Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening
Redactie Heleen Weening Jurgen van der Heijden Marcel Hertogh Fred Hobma Mirjam Bult-Spiering
Eburon Delft 2005
Deze uitgave is mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de Ministeries van VWS en VROM. De redactie dankt drs. Janet Vos (Directie Verpleging, Verzorging en Ouderen van het Ministerie van VWS) en drs. Tjitske de Haas (Directie Beleidsontwikkeling van het Ministerie van VROM) voor hun steun, enthousiasme en waardevolle kritiek bij het samenstellen van deze publicatie.
ISBN 90 5972 070 9 Uitgeverij Eburon Postbus 2867 2601 CW Delft tel.: 015-2131484 / fax: 015-2146888
[email protected] / www.eburon.nl Cover design: Studio Hermkens, Amsterdam Vormgeving: Grafische Vormgeving Kanters, Sliedrecht Foto’s: Jean van Lingen (met uitzondering van pagina 85 en 89) © 2005. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende.
INHOUD PROLOOG
7
1 DE UITDAGING
9
2 DE ONTMOETING 2.1 Commerciële kans en maatschappelijke noodzaak 2.2 De toekomst van wonen, zorg en dienstverlening 2.3 Over samenwerking tussen profit en non-profit partijen in wonen, zorg en dienstverlening 2.4 Voorstellen voor vernieuwing 2.4.1 Stedelijke vernieuwing, herstructurering en de levensloopbestendige wijk 2.4.2 Nieuwe combinaties in woonservicegebieden 2.4.3 Aanjagen van samenwerking tussen private en publieke partijen 2.4.4 Van opplussen tot projectontwikkeling 2.4.5 Stimuleren van ondernemerschap door slimme financiering 2.4.6 Zilveren stad 2.4.7 Zekerheid versus vrijheid in de relatie tussen aanbieders en vragers 2.4.8 Het middensegment een aantrekkelijk segment? 2.4.9 De inhoud van gemeentelijke regie 2.5 Inleiding op de drie praktijkcasussen 2.5.1 VieDome, het virtuele verpleeg- en verzorgingshuis 2.5.2 Altus: Bouwen voor Welgesteld Wonen 2.5.3 Woon-Zorg As Cuijk 2.5.4 Reflectie op de drie praktijkcasussen 2.6 Ondernemen voor de publieke zaak: wonen, zorg & dienstverlening
14 16 21 28 33 34 39 44 49 55 61 65 71 77 82 82 86 89 92 94
3 DE TOEKOMST 3.1 Wat is recombinatie? 3.2 Recombinatie door regelgeving over wonen en zorg 3.3 Publiek-private samenwerking 3.4 Creatie van recombinatie 3.5 Conclusie
101 103 106 108 111 114
EPILOOG
116
DE REDACTEUREN
120
LITERATUUR
121
NOTEN
123
BIJLAGE Ingediende proposals ontmoetingsdag VROM, VWS en Universitair Platform, 7 oktober 2004
125
PROLOOG
Nederland vergrijst. Deze woorden zijn zo vaak te horen dat het soms lijkt alsof de betekenis ervan niet meer doordringt. Het moet meer zijn dan een kil feit. Een constatering die vraagt om actie. Het feit dat een steeds groter deel van onze bevolking uit senioren bestaat, is al enige jaren reden voor studies en discussies. Waar het nu om gaat is dat deze kennis wordt omgezet in daden. De vergrijzing is onontkoombaar, en op de gevolgen ervan moeten we inspelen. In oktober 2004 werd op initiatief van de ministeries van VWS en VROM en het Universitair Platform PPS de ontmoetingsdag ‘Nieuwe vormen van samenwerking in wonen, zorg en dienstverlening’ gehouden. Met veel plezier heb ik als dagvoorzitter op deze ontmoetingsdag opgetreden. Terugkijkend op deze bijeenkomst denk ik dat goede stappen zijn gezet op weg naar verdere invulling van concrete acties als het gaat om inspelen op de vergrijzing. Samenwerking staat daarbij centraal. Publieke partijen en de markt kunnen samen tot slimmere en efficiëntere oplossingen komen. Dat deze meerwaarde wordt onderkend bleek ook wel uit de grote belangstelling voor de ontmoetingsdag. Uit de diverse voorbeelden die de revue passeerden bleek dat er veel zinvolle coalities mogelijk zijn, zoals gecombineerde voorzieningen op wijkniveau, een hogere kwaliteit van gebouwen door het combineren van verschillende zorg- en dienstenpakketten, allerlei financiële samenwerkingsconstructies en vele ICT-oplossingen. Senioren verdienen een woning die past bij hun leeftijd. Woningen zonder trappen en drempels, maar ook kwaliteit en comfort, service, zorg en diensten, in een voor hen aantrekkelijke omgeving met voldoende voorzieningen. De vraag is nu al groter dan het aanbod, maar tekorten zullen verder toenemen als we niet alle zeilen bijzetten. Tot nu toe hebben woningcorporaties, de traditionele toegelaten AWBZ-zorginstellingen en gemeentelijke welzijnsorganisaties de seniorenmarkt gedomineerd. Het aanbod in de private sector blijft daarbij nog teveel achter. De combinatie wonen, zorg en dienstverlening verdient een prominenter plaats op de agenda van private aanbieders en er kunnen veel meer nieuwe coalities tussen marktpartijen en publieke instellingen worden gesloten. Ik spreek de hoop uit dat partijen uit het bedrijfsleven, overheid en wetenschap verder gezamenlijk ideeën ontwikkelen. Onder de deelnemers aan de ontmoetingsdag was duidelijk een sfeer van enthousiasme en goede wil om
7
samen deze uitdaging aan te gaan. De voorbeelden van projecten die de revue passeerden werkten daarbij zeer inspirerend. Het is nu zaak om dit verder op te pakken en uit te bouwen. Zodat er uiteindelijk voor senioren meer te kiezen zal zijn als het gaat om woon- zorg of dienstenarrangementen. Ik reken erop dat deze publicatie u veel inspiratie biedt. Mr. Drs. L.C. (Elco) Brinkman Voorzitter Bouwend Nederland
1 DE UITDAGING Redactie
Inleiding Wat is de uitdaging op het vlak van wonen, zorg en dienstverlening waar de samenleving voor staat? Dit is de centrale vraag, of met andere woorden de opgave, die in dit boek wordt verkend. Het boek geeft om te beginnen een breed spectrum aan antwoorden op deze vraag, en probeert vervolgens focus aan te brengen. Waar al deze antwoorden vandaan komen, en hoe focus wordt aangebracht met behulp van de concepten publiek-private samenwerking en recombinatie, is onderwerp van dit eerste deel.
De opgave Er zijn minstens vier ontwikkelingen gaande die de beleidssectoren wonen, zorg en dienstverlening sterk raken. De eerste ontwikkeling is de vergrijzing. Over enkele jaren zal een groot deel van de babyboomers met pensioen gaan. Daarmee zal het aantal 65-plussers in ons land stijgen naar 3,3 miljoen mensen. Hierdoor zal de vraag naar woningen die geschikt zijn voor ouderen toenemen. Ook zal de zorgvraag sterk toenemen. De tweede ontwikkeling is de extramuralisering. Het overheidsbeleid is erop gericht de zorg zoveel als mogelijk buiten de muren van de instellingen aan te bieden. Dat betekent wel dat woningen geschikt moeten zijn om daar de zorg te ontvangen. Op dit moment is dat voor een groot deel niet het geval. Veel ouderen wonen in – voor hun situatie – ongeschikte woningen. Van de ernstig beperkte ouderen zit zelfs 33% in een ongeschikt huis. Een derde ontwikkeling betreft de woonwensen van ouderen. Bij voorkeur wonen ouderen zelfstandig en dus niet collectief in bijvoorbeeld verzorgingshuizen. Er wordt door ouderen pas verhuisd wanneer dit noodzaak is, met name wegens toenemende lichamelijke beperkingen. Daarbij komt dat een groot deel van de ouderen ook in de financiële positie verkeert om de zelfstandige woonbehoefte te realiseren. Een vierde ontwikkeling is de decentralisatie. In toenemende mate worden zaken die voorheen tot de taak van het rijk behoorden tot verantwoordelijkheid van lokale overheden gemaakt. Voor wonen, zorg en welzijn hebben de gemeenten een belangrijke verantwoordelijkheid, zeker met de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) die waarschijnlijk vanaf 2006 van kracht wordt. Dat betekent ook voor gemeenten een ongekende uitdaging.
9
Uit deze korte schets blijkt al dat de vier ontwikkelingen in hun effecten met elkaar verweven zijn. De opgave die zich aandient is het lokaal creëren van voldoende aanbod voor ouderen om zelfstandig en met mogelijkheid van het ontvangen van zorg en dienstverlening te wonen. De oudere van tegenwoordig wil zelfstandig zijn, ook in het nemen van beslissingen over wonen en zorg. Men is ook bereid om te betalen voor vormen van wonen en zorg op (persoonlijke) maat. Er is aldus een vraag naar diversiteit; daarin kan waarschijnlijk niet alleen worden voorzien door de bewezen samenwerking van corporatie, zorginstelling en (gemeentelijke) welzijnsorganisatie. Hier ligt een kans, en gezien de omvang van de vraag in zeker opzicht ook een noodzaak, voor nieuwe partijen om tot deze markt toe treden. Private partijen kunnen, al dan niet in samenwerking met publieke partijen, nieuwe arrangementen in de combinatie wonen-zorg-diensten aanbieden voor nieuwe doelgroepen van ouderen. Op deze manier kan aan de vraag naar diversiteit en maatwerk worden voldaan. Ontmoetingsdag De markt voor wonen met zorg en dienstverleningsarrangementen is groot en voor private partijen relatief nieuw. Er zijn al wel voorbeelden waarin private partijen het topsegment bedienen, maar hun ervaring met het middensegment is een stuk beperkter. Met het oog op de gewenste toetreding van private partijen tot de markt en met het oog op het sluiten van nieuwe coalities waarbij private aanbieders zijn betrokken, is een ontmoetingsdag georganiseerd. Deze vond plaats op 7 oktober 2004 te Rotterdam onder de titel ‘Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening’. De dag werd georganiseerd door de ministeries van VROM, VWS en het Universitair Platform PPS. Het achterliggende idee van de ontmoetingsdag was een platform bieden waar het bedrijfsleven, de overheid en de wetenschap, profit en non-profit, elkaar ontmoeten, kennis uitwisselen, partnerschappen sluiten en met elkaar nieuwe ideeën opdoen. En om mogelijkheden en kansen te schetsen, mede aan de hand van gerealiseerde voorbeelden. Zodoende zou de dag een opstap moeten zijn voor het gezamenlijk komen tot een groter en meer divers aanbod van woon-, zorg- en dienstenarrangementen, vooral voor het middensegment. Dit boek is in belangrijke mate een verslag van die ontmoeting. Het dient ter agendering en inspiratie voor allen die, met name op lokaal niveau, met de toekomst van wonen, zorg en dienstverlening aan de slag moeten.
10
Ontmoetingsdag
Publiek-private samenwerking De opgave op het vlak van wonen, zorg en dienstverlening is groot en complex. Er zijn veel, pluriforme partijen actief, of kunnen actiever worden (private partijen). Elk van deze partijen heeft zijn eigen competenties. De kwaliteiten die in het algemeen aan private partijen worden toegeschreven, zijn hun gerichtheid op de marktvraag en hun bewaking van budget en tijd. Om tot effectieve en efficiënte arrangementen in het complexe veld van wonen, zorg en diensten te komen, lijkt het noodzakelijk dat partijen hun kennis en vaardigheden combineren. Niet in de laatste plaats omdat de partijen in dit veld in belangrijke mate ook van elkaar afhankelijk zijn voor het realiseren van de eigen doelstellingen. De toetreding van en samenwerking met nieuwe, private partijen kan bovendien leiden tot innovatieve oplossingen, dat wil zeggen doorbraken voor problemen die tot op dat moment niet werden opgelost. Dat is buiten het terrein van wonen, zorg en dienstverlening meermalen bewezen. Kortom, publiek-private samenwerking in woon-zorg-dienstverleningsarrangementen is kansrijk. Publiek-private samenwerking (PPS) is een breed begrip, waaronder vele vormen van gezamenlijk handelen van overheid en bedrijfsleven kunnen worden verstaan. Afhankelijk van de mate waarin taken en verantwoordelijkheden worden gedeeld en het samenwerkingsverband is geïnstitutionaliseerd, varieert PPS van ad hoc uitwisselen van ideeën en initiatieven rondom gezamenlijke
11
planvorming tot partnerschappen waarbij de betrokken partijen een gezamenlijke rechtspersoon oprichten. Centraal staat echter altijd gemeenschappelijk optreden van publieke en private partijen. Recombinatie Een bijzondere vorm van samenwerking is recombinatie. Daaronder verstaan we: een combinatie tussen twee of meer gespecialiseerde partijen, handelingen en producten die elkaar versterken1. In feite gaat het bij recombineren om het maken van slimme combinaties tussen sectoren die elkaar ondersteunen om succesvol te zijn. Recombinatie kan worden gezien als een alternatief voor steeds verdergaande specialisatie binnen sectoren, zowel organisatorisch als inhoudelijk. Op een gegeven moment lijkt steeds verdergaande specialisatie een afnemende meeropbrengst te hebben en te leiden tot een door schotten verdeelde sector. Op het terrein van wonen, zorg en dienstverlening hebben we het over drie zelfstandige sectoren. Niettemin zijn ze in belangrijke mate op elkaar aangewezen bij het voldoen aan de vraag. Ook de publieke en private partijen in deze sectoren zijn op elkaar aangewezen, voor het realiseren van het gemeenschappelijk doel – het voldoen aan de vraag – en voor het realiseren van hun eigen afzonderlijke doelen. Is recombinatie, als bijzondere vorm van samenwerking, een aantrekkelijk concept om aan de vraag te voldoen? In de verslagen van de
Kennisuitruil
12
workshops in dit boek, zal het concept recombinatie worden betrokken. Daarmee zal het concept bij de lezer meer gaan leven. Bovendien gaat deel 3 De Toekomst uitgebreid in op recombinatie. Daarmee vormt recombinatie een rode draad door dit boekje. Opzet van het boek Dit boek valt uiteen in drie delen. In dit eerste deel De Uitdaging is de centrale vraag geformuleerd die in dit boek wordt verkend. Geschetst is wat de uitdaging is waar we op het vlak van wonen, zorg en dienstverlening als maatschappij voor staan. Deze uitdaging vormde ook de reden voor het organiseren van de ontmoetingsdag in oktober 2004. Het tweede deel De Ontmoeting bevat een verslag van de lezingen, gesprekken, workshops en voorbeeldprojecten van die dag. Het derde deel De Toekomst biedt een analytische reflectie op samenwerken ten behoeve van wonen, zorg en dienstverlening. Hoe kan, in de nabije toekomst, samenwerking effectief en efficiënt worden aangepakt? Welk perspectief bevat het concept ‘recombineren’ hiervoor? Het boek wordt afgesloten met een epiloog. Daarin beschouwen de bewindslieden Dekker (VROM) en Ross-van Dorp (VWS) vanuit politiekbeleidsmatig oogpunt de oogst van de ontmoetingsdag. Ook blikken ze vooruit op toekomstige beleidsmaatregelen.
13
2 DE ONTMOETING Redactie Inleiding Meer dan 450 mensen namen op 7 oktober 2004 deel aan de ontmoetingsdag ‘Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening’. Het was een bont gezelschap met mensen uit uiteenlopende sectoren, zowel profit als non-profit, uit verschillende delen van het land. Wat zij met elkaar gemeen hadden, is een interesse in de problematiek – en de uitdaging – rondom wonen, zorg en dienstverlening. Tijdens de ontmoetingsdag vonden zij de gelegenheid met betrekking tot dit onderwerp kennis te nemen van de meest actuele stand van zaken, kennis uit te wisselen en ideeën te delen. Dit deel vormt een verslag van deze ontmoeting. Het geeft een impressie van de lezingen, gesprekken, workshops en voorbeeldprojecten die tijdens de dag de revue zijn gepasseerd. Leeswijzer Dit deel gaat in paragraaf 2.1 van start met het verslag van het tweegesprek van de heer Brinkman met minister Dekker dat de opening vormde van de ontmoetingsdag. Het maakt de problematiek helder, waarbij de boodschap
Kennismarkt
14
van de minister is dat er naast de maatschappelijke noodzaak om tot nieuwe initiatieven en nieuwe vormen van samenwerken te komen, ook sprake is van commerciële kansen. Deze boodschap werd bevestigd door de presentatie van de heer Paul Schnabel van het SCP waarvan paragraaf 2.2 verslag doet. Het geeft inzicht in actuele cijfers over de omvang en de ontwikkelingen in de markt voor ouderen. Paragraaf 2.3 doet verslag van het podiumgesprek dat plaatsvond met vertegenwoordigers van het SCP, de ministeries van VROM en VWS, de wetenschap en het bedrijfsleven. Het is een verkenning van de mogelijkheden voor publiek-private samenwerking om tot innovatieve oplossingen voor de opgave op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening te komen. De kern van dit deel wordt gevormd door de paragrafen 2.4 en 2.5 met de verslagen van de workshops en een drietal voorbeeldprojecten. Zij laten zien wat er gaande is op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening en wat de ervaringen zijn met nieuwe vormen van samenwerken. Dit deel wordt afgesloten met paragraaf 2.6 van de hand van de heer Tom van der Grinten over maatschappelijk ondernemerschap. Daaronder vat hij het geheel aan nieuwe samenwerkingsvormen en initiatieven op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening samen. Het is een bewerking van de slotvoordracht die hij hield ter afsluiting van de ontmoetingsdag. Tot besluit Het is niet de intentie dit deel een letterlijk verslag van de ontmoetingsdag te laten zijn. Meer dan dat is het de bedoeling om de inzichten, ervaringen en ideeën die werden uitgewisseld te consolideren. Daarmee hopen wij dat iets van de dynamiek en inspiratie die de ontmoetingsdag kenmerkten voortduurt en zijn weerslag vindt in de praktijk in de vorm van vruchtbare initiatieven en samenwerking.
15
2.1 Commerciële kans en maatschappelijke noodzaak Nieuwe vormen van samenwerken op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening Marten Jorritsma* en Heleen Weening
Inleiding De ontmoetingsdag werd geopend door een korte introductie van de dagvoorzitter, de heer Brinkman, voorzitter van Bouwend Nederland (de nieuwe benaming van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf). Daarin stelde hij de volgende vraag centraal: wie is er verantwoordelijk voor de ouderen, de overheid of de markt? Om het antwoord op deze vraag te onderzoeken, nodigde hij Minister Dekker van VROM uit het podium te betreden voor een kort interview. Huidige situatie Het tweegesprek dat zich vervolgens ontspon, had een sterk analyserend karakter waarbij in hoog tempo een beeld werd geschetst van de transitie van ’intramuraal verblijf’ naar ‘wonen met zorg’. Instrumenten om deze transitie te ondersteunen, knelpunten die het traject kent en ontwikkelingen waarmee de markt te maken heeft, passeerden de revue. Gebundeld zijn zij illustratief voor de uitdaging waarvoor de aanwezige partijen zich de komende jaren geplaatst zien. De minister gaf aan dat de huidige woningmarkt op slot zit en dat de vraag naar woningen het aanbod nu al overtreft. Stagnatie binnen één deel van de markt werkt door in de rest van de keten, waardoor bijvoorbeeld starters geconfronteerd worden met de consequenties van de problematiek binnen de seniorenhuisvesting. De beperkte doorstromingsmogelijkheden zorgen samen met het beperkte woningaanbod voor een weinig laagdrempelige markt. Op dit moment wonen veel (aanstaande) senioren in huizen die niet geschikt zijn voor minder valide bewoners (zie De Uitdaging). Er is behoefte aan zogenaamde ‘nultredenwoningen’. Deze term wordt in de sector gebruikt om woningen aan te duiden die zowel intern als extern te bereiken zijn zonder traplopen en waarin drempels laag zijn of ontbreken. Deze woningen zijn bij voorkeur gesitueerd temidden van andersoortige woningen en dichtbij voorzieningen zoals een postkantoor of winkelcentrum. * Marten Jorritsma is als student-assistent werkzaam bij de sectie Beleidskunde / Organisatie & Management aan de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de Technische Universiteit Delft.
16
Dagvoorzitter, dhr. Brinkman
Het gevolg van een mismatch tussen woning en bewoner is dat er een vergroot risico op crisissituaties aanwezig is, bijvoorbeeld door een val van de trap. Hierdoor kunnen bewoners ook ongewenst in een intramurale setting terecht komen. Dit soort, voor alle partijen, ongewenste situaties dient in de toekomst voorkomen te worden. Ontwikkelingen Tijdens het interview werd door de minister een aantal ontwikkelingen geschetst waarmee rekening gehouden moet worden bij het vormgeven van nieuw beleid. Zo ontstaat er op dit moment een nieuwe groep ouderen. Zij zijn vitaal, zelfstandig, actief, maken eigen keuzes en houden van vrijheid. Daarnaast hebben ze meer financiële mogelijkheden dan de huidige generatie ouderen. De minister waarschuwde er echter voor niet te spreken over ‘de oudere’, want die bestaat niet. Variatie in aanbod is daarom vereist. Het accent verschuift van enkel zorg naar zorg en wonen. Wonen is minstens even belangrijk en de huidige behoefte laat zich omschrijven als ‘wonen met zorg en dienstverlening’. Nederland vergrijst en de vraag naar geschikte huisvesting voor senioren zal stijgen. Tekorten zullen dus toenemen omdat nu al niet voldaan kan worden aan de vraag naar geschikte woningen.
17
Tweegesprek tussen dhr. Brinkman en minister Dekker Gewenste situatie Deze gespannen situatie moet plaatsmaken voor een nieuwe markt waarin de gebruiker centraal staat. Er moet meer te kiezen vallen, aldus de minister. Met behulp van differentiatie in het aanbod zal beter kunnen worden voorzien in de individuele behoeftes van de gebruiker. Uitgangspunt hierbij is volgens de minister dat ouderen midden in de samenleving blijven staan en dus ook blijven wonen midden in deze samenleving. Tevens resulteert een betere doorstroming op de markt voor seniorenwoningen in een betere doorstroming op de gehele woningmarkt; dus ook op de markt voor jongeren en starters. De sleutel voor succes, zo gaf de minister aan, is de verdergaande integratie van de drie specialistische sectoren ‘wonen’, ‘zorg’ en ‘dienstverlening’. Daarbij zal in de toekomst, veel meer dan nu het geval is, moeten worden samengewerkt tussen publieke en private partijen. Zorgaanbieders, woningcorporaties, bouwondernemers, projectontwikkelaars en belangenverenigingen zullen samen nieuwe initiatieven moeten ontplooien. Op de vraag van de heer Brinkman of de overheid met de roep om publiek-private samenwerking ‘de bal naar de markt speelt’, antwoordde de minister dat dit zeker niet het geval is: “We leven in een andere tijd, met andere, zelfstandige en vitale ouderen; hier moet op ingespeeld worden”. Meer initiatieven van marktpartijen om de behoeften van hun cliënten te bevredigen, zal in de toekomst gepaard moeten gaan met meer vrijheid om dit
18
te realiseren. De wens vanuit de markt voor minder regelgeving in de sector is nu al hoorbaar. Deregulering is één van de instrumenten die de transitie kan ondersteunen. Al onderkende de minister dat dit kan leiden tot lastige keuzes; hoe kunnen de regels op een zodanige wijze worden teruggebracht zonder de kaders aan te tasten? De minister typeerde de veranderende rol van de overheid met behulp van de slogan: ‘van hindermacht naar ontwikkelkracht’. Instrumenten Tijdens het interview besteedde de minister veel aandacht aan de manieren waarop de rijksoverheid nieuwe samenwerkingsvormen zou kunnen ondersteunen. De overheid moet ruimte creëren voor private initiatieven. Hierboven werd al kort de deregulering door het Ministerie van VROM genoemd. De minister streeft naar regulering met een minimum aan kwalitatieve regels. Echter niet alleen het aantal regels is hierbij van belang maar ook de complexiteit ervan. Zoals straks zal blijken is het complexe karakter van de regelgeving in de zorg één van de knelpunten bij de totstandkoming van publiek-private samenwerking. De minister gaf aan dat zij voor de overheid de uitdaging ziet liggen in het formuleren van kwalitatieve, kaderstellende regels waarna publieke en private instellingen er gezamenlijk invulling aan kunnen geven. De overheid moet zich vervolgens terugtrekken naar een rol als regisseur of bemiddelaar. Op dit moment vindt er reeds een aantal veranderingstrajecten in het zorgen welzijnsbeleid plaats die dit streven ondersteunen, bijvoorbeeld door de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de Wet Toelating Zorginstellingen. Door de invoering van deze laatste zal een enorme verbetering in slagkracht van zorginstellingen gerealiseerd worden, waardoor zij interessantere partners worden voor private partijen. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning zal leiden tot meer mogelijkheden voor de gemeenten om samen te werken met bijvoorbeeld private aanbieders van woningen, zorg, diensten en combinaties daarvan. Ook biedt deze wet kansen voor nieuwe vormen van dienstverlening. De vereenvoudigde AWBZ-brede regeling voor het Persoonsgebonden Budget is een ander voorbeeld van deregulering. Een ander belangrijk instrument om te komen tot een succesvol aanbod van zorgarrangementen is een goede informatievoorziening. Het beschikbare aanbod moet goed gecommuniceerd worden in de richting van de klanten, zodat zij zich ervan bewust worden dat zij ook daadwerkelijk iets te kiezen hebben. De minister zag daarin een taak weggelegd voor de betrokken brancheorganisaties. Knelpunten Bij de inzet van bovengenoemde instrumenten dient echter wel rekening te worden gehouden met de specifieke problemen binnen de sector. Tijdens het
19
interview gaf de minister aan verrast te zijn door de beperkte aandacht die in de proposals is besteed aan de knelpunten. Dit geeft volgens de minister aan dat de indieners zich vooral laten leiden door de kansen die zich voordoen en zich kennelijk steeds minder laten afschrikken door mogelijke belemmeringen. De knelpunten die ervoor zorgen dat publiek-private samenwerking, tot op heden, nog onvoldoende van de grond is gekomen, moeten wel in het achterhoofd worden gehouden. Zo heeft de markt twee gezichten. Aan de ene kant ontwikkelt zij zich tot een commercieel aantrekkelijke markt met cliënten die over voldoende financiële middelen beschikken, bijvoorbeeld na de verkoop van het eigen huis. Tevens zijn het plezierige klanten omdat zij bijvoorbeeld de huur op tijd betalen en weinig overlast veroorzaken. Echter, aan de andere klant erkende de minister dat private partijen zich minder wensen te identificeren met zorg, ziekte en beperkingen omdat dit ‘nu eenmaal minder verkoopt’. Men richt zich liever op de gouden en zilveren jaren: met het oog op comfort. Tevens zullen in de toekomst cultuurverschillen overbrugd moeten worden bijvoorbeeld, tussen een projectontwikkelaar en een zorginstelling. Publieke en private instellingen hebben nu eenmaal verschillende werkwijzen. Andere knelpunten die de minister noemde waren de onbekendheid van private partijen met de zorgwereld voor wat betreft regels en financiering, het gebrek aan geschikte locaties om de plannen daadwerkelijk te realiseren en het feit dat private partijen – zeker waar het wonen met zorg betreft – door gemeenten niet of pas (te) laat bij projecten worden betrokken. Tot slot Aan het einde van het interview keek de minister vooruit naar de presentaties en discussies in de workshops. Zij zag de overweldigende belangstelling voor deze ontmoetingsdag als bewijs dat samenwerking tussen publieke en private partijen zinvol is. Dat er vele zinvolle coalities mogelijk zijn bleek uit de grote verscheidenheid aan binnengekomen voorstellen. Zij sprak de hoop uit dat er stappen voorwaarts gezet worden en dat deze dag veel vervolg krijgt op zowel lokaal, regionaal als op landelijk niveau en dat er uiteindelijk meer aanbod van woon-, zorg- en dienstenarrangementen komt voor senioren zodat er meer te kiezen valt voor deze groep.
20
2.2 De toekomst van wonen, zorg en dienstverlening Fred Hobma*
Vraagstelling Centrale vragen in deze bijdrage zijn: wie vormen eigenlijk de doelgroep van de Ontmoetingsdag ‘Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening’? Wie is anno nu ‘de oudere’ in Nederland? Wat zijn de woonvoorkeuren en het woningmarktgedrag van ouderen en mensen met lichamelijke beperkingen? Antwoorden op deze en andere vragen kunnen worden gevonden in het SCP-rapport Met zorg gekozen? (Uitgave Ministerie VROM, Den Haag: 2004). Profiel van de ouderen Teveel wordt in algemene termen over ‘de ouderen’ in Nederland gepraat. De oudere bestaat niet. Het is een zeer gedifferentieerde groep mensen. Een groot deel van de 55-plussers is nog aan het werk. Met 64 jaar is bijna iedereen met pensioen; slechts 9 procent werkt dan nog en dat zijn vaak zelfstandige ondernemers. Mensen die in de WAO terechtkomen, zitten daar in tot hun pensioensgerechtigde leeftijd. Een groot deel van de WAO’ers is dan ook 55-plusser en dit geeft eigenlijk een vertekend beeld van het aantal WAO’ers in Nederland. In andere landen worden oudere WAO’ers vaak al eerder ‘uit de WAO’ (of een vergelijkbare regeling) gehaald. Op dit moment is Nederland nog niet zo vergrijsd. In landen als Italië, Zweden en Duitsland is de vergrijzing in een verder gevorderd stadium. Als de babyboomers met pensioen gaan, verandert de situatie, dan zal Nederland snel ‘grijzer’ worden. Het beeld dat ‘Nederlanders hun ouders massaal in verzorgingstehuizen stoppen’ klopt niet. De meeste ouderen wonen zelfstandig en hechten daar ook erg veel waarde aan. Ouderen willen zo lang mogelijk zo veel mogelijk zelfstandig doen. In de afgelopen jaren is het aantal ouderenwoningen snel toegenomen, een groot deel daarvan zijn nultredenwoningen. Daarover sprak de minister van VROM ook al (zie par. 2.1). De groep 55-plussers neemt snel toe, terwijl de oudste groep ouderen veel minder snel toeneemt. De levensverwachting in Nederland is zeer hoog. Dat * Dit hoofdstuk is een verslag van de lezing van Prof.dr. Paul Schnabel, directeur Sociaal en Cultureel Planbureau, gehouden op 7 oktober 2004 tijdens de Ontmoetingsdag ‘Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening’ te Rotterdam. Het verslag is samengesteld door Fred Hobma (Universitair Platform PPS) op basis van de Powerpoint-presentatie van prof. Schnabel, het SCP-rapport ‘Met zorg gekozen?’ (Uitgave Ministerie VROM, Den Haag: 2004) en de verslagen van de ontmoetingsdag gemaakt door studenten.
21
Dhr. Schnabel, SCP
heeft ook te maken met een steeds hoger opleidingsniveau van mensen, betere scholing. Het blijkt dat mensen die veel onderwijs hebben genoten ouder worden omdat ze gezonder leven, meer bewegen, en minder zwaar werk verrichten. Als je op je 65ste nog steeds gezond bent, dan stijgt je levensverwachting nog meer. Er zit een financieel probleem aan te komen wat betreft pensioenen. Het aantal jaren dat mensen pensioen opbouwen gaat in de buurt komen van het aantal jaren dat mensen pensioen krijgen. Dat maakt de huidige politieke discussies over dit onderwerp relevant. Er zijn verschillende leeftijdscategorieën ouderen, waarvan met name de groep van 75 jaar en ouder behoefte heeft aan zorg. Deze groep bedraagt ongeveer één miljoen mensen (tabel 1). Het overgrote deel van de ouderen (65 jaar en ouder) in Nederland woont zelfstandig. Hiervoor zijn circa 1,6 miljoen woningen nodig, wat 23 procent van het totale woningaanbod in Nederland bestrijkt (tabel 2). In totaal zijn er 2,2 miljoen 65 plussers (tabel 1). Binnen deze groep zijn 0,6 miljoen 2-persoonshuishoudens en 1 miljoen éénpersoonshuishoudens (tabel 2). Opvallend is dat meer dan 70% van de 1-persoonshuishoudens uit vrouwen bestaat. Van de 1,6 miljoen woningen die 65-plussers bewonen zijn er ‘slechts’ 150 à 160 duizend intramuraal (tabel 2). Het overgrote deel van de ouderen woont
22
Tabel 1: Aantal/aandeel ouderen dus zelfstandig. De gemiddelde leeftijd in een verzorgingshuis is 84 jaar. Verder is er een half miljoen ouderenwoningen. Bijna 1 miljoen van de woningen waar ouderen in wonen is dus aan te merken als een ‘normale woning’ en voldoet niet aan de toegankelijkheidseisen. Een punt van zorg is dat over enkele jaren een groot deel van de babyboomers met pensioen gaat, waardoor het aantal 65-plussers naar 3,3 miljoen mensen zal stijgen. Hierdoor zal de vraag naar voor ouderen geschikte woningen toenemen en tevens zullen door de sterke toename meer kosten afgewenteld moeten worden op de jonge, werkende generatie. Ook neemt de levensverwachting steeds verder toe. Verder signaleert het SCP dat het percentage van 65-plussers met een laag inkomen daalt. In 1990 had 23% van de 65-plussers een laag inkomen terwijl dit percentage in 2001 12% bedroeg. Ouder worden betekent anno 2004 vooral ‘samen zelfstandig zijn’. Dit geldt dus met name voor seniorenechtparen (‘wij kunnen alles nog’). Als een echtpaar nog samen is, hebben ze veel minder zorg nodig omdat ze elkaar aanvullen in wat ze nog kunnen. Wanneer mensen alleen komen te staan, neemt daarente-
Tabel 2: Huishoudens 65+
23
Tabel 3: Koopwoning/vrij vermogen gen de zorgbehoefte toe. Vanwege hun hogere levensverwachting zijn dit met name vrouwen. De financiële positie van ouderen De financiële situatie van de Nederlandse ouderen is relatief goed. Een groot percentage van de ouderen heeft bijvoorbeeld een eigen huis (tabel 3). Bijna de helft van de ouderen zegt makkelijk te kunnen rondkomen. Uit de statistieken blijkt dat ouderen veelal nog op vakantie gaan, een tweede huisje hebben, sporten en actief deelnemen aan het verenigingsleven. Dit geldt vooral voor de vitale ouderen tussen de 55 en 74 jaar. De minder vitale oudere van boven de 75 jaar sport beduidend minder en kijkt vooral erg veel tv. Veel ouderen hebben redelijk wat eigen vermogen naast hun (koop)huis. Wel is er een verandering merkbaar in het type hypotheken dat wordt afgesloten. Meer en meer ouderen nemen een aflossingsvrije hypotheek, waardoor ze meer te besteden hebben tijdens hun leven, maar minder vermogen opbouwen.
Tabel 4: Financieel rondkomen/besteedbaar inkomen
24
47 procent van de 65-plussers kan financieel goed rondkomen (tabel 4). Dat is voor Nederland, vergeleken met andere Europese landen, een goede score. De categorie ‘vitale ouderen’ van 55 – 74 jaar betreft een grote groep, waarmee het relatief gezien goed gaat. De minder vitale oudere bevindt zich vooral in de leeftijdscategorie 75+. Woonvoorkeuren en woningmarktgedrag Een huis is voor ouderen geen gebruiksgoed, maar veel meer een gevoelsgoed. Een oudere hecht sterk aan eigen huis en omgeving: een verandering van leefomgeving wordt vaak ervaren als een verlies. Verhuizen is voor veel ouderen fysiek, psychisch dan wel financieel belastend. Ouderen willen daarom vaak zelf niet doorstromen. Er wordt door ouderen pas verhuisd wanneer dit noodzaak is, bijvoorbeeld wegens toenemende lichamelijke beperkingen of het afgenomen leefklimaat van de buurt, waardoor ouderen zich onveilig kunnen voelen. Wanneer ouderen verhuizen, willen zij liever niet te klein wonen en ook bij voorkeur niet in een nieuwbouwwijk; dit in tegenstelling tot veel seniorenwoningen in het huidige aanbod. 14% van de 55-plussers heeft een verhuiswens. Ze hebben daarvoor uiteenlopende redenen (tabel 5). Als ze verhuizen, doen ze dat vooral binnen de eigen gemeente. 42% gaat dan naar een ouderenwoning (vooral 75plussers). Er is een aanzienlijk tekort aan ouderenwoningen. Op grond van de cijfers uit het onderzoek Met zorg gekozen? moeten we concluderen dat veel ouderen in – voor hun situatie – ongeschikte woningen wonen. Het gaat om maar liefst 60 procent. 40% van de 55+ zit in een geschikte woning. Van de ernstig beperkte ouderen zit 33% in een voor hen ongeschikt huis. De vraag is hoe geschikte woningen te distribueren: wanneer komen mensen in aanmerking voor een ouderenwoning? Als het al te laat is of daarvoor?
Tabel 5: Verhuisredenen
25
Ouderen willen in elk geval zo leven als iedereen, niet in een hokje, maar net zo ruim, vrij, comfortabel en zelfstandig als ieder ander. Zelfstandig wonen met beperkingen De mate van lichamelijke beperkingen van senioren is grotendeels afhankelijk van leeftijd. Naar mate men ouder wordt, nemen de beperkingen relatief gezien toe en zijn ook meer vormen van zorg naast elkaar nodig. Ouderen lopen tegen problemen aan als ze nog zelfstandig wonen. Trap lopen, zich verplaatsen buitenshuis, in en uit bed komen, huishouden voeren, bed verschonen, warm eten maken en de was doen; het zijn allemaal zaken die moeizaam kunnen gaan als je oud wordt. Van de 350.000 mensen met ernstige beperkingen woont nog 15% zelfstandig en die mensen zijn voornamelijk 75+. Van alle mensen boven de 55 maakt 14% gebruik van thuiszorg, 11% van informele zorg en 11% van particuliere zorg. Dan gaat het vooral om éénpersoonshuishoudens, mensen boven de 75 en met ernstige beperkingen. We zien een verschuiving van opname in een instelling voor verblijf naar meer diverse vormen van zorg thuis. De mogelijkheden van het bieden van zorg thuis worden steeds meer opgerekt. Dit vindt onder meer plaats onder invloed van ontwikkelingen in de technologie, zoals de introductie van domotica, telezorg, digitale alarmering, et cetera. Conclusies Aan de hand van de cijfers kunnen we de volgende hoofdlijnen van de te verwachten ontwikkelingen definiëren: 1. De bevolking vergrijst als gevolg van een hogere levensverwachting. 2. De definitie van ‘ouderen’ is een ruim, maar ook dynamisch begrip. 3. De behoefte aan zorg en de behoefte aan passende woningen ontwikkelen zich verschillend van elkaar. Vanaf de leeftijd van 55 jaar wordt er een duidelijke verandering in woonbehoefte gesignaleerd, terwijl de zorgbehoefte pas op een leeftijd van 75 sterk aan verandering onderhevig is. 4. In 2030 zal, als gevolg van de babyboomers, de zorgvraag sterk toenemen. Met name in de éénpersoonshuishoudens. De specifieke woonvraag zal daarentegen veel eerder toenemen. Momenteel is er een grote groep 55plussers. 5. In Nederland is er een grote groep welgestelde vitale ouderen van 55plus. 6. Boven de leeftijd van 75 jaar is er een toename aan zorgbehoefte. Veelal betreft dit alleenstaanden. 7. Tijdige verhuizing lijkt belangrijk omdat naarmate de leeftijd hoger wordt een verhuizing als een grotere opgave wordt beschouwd.
