan een strafrechterlijke vervolging’, vertelt Robert Bosch van het Sociaal-agogisch Centrum (SaC). Bosch: ‘Wanneer een jongerenwerker denkt dat een “Echt-rechtconferentie” een goede oplossing kan zijn voor een conflict, dan kan hij een coördinator van zo’n conferentie raadplegen. Daders en slachtoffers komen vervolgens vrijwillig met hun familie of andere mensen uit hun sociale netwerk bij elkaar. Iedereen krijgt vervolgens de gelegenheid om te verwoorden wat het delict met hem of haar gedaan heeft.’ ‘Belangrijk is dat elke deelnemer meebeslist over wat er na de “Echt-rechtconferentie” gaat gebeuren’, zo vervolgt Bosch zijn verhaal. ‘Ze maken daarover afspraken die samen het herstelplan vormen. De coördinator stelt dit plan op en zorgt dat iedereen het ondertekent.’
Vechtpartij Onlangs had Amsterdam een eerste “Echt-rechtconferentie” plaats. Daarbij ging het om een jongen die in een stationswinkel een bediende had aangevallen. Twee maanden na het voorval kwamen het slachtoffer, een collega, de dader en zijn oom bijeen om over het voorval te praten. De conferentie verliep goed, maar Bosch
– de coördinator bij die conferentie - vindt het nog te vroeg om over een goed of slecht resultaat te spreken. Daarvoor is de conferentie van een te recente datum. De verwachtingen zijn echter hoog. De “Echt-rechtconferentie” is in Nederland geïntroduceerd omdat de strafrechterlijke afhandeling voor slachtoffer en dader vaak ombevredigend is. Het slachtoffer blijft met vragen zitten omdat hij niet of nauwelijks bij het proces wordt betrokken. De dader wordt veelal buitengesloten door zijn directe omgeving. Daardoor vervalt het pedagogische leereffect en het bemoeilijkt de sociale reïntegratie.
c
Sigra: ‘Versnippering dreigt bij hulp jonge kinderen’
Grote impact ‘Een dader moet niet enkel meedoen met de hoop op strafvermindering,’ vertelt Bosch. ‘Maar het blijkt dat de “Echt-rechtconferentie” een grote impact heeft op de jonge daders. Een jongen zei dat hij nog liever drie keer zijn hoofd eraf draaide, dan dat hij zoiets nog eens moest meemaken’. Bosch hoopt daarom dat politie, jeugdhulpverleners, rechters en docenten in de toekomst vaker een “Echt-rechtconferentie” willen overwegen. Meer informatie over de “Echt-rechtconferentie” is te krijgen bij het SaC: 020-572 77 00.
c 7
De samenwerkende instellingen voor gezondheidszorg in de regio Amsterdam (SIGRA) hebben eind 2001 hun visie op zorg voor kinderen van 0-6 jaar beschreven in de nota “Visie op zorg voor het jonge kind”. Volgens de Sigra was dit noodzakelijk omdat er nog geen specifiek geformuleerd en breed gedragen visie in Amsterdam bestond op de zorg voor zeer jonge kinderen. Iets dat wel nodig was, omdat deze groep in Amsterdam sterk stijgt. De nota is opgesteld door de Sigra-commissie “Kinderen en jeugdzorg”. ‘Typerend voor de zorgverlening van het zeer jonge kind is het multidisciplinair karakter ervan’, stelt de Sigra in een begeleidende brief. ‘In dit multidisciplinair karakter schuilt ook meteen het gevaar van versnippering van de zorg en lacunes in het zorgaanbod. Verbeteringen hebben dan ook alleen kans van slagen indien deze worden aangepakt in een gezamenlijke actie.’ Het rapport is te verkrijgen bij de Sigra, telefoon 020 - 512 88 88.
DOOR: MARTINE SIXMA
FOTO: SAKE RIJPKEMA
Jeroen Bos: ‘We leren door te belonen’
FOTO: JAAP MAARS
’Het geeft me een kick om mensen te helpen.’ Dat stelt Jeroen. Hij werkt sinds mei 2000 als gezinsgroepswerker bij “Beter Met Thuis” van Amstelstad. Hij werkt gemiddeld drie tot vier dagen per week op de groep en bezoekt één dag in de week het gezin. ‘Als hun kind thuis elke dag een witte boterham met hagelslag krijgt, krijgt hij dat bij ons ook.’
DE WERKER
T E K S T: M A R T I N G E R R I T S E N
Jeroen Bos: Kinderen mogen grabbelen als hun puntenkaart vol is.’