26
In het algemeen zullen mensen langer vitaal en zelfstandig zijn, ook in het nemen van beslissingen over zorg. Men wil eigen keuzes maken, het liefst zonder bureaucratische rompslomp, waarbij ook meer eisen aan de vormen van zorg gesteld worden. Men is ook bereid om daarvoor te betalen. Hier ligt dus een interessante markt voor private partijen.
Publiek luisterend naar de presentatie van dhr. Schnabel
27
2.3 Over samenwerking tussen profit en non-profit partijen in wonen, zorg en dienstverlening Jurgen van der Heijden
Podiumgesprek onder leiding van Mr. Drs. L.C. Brinkman met: drs. M. van Giessen Directeur Beleidsontwikkeling (VROM) mw. dr. J. Kullberg Wetenschappelijk medewerker SCP drs. ing. A.H.J. Moerkamp Directeur Verpleging, Verzorging en Ouderen (VWS) mw. mr. M.A.V. Strijk Algemeen directeur Altus advies en ontwikkeling en Altus Woonzorgdiensten prof. dr. M.J.W. van Twist Hoogleraar Publiek-private samenwerking in stad en regio, Radboud Universiteit Nijmegen en directeur Berenschot Procesmanagement.
Podiumgesprek
28
Inleiding Verschillende deskundigheden bij elkaar gebracht op het podium van De Doelen leidde tot een aantal boeiende gedachten over de samenwerking tussen partijen in wonen, zorg en dienstverlening. Belangwekkend was hoe vooral het begin van het gesprek een rondgang langs de feiten was. Geschetst werd dat ouderen steeds hoger zijn opgeleid, vitaler zijn, en meer middelen en vrije tijd ter beschikking hebben. Er is een toenemend aantal gemaksdiensten waar ouderen gebruik van kunnen en willen maken. Veel ouderen ontplooien een veelvoud aan sociale, sportieve en maatschappelijke activiteiten. De mate waarin zij nog zelfstandig wonen heeft een samenhang met hun financiële situatie. Een hoog percentage heeft een eigen woning. Dit werd door alle deelnemers beaamd. In de jaren ’90 is veel veranderd in de ouderenhuisvesting. De kwaliteit en diversiteit zijn enorm toegenomen, en het imago is verbeterd. Omdat er veel ontwikkelingen plaatsvinden op dit terrein, is het van belang om bij de start van het gesprek vast te stellen of alle deelnemers hetzelfde beeld voor ogen hebben. Dat bleek het geval waarna door de deskundige gespreksleiding lijnen in deze ontwikkelingen zijn aangebracht. Conclusie daarvan: de ouderenmarkt is aantrekkelijk door stijgende behoeften aan voorzieningen en een groter besteedbaar budget. Private investeerders kunnen toetreden, en dat is ook nodig om in de behoeften te kunnen blijven voorzien. De behoefte aan wonen gecombineerd met zorg en dienstverlening neemt toe en deze behoefte wordt gevarieerder. Het beschikbare aanbod moet hierop inspelen. De laatste jaren zijn de kwaliteit en diversiteit al toegenomen, maar meer innovatie is noodzakelijk. Gelukkig vinden nu al steeds meer innovaties plaats. In het licht van die ontwikkelingen passeerden in het gesprek de positieve ontwikkelingen, maar ook obstakels om innovaties te realiseren de revue. Zo kwam met het oog op de WMO de rol van de gemeente aan bod, en ook de vraag hoe straks de solidariteit geregeld zal worden. Ook kwam aan de orde in hoeverre PPS als vergaande vorm van samenwerking tussen profit en non-profit partijen een oplossing is naast het toetreden van private investeerders? Een kort verslag van het gesprek geeft dit weer evenals de conclusies die op het podium zijn getrokken. Feiten, obstakels en PPS Bij woon-, zorg- en dienstverleningsarrangementen voor doelgroepen met een groter dan modaal inkomen is het noodzakelijk dat privaat kapitaal via de markt wordt geïnvesteerd. De nieuwe generatie ouderen weet steeds beter wat er op de markt te kiezen is. Wanneer ze de mogelijkheid hebben om eigen financiële middelen te investeren in woon-, zorg- en dienstverleningsarrangementen, nemen zij niet langer genoegen met het collectieve aanbod. De focus was (te) lang gericht op uniformiteit en gelijkheid. Het is belangrijk dat woonzorg-
29
Podiumgesprek combinaties niet allemaal hetzelfde aanbieden, en daar kan de markt op inspringen. Van de overheid hoeft niet verwacht te worden dat deze differentieert in het aanbod, wel dat ze het door haar beleid mogelijk maakt. Verwachting is dat marktwerking tot meer differentiatie en meer innovatie in het aanbod zal leiden. Is sprake van de markt erbij betrekken dan wordt snel gedacht aan de bestaande institutionele kaders en partijen: de woningcorporaties, zorginstellingen en gemeentelijke welzijnsorganisaties. Deze non-profit partijen bieden tegenwoordig ook commercieel diensten aan in hun sector. Daarnaast bewegen zich in deze sector profit partijen, zoals projectontwikkelaars. Die hebben de laatste jaren, soms schoorvoetend, allianties gesloten met de andere partijen die op lokaal niveau actief zijn zoals; de gemeente, zorg- en welzijnsinstellingen en soms woningcorporaties. Samen vullen deze profit en non-profit partijen elkaar aan. Kennis van de sector is binnen de bestaande institutionele kaders aanwezig. Commerciële ervaring is een belangrijke bijdrage van de profit partijen. Komen zij tot gezamenlijke ondernemingen, dan ontstaat publiek private samenwerking, PPS. Dat is een vergaande vorm van samenwerking, omdat winst en risico worden gedeeld. PPS biedt kansen om te voorzien in de behoeften van ouderen aan wonen en zorg. Nu al heeft dat geresulteerd in veel nieuwbouw, en ook in nieuwe arrangementen in de bestaande dienstverlening. Hiermee kan de kwaliteit verbeterd worden. Er is ruimte voor verbindingen en nieuwe vormen van
30
dienstverlening. Een negatieve ontwikkeling als het verdwijnen van lokale voorzieningen, zoals de kapper en fysiotherapeut uit de buurt, blijkt een positief effect te kunnen hebben. Deze ontwikkeling biedt namelijk kansen en mogelijkheden voor publiek-private samenwerking door de kapper en fysiotherapeut te huisvesten in een woon/zorgcentrum. De scheiding tussen publiek en privaat valt weg, en de verwachting is dat dit in de nabije toekomst nog vele onverwachte kansen en combinaties zal opleveren. Tegelijk maakt dit de vraag naar solidariteit indringender. Wanneer de variëteit in het aanbod toeneemt, kan het verschil tussen de woon/zorgsituatie van ouderen onderling toenemen. De overheid zal altijd een basisniveau aan AWBZ-zorg moeten blijven garanderen. PPS en andere nieuwe verbindingen tussen profit en non-profit partijen tonen de interesse aan van de profit partijen om werkzaam te zijn in de wereld van wonen, zorg en dienstverlening. Een obstakel kan zijn dat er geen bouwgrond beschikbaar is. Gemeenten zijn hiervan vaak eigenaren. Gemeenten zijn best bereid om aan het proces van verdere ontwikkeling van woon/ zorgconcepten mee te werken, maar ondervinden vaak dat zij over onvoldoende capaciteit beschikken. Capaciteit om bijvoorbeeld bestemmingsplannen te wijzigen ten behoeve van de bouw van woonzorgcentra. Daarbij is het ook nog zo dat de gemeente bij medewerking aan woon/zorgconcepten belangen van ruimte, wonen, welzijn en zorg tegen elkaar moet afwegen. Een andere uitkomst dan gewenst door de burgers (de oudere) en ook de aanbieders kan daarom soms onvermijdelijk zijn. Veel belangen worden in meer of mindere mate door wetgeving beschermd, en die kan ideeën en suggesties van publieke en private partijen verbieden. Bij de procedures voor vergunningen dienen gemeenten deze wetgeving toe te passen, waarbij ook de procedures nogal eens ingewikkeld kunnen zijn. Er is een spanning tussen de behoefte aan deregulering en de behoefte aan overheidsbemoeienis. Een voorbeeld is instelling van een voorschrift dat ouderenwoningen uitgerust dienen te zijn met een zogenoemde ‘luie trap’, in plaats van de ‘gewone Nederlandse trap’, die een ware hindernis blijkt te zijn voor ouderen. Dat zou dan een nieuw voorschrift van VROM zijn. Maar moet dit ministerie zo’n voorschrift nog wel instellen als deregulering de boodschap is? VWS geeft aan met de WMO niet te willen voorschrijven hoe gemeenten moeten handelen. Deze wet betekent geen afschuiving van taken naar gemeenten, maar wel is gevraagd beleid op te stellen in het kader van de WMO. In het implementatietraject van deze wet moet aandacht zijn voor de noodzaak van wederzijds begrip en vertrouwen tussen overheid en markt. Ondanks het feit dat hun eigen input belangrijk is, moeten gemeenten niet alles zelf willen doen, en bij aanbesteding van taken juist profit partijen betrekken. Deze partijen staan nu nog veel te weinig op het netvlies van gemeenten. Zij kunnen het initiatief zelfs aan particuliere partijen overlaten. Daarom krijgen gemeenten steun van de centrale overheid, die hen in dit proces begeleidt.
31
Conclusies Meer initiatief voor samenwerking tussen wonen, zorg en dienstverlening moet bij private partijen vandaan komen. “Onderneem en durf risico’s te nemen. Wacht niet op ons.” Dat was het signaal dat het Rijk tijdens het podiumgesprek gaf. Niemand betwistte tijdens het gesprek dat de verschuiving van collectieve naar private investeringen onvermijdelijk plaatsvindt. Belangrijk is dat hierbij samengewerkt wordt tussen de verschillende publieke en private partijen. De overheid moet gelegenheid bieden tot die samenwerking. “Denk niet alleen aan grootschalige bouwprojecten, maar zoek PPS ook in kleine dingen als dienstverlening”, waren de woorden van een deelnemer aan het podiumgesprek. Het is zaak op wijk- en dorpsniveau publieke en commerciële functies te combineren en zo nieuwe arrangementen te creëren die variëteit in het aanbod brengen. Punt van zorg tijdens het podiumgesprek was het gevaar dat alleen het commercieel aantrekkelijke gedeelte van de bevolking, het bovensegment, bediend zal worden wanneer de overheid het initiatief volledig overlaat aan de private partijen. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling; de zorg moet solidair blijven met een aanvaardbaar collectief basispakket aan zorg. De oudere bestaat niet, senioren leven dóór, maar het is van groot belang niet alleen de aandacht te richten op wat de ‘vitale oudere’ wordt genoemd. Juist is het ook van belang oog te hebben voor de oudere uit de lage inkomensgroep en zijn problemen. Wat voor effect heeft bijvoorbeeld aanbod in PPS op hen? Aanbod van een PPS en andere private aanbieders is niet voor iedereen weggelegd. Met of zonder de overheid moet de samenleving zich organiseren op een wijze die de zwakkere ondersteunt. Juist door zijn bijzondere samenstelling zou een PPS daaraan zoveel mogelijk moeten bijdragen. Tot slot richtte het podiumgesprek zich op drie onderwerpen van onderzoek naar problemen die in de toekomst kunnen groeien. Dat betreft in de eerste plaats onderzoek naar de positie, behoeften en problemen van de groep allochtone ouderen. De vorige paragraaf geeft aan dat zij een groeiend aandeel in de ouderenbevolking van Nederland hebben, maar dat nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Onderzoek naar de tevredenheid van ouderen naar woon- en zorgdiensten blijft belangrijk, evenals onderzoek naar de verhuisbereidheid van ouderen naar locaties op grotere afstand van hun oude woonplaats. Dat mag echter niet het enige onderzoek zijn dat belangrijk is en blijft. Zo wordt nog te verschillend over de toekomstige ontwikkelingen en implicaties van beleid rondom wonen, zorg en dienstverlening gesproken om aan te nemen dat daarover consensus bestaat. Dat er ook sprake is van focus en richting blijkt uit de ontwikkelingen die gaande zijn. In het podiumgesprek werd duidelijk dat de toetreding van privaat kapitaal op de markt van wonen, zorg en dienstverlening een zeer belangrijke ontwikkeling is in de ogen van velen.
32
2.4 Voorstellen voor vernieuwing Redactie
Wat is de stand van zaken op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening? Wat gebeurt er in de markt; welke elke ideeën bestaan er, welke initiatieven worden ondernomen? Om antwoord te krijgen op deze vragen deed de organisatie van de ontmoetingsdag van 7 oktober 2004 een ‘call for proposals’ uitgaan. Ruim 80 organisaties gaven aan de oproep gehoor en dienden een voorstel in om op het snijvlak van wonen, zorg en dienstverlening tot vernieuwing te komen. Deze voorstellen leveren een waardevol, maar uiterst diffuus beeld op van de ‘state of the art’ kennis en ervaring in het veld. Kort gezegd: de ideeën en ervaringen lopen uiteen en er is een variëteit aan initiatieven op het gebied van nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening. De middag van de ontmoetingsdag stond in het teken van het uitwisselen van deze actuele ideeën, ervaringen en initiatieven in een negental workshops. Op basis van de voorstellen werden negen thema’s geïdentificeerd, uiteenlopend van ‘stimuleren van ondernemerschap door slimme financiering’ tot ‘de aantrekkelijkheid van het middensegment’ en ‘de zilveren stad’. De workshops waren verschillend van opzet, maar telkens stonden de voorstellen centraal. De inzenders van de 35 meest geschikte voorstellen kregen de gelegenheid een korte presentatie te geven of een kort statement neer te zetten. Aan de hand daarvan vond discussie met de zaal plaats. (Voor een compleet overzicht van de voorstellen die zijn gepresenteerd tijdens de workshops wordt verwezen naar het overzicht in bijlage 1 en de bundel die tijdens de ontmoetingsdag is verstrekt.) Het nu volgende deel van dit boekje doet verslag van de negen workshops. Daarbij wordt de discussie niet één op een herhaald, maar wordt een aantal thema’s nader belicht. Met de kennis van achteraf zijn in elk van deze workshops bovendien elementen van recombineren – de rode draad van dit boekje – herkend en benoemd. In het hoofdstuk ‘De Toekomst’ worden deze elementen samengebracht. Op die manier krijgt het diffuse beeld van de ‘state of the art’ kennis en ervaring, dat op basis van de 80 ingediende voorstellen ontstaat, focus. Hopelijk biedt dat aangrijpingspunten om, voortbouwend op wat er aan inzichten en ervaringen bestaat, samen tot actie over te gaan en te voorzien in de toenemende vraag naar voorzieningen op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening. Voor het schrijven van de volgende paragrafen hebben de auteurs gebruik gemaakt van de studentenverslagen van de workshops. Dank aan Carlijn de Hoog, Melanie Klinkenberg, Elian Ineke, Mathijs Koper, Jan-Theo Hoefakker, Maaike Vegter, Anniek Peelen, Geertrude Haasnoot en Katinka Eikelenboom voor hun uitstekende werk.
33
2.4.1 Stedelijke vernieuwing, herstructurering en de levensloopbestendige wijk Fred Hobma
Thema Vele gemeenten in Nederland staan voor de niet gemakkelijke opgaven van stedelijke vernieuwing en herstructurering. Vanuit het zorgperspectief van een toenemend aantal burgers met een zorgvraag, komt daar het streven naar de levensloopbestendige wijk nog bij. Met de levensloopbestendige wijk wordt gedoeld op het vasthouden van mensen met een zorgbehoefte ín de wijk, zowel fysiek, sociaal als mentaal. Dus geen ‘excommunicatie’ naar aparte locaties. De volgende vragen dringen zich op: zijn stedelijke vernieuwing, herstructurering en de levensloopbestendige wijk geheel verschillende opgaven? Werkt het één tegen het andere of zijn ze met elkaar te verenigen? Hoe is het streven naar de levensloopbestendige wijk te integreren in de opgaven van stedelijke vernieuwing en herstructurering? Waar liggen de mogelijkheden en kansen van combinaties van deze opgaven? Tijdens deze sessie zijn presentaties gehouden door J. ten Napel namens advies- en ingenieursbureau Oranjewoud (proposal 69), A. Voorburg namens NovioConsult (proposal 33) en M. Spaltman namens KITTZ (proposal 17), over de levensloopbestendige wijk. Gespreksleider was F. Wiersma (Ministerie VROM). Drie kanten van de levensloopbestendige wijk komen hieronder aan de orde. Het betreft respectievelijk de financiële kant, de sociale kant en de informatiekant. Afgesloten wordt met een conclusie en discussie. Financiering van de levensloopbestendige wijk Financiering van ‘de’ levensloopbestendige wijk vormt op dit moment een probleem stelt advies- en ingenieursbureau Oranjewoud. De collectieve middelen voor zorg en dienstverlening zijn beperkt. Volgens Oranjewoud is het voor marktpartijen nu niet aantrekkelijk genoeg om te investeren in ‘zorg onroerend goed’. Dit komt mede door de relatieve kleinschaligheid van onroerend goed in de AWBZ als je dit vergelijkt met bijvoorbeeld ziekenhuizen. Op dit moment wordt er veel geld uitgegeven aan faciliteiten en gemeenschappelijke activiteiten om ouderen binnen hun complex een goede leefomgeving te kunnen bieden. Het gebruik van deze faciliteiten staat echter niet in verhouding tot de kosten.
34
Workshop 1: Stedelijke vernieuwing, herstructurering en de levensloopbestendige wijk
Een tweetal mogelijke oplossingen voor dit probleem heeft betrekking op de additionele zorgvoorzieningen en op de verbijzondering van het onroerend goed. Door de additionele zorgvoorzieningen op wijkniveau onder te brengen, in plaats van in één complex, worden ze voor meer personen toegankelijk en dus mogelijk aantrekkelijker. Dit komt ten goede aan de sociale omgeving en draagt aldus bij aan de levensloopbestendigheid van de wijk. (Dit is dus anders dan het idee om voorzieningen ín de ouderenhuisvesting toegankelijk te maken voor de wijkbewoners.) Een tweede oplossing is om onroerend goed te flexibiliseren. Flexibiliseren betekent het gebouw zo min mogelijk verbijzonderen voor een bepaalde doelgroep. Ook betekent het vanaf de opzet rekening houden met flexibiliteit van het gebouw. Door aldus ‘omgekeerd te bouwen’ moeten zorgcomplexen en -woningen zo worden gebouwd dat deze ook voor andere doelgroepen geschikt kunnen zijn. Door flexibilisering ontstaat vastgoed waar meerdere beleggers en/of ontwikkelaars in geïnteresseerd zullen zijn. Concluderend kan worden gezegd dat door flexibel te bouwen, een wijk het in zich moet kunnen hebben om er, als men dat wil, altijd te blijven wonen. Voor realisatie moet goed nagedacht worden over de verschillende vormen van zorg waaraan behoefte is binnen de wijk en de manier waarop deze wordt geleverd.
35
Verbondenheid in de wijk Personen zijn wie ze zijn door de relaties die zij hebben. Dit geldt niet enkel voor ouderen. Ieder heeft zijn individuele wensen en behoeften en kiest hierop zijn leefomgeving uit. Om een levensloopbestendige wijk te laten slagen moet deze volgens NovioConsult aansluiten bij deze behoeften. Welzijn van de mens komt niet enkel voort uit de zorg en welzijnsdiensten die men ontvangt. Het is een samenspel van fysieke, mentale en sociale aspecten. Ouderen staan op dit moment te ver van de samenleving af en worden vaak afgeschreven als belangrijk onderdeel van deze samenleving. Ouderen hebben behoefte aan een ‘gebonden gemeenschap’. Op deze manier worden ze weer in de samenleving betrokken en hebben weer het gevoel hun eigen wensen en behoeften te kunnen uitvoeren. Echter regelt niet ieder individu deze controle over het eigen leven voor zichzelf. Hiervoor is vaak enige bemiddeling nodig. Deze betrokkenheid bij het dagelijks leven kan mogelijk worden gerealiseerd door een soort levensloopbestendige wijk. In bepaalde wijken moet de samenlevingstructuur op die manier versterkt worden dat ook ouderen hierbij horen. Dit kan veel opleveren in bijvoorbeeld fysiek, sociaal-cultureel en economisch oogpunt. Om het welzijn van de totale leefgemeenschap te verbeteren is het, vanuit fysiek oogpunt gezien, bijvoorbeeld belangrijk dat men niet geïsoleerd raakt. Vanuit sociaal-cultureel oogpunt kunnen jong en oud veel van elkaar leren. Zij kunnen bijvoorbeeld kennis en activiteiten uitwisselen en delen. Vanuit economisch oogpunt kunnen ouderen ook veel betekenen. Hierbij kan men denken aan ruilrelaties of het leveren van diensten. Ouderen zouden bijvoorbeeld bij kunnen dragen aan de oplossing van het probleem omtrent de kinderopvang, als ‘voorlees opa’ of klusdiensten leveren. Om een vitale samenleving mogelijk te maken kan concluderend gezegd worden dat er een bepaalde vorm van bemoeizorg moet worden gerealiseerd. Personen binnen een wijk moeten zich aan elkaar openstellen en elkaar dingen toewensen. De woonvorm voor ouderen moet een centrale functie in de wijk krijgen. Hiervoor moeten we afstand nemen van het institutionele denken. Om complete zorg, sociaal, fysiek en economisch, te realiseren moeten we deze misschien wel overdragen aan n non-profit organisatie, is de gedachte van NovioConsult. Maar welke partijen durven dit aan? In ieder geval zullen hiervoor subsidieregelingen moeten worden getroffen en verschillende partijen – corporaties, zorginstellingen, welzijnswerk, culturele instellingen, scholen, gemeente en verzekeraars – moeten met elkaar verbonden worden om vitaliteit en welzijn in de wijk te realiseren. Tele-informatie voor de levensloopbestendige wijk Bij de mondige zorgconsumenten, maar ook bij zorgaanbieders, gemeenten, woningcorporaties, thuiszorgorganisaties en leveranciers van hulpmid-
36
delen, et cetera is de informatiebehoefte enorm. Vragen over de inrichting en aanpassingsmogelijkheden van woningen worden, volgens kennisinstituut KITTZ, steeds talrijker. Als we mensen met een zorgbehoefte binnen de wijk willen houden – een kenmerk van de levensloopbestendige wijk – dan is het belangrijk dat we toegang hebben tot bepaalde hulpmiddelen die hierbij van dienst kunnen zijn. De zelfredzaamheid staat door de schaarste in de zorg en de veranderende zorgconsument hoog in het vaandel. Specifieke doelgroepen kunnen door bepaalde ondersteunende techniek hun zelfstandigheid voor een groot deel terugkrijgen. In het kader van de levensloopbestendige wijk is dit een belangrijk gegeven. Goede consumenteninformatie is belangrijk om vraagsturing te bewerkstellingen. ‘Voordat mensen ergens naar kunnen vragen moeten ze weten wat er te koop is’. Internet is hier een geschikt medium voor. Internet bereikt een breed publiek. Zelfs veel ouderen hebben zich hier al in verdiept en hierbij kunnen zij geholpen worden door de jongere generatie, ofwel mantelzorg. Er zijn verschillende informatie-websites die vraag en aanbod van benodigde instrumenten voor verschillende partijen ondersteunen. De gebruikersvriendelijkheid van de site is hierbij steeds een belangrijk onderwerp. Het ontwikkelen van websites, die laten zien dat personen langer zelfstandig kunnen wonen, is voordelig voor verschillende partijen. Zo kunnen verkopers en aanbieders gemakkelijk productinformatie geven. Gemeenten kunnen aan informatie komen over bijvoorbeeld het beter toegankelijk maken van een wijk. Hulpverleners kunnen inzicht krijgen in hulpmiddelen die werkverlichting opleveren en de inzet van zorg verminderen. Dit laatste punt betekent weer een kostenbesparing voor de verzekeraars. De ideale situatie op het gebied van tele-informatie zou een portaal zijn dat de weg wijst naar de juiste informatie voor verschillende gebruikers. Concluderend kan worden gezegd dat tele-informatie een belangrijke ondersteuning kan bieden aan het ontwerp van een levensloopbestendige wijk en aan het langer zelfstandig wonen in het bijzonder. Vooropgesteld staat dat het in ieder geval een bijdrage kan leveren aan transparantere productinformatie en de zelfredzaamheid van mensen met een zorgbehoefte. Ook vanuit zorgperspectief kan hiervan gebruik worden gemaakt voor werkverlichting en kostenbesparing. Conclusie en discussie De levensloopbestendige wijk gaat uit van integratie van mensen met een zorgbehoefte in de wijk; dus geen erwijdering uit de wijk. We moeten echter erkennen dat soms geen combinerende samenlevingsvorm is te vinden. Personen moeten immers wel bepaalde gelijkenissen en overeenkomstige behoeften hebben om bij elkaar te wonen. Bij bijvoorbeeld bepaalde etnische wijken is de integratiegedachte moeilijker houdbaar. Niet alle wijken zijn geschikt voor iedereen. Is het wel mogelijk om een wijk te cre ren die levensloopbestendig is en waar dus iedereen bij elkaar kan wonen?
37
Het issue van de levensloopbestendige wijk is een moeilijk vraagstuk. Er moeten institutionele dogma’s voor worden doorbroken. Organisaties denken al snel vanuit het eigen perspectief. Voor de levensloopbestendige wijk is echter integratie van perspectieven nodig. Er zijn veel belangen en perspectieven die in beschouwing moeten worden genomen bij eventuele besluitvorming. In ieder geval moet bij gedachten over de stedelijke vernieuwing, herstructurering en de levensloopbestendige wijk de (toekomstige) bewoner centraal staan. Als zorg en wonen ingericht moeten worden op de consument, dan ligt het vertrekpunt ook bij deze consument. Alleen op deze manier kan worden voldaan aan het streven naar consumentgestuurd bouwen en inrichten. De tele-informatie kan daarbij fungeren als een vorm van consumentenempowerment. Verder is het belangrijk om in ogenschouw te houden dat we niet alleen voor vandaag bouwen maar ook voor de toekomst. Dus ook bij de bouw van nieuwbouwwijken moet de flexibiliteitgedachte/levensloopfilosofie meegenomen worden. Als we de woonconsument centraal stellen, dan zijn stedelijke vernieuwing, herstructurering en de levensloopbestendige wijk geen onverenigbare opgaven. Het moet mogelijk zijn om levensloopbestendig bouwen te integreren in herstructurering of stedelijke vernieuwing. Combinaties lijken mogelijk. Iets abstracter kunnen we de filosofie van de levensloopbestendige wijk verbinden met de recombinatiegedachte. Levensloopbestendig betekent: geen aparte ‘wijk’ met ouderen of zorgbehoevenden, afgezonderd van anderen als tweeverdieners met kinderen. Ouderen en zorgbehoevenden hebben ‘de anderen’ nodig om niet in een sociaal isolement te geraken. Omgekeerd hebben de ‘anderen’ de ouderen nodig voor de vitaliteit van de wijk. Sociaal-cultureel en economisch hebben de ouderen iets te bieden. De levensloopbestendige wijk vormt in feite een combinatie van verschillende, ‘gespecialiseerde’ wijken die elk op een andere levensfase betrekking hebben.
38
2.4.2 Nieuwe combinaties in woonservicegebieden Jurgen van der Heijden
Thema Op veel plaatsen in Nederland komen woonservicegebieden tot stand. Het oudst bekende voorbeeld is misschien wel de serviceflat. Die stamt uit de jaren ’70 en ’80. Hoe met een dergelijke flat om te gaan in deze tijd? Woningcorporatie Vestia in Hoogvliet stond voor die vraag met serviceflat Westerstein. Een antwoord is de combinatie met andere functies dan alleen wonen. De flat krijgt dan kenmerken van een woonservicegebied, zoals in Tilburg en Etten-Leur. In Tilburg ligt de nadruk meer ligt op woon-zorg-welzijnsdiensten, dan op het gebied. Het voorbeeld in Etten-Leur toont aan wat de meerwaarde is van PPS. Samen brengen deze voorbeelden drie recombinaties in beeld, om te beginnen tussen wonen en zorg in Hoogvliet. Tilburg laat de recombinatie zien tussen woon-zorg-welzijnsdienstverlening enerzijds en sociale activering en arbeidsreïntegratie anderzijds. Etten-Leur illustreert hoe PPS een recombinatie is van commercieel en niet-commercieel. Tijdens deze sessie zijn presentaties gehouden door A. van Kempen namens Gerrichhauzen en Partners (proposal 43), J. Hoeben namens VWS (proposal 44) en L. Sanders namens Sanders Advies & Projecten (proposal 41). Gespreksleider was M. van Oostrom (ministerie van VROM). Oud worden in bestaande flatcomplexen Wat te doen met serviceflat Westerstein, een woongebouw met 250 appartementen. Ingrijpend renoveren, of doorexploiteren en uiteindelijk slopen? Dit laatste zou ook de sloop betekenen van een goed sociaal netwerk, vrijwilligerswerk, gezelligheid, en een bloeiend verenigingsleven in de flat, en van goedkope huurwoningen in een wijk waar daar veel behoefte aan is. Vestia heeft op advies van Gerrichhauzen en Partners gekozen voor opknappen en voor een woongebouw waarin bewoners zo lang mogelijk kunnen blijven wonen. Om dit mogelijk te maken is samenwerking gezocht met de Zorggroep Rijnmond. Deze zal op 2 verdiepingen van het flatcomplex een kleinschalige ‘intramurale’ verpleegunit realiseren. Met deze unit worden meerdere doelen bereikt: • Bewoners kunnen ook bij zeer intensieve behoefte aan zorg in het flatcomplex blijven wonen. Oude buren en mantelzorgers, maar ook echtgenoten kunnen nog steeds makkelijk op bezoek komen;
39
• Er wordt ingespeeld op de behoefte aan meer kleinschalige woonvormen als alternatief voor de grootschalige verpleeghuizen; • Met de verpleegunit wordt aan het gebouw zorginfrastructuur toegevoegd die het mogelijk maakt om thuiszorg en alarmeringsdiensten doelmatiger te organiseren; • Voor De Zorggroep Rijnmond ontstaat een goede uitgangspositie om ook extramuraal zorg aan te bieden aan bewoners van de flat. Zij versterkt hiermee haar concurrentiepositie ten opzichte van andere zorgaanbieders; • De woningcorporatie verzekert zich van een betere marktpositie van de serviceflat. Immers, wonen in een flatcomplex met de zekerheid dat als meer intensieve zorg nodig is deze in de directe nabijheid geleverd kan worden, betekent een belangrijke meerwaarde; • Met de verpleegunit ontstaat er investeringsruimte voor het realiseren van nog een aantal andere voorzieningen in de flat: een fysiotherapieruimte, een dagbestedingsruimte en een satellietkeuken. Deze ruimten worden gehuurd door de Zorggroep, maar kunnen ook een bredere doelgroep dienen. Het initiatief kwam vanuit de woningcorporatie die op zoek was naar alternatieven voor de flat en naar mogelijkheden voor samenwerking met zorginstellingen. De bewonerscommissie heeft door haar activiteit een grote rol gehad in het proces, er heeft regelmatig overleg met hen plaatsgevonden over de stand van zaken. Het kader wordt gevormd door het leefklimaat en de aandacht voor elkaar in een groot flatcomplex uit de jaren ’70. Er liggen kansen voor een gezamenlijke aanpak van dit soort woongebouwen. Kansrijke concepten voor samenwerkingsprojecten rond wonen, zorg en dienstverlening moeten vooral gezocht worden binnen bestaande wijken en de bestaande woonomgeving van ouderen. Verhuizen naar nieuwbouwwijken betekent immers ook het verlaten van een sociaal buurtnetwerk. Het opbouwen van een nieuw sociaal netwerk in een nieuwe wijk is voor hulpbehoevende ouderen meestal geen reële optie meer. Het belang van sociale netwerken zal in de komende jaren alleen maar toenemen. In de voorstellen voor de WMO wordt immers een sterk accent gelegd op de ‘civil society’, de zelfredzaamheid van burgers, en op het belang van mantelzorg en vrijwilligerswerk. De kunst is dus om zoveel mogelijk voorwaarden te creëren waaronder die sociale netwerken intact kunnen blijven en zelfs gestimuleerd worden. Kleinschalig intramuraliseren kan ook kansen bieden in andere typen flats. Zo kan het een belangrijke functie toevoegen aan het pakket van service en diensten in particuliere serviceflats. Dit zou zelfs een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het feit dat een groot aantal van deze flats te kampen heeft met moeizaam te verkopen of te verhuren appartementen.
40
Combineren van vraag om de hoek met zorg om de hoek Mensen met een beperking, ouderen, gehandicapten en zieken die zelfstandig willen blijven wonen, moeten een beroep kunnen doen op elementaire ondersteuning bij lichamelijke verzorging, klussen, maaltijden, textielverzorging. De provinciale raad voor volksgezondheid en maatschappelijke zorg heeft hier in samenwerking met een viertal Tilburgse organisaties een oplossing voor gevonden. Dit zijn woon-zorg-welzijnsdiensten die worden aangeboden door mensen in de wijk met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, of met behoefte aan maatschappelijke participatie, en die niet zonder ondersteuning aan de slag komen. Het gaat in dit project om combineren. In de eerste plaats het combineren van vraag om de hoek met aanbod van zorg om de hoek. Bewoners van de wijk/buurt met een beperking – ouderen, gehandicapten en zieken – die toch zelfstandig willen blijven wonen en bewoners van de wijk/buurt die – al dan niet betaald – iets willen betekenen in hun omgeving. Daarnaast het combineren van de inzet van de verschillende partijen in woon-zorg-welzijnsdiensten. Zij bieden een overzichtelijk aanbod van deze diensten zoals hulp bij verhuizing/grote schoonmaak, hulp bij maaltijdbereiding en begeleiding bij boodschappen. Het uitgangspunt is het combineren van enerzijds sociale activering en anderzijds arbeidsreïntegratie door de diensten te laten verrichten door vrijwilligers, werkzoekenden, herintreders en uitkeringsgerechtigden. Hiervoor is ook een aanbod aan scholingstrajecten georganiseerd dat is onderverdeeld in drie stappen. Allereerst de oriëntatie waarin kennis wordt gemaakt met wonen, zorg en welzijn. Vervolgens is er de activeringsfase waarin vooral ingespeeld wordt op empowerment (versterking van het zelfvertrouwen) van (allochtone) vrouwen. Ten slotte is er het toeleidingstraject naar werk binnen de sectoren wonen, zorg en welzijn. Als laatste combineert dit project in het leer-werk-dienstenbedrijf het aanbieden van woon-zorg-servicediensten met het ontwikkelen van arbeidspotentieel en het stimuleren van leefbaarheid in de wijk. Onder het motto niet voor niets zijn, om gebruik te kunnen maken van de woon-zorg-servicediensten, zogenaamde dienstencheques uitgebracht waarmee (ook door minder kapitaalkrachtigen) de diensten betaald kunnen worden. Belangrijk voor dit project is niet zozeer het financiële profijt (profit) als wel de maatschappelijke meerwaarde (social profit). Het toepassen van dienstencheques als betaalmiddel houdt verband met onderzoek naar de mogelijkheden van betaalbare dienstverlening waarbij zowel consumenten als verzekeraar, reguliere woonzorgaanbieders en lokale overheid een bijdrage leveren aan de kosten. Het project moet aantonen dat door inzet van een mix van financiële middelen betaalbare woon-zorg-welzijnsdiensten ‘in de markt kunnen worden gezet’ (deels eigen bijdragen, deels reïntegratiegelden, deels bijzondere bijstand en deels middelen uit de toekomstige WMO).
41
Woonservicegebieden in publiek-private samenwerking Het wijksteunpunt is het hart van de wijk en van het woonservicegebied. Daarin moeten natuurlijke ontmoetingsmomenten gecreëerd worden, naast een goede informatievoorziening. Het wijksteunpunt kan uitstekend een combinatie zijn van commerciële en niet-commerciële functies. Bij voldoende draagvlak in de wijk kunnen er winkels, een restaurant, een (zorg)hotel en wellicht een zwembad of fitnessruimte in worden ondergebracht. Waarom het restaurant laten exploiteren door een zorg- of welzijnsorganisatie en waarom geen aanbesteding organiseren, zodat jonge restauranthouders hun kansen kunnen benutten? In Etten-Leur waren een woningcorporatie en een zorginstelling met elkaar in gesprek over een nieuw op te richten woonzorgcomplex met daarbinnen een deel voor intramurale zorg. Bij toeval werd contact gelegd met activiteitencentrum Het Turfschip dat op zoek was naar een locatie voor nieuwe zalen. De woningcorporatie en de zorginstelling hebben klantgericht werken wel al jaren als missie en motto, maar de invulling daarvan verschilt sterk van de klantgerichte instelling van het Turfschip die bijna horeca-achtig is. Eén van de belangrijkste meerwaarden die het Turfschip aan deze samenwerking toevoegt is de commerciële denkwijze. De commerciële onderdelen van het project zijn dan ook grotendeels ondergebracht bij het Turfschip. Wat leerzaam is uit dit project en een goede tip voor andere projecten is dat de samenwerking met een organisatie als het Turfschip die hier toevallig tot stand kwam, ook opgezocht kan worden. Men kan bewust zoeken naar andere partijen, vooral van buiten de gesubsidieerde sector. Wel is het belangrijk om allereerst een visietraject te doorlopen alvorens samenwerkingsverbanden aan te gaan. Zoek andere partijen op inhoud en niet op eventuele te verwachten financiële voordelen. De meerwaarde van het werken met commerciële partijen is dat zij vaak duidelijke grenzen kunnen aangeven wanneer zij ergens wel instappen of niet. Bovendien denken commerciële partijen veel meer in potenties en het organiseren van aanvullende activiteiten om de benodigde ‘traffic’ te organiseren, bijvoorbeeld in Etten-Leur waar het Turfschip een sportaccommodatie wil bijbouwen om zodoende voldoende omzet voor het restaurant te genereren. Bij zorg- en welzijnsorganisaties is nog maar in beperkte mate een ondernemende geest aanwezig. Áls iemand al kansen wil grijpen om te ondernemen, dan wordt dit vaak tegengewerkt door bestaande subsidierelaties of is er geen eigen vermogen aanwezig om voorinvesteringen te doen. De randvoorwaarden vanuit AWBZ (inclusief de wet-ziekenhuisvoorzieningen uitgevoerd door het bouwcollege) maar ook onzekerheid over gemeentelijke welzijnsvoorzieningen en bouwprocedures werken vaak contraproductief. Om de samenwerking te laten slagen zijn er vaak twee zaken nodig: de subsidieverstrekker moet zich een betrouwbare partner tonen en bereid zijn meerjarige afspraken te maken, en de voorbereiding van het niet-commerciële deel moet zover gevorderd zijn dat de randvoorwaarden duidelijk zijn. Dan kan betrekkelijk snel tot zaken gekomen worden vanaf het moment dat een commerciële partij erbij wordt betrokken.
42
Conclusie Gerrichhauzen en Partners zijn gekomen met de term recombinatie, die in dit boek is overgenomen als centraal thema. In hun ogen past recombinatie bij een meer open, proactieve stijl van maatschappelijk ondernemen. Recombinatie is een instrument dat organisaties ten dienste staat die goed weten wat ze op maatschappelijk terrein willen bereiken en tegelijkertijd open staan voor de realistische gedachte dat hun eigen organisatie misschien niet, of niet volledig, is toegerust om die doelen optimaal te bereiken. Recombinatie betekent niet dat organisaties onverantwoorde risico’s moeten gaan nemen. Integendeel, het bevordert juist de koppeling tussen denken en doen: welke maatschappelijke problemen zijn het meest actueel, wat is er nodig om deze te helpen oplossen, en welke concrete initiatieven zijn nodig voor specifieke domeinen van maatschappelijk ondernemen. Dit zijn afwegingen die spelen rondom de drie vormen van recombinatie die in deze workshop werden gepresenteerd: recombinatie van wonen en zorg (Hoogvliet), van woon-zorg-welzijnsdienstverlening enerzijds en sociale activering en arbeidsreïntegratie anderzijds (Tilburg), en van commercieel en niet-commercieel door middel van PPS (Etten-Leur).
43
2.4.3 Aanjagen van samenwerking tussen private en publieke partijen Marcel Hertogh
Thema De wereld van wonen, zorg en welzijn is voor velen nog een ondoorzichtige wereld. Er zijn veel partijen bij betrokken, naast de bewoners zijn dat: zorginstellingen, woningbouwcorporaties, overheden, projectontwikkelaars e.a. Deze hebben elk hun eigen doelen en invalshoeken. Hoe is het proces tussen partijen los te trekken? Zo wordt in een vroege fase toetreding van private partijen verwacht, maar deze hebben gezien de complexiteit van het veld vaak een afwachtende houding. Hoe kunnen we de ‘sur place’-situatie doorbreken via aanjagers om het proces op gang te brengen en te houden? Nieuwe manieren van samenwerking zijn nodig. Tijdens deze sessie zijn presentaties gehouden door E. Driesen, namens Tauw (proposal 14), G. van Kerchove, namens MEE Zuid-Holland-Zuid (proposal 42) en M. Sluijs namens de Provincie Utrecht (proposal 54) over hoe samenwerking van partijen tot doorbraken kan leiden. Gespreksleider was M. Hertogh. De bij het thema behorende vraag luidt: “Hoe kan de afwachtende houding van private partijen – vanwege de complexiteit en de ondoorzichtigheid van de wereld van wonen, zorg en welzijn – worden doorbroken om via aanjagers het proces op gang te brengen en te houden?” Herontwikkeling van zorginstellingen: ‘De aanjaagcoach als anker voor PPS’ Tauw heeft een concept ontwikkeld van een aanjaagcoach, dat tot doel heeft het stimuleren van zorgwoningen en een impuls te geven aan omgekeerde integratie. In de zorgsector is een tendens gaande van omgekeerde integratie om gesloten zorginstellingen te integreren in en met de buurt. Dit gebeurt vaak moeizaam. Een belangrijk knelpunt in de herontwikkeling van deze terreinen is het onderhandelingsproces tussen gemeente en zorginstelling. Tauw ervaart dat dit komt door een gebrek aan kennis en vertrouwen. Hierbij is belangrijk dat de zorginstelling maar één keer een dergelijke herontwikkeling realiseert en dus niet kan putten uit eerdere ervaringen. Bijkomend nadeel is dat de projectontwikkelaar vaak laat bij het proces wordt betrokken en met een plan wordt geconfronteerd waarin deze nog weinig optimalisaties kan doorvoeren. De corporatie speelt in dit spel nog vaak een beperkte rol.
44
Een oplossing voor dergelijke problemen ziet Tauw in een PPS-constructie met een centrale rol voor de ‘aanjaagcoach’. De PPS-constructie is hierbij een samenwerkingsverband tussen de zorginstelling, projectontwikkelaar en corporatie. Hierbij zal de aanjaagcoach de rol aannemen van onafhankelijk regisseur en mediator. Dit moet er dan in resulteren dat de onderhandelingen beter verlopen en de projectontwikkelaar in een vroeg stadium betrokken raakt bij de planvorming. Hierbij verkoopt de instelling de grond in een vroeg stadium aan de projectontwikkelaar (ontwikkelpotentie), waardoor het een beperkter financieel risico heeft. De zorginstelling zal zich hierbij met name richten op de woningen voor de eigen cliënten. De corporatie is de partij die de zorgwoningen gaat exploiteren. Tauw hanteert het volgende stappenplan als praktische invulling van deze visie: doelen van partijen benoemen, onderling conflicterende doelen inzichtelijk maken en ‘matchen’, partijen in een vroeg stadium in de planontwikkeling samenbrengen, verantwoordelijkheden van verschillende partijen benoemen, verwachtingen afstemmen en ten slotte de samenwerkingsafspraken juridisch vastleggen. De opzet is mede gebaseerd op het procesmanagement van twee zorginstellingsterreinen. Laagdrempelig informatie- en adviescentrum MEE Zuid-Holland-Zuid heeft een project gestart – getiteld ‘Technologisch Oefencentrum’ – met als doel: een laagdrempelig informatie- en adviescentrum op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening voor mensen met een beperking of chronische aandoening. Er wordt veel gesproken over de aanbodzijde maar weinig over de vraagzijde. Zo signaleert MEE dat nog onvoldoende bekend is wat de klant nu eigenlijk wil. Nederland mist een informatiepunt en een plaats waar alle informatie is gebundeld en beschikbaar kan worden gesteld aan de markt. MEE wil dit oplossen. Als oplossing heeft MEE het creëren van een laagdrempelig technologisch informatie- en adviescentrum, waar belangenbehartigers, publieke en private partijen bijeen worden gebracht. Het kenniscentrum geeft demonstratie en uitleg van technologie voor thuis, voor cliënten en professionals. Bij het centrum kan informatie worden gegeven over zelfstandig wonen, woonprojecten, woonzorgcentra, (tele-)thuiszorg, hulpmiddelen en technologie beveiliging, domotica, woningaanpassingen, financiering, informele zorg en dergelijke. Het is nadrukkelijk onafhankelijk, zodat verschillende leveranciers er gebruik van kunnen maken. Het centrum biedt hierbij zelf geen diensten aan, maar geeft ondersteuning bij het verduidelijken van de vraag en inzicht geven in mogelijkheden. Het brengt vraag en aanbod bij elkaar. Tevens is het idee om een rijdende showroom te maken die naar de doelgroepen toe komt. Vanuit het kenniscentrum kan een persoonlijke consulent de klant adviseren bij complexe (zorg)vragen. Verdere ideeën zijn dat het centrum ook ondersteuning biedt bij het opzetten van woonprojecten; dat er ruimte aanwezig is voor
45
workshops voor professionals en ten slotte het inrichten van een webtoegankelijke database voor haar klanten. Het kenniscentrum bestaat op de tekentafel. Nu komt het erop aan om de partijen bij elkaar te brengen om te komen tot intentieovereenkomsten waar alle instanties hun kerncompetenties instoppen en ophalen van de benodigde financiële ondersteuning. Nieuw Wonen De uitdaging van de provincie Utrecht is het in zijn geheel levensloopbestendig maken van een wijk. Een wijk waarin wonen, welzijn en zorg optimaal zijn afgestemd (ook infrastructuur, onderwijs en openbare ruimte). Voor de provincie is een levensloopbestendige wijk: ‘een wijk die zo is toegerust dat mensen van alle leeftijden en van diverse leefstijlen er prettig kunnen wonen en leven.’ Dit kan variëren van mogelijkheden tot ontmoeting tot een vangnet voor zorg en welzijn, van een brede school tot aan een divers woningaanbod, van toegankelijke en veilige wandel- en fietspaden tot aan toegankelijke openbare gebouwen. Het ontwikkelen van een levensbestendige wijk is een complex proces. Er zitten veel organisaties om tafel: bijvoorbeeld gemeenten, projectontwikkelaars, zorgaanbieders en woningcorporaties. Partijen die niet altijd dezelfde taal spreken en met een ander referentiekader. De provincie signaleert een behoefte aan een regisseur, welke rol de provincie op zich heeft genomen. Een regisseur die verbindingen legt tussen alle partijen, die samenwerking faciliteert. De provincie ervaart dat het een voordeel is dat juist zij deze rol op zich neemt. De provincie is onafhankelijk, is gerespecteerd en wekt vertrouwen en kent diverse terreinen. Twee projecten worden toegelicht. De eerste is de wijk Ondiep in Utrecht waar sprake is van grootschalige herstructurering. Alle partijen vormen gezamenlijk het ontwerpteam. Nadat de visie is ontwikkeld, is men thans toe aan de uitwerking in deelteams. De tweede wijk, Veenendaal-oost, is een nieuwe wijk, waar het thans belangrijk is de ontwikkeling van de levensloopbestendige wijk in te vlechten in het op te stellen masterplan. Het blijkt dat de private partijen in eerste instantie terughoudend zijn door een toename van het aantal partijen en overlegorganen. De publieke partijen zijn echter wel blij dat ze vroeg bij het project worden betrokken. Gedurende het proces zien de private partijen de ontstane meerwaarde, bijvoorbeeld door een stijging van de woningprijzen. In de praktijk blijkt de totale overlegtijd juist af te nemen. Door deze positieve ontwikkelingen ontstaat er vertrouwen tussen alle partijen. De provincie is in eerste instantie de aanjager om alle partijen om de tafel te krijgen. De gemeente heeft dus haar handen vrij in het beginstadium. In een later stadium draagt de provincie het project over aan de gemeente, bijvoorbeeld wanneer de schetsontwerpen gereed zijn. De provincie blijft echter wel op de achtergrond betrokken.
46
Conclusie en discussie Terugkijkend naar de vraag hoe samenwerking tussen partijen kan worden aangejaagd, hebben we drie stuk voor stuk interessante praktijkvoorbeelden gezien. MEE brengt partijen bij elkaar in een informatie- en adviescentrum. Iets verder gaat de rol van de provincie Utrecht bij de ontwikkeling van twee levensbestendige wijken in de vorm van aanjager naar partijen met het accent de eerste fasen van het traject (bij elkaar en op gang brengen van het proces) en zo haar rol en positie mooi weet in te zetten voor een breed belang. Tauw gaat verder door te kiezen voor een aparte onafhankelijke aanjaagcoach om als facilitator op te treden gedurende het gehele proces. Uit onderzoek naar PPS komt ook inderdaad naar voren dat een kritische succesfactor is de aanwezigheid van een partij die zijn nek wil uitsteken en bereid is te investeren in de samenwerking. Uit een recent onderzoek naar stagnatie bij gebiedsontwikkeling bij 50 publieke en private organisaties (niveau raad van bestuur) werd dat zelfs als dé belangrijke factor gemeld. Verschillende partijen kunnen deze rol vervullen. We zien hier initiator (MEE), één van de partners (de provincie Utrecht) en een onafhankelijke derde (Tauw). Hierdoor laten de drie proposals een verschillende invalshoek zien, waarbij de essentie steeds dezelfde is: één partij staat op om de samenwerking te faciliteren. Interessant is dat tijdens discussies over samenwerking vaak de vraag wordt gesteld: is hier sprake van PPS? Zo ook bij deze workshop. Kennelijk is PPS nog steeds met veel vraagtekens omgeven. In deze sessie werd begonnen met te vragen naar de mate van private betrokkenheid om het stempel PPS te verkrijgen. Tauw stelde dat inderdaad nog vaak het zwaartepunt ligt bij gemeente, provincie en corporaties. Maar waar rekenen we de woningcorporaties dan toe: tot publiek of privaat? Feitelijk zijn het hybride organisaties. Tot deze slotsom werd ook tijdens de workshop gekomen. Concluderend kunnen we stellen dat deze discussies van wel of geen PPS niet zo zinvol zijn. We kiezen hier een andere insteek dan deze semantische discussie. Vanuit de theorie kunnen we 5 belangrijke meerwaarden onderscheiden als redenen voor samenwerking. Het zijn (1) het verbreden van aanbod (scope) en opbrengsten, (2) efficiënter werken (bijvoorbeeld goedkoper), (3) meer kwaliteit, (4) passender risicoverdeling (partijen dragen die risico’s die zij het beste kunnen beïnvloeden en in staat zijn te dragen) en (5) breder draagvlak. Alle drie de inleiders proberen tot nieuwe concepten te komen door het aanbod te verbreden: herontwikkeling van (gesloten) zorginstellingen, een nieuw laagdrempelig informatie- en adviescentrum en een levensloopbestendige wijk en zo meer kwaliteit te leveren. Zo vertelde de provincie Utrecht dat planvormingskosten juist lager zijn bij deze wijze van samenwerken, waar gedoeld wordt op de meerwaarde efficiëntie. Om inderdaad meerwaarde te realiseren, worden 4 belangrijke eisen gesteld aan de samenwerking: Het betreft: “duidelijkheid”: heldere doelstellingen en verwachtingen; “flexibiliteit”: om te reageren op nieuwe omstandigheden; “daadkracht”: om tijdig (deel)resultaten te behalen; alsmede “respect”: voor
47
elkaars belangen en onderling vertrouwen. De aanjaagcoach zal deze 4 punten moeten faciliteren. Tijdens de discussie werd op bepaalde aspecten een tandje dieper gegaan om te kijken wat de ervaringen zijn van de drie inleiders. Hierbij zullen we kijken of deze 4 punten inderdaad van belang zijn. Op een vraag of in het eerste stadium alleen publieke partijen aan tafel zitten en in de volgende ronden de private partijen pas aanschuiven, reageert Tauw dat vanaf het eerste stadium alle partijen al worden betrokken. Toch herkennen velen een afwachtende houding van private partijen. Tauw en ook de provincie zeggen dat juist de rol van aanjager mede bedoeld is deze private partijen vroeg aan tafel te krijgen en dat hun eerste bevindingen positief zijn (“daadkracht”). In ieder geval kun je op deze wijze vanaf een vroege fase de belangen, opstellingen en verwachtingen van alle partijen goed peilen (“duidelijkheid”) en als input gebruiken voor het opzetten van het proces (“daadkracht”). Interessant is de vraag of in een vroeg stadium al rekening wordt gehouden met de uiteindelijke gebruikers: de burgers (“respect”). De provincie meldt dat bij Ondiep de bewoners deel uitmaken van het ontwerpteam. Bij een nieuwbouwwijk is het benaderen van burgers vaak lastig, omdat nog niet bekend is wie er uiteindelijk komen te wonen. De provincie geeft aan dat de inbreng dan wordt geleverd door gebruikerspanels of belangenorganisaties (“duidelijkheid”). In de presentaties is ingegaan op het bij elkaar brengen van partijen. Maar zijn er bij de diverse samenwerkingsverbanden ook exit regelingen afgesproken (“flexibiliteit”)? De provincie en Tauw geven aan dat dit inderdaad het geval is. Alle drie de inleiders geven aan dat er hierbij concrete afspraken (“duidelijkheid”) worden gemaakt hoe dan te handelen en hoe een en ander financieel te regelen, zoals een verdeling van de gemaakte kosten (“daadkracht”). En wat als de aanjaagcoach zelf wegvalt? De provincie stelt dat dit niet het einde van het project betekent, maar dat partijen dan wel in staat moeten zijn om zelf haar contacten te verzorgen en te onderhouden. Hoe kunnen partijen elkaar versterken, werd er gevraagd. Als antwoorden kwamen dat het financiële belang doorgaans nummer één staat bij private partijen en het sociale belang nummer één bij publieke partijen. En dat private patijen (genoemd werden projectontwikkelaars) vaak naar de korte termijn kijken en publieke partijen (bijvoorbeeld woningcorporaties en zorginstellingen) naar de lange termijn. Ook hier zien we één van de punten terug: door elkaars belang te respecteren – en niet te kopiëren (!) – ontstaat meerwaarde. Concluderend kunnen we stellen dat we drie interessante voorbeelden hebben gezien hoe één partij de rol van aanjager op zich neemt. Vanuit de discussie komt naar voren dat deze aanjagende partij inderdaad de vier kernpunten vanuit de theorie faciliteert. Het zijn: het scheppen van duidelijkheid (heldere doelstellingen en verwachtingen), het behouden van flexibiliteit (om te reageren op nieuwe omstandigheden); het zorgen voor daadkracht (om tijdig (deel)resultaten te behalen) en het koesteren van respect (voor elkaars belangen en onderling vertrouwen).
48
2.4.4 Van opplussen tot projectontwikkeling Fred Hobma
Thema De ‘toekomst van wonen met zorg en dienstverlening’ heeft onmiskenbaar een bouwkundige kant. Het gaat dan om bouwkundige ingrepen ten dienste van wonen voor ouderen en mensen met een zorgvraag. De afgelopen jaren is projectgewijs al veel ervaring opgedaan met opplussen, herontwikkelen en projectontwikkeling/nieuwbouw. Het lijkt alsof er een glijdende schaal is van relatief kleine ingrepen naar grote ingrepen: van opplussen, via herontwikkeling, naar projectontwikkeling. De tijd is rijp voor verspreiding van de opgedane kennis en het leren van gerealiseerde businesscases. Maar er staat toch nog wel een aantal vragen open. Wanneer is welke aanpak de juiste? Bijvoorbeeld, wanneer is opplussen interessant en wanneer niet meer? Hoe scoren opplussen, herontwikkelen en projectontwikkeling ten opzichte van elkaar? Wat zijn de kansen voor elk van de alternatieven en wat zijn de risico’s als je de verkeerde aanpak kiest? Is er altijd een keuze, of misschien wel een dilemma: ‘aanpassen van het bestaande’ versus ‘nieuwbouw’? De workshop was vormgegeven als een interview door de gespreksleider met de vijf indieners van proposals op dit thema: W. Kuijkhoven, namens QplusO (proposal 12), A. Berger, namens de Stichting Kenniscentrum Opplussen (proposal 28), J. Noteboom, namens Cooladvies (proposal 31), H. van Rossum, namens RIGO (proposal 34) en J. Wismans, namens Nibag (proposal 52). Gespreksleider was F. Hobma. Hieronder gaan we eerst in op zelfstandig wonen zonder technische aanpassingen aan de woning, maar met inzet van een digitaal wijkportaal. De vraag is dan: hoe ver kun je gaan zonder technische aanpassingen? Daarna volgen we de glijdende schaal van ingrepen. Zodoend volgen respectievelijk: opplussen, herontwikkeling en sloop/nieuwbouw. Afgesloten wordt met een conclusie en discussie. Zelfstandig wonen zonder technische aanpassingen Het doen van technische aanpassingen (ook wel: bouwkundige ingrepen) aan de woonruimte is niet altijd noodzakelijk. Met een digitaal wijkportaal kunnen vraag en aanbod van zeer diverse zaken samenkomen. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat mensen zolang mogelijk in hun bestaande omgeving kunnen blijven wonen, zonder het doen van technische aanpassingen. Een dergelijk wijkportaal is onder de naam YourHome door adviesbureau QplusO geïnitieerd
49
Workshop 4: Van opplussen tot projectontwikkeling
en ook toegepast. Binnen het YourHome-concept worden onder andere WWZdiensten (Wonen, Welzijn, Zorg) aangeboden middels een fysiek loket en een webportaal. Het YourHome-concept brengt hierdoor vraag en aanbod samen en organiseert in deze klantsturing en follow-up. Doordat deze dienst wordt aangeboden op wijkniveau is het erg laagdrempelig en is het voor en door de gebruikers. Voor de gebruikers draagt het YourHome-concept bij aan de zelfredzaamheid en leefbaarheid van de directe woonomgeving. Het digitale YourHome-portaal maakt het mogelijk voor gebruikers om in contact te komen met aanbieders van fysiotherapie tot schoorsteenvegen. Doordat dit YourHome-portaal niet alleen een zogenaamde webwinkel is maar ook een soort van ontmoetingscentrum, ontstaat er een digitale ontmoetingsplaats. Hier kunnen alle bewoners van een wijk, van jong tot oud, aanwezig zijn en elkaar vanuit huis leren kennen door met elkaar te chatten. Door de mogelijkheid van een wijkgebonden marktplaats kunnen mensen spullen inof verkopen en eventueel hulp vragen bij allerlei zaken. Volgens QplusO zorgt het YourHome-concept, waarvan 7 dagen per week 24 uur gebruik kan worden gemaakt, voor een zeer divers aanbod van diensten. Met de implementatie van het YourHome-concept kan de zelfredzaamheid en zelfstandigheid van ouderen in de wijk sterk worden vergroot. Dit maakt het mogelijk dat zij langer in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen en
50
hierdoor minder druk uit oefenen op de intramurale zorg. Het YourHome-concept kan hierdoor worden omschreven als sociaal opplussen. Opplussen Opplussen is het met een beperkte investering aanbrengen van woontechnische verbeteringen, waardoor gebruikers veel langer in de huidige woning kunnen blijven wonen. Groot pleitbezorger van opplussen is de Stichting Kenniscentrum Opplussen (SKO). SKO propageert opplussen, want het heeft vele voordelen. SKO beschikt over uitgebreide kennis en ervaring en wil dit graag delen met andere partijen. SKO is ervan overtuigd dat het opplussen vele voordelen met zich mee brengt, waaronder: • Verminderde kans op ongevallen in en om huis; • Mogelijkheid tot langer zelfstandig wonen. Langer zelfstandig wonen leidt tot een meer heterogene samenstelling van woongebieden en een lagere druk op de intramurale voorzieningen. De verminderde kans op ongevallen zorgt er voor dat er minder gebruik gemaakt wordt van de zorg, wat voor de zorgverzekeraars leidt tot minder uitgaven. Over de hele linie zijn trouwens kostenvoordelen te behalen door opplussen: voor zorgverzekeraars, voor cliënten, voor corporaties, VVE’s, eigenaar-bewoners, voor gemeenten en politie. Toch wordt de oplossing nog onvoldoende beproefd. Er is hier sprake van marktimperfectie, die (nog) niet – ook niet door de overheid – wordt opgeheven. Met de overtuiging van de voordelen is SKO bezig met de ontwikkeling van een keurmerk voor een opgepluste bestaande woning. Dit keurmerk zal dan meerwaarde van het object moeten genereren. Hierdoor kan de stap om over te gaan tot het opplussen van een object verkleind worden. Daarnaast zou voor huiseigenaren het keurmerk een verlaging van de premie voor de ziektekostenverzekering kunnen betekenen. SKO vergelijkt haar keurmerk met het politiekeurmerk voor een veilige woning. Herontwikkeling en conflictbemiddeling Herontwikkeling gaat vaak gepaard met conflicten. Cooladvies is actief als conflictbemiddelaar bij bouw- en woningvraagstukken. Conflictbemiddeling kan een belangrijke rol spelen bij bijvoorbeeld de herontwikkeling van vrijkomende kerklocaties in binnenstedelijke gebieden of dorpskernen. Deze locaties zijn in ogen van Cooladvies zeer geschikt voor de ontwikkeling van nieuwe zorgcomplexen. Daarnaast ziet het bedrijf ook zeer goede mogelijkheden voor het herontwikkelen van bedrijfspanden die hun functie hebben verloren.
51
Doordat bij dit soort herontwikkelingsprojecten veel maatschappelijke partijen een rol spelen leidt herontwikkeling vaak tot een langdurig en ingewikkeld proces. Hierdoor blijven grond en gebouw vaak vele jaren ongebruikt. Terwijl dit wel ruime locaties zijn die in het middelpunt van de samenleving liggen. Cooladvies heeft een procesmethodiek ontwikkeld waarbij rekening wordt gehouden met de vaak tegenstrijdige belangen van verschillende betrokken partijen en het proces voorop staat. Binnen dit proces zijn de volgende aspecten van belang: • • • • •
Betrokkenheid van alle relevante partijen; Breed draagvlak onder de lokale gemeenschap; Openheid en controleerbaarheid; Meervoudig opdrachtgeverschap; Onafhankelijk procesmanagement.
Cooladvies streeft na om tot een ontwikkelingsmodel te komen waarin deze aspecten centraal staan en niet alleen direct betrokkenen maar ook toekomstige ontwikkelingen op het gebied van wonen en zorgen een plaats kunnen krijgen. Succes- en faalfactoren bij herontwikkeling ten behoeve van ouderenhuisvesting Herontwikkeling van gebouwen ten behoeve van ouderenhuisvesting is een complexe activiteit. Het risico bestaat zelfs dat betrokkenen geen uitweg meer vinden uit het geheel van bestuurlijke, bouwkundige en financiële problemen dat herontwikkeling kan oproepen. Toch is herontwikkeling van belang om aan de grote vraag naar ouderenhuisvesting te kunnen voldoen. Adviesbureau RIGO heeft een tiental cases van herontwikkeling geanalyseerd, aan de hand waarvan een aantal succes- en faalfactoren is bepaald. De volgende lessen zijn getrokken: • Nieuw élan ontstaat waar renovatie met nieuwbouw samenkomt; • Sfeer en interieur kunnen een complex maken of breken; • Door renovatie blijven seniorenwoningen bereikbaar voor de lagere inkomensgroepen; • Verkoop is een beproefd middel om renovatie te financieren; • Zonder professioneel vastgoedbeleid leidt verkoop tot beheerproblemen; • Creatieve ideeën ontstaan door buiten de eigen sector te kijken; • De huidige normstelling voor verzorgingshuizen biedt te weinig toekomst; • Ondersteunende diensten á la carte zijn op complexniveau moeilijk te realiseren. Het punt van het professionele vastgoedbeleid bij servicekoopcomplexen belichten we hier in het bijzonder. De bestaande servicekoopcomplexen kennen de
52
volgende eigendomsvormen. De helft is ondergebracht in een coöperatieve vereniging. Iets minder dan de helft in een vereniging van eigenaren en een kleine groep heeft de stichtingsvorm. In de praktijk leiden deze eigendomsvormen tot complicaties bij herontwikkeling. Ze missen slagvaardigheid. De beslissing over investeringen berust bij hoogbejaarde bewoners. Zij denken vaak: ‘het zal mijn tijd wel duren’. Zonder investeringen verslechtert de marktpositie van een complex echter. We kunnen hieruit een les trekken voor nieuwe koopcomplexen voor ouderen: professioneel vastgoedbeheer gedurende de levensduur van het complex is van grote betekenis om een goede marktpositie te houden. Grootschalige sloop en nieuwbouwontwikkeling De casus Cuijk vormt een voorbeeld van grootschalige sloop en nieuwbouwontwikkeling van een centrumgebied. Dit is begeleid door adviesbureau NIBAG. Voor het herinrichten van het centrumgebied zijn door middel van een assenstelsel functionaliteiten gescheiden. Zo is er een winkel-as, horecaas, diensten-as en een zorg-as. De huidige bebouwing van de zorg-as voldoet niet meer aan de moderne eisen en heeft er toe geleid dat het gebied opnieuw wordt ontwikkeld. De speerpunten bij de ontwikkeling worden gevormd door: • Parkmanagement: namens de eigenaar van vastgoed en grond voert de parkmanager het beheer over het gebied en verzorgt collectieve voorzieningen; • Zorg: op welke manier wordt de zorg verleend? Een optie is het aanbieden van abonnementen op zorgpakketten van verschillend niveau. Inkomsten hieruit kunnen eventueel worden ingezet voor het faciliteren van zorg aan minder draagkrachtige zorgbehoevenden; • Welzijn: zijn er mogelijkheden om door samenwerking het welzijn van de inwoners verder te verhogen? Door de aanwezigheid van de algemene welzijns-, zorg- en vrijetijdsvoorzieningen in de Woon-Zorg As wordt de samenleving naar binnen gehaald en inwoners gestimuleerd volop mee te doen. Conclusie en discussie Opplussen en herontwikkeling hebben op dit moment veelal betrekking op appartementencomplexen en zorginstellingen. Veel moeilijker bereikbaar is de particuliere huiseigenaar. Hoe kun je deze bewegen over te gaan tot het opplussen van de eigen woning, dus in feite: investeren van privaat kapitaal? Veel huiseigenaren ondernemen weinig om hun eigen wooncomfort zo aan te passen, dat ze ook op hogere leeftijd in de eigen woning kunnen blijven wonen. Een van de manieren om ze er toch toe te bewegen is de kinderen van senioren te bereiken en die hun ouders te laten overtuigen van de mogelijkheden van het
53
opplussen van het eigen huis. Verder zou het idee van SKO om een keurmerk te ontwikkelen kunnen bijdragen aan het opplussen van de eigen woning. Er is vrij veel kennis en ervaring voorhanden als het gaat om bouwkundige ingrepen met het oog op zorg en dienstverlening. Tegelijkertijd constateren we ontevredenheid over de doorwerking van die kennis in de praktijk. Te weinig worden beproefde oplossingen (opplussen) en mogelijke oplossingen (herontwikkeling) toegepast. Opplussen, herontwikkeling en projectontwikkeling zijn slechts tot op zekere hoogte alternatieven. Elk van de alternatieven op de glijdende schaal heeft zijn grens. Bepaalde problemen zijn met een bepaald alternatief (bijv. opplussen) niet meer bereikbaar. Per geval moet worden bekeken welk alternatief te kiezen. Kwantitatief gezien valt het meest te bereiken door huiseigenaren er toe te bewegen hun woning op te laten plussen. Hierdoor zal de woning meer geschikt zijn om op hogere leeftijd te bewonen, wat bijdraagt aan de extramuralisering van de zorg. Op een analytischer niveau kunnen we het digitale wijkportaal (YourHome), opplussen en herontwikkeling zien als vormen van recombinatie. Bij het wijkportaal en bij opplussen gaat het om combinaties van wonen en zorg/ dienstverlening. Wonen en zorg/dienstverlening worden dan niet los van elkaar ‘gerealiseerd’, maar vervlochten. Dat blijkt grote kostenvoordelen voor alle partijen op te leveren (o.a. zorgverzekeraars, cliënten en corporaties). Herontwikkeling is een combinatie van een nieuwe functie en een oud gebouw. De nieuwe functie krijgt geen nieuw gebouw en het oude gebouw wordt niet aan zijn lot overgelaten. Beide worden gecombineerd. Ook dat blijkt voor verschillende partijen (kosten)voordelen op te leveren.
54
2.4.5 Stimuleren van ondernemerschap door slimme financiering Marcel Hertogh
Thema Wonen, zorg en welzijn wordt traditioneel gekenmerkt door een non-profit oriëntatie. Hoe kunnen we deze maatschappelijke invalshoek verrijken met (privaat) ondernemerschap? En dan om vooral het middensegment te bereiken. Hoe kunnen instellingen slagvaardiger en commerciëler gaan opereren? Dit tegen de achtergrond dat zorginstellingen meer vrijheid krijgen bij hun investeringsbeslissingen, maar ook meer risicodragend worden. En daarbij dat de ondersteunende onderdelen uit het huidige AWBZ-pakket overgeheveld worden naar de WMO die door de gemeente zal worden uitgevoerd. Is hiervoor een andere (transparante) bekostigingsstructuur nodig? Van inputnaar outputdenken bijvoorbeeld, maar hoe is dat dan te realiseren? In deze paragraaf wordt een breed palet van financiële arrangementen besproken. Financiële arrangementen om financiële voordelen te verhogen en risico’s eerlijk te verdelen. Tijdens deze sessie zijn presentaties gehouden door F. Sevenheck namens Stec Groep (proposal 53), G. Molenaar namens Ecorys (proposal 36), W. Lucas namens Zorgconsult (proposal 55) en D. Heule namens de Rabobank Groep (proposal 56). Gespreksleider was mevrouw C. Kost. Kansen bieden voor commerciële vastgoedpartijen bij wonen, zorg en dienstverlening Het lijkt raadzaam commerciële vastgoedpartijen te stimuleren om te investeren in wonen, zorg en dienstverlening door kennisoverdracht. Deze kennisoverdracht moet voortkomen uit bespreking van knelpunten, best practices en eigen denkwerk. Stec Groep c.s. signaleert dat het particulier initiatief rond wonen, zorg en welzijn en diensten zich in hoofdzaak kenmerkt door een non-profit oriëntatie: het maatschappelijk ondernemersschap. De partijen die zich op dit moment richten op de markt van ‘wonen, zorg en dienstverlening’, richten zich echter van oudsher op het sociale huursegment, terwijl de behoefte juist sterk toeneemt in het midden en dure prijssegment. Op basis van interviews en ervaring gaat men op zoek naar kansen en knelpunten. Hierbij ligt de focus op welgestelde senioren. Als knelpunten worden de volgende aspecten aangedragen: te kort aan locaties, lange procedures en
55
Workshop 5: Stimuleren van ondernemerschap door slimme financiering hoge grondprijzen, weinig expertise, regelgeving is moeilijk te doorgronden en onzekerheid over rendement en risico. Als oplossingen voor deze knelpunten denkt men onder andere aan: • Kennis delen, archiveren en distribueren, waaronder een naslagwerk best practices; • Fiscale maatregelen, zoals een tegemoetkoming voor het aanleggen van een goede zorginfrastructuur in woningen en het fiscaal aantrekkelijker maken van de overstap van de eigen woning naar een appartement met zorg; • Een traploze overgang tussen collectief en particulier gefinancierde verzekering en zorg; • Participatie van commerciële vastgoedpartijen in lokale netwerken van met name zorg en dienstverlening. Nieuwe samenwerkingsvormen nodig? Ecorys signaleert een aantal trends: dubbele vergrijzing, een gemiddeld welvarendere oudere die zich meer toe gaat spitsen op woonbeleving en zelfstandiger wenst te wonen met een grotere service component en voldoende keuzevrijheid. Marktpartijen kunnen de vastgoedcomponent goed invullen, maar geldt dit ook voor de gevraagde diensten?
56
Ecorys is geïnteresseerd of PPS-ervaringen uit Engeland toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Het denkt van wel. Het werkt dan ook toe naar een PPSmodel met de volgende kenmerken. Een transparante bekostigingsstructuur, met één geldstroom van overheden richting consortia. Deze bekostiging moet dan gebaseerd zijn op output (prestatie) en niet – zoals nu – op input (vraag). Immers een marktpartij zal nooit het marktrisico wensen te lopen, zo stelt men. Hierbij kan men denken aan het beschikbaar komen van woningen tegen vooraf bepaalde kwaliteitseisen en dat bepaalde service beschikbaar is tegen een van te voren bepaalde kwaliteit. Het model zal niet over één nacht ijs gaan. Zo dient er een stelselwijziging te worden doorgevoerd om van input- naar outputsturing te gaan. Ecorys stelt voor onderzoek te doen naar de bekostigingsstructuur. Zorg aan ouderen vergt andere aanpak Zoals bekend is de opgave voor geschikte woningen enorm. Dit vergt een soort Deltaplan. Dit voorstel tracht hiertoe een steentje bij te dragen. De kern van het voorstel van Zorgconsult is een in de zorg vernieuwend financieringsmodel, grootschalig georganiseerd met een andere (meer commerciële) dienstverlening en cultuur. Zorgconsult schetst de huidige situatie als die van doorgaans relatief kleine en regionaal sterk verankerde instellingen voor ouderenzorg en woningbouwverenigingen, waardoor het voor niet-regionale spelers moeizaam is voet aan de grond te krijgen. Nieuwe initiatieven worden door traditionele aanbieders veelal aangesloten op de huidige rigide regelgeving. Het gevolg is risicomijdend gedrag met vaak nauwelijks marktwerking. Echte wens tot vraagsturing ontbreekt. Dat moet anders en kan ook anders, vindt Zorgconsult. Het schetst een structuur waarbij een zorg- en dienstenorganisatie een alliantie vormt met een PPS-partner. De PPS-partner is verantwoordelijk voor het contractmanagement en voor de realisatie en onderhoud van het gebouw. De zorgorganisatie is verantwoordelijk voor zorg en diensten én sluit prestatiecontracten met derden. Gezamenlijk dragen partijen het exploitatierisico; de zorgeigenaar is concepteigenaar en heeft een meerderheidsbelang in de alliantie. Zodoende worden bestaande financiële voordelen behouden (waarborgfonds) en nadelen voorkomen (BTW). Men denkt aan grootschaligheid van organisatie, minimaal 50 locaties met minimaal 60 appartementen. Het woonconcept bestaat uit drie onderdelen: wonen-op-maat, zorg-op-maat en dienstverlening op maat. De voordelen zijn: de oplossing is levensloopbestendig, de klant krijgt een gegarandeerde levering van diensten en maximale uitnutting van ICT, alsmede een kwaliteitslabel.