‘B
ij “Beter Met Thuis” helpen we gezinnen van wie we de kinderen tijdelijk uit huis plaatsen in een groep om ze daar nieuw gedrag aan te leren. Maar het bijzondere van “Beter Met Thuis” is dat we tegelijkertijd werken aan de thuissituatie, bijvoorbeeld door ouders bepaalde vaardigheden aan te leren. We willen bereiken dat de ouders tijdelijk worden ontlast van de opvoeding en dat het kind uiteindelijk weer thuis gaat wonen. ‘De kinderen met wie we bij “Beter Met Thuis” hebben te maken, komen vaak uit een systeem dat niet functioneert. Elk kind heeft zijn eigen problematiek. Stel dat je te maken hebt met een kind dat niet luistert naar instructies, dan leren wij hem aan dat hij deze instructies moet opvolgen. Of als een kind geen vaste routine kent, proberen we hierover met het kind afspraken te maken. We leren dit aan door oefenen en positief belonen, simpel door te zeggen dat hij of zij het goed doet.’
Hagelslag
DE CLIENT
Pim Donkersloot, vader van Julia (4) c
’We stoppen hier alles in een hokje’ ‘Julia zit nu sinds een jaar op “De Dolfijn”, een van de groepen van ’t Kabouterhuis. Daarvoor zat ze op een reguliere crèche. Maar verleden jaar werd bevestigd dat ze PDD-NOS had, een stoornis waarbij de gedragskenmerken overeenkomen met een lichte vorm van autisme. Julia trok zich steeds meer terug in haar eigen wereldje en daar waren de leidsters op haar crèche niet op toegerust. Nu zit ze dus op “De Dolfijn”, waar ze meer persoonlijke aandacht krijgt. Alleen al omdat twee leidsters samen een groep van zes, zeven leerlingen hebben… En ’t Kabouterhuis is er natuurlijk op toegerust om kinderen te begeleiden die op een of andere manier anders zijn. Zo zijn er onder andere een orthopedagoog en een psycholoog aan verbonden. Ik had me voordat Julia bij “De Dolfijn” kwam eerst goed georiënteerd. Autisme is namelijk mijn specialiteit als pedagoog. Zo schreef ik elf jaar geleden het boek
“Autisme, een probleem voor het hele gezin”. Ik vind de een op een benadering erg belangrijk. Dat is ook de reden dat Julia wekelijks ook nog vijftien uur individuele therapie krijgt. Het verblijf op “De Dolfijn” vinden we vooral belangrijk omdat ze daar contact heeft met andere kinderen. Kritiek heb ik ook. Ik vind dat kinderen die anders zijn in Nederland vaak in een reservaatachtige omgeving worden gehouden. Ze worden als het ware afgeschermd van de rest van de buitenwereld. Dat is ook het geval met ’t Kabouterhuis, maar dat heeft niet zo zeer te maken met ’t Kabouterhuis als wel met de Nederlandse samenleving. Het zou zo goed zijn als deze kinderen ook met “normaal” ontwikkelde kinderen in aanraking zouden komen, bijvoorbeeld op de woensdagmiddag. Maar in Nederland moeten we alles zo nodig in een hokje stoppen.
c 8
‘De hulpverlening duurt meestal negen maanden. We voeren eerst een kennismakingsgesprek, waarin we de problematiek en oplossingen bespreken. Vervolgens begint de echte hulpverlening en voeren we een gesprek met het kind over praktische zaken. We houden daarbij altijd rekening met hetgeen ouders belangrijk vinden. Als hun kind thuis elke dag een witte boterham met hagelslag krijgt, krijgt hij dat bij ons ook. ‘Op de groep werken we met een puntenkaart. Wanneer een kind iets goed doet, verdient hij punten. Hij “krijgt” ze dus niet, want bij “verdienen” heeft het kind het gevoel dat hij of zij er zelf iets voor heeft gedaan. Bij elke tien punten krijgt een kind een beloning. Op het ogenblik is vijftien minuten extra computertijd erg populair. Als de kaart vol is, mogen ze grabbelen. Uiteraard zijn er ook aftrekpunten.’ ‘We werken dus ook aan de thuissituatie. Zo begeleid ik nu een moeder met een zoon die heel druk is en maar niet wil luisteren. Hij moet leren zijn drukke gedrag te remmen. En de moeder moet leren haar eigen gedachten te onderkennen in een conflict. Een storende gedachte is bijvoorbeeld “het wordt toch weer ruzie”, een helpende gedachte kan zijn “ik heb geleerd hoe ik het conflict kan oplossen”. De moeder ziet hierdoor haar eigen aandeel in het conflict en wordt zich bewust van haar emoties. Na drie maanden kijken we of de doelen zijn gehaald of dat we nog iets moeten aanpassen. ‘Het kind gaat in de laatste periode van de hulpverlening weer thuis wonen. We begeleiden dan ambulant. Verder is een goede “follow up” na afloop van de hulp van groot belang, want “Beter Met Thuis” is weliswaar een goede methodiek, maar staat niet op zich. Het opvoeden van een kind duurt langer dan negen maanden.’