57
Diverse projecten wonen met zorg Rabobank, in samenwerking met Interpolis, schetst demografische ontwikkelingen en het tekort aan verzorgings- en met name verpleeghuizen en de druk die gaat ontstaan op extramurale voorzieningen. Deze druk neemt toe omdat de nieuwe generatie ouderen andere eisen stelt dan de meeste verzorgings- en verpleeghuizen kunnen bieden. Aan de kant van de regelgeving is interessant dat de modernisering van de AWBZ leidt tot een meer vraaggestuurde zorg. Ook de extramuralisering van de AWBZ-zorg zoals het Rijk die voorstaat, zal dit faciliteren. Via de invoering van persoonsgebonden budgetten hebben ouderen, maar ook gehandicapten en chronisch zieken, meer grip op de voor hen meest optimale zorg. De grote vraag naar woningen geeft ook kansen. De stijgende vraag geeft een stabiel beleggingsrendement. Het is met recht een markt met potentie. Er zullen veel grondposities tot ontwikkeling moeten worden gebracht, waarbij men niet verstrengeld moet raken in een tijdrovend proces van prijsvragen en men moet zich afvragen of de hoogste bieder ook wel de hoogste kwaliteit levert. Het College Sanering Ziekenhuisvoorzieningen zal hier gevoelig voor moeten zijn! Instellingen dienen de slagvaardigheid te krijgen om commerciëler te handelen, om bij een teruglopende intramurale zorg een snelle stap te zetten richting extramuralisering, zonder grip op het bouwproces te verliezen. Tevens moet de overheid zich sterk maken voor het creëren van kansen voor marktpartijen. Conclusie en discussie In de markt van wonen, zorg en dienstverlening is behoefte aan een enorm aantal voor ouderen geschikte woningen2: 255.000 extra woningen in de periode 2003 – 2009 395.000 woningen in de jaren 2003 – 2015 voor ouderen en ook jongere mensen met een beperking. Maar wonen alleen is niet genoeg, er is behoefte aan de combinatie met zorg en dienstverlening. In de discussie werd duidelijk gesteld dat de ‘zorggarantie’ thans het belangrijkste motief is om intrek te nemen in een zorgcentrum. Maar is die intrek wel nodig? De wens van velen is immers langer thuis te blijven wonen of in een (nieuwe) aangepaste eigen woning. Dit is de wens van velen én is financieel aantrekkelijk. Zo blijkt uit het VieDome project dat het verzorgings- en verpleeghuis 25% goedkoper bij mensen thuis kan worden geleverd, zie paragraaf 2.5.2. Alleen dienen hiervoor wel de mogelijkheden in de bekostiging te worden aangepast om een prikkel te geven aan vernieuwing. De consument wordt kritischer en de midden- en hogere segmenten hebben een behoorlijke financiële ruimte. Om aan de toenemende en veranderende vraag te voldoen is er de behoefte de traditionele non-profit oriëntatie te doorbreken en wel door het stimuleren van ondernemersschap. Zo kan echte marktwerking ontstaan met aanbod op maat. Dit schept een aantal voorwaarden. De
58
overheid zal meer ruimte moet laten voor initiatief door zich te concentreren op het stellen (en bewaken) van kaders. De overheid dient op een dergelijke manier sturing te geven dat niet alleen de midden- en hogere segmenten voldoende kwaliteit krijgen aangeboden, maar dat vooral de minder draagkrachtigen voldoende worden voorzien. Tevens moet men ervoor waken dat niet alleen de krenten uit de pap worden gepikt, maar ook dat commercieel minder aantrekkelijke facetten worden meegenomen en zo een brede dienstverlening ontstaat. De regelgeving dient er op attent op te zijn dat de huidige marktordening zal gaan veranderen. Er zijn mogelijkheden voor recombineren: de combinatie van marktkennis, budget- en tijdbeheersing door private partijen, met zorg- en welzijnskennis van andere non-profit partijen. Commerciële partijen kunnen ook die taken overnemen van zorginstellingen en corporaties en een dienstverlening in de volle breedte gaan aanbieden. Voor marktpartijen zijn hier kansen, maar zij moeten wel breed kunnen denken. Zo gaat de – op zich interessante – voorgestelde grootschalige alliantie uit van een bestaande marktordening. In de workshop werden verschillende handreikingen gegeven. Ten eerste die van de regelgeving, waarbij onder andere zijn genoemd: fiscale maatregelen, een transparante bekostigingsstructuur en outputsturing. Ten tweede is de eigen opstelling belangrijk: het daadwerkelijk willen participeren in netwerken, het willen aangaan van een alliantie en een slagvaardiger en commerciëlere opstelling. Hiervoor is het nodig aan de eigen competenties te werken. En ten derde, moet de marktordening wijzigen van relatief kleine en regionaal sterk verankerde instellingen voor ouderenzorg en woningbouwverenigingen naar landelijk werkende zorginstellingen en corporaties om de niet-regionale spelers voet aan de grond te laten krijgen en zo ook grotere spelers te doen ontstaan. De workshop heeft hierbij een aantal interessante ideeën opgeleverd voor slimme financiering, maar de voorbeelden hebben evenwel niet kunnen overtuigen in hun uitwerking. Het is kennelijk een lastige materie met relaties naar veel aspecten. Het is nodig een overall idee (visie) te hebben, waarbij zal blijken dat in de uitwerking veel detailaspecten moeten worden opgelost. Maar het betreft ook de ene kant van “het mogen”, de formele kant van regelgeving, en aan de andere kant die van “het willen” en “het kunnen”: die van het onderkennen (“het zien”) van nieuwe mogelijkheden door een veranderende opstelling en samenwerking en actie willen én kunnen ondernemen. Met name “het niet mogen” wordt te vaak als excuus gebruikt voor “het niet willen” of “het niet kunnen”. Natuurlijk moeten we ervoor waken dat private partijen niet met de winst weglopen en publieke met onrendabele delen blijven zitten, maar ook dat private partijen zich niet uitgemolken voelen op het vlak van kennis. We constateren dat er bij slimme financiering verder doorpakken is vereist en dat de totstandkoming niet over één nacht ijs zal gaan. Financiering heeft een brede impact en kan tot in de haarvaten merkbaar zijn. Denk maar aan een model van outputsturing zoals Ecorys dit voorstelt.
59
Omdat de invloed van een dergelijk model zich zo breed uitstrekt, dient een financiële visie te worden opgesteld vanuit een breed perspectief. Een perspectief opgesteld door financiële deskundigen samen met vertegenwoordigers uit het primaire proces. En dat reikt verder dan een slim financieel idee. De workshop “Het stimuleren van ondernemersschap door slimme financiering” werd drukbezocht. Er is grote behoefte aan deze kennis, maar zoals gezegd hebben de voorbeelden niet kunnen overtuigen. Er is kennelijk een gat tussen behoefte (vraag) en aanwezige kennis en ervaring (aanbod). Slimme financiering is dan ook lastige materie – waarbij zowel visie als detailuitwerkingen (tot in de haarvaten) moeten kloppen – en de verwachtingen wellicht wat hoog waren gespannen. Om aan deze behoefte aan slimme financiële sturing te voldoen is er inbreng en creativiteit nodig van zowel publieke als private partijen. De overheid via haar weg van regelgeving en voorbeeldfunctie en de markt door te komen met verdere slimme initiatieven en constructies en het tonen van ondernemersschap. Wie geeft het startschot? Wij zijn van mening dat de overheid niet weg mag lopen voor een aanjaagrol, hoe lastig de materie ook is. We zien hier een analogie met de Rijkswaterstaat, die de afgelopen twee, drie jaar het initiatief heeft genomen tot het instellen van een taskforce gebiedsontwikkeling en een taskforce infrastructuur, met als onderwerp het vlottrekken van de moeizame ontwikkelingen op beide terreinen. Hierbij vormde PPS een belangrijk element. De taskforce gebiedsontwikkeling had vooral een breed interdepartementaal karakter, bij de taskforce infrastructuur werd ingezet op dialoog met de markt. Wij doen hier het voorstel van een “Taskforce Wonen, Zorg en Dienstverlening”, geïnitieerd door VWS en VROM; de beide organiserende ministeries van de ontmoetingsdag. Waar het bij RWS ging om de moeizame ontwikkeling, is op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening juist sprake van een enorme vlucht met veel initiatieven. Maar waarbij we wel moeten waken dat veel initiatieven niet tot realisatie komen en daadwerkelijk meerwaarde opleveren. De doelstelling van de taskforce is dan ook het faciliteren van de speelruimte voor publieke en private partijen om samen de enorme uitdagingen (zie o.a. de eerste alinea van deze conclusie en discussie) aan te kunnen gaan. Hierbij zullen dan PPS en financiering belangrijke ingrediënten zijn. Alleen een taskforce financiering zal een te beperkte scope betreffen. De taskforce zal goed departementaal verankerd moeten zijn, wij denken aan naast VWS en VROM ook Financiën, en dient een dialoog aan te gaan met de markt. Belangrijk voor het succes van de Taskforce zal zijn een goede verankering met de praktijk, het tijdig komen met hele concrete voorstellen en het streven naar frequente successen om zo te komen tot een combinatie van draagvlak en daadkracht. De informatie die uit deze ontmoetingsdag is gekomen, vormt hierbij een mooi vertrekpunt!
60
2.4.6 Zilveren stad Concentratie als kracht of zwakte? Heleen Weening
Thema We kennen ze uit het buitenland: de seniorensteden. Wijken of steden speciaal gericht op ouderen. Met toegankelijke woningen in een rustige, groene omgeving en een breed aanbod aan zorg- en welzijnsdiensten binnen handbereik. Vanuit de behoefte hun oude dag met leeftijdgenoten door te brengen, staat een groot deel van de doelgroep positief ten opzichte van het idee van de seniorenstad. Maar wat zijn nu eigenlijk de voor- en nadelen, wenselijkheden en onwenselijkheden van de zilveren stad? Hoe kan worden gewaarborgd dat het geen enge besloten gemeenschap wordt, maar een veilige woonomgeving midden in de samenleving? Wat is voor een dergelijke ontwikkeling nodig? Welke elementen van het concept zijn in de Nederlandse situatie toepasbaar? Welke juist niet? De discussie loopt over de wenselijkheid, haalbaarheid en toepasbaarheid van zilveren steden. Een belangrijk dilemma daarbij is concentratie versus integratie, geslotenheid versus openheid. Tijdens deze sessie zijn presentaties gehouden door A. van Elzakker namens PublicArea (proposal 6), A. Mullié namens Steunpunt Wonen (proposal 48), J. Heuvelink namens De vijfde dimensie (proposal 82) en W. van de Braak namens Heijmans en A. Sievers namens Inbo (proposal 60). Gespreksleider was T. Osseweijer (SEV). Het concept seniorenstad: concentratie en grote schaal Het concept van de seniorenstad is in de Verenigde Staten al een aantal decennia populair. In 1978 werd gestart met plannen om een woestijnachtig gebied in Arizona te ontwikkelen tot grootschalige gemeenschap voorzien van ongekende faciliteiten. In 1997 werd Sun City West opgeleverd. Thans wonen er meer dan 31.000 ouderen. Sun City West was niet het eerste project van bouwondernemer Del Webb – hij startte in 1960 met zijn experiment – en zeker niet het laatste. In Amerika bestaan talrijke Sun Cities, of ‘active adult communities’ (www.dellweb.com). Kenmerkend voor deze gemeenschappen is een leeftijdsrestrictie. Op de site van Sun City West staat de volgende regel: “One member of the household must be at least 55 years of age and no one under the age of 19 may reside in SCW. Visiting children may stay a maximum of 90 days in one year.” (http://suncitywest.org).
61
Ook in Nederland wordt een stad voor senioren een kansrijk concept geacht. Een jaar geleden nam Heijmans (met de SEV, BAM Vastgoed, ING Real Estate, Woningstichting Rochdale en Inbo Adviseurs Stedenbouwkundigen Architecten) het initiatief om de potentie van een seniorenstad in Nederland nader te onderzoeken. De aanleiding daartoe vormt de enorme opgave die voorligt op het gebied van ouderenhuisvesting. Daarnaast is er sprake van een grote doelgroep: er wonen zes miljoen 55-plussers in Nederland. Daar ligt een interessante markt. Dat wordt bevestigd door een enquête die is uitgezet door Heijmans. Op de vraag ‘wilt u in een seniorenstad wonen?’ antwoordde ruim 40% van de ondervraagde 50-plussers bevestigend, ongeveer één derde antwoordde ‘misschien’. Omgerekend naar het aantal 50-plussers in Nederland komt dat grofweg neer op vier miljoen potentiële bewoners (Inbo, 2004:5). Het is dus een concept dat serieus moet worden genomen. De vraag is hoe nu verder? Het Amerikaanse concept moet worden vertaald naar de Nederlandse situatie. Thans bevinden we ons in de voorstudiefase waarin sociaal-economische effecten centraal staan. Volgens de pleitbezorgers van de seniorenstad moeten inhoudelijke thema’s verder geconcretiseerd worden om in de toekomst tot een concreet stedenbouwkundig concept te komen. Nu wordt het concept veelal intuïtief ingevuld. Daarbij bestaan ideeën over de grootte van de stad: niet te groot en niet te klein, gedacht wordt aan 10.000 tot 15.000 inwoners, zodat er voldoende draagvlak is voor zorg en voorzieningen en tegelijkertijd voldoende flexibiliteit en diversiteit om verjonging in de toekomst mogelijk te maken. Daarnaast moet over organisatorische aspecten worden nagedacht geeft Heijmans aan. In eerste instantie lijkt publiek-private samenwerking interessant. Mogelijk stuit dit echter op wettelijke bezwaren en is een zuiver privaat initiatief handiger. Kortom: de invulling van de seniorenstad in Nederland staat nog open, er is ruimte voor discussie. En die ruimte wordt benut! De seniorenstad staat op de agenda, maar is niet onomstreden. Integendeel. Vooral de hoge mate van concentratie die seniorensteden kenmerkt, roept kritiek op. Er zijn verschillende alternatieven. De alternatieven: integratie en kleinschaligheid Naast de beweging naar concentratie, zoals tot uiting komt in het concept van de seniorenstad, is er een tegengestelde beweging naar integratie. De veronderstelling daarbij is dat concentratie vroeg of laat tot problemen leidt. Van verschillende kanten wordt daarom gepleit voor concepten van een heel andere omvang. Ook deze op integratie gerichte concepten variëren in schaalgrootte. PublicArea pleit voor integratie van ouderen in de wijk. Ouderen willen juist gemengd wonen is de conclusie van PublicArea op basis van enquêtes in Nieuwegein. Daartoe wordt een soort woonzorgcomplex gerealiseerd dat veel meer naar buiten is gericht dan vaak het geval is. De bestaande woonzorgcomplexen zijn in wezen kleine zilveren stadjes op wijkniveau. Die moeten volgens PublicArea geopend worden. Dat kan door het delen van functies met de buurt.
62
Zo zijn voorzieningen als een sporthal, een bibliotheek en een winkelcentrum niet alleen bedoeld voor de mensen die in het complex wonen, maar voor alle mensen in de buurt: ouderen en jongeren. Op die manier kan integratie van ouderen worden bevorderd. Een ander voorstel voor het integreren van ouderen in de wijk is afkomstig van Steunpunt Wonen. Dat pleit voor het stimuleren van woonzorgdiensten in de particuliere sector. Veel wijken zijn niet op ouderen toegerust: er zijn te weinig ouderenwoningen. Ouderen worden nu vaak gedwongen te verhuizen naar buitenwijken. Een mogelijke oplossing is volgens Steunpunt Wonen gelegen bij de particuliere verhuurders die een substantieel deel van de woonvoorraad in hun bezit hebben. Door woningen uit de particuliere huursector geschikt te maken voor ouderen, kunnen zij blijven wonen. Steunpunt Wonen pleit daartoe voor een communicatieoplossing. Op dit moment opereren kleine en middelgrote particuliere verhuurders op te kleine schaal en worden zij vaak over het hoofd gezien bij het maken van zorgafspraken op buurtniveau. Door hen in contact te brengen met aanbieders op het gebied van zorg en dienstverlening, kan een begin worden gemaakt met het benutten van de particuliere woningvoorraad voor ouderenhuisvesting. Daarbij kan de kleine schaal waarop de particuliere verhuurders opereren een waardevol aangrijpingspunt bieden voor aanbod ‘op maat’. Integratie van ouderen met andere leeftijdsgroepen in de buurt kan volgens De Vijfde Dimensie worden bevorderd door de zogenaamde Miosk. Dat is een klein gebouwtje van 50 tot 100 m2 waar ouderen – en anderen – een variëteit aan diensten en voorzieningen kunnen genieten in hun buurt. Hier kunnen thuiswerkers klanten ontvangen, kinderen hun huiswerk maken, maatschappelijk werkers een gesprek voeren en kan iedereen gebruik maken van internetvoorzieningen. Het verschil met bestaande wijk- en buurtcentra is volgens De Vijfde Dimensie de schaal. De grootte van een Miosk is één tiende deel van een wijkcentrum en de helft van een buurtcentrum, De Vijfde Dimensie denkt aan één Miosk per 1.000 inwoners. Conclusie en discussie De seniorenstad is een controversieel concept. Vooral de concentratie en de grote schaal die inherent zijn aan het concept roepen veel kritiek op. In het bovenstaande kwam een drietal alternatieven naar voren. Elk van deze alternatieven pleit voor integratie en een kleinere schaal. Maar wat is nu de beste schaal voor het opzetten van woonzorgvoorzieningen? Welk concept is geschikt voor het oplossen van de opgave op het gebied van ouderenhuisvesting die voorligt? Tijdens de ontmoetingsdag werd de workshop over dit thema afgesloten met de conclusie dat er niet ‘one best way’ is. Verschillende opties – die variëren in schaal en de mate van concentratie van ouderen – kunnen naast elkaar bestaan. Echter, en dit bleef tijdens de workshop onderbelicht, kunnen wij zonder de seniorenstad? Volgens de pleitbezorgers van de zilveren stad is de huidige
63
opgave te groot om in de bestaande stad en met kleinschalige initiatieven op te lossen. De seniorenstad zou wel een oplossing zijn om op afzienbare termijn te voorzien in het noodzakelijke woningaanbod voor ouderen. Uiteraard kunnen naast de seniorenstad wel andere concepten bestaan. Dat is ook heel Nederlands: tegemoetkomen aan de bestaande pluriformiteit (die ook binnen de doelgroep van de ouderen meer en meer toeneemt) met voor ieder wat wils. Wij staan aan het begin van de discussie over de wenselijkheid, haalbaarheid en toepasbaarheid van de seniorenstad in Nederland. De essentie van deze discussie is naar ons idee gelegen in het concept recombinatie. De seniorenstad is recombinatie bij uitstek! Het concept komt voort uit een samenhangende fysieke en sociale behoefte. Waar wonen en zorg lange tijd gescheiden waren, is hun combinatie op één locatie de kern van het concept van de seniorenstad. De seniorenstad is een voorbeeld van een integraal ontwerp waarbij producten uit de profit sector (bouw en huisvesting) worden gecombineerd met de producten en diensten waar de non-profit sector traditioneel in voorziet (zorg en welzijn). Bij het ontwikkelen van de seniorenstad in Nederland zien we dat ook sprake is van recombineren op actorniveau. Het consortium dat onderzoek verricht naar de seniorenstad in Nederland (de SEV, Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling, BAM Vastgoed, ING Real Estate, Woningstichting Rochdale, Inbo Adviseurs Stedenbouwkundigen Architecten) is een goed voorbeeld van samenwerking tussen actoren uit voorheen gescheiden sectoren. Fysiek en op actorniveau is de seniorenstad een goed voorbeeld van recombinatie. Echter, sociaal gezien, is er geen sprake van recombinatie. De seniorenstad is immers gericht op één bepaalde doelgroep; de 55-plusser. De seniorenstad is gespecialiseerd in het aanbieden van woon- en zorgvoorzieningen aan één bepaalde doelgroep op een bepaalde locatie. Dat leidt tot voor sommigen onacceptabele concentratie. Een mogelijke oplossing, is recombineren op sociaal maatschappelijk niveau. Daarvan is sprake als seniorensteden hun functies en voorzieningen delen met andere groepen dan de 55-plussers die daar wonen, zodat de seniorenstad is geïntegreerd in de samenleving. Maar verliest het concept van de seniorenstad met het verminderen van de concentratie niet zijn kracht? Mogelijk. Het laatste woord is hierover nog niet gezegd. Wel is duidelijk dat het denken in termen van recombinatie en specialisatie vruchtbaar is voor het voeren van de discussie over de wenselijkheid, haalbaarheid en toepasbaarheid van de seniorenstad in Nederland. Door de discussie in het licht van het concept recombinatie te voeren, kunnen de twistpunten gemakkelijker worden geïdentificeerd en opgelost. Door kritisch te denken over de voordelen van recombinatie – maar ook over de grenzen aan recombineren – kan worden voorzien in een adequaat aanbod van wonen, zorg en welzijn waarbij wordt voorkomen dat enge, gesloten gemeenschappen voor ouderen ontstaan.
64
2.4.7 Zekerheid versus vrijheid in de relatie tussen aanbieders en vragers Jurgen van der Heijden
Thema3 De standaard voor video werd VHS, in plaats van Betamax, terwijl nu DVD de video overbodig maakt. Wat wordt in het aanbod voor wonen en zorg de standaard voor bijvoorbeeld domotica? Het ideaal is dat geen standaard nodig is, en dat het technisch ontwerp vrijheid biedt aan eenieder om daarop voort te bouwen. Lukt dat niet, dan is het streven een standaard die zekerheid garandeert op langere termijn. Deze vragen van zekerheid en vrijheid waren het thema van een sessie waarin standaardisatie centraal stond. Tijdens deze sessie zijn presentaties gehouden door M. Weterings namens de GGD Rotterdam (proposal 50), H. Doppenberg namens Het Oosten Woningcorporatie (proposal 63), E. Krijt van het NEN (proposal 67) en J. Gort en P. Eggens namens W.DTM (proposal 78). Gespreksleider was J. van der Heijden (Universitair Platform PPS). Inleiding Als er al een standaard voor domotica komt, komt daarvoor dan zo weer een nieuwe in de plaats, zoals DVD nu de video vervangt? Een andere vraag betreft de binding die ontstaat met een leverancier die kiest voor een techniek, waaraan hij en de klant vervolgens vastzitten. Is dat een standaardtechniek, dan krijgt de klant zekerheid dat andere leveranciers hem ook kunnen helpen, en vrijheid om naar die leveranciers over te stappen. Zijn vrijheid wordt beperkt om gebruik te maken van andere technieken. Dit hoofdstuk behandelt drie antwoorden op de vraag naar de binding tussen partijen, de zekerheid die ze elkaar geven en de vrijheid die ze daarbij houden. Het eerste is het waarborgen van maximale vrijheid door middel van het juiste ontwerp. Dat werd in de workshop toegelicht met behulp van de Sterrenmethode. Het tweede antwoord bestaat uit het intrigerende idee om allianties aan te gaan om ze overbodig te maken. Zo heeft de (zorg)dienstenleverancier de vastgoedeigenaar nodig als er aanpassingen in een woning geboden zijn. Dat zijn steeds vaker domoticatoepassingen. De domoticamarkt kent dwarse en eigenwijze leveranciers die ieder voor zich hun standaard en protocol afschermen. Om niet voor altijd aan hen gebonden te zijn, moet de samenwerking erop gericht zijn om technische standaarden open te houden, zodat de alliantie later overbodig is. Lukt dat niet, leg dan de standaard voor iedereen vast. Deze standaardisatie, of normalisatie kwam aan de orde als het derde antwoord op de vraag naar binding, zekerheid en vrijheid. Dat werd gegeven door
65
Workshop 7: Zekerheid versus vrijheid in de relatie tussen aanbieders en vragers
vertegenwoordigers van W.DTM, een brancheorganisatie uit de domoticamarkt, en door het Nederlands Normalisatie Instituut, NEN. Mensen die zelfstandig wonen, thuis de benodigde zorg en diensten krijgen, kunnen hierbij worden ondersteund door technologische voorzieningen. Moet voor deze voorzieningen een standaard zijn, of werkt dat alleen maar belemmerend? Wie moeten er samenwerken bij het tot stand brengen van deze technologische voorzieningen? En is dat een continue samenwerking of een tijdelijke om te komen tot een gemeenschappelijk doel? Dit zijn wezenlijke vragen voor de toekomst van wonen, zorg en welzijn, omdat belemmeringen niet in de weg mogen staan van recombinaties die innovatief en productief zijn. Het is zoeken naar een juist evenwicht tussen de zekerheid die partijen elkaar moeten geven om te kunnen samenwerken, en de vrijheid die noodzakelijk is voor verdere innovatie. De Sterrenmethode De Sterrenmethode is een instrument waarmee ambities kunnen worden bepaald voor duurzaam en gezond bouwen, in elk type plan- of bouwproject, en elke keer weer anders. Betrokken partijen komen aan de hand van de methode tot een overzichtelijke selectie uit alle denkbare kwaliteiten van de gebouwde
66
omgeving. Bij het doorlopen van De Sterrenmethode, bijvoorbeeld in een workshop of bij een schriftelijke inventarisatie, worden thema’s benoemd waarvoor betrokkenen goede kansen zien en waarvoor ze zich samen willen inzetten. Hoewel kennis over duurzaam en gezond bouwen helpt bij het maken van bewuste keuzes, is het zeker mogelijk ambities te bepalen zonder deskundig te zijn in het werkveld. Het streven is om zo te komen tot een toekomstvast ontwerp van het gebouw, dat voldoende vrijheid biedt aan gebruik en hergebruik. Relevant voor deze paragraaf is dat het juiste ontwerp zekerheid geeft dat nu een goed gebouw tot stand komt, en de vrijheid om dat later te kunnen veranderen. Voor meer over de Sterrenmethode verwijzen wij naar paragraaf 3.4. Allianties aangaan om ze overbodig te maken4 In 2015 zijn er ongeveer 3 miljoen 55+ huishoudens. Verreweg het grootste deel van de ouderen blijft zo lang mogelijk zelfstandig wonen. Daarvoor dienen zij over een geschikte woning te beschikken, wanneer nodig met zorg, diensten en/of welzijnsvoorzieningen. De nog prille markt van persoonlijke diensten en gezondheidszorg zal onder invloed van de politiek, de terugtredende overheid en de toenemende technologische mogelijkheden de komende jaren sterk veranderen. Samenwerking tussen vastgoedeigenaren, dienstenleveranciers – en vaak ook nog de leveranciers van de apparatuur – blijkt in veel gevallen noodzakelijk bij de start van een nieuwe dienst aan huis. Dit is begrijpelijk in een prille markt. Samenwerken betekent ook uitsluiten, want het creëert een situatie waarin er geen open standaard is en/of geen open markt. De klant is uiteindelijk de dupe van een samenwerking: geen keuzevrijheid waardoor de klant één bepaalde (zorg)dienstverlener krijgt opgedrongen. Samenwerking is een gelegenheidsoplossing. Het einddoel is een open structuur waarop alle dienst- en zorgverleners kunnen inpluggen, letterlijk. Dat wil zeggen dat technieken op elkaar aangesloten kunnen worden, compatibel zijn. De samenwerking moet dus mede in dienst staan van het bereiken van dat einddoel. Per saldo is een succesvolle nieuwe samenwerkingsvorm dus een vorm die zichzelf opheft. Bij innovatieprojecten in wonen en zorg zijn vaak drie partijen betrokken. De vastgoedeigenaar wil zorg leveren aan bewoners, door woningen geschikt te maken. Is de eigenaar een woningcorporatie dan is het streven van corporatie Het Oosten om de doelgroep neutraal te maken. Dit houdt in dat woningen voor allerlei doelgroepen geschikt zijn. Zo worden er woningen aangeboden met moderne ICT-infrastructuur. Ouderen kunnen deze bijvoorbeeld gebruiken voor zelfredzaamheid–apparatuur, en studenten voor een snelle internetverbinding. Om de zorg te kunnen leveren is de corporatie afhankelijk van de zorgverlener. Dit is de tweede partij die bij innovatieprojecten een rol speelt. Het belang van deze partij ligt in het feit dat deze zorg aan huis willen leveren, maar dat daarvoor wel de woning is aangepast. Er zijn dus materialen nodig.
67
De derde partij levert deze materialen: de domoticaleverancier. Deze partij mag zeker niet onderschat worden. Hij bepaalt namelijk de standaarden en kaders waarbinnen een product wordt verkocht en beschermd. De markt zoals hierboven beschreven is nog maar pril. Er zijn nog maar weinig aangepaste woningen en er is vaak maar één leverancier van domotica. Het einddoel zou een open structuur moeten zijn, waarop toekomstige leveranciers kunnen ‘inpluggen’. De conclusie is dat samenwerken mooi lijkt, maar dat het leidt tot uitsluiting van keuzevrijheid. Een succesvolle alliantie is een alliantie die zichzelf opheft. Standaardisatie Wonen Diensten en Techniek voor Mensen (W.DTM) is een brancheorganisatie voor aanbieders van diensten en technologie die bijdragen aan het welzijn van individuen. W.DTM richt zich op het optimaliseren van het proces van bemiddeling tussen klant en aanbieder van diensten en techniek. De verwachting is dat de huidige keten van domotica, met personenalarmering als kernproduct, evolueert naar een keten waarin de focus meer en meer op de klant, meer op diensten en producten en op de (technologische) woonomgeving is gericht. Het beleid van W.DTM voor de komende jaren gaat uit van deze keten en de veranderingen die hieruit ontstaan voor haar leden. Het streven is uniformiteit en duidelijkheid in het bestaande aanbod van systemen gelieerd aan telecommunicatie, alarmering, infrastructuur en automatisering binnen de gezondheidszorg. Dit alles om de afstemming tussen gebruiker (klantvraag) en aanbod evenwichtiger te krijgen en uiteindelijk het marktvolume te vergroten. Eén van de wegen waarlangs W.DTM uniformiteit denkt te bereiken is standaardisatie. Dat wordt vrijwel uitsluitend als een technisch probleem gezien, waarvoor technische commissies de ‘meest optimale’ standaarden dienen te bepalen. De bepaling van deze standaarden zijn echter vaak allemaal politiek relevante beslissingen. De overheid kan standaardisatie stimuleren, maar dat doet ze in het geval van domotica nog niet. Wat ze wel doet is leveranciers naar voren drukken, die de standaardisatie zelf mogen gaan doen. W.DTM lost dit op door eerst de klantvraag in beeld te krijgen. Vervolgens komen de leveranciers pas aan de beurt. Op deze manier hoopt W.DTM openheid in het systeem te brengen. Het is belangrijk bij de ontwikkeling van een product dat de gebruiker ervan meer gaat nadenken over wat en hoe hij iets wil. De leveranciers bepalen dat nu, maar in de toekomst moet de cliënt dat gaan doen. Er moet kortweg geïnventariseerd worden wat de klant wil. Dat moet leiden tot een standaard. W.DTM heeft standaardisatie op zich genomen voor de branche. Dit kan ook uitbesteed worden aan organisaties die zich daarin specialiseren, zoals het NEN. NEN is het nationale normalisatie-instituut in Nederland. Normalisatie is het proces waarbij afspraken worden gemaakt tussen belanghebbende partijen over de specificaties van een product, dienst of bedrijfsproces. De rol van NEN hierbij
68
is om een neutraal procesbegeleider te zijn. Het document of een andere informatiedrager waarin de afspraken worden vastgelegd, wordt een norm genoemd. Normen kunnen helpen om een voor alle partijen acceptabel referentiekader vast te leggen. Het zijn neutrale en onafhankelijke referentiedocumenten waarin eisen aan een product of proces zijn vastgelegd, standaard meetmethoden zijn gedefinieerd en standaard termen en definities zijn beschreven. In de ons omringende landen verschijnen normen met eisen en aanbevelingen voor de inrichting van woonvoorzieningen voor ouderen. Zo zijn er Duitse normen over bouwtechnische en inrichtingszaken. Ook op mondiaal en Europees niveau en in ons eigen land wordt gewerkt aan normen die mede aandacht besteden aan aspecten die specifiek voor ouderen van belang zijn, bijvoorbeeld toegankelijkheid in de breedste zin van het woord. Het Franse normalisatie-instituut Afnor heeft een norm uitgegeven over woonvoorzieningen voor ouderen.5 Vernieuwend aan de norm is met name het ethisch kader. In het verleden zijn vooral standaarden ontwikkeld die technieken vastleggen. De laatste tijd worden steeds meer ethische normen ontwikkeld, niet-technische standaarden. In de Franse norm wordt aangegeven welke voorzieningen en afspraken nodig zijn om te waarborgen dat ouderen hun mondigheid behouden en hun burger- en mensenrechten ook daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Het beschrijft de vrijheden en verworvenheden die ouderen hebben binnen woonvormen voor ouderen. Voorbeelden hiervan zijn het recht om erkend te worden als bekwaam persoon om besluiten te nemen in eigennaam, en het respect van de vrijheid om zich te laten vergezellen door een lid uit zijn persoonlijke omgeving in plaats van iemand die hun is aangeraden. De Franse norm is natuurlijk niet onverkort van toepassing op de Nederlandse situatie, maar onderdelen ervan kunnen ook Nederlandse partijen een handvat bieden bij het vormgeven van woonvoorzieningen voor ouderen. Conclusie De Sterrenmethode geeft aan hoe de techniek oplossingen kan bieden om zover mogelijk van standaarden af te blijven. Het doel van deze methode is zodanig duurzaam te bouwen dat gebruik en hergebruik zoveel mogelijk vrijheid bieden. Woningcorporatie Het Oosten probeert ook zoveel mogelijk van standaarden af te blijven door de samenwerking te richten op het overbodig maken van samenwerking. Zijn standaarden wel noodzakelijk, houd ze dan open. Dat is de boodschap van W.DTM en NEN. Dat geldt voor technische en niet-technische standaarden. Niet-technische standaarden leggen gedrag vast. Deze categorie groeit, ook met betekenis voor wonen en zorg. Een standaard moet open zijn. Dat wil zeggen open voor discussie gericht op verandering. Hoe om te gaan met deze openheid? Wie mag meepraten over de nieuwe invulling van de standaard, technisch en niet-technisch? Is daarvoor een metastandaard nodig? De metastandaard is een bijzondere vorm van een
69
niet-technische standaard en heeft als belangrijke functie de bescherming van openheid. Een metastandaard legt vast hoe een standaard opgesteld moet worden. De WTO heeft een dergelijke standaard opgesteld, en daarin is een code opgenomen over hoe standaarden op te stellen. Bij het ‘open systeem’ hoort ook inspraak van de klant, waarbij mogelijk pas later de leverancier wordt betrokken. Dit wijst op andere, nieuwe relaties die passen bij de recombinatie in het veld van wonen en zorg die centraal staat in dit boek. De Sterrenmethode, Het Oosten, W.DTM en NEN gaan allen op hun eigen manier in op de samenwerking tussen partijen en op recombinaties die zij kunnen maken tussen wonen, zorg en dienstverlening, bijvoorbeeld met behulp van domotica. Allen maken zij zich zorgen over de openheid van die recombinaties, en komen met oplossingen om te zorgen voor maximale openheid, oftewel vrijheid. Daaraan ten grondslag moeten afspraken liggen, bijvoorbeeld standaarden, die tegelijk voldoende zekerheid bieden om tot samenwerking en recombinatie te kunnen komen.
70
2.4.8 Het middensegment een aantrekkelijk segment? Jurgen van der Heijden
Thema6 Het bovenste segment van de zorgbehoevende ouderen is in staat om de noodzakelijke zorg en diensten in te kopen in het particuliere circuit. Voor het laagste segment blijft de keuze beperkt tot arrangementen in de sociale sector. Wellicht de meest interessante en lastige opgave ligt bij het middensegment: de tussengroep van ouderen die hun eigen oplossingen moeten bedenken. Tijdens deze sessie zijn presentaties gehouden door J. van Genugten namens VieDome (proposal 3), A. Stolk namens Langewiek (proposal 25), A. Speelman namens AM Wonen; Living & Comfort (proposal 72), B. van Ruymbeke namens Goed Geregeld (proposal 4) en E. Venghaus namens Stichting Pro Veres (proposal 23). Gespreksleider was T. de Haas (Ministerie van VROM). Middensegment en markt Juist om de middengroep te bedienen is het kabinet voorstander van toetreding van marktpartijen. Vragen die zich aandienen zijn: hoe bereik je het middensegment met ervaringen die zijn opgedaan bij de lagere en hogere segmenten? Wat kunnen grotere ontwikkelaars die zich traditioneel richten op het hogere segment betekenen voor het middensegment? Wat kan de overheid betekenen voor dit segment? Zijn voor het middensegment bestaande ontwikkelingen vanuit het Rijk toereikend, zoals de WMO? Wil beantwoording van deze vraag zinvol zijn, dan moet er wel een middensegment zijn. Want, wat als dat eigenlijk niet bestaat? Zo is de top die zichzelf bedienen kan erg klein, en de groep die het zelf niet kan, is bij lange na niet zo groot als het middensegment. Is er dan eigenlijk een heel groot middensegment, dat bijvoorbeeld ook weer een top en andere groepen kent? Zo ja, dan is er differentiatie. Juist de markt wordt geacht dat aan te kunnen, maar welke opstelling volgt daaruit voor de overheid? Een opstelling waarin het middensegment een begrip is waarop de overheid zich blijft richten met bepaald beleid lijkt riskant. Bestudering van vijf casus kan hierop meer licht werpen. Casus VieDome is een PPS tussen een organisatie voor thuiszorg, een woningcorporatie en aanbieders van onder meer software en ICT-verbindingen. Een virtueel zorg- en verplegingshuis ontstaat, waardoor ouderen en zorgbehoeftigen langer
71
Workshop 8: Het middensegment een aantrekkelijk segment?
thuis in hun eigen woonomgeving kunnen blijven wonen. Enkele voorbeelden van activiteiten zijn de thuispost, dat is een beeldverbinding met een zorgcentrale, diverse domoticatoepassingen en diensten als een ‘goedemorgen, goedenavond-service’. Het aanbod wordt aangepast aan de behoeften van de cliënt. Uit onderzoek is gebleken dat het inschakelen van VieDome een kostenbesparing ten opzichte van het verpleeg- of verzorghuis kan betekenen. De reacties van cliënten op het project zijn positief. Tot 1 januari 2005 is VieDome als pilot uitgevoerd in twee appartementencomplexen, en daarvoor zijn subsidies verkregen. Na 1 januari 2005 is het streven dat VieDome breed – ook landelijk – geïmplementeerd wordt. Een ‘basispakket VieDome’ zal voor 25 euro per maand aan ouderen worden aangeboden met standaarddiensten als de thuispost, collectieve brandpreventie en een halszender. Dit zal niet geheel kostendekkend zijn. Wel is het per jaar mogelijk een extra subsidie aan te vragen. VieDome biedt zowel dure als goedkope zorgabonnementen aan. Dit betekent echter niet dat op deze manier een onderscheid wordt gemaakt in het aanbod tussen lage en middeninkomens. Welk abonnement gekozen wordt, hangt af van de bereidheid van de oudere tot betalen. Het woonzorgcomplex Langewiek in Woerden biedt een integrale benadering van wonen, zorg en welzijn. Senioren met (toenemende) beperkingen kunnen
72
dankzij zorg- en dienstverlening zelfstandig blijven wonen. Ook aan verbetering van de woningen en de woonomgeving is aandacht geschonken. Binnen Langewiek werken drie organisaties samen: de SGBB, een landelijk opererende organisatie op het gebied van ouderenhuisvesting, Zorggroep Utrecht West en Stichting Welzijn Ouderen. In het complex bevinden zich 151 appartementen, gelegen naast een winkelcentrum met onder meer een postkantoor, apotheek en huisartsenpraktijk. Het uitgangspunt van Langewiek is de behoeftepeiling bij bewoners. Door middel van een interactieve inventarisatie onder bewoners en betrokken instellingen en organisaties is een plan van aanpak opgesteld. Inmiddels zijn diverse wensen van bewoners gerealiseerd zoals het instellen van een huismeester, een zorgen servicepunt, een 24-uurs alarmopvolging en een boodschappenservice. Het geheel wordt gefinancierd door middel van diverse subsidies. Langewiek maakt een onderscheid naar inkomens in het aanbod van diensten en is daarmee toegesneden op differentiatie in het middensegment. Goed Geregeld is een samenwerkingsverband van de drie woningcorporaties in Breda, de Kruisvereniging Breda en de Stichting Ouderenwerk Breda. Het project is operationeel sinds september 2002. Inmiddels biedt Goed Geregeld circa 150 verschillende diensten aan, waarvoor bij verschillende leveranciers contracten zijn afgesloten. Goed Geregeld treedt op als bemiddelaar bij circa 3000 verschillende dienstaanvragen per jaar. Het dienstenaanbod richt zich met name op het midden- en lage segment, het aantal abonnees is inmiddels 1500. Uitgangspunten van Goed Geregeld zijn onder meer een gedifferentieerd aanbod en keuzevrijheid voor de klant en het aanbieden van één pakket van diensten voor iedereen, voor één prijs (4,50 euro per maand). De doelgroep van Goed Geregeld zijn zowel huurders als huiseigenaren. Participatie van deze laatste categorie ligt nu nog moeilijk; op dit moment wordt door een commissie van VROM onderzocht of Goed Geregeld binnen het huidige BBSH (Besluit Beheer Sociale Huursector) de diensten mag aanbieden aan huiseigenaren met deelneming van corporaties. Het dienstenpakket is niet complexgebonden in tegenstelling tot VieDome en Langewiek. ‘Goed Geregeld is voor iedere individuele huurder van de woningcorporaties in Breda in de leeftijdscategorie 55+ beschikbaar’. Op dit moment is Goed Geregeld niet kostendekkend. Het verschil wordt betaald door de participerende partijen. De doelstelling van Stichting Pro Veres is het ontwerpen en realiseren van zorginfrastructuren. De focus ligt daarbij met name op projecten in de provincie Zuid-Holland. Pro Veres treedt op als intermediair en cultuurvertaler tussen overheden en marktpartijen, zorgvragers en zorgaanbieders. Voorbeelden van projecten die door Pro Veres zijn ontwikkeld of ondersteund, zijn multidisciplinaire gezondheidscentra, zorgappartementen, zorgboulevards en zorghotels. Een project waar Pro Veres op dit moment bij betrokken is, is het landelijke ´spoorboekje´: dit boekje dient gemeenten te informeren op welke wijze de
73
zorginfrastructuur kan worden ingevuld, waarbij het belang van samenspel wordt benadrukt, om verkokering tussen partijen tegen te gaan. Het project wordt financieel ondersteund door VROM, VWS, CvZ en de Provincie ZuidHolland. Pro Veres ziet verschillende kansen en bedreigingen op het gebied van publiek-private samenwerking in wonen, welzijn en zorg. Zo bestaan er cultuurverschillen tussen de partijen en is slechts in beperkt mate kapitaal beschikbaar. Door gebruik te maken van de kennis en ‘know how’ van zowel de overheid als private partijen kan een breder zorgaanbod worden gerealiseerd dat beter is afgestemd op de vraag. Pro Veres doet de overheid de volgende handreiking: “Investeer in welzijn, want één euro besteed aan welzijn, bespaart tien euro zorg.” Living & Comfort (L&C), een activiteit van AM Wonen, ontwikkelt én adviseert bij de realisering van woonprojecten met comfort- en zorgdiensten voor met name senioren. De werkwijze van L&C is gebaseerd op ervaring met de zeer welgestelde senioren van 70 jaar en ouder, het topsegment. Het concept kan volgens L&C ook goed toegepast worden voor andere doelgroepen, zoals jongere senioren, allochtone ouderen, minder welgestelde senioren en gehandicapten. Het Living & Comfort-concept houdt zich bezig met een zogenoemde `hotelgerichte´ aanpak, in plaats van een vraaggerichte werkwijze. Dit betekent dat zij zich richt op het verlenen van diensten gericht op niet-planbare zorg. De oudere met een bovenmodaal inkomen hecht volgens AM Wonen aan een identiteit of imago; daar past geen eenvormig aanbod bij. Dit houdt een andere benadering voor zorgleveranciers in, een cultuurverandering. L&C biedt een klein basispakket aan diensten; een groot aantal diensten kan facultatief gekozen worden. AM Wonen gaat uit van het bekende principe `power to the people´: door senioren – als consument – te mobiliseren op de markt van zorg en welzijn als een collectieve groep vragers, kunnen zij meer invloed uitoefenen. Conclusie Is er eigenlijk wel een middensegment? Tijdens de workshop waren de deelnemers bereid om in te gaan op de vraag hoe aantrekkelijk het middensegment eigenlijk is, en waarom het moeilijk is om het middensegment te bedienen en hoe dit wel kan? Uit het feit dat zij bereid waren die vraag te beantwoorden kan afgeleid worden dat er een middensegment is. Althans, er is een middensegment om over te praten, maar is het er ook echt? Het is in zoverre een werkelijkheid dat marktpartijen producten weten te verkopen aan middengroepen. Zo richt Pro Veres zich op een brede doelgroep en probeert het middensegment te benaderen. Het streven is haar aanbod van zorgproducten – nu met name bestemd voor het topsegment – te vergroten waardoor de kostprijs lager wordt, waardoor het aantrekkelijker wordt voor het middensegment. Weet Pro Veres nu wat het middensegment is, of blijft dat vaag? Kampt VieDome met hetzelfde probleem, als deze zowel dure en goedkope zorg-
74
abonnementen aanbiedt. Naar eigen zeggen wordt op deze manier nog geen onderscheid gemaakt in het aanbod tussen lage en middeninkomens. Welke ouderen vormen het middensegment, wat is het huidige aanbod voor deze groep en welke toekomstperspectieven zijn er in het kader van de vergrijzing, de introductie van de WMO en de toetreding van marktpartijen in de sector van wonen en zorg? Er is gebleken dat er geen eenduidig antwoord te geven is op de vraag wie het middensegment ouderen nu vormt. De definities variëren van een modaal tot een, twee of zelfs drie keer modaal inkomen. Een groot verschil, waarover discussie bestaat, zie ook Van der Grinten in paragraaf 2.6. Hoe dan ook, in het huidige aanbod lijkt de groep ouderen met een inkomen tussen modaal en twee keer modaal enigszins te worden vergeten. Het aanbod dat aan deze groep wordt geboden, lijkt een aftreksel, of destillatie, te zijn van het aanbod aan het topsegment. Veel van het huidige aanbod in de markt is gericht op ouderen in het lage of juist topsegment. Deze arrangementen en diensten kunnen geschikt worden gemaakt voor de middengroep ouderen. Het aanbod voor het topsegment kan ook geschikt worden gemaakt voor het middensegment door kostenverlagende maatregelen te nemen. Goed Geregeld geeft aan dat het belangrijk is in de segmenten zelf ook nog onderscheid te maken naar leeftijd en daar het aanbod op af te stemmen; zomaar een aanbod afleiden van het top- of laagsegment kan niet. Op dit moment wordt er weinig onderscheid gemaakt naar inkomens in het aanbod van diensten, zoals wel wordt gedaan door Goed Geregeld en ook Langewiek. Zij wijzen daarmee de weg naar differentiatie binnen het middensegment. Is dat niet tegelijkertijd een ontkenning van het bestaan van één middensegment? Dat opent de weg naar een andere visie op de markt van het middensegment die voor zowel marktpartijen als overheden van belang kan zijn. Marktpartijen kunnen door een gedifferentieerd beeld van de markt hun producten beter gaan toesnijden op bijvoorbeeld lower-middle class, middle-middle class en upper-middle class aanbod. Kan en mag de overheid daar wat mee? Het zal bijvoorbeeld niet toegestaan zijn om de hogere inkomens uit te sluiten van basisvoorzieningen. Wel kan een overheid die participeert in een PPS aangeven zich op bepaalde doelgroepen (inkomensniveaus) te willen richten. Zo kan een hogere klasse de PPS rendabel maken, terwijl de lagere klasse ook aanbod krijgt. Werkt het zo, dan heeft het zin om het concept van middensegment te herzien. Op twee manieren geven de bovenstaande vijf casussen aanleiding om dat aan te nemen. In de eerste plaats maken de initiatiefnemers zelf al onderscheid binnen het middensegment. In de tweede plaats worstelen zij met aan de ene kant de aantrekkelijkheid van het middensegment, en aan de andere kant de ondoorzichtigheid ervan. Een andere visie op dit segment kan duidelijk maken welke delen van het middensegment aantrekkelijk zijn voor nieuwe aanbieders: hoeveel mensen in dit segment zelf willen betalen en hoe aanbod dat voor hen geschikt is ook geschikt kan worden gemaakt voor andere doelgroepen. Geheim van het creëren van aanbod voor het middensegment is nu om dit simpelweg af te leiden van aanbod voor met name het topsegment, maar ook
75
van de sociale sector. De ontwikkeling van een andere visie op het middensegment kan zich beperken tot een differentiatie naar groepen die goedkopere voorzieningen uit het topsegment kunnen betalen, of duurdere voorzieningen uit de sociale sector. Resultaat is dan dat er veel verschillende pakketten voor verschillende doelgroepen worden aangeboden, maar is dat het meest efficiënt? Of is het efficiënter om als aanbieder de verschillende pakketten in combinatie aan te bieden, zoals de bovenstaande PPS? Stelling is dat de recombinatie van duurdere en goedkopere pakketten efficiënter is dan het afzonderlijk aanbieden, omdat geleerd kan worden van het aanbieden van een bepaald pakket aan een andere doelgroep. Zo kunnen doelgroepen van elkaar profiteren, terwijl tegelijk een solidaire oplossing is gevonden!
76
2.4.9 De inhoud van gemeentelijke regie Inhoud en Proces Heleen Weening
Thema Om tot wonen, zorg en dienstverlening te komen wordt de woningbouwopgave aan de benodigde zorg en dienstverlening gekoppeld. Dit vraagstuk is het afgelopen decennium verschoven van rijks- naar gemeenteniveau. Veel gemeenten waren al regisseur van de woningbouwopgave. Ook voor zorg en dienstverlening worden gemeenten steeds meer de belangrijkste probleemeigenaar, zeker met de komst van de WMO. Dit betekent dat zij verantwoordelijk zijn voor regionale afstemming, fiattering, planologische uitwerking, het gewenste voorzieningenniveau en het prikkelen van (markt-)partijen tot investeren. Dit roept voor de gemeente levensgroot het regievraagstuk op: welke partijen zijn nodig om het vraagstuk in te vullen, welke invloed heeft een beslissing op andere beleidsterreinen? Op welk geografisch schaalniveau (wijk, gemeente, dorpskern, landelijk gebied) doen zich welke specifieke sturingsvraagstukken voor? Tijdens deze sessie zijn presentaties gehouden door W. van Geffen namens Diafaan (proposal 22), J. Nijenhuis namens Dura Vermeer Vastgoed BV (proposal 73), A. Dekker namens Gemeente Zaanstad (proposal 79) en H. Hakvoort namens Wel Thuis (proposal 20). Gespreksleider was B. Holman (VWS). Roep om regie Door de toenemende nadruk op de noodzaak om wonen, zorg en dienstverlening integraal te benaderen, klinkt de roep om regie. Alom wordt over regie gesproken, maar het begrip is niet eenduidig. Wat wordt er onder het begrip regie verstaan? Het is hier niet de plaats voor een theoretische uitweiding over het concept, maar het creëren van enige gevoeligheid voor het begrip, is niet overbodig. Er zijn verschillende niveaus waarop men van regievoering spreekt en er is een onderscheid te maken in regie rondom de verschillende fasen, van initiatief tot uiteindelijke implementatie van een project (zie hiervoor verder Weekers, 2002). Vanuit het perspectief van de integrale benadering van wonen, zorg en dienstverlening kunnen we twee hoofdtypen regie onderscheiden. Allereerst inhoudelijke regie. Deze soort regie heeft betrekking op het afstemmen van de inhoudelijke bouwstenen van de opgave op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening. Voorheen werden deze inhoudelijke elementen afzonderlijk van elkaar gerealiseerd of ontwikkeld. Om deze elementen integraal te
77
Workshop 9: De inhoud van gemeentelijke regie ontwikkelen, is inhoudelijke afstemming nodig. Het tweede type is regie op actorniveau. Voorheen werd elk van de verschillende inhoudelijke elementen ontwikkeld door een gespecialiseerde partij. Echter, voor de nieuwe combinaties van wonen, zorg en dienstverlening moeten deze partijen met elkaar samenwerken. Daarvoor is regie op actorniveau noodzakelijk: om met alle verschillende betrokken partijen samen tot een oplossing te komen, moeten zij – en hun interacties – op elkaar worden afgestemd. Gemeente als regisseur? Een belangrijke vraag is wie de regie moet voeren. De WMO die in 2006 van kracht wordt, legt de rol van regisseur bij de gemeenten. Niet iedereen is het er echter over eens dat de gemeente als vanzelfsprekend de aangewezen partij is om de regierol op zich te nemen. In de praktijk zien we dat ook andere partijen met succes de rol van regisseur op zich nemen. Een goed voorbeeld vormen de projecten van Wel Thuis in Oost-Groningen en van Diafaan in de omgeving van Arnhem waar de zorgaanbieders de regie voeren. Op basis van brede ervaring in de samenwerking met gemeenten wijst Dura Vermeer op de problematiek van een regierol van gemeenten. Doordat gemeenten in het verleden financieel zijn gekort, heeft geen kennisopbouw plaatsgevonden en ontbreekt het gemeenten aan
78
kennis en capaciteit om een regierol te kunnen spelen in de totstandkoming van woonzorgvoorzieningen. Daarnaast zijn gemeenten vertegenwoordiger van het algemeen belang, wat het noodzakelijk maakt dat veel verschillende belangen worden meegenomen in de afwegingen. Dat leidt ertoe dat besluitvorming is omgeven door procedures en daardoor langzaam verloopt. Er is kortom twijfel over de vraag of gemeenten voldoende zijn geëquipeerd om regie te kunnen voeren. Niettemin is men het er uiteindelijk over eens is dat de regierol toch bij de gemeenten moet liggen. De vraag is hoe de gemeente het beste invulling kan geven aan deze rol. De inhoud van gemeentelijke regie: inhoud of proces? Zoals we zagen, is er een onderscheid tussen regie op inhoudelijk niveau en regie op actorniveau. Volgens de WMO is de gemeente “de natuurlijke ‘regisseur’ van het samenspel tussen wonen, zorg en welzijn” (concepttekst WMO, d.d. 21 december 2004). Hiermee legt de WMO de inhoudelijke regie bij de gemeente neer. Betekent dit dat de gemeente automatisch ook de natuurlijke regisseur is van het samenspel tussen verschillende actoren? Naar ons idee niet. De gemeente is wel eindverantwoordelijke, maar dat betekent niet automatisch dat de gemeente de regie over het proces voert. Evenmin betekent dit dat de inhoudelijke regie als vanzelfsprekend bij de gemeente ligt. Er zijn verschillende modellen mogelijk. Allereerst is er het model waarin de gemeente uitsluitend eindverantwoordelijke is en zich verder op afstand houdt. Daarnaast is er het model waarin de gemeente de inhoudelijke regie op zich neemt, maar de invulling van het proces overlaat aan anderen. Of omgekeerd: het model waarin de gemeente als procesmanager optreedt en zich niet bemoeit met de inhoud en het echte werk. En natuurlijk is een combinatie van deze modellen mogelijk. In de praktijk lopen de voorkeuren voor deze modellen uiteen. Vanuit de gesignaleerde problematiek stelt Dura Vermeer zich op het standpunt dat gemeenten alleen formele verantwoordelijkheid moeten hebben en het operationele gedeelte moeten overlaten aan de markt. Voor de procesmatige regie zouden gemeenten een procesmanager moeten inhuren. Een uitzondering is de gemeente Zaanstad. Deze gemeente vervult een rol als procesmanager en blijkt ook op efficiënte wijze inhoudelijke regie te kunnen voeren. Zoals gezegd, laten de projecten van Wel Thuis en Diafaan zien dat het succesvol kan zijn als de inhoudelijke regie buiten de gemeenten, bij de zorgaanbieders ligt. De gemeente blijft dan meer op afstand en is slechts één van de betrokken partijen. Rollen van andere betrokken partijen Uiteraard is het realiseren van producten op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening niet iets dat de gemeenten alleen doen. Er zijn veel verschil-
79
lende partijen, in verschillende rollen betrokken. Wat is bijvoorbeeld de rol van private partijen? In de gemeente Zaanstad zijn private partijen betrokken in de rol van opdrachtnemer. De gemeente legt als opdrachtgever de inhoudelijke kaders vast en zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheden van alle partijen duidelijk zijn geformuleerd. Hier tegenover staat de mogelijkheid marktpartijen te betrekken in de rol van gelijkwaardig samenwerkingspartner. Dit brengt ons op een belangrijke vraag: wanneer private partijen betrekken? Direct vanaf het eerste initiatief of, zoals in Zaanstad, als de plannen zijn gemaakt? In Zaanstad streeft men ernaar het tijdrovende ‘gepolder’ te beperken, zodat iedereen zich binnen de vastgestelde kaders kan richten op zijn ding, zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat leidt tot daadkracht. Een belangrijk punt van aandacht hierbij is dat moet worden voorkomen dat de inhoudelijke kaders in plaats van handvat tot keurslijf worden. Als de rol van de gemeente te sterk wordt, kan het namelijk moeilijk zijn om innovatie te waarborgen. Innovatie komt juist tot stand als marktpartijen voldoende speelruimte krijgen. Een andere belangrijke partij zijn de eindgebruikers. Waar Zaanstad aanbodgeoriënteerd te werk gaat, klinkt elders in toenemende mate de roep om vraagsturing. De achterliggende overtuiging is, dat alleen tot doorbraken kan worden gekomen als de eindgebruiker wordt betrokken. Of verdergaand: dat echte systeemdoorbraken mogelijk zijn als de gebruiker tot centraal uitgangspunt wordt gemaakt met zuivere vraagsturing als resultaat (zie hiervoor verder onder conclusie en discussie). Welke rol de gebruikers (al dan niet georganiseerd in cliënten- en consumentenorganisaties) moeten spelen, is voor spelers in het veld de vraag. Tot de voor de hand liggende mogelijkheden behoren het instellen van stuurgroepen of het verrichten van klantenonderzoeken. Een mogelijk nadeel van de eerste is dat het besluitvorming vertraagt. Het probleem van trage besluitvorming in gemeenten blijkt een terugkerend punt in de discussie over gemeentelijke regie. Mogelijk is hier een rol voor partijen (bijvoorbeeld de nationale overheid) weggelegd om vooral de kleinere gemeenten te stimuleren hun regierol ook daadwerkelijk waar te maken. In ieder geval belooft staatssecretaris Ross in het eerste kwartaal van 2005 een reeks van ondersteunende instrumenten en hulpmiddelen te ontwikkelen: de gereedschapskist. Met de inhoud van deze gereedschapskist worden gemeenten in staat gesteld om op basis van eigen beleidskeuzes, en toegesneden op de lokale situatie, de WMO per 1 januari 2006 succesvol uit te voeren (brief aan de kamer d.d. 15 februari 2005). Conclusie en discussie De noodzaak tot regie van gemeenten wordt door ieder erkend. De meningen verschillen waar het gaat om de invulling van de regierol van de gemeente en de vraag welke rol andere betrokken partijen krijgen. Naar ons idee beperkt de rol van andere betrokken partijen zich niet tot die van speler die de teksten uit het script uitspreekt op instigatie van de regisseur. PPS is niet ‘wacht niet op ons’
80
zoals vertegenwoordigers van de nationale overheid tegen marktpartijen neigen te zeggen, maar: ‘kom, we verzinnen samen een oplossing voor de enorme opgave die voorligt’. Zoals de heer Van Twist tijdens het podiumgesprek van de ontmoetingsdag stelde, gaat het om samen nadenken en onderling vertrouwen opbouwen, niet om alleen produceren. Daarbij past ook een ander perspectief: niet het op productie gerichte aanbodperspectief, maar een perspectief dat is gericht op de gebruiker, of het perspectief van vraagsturing. Door private partijen te betrekken kan de omslag naar een vraaggeoriënteerde aanpak worden versneld, één van hun belangrijkste kwaliteiten is immers hun gerichtheid op de marktvraag (zie ook De Uitdaging). Het ideaal is daarbij dat de gebruiker niet langer wordt betrokken, dat getuigt namelijk nog steeds van een ondergeschikte rol voor de gebruiker die op uitnodiging van de zorgaanbieder mag aanschuiven, maar centraal wordt gesteld en daarmee de ultieme speler wordt waar alles om draait. In het veld van wonen en zorg is daar, op het gebied van vergaande vraagsturing, voor alle betrokkenen een wereld te winnen. Publiek-private samenwerking is meer dan het verdelen van taken en verantwoordelijkheden zodat ieder zijn ding kan doen. Het gaat om het delen van taken en verantwoordelijkheden. Publiek-private samenwerking is niet specialiseren, maar recombineren op actorniveau. Daarbij gaat het om het betrekken van nieuwe partijen in nieuwe rollen en nieuwe onderlinge relaties. Afhankelijk van het doel en de inhoud van de samenwerking kan de gemeente daarbij een passende rol kiezen.
81
2.5 Inleiding op de drie praktijkcasussen Marcel Hertogh
Om wat dieper op de praktijk in te gaan, hebben we drie interessante voorbeelden geselecteerd die de breedte van het werkveld illustreren. Het eerste is VieDome: een voorziening gericht om woningen levensbestendig te maken. Hiervoor worden domoticasystemen ingezet. VieDome is ontwikkeld door een thuiszorgorganisatie, een woningcorporatie en twee marktpartijen. Er zijn sinds medio 2003 twee proefprojecten opgestart. Het tweede voorbeeld is van de organisatie Altus, die voor mensen met inkomens van circa twee keer modaal woningen realiseert in combinatie met (collectieve en individuele) comfort- en zorgdiensten. Altus is een projectontwikkelaar, gelieerd aan Woonzorg Nederland. Het derde voorbeeld gaat in op de herontwikkeling van een binnenstedelijk gebied in Cuijk, waar een assenstelsel is benoemd met verschillende functies waaronder een Zorg-as. De Zorg-as Cuijk legt de relatie tussen gebiedontwikkelingen en zorg. Bij deze Zorg-as werken drie partijen samen: gemeente, woningcorporatie en zorginstelling. De gemeente heeft een deel van de koopwoningen in handen gelegd van een private onderneming. Voor het procesmanagement is een organisatie ingehuurd. De drie voorbeelden laten verschillende schaalgroottes zien: van woning (VieDome), via complex (Altus) naar binnenstedelijk gebied (Cuijk). Let bij het lezen vooral ook op de gekozen samenwerking tussen publieke en private partijen en de te overwinnen obstakels.
2.5.1 VieDome, het virtuele verpleeg- en verzorgingshuis Domotica als aanjager tot virtuele zorg en passende huisvesting VieDome is opgericht om een oplossing te bieden aan de ogenschijnlijk tegenstrijdige behoeften van ouderen om zowel zelfstandig te blijven wonen, als het ontvangen van diensten. Om de woningen levensbestendig te maken, worden domoticasystemen toegepast. VieDome is ontwikkeld door Zuidzorg, woningcorporatie Aert Swaens en Simac en Mextal, aanbieders van ondermeer software en ICT-verbindingen. VieDome is ontwikkeld met financiële steun van de Europese Unie en Innovatieve Acties Brabant.
82
Ontwikkelingen Door de vergrijzing van de Nederlandse bevolking, zal de behoefte aan AWBZzorg toenemen. Echter, de huidige situatie en prognoses voor de toekomst, laten zien dat het aanbod ontoereikend zal zijn voor de vraag. Bovendien heeft onderzoek onder ouderen uitgewezen dat men bovenal zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving wenst te blijven wonen, waarbij ouderen de regie over het eigen leven behouden en zelf bepalen welke zorg en diensten (zoals comfort en veiligheid) ze gebruiken. Hierbij hebben de ouderen de behoefte aan diensten in de eigen woonomgeving op het gebied van zorg, comfort en veiligheid, zoals verzorgings- en verpleeghuizen die thans bieden. Concept: inhoud en organisatie VieDome is een zogenoemd tweede generatie domoticasysteem, waarin verregaande zorgfuncties worden gecombineerd met breedband ICT, tot het ‘virtueel verzorgings- en verpleeghuis’ in elke woonomgeving. De voorzieningen zijn modulair opgebouwd, waardoor het meegroeit met de veranderende behoeften van de bewoner. Teneinde het zelfstandig wonen te verlengen, zullen de benodigde zorgfuncties aan huis worden geleverd. Met alleen de huidige mogelijkheden in de thuiszorg is dat niet mogelijk. Het moet mogelijk zijn om onmiddellijk contact te leggen met een verpleegkundige als dat nodig is. Al is het alleen maar om hulp te krijgen op ongeplande zorgmomenten, zoals de gang naar het toilet. Zeker in noodsituaties is directe assistentie onontbeerlijk. Vier eigenschappen karakteriseren VieDome: 1. Het uitwisselen van bewegende beelden, waardoor oogcontact mogelijk is; 2. Elke bewoner heeft een elektronische cliëntenkaart met alle actuele gegevens; 3. Alle domoticavoorzieningen (zoals deur openen en verwarming op nachtstand zetten) zijn op afstand te monitoren en in te stellen; 4. Telemedicine, waarmee vitale functies van bewoners kunnen worden gemeten. Om dit mogelijk te maken, is voor VieDome een samenwerking gezocht tussen de private en publieke sector, maar ook binnen de publieke sector zelf (woningbouw, thuiszorg, intramurale zorg). Dit gaat niet zomaar, maar de moderne technologie schiet te hulp. Vanuit de private sector wordt breedband ICT ingezet om het voor de publieke sector mogelijk te maken diensten bij ouderen en zorgbehoeftigen thuis te leveren. Binnen dit samenwerkingsverband heeft iedere partner zijn eigen rol en belangen, maar kunnen alleen de gestelde doelen door samenwerking gerealiseerd worden. Kortom, meerwaarde door samenwerking. De thuiszorg en woningbouwcorporatie willen diensten leveren en hebben daarvoor de techniek nodig. Marktpartijen willen deze techniek en service leveren, maar die krijgen
83
De Zorgcentrale pas maatschappelijke betekenis door de geleverde diensten. Met andere woorden: geen content zonder techniek en geen techniek zonder content! Om geschikte woonzorgdiensten te leveren, is samenwerking nodig tussen bijvoorbeeld de vastgoedeigenaar en de thuiszorg of de thuiszorg en de verpleeghuiszorg. De moderne technologie biedt hier uitkomst door de diensten betaalbaar te houden. Dit maakt het mogelijk dat VieDome diensten levert op het gebied van zorg, comfort en veiligheid. Dit varieert van ongeplande zorg tot de goedemorgen-service en van een mankementenservice (voor de woning) tot inbraakbeveiliging. De contacten verlopen via de Zorgcentrale, die de diensten organiseert en 24 uur per dag ‘on line’ bereikbaar is. De techniek maakt het ook mogelijk diensten goedkoper aan te bieden, op het gebied van telecommunicatie, internet, televisie, elektra, et cetera. Twee praktijkvoorbeelden Er zijn twee proefprojecten opgestart. De eerste is een appartementencomplex van 8 woningen in Aalst-Waalre, waar in juli 2003 is begonnen. Hier wonen bewoners met verschillende zorgindicaties (van licht dementerend tot rolstoe-
84
lafhankelijk). Er is een demonstratiewoning ingericht. In maart 2004 is een tweede project met 15 woningen gestart in Veldhoven, waar ‘modale’ ouderen wonen met een gemiddelde zorgvraag. Er zijn inmiddels interessante ervaringen opgedaan, die we hieronder kort opsommen: • De voorziening kan zowel in bestaande als nieuwbouw worden aangebracht; • Verschillende groepen ouderen en zorgbehoeftigen ondervinden meerwaarde; • Het is van belang dat de bewoners zelf aangeven welke voorzieningen zij willen (hiervoor geeft een demowoning inzicht); • Het gevoel van inbreuk op de privacy wordt verminderd (wat juist een belangrijk thema was in de voorbereiding), juist doordat de medewerkers van de zorgcentrale minder anoniem worden (ze verschijnen in beeld); • De domoticavoorzieningen (huisautomatisering) blijken voor de bewoners het minst interessant. Zij kiezen allemaal in eerste instantie voor communicatie voorzieningen (spreek-luister- en beeldverbinding). De laatste ervaring sluit aan bij de aanname dat vooral veiligheid en het reduceren van onzekerheid voor ouderen van belang zijn. Obstakels De ervaring van het VieDome project is dat verzorgingshuis- en verpleeghuiszorg 25% goedkoper bij de mensen zelf kan worden geleverd; nog ervan afgezien dat de mensen zelf hun eigen woonlasten en voeding betalen. Echter 24-uurs verzorgingshuis- en verpleeghuiszorg worden intramuraal wel vergoed, maar extramuraal niet. Extramuraal komen ten tijde van de ontmoetingsdag alleen de handelingen achter de voordeur in aanmerking voor vergoeding7. Dit betekent dat de 24-uurs zorg op afstand niet volledig vergoed wordt en daarom niet voor iedereen betaalbaar is. Dit is volgens VieDome jammer, omdat hierdoor veel ouderen verstoken blijven van de mogelijkheid om thuis te blijven wonen, terwijl dat ook nog goedkoper is. Conclusie Een algemene conclusie uit het VieDome project is dat woonzorgdiensten voor allerlei groepen aantrekkelijk zijn, niet alleen mensen met een zorgvraag, maar ook anderen die hun van comfort en veiligheid wensen te verhogen. Gericht op de doelgroep voor mensen met een zorgvraag, blijkt dat deze bewoners langer zelfstandig kunnen blijven wonen door het efficiënt leveren van woonzorgdiensten. Hiervoor geldt een aantal voorwaarden. Er is samenwerking nodig tussen publieke (leveren van diensten: content) en private partijen (leveren van de techniek), maar ook tussen publieke partners onderling (woningbouw, thuiszorg, intramurale zorg). Daarnaast is het noodzakelijk dat techniek en diensten individueel op de vraag van de bewoner kunnen worden afgestemd, zonder dat dit extra kosten met zich meebrengt. En ten slotte zal
85
de overheid ook voor dit soort diensten kritisch moeten beschouwen of ze in aanmerking komen om opgenomen te worden in het vergoedingskader van de AWBZ en de WMO.
2.5.2 Altus: Bouwen voor Welgesteld Wonen Het koppelen van de harde en zachte kant Huisvesting hoeft allang niet meer op zichzelf te staan. De ‘harde’ kant van de bouw van de woning kan worden gecombineerd met de ‘zachte’ kant van dienstverlening. Een interessant voorbeeld hiervan werd gedurende de dag plenair gepresenteerd door Altus advies en ontwikkeling en Altus Woonzorgdiensten. Er werd een kijkje gegeven in de keuken van het Altus-concept voor mensen met inkomens van grofweg 2 keer modaal; de bovenkant van het middensegment dat tijdens de dag centraal stond. Altus, gelieerd aan Woonzorg Nederland, is een projectontwikkelaar die huur- en koopappartementen in de hogere prijsklassen ontwikkelt en daarbij ook comfort- en zorgdiensten voor de bewoners verleent. In dit voorbeeld volgen we haar presentatie. Ontwikkelingen De markt van wonen en dienstverlening aan ouderen is in beweging. Een aantal belangrijke ontwikkelingen is daarin te constateren: • De vraag naar huisvesting en dienstverlening is gedifferentieerd; • De verschuiving van het collectieve naar het individuele, vanuit een eigen verantwoordelijkheidsgevoel bij de oudere; • De toename in ontwikkeling van totale woonzorgarrangementen. De wensen van ouderen liggen niet alleen op het gebied van wonen, maar vooral op de woonomgeving en dienstverlening (zoals zorg en veiligheid); • De toename van participatie van marktpartijen, waaronder de toenemende belangstelling van (project-)ontwikkelaars. Als we op de eerste ontwikkeling nader ingaan, dan zien we dat in het verleden ouderen werden gerekend tot het ‘lagere’ segment. Maar is er allang niet meer sprake van één segment; de vraag is tegenwoordig meer gedifferentieerd. Altus onderscheidt op basis van leefstijlonderzoek 8 marktsegmenten, van de ‘klassieke terugtreders’ tot de ‘dynamisch individualisten’. Op dit moment krijgt met name het middensegment veel aandacht. Maar het is nodig om aan ‘elk segment een eigen, specifieke benadering te geven.’ Concept: inhoud en organisatie ‘De diensten voor de oudere van nu bestaan al’. De doelgroep zijn de babyboomers van toen, die ervaren zijn op het gebied van onder meer kopen en
86
alternatieven afwegen, waardoor deze groep in staat is weloverwogen keuzes te maken; ze weten wat ze willen. Informatievoorziening is daarbij wel van groot belang. Altus biedt naast woningen, zoals gezegd, ook comfort- en zorgdiensten aan, dit laatste doet ze via het zogenoemde Altus-label. Dit betreft een collectief dienstenpakket, met individuele keuzevrijheid. Maatwerk dus, waarbij de bewoners zelf kiezen welke zorg en diensten ze afnemen. De aangeboden comfort- en zorgdiensten bestaan uit collectieve en individuele diensten waarvan de betaling gedifferentieerd verloopt. Voorbeelden van collectieve diensten zijn: een woonzorgcoördinator, huisvuil ophaaldienst, sociale activiteiten, alarmsysteem, sportactiviteiten en dergelijke. Denk bij het individuele pakket aan een klusjesman, kapper aan huis, maaltijdenservice, wasserette, honden uitlaatservice enz. Altus regelt het via de Vereniging van Eigenaren, de bewoner betaalt. Altus opereert hierbij als intermediair tussen de cliënt en de leveranciers van diensten, waarbij Altus deze zorg en diensten inkoopt bij aanbieders uit de regio. Altus hanteert bij nieuwe projecten een integrale werkwijze. Dit betekent dat alle partijen, óók de klanten, vanaf het begin worden betrokken bij de projectontwikkeling. Ontwikkelingsplanologie op kleine schaal. En na oplevering van de woningen, blijft Altus in contact met de klant via de te verlenen dienstverlening. Interessant is de positie die de onderneming Altus inneemt tussen publieke en private spelers. Altus heeft hierbij kenmerken van een hybride organisatie. Ze is gelieerd aan Woonzorg Nederland, maar opereert wel zeer commercieel en marktgericht. Hoe werkt dat nu precies uit in de samenwerking tussen partijen (PPS?) die Altus aangaat en hoe loopt de financiering daarbij? Bij de bouw is het gehele risico voor Altus, waarbij eventueel een gedeelte gedragen wordt door een andere private partij (beleggers) of woningbouwcorporatie. In alle complexen van Altus zijn contracten gesloten met private en publieke (zorg)leveranciers, die op basis van de AWBZ (publiek) en/of private financiering worden betaald. De zorg wordt ingekocht bij AWBZ-toegelaten zorginstellingen zoals Bovenwegen en Vitras, maar ook bij commerciële partijen zoals Attendo voor de alarmering en opvolging. Het collectieve dienstenpakket, inclusief woonzorgcoördinator en alarmering, wordt geheel privaat gefinancierd door de bewoners. Overige zorg wordt zowel publiek (AWBZ) als privaat gefinancierd. Met name de lichtere vormen (huishoudelijk) worden vaker privaat gefinancierd. Altus ontwikkelt kleinschalige projecten. De vraag is of er ook een markt is voor grootschalige projecten. Grootschalige projecten zouden wel degelijk kunnen, maar daarbij moet dan wel sprake zijn van differentiatie. Daarbij moet niet worden gedacht aan het bij elkaar wonen van bijvoorbeeld 1000 ouderen, maar juist aan de combinatie met bijvoorbeeld gezinnen en studenten. Ouderen willen namelijk niet alleen met ouderen wonen, is de ervaring van Altus. Deze
87
Park Finspong opmerking is interessant in het licht van de ideeën voor ouderensteden, zoals u kunt lezen bij de bespreking van workshop ‘De Zilveren Stad’. Praktijkvoorbeeld Zo is in Zeist Park Finspong gerealiseerd om koopwoningen en luxe arrangementen te ontwikkelen voor het bovensegment van de middeninkomensgroep. Belangrijke doelstelling was ouderen zo vroeg mogelijk bij het project te betrekken, zodat deze hun eigen keuzes zouden kunnen maken.
88
Het complex bestaat uit ruim 80 ruime appartementen, verdeeld over 8 gebouwen in een park gelegen. In één van de gebouwen is een dagbehandeling van het nabijgelegen verpleeghuis aanwezig. Er zijn tal van gemeenschappelijke ruimten waarvan alle bewoners gebruik kunnen maken. Er zijn bijvoorbeeld fitness-, fysio-, ontmoetings- en recreatieruimten en er zijn logeerkamers voor gasten. Hiernaast is er de individuele dienstverlening. Interessant is dat in Finspong, als uitzondering op de andere complexen, sprake is van een contract tussen gemeente (publiek) en Altus (privaat) over de inhoud van de zorgfuncties. Altus heeft deze verplichting onder andere verankerd in de splitsingsakte van de kopers. Obstakels Twee belangrijke obstakels vormen voor Altus een vertraging en belemmering, waardoor de bouw van (senioren)woningen nog altijd moeizaam en weinig voortvarend verloopt. Het eerste obstakel is de moeilijkheid in het verkrijgen van (betaalbare) grond, mede in het kader van bestemmingsplannen. De onderhandelingen met gemeenten verlopen nogal eens moeizaam en zorgen voor vertraging. Een verbeterpunt voor gemeenten is dat de verschillende disciplines beter op elkaar moeten worden afgestemd. Als tweede obstakel noemt Altus de regelgeving die nog altijd te uitgebreid zou zijn. De boodschap die blijft hangen is dat er vanuit de markt voldoende initiatief is om te bouwen voor ouderen en kwalitatief hoogstaande, kostbare, woon/zorg constructies aan te bieden, maar dat ze beperkt worden door regelgeving van vooral gemeenten. Daar lijnrecht tegenover staat de – volgens Altus hoge – opgave van het ministerie van VROM voor de bouw van 255.000 woningen voor ouderen. Conclusie In deze tweede casus zien we een interessant voorbeeld om te komen tot een passend woonarrangement voor de oudere klant, waarbij zowel de hardware (woning) als de software (dienstverlening) wordt verzorgd. Altus toont aan dat publieke en private partijen elkaar in de praktijk goed kunnen vinden. Dit levert belangrijke lessen op voor andere projecten die zich willen richten op het middensegment van de markt, zoals de samenwerking met lokale aanbieders van diensten. Wel dient de samenwerking tussen ontwikkelaar/dienstverlener en de lokale overheden te worden verbeterd. Hier ligt een uitdaging voor beide.
2.5.3 Woon-Zorg As Cuijk Wonen, Zorg en Dienstverlening op omvangrijke, geïntegreerde schaal In Cuijk is sprake van een herontwikkeling van het binnenstedelijk gebied, waarbij een relatie wordt gelegd tussen gebiedontwikkelingen en zorg. Het
89
betreft een samenwerking om te komen tot een Woon-Zorg As in het centrum van Cuijk. De intentie van de samenwerking tussen gemeente, woningcorporatie en zorginstelling is het scheppen van een woongebied waar wens en keuzevrijheid weer uitgangspunt zijn. Ontwikkelingen In het centrumgebied van Cuijk zijn veel locaties in beweging. De gemeente heeft een aanzet gegeven om deze ontwikkelingen gestructureerd aan te pakken. Hierdoor heeft ze een assenstelsel benoemd met verschillende functies: een winkelas, horeca-as, dienstenas en zorgas. Deze zorgas wordt ingevuld door het plangebied Woon-Zorg As. De huidige bebouwing bestaat uit een verzorgingstehuis, een verpleeghuis, seniorenwoningen en reguliere woningbouw van na de tweede wereldoorlog. De huidige bebouwing van de Woon-Zorg As voldoet niet meer aan de moderne eisen en heeft er toe geleid dat het gebied wordt herontwikkeld. Het karakter van de Woon-Zorg As komt tot uitdrukking in het tegelijkertijd realiseren van: regulier wonen, het wonen met zorg en verzorging/ verpleging. De Woon-Zorg As manifesteert zich met name in de geperforeerde grenzen tussen de genoemde functies binnen het plangebied en de omgeving. Concept: inhoud en organisatie Bij de totstandkoming van de Woon-Zorg As werken drie partijen samen: de gemeente Cuijk, Stichting Pantein en Woonmaatschappij Maasland. Stichting Pantein bestaat uit Pantein Verpleging en Verzorging, Pantein Wonen en Maasziekenhuis Pantein. Op dit moment wordt een fusie voorbereid met een thuiszorginstelling. De gemeente heeft een deel van de koopwoningen in handen gelegd van Ballast Nedam. De vier partijen hebben in februari 2004 een intentieovereenkomst gesloten en in de zomer van 2004 een realisatieovereenkomst. Het totale programma is opgebouwd uit deelprogramma’s van verschillende combinaties van partijen. In het plangebied worden circa 200 van de bestaande 300 wooneenheden gesloopt en vervangen door circa 500 wooneenheden in diverse vormen. Hiervan zijn circa 150 woningen ingericht voor intensieve zorgverlening. De overige te realiseren huur- en koopwoningen zijn ook geschikt om zorg in te verlenen. Het programma van de Woon-Zorg As wil een woongebied scheppen: • Dat uitgaat van de wens en keuzevrijheid van bewoners; • Met veilig en comfortabel wonen; • Met levensbestendige woningen die zich voegen naar de levensomstandigheden; • Met Woningen die integraal onderdeel zijn van de Cuijkse samenleving, zonder ‘zorgetiket’; • Algemene voorzieningen: welzijn, zorg en vrijetijdsbesteding.
90
Deze algemene voorzieningen zijn voor de gehele Cuijkse samenleving. Het gaat onder andere om: een kinderdagverblijf, thuiszorgwinkel, kapper, restaurant, dagverzorging, ontspanningsactiviteiten voor ouderen, woonzorginformatiepunt en spreekkamers voor artsen en voorlichters. Hiermee loopt de gemeente Cuijk voorop op de aanstaande Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Bij de samenwerking wordt gebruik gemaakt van de handreiking ‘Samenwerkingsconstructies in de herstructurering’ (VROM en kenniscentrum PPS). Er is gekozen voor het concessiemodel, waarbij de gemeentelijke overheid zich richt op het stellen van randvoorwaarden. Woonmaatschappij Maasland draagt de integrale verantwoordelijkheid voor de grondexploitatie. Ook wordt de brochure gebruikt van VROM: ‘Kwaliteit van de stad; best practices in de communicatie over stedelijke vernieuwing’, waar bewoners en belanghebbenden meedenken met de opdrachtgever en de opdrachtgever toetst hoe de voorstellen vallen. Speerpunten Bij de herontwikkeling worden aandachtspunten gevormd door parkmanagement, zorg en welzijn. Een gedachte is dat de parkmanager, namens de eigenaar van vastgoed en grond, het beheer voert over het gebied en verzorgt collectieve voorzieningen, zoals klussendienst, warmtelevering en groenbeheer, maar ook zorggerelateerde diensten zoals ICT, telecom, domotica en veiligheid. Dit staat echter nog ter discussie. Belangrijke vraag is: op welke manier gaan we de zorg verlenen? Een optie is het aanbieden van abonnementen op zorgpakketten van verschillend niveau. Inkomsten hieruit kunnen eventueel worden ingezet voor het faciliteren van zorg aan minder draagkrachtige inwoners. In het kader van vernieuwing van zorg, hebben bewoners in principe de keuze bij wie ze hun zorg afnemen. Dit is de opzet, maar het is nog niet uitgediscussieerd. Een andere belangrijke vraag is: zijn er mogelijkheden om door samenwerking het welzijn van de inwoners verder te verhogen? Door de aanwezigheid van de algemene welzijns-, zorg- en vrijetijdsvoorzieningen in de Woon-Zorg As wordt de samenleving naar binnen gehaald en de inwoners gestimuleerd volop mee te doen. En vice versa door samen te werken met reeds aanwezige voorzieningen, zoals sportverenigingen, bibliotheek en culturele organisaties. Ook kunnen bewoners samenwerken doordat ouderen kinderen opvangen, handige inwoners klusjes doen en kinderen kunnen honden uitlaten van minder mobiele inwoners. Obstakels In het oog springend bij dit project is dat de samenwerking in de initiatieffase soepel verliep. De partijen deelden elkaars visie en mening over wonen en zorgen in Cuijk. Pas na het tekenen van de intentieovereenkomst, ontstonden in de praktische uitwerking obstakels. Concrete afspraken over vormgeving en financiering moeten gemaakt én nagekomen worden. Op dat moment wordt
91
duidelijk wat de consequenties van de uitgesproken intenties zijn. Dit kan worden voorkomen door nog vóór het tekenen van de intentieovereenkomst de plannen te concretiseren en te laten onderzoeken door verschillende lagen in de betrokken organisaties. Conclusie De basis voor de realisatie is gelegd met heldere afspraken over vastgoed, samenwerking en financiering. Nu breekt het moment aan om creatieve vormen van samenwerking in de gebruiksfase te ontwerpen en realiseren, waarbij men als kernpunten ziet: parkmanagement (nog in discussie), zorg en welzijn.
2.5.4 Reflectie op de drie praktijkcasussen De drie voorbeelden laten elk een andere schaalgrootte zien: van woning, via complex naar binnenstedelijk gebied. Altus kan gebruik maken van de domotica van VieDome. En in de Zorg-As in Cuijk vinden we kernpunten op het gebied van wonen, zorg in dienstverlening van de eerder twee genoemde voorbeelden van VieDome en Altus. We zien hierbij drie sprongen. De eerste sprong is van Altus: de echte entree van wonen en zorg naar privaat kapitaal. De tweede sprong is de sprong naar ICT via VieDome en de derde sprong is de sprong naar grootschaligheid van Cuijk. Interessant is dat voor alle drie de ontwikkelingen een samenwerking tussen publieke en private partijen nodig is. Men kan én wil niet zonder elkaar! Bij VieDome hebben private ICT-ontwikkelaars geparticipeerd in de ontwikkeling met de thuiszorgorganisatie en woningcorporatie. Het is een mooi voorbeeld waarin draagvlak en daadkracht hand in hand gaan. Hierbij moeten we overigens de financiële stimulans van EU en Innovatieve Acties Brabant niet vergeten. Bij Altus is bij haar complexen sprake van een bewezen samenwerking tussen private en publieke partijen, waarbij het karakter van inkoop overheerst. Altus bouwt en koopt zorg in, waarbij het interessant is of Altus de inkoopcombinatie kan laten evolueren naar een PPS door diepgaande samenwerking met welzijnsorganisaties. Bij haar casus Finspong heeft ze een eerste sprong gezet. Cuijk kunnen we zien als een mooi voorbeeld van recombinatie waarin men echt alles meeneemt. We zien in Cuijk de levensloopbestendige woningen, het leveren van naast collectieve ook individuele diensten (keuzevrijheid), de wens van toepassing van domotica, het leveren van allerhande diensten (van zorg tot klusjesdienst) en de aanhaking bij de omgeving, et cetera. Cuijk weet de drie waarden people, planet en profit te raken. “People” in de zin van het welzijn van mensen via sociale cohesie, het leveren van allerhande diensten en veiligheid en wel midden in de stad bij allerhande voorzieningen. “Planet” door het langer in de woning te blijven wonen, alle generaties in één
92
wijk en milieuvriendelijkheid. “Profit” door de aanhaking van private partijen via de wens van efficiëntie en nieuwe producten. De hele ontmoetingsdag staat bol van mooie ontwikkelingen, maar de herontwikkeling in Cuijk laat zien dat je het ook grootschalig kunt aanpakken. Cuijk laat alle radertjes in elkaar vallen. Interessant is hoe Cuijk die radertjes gaat laten draaien. De ambitie is hoog en in de totstandkoming zullen er nog best wel een paar moeilijke momenten komen in de samenwerking – bedenk dan: wrijving geeft glans – maar het geheel is zeker realistisch genoeg om haalbaar te zijn! En af en toe een druppeltje smeerolie. Om tot deze drie initiatieven te komen is samenwerking nodig. Samenwerking waarbij partijen zich onttrekken aan hun eigen rol en positie. Waarbij ze durven op te staan uit de eigen geborgen omgeving. En als het even tegenzit, want dat gebeurt altijd, met een ‘open mind’ de samenwerking door dik en dun blijven koesteren. Zo geeft Altus hier een aantal tips voor gemeenten: wees flexibeler bij het verkrijgen van (betaalbare) grond, denk mee in onderhandelingen, stem verschillende disciplines beter op elkaar af en help mee de uitgebreide regelgeving aan te pakken. Wij willen hieraan toevoegen als tips voor private partijen: respecteer de publieke rol van gemeenten, trigger gemeenten door de aanhaking bij de eigen beleidsdoelstellingen en zoek in een vroege fase de samenwerking op. Resumerend laten de drie voorbeelden bruikbare elementen zien ter inspiratie voor allen die innovatief aan de slag willen in de wereld van wonen, zorg en dienstverlening. We dagen u uit aanhakingen te vinden met uw eigen beroepspraktijk!
93
2.6 Ondernemen voor de publieke zaak: wonen, zorg & dienstverlening Tom van der Grinten*
Inleiding Bij de voorbespreking van mijn afsluiting van de ontmoetingsdag van publieke en private partijen die werkzaam zijn op het terrein van wonen, zorg en dienstverlening kreeg ik van de organisatoren een verrassende opdracht voor mijn afsluiting mee: “wees vooral enthousiast”! Mijn reactie toen was uiteraard: ik zie wel of hier echt aanleiding voor is. Aan het eind van de dag kon ik echter niet anders dan van harte ingaan op dit verzoek. De belangstelling voor de ontmoeting was overdonderend, de ‘call voor proposals’ leverde een overstelpende hoeveelheid reacties op van inspirerende initiatieven en ideeën, die met een weldadige inzet en betrokkenheid werden gepresenteerd, bekritiseerd en verdedigd. Het ritselt van de nieuwe samenwerkingsvormen op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening en allemaal stralen ze iets uit van: begin gewoon, maak gebruik van de kansen die zich voordoen en ga niet zitten wachten op ‘de overheid’. We kunnen veel van deze initiatieven samenvatten onder de noemer van ‘maatschappelijk ondernemerschap’ en hun initiatiefnemers bestempelen als maatschappelijk ondernemers, dat wil zeggen als particuliere organisaties die zich inzetten voor het realiseren van publieke doelstellingen, met behulp van principes uit het bedrijfsleven (oriëntatie op de markt en de vrager, innovatief, lopen van bedrijfsrisico) en die hiervoor gebruik maken van publieke en private middelen. Dit maatschappelijk ondernemerschap komt vooral naar voren in de veranderende manier van werken van de traditionele non-profit organisaties op het terrein van wonen, zorg en dienstverlening (woningcorporaties, zorginstellingen, welzijnsorganisaties), maar het wordt ook steeds meer een kenmerk van profit organisaties die zich op dit werkterrein begeven. De grenzen zijn aan het vervagen. De presentaties en het debat tijdens de plenaire ochtendzitting, de posterpresentaties en de discussies over de projecten in de workshops van de middag leverden tezamen een aardig beeld op van de actuele stand van zaken, de ‘state of the art’, van het maatschappelijk ondernemerschap op de raakvlakken van wonen, zorg en dienstverlening. Hier is de navolgende impressie op gebaseerd.8 Ik kijk hierin naar de manifestaties en functies van het maatschappelijk ondernemerschap op de raakvlakken van wonen, zorg en dienstverlening en naar de voorwaarden om het ook kansrijk te laten zijn. * Tom van der Grinten is als hoogleraar Beleid en Organisatie Gezondheidszorg verbonden aan het Instituut Beleid en Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Contact:
[email protected]
94
Afsluiting door dhr. Van der Grinten
95
Ik begin met een algemene constatering. Het is niet één niveau waarop de publiek-private samenwerking en regie van het aanbod plaatsvindt. Het zijn er minstens vier. Er is het ‘laagste’ niveau waar de burgers en bewoners zelf het aanbod sturen, een niveau waarop particuliere organisaties en instanties samenwerken om het aanbod te faciliteren en te exploiteren, een niveau waarop nieuwe voorzieningenarrangementen worden ontwikkeld en ten slotte het ‘hoogste’ niveau waar de sturingsprincipes van het systeem worden bedacht en ingevoerd. Ik gebruik deze vier niveaus als kader voor mijn verdere verhaal, met de aantekening dat individuele projecten zich op meerdere niveaus kunnen bewegen. Burgers en bewoners sturen zelf Het eerste niveau is dat van de burgers en bewoners, die zélf (dat wil zeggen in principe zonder tussenkomst van anderen) het aanbod sturen. Hier stappen we vaak snel overheen met al dan niet geëxpliciteerde opvattingen over mensen die uiteindelijk toch niet zelf wíllen kiezen, of als ze dat al zouden willen, dat niet kúnnen. Dat dit een verkeerde voorstelling van zaken is, blijkt uit de projecten die zich op de ‘empowerment’ van de burgers en bewoners richten. Deze initiatieven laten zien hoe inkoopmacht van ouderen is te organiseren, of hoe een ‘marktplaats’ voor vragers en aanbieders kan worden georganiseerd, zowel voor mensen die zelfstandig willen blijven wonen in de wijk (vragers) als voor wijkbewoners die wat willen doen om dat mogelijk te maken (aanbieders). Van deze projecten zijn er maar weinig, maar ze representeren wel het uiteindelijke ideaal van de ‘civic society’. Ik hoop dat ze anderen kunnen inspireren om ook initiatieven op dit niveau te nemen. Samenwerken voor het faciliteren en exploiteren van het aanbod Op het tweede niveau van afstemming en regie treffen we de samenwerkingsverbanden aan die zich enerzijds richten op de levering en exploitatie van de voorzieningen op het terrein van wonen, zorg en services en anderzijds op het organiseren en faciliteren van het proces van vraag en aanbod, zonder zelf te leveren. Op deze markt opereren de intermediairs, bemiddelaars, zorgmakelaars, loketten voor informatie en advies en hoe ze verder ook mogen heten. Het is opvallend hoeveel initiatieven er op dit niveau worden genomen. Kennelijk is de behoefte hier groot. Maar onduidelijk is toch wat die behoefte dan precies inhoudt. Het lijkt erop dat die in ieder geval samenhangt met de toenemende complexiteit van het veld en, als gevolg daarvan, de noodzaak om te kunnen (blijven) beschikken over actuele, specifieke expertise. Meer in het algemeen, zou je kunnen zeggen dat het genereren en aanwenden van bruikbare kennis en het organiseren van een goede communicatie tussen de betrokkenen belangrijker is geworden. Hier voorzien de nieuwe samenwerkingsvormen kennelijk in. Ik kom hierna nog op het punt van de kennis & communicatie terug, na eerst het wat dwarse geluid van de Amsterdamse woningcorporatie ‘Het Oosten’ over
96
samenwerking te memoreren. Deze organisatie waarschuwt, terecht, voor het gevaar dat samenwerken al of niet bewust een doel op zich wordt. Maar ze laat het niet bij deze waarschuwing. De woningcorporatie betrekt de prikkelende stelling dat samenwerkingsverbanden van corporaties, zorginstellingen, dienstverleners en leveranciers van bijvoorbeeld ICT uiteindelijk toch niet meer zijn dan gelegenheids –verlegenheids? – oplossingen. Die mogen dan tijdelijk nodig zijn, bijvoorbeeld vanwege onvoldoende kennis bij partijen, maar ze moeten toch zo snel mogelijk weer worden beëindigd, omdat ze andere partijen uitsluiten. De markt moet principieel openstaan voor nieuwe toetreders, zo vindt ‘Het Oosten’. Een interessante opvatting, die zeker ook de NMA zal bevallen. Samenwerken voor de ontwikkeling van nieuwe arrangementen Het derde niveau van afstemming en regie richt zich op de ontwikkeling van nieuwe voorzieningen en arrangementen voor wonen, zorg en dienstverlening, zoals levensloopbestendige woonvormen, geïntegreerde wijken waar jong en oud kunnen (blijven) wonen, of omgekeerd, wijken die specifiek voor ouderen zijn opgezet (zoals ‘De Zilveren Stad’, zie ook paragraaf 2.4.6). Het is dit niveau, dat meestal wordt bedoeld als men het heeft over ‘de regie’ en daar wordt ook altijd in een adem één actor bij genoemd: de gemeente. Die is verantwoordelijk voor de ontwikkeling of herinrichting van stedelijke gebieden waar ouderen of hulpbehoevenden zich thuis kunnen voelen. Duidelijk is inmiddels echter geworden hoezeer ook andere (private) partijen zich op dit niveau manifesteren en een creatieve invulling kunnen geven aan de opdracht om het bredere geïntegreerde aanbod van voorzieningen te realiseren. Hier vinden we de gelegenheidcoalities van ‘public-private partnerships’, de structurele samenwerkingsverbanden, de onafhankelijke ‘aanjagers’ van grootschalige veranderingen, al of niet gestimuleerd door VROM, en een vooralsnog eenzame provincie Utrecht. Het is dringen op deze markt. Het is opvallend hoe weinig gemeentelijke-regieprojecten er voor de ontmoetingsdag zijn ingediend – met Zaanstad als eervolle uitzondering. Zij willen zich kennelijk eerst goed voorbereiden op hun nieuwe regierol, voordat ze hiermee naar buiten komen. Ik help hen hierbij graag door nog op een belangrijke voorwaarde te attenderen om de regierol ook succesvol te laten zijn: toon beheersing, óók in tijden van financiële of politieke spanningen. Gemeenten zouden zich moeten hoeden om niet in de valkuil te trappen van enerzijds afzijdigheid en anderzijds een verlammende toepassing van het ‘beheersmodel’ (“We willen ‘grip’ op de zaak houden”), dezelfde als waar we de Rijksoverheid nogal eens in zien tuimelen. Dit zou geen oplossing, maar alleen maar een verplaatsing inhouden van de regieproblemen van het landelijke naar het lokale niveau. Verschillende initiatieven bieden inspirerende voorbeelden van publiek-private allianties waarin deze regieverantwoordelijkheid op een productieve manier gedeeld wordt, bijvoorbeeld in de gemeente Cuijk. Overigens leren deze initiatieven ons ook meer over de grenzen van de publiek-private samenwerking. Die worden overschreden als de samenwerking uitmondt in een soepje van verantwoordelijkheden, of verhindert
97
dat gemeenten niet meer doen waar ze goed in (moeten) zijn, zoals het wijzigen van bestemmingsplannen, het voeren van grondpolitiek, et cetera. Overigens is het nog niet zo duidelijk wat de publiek-private samenwerking op dit derde niveau van de ontwikkeling van nieuwe arrangementen op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening voor meerwaarde heeft. Ik denk dat die vooral ligt op het terrein van de kennis en communicatie. Ik kom hiermee terug op het eerder genoemde punt. Uit de vele projecten en projectvoorstellen en de discussie hierover tijdens de ontmoetingsdag blijkt hoe belangrijk de factor kennis en communicatie is voor de ontwikkeling van nieuwe voorzieningen. En dan niet zómaar ‘kennis’, maar specifieke kennis van de verschillende onderdelen (technisch, zorginhoudelijk, exploitatie en beheer), die passend en ook tijdig beschikbaar is. Deze tijdigheid en passendheid zijn minstens zo belangrijk. Als partijen te laat bij projecten betrokken worden – en dit lijkt vooral de commerciële partners te overkomen – dan kunnen ze hun ‘business case’ niet goed meer maken; ze worden voor voldongen feiten geplaatst, die geen ruimte meer laten voor een eigen inbreng. Goede samenwerking voorziet dan in tijdige betrokkenheid van alle partners, die leidt tot een zinvolle en productieve uitwisseling van de specifieke kennis die zij inbrengen. We kunnen in deze ervaringen een krachtige aansporing zien om verder te investeren in de kennisinfrastructuur en het kennismanagement op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening. Dat wil zeggen dat we goed na moeten blijven denken over slimme manieren om bruikbare kennis te genereren en te dissemineren; over hoe we kunnen leren van ‘best practices’; over waar de ‘triggers’ voor verandering liggen en hoe we kunnen anticiperen op weerstanden tegen verandering. Met dit alles zouden we gemakkelijk uit het oog kunnen verliezen waar deze nieuwe samenwerkingsvormen en initiatieven vanuit maatschappelijk perspectief ook alweer voor zijn bedoeld. Het antwoord dat uit de ontmoetingsdag kan worden gedestilleerd luidt: om voorzieningen te leveren voor het ‘middensegment’ (grofweg twee keer modaal), waarbij er van wordt uitgegaan dat de consumenten in het ‘topsegment’ voor zichzelf kunnen zorgen en dat het ‘basissegment’ is aangewezen op wat er door de collectiviteit wordt geleverd. Toch is het allerminst duidelijk waar we het dan over hebben. Wat weten we eigenlijk van het ‘middensegment’? Deze markt, en dan met name het profiel van de vragers hierin, is nog erg schimmig. De recente publicatie van het SCP onderzoek ‘Met zorg gekozen’, op de ontmoetingsdag gepresenteerd door Paul Schnabel, biedt al meer houvast. Maar de discussie tijdens de dag profiteerde daar nog niet van. Daarin bleef het beeld van het middensegment behoorlijk verwarrend. Ook de verwachting, dat wat er aan innovaties voor het topsegment wordt ontwikkeld zonder meer doorgesluisd kan worden naar het middensegment, staat hiermee op losse schroeven. Gaat het niet veel meer om, op de specifieke omstandigheden van de verschillende doelgroepen afgestemde innovaties?
98
Einde van de dag: nog steeds een lachend publiek Anders gezegd, is de markt inmiddels niet veel gedifferentieerder dan de driedeling van top-, midden- en basissegment suggereert? En ten slotte de vraag of commerciële partijen wel geïnteresseerd zijn en blijven om in de markten boven ‘modaal’ te investeren en of de mensen in dit segment ook daadwerkelijk financieel kunnen blijven (mee)betalen. In het podiumdebat van de studiedag werd deze laatste vraag positief beantwoord. Ik houd echter mijn twijfels. Zeker als ik de gewenste bijdrage van de commerciële partners afzet tegen de huidige wet- en regelgeving, in het bijzonder de bekostigingstructuur. De stelling kan worden betrokken dat de bekostigingsstructuur de bottleneck is voor de kansen van het maatschappelijk ondernemerschap in het algemeen en voor het al of niet slagen van de markten in de lagere regionen van het middensegment in het bijzonder. Met het ondernemende elan dat zichtbaar werd tijdens de ontmoetingsdag komt men een eind, maar het is de vraag of dit ondernemerschap bij meer structurele investeringen in deze markten opgewassen is tegen de belemmeringen in de wet- en regelgeving. Samenwerken en regie op systeemniveau Ik kom hiermee op het vierde niveau van afstemming en regie: het systeem of stelselniveau. De ontmoetingsdag heeft nog eens onderstreept hoe belangrijk de
99
condities op het systeemniveau zijn voor het falen of slagen van innovaties op het terrein van wonen, zorg en dienstverlening en voor het ondernemerschap dat hiervoor nodig is. In het bijzonder betreft dit een stimulerend bekostigingssysteem. Dus niet een systeem dat in het beste geval neutraal is (en in het slechtste en helaas gebruikelijke geval leidt tot perverse prikkels). Er is behoefte aan positieve prikkels, zoals veel initiatieven duidelijk maken. Voor zover het om het zorgdeel gaat, moeten deze prikkels vooral komen van de AWBZ en de WMO. Veel hiervan moet nog worden uitgewerkt en ingevuld, dit geldt in ieder geval voor de WMO, maar één potentieel struikelblok dient zich al aan: de grote verleiding bij de overheid, niet alleen om een zo groot mogelijk deel te ‘commercialiseren’, maar vooral om dit deel vervolgens weg te bezuinigen uit de collectieve last. Als dit laatste gebeurt, dan wordt het niet alleen voor de commerciële partners weer een stuk minder interessant, ook de bewoners zouden zich gedwongen kunnen zien om terug te vallen op de voorzieningen in het basissegment. En het is dan de vraag of de effecten hier van weer opgevangen kunnen worden met een nog verdere uitbreiding van de constructie van het financiële vangnet, waar het kabinet Balkenende II haar kaarten op heeft gezet. Er bestaan nog andere forse hinderpalen in dit verband. Bijvoorbeeld de BTW- en boekwaardeproblematiek en de toegangsvereisten voor het vereveningsfonds in de gezondheidszorg. De regelvorming hieromheen maakt het moeilijk voor de non-profit organisaties om zich als ondernemende partners in de samenwerkingverbanden te presenteren, al zouden ze dat willen. Ook de financieringsschema’s van de extramurale zorg, waarmee de AWBZ alleen zorg achter de voordeur vergoedt en 24-uurs zorg alleen intramuraal te betalen is, vormen een ernstige handicap voor de realisatie van aantrekkelijke alternatieven, zoals bijvoorbeeld het virtuele verplegings- en verzorgingshuis. Deze kwesties spelen ook andere vernieuwingsinitiatieven in de gezondheidszorg parten. Bijvoorbeeld de PPS-initiatieven uitgaande van het ministerie van Financiën die algemene ziekenhuizen en andere organisaties in de gezondheidszorg proberen te bewegen tot het ‘outsourcen’ van de niet-zorg voorzieningen. Dit blijft erg onaantrekkelijke binnen de huidige bekostigingsstructuur. Ten slotte stimuleert deze bekostigingsstructuur (conservatieve) organisaties in de gezondheidszorg om vast te blijven houden aan hun onroerend goed en intramurale capaciteit, óók als anderen dat beter kunnen ontwikkelen en beheren. De Rijksoverheid reageert naar de lagere overheden en het veld graag met de stelling: “Wij hebben ons deel aan het decentralisatietraject geleverd, nu zijn jullie aan de beurt”. Natuurlijk moeten we niet op de overheid gaan zitten wachten – en dit gebeurt ook niet getuige de ontmoetingsdag – maar de Rijksoverheid is toch echt nog even aan zet, in ieder geval om te zorgen voor een meer stimulerende bekostigingsstructuur.
100
3 DE TOEKOMST Redactie
Inleiding De opgave zoals geformuleerd in het begin van dit boek is het creëren van voldoende en divers aanbod voor ouderen om zelfstandig te wonen, met de mogelijkheid van het ontvangen van zorg en dienstverlening. Veel van het huidige aanbod in de markt is gericht op ouderen in het laag- of juist het topsegment, terwijl het middensegment nog redelijk braak ligt. Belangrijke aanbieders zijn woningcorporaties, zorginstellingen en welzijnsorganisaties. Kunnen zij de vraag aan, onder meer binnen de nieuwe samenwerkingsverbanden die zij de laatste jaren hebben opgezet? Misschien wel, maar hier liggen ook kansen voor projectontwikkelaars en voor samenwerkingsverbanden met projectontwikkelaars. In de jaren ’90 is veel veranderd in de ouderenhuisvesting, kwaliteit en diversiteit zijn enorm toegenomen, en het imago is verbeterd, maar meer innovatie is noodzakelijk. Wat is het beeld van de stand van zaken en van de innovatie? In paragraaf 2.4 werd gesproken van een uiterst diffuus beeld dat oprijst uit alle voorstellen die zijn ingediend voor het congres waarvan deze bundel het verslag is. Is het mogelijk om focus aan te brengen? Dat is het doel van dit hoofdstuk. Naar wij hopen biedt dat aangrijpingspunten om, voortbouwend op wat er aan inzichten en ervaringen bestaat, samen tot actie over te gaan en te voorzien in de toenemende vraag naar voorzieningen op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening. De vraag stellen is ‘m beantwoorden: kunnen we wat leren van al het materiaal waarop dit boek is gebaseerd? Alleen al de manier waarop het is verzameld, vertelt bijna het hele verhaal. Bedoeling was om voor een kleine honderd mensen ongeveer twintig voorbeelden te laten zien van nieuwe verbindingen in de wereld van wonen, zorg en dienstverlening. We eindigden met ruim vijfhonderd mensen en meer dan tachtig voorbeelden in De Doelen in Rotterdam. Met andere woorden, er is heel wat aan de hand met dit materiaal. Het leeft, omdat er veel belangstelling voor bestaat, en omdat het zeer direct aangeeft hoe mensen maatschappelijke problemen oplossen. Door de opzet van dit boek hebben we geprobeerd al het verzamelde materiaal te laten spreken, zo dat de lezer daarmee verder kan. Dit hoofdstuk wil daaraan nog een dimensie toevoegen. In dit hoofdstuk gaan we op zoek naar het grotere, of diepere, of abstractere verhaal, of hoe je dat ook noemt, wanneer je afstand neemt van het materiaal en het dan laat spreken. Daarbij maken we gebruik van een term ontleend aan het materiaal zelf, recombinatie. Dit hoofdstuk geeft om te beginnen aan wat recombinatie en haar potentie is (3.1), en dat recente regelgeving de nodige recombinatie in beweging heeft gezet (3.2). Duidelijk zal zijn dat ook een
101
recombinatie van partijen tot stand komt, waaronder overheden en bedrijven. Om die reden komt publiek-private samenwerking aan de orde (3.3). Ten slotte is de vraag hoe partijen bewust een recombinatie tot stand kunnen brengen om problemen in wonen, zorg en dienstverlening praktisch op te lossen (3.4).
102
3.1 Wat is recombinatie? Een bijzondere vorm van samenwerking De Dienst Landelijk Gebied (DLG) is er traditioneel voor landinrichting.9 Nu werkt DLG mee aan het plan voor ‘het zorglandgoed’ dat onder meer de gevolgen van eenzaamheid onder jongeren helpt oplossen. Bestaand zijn landinrichting en zorg voor het welzijn van jongeren, maar hun combinatie is ongebruikelijk. Ongebruikelijk of niet, deze combinatie is gemaakt, en opent de ogen voor ongekende mogelijkheden om wat al niet anders, vernieuwend en opnieuw te combineren, recombineren. Eindeloos veel elementen van de samenleving worden bouwstenen voor eindeloos veel recombinaties: een sporthal wordt geluidswal langs een snelweg, landbouwgrond dient voor natuurbeheer, bejaardenzorg en kinderopvang vormen de basis om een wijk leefbaar te houden. Dat maakt recombinatie tot instrument om maatschappelijke problemen op te lossen, zeker op het vlak van wonen, zorg en dienstverlening. Recombinatie is een bijzondere vorm van samenwerking. We verstaan daaronder een combinatie tussen twee of meer gespecialiseerde handelingen, die elkaar ondersteunen om succesvol te zijn. In feite gaat het bij recombineren om het maken van slimme combinaties tussen beleidssectoren die elkaar ondersteunen om succesvol te zijn. Recombinatie kan worden gezien als een alternatief voor steeds verdergaande specialisatie binnen beleidssectoren. Op een gegeven moment lijkt steeds verdergaande specialisatie een afnemende meeropbrengst te hebben en te leiden tot een in schotten verdeelde overheid, die onderling en met anderen moeilijk samenwerkt. Recombinatie overbrugt dat, zoals het zorglandgoed laat zien. Doelstelling van het zorglandgoed is het stimuleren van verandering en bewustwording bij vastgelopen jongeren van 13 tot 19 jaar. Landbouw en jeugdzorg zijn twee maatschappelijke sectoren waarin verdere specialisatie tot steeds minder succes leidt. De volgende generatie varkensstal moet steeds harder concurreren tegen buitenlandse concurrenten, en moet aan zware eisen voldoen om bijvoorbeeld dierenwelzijn en voedselveiligheid te garanderen. Een volgende wettelijke maatregel moet de jeugdzorg betaalbaar houden, en tegelijk een behoorlijke opvang van cliënten garanderen. Een recombinatie is de combinatie tussen twee of meer gespecialiseerde handelingen, die elkaar ondersteunen om succesvol te zijn. Succes wil zeggen meer effectiviteit, efficiëntie of behoorlijkheid. Waar komen recombinaties vandaan? Zeker de eerste zeventig jaren van de twintigste eeuw is de overheid succesvol door middel van specialisatie. Wie kijkt wat er in die jaren is gecreëerd op terreinen als gezondheidszorg, volkshuisvesting, infrastructuur, cultuur, landbouw,
103
milieu moet dit succes erkennen. De grote winst is behaald door specialisatie, maar dit wil niet zeggen dat tussen beleidsterreinen geen combinaties zijn gemaakt. Natuurlijk is de uitbreiding van dorpen en steden gevolgd door de bouw van scholen en ziekenhuizen, is de aanleg van wegen en bedrijventerreinen op elkaar afgestemd, en heeft de landbouw zich aangepast aan milieunormen. Dit zijn echter geen recombinaties zoals het zorglandgoed. Waar komen die vandaan? Recombinatie is als bijzondere vorm van samenwerking een aantrekkelijk concept. Bijvoorbeeld wonen en zorg/dienstverlening worden dan niet los van elkaar gerealiseerd, maar vervlochten. Dat blijkt grote kostenvoordelen voor alle partijen op te leveren, onder andere zorgverzekeraars, cliënten en corporaties. Zo is herontwikkeling een combinatie van een nieuwe functie en een oud gebouw. De nieuwe functie krijgt geen nieuw gebouw en het oude gebouw wordt niet aan zijn lot overgelaten. Beide worden gerecombineerd. Dat blijkt voor verschillende partijen (kosten)voordelen op te leveren. Blijkbaar is het tegenwoordig lucratief om te recombineren. Idee is dat op steeds meer maatschappelijke terreinen het succes van aparte gespecialiseerde oplossingen niet opweegt tegen het succes van recombinatie. Het succes van specialisatie verklaart een in sectoren verdeelde overheid. Beleid is ingezet om problemen te lijf te gaan op terreinen als onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, veiligheid, landbouw, natuur, milieu en vele maatschappelijke terreinen meer. Op de meeste van die terreinen werd honderd of misschien vijftig jaar geleden weinig tot geen overheidsbeleid gevoerd. Voorzover private organisaties niets deden, lagen deze terreinen braak en de overheid heeft daar zeer veel werk verricht. Vrijwel iedereen kan naar school, naar het ziekenhuis, en kan een goede woning krijgen in een redelijk veilige omgeving. Ministeries en hun provinciale en gemeentelijke tegenhangers zijn gespecialiseerde diensten die in staat zijn om tot in detail beleidsterreinen aan te kunnen. Dat is de moderne overheid zoals we die kennen. Haar succes was en is dat zij in staat is problemen tot in detail aan te pakken. Dat is heel lang succesvol geweest, efficiënt, effectief en behoorlijk, maar dat is steeds minder het geval. De oplossing van problemen van huisvesting bijvoorbeeld ligt nog steeds in het bouwen van woningen, maar meer en meer is dat een kwestie van inpassen geworden. Inpassen binnen bestaande wijken, binnen verkeersstromen, binnen water, binnen natuur en landschap, en binnen milieunormen die eisen stellen aan bijvoorbeeld geluidsisolatie en afvalverwijdering. Het succesvol bouwen van een woonwijk is niet langer het bouwen van woningen, maar is ook het opwaarderen van bestaande wijken, het beïnvloeden van mobiliteit, het zorgen voor wateropvang, het sparen van natuur en inrichten van het landschap, en het zorgen voor het milieu. Tot die recombinatie is de moderne overheid niet in staat, althans niet als verzameling gespecialiseerde diensten. Dergelijke diensten vinden met recombinatie opnieuw de weg naar succes, DLG bijvoorbeeld.
104
Nieuwe logica DLG staat traditioneel voor ruilverkaveling, en is op dat terrein bevoegd op grond van de Landinrichtingswet, maar werkt momenteel mee aan het zorglandgoed. Het klopt dat deze vorm van zorg dichtbij landbouw en natuur staat, maar de stap van ruilverkaveling naar zorg is op z’n minst opvallend. DLG ziet het landelijk gebied als sleutel voor vernieuwing in de zorg, en de zorg als sleutel voor vernieuwing van het landelijk gebied. Misschien dat deze recombinatie over enige tijd als een volstrekt logische samenhang wordt beschouwd, en aan logica ontbreekt nu ook niets. Het is echter zeer ongebruikelijk vanuit het perspectief van de overheid zoals we die kennen. Toch heeft de overheid met recente regelgeving de nodige recombinatie in beweging heeft gezet. Ook dat geeft een antwoord op de vraag waar recombinaties vandaan komen, onder meer in de wereld van wonen en zorg. Dat is onderwerp van de volgende paragraaf.
105
3.2 Recombinatie door regelgeving over wonen en zorg Algemeen Het klassieke overheidsinstrument van de regelgeving kan recombinatie tegenhouden en bevorderen. Regelgeving kan een obstakel zijn als bijvoorbeeld een subsidieregeling eisen stelt aan de afmetingen van de te bouwen ruimtes van een zorgvoorziening. Zijn de initiatiefnemers van de bouw organisaties die de ruimtes ook voor andere doeleinden willen gebruiken, en daarom andere afmetingen wensen, dan kan de subsidie aan hun neus voorbijgaan. Een voorbeeld van bevordering van recombinatie door regelgeving, op het vlak van wonen en zorg, geeft het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH). Dat is een Algemene maatregel van bestuur van de Woningwet die zich richt tot de woningcorporaties. Corporaties kennen verschillende prestatievelden. Eén daarvan is dat van hen wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren aan de beschikbaarheid van aanbod van woningen op het gebied van wonen, zorg- en dienstverlening.10 Hier vraagt de BBSH met andere woorden om recombinatie. Ook kunnen corporaties op grond van de BBSH een bemiddelende rol vervullen voor bewoners met betrekking tot zorg- en dienstverlening. Het kan bij het vervullen van die rol gaan om uiteenlopende vormen van dienstverlening: noodhulpgarantie, aanvullende thuiszorg, maaltijdvoorziening, persoonlijke alarmering en professionele alarmopvolging, tuinonderhoud, klussendienst, huishoudelijke hulp, wasservice, pedicure, administratieve ondersteuning, hondenuitlaatservice, et cetera. Het zelf verlenen van dergelijke zorg behoort niet tot het werkterrein van de corporaties, maar het vervullen van een intermediaire rol wel11. In een circulaire van de staatssecretaris van VROM is dat nogmaals verduidelijkt. Het betreft MG-2002-2612, gericht aan de besturen van woningcorporaties en de colleges van burgemeester en wethouders. De circulaire heeft als onderwerp de kerntaken en nevenactiviteiten van corporaties. Hierin staat het volgende: ‘Het is evenwel niet toegestaan zelf als nevenactiviteit zorg aan te bieden. Deelname van een toegelaten instelling (t.i.) 13 in een verbinding waarin tevens aanbieders van zorg deelnemen is toegestaan, mits de door de t.i. te verrichten activiteiten in de verbinding zich beperken tot het vastgoed en de t.i. geheel zelfstandig haar activiteiten kan blijven uitvoeren.’ Hier zien we dat enerzijds de corporaties de wettelijke opdracht krijgen om prestaties te leveren op het vlak van wonen, zorg en dienstverlening. Zij worden daarop achteraf aangesproken. Anderzijds mogen ze die zorg zelf niet verlenen.14 Om de opdracht te vervullen moét er een combinatie gemaakt worden tussen de verschillende gespecialiseerde handelingen wonen en zorg, die elkaar ondersteunen om succesvol te zijn. Recombinatie dus. De WMO Het proces van recombineren op het vlak van wonen en zorg krijgt naar verwachting een nog veel grotere impuls door een andere vorm van regelgeving:
106
de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De WMO heeft als doel dat iedereen, van elke leeftijd, gehandicapt en niet-gehandicapt, met en zonder problemen, volwaardig aan de samenleving kan deelnemen. Daarbij hoort ook dat iedereen zo lang mogelijk zelfstandig moet kunnen wonen. Sommige mensen hebben hierbij ondersteuning nodig. De WMO regelt kortweg dat gemeenten moeten zorgen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning voor inwoners die niet goed in staat zijn in bepaalde situaties zelf, of samen met anderen, oplossingen te realiseren. Hoe gemeenten die ondersteuning invullen en wie die ondersteuning levert, bepalen ze zelf. Zolang ze maar de burgers erbij betrekken en duidelijk maken wat ze op de in de wet vast te leggen prestatievelden bieden.15 De WMO zal in 2006 in werking gaan treden. De wet impliceert een grote decentralisatie-operatie, die de gemeenten tot spil zal maken in wonen, zorg en welzijn. Uitgangspunt van de WMO is dat de gemeente bij voorkeur zelf geen diensten levert. Bij voorkeur worden de voorzieningen zoveel mogelijk geleverd door particuliere organisaties. De gemeente krijgt de taak ‘de regie’ op zich te nemen om met alle betrokken instanties – zoals zorgaanbieders, woningcorporaties en zorgverzekeraars – een goed georganiseerd en samenhangend pakket aan voorzieningen te bieden.16 Wat we met de WMO zien is dat gemeenten een omvangrijke taakstelling krijgen op het vlak van wonen, zorg en dienstverlening. Tegelijkertijd is hun budget beperkt en moeten de prestaties zoveel mogelijk door anderen dan de gemeenten zelf worden geleverd. Specialistische oplossingen lopen hier waarschijnlijk snel tegen (fysieke en budgettaire) beperkingen aan. Recombinaties tussen de beleidssectoren die elkaar ondersteunen om succesvol te zijn, is een manier om aan de taakstelling van elk van de partijen te voldoen. Tot besluit Bij de opening van het congres, waarvan dit boek een verslag is, typeerde de minister de veranderende rol van de overheid met behulp van de slogan: van hindermacht naar ontwikkelkracht. Deze paragraaf geeft aan hoe regelgeving daaraan een basis kan geven door recombinatie in beweging te zetten. Tegelijk kan regelgeving ook recombinatie tegenhouden. De minister onderkende dit probleem door zich tijdens het congres af te vragen hoe regels op een zodanige wijze kunnen worden teruggebracht zonder de kaders aan te tasten. Wat zijn dat voor kaders? Om te beginnen kaders die een grens stellen aan ontwikkelingen die echt de verkeerde kant uitgaan, door bijvoorbeeld de rechten van gehandicapten te beschermen. Daarnaast kunnen kaders als de BBSH recombinatie bevorderen, en dat pleit voor regulering. Voor deregulering pleit het opheffen van onderdelen van subsidieregelingen die goede recombinatie ten onrechte tegenhouden. Duidelijk zal zijn dat ook een recombinatie van partijen tot stand komt, waaronder overheden en bedrijven. Om die reden komt nu publiek-private samenwerking aan de orde.
107
3.3 Publiek-private samenwerking Recombinatie en PPS Het onderdeel van DLG dat zich bezighoudt met het zorglandgoed is het bureau PPS, publiek-private samenwerking. PPS gaat vaak over harde zaken als bouwen, en daarin kunnen het publieke en private strikt gescheiden blijven, behalve dat financieel gezamenlijk een risico wordt genomen. Dat geldt ook voor een bouwbedrijf als Heijmans, maar wat blijkt, dat heeft de bestrijding van vereenzaming tot onderwerp gemaakt van een plan voor een PPS. De studie Seniorenstad richt zich op de groep van drie miljoen 55-plus huishoudens die zich binnen nu en vijftien jaar vormt.17 Er ontstaat een tekort van misschien wel meer dan tweehonderdduizend geschikte woningen, maar dat is slechts de fysieke kant van het probleem. Sociaal spelen gevoelens van onveiligheid, het niveau van voorzieningen voor zorg en welzijn, en ook hier eenzaamheid. De studie Seniorenstad geeft aan dat een aanzienlijk percentage senioren daar positief tegenover staat. Dat heeft onder andere de projectontwikkelaar Heijmans18 geïnspireerd tot het concept van de Zilveren Stad (zie par. 2.4.6). De ‘zilveren stad’ is een recombinatie, en om deze tot een succes te maken zal moeten worden samengewerkt in PPS. Zo zal recombinatie vaker leiden tot PPS, hoewel niet noodzakelijk, omdat bijvoorbeeld overheden onderling kunnen recombineren, of bedrijven onderling, of een overheid, bedrijf en belangenorganisatie. Bij PPS werken één of meer publieke en één of meer private actoren samen aan realisatie van een onderling overeengekomen doelstelling in een organisatorisch verband, met inbreng van middelen en aanvaarding van risico’s, en verdeling van opbrengsten.19 Met het stimuleren van PPS wil de overheid de kwaliteit van overheidsdiensten verbeteren en streeft zij ernaar dat publieke diensten efficiënter worden aangeboden.20 De sociale sector is op zoek naar partners die de kwaliteit van het werk kunnen waarborgen en verbeteren. PPS is een sterke optie, en ook vanuit bedrijven bestaat interesse. Voorbeeld is een dienstencentrum van een welzijnsinstelling in Heiloo, waar een vacaturebank voor senioren is opgezet door het uitzendbureau Randstad. In dit samenwerkingsverband is sprake van een partnerschap: beiden houden zich voornamelijk bezig met de eigen doelstellingen, maar er bestaat wel intensieve samenwerking. In andere landen, zoals de Verenigde Staten, is een dergelijke vorm van business in community heel gebruikelijk. In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is in het najaar van 2003 de verkenning Bussiness in the community uitgebracht. Die diende als inventarisatie van de typen PPS die – op lokaal niveau – plaatsvinden tussen de sociale sector en het bedrijfsleven.21 PPS in de sociale sector vindt onder meer plaats bij projecten rond veiligheid, leefbaarheid of het verbeteren van de sociale kwaliteit. Een recent initiatief zijn de ‘Hartwinkels’ in Noord-Holland, die naast de dagelijkse boodschappen voorzien in onder andere medicijnen, bibliotheekboeken, en ook kunnen hier
108
bankzaken geregeld worden. Aanleiding was het verdwijnen van publieke voorzieningen als bankloketten en postagentschappen in kleine dorpen, waardoor een supermarktondernemer besloot bij te dragen aan de leefbaarheid in de dorpen. De twee Hartwinkels trekken ongeveer duizend klanten per week. De provincie Noord-Holland, twaalf gemeenten en de supermarktondernemer zijn inmiddels overeengekomen een keten op te zetten in de kop van Noord-Holland. Ook in andere delen van het land zijn dergelijke servicewinkels opgezet, zoals in Limburg en Gelderland. Publiek-private samenwerking levert recombinaties op van publieke diensten, die zelfs in enkele gevallen leidt tot overname van publieke taken door private partijen. Essentiële publieke voorzieningen kunnen blijven bestaan, zoals de Hartwinkels aantonen. Solidariteit Er vindt een transitie plaats van intramuraal verblijf naar ‘wonen met zorg’. Nog veel meer dan nu het geval is, zal samengewerkt gaan worden tussen publieke en private partijen. Tot nu toe hebben vormen van publiek-private samenwerking voornamelijk geresulteerd in nieuwe producten en diensten, zoals bijvoorbeeld nieuwbouw. De ‘harde’ kant van de bouw van de woning kan worden gecombineerd met de ‘zachte’ kant van dienstverlening. Publiekprivate samenwerking kan ook plaatsvinden in de bestaande dienstverlening, om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Er is ruimte voor verbindingen en innovatieve dienstverlening. Scheidslijnen tussen wonen en zorg vallen weg. Vraag is dan wel: hoe regel je de solidariteit? Wanneer de variëteit in het aanbod toeneemt, wordt de vraag naar solidariteit indringender; het verschil tussen de woon/zorgsituatie van ouderen onderling kan toenemen. Een mogelijke waarborg voor solidariteit is samenwerking. Zijn er mogelijkheden om door samenwerking het welzijn en de welvaart van de inwoners te waarborgen? Door de aanwezigheid van de algemene welzijns-, zorg- en vrijetijdsvoorzieningen in de Woon-Zorg As in Cuijk wordt de samenleving naar binnen gehaald en de inwoners gestimuleerd volop mee te doen (zie paragraaf 2.5.3 en ook 2.4.4). En vice versa door samen te werken met reeds aanwezige voorzieningen, zoals sportverenigingen, bibliotheek en culturele organisaties. Ook kunnen bewoners samenwerken doordat ouderen kinderen opvangen, handige inwoners klusjes doen en kinderen kunnen honden uitlaten van minder mobiele inwoners. Samenwerking waarborgt in dit voorbeeld welzijn, maar solidariteit strekt zich ook uit tot welvaart. Is een eerlijke welvaartsverdeling gewaarborgd bij meer marktwerking? Draagt samenwerking ook bij aan verdeling van de welvaart? Als vangnet kan de overheid nu in elk geval niet gemist worden. De Woon-Zorg As in Cuijk is een veelomvattend project, en misschien wel een combinatie van recombinaties. Drie partijen werken samen: de gemeente Cuijk, Stichting Pantein en Woonmaatschappij Maasland. De gemeente heeft een deel van de koopwoningen in handen gelegd van Ballast Nedam. Een
109
parkmanager voert het beheer over het gebied en verzorgt collectieve voorzieningen, en ook zorggerelateerde diensten zoals ICT, telecom, domotica en veiligheid. Daarnaast zijn de bewoners vergaand betrokken, en juist daaruit moet het werken aan solidariteit voortkomen. Al deze samenwerking laat zien wat ervoor nodig is om een dergelijke recombinatie tot stand te brengen. Vraag in de volgende paragraaf is hoe partijen dat bewust kunnen doen om problemen in wonen, zorg en dienstverlening praktisch op te lossen.
110
3.4 Creatie van recombinatie Instrumenten De filosofie van de levensloopbestendige wijk (par. 2.4.1) spoort goed met de recombinatiegedachte. Immers, wijken en hun bewoners en functies worden gerecombineerd. De provincie Utrecht heeft gezien dat het ontwikkelen van een levensloopbestendige wijk een complex proces is. Zij signaleert een behoefte aan een regisseur, en heeft die rol op zich genomen. Anderen kunnen die rol ook op zich nemen. Zo heeft Tauw het concept ontwikkeld van een aanjaagcoach, die de rol aanneemt van mediator, onafhankelijk regisseur (zie par. 2.4.3). Net als Tauw hebben andere partijen nagedacht over instrumenten om initiatieven op het terrein van wonen, zorg en dienstverlening te stimuleren. Wij beschouwen ze hier als instrumenten voor de creatie van recombinatie, en zullen een aantal presenteren. Daarnaast is van belang om te weten hoe aan verder instrumentarium gebouwd kan worden. Daarvoor presenteren wij eerst de verhouding tussen de sociale en fysieke omgeving als bron om op zoek te gaan naar instrumenten voor de creatie van recombinatie. Sociaal en fysiek Woonzorgcombinaties zijn fysieke gebouwen. Om een dergelijk gebouw fysiek en technisch te kunnen realiseren, en gebruiken, is samenwerking noodzakelijk tussen woningbouwcorporatie of projectontwikkelaar, zorginstellingen, bewonersorganisaties, patiëntenverenigingen en andere partijen, zoals overheden. Die samenwerking wordt niet enkel veroorzaakt door de aanwezigheid van het fysieke gebouw, maar uit dergelijke samenwerking zijn ook zulke gebouwen ontstaan. Het sociale verschijnsel van samenwerken, het fysieke gebouw en de bijbehorende techniek hebben zich gezamenlijk ontwikkeld. Recombinaties ontstaan als gevolg van een samenhangende fysieke en sociale ontwikkeling. Tot die ontwikkeling hoort ook verandering van de betrokken partijen. Belangrijk is om te weten of zij daarin zelf de hand hebben. Kunnen partijen invloed uitoefenen op de wijze waarop de fysieke en sociale omgeving en zij zelf veranderen en waarop recombinaties tot stand komen? De opknapbeurt van een winkelcentrum kan de sociale contacten in de buurt versterken. Deze fysieke ingreep heeft sociale gevolgen. In Hilversum heeft het omgekeerde plaatsgevonden. Daar is ervoor gekozen om mensen met behoefte aan zorg te integreren in de samenleving. Die sociale maatregel heeft fysieke gevolgen, omdat midden in de stad een woondienstzone is aangelegd.22 Daar bundelen zorgaanbieders hun huisvesting met elkaar en met cliënten. Domotica, oftewel huisautomatisering, is sterk in ontwikkeling. Het stelt cliënten in staat langer zelfstandig te blijven wonen. Innovatie van domotica is weer van invloed op het functioneren van een woondienstzone, bijvoorbeeld omdat
111
hulpverlening steeds beter op afstand kan worden geregeld. Wellicht kunnen zorgaanbieders dan in hun oude gebouwen verspreid over de stad blijven zitten, en cliënten langer in hun eigen woning, zodat een woondienstzone er alleen is voor de meest hulpbehoevenden. Deze technologische innovatie heeft een sociale verandering tot gevolg voor zowel de cliënten, als voor allen die samenwerken rondom de woondienstzone. De relaties tussen het fysieke en sociale kunnen als een langgerekte keten van oorzaken en gevolgen worden beschouwd. Technologische ontwikkeling is een onderdeel van deze keten, omdat het zorgt dat fysieke ingrepen van karakter veranderen, wat weer sociale gevolgen heeft. Kennis geeft de mogelijkheid om bewust in te grijpen in de sociaal – fysieke keten, want dat is nog vaak een kwestie van toeval.23 Beschikken partijen over instrumenten die dat toeval kunnen verminderen, opdat zij invloed kunnen uitoefenen op de wijze waarop de fysieke en sociale omgeving en zij zelf veranderen, en de wijze waarop recombinaties tot stand komen? Van de denkbare relaties tussen het sociale en fysieke zijn vele onderzocht.24 In de meeste gevallen is een nauw omschreven fysieke ingreep aanknopingspunt en is de vraag wat de sociale gevolgen daarvan zijn, bijvoorbeeld gemengd bouwen en de gevolgen voor sociale contacten tussen uiteenlopende inkomensgroepen. Deze onderzoeken beschrijven een reeks enkelvoudige relaties tussen een fysieke ingreep en een sociaal gevolg. Daaruit volgt niet hoe partijen in het algemeen gebruik kunnen maken van fysieke en ook sociale ingrepen om bewust gevolgen tot stand te brengen in de sociaalfysieke keten. Zo komt geen instrumentarium boven water om in die keten in te grijpen. Instrumentarium Klassiek zijn de drie overheidsinstrumenten wetgeving, voorlichting en financiën. Het zijn alledrie instrumenten die burgers en organisaties aanzetten tot ander sociaal gedrag. Vaak is dat wel gericht op fysieke gevolgen, maar steeds veroorzaakt door ander sociaal gedrag. Het Bouwbesluit bijvoorbeeld is regelgeving die bouwers oplegt hoe zij met materialen en ruimte om moeten gaan. Voordat toepassing van materialen en ruimte conform dat besluit plaatsvindt, en fysieke gevolgen heeft, moeten bouwers eerst het besluit navolgen: verandering van hun gedrag gaat vooraf aan de fysieke gevolgen. Het Bouwbesluit is geen fysieke maar een sociale ingreep, en dat geldt ook voor de bovenstaande regelgeving in paragraaf 2. Die brengt weliswaar recombinaties tot stand, maar niet op een manier om als partijen rechtstreeks recombinaties te creëren. Zo werkt ook voorlichting, en zo werken financiële maatregelen. Voorlichting over het milieu moet eerst de mensen veranderen alvorens het milieu er fysiek op vooruit gaat. Een hogere motorrijtuigenbelasting moet eerst de automobilist veranderen alvorens er fysiek minder autokilometers worden gemaakt. Door zich te concentreren op wetgeving, voorlichting en financiën als instrumenten blijven fysieke maatregelen als instrumenten buiten beeld. De
112
instrumentele betekenis van bijvoorbeeld de aanleg van een weg voor tal van fysieke en sociale functies in de buurt van die weg is in de bestuurlijke praktijk bekend. Ook bekend is om die weg bewust in te zetten om fysieke en sociale gevolgen mee te bereiken, maar dat wordt vaak niet gezien als de inzet van een instrument zoals wetgeving, voorlichting en financiën. Daarmee krijgt de praktijk geen praktisch instrumentarium in handen om rekening te houden met alle effecten van de aanleg van een weg, of woonwijk, of andere fysieke ingreep, of technologische innovatie daarvan. Partijen moeten kijken naar de huidige en volgende generatie fysieke en sociale ontwikkelingen, en die tegenhouden als ze niet goed zijn, en die implementeren of in gang zetten als ze wel goed zijn. Dat kan door bewust te participeren in de samenwerking waarin sociaal-fysieke recombinaties tot stand komen. Partijen kunnen dan meepraten over de fysieke en sociale ingrepen, de technologische innovatie van de fysieke ingrepen, en de sociale gevolgen daarvan. Met name dialoog is de meest geëigende plek om vast te stellen welke fysieke en sociale ingrepen succesvol kunnen zijn. Daar worden de ingrepen vastgesteld. Goed opdrachtgeverschap kan dat nog versterken door de ingreep te gunnen aan de best mogelijke uitvoerder. Met het oog daarop heeft de gemeente Rotterdam, met name de GGD, samen met Erasmus MC in 2002 de Sterrenmethode ontwikkeld (zie par. 2.4.7).25 Deze is gebaseerd op diverse bestaande Rotterdamse en landelijke methodes uit de werkvelden ruimtelijke ordening, bouwen, milieu en gezondheid. De Sterrenmethode is een instrument waarmee ambities kunnen worden bepaald voor duurzaam en gezond bouwen, in elk type plan- of bouwproject. Betrokken partijen komen aan de hand van de methode tot een overzichtelijke selectie uit alle denkbare kwaliteiten van de fysieke omgeving, bijvoorbeeld ruimte, licht, lucht. Het doorlopen van De Sterrenmethode betekent dat partijen zich rekenschap geven van de gevolgen van bijvoorbeeld de keuze voor veel licht en lucht. Wat betekent dat voor een gebouw en voor de sociale functie daarvan? Kan een woonzorgcentrum door een bepaalde manier van bouwen een bredere functie in de samenleving vervullen, bijvoorbeeld door ook ruimte te bieden aan winkels? Op dat moment krijgt recombinatie een plaats in het nadenken over fysieke en sociale ingrepen en gevolgen. De Sterrenmethode leert dat partijen zich deze wijze van nadenken eigen zouden moeten maken op het moment dat ze de opdracht tot bouwen formuleren. Dat maakt goed opdrachtgeverschap tot een voornaam instrument van recombinatie.
113
3.5 Conclusie Het vraagstuk om tot wonen, zorg en dienstverlening te komen wordt bepaald door het koppelen van de woningbouwopgave aan zorg en dienstverlening. Het summum daarvan is misschien wel de levensloopbestendige wijk: een wijk die zo is toegerust dat mensen van alle leeftijden en van diverse leefstijlen er prettig kunnen wonen en leven. Dit is misschien ook wel een summum van recombinatie. Zo vindt de koppeling plaats van mogelijkheden tot ontmoeting, een vangnet voor zorg en welzijn, een brede school, divers woningaanbod, toegankelijke en veilige wandel- en fietspaden, en toegankelijke openbare gebouwen. Recombinatie betekent dat het goed uit te leggen is dat een veilig fietspad iets te maken heeft met een brede school, waarom? Omdat het hoort bij een wijk waar een welzijnsinstelling is gehuisvest in het schoolgebouw en ouderen daar probleemloos heen kunnen fietsen, en alle generaties bij elkaar kunnen wonen. Een logisch verband hierachter is dat het uiteindelijk goedkoper is om tegelijkertijd een gebouw voor school en wonen te gebruiken, en om zo lang mogelijk in de eigen wijk te kunnen wonen. Recombinatie drukt de gemeentelijke dienst die fietspaden aanlegt met de neus op de feiten dat dit meer is dan tegels recht leggen. In de wereld van wonen, zorg en dienstverlening drukt het alle betrokkenen met de neus op de feiten dat samenwerking noodzaak is om vraag en aanbod op niveau te kunnen blijven afstemmen. Interessant is dat recombinatie in traditionele terminologie uit de zorgwereld omgekeerde integratie genoemd kan worden. Integratie is dan het naar binnenhalen van tal van functies binnen de zorginstellingen. Dat blijkt geen haalbare kaart, omdat het eenvoudig te duur is om functies, die gedeeld kunnen worden met anderen, niet te delen. Vandaar omgekeerde integratie, oftewel recombinatie, die veel efficiënter is. Gericht op de doelgroep voor ouderen en zorgbehoeftigen blijkt dat deze bewoners langer zelfstandig kunnen blijven wonen door het efficiënt leveren van woonzorgdiensten. Hiervoor geldt een aantal voorwaarden. Er is samenwerking nodig tussen publieke en private partijen, en ook tussen publieke partners onderling. Zorgaanbieders, woningcorporaties, bouwondernemers, projectontwikkelaars en belangenverenigingen hebben samen nieuwe initiatieven ontplooid, en zullen daarmee doorgaan. Onderdeel daarvan zijn de ouderen zelf, die niet alleen via hun belangenverenigingen worden aangesproken, maar ook als individuele, of groepen gebruikers. Daarnaast is het noodzakelijk dat techniek en diensten individueel op de vraag van de bewoner kunnen worden afgestemd, zonder dat dit extra kosten met zich meebrengt. Belangrijk in dat kader zijn open standaarden, die bovendien waarborgen dat gebruikers zelf invloed hebben op nieuwe technieken (zie par. 2.4.7). Ten slotte de WMO. Betekent deze nu een kans of juist een bedreiging voor private partijen? De WMO biedt kansen voor private partijen en kan ook een ander aanbod dan het traditionele bieden. Tegelijkertijd gedragen zorgaanbieders zich steeds meer als een private, in de zin van ondernemende, partij.
114
Wanneer deze beweging zich doorzet, zullen partijen elkaar tegenkomen en recombineren, hopelijk met een positieve uitwerking. In de sector wonen, zorg en dienstverlening bewegen publieke en private partijen – met hun initiatieven – al naar elkaar toe. Dit is een beweging die door de overheid wordt voorgestaan. Een positieve ontwikkeling voor de toekomst, zo lijkt het!
115
EPILOOG
De vergrijzing is één van de grote vraagstukken die op ons afkomen. Daarom bereiden we ons zo goed mogelijk voor en treffen we maatregelen. Onze samenleving zal verhoudingsgewijs uit aanzienlijk méér ouderen gaan bestaan. Mondige, relatief koopkrachtige ouderen die graag zo lang mogelijk zelfstandig wonen en de regie over hun eigen leven willen blijven voeren. Dit kabinet wil mensen in die keuze steunen. Dat betekent dat we op een nieuwe manier naar wonen, zorg en welzijnsbeleid moeten kijken: integraal, vanuit de wensen van ouderen zelf. Dit zal een aanzienlijke invloed hebben op het vastgoed én op de zorg- en dienstenmarkt in ons land. Zoals ook blijkt uit deze publicatie: de vraag zal toenemen en meer gedifferentieerd zijn. Meer gedifferentieerd omdat ouderen in toenemende mate eigen keuzes kunnen en willen maken. Keuzes rond het zelfstandig wonen en de zorg en dienstverlening die daarbij horen. Onderzoek leert ons dat de komende generaties ouderen hiervoor meer eigen financiële middelen in willen en kunnen zetten. Om werkelijk vraaggericht te kunnen werken, zal de huidige woon-, zorgen welzijnsmarkt verruimd moet worden. Op dit moment wordt deze markt gedomineerd door woningcorporaties, AWBZ-instellingen en gemeentelijke welzijnsorganisaties. Er is echter vraag naar en ruimte voor nieuwe woon-, zorg- en dienstverleningarrangementen. Hiertoe is toetreding van (meer) private investeerders in deze markt maatschappelijk noodzakelijk én commercieel aantrekkelijk! Private aanbieders stellen zich tot dusverre voorzichtig op in deze markt. Uit de zogenoemde ‘proposals’ bleek dat er wel veel plannen zijn voor samenwerking tussen profit- en non-profitpartijen, maar dat er nog weinig praktijkvoorbeelden bestaan. Toch zijn er legio mogelijkheden: het kan gaan om grootschalige publiek-private samenwerking zoals de bouw van een nieuw multifunctioneel centrum met koopwoningen, huurwoningen, verpleeghuisplaatsen, een buurthuis, winkels en een gezondheidscentrum. Maar het kan ook gaan om een private dienstenaanbieder die zijn aanbod samen met een woningcorporatie heeft opgezet voor een bepaalde wijk. En hier tussenin is natuurlijk een heel scala aan projecten mogelijk waarbij sprake is van PPS. Om het belang van meer samenwerking tussen de profit- en non-profit organisaties op de agenda te zetten, hebben wij met het Universitair Platform PPS het initiatief tot de ontmoetingsdag genomen. Wij zijn verheugd over het aantal proposals dat is ingediend. Dat geldt ook voor de inhoud van deze proposals. De groeipotentie van deze markt is groot en er zijn veel ideeën voor nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening!
116
Het enthousiasme waarmee partijen hebben gereageerd op de ontmoetingsdag is heel inspirerend. Dat vindt ook zijn weerslag in deze publicatie, die we graag afsluiten met deze epiloog. Ons is echter ook duidelijk geworden dat PPS in deze sector nog een duwtje nodig heeft. Daarom geven wij graag aan wat ons aandeel daarin kan zijn. Als eerste: stimuleren dat er voldoende geschikte woningen met de benodigde zorg- en dienstverlening gerealiseerd worden. Volgens de huidige prognoses zal het aantal geschikte woningen niet voldoen aan de vraag in de nabije toekomst. Daarom hebben wij op verzoek van de Kamer een actieplan “Investeren voor de toekomst” opgesteld. Ramingen wijzen uit dat in 2010 circa 255.000 volledig toegankelijke woningen extra beschikbaar moeten zijn. In het actieplan hebben we bewust geen prijsklassen van deze woningen genoemd. Dat laten we over aan de deskundigheid van de markt en natuurlijk aan de lokale en regionale behoefte. Maar zeker is dat een deel van deze woningen met aanvullende zorg en dienstverleningsarrangementen in de middeldure en duurdere categorieën gerealiseerd zullen moeten worden. Deze publicatie is één van die prikkels, maar we zullen ook het initiatief nemen tot een landelijk kennisnetwerk van private partijen die potentieel geïnteresseerd zijn in wonen, zorg en dienstverlening. De bedoeling is om onderling kennis en ervaring uit te wisselen. Aan dit thema zullen we ook aandacht gaan besteden op onze departementale websites. Daarnaast zal er voor commerciële vastgoedaanbieders een factsheet gemaakt worden waarin het systeem van zorg en welzijn in vogelvlucht wordt uitgelegd. Immers: eerst informeren, dan participeren. In het kader van dit actieplan willen wij de bijdrage die private partijen kunnen leveren expliciet bij gemeenten voor het voetlicht brengen. Van belang is het doorbreken van het automatisme bij gemeenten om bij het uitoefenen van ‘de regisseurrol’ alleen de traditionele ‘publieke partijen’ te betrekken. Om deze reden zullen wij dit voorjaar in een brief aan alle gemeenten nadrukkelijk ook ingaan op de kansen en mogelijkheden van samenwerking tussen publieke en private partijen. Nog dit jaar zullen wij opdracht verlenen voor het organiseren van drie “versnellingskamers” voor publiek-private samenwerking in wonen, zorg en dienstverlening. Het resultaat van deze versnellingskamers moet zijn dat betrokken profit en non-profit partijen in korte tijd een businesscase opstellen waarna ze daadwerkelijk met de uitvoering aan de slag gaan. Daarbij zullen wij er zorg voor dragen dat de leerervaringen breed worden verspreid om in de hele sector een versnelling mogelijk te maken. De laatste actie die wij hier noemen in het kader van het actieplan is dat wij van plan zijn de koepels van private partijen te betrekken bij de uitvoering hiervan. De koepels van organisaties in het publieke domein zijn al betrokken. Door
117
uitbreiding van dit netwerk ontstaat een platform waarin op landelijk niveau publiek-private samenwerking verder vorm gegeven kan worden. Er is daarnaast in het lopende beleid al een aantal trajecten in gang gezet die zullen bijdragen aan de ondernemingsmogelijkheden van de zorgsector en daarmee aan de interesse van private investeerders voor dit marktsegment. Het gaat daarbij om een reeks van maatregelen die de marktwerking in de zorg moeten versterken. Van belang is de afschaffing van de contracteerplicht in de extramurale AWBZ-zorg vorig jaar. Het opheffen van de contracteerplicht voor de intramurale zorg volgt op 1 januari 2006. Ook het faciliteren van telezorg is hier van belang. Voor de AWBZ-functie verpleging is per 1 januari van dit jaar geregeld dat de zorginstelling niet alleen voor de zorg achter de voordeur, maar ook voor screen-to-screen contact bekostigd wordt. Lopende het jaar wordt dit gemonitord. Mochten de ervaringen positief zijn, dan wordt dit uitgebreid voor andere AWBZ-functies waarvoor telezorg een substituut van ‘handen aan het bed’ kan zijn. Wij zien ook een ontwikkeling waarbij de intramurale instellingen hun vastgoed afstoten omdat ze zich willen concentreren op hun core-business: zorg verlenen! In toenemende mate zullen zorginstellingen daarvoor gaan samenwerken met vastgoedaanbieders. Met corporaties, maar zeker ook met commerciële projectontwikkelaars. Als het gaat om de dienstverlening zal de Wet Maatschappelijk Ondersteuning (WMO) er aan bijdragen dat gemeenten een deel van de te leveren diensten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning blijven of gaan uitbesteden. Hierdoor ontstaan nieuwe mogelijkheden voor private investeerders. De WMO biedt ook de mogelijkheid voor gemeenten om op lokaal niveau te “recombineren”, om bij de rode draad van dit boek te blijven. De eerste stappen daarin worden nu gezet in het implementatietraject van de WMO. Een van de thema’s hierin is bijvoorbeeld de combinatie tussen de WMO en de Wet Werk en Bijstand (WWB). Gemeenten kunnen bij uitstek zinvol recombineren, door bijvoorbeeld de planning en realisatie van zorg en dienstverlening op wijkniveau zodanig te regisseren dat aansluiting ontstaat met stedelijke vernieuwing en herstructurering. Hiermee kan de kracht van de wijk blijvend worden versterkt. Voor de bouw bieden vermindering van regels en vereenvoudiging van procedures kansen voor meer privaat initiatief. Zeker in combinatie met de Nota Ruimte, de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening, instrumenten voor het grondbeleid en in 2007 de VROM-vergunning. Daar waar wij kunnen zullen we het belang van meer private investeringen in wonen, zorg en dienstverlening benadrukken. Wij zullen de ontwikkelingen in de samenwerking tussen publieke en private partijen stimuleren en waar mogelijk faciliteren.
118
In deze epiloog hebben we onze huidige plannen hiervoor geschetst. Tijdens de uitvoering daarvan zullen we hier vast en zeker zaken aan toevoegen. Wij hopen dat het aanbod voor ouderen mede door ondernemende private partijen daadwerkelijk wordt vergroot! Sybilla Dekker Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Clémence Ross – van Dorp Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
119
DE REDACTEUREN Heleen Weening is docent Beleidskunde / Organisatie & Management verbonden aan de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de Technische Universiteit Delft en programmadirecteur van de Stichting Omslag Groep. Contact:
[email protected] Jurgen van der Heijden werkt als senior onderzoeker binnen het Centrum voor Milieurecht van de Universiteit van Amsterdam en is momenteel verbonden aan het Department of Urban Studies and Planning of the Massachusetts Institute of Technology. Contact:
[email protected] Marcel Hertogh is promovendus aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en Managing Director van AT Osborne. Contact:
[email protected] Fred Hobma is universitair docent bij de Sectie Recht en Techniek van de Faculteit Techniek, Bestuur en Management van de Technische Universiteit Delft. Contact:
[email protected] Mirjam Bult-Spiering is als universitair docent Civiele Techniek verbonden aan de faculteit Construerende Technische Wetenschappen van de Universiteit Twente. Contact:
[email protected] Fred Hobma, Heleen Weening, Mirjam Bult-Spiering, Jurgen van der Heijden en Marcel Hertogh
LITERATUUR Algemene Rekenkamer (2003), Wonen, zorg en welzijn van ouderen, 5 juni 2003 (te downloaden via: www.rekenkamer.nl/9282000/d/p320tk28951_2.pdf ). Berg, M. e.a. (2001), De nacht schreef rood, informatisering van zorgpraktijken, Den Haag: Rathenau Instituut. Berg, M. en S. van der Lyke (1997), ‘De normativiteit van de infuuspomp’, in: M. Verkerk e.a., Denken over zorg: concepten en praktijken, Utrecht: Elsevier/ De Tijdstroom. Bult-Spiering, M. (2003), Publiek-private samenwerking: de interactie centraal, Utrecht: Lemma. Dorrestein, A. en P. van Daal (2001), Een domoticahuis voor ouderen: de eerste ervaringen van vijf Brabantse domoticaprojecten, Tilburg: PON. Duijf, E. en T. Borghuis (2004), ‘Operatie vangnet: Wet maatschappelijke zorg’, in: Zorgvisie, magazine voor beleid en management, jrg. 34, nr. 1, pp. 22-25. Graaf, K. de (2002),’Wonen en zorg niet langer gescheiden houden’, in: B&G, jrg. 29, nr. 3, pp. 5-7. Inbo Adviseurs Stedenbouwkundigen Architecten (2004), Seniorenstad in Nederland, (in opdracht van SEV, Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling, BAM Vastgoed, ING Real Estate, Woningstichting Rochdale, Inbo Adviseurs Stedenbouwkundigen Architecten), Woudenberg: Inbo Adviseurs Stedenbouwkundigen Architecten. Ipenburg, B. (2004), ‘Andere Zorg: De Wet Maatschappelijke Zorg als nieuwe vergaarbak’, in: Ouderenzorg: magazine voor management & beleid, jrg. 7, nr. 2, p. 20. Kammen, J. van e.a. (2002), Zorgtechnologie: kansen voor innovatie en gebruik, Den Haag: Stichting Toekomstbeeld der Techniek. Klaassens, J. (2004), ‘Guts en glory in het toekomstig lokaal ouderenbeleid’, in: B&G, jrg. 31, nr. 5/6, pp. 26-27. Koerts, A en D. van der Laan (2003), ‘De opkomst van woonzorgzones’, in: B&G, jrg. 30, nr. 7/8, pp. 6-8. Kraan, W.G.M. van der (2002), ‘Vraaggestuurde zorg’, in: J.A.M. van Adrichem e.a., Handboek Thuiszorg, Maarssen: Elsevier. Meulmeester, M. en J. van der Leeuw (2002), Droom of werkelijkheid: tien projecten in het kader van de Woonzorgstimulering, Rotterdam/Utrecht: NIZW. Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) (2001), Met zorg kiezen, Den Haag: Ministerie van VWS. Ministerie van VROM, Ministerie van VWS en Universitair Platform PPS (2004), Nieuwe vormen van samenwerking in wonen zorg en dienstverlening. Overzicht workshop proposals, (bundel ten behoeve van de ontmoetingsdag Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening, d.d. 7 oktober 2004 in De Doelen te Rotterdam), Den Haag: Rostra. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) (1998), Naar een vraaggerichte zorg, Zoetermeer: RVZ.
121
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) (2004), Ouderen nu en in de toekomst. Gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020, (in opdracht van ministerie van VWS), juni 2004, (te downloaden via www.rivm.nl). Stade Advies, Ouderenbeleid en de integratie van wonen, zorg en welzijn, (te bestellen via www.stade-advies.nl). Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 2004-2005, 29 538, nr. 13, Zorg en maatschappelijke ondersteuning; Brief staatssecretaris over implementatie WMO, 15 februari 2005. Weekers, S. (2002), Regievorming bij samenwerkingsprojecten wonen, welzijn en zorg. Leerpunten voor startende initiatieven, (rapport in het kader van Innovatieprogramma Wonen en Zorg), Utrecht: SEV en NIZW.
122
NOTEN 1
2 3
4 5 6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
Bij de vondst van dit woord zijn wij o.m. schatplichtig aan de bijdrage van Gerrichhausen & Partners aan het congres ‘Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening’, 7 oktober 2004, Rotterdam. Zie “Modernisering AWBZ”, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 26 631 en 28 951, nr. 99 Aanbevolen literatuur op het gebied van vraagsturing & vraaggestuurde zorg (van der Kraan, 2002), (Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 1998), (Volksgezondheid Welzijn en Sport, 2001). Aanbevolen literatuur op het gebied van Informatie en Communicatie Technologie (ICT) in de (Ouderen)zorg: (Berg, 2001), (Berg & van der Lyke, 1997), (van Kammen, 2002). Doppenberg, Het Oosten. Établissement d’ hébergement pour personnes âgées – Cadre ethique et engagements de service intervient dans une contexte réglementair et économique bien particulier( NF-X 50-058). Voor het schrijven van deze paragraaf is gebruik gemaakt van de volgende internetbronnen, artikelen en rapporten: Website Kenniscentrum Wonen en Zorg: www.kenniscentrumwonenzo rg.nl, Kennisnetwerk voor sociaal beleid: www.xs-2.nl, Dossier:Welzijn versterkt Zorg, Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn: www.niwz.nl, Expertisecentrum Informele Zorg: www.eiz.nl, www.zorgaanzet.nl, www.wonenzorgwelzijn.nl, www.bng.nl: Dossier Volkshuisvesting, (Dorrestein & van Daal, 2001), (Duijf & Borghuis, 2004), (Graaf, 2002), (Ipenburg, 2004), (Klaassens, 2004), (Koerts & van der Laan, 2003), (Meulmeester & van der Leeuw, 2002), (Rapport Algemene rekenkamer, 2003), (Rapport RIVM en SCP, 2004), (Rapport Stade Advies). Het is hier van belang te melden dat per 1 januari van dit jaar voor de functie verpleging ook screen-to-screen contact in aanmerking komt voor vergoeding uit de AWBZ. Zie ook de Epiloog. Bewerking van de slotvoordracht voor de Ontmoetingsdag van VROM, VWS en Universitair Platform PPS over Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening in De Doelen in Rotterdam op 7 oktober 2004. In de tekst wordt verwezen naar proposals die voor de ontmoetingsdag zijn ingediend en die zijn gebundeld in een publicatie van de congresorganisatie (Ministerie van VROM, Ministerie van VWS en UPPPS, 2004). Dank aan Heleen Weening en Janet Vos voor hun hulp voor en tijdens de dag. De Dienst Landelijk Gebied is een landelijke rijksdienst van het Ministerie van LNV, zie www.minlnv.nl/dlg. DLG werkt samen met anderen bij het inrichten van groene gebieden voor recreatie, natuur, water of landbouw. Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH), artikel 12b. Aldus letterlijk de Nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit van het BBSH van 11 juni 2001, Staatsblad 2001, 280. Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, MG-2001-26, 5 november 2001. Toegelaten instelling, dit is de formele benaming voor corporaties. Zouden ze wel zelf zorg verlenen, dan lopen ze het risico taken uit te gaan voeren die al tot het kerngebied van een andere (commerciële) aanbieder behoren. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning in kort bestek, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, oktober 2004. WMO leeswijzer, Binnenlands Bestuur 29 oktober 2004. Zie www.seniorenstad.nl. De onderzoeksresultaten zijn 16 september 2004 gepubliceerd. En tijdens de Ontmoetingsdag op 7 oktober 2004 besproken. Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling, inhoudelijk ondersteund door Inbo, Interpolis en Royal Haskoning. Bult-Spiering 2003, p. 26. Kenniscentrum PPS: Voortgangsrapportage PPS, mei 2002 Zie NIWZ en Community Partnership Consultants (CPC), Business in community. Een kans voor de sociale sector, september 2003 (in opdracht van het ministerie van VWS). Alfons Simon (2003), Van bouwen naar wonen, sociaal stuurt fysiek in de woondienstzones van Hilversum, in Vitale Stad no. 10, p. 51 – 53. Piet Driest (2003), Bruggen slaan tussen het visionaire en het praktische, in Vitale Stad no. 10, p. 32 – 35.
123
24
25
Marc van Leent (2003), Voorzieningencorporatie voor maatschappelijk vastgoed, in Vitale Stad no. 10, p. 45 – 47. Martien Kromwijk, Jon van Eenennaam en Eric Geraets (2003), Met behoud van sociale samenhang, in Vitale Stad no. 10, p. 48 – 50. Ronald van Kempen, Gideon Bolt (oktober 2003): Tussen fysiek en sociaal, Een literatuuronderzoek naar de relatie tussen fysieke en sociale verschijnselen in steden. Definitief concept. In opdracht van NWO en het Kenniscentrum Grote Steden. De Sterrenmethode voor duurzaam en gezond bouwen – met instructies voor het organiseren van een workshop of schriftelijke inventarisatie. Op CD-ROM van SenterNovem ‘Duurzaam bouwen in de zorg – ambitie, kwaliteit en energie in gebouwen voor de gezondheidszorg’, 2004. Productnummer 1KPUB04.02 (gratis).
BIJLAGE 1 Ingediende proposals ontmoetingsdag VROM, VWS en Universitair Platform PPS “Nieuwe vormen van samenwerken in wonen, zorg en dienstverlening” donderdag 7 oktober 2004 K = Kennismarkt / W = Workshop
1.
Welke initiatieven door corporaties + marktpartijen moet de overheid (kunnen) stimuleren? Vastgoed expliciet op het platteland, behoud van leefbaarheid op het platteland, behoud ouderen voor hun dorpen. Jurrian Tjeenk Willink
[email protected]
2. Empty nesters: De sleutel voor gesloten woningmarkt? De woningmarkt van dan en straks; verhuiswensenonderzoek grootschalig en digitaal onder oudere eigenaar-bewoners en huurders. Laagland’advies Eric Schellekens
[email protected] K. Mulder
[email protected]
K
3.
W
VieDome, het virtuele verpleeg- en verzorgingshuis VieDome, thuis zonder zorgen: Veiligheid, communicatie en zorg in één totaalconcept, soort domoticasysteem met extra’s. VieDome Frans Stravers
[email protected]
4. Goed Geregeld: Uitgebreid dienstenpakket aan 55+ huurders van corporaties Goed Geregeld. Samenwerkingsproject 3 corporaties: Dienstenpakket voor 55+ huurders. Doel voor uiteindelijke markt 2007 alle inwoners van Breda te bedienen zonder leeftijdsgrens. Vraagt om gesprekken met lokale en provinciale overheden, met name vanuit de nieuwe WMO. Goed Geregeld Ben van Ruymbeke
[email protected] 5.
Ouderen eruit? Studenten erin! Aanjaagteam ziet kansen Door ouderen te bewegen langer thuis te wonen komen mogelijk panden ouderenzorg vrij. Deze (tijdelijk) herbestemmen voor huisvesting jongeren. Aanjaagteam zoekt gesprekspartners regio Utrecht/ Amersfoort. Provincie Utrecht, Dienst Ruimte en Groen, Sector Wonen en stedelijke vernieuwing Renée Schoonbeek
[email protected]
W
K
125
6. Winkelvoorzieningen in woon-zorg ontwikkelingen Woonzorgcomplexen maatschappelijke invulling geven gericht op hele samenleving. Integratie profit- en nonprofitvoorzieningen. Winkels, banken, horeca en dergelijke hebben “welzijnsfunctie”. Vereveningsfonds in het leven roepen om eventueel in problemen geraakte non-profitbeheerders te hulp te schieten. Publicarea Ad van Elzakker
[email protected]
W
7. Commanditaire vennootschappen voor nieuwere woonvormen Huisvestingsvormen toegesneden op Gemeenschappelijk Wonen. Behoefte aan landelijk en/of provinciaal werkende Commanditaire Vennootschappen. Zoeken naar meer variatie in woningaanbod. Federatie Gemeenschappelijk Wonen Wim Kromwijk
[email protected]
K
8. Residentieel wonen met optimale woon- en zorgservice Veste-zorg/service-concept. Veste-residentie met zorgservice en dienstverlening op maat. Concept biedt garantie dat je die zorg krijgt die je nodig hebt. Betekent uitstel van eventuele verhuizing naar intramurale zorg. Je krijgt wat je nodig hebt en je betaalt wat je gebruikt. De Veste Groep A.J.A. van Rossum
[email protected]
K
9. Altus integratie van bouwen, service, comfort- en zorgdiensten Uitgangspunt: Schoenmaker blijf bij je leest. Verschillende expertises en cultuurverschillen bouwers en zorgaanbieders leiden tot vertraging in realisatie projecten en hogere kosten. Altus biedt Altus-label© aan. Vanaf initiatieffase via verkoop tot realisatie van de bouw door Altus Advies en ontwikkeling BV. Daarna service, comfort en zorgdiensten gegarandeerd door Altus Woonzorgdiensten BV. ALTUS Woonzorgdiensten Ad Krijnen
[email protected]
K
10. Woonzorgzone vernieuwing of bouwen op bestaande structuren? Meerwaarde in wijk creëren door diverse 1e lijnszorgverleners, die daar nu vaak zelfstandig (als een soort zorgeilandje in de wijk) werken, te betrekken bij de plannen voor woonzorgzone. KNGF Jos A. Mooten
[email protected]
K
11. Seniorenproject Wonen met diensten & zorg in Bulgarije De heer Reinhardt zoekt partners om een project voor alternatieve woongelegenheid/vakantie/zorg/therapie in Bulgarije te realiseren. H.W. Reinhardt
[email protected]
K
126
12. YourHome© concept QplusO is in 2002 gestart met YourHome© concept. Zo lang mogelijk prettig en zelfstandig wonen stimuleren door in aanvulling op basisvoorzieningen (AWBZ) te kunnen kiezen voor extra voorzieningen en kwaliteit, tegen concurrerende prijzen en gegarandeerde kwaliteit. QplusO W. Kuijkhoven
[email protected]
W
13. De wijk is je thuis! De wijk is je thuis. Niet de woning, het welzijn of de zorg- of dienstverlening op zichzelf maken het mogelijk om mensen met een beperking thuis te laten wonen, maar de gehele directe leefomgeving. Eén loket als toegangspoort, levendige wijk bieden, vraag en aanbod op elkaar afstemmen. Atrivé beschikt over werkmethoden voor interactieve en integrale aanpak, waardoor vernieuwing tot stand komt en tempo in realisatie van woon-, welzijns- en zorgvoorzieningen behouden blijft. Atrivé W.H. Muijlwijk
[email protected]
K
14. Herontwikkeling van zorginstellingsterreinen Inzetten van aanjaagcoach (extern onafhankelijk regisseur) bij de herontwikkeling van zorginstellingsterreinen en hierbij meer aansturen op het bouwen van zorgwoningen voor senioren. Middel: Opzetten van PPS met ontwikkelaar, zorginstelling en corporatie. Tauw Juridisch en Financieel Advies E. Driesen
[email protected]
W
15. Met zelfzorg de zorgaanvraag bespreken Met zelfzorgprogramma’s de zorgvraag beperken. Toename aantal mensen met een chronische ziekte. Programma’s voor zelfzorg met ondersteuning van internet (ICT-inzet). Voorbeeldproject: Telekit voor mensen met astma en COPD-patiënten. Goede ervaringen, nu landelijk uitrollen. KITTZ Monique Spaltman
[email protected]
K
16. Woonwijken en steden leefbaar door Design for all en PPS Zonder integrale (PPS) samenwerking is realisatie van leefbare wijken en steden niet haalbaar. Woningen en de leefomgeving moeten gebruiksvriendelijk zijn voor zo veel mogelijk mensen. Denken in doelgroepen loslaten. Ouderen kunnen gidsgroep zijn. Geschikt voor ouderen, dan ook voor iedereen geschikt. KITTZ Monique Spaltman
[email protected]
127
17. Tele-informatie brengt behoefte en aanbod bij elkaar Taak die met PPS voor elkaar gebracht kan worden: Betere informatievoorziening voor de consument realiseren. Er wordt te aanbodgericht gedacht. Vraagsturing moet bevorderd worden. Kennisbanken over hulpmiddelen, kennisbank thuiszorgtechnologie. Gids “zelfredzaam wonen voor ouderen”. KITTZ Monique Spaltman
[email protected]
W
18. Het LekkerLeven concept als voorbeeld van een good practice LekkerLeven (1-loket) concept als voorbeeld van een good practice. In 1996 opgericht. Nu 22 organisaties aangesloten bij LL. LL is onafhankelijke bemiddelaar tussen aanbieder en vragers op het gebied van wonen, welzijn en zorg, zowel voor 55- als 55+. Vrager (burger) houdt de regie. LekkerLeven Hannie Burcksen
[email protected] 19. Domus Magnus: Luxe wonen met persoonlijke zorg Domus Magnus: Luxe woonzorgvoorzieningen voor ouderen in een exclusieve woonomgeving (ruime seniorenwoningen in authentieke, karaktervolle panden). Particulier initiatief aangesloten bij NeVeP, berust op drie pijlers: wonen, dienstverlening en zorg. Vast bedrag per maand voor wonen en zorg. Voorbeeld: Klein Engelenburg, Brummen. Proposal noemt ook knelpunten voor particuliere initiatieven op gebied van wonen en zorg. Domus Magnus Erwin Miedema
[email protected]
K
20. Steunsteemodel Steunstee is een duidelijk herkenbare ruimte in buurt of dorp waar bewoners terecht kunnen voor activiteiten, informatie, diensten en ondersteuning bij het oplossen van problemen. Steunstee vergroot hiermee de leefbaarheid in dorpen en buurten door bewoners, vooral wanneer ze hulpbehoevend zijn of worden, in staat te stellen zelfstandig te blijven wonen in de eigen woonomgeving. Vraagsturing. Wel Thuis Wim van Geffen
[email protected]
W
21. Zorgbad Zonnewater te Hoog-Keppel Meer zorgbaden een hele zorg minder! Zonnewater levert een actieve bijdrage aan het verbeteren van curatieve en preventieve gezondheidszorg en de maatschappelijke positie van senioren. Kleinschalig, volledig aangepast en kostendekkend warmwater-bad. Bewegen en ontmoeten. In de praktijk in de Achterhoek blijkt idee aan te slaan.
K
128
Wachtlijsten. Er is te weinig geschikt zwemwater. Stichting Zorgbad Zonnewater Ingrid Bassie
[email protected] 22. Samen bouwen-samen thuis. Regiogerichte aanpak, innovatie in wonen, zorg en welzijn. Domotica. Het kleinschalig wonen wordt gestimuleerd waarbij zelfstandigheid een uitgangspunt is. Keuze om de komende jaren domotica structureel en grootschalig toe te passen bij implementatie van op-maat diensten voor ouderen- en thuiszorg. Stichting Diafaan Harry Hakvoort
[email protected]
W
23. Cultuurvertaler tussen overheden en marktpartijen In de visie van Pro Veres ligt er voor de overheid, centraal én vooral decentraal een regiefunctie weggelegd. Pro Veres is bij uitstek geschikt om een centrale rol te spelen in de afstemming tussen publieke en commerciële partijen. Belangrijk is beschikbaarheid van voldoende kapitaal. “Knelpuntenfonds”. Pro Veres brengt partijen bij elkaar (publiek+privaat) om concrete, moderne producten en diensten op maat te ontwikkelen en te realiseren. Pro Veres werkt aan een zorginfrastructuur voor eerste lijn, die deze eeuw meekan. Pro Veres heeft al aantal lopende projecten. Stichting Pro Veres Eric Venghaus
[email protected]
W
24. Communicatie: wooncomfort, zorg en dienstverlening Communicatie de schakel tussen wooncomfort, zorg en dienstverlening. Burger wil een prettig leven met veilig gevoel dat wat gemaksdiensten zijn, eventueel overgaat in zorgdiensten. Referentie is een organisatie voor personenalarmering, waar meldkamer en technische dienst in geïntegreerd zijn. Alles is aanwezig voor modern woonzorg-samenwerken, zoals domotica-toepassingen, telemonitoring, mobiele alarmering, mantelzorgondersteuning, zorglijnen en aanzet tot dienstverlening. Alarmering Thuiszorg Amsterdam M.J.M. de Groot en E. Puyt
[email protected]
K
25. Voorbeeld integrale benadering van wonen Project Langewiek te Woerden: een voorbeeld van een integrale benadering van wonen, zorg en welzijn waardoor zelfstandig wonende senioren de gelegenheid krijgen om in hun eigen woonomgeving te blijven wonen en leven met zorgvoorzieningen en/of -diensten. Langewiek Anneke Stolk
[email protected]
W
129
26. UNETO-VNI model voor Kwaliteit van leven – besparingen zorg UNETO-VNI wil met diverse partijen zoals kennisinstellingen, zorginstanties en toeleveranciers samenwerken om het innoverende onderwerp “Zorg en Telemedicine” door structuur- en cultuurwijzigingen tot een succes te maken. UNETO-VNI E.A. van Duijne
[email protected]
K
27. De inrichting van de competente buurt Zorg thuis online. Vanuit privaat initiatief is een infrastructuur ontwikkeld door een tweetal partijen (Virtuoos Organisatieadviseurs en interimmanagers en MCC. Oracle Professionals) die door zowel private als publieke partijen kan worden gebruikt. Er kan uitwerking worden gegeven aan lokale wensen en eisen door de ondersteuningsinfrastructuur en bedrijfsvoering op bovenregionaal niveau te organiseren. Virtuoos BV Harry Woldendorp
[email protected]
K
28. Oplossing groeiende behoefte woonzorgcombinaties Wat kan Kenniscentrum Opplussen aanbieden? Met relatief beperkte investeringen kunnen mensen veel langer in de huidige woning blijven wonen. Dit is opplussen. Door de SEV al uitgevoerd. Uit kosten/ baten analyse blijkt dat er veel baten zijn bij opplussen. Voordeel zorgverzekeraars en cliënten zelf, verlaging mutatiegraad voordeel voor corporaties. VVE en eigen bewoners geven een grotere veiligheid in de wijk omdat (oudere) mensen ook overdag in de wijk zijn. SKO heeft veel ervaring met opplussen. Stichting Kenniscentrum Opplussen A. Berger
[email protected]
W
29. Het zorghuis project CenCor organiseert samen met u Kansen en bedreigingen: Ontbreken van een model voor exploitatie van (domotica)diensten en voorzieningen. Herdefinitie van aanwezige infrastructuur door bouwers en ICT-ers samen. CenCOR is van mening dat er een instituut moet komen voor wonen, zorg en dienstverlening om doelgroepen te laten communiceren en te betrekken/ informeren/overtuigen over onder meer communicatietechnologie en domotica. Stichting CenCOR, Centrum voor Concept Ontwikkeling en -Realisatie H. Verharen
[email protected]
K
30. Initiatieven uit de markt op het snijvlak wonen-zorg-welzijn Gemeente Den Haag. Onduidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor infrastructuur werkt verlammend. Veel partijen willen van alles
130
op het terrein van wonen, zorg en dienstverlening. Het vraagstuk is de regie. Schotten tussen de sectoren zijn groot. Best Practice in de wijk Bouwlust/Vrederust (kerk verbouwd tot een centrum voor gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening). Maak wijkgerichte combinaties, zoek dekking bij financiers (zorgverzekeraar/ zorgkantoor – gemeenten-corporaties) en creëer wijkloketten. Gemeente Den Haag, Bureau Public Health, afd. MDV, dienst OCW Marloes Merkus
[email protected] 31. Voorstel kerklocaties Herontwikkeling van kerkgebouwen die door kerkbesturen worden afgestoten. CoolAdvies heeft hiertoe een procesmethodiek ontwikkeld. CoolAdvies J. Noteboom
[email protected]
W
32. Idee: e-vraagsturing ketenzorg vanuit de wijk Introductie van een “Wijkzorg-servicestation” dat aanbiedersonafhankelijk opereert. De kwaliteit van leven wordt integraal geoptimaliseerd, mensen kunnen langer thuis blijven wonen en kosten van de gezondheidszorg worden aan de bron beperkt. E-woonzorgdienst-logistiek-boekings-systeem biedt volledige markttransparantie, reële keuzevrijheid en het versnelt het innovatieproces op het gebied wonen, gezondheidszorg en dienstverlening. Atrivé D.S. Lie
[email protected] 33. Zorgwijk: actief en betrokken voor wonen, zorg en buurtleven Zorgwijk:vernieuwende aanpak om wonen en zorg voor ouderen te combineren met een actieve participatie van ouderen in het sociale leven en integratie van vrijwilligerswerk, mantelzorg en dergelijke in de buurt in een integraal zorg- en activeringsconcept. Experiment starten waarbij complete zorg (fysiek, sociaal en economisch) voor één wijk wordt overgedragen aan een non-for-profit organisatie die in staat is om de wijkeconomie en het buurtleven te activeren, te investeren in de kwaliteit van de woning en de woonomgeving te combineren met professionele zorg- en dienstverlening etc. Novioconsult zoekt contact met partijen! NovioConsult BV Arie Voorburg
[email protected] Carla Onderdelinden
[email protected]
W
34. Tweede Jeugd Onder de aandacht brengen van de mogelijkheden en noodzaak van herontwikkeling ten behoeve van ouderenhuisvesting in de vorm van
W
131
succes- en faalfactoren. Woon- en zorgaanbieders maken uit een verouderd aanbod een nieuw assortiment van wonen, diensten en zorg voor doelgroepen. Sociale en private ondernemers werken samen bij het aanboren van het marktpotentieel bij hogere inkomens. Gebouwen een tweede jeugd als ouderencomplex. RIGO Research en Advies Hans van Rossum
[email protected] Architectuur Lokaal Dirk Bergvelt
[email protected] 35. Intensieve zorg voor mensen met dementie: ook privaat-publiek Voorstel betreft intensieve zorg voor mensen met dementie. Op basis van een marktonderzoek naar private zorg wordt de vraag aan de orde gesteld of privaat-publieke samenwerking hier een bijdrage in kan leveren. Ruimte voor zorg H. Nouws
[email protected]
K
36. Nieuwe samenwerkingsvormen nodig? Nieuwe samenwerkingsvormen nodig? Huidige budgetteringssysteem en de uitvoering daarvan op dit moment stimuleert integrale PPS-projecten op dit gebied niet. Ecorys stelt voor: Transparante bekostigingsstructuur, één geldstroom vanuit lokale overheden richting eventueel consortia. Bekostiging op basis van output van een consortium. Bijvoorbeeld het feit dat woningen beschikbaar zijn tegen van tevoren bepaalde kwaliteitseisen, het feit dat een bepaalde service beschikbaar is en dat deze met de van tevoren bepaalde kwaliteit geleverd wordt. ECORYS Nederland Gerard Molenaar
[email protected]
W
37. Persoonsalarmering en professionele opvolging Project Persoonsalarmering of professionele opvolging. Woningbedrijf Rotterdam wil huurders ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Uit de (Rotterdam brede) praktijk blijkt dat persoonsalarmering een product is dat voldoet aan behoefte van huurders (55+). Thuiszorg Rotterdam BV Yvonne Becqué
[email protected] Daniëlle van Vliet-Buysse
[email protected]
K
38. Demowoning: veilig en comfortabel wonen! Doel is ook om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen (ouderen). WoonbronMaasoevers IJsselmonde en Thuiszorg Rotterdam hebben samen een demowoning ingericht met producten die
132
de klant veiligheid in huis bieden: persoonsalarmering, inbraak- en brandbeveiliging en producten die comfort verhogen zoals elektrische zonwering, videofoon, automatische lichtschakelaar, elektrische gordijnbediening etc. etc. Thuiszorg Rotterdam BV Yvonne Becqué
[email protected] Daniëlle van Vliet-Buysse
[email protected] 39. Wie past de particuliere voorraad aan? Particuliere voorraad is versnipperd bezit. Deze eigenaren moeten tot aanpassing van woningen aangezet worden. Struikelblokken zijn een gebrekkige voorlichting en een financiële drempel. Vraaggericht werken is belangrijk om successen te behalen. Voorbeelden van aanpak voorlichting en financiering. Laagland’advies Marja Kaag
[email protected]
K
40. Palisium: Vijf sterren wonen met ambiance Palisium (concept) beoogt de levenskwaliteit voor senioren te bevorderen door samen met ontwikkelaars en beleggers comfortabele, luxe en veilige appartementen te realiseren en te beheren. Dit om een antwoord te geven op de behoefte om langer zelfstandig te blijven wonen. Palisium BV C.W.H. Voorham
[email protected]
K
41. Woonservicegebieden in samenwerking publiek-privaat Woonservicegebieden in samenwerking publiek-privaat, gebaseerd op ervaringen met woonservicegebieden en woonzorgprojecten in Woerden, Ettten-Leur en diverse plaatsen in de Achterhoek. Wijksteunpunt combineren met commerciële functies. Op regionaal niveau commerciële initiatieven in de gaten houden (bijvoorbeeld bemiddelende rol KvK.) om hier woonzorgfuncties aan te koppelen. Sanders Advies & Projecten Linda Sanders
[email protected]
W
42. Laagdrempelig informatie- en adviescentrum op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening voor mensen met een beperking of chronische aandoening Project “technologisch oefencentrum”, is een informatie- en adviescentrum in ontwikkeling. Intentie om alle partijen die te maken hebben met wonen, zorg en dienstverlening bij elkaar te brengen onder één dak. Uniek in zijn compleetheid! Een duidelijk herkenbaar punt, waar ieder terecht kan met vraag en aanbod op het gebied van
W
133
wonen, zorg en dienstverlening. Kernpunten zijn: zelfstandigheid, eigen regie, zelfredzaamheid naar vermogen. MEE Zuid-Holland Zuid Gerard van Kerchove
[email protected] 43. Oud worden in bestaande flatcomplexen: kleinschalig intramuraliseren en versterken van de sociale samenhang door recombineren Belang van projecten in bestaande woonomgeving. Instrument is “Recombinatie” (verzamelbegrip voor het aangaan van nieuwe (of het verbreken van bestaande) relaties tussen ondernemingen of strategische business units). Dit past bij een meer open, aanvallende stijl van maatschappelijk ondernemen en zo kunnen meer goede ideeën worden gerealiseerd. Gerrichhauzen en Partners A.E. van Kempen / A.H. de Jong
[email protected]
W
44. Provinciale Raad Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg (PRVMZ): Wonen Zorg en Service in de Wijk (WZSW) Wonen, zorg en service in de wijk= lopend project in Tilburg-Noord. Realiseren van toegankelijke en betaalbare Woon Zorg Service diensten in de wijk, ontwikkelen van potentieel van mensen die woonzorgservice diensten kunnen leveren, c.q. creëren van arbeidsplaatsen en bevorderen van kwaliteit van leefbaarheid in buurt en wijk c.q. maatschappelijke participatie. Wonen Zorg en Service in de Wijk (WZSW) Jan Hoeben
[email protected]
W
45. Gemeentelijke regievoering in woon-zorgvraagstukken Gemeentelijke regievoering in de praktijk van woonzorgvraagstukken en de WMO. Begrip “regievoering” neemt binnen de beleidspraktijk in gemeenten een vlucht. Regierol wordt steeds langs andere invalshoeken en op basis van andere definities ingevuld. In proposal worden vier invalshoeken bekeken om begrip regie in praktijk hanteerbaar te maken. We willen regisseur zijn maar wat is dat dan? B&A en ROI ontwikkelden een leergang voor nauw betrokkenen bij woonzorgvraagstukken en de invoering van de WMO. Inmiddels pilot in oosten van het land. Linea Partners (en ROI) en B&A Beleidsrendement b.v. Rob Paulussen en Oscar Papa
[email protected] 46. Domotica in de zorg Domotica in zorg. Langer zelfstandig blijven wonen. Ontwikkeling faciliteren door inzet ICT. Groot aantal activiteiten moet op elkaar worden afgestemd. Er worden demowoningen ingericht, waarbij zal
134
worden samengewerkt met het bedrijfsleven. Zorggroep Noord-Limburg Vincent Pang (namens Mw. Hogema)
[email protected] 47. Deloitte Branchegroep Zorg Deloitte financieel-zakelijke dienstverlening. Breed scala van diensten, onder andere interesse in terrein van wonen, welzijn en zorg, consequenties WMO en herstructurering van welzijn, wonen en zorg. Deloitte biedt expertise aan mede aan de hand van (vijf) praktijkvoorbeelden waarbij zij betrokken zijn (geweest). Deloitte Branchegroep Zorg G. Lokerse
[email protected] 48. Gezocht: partners in pendelend wonen K+W Sen-city, concentratie kracht of zwakte? Ouderen vertrekken uit hun oude buurt (in Rotterdam) en kiezen voor wijken met grote toegankelijke woningen. Gezocht: partners in pendelend wonen. Pendelaar verblijft delen van het jaar in Nederland en delen van het jaar in land van herkomst (Suriname, Turkije). Steunpunt Wonen zoekt partners om initiatieven verder te helpen. Woonzorgcirkels met een kleurtje. Ouderen in stadswijken, vinden onvoldoende geschikte woningen, woonomgeving met het juiste zorg- en serviceaanbod. Zij verhuizen naar andere wijken. Allochtone ouderen vragen naar woonconcepten met gemeenschappelijke voorzieningen, die nog minder in stadswijken te vinden zijn. Wonen-zorg-dienstverlening, ook in de particuliere sector. In samenwerking met particuliere verhuurders kan mogelijk infrastructuur worden geschapen voor een kleinschalig (woonbegeleidings)aanbod op wijkniveau. Steunpunt Wonen A.R. Mullié
[email protected] 49. Het landelijk gebied als sleutel voor vernieuwing in de zorg Wie voelt zich aangesproken tot dit concept? Het landelijk gebied als sleutel voor vernieuwing in de zorg. Zorgconcept. Specifieke groep jongeren die vastgelopen is en daarmee geestelijk en maatschappelijk geïsoleerd raakt. Uitvoeringsmodel is zorglandgoed. Doelstelling is stimuleren van veranderings- en bewustwordingsprocessen bij vastgelopen jongeren met zelfredzaamheid als uiteindelijk doel. Samenhang tussen fysieke en sociale leefomgeving van jongeren geeft structuur aan hun leven. Ministerie van LNV, Dienst Landelijk Gebied Carla Roghair
[email protected] Peter Wichman Praktijk voor Conflict- en Herstelbemiddeling Paulien Steffens
135
50. De Sterrenmethode, voor duurzaam en gezond bouwen De Sterrenmethode is een instrument waarmee partijen tot een overzichtelijke selectie uit alle denkbare kwaliteiten van de gebouwde omgeving kunnen kiezen. Gekozen is voor indeling in 18 thema’s, toegankelijkheid, klimaat, lucht, licht & zicht, energie en materiaalgebruik. Keuzes mogelijk aan de hand van technische en financiële omstandigheden, maar ook op basis van persoonlijke voorkeur van beslissers en adviseurs. GGD Rotterdam e.o., Milieu & Hygiëne Mieke Weterings
[email protected]
W
51. Digitale integratie in Doetichem Proposal tot stand gekomen met verschillende partners in Doetichem. Betreft innovatie zowel op technologisch als op inhoudelijk gebied. Richt zich op het creëren van een digitale omgeving, waarin vormen van maatschappelijke participatie vanuit huis gerealiseerd kunnen worden, onder andere op het terrein van veiligheid, zorg en welzijn, educatie en recreatie. Kan bijdragen aan langer zelfstandig blijven wonen van ouderen. Tangram organisatie-advies BV Jan Spek
[email protected] 52. Woon-zorg-as Cuijk Groot gedeelte van bebouwing voldoet niet meer aan moderne eisen in centrumgebied Cuijk. Er is een intentieovereenkomst getekend tussen een groot aantal partijen. Karakter Woon-zorg-as komt tot uiting in tegelijkertijd realiseren van regulier wonen, het wonen met zorg en het verzorgd/verpleegd wonen. Nibag BV Hella Maessen
[email protected]
W
53. Kansen bieden voor commerciële vastgoedpartijen bij wonen, zorg en dienstverlening Proposal is een gelegenheidscoalitie van Radboud Universiteit Nijmegen en Stec groep. Idee: Het stimuleren van commerciële vastgoedpartijen om te investeren in wonen, zorg en welzijn door kennisoverdracht die voortkomt uit bespreking van knelpunten, best practices en eigen denkwerk. Stec Groep Felix Sevenheck
[email protected]
W
54. De provincie Utrecht als pionier in de samenwerking van wonen, zorg en welzijn “Nieuw wonen”: via dit programma wil de provincie de komende jaren duurzaam investeren in de Utrechtse samenleving om levensloopbe-
w
136
stendigheid van wijken te bevorderen. Pilot in herstructureringswijk Ondiep in Utrecht en de nieuwbouwlocatie Veenendaal-Oost als proeftuin en aanjager voor levensloopbestendige ontwikkelingen. Zodra processen op de rails staan, trekt provincie zich terug. Niet alleen realisatie van (nieuwe) wijken, maar ook brede doelgroep laten leren van de weg daarheen. Provincie Utrecht Ondiep: Christine Dolman
[email protected] Veenendaal-oost: Martine Sluijs
[email protected] Leren van nieuw wonen: Patrick van der Heijden, Tinker Imagineers
[email protected] 55. Nieuwe vorm van samenwerking in wonen, zorg en dienstverlening Kern van het concept is een voor Nederland in de zorg vernieuwend financieringsmodel, grootschalig georganiseerd met een andere (meer commerciële) dienstverlening en cultuur. Geënt op “assisted living concept” uit de VS maar vertaald naar de Nederlandse situatie en (zorginhoudelijk) verbreed naar levensloopbestendigheid. Zorgconsult Nederland Wim Lucas
[email protected]
W
56. Rabobank groep: diverse projecten wonen met zorg Overheid moet zich sterk maken in het creëren van kansen voor marktpartijen om samen met instelling op te trekken om het extramurale aanbod te vergroten. Bancaire financiering van projecten is niet altijd vanzelfsprekend. Team gezondheidszorg Rabobank werkt vaak samen met Interpolis Vastgoed. Projecten worden gerealiseerd waarbij Interpolis de functie verblijf (wonen) voor haar rekening neemt en een zorgaanbieder de zorg. Interpolis Vastgoed BV ir. D.P. Heule
[email protected] Rabobank Gezondheidszorg Mr. L.H. van der Drift
[email protected]
W
57. Leven in het Dorp Regio Helden, Kessel, Maasbree en Meijel Binnen leven in het Dorp werken 32 partijen samen om een woonzorg-welzijnsinfrastructuur in te richten voor ouderen, Mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking en mensen met een GGZ-achtergrond. Doel: realiseren van vraaggestuurd en geïntegreerd aanbod van WWZ-producten Leven in het Dorp Ron Genders
[email protected] Wonen Helden Hans Krabbe
[email protected]
K
137
58. Best practise door combinatie van samenwerkende partijen Ouderdom wordt als een probleem beschouwd, terwijl het een logisch onderdeel van het leven zou moeten zijn. Daarom kansen door: integratie en differentiatie. Wat is er nodig? Combinatie van een aantal partijen, een menging van woonvormen en keuze huur of koop. Complex onderdeel van stedelijke structuur laten zijn en een aftekening van de samenleving. Optimale menging en keuzevrijheid zijn sleutelwoorden. A. Rongen in samenwerking met Heijmans en Interpolis Royal Haskoning Architecten
[email protected] 59. Keuzes achter woonwensen van ouderen Hoe wil ik wonen en wat heb ik ervoor over? Ervaringen met een onderzoeksinstrument voor zorginstellingen, gemeenten en private woningaanbieders. Twynstra Gudde heeft samen met Stichting voor economisch onderzoek van de UvA een instrument ontwikkeld (waardeanalyse seniorenhuisvesting) om de voorkeuren in woonvormen van senioren te meten door middel van de zogenoemde ‘vignettenmethode’. Twynstra Gudde Mw E. Minneman
[email protected]
K
60. De zilveren stad Er leeft wijdverbreide behoefte om de oude dag vooral met leeftijdsgenoten door te brengen. Stad wordt beheerd als vakantiepark. Alle diensten, voorzieningen en activiteiten worden vanuit het ‘stadhuis’ aangeboden. Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling Wouter van de Braak
[email protected] Tom Weghorst
[email protected]
W
61. Wonen, zorg en Welzijn Aalsmeer Met een gezamenlijke, integrale aanpak inspelen op toenemende vergrijzing. Er is een projectenplan in de maak. Groeimodel, eerste concrete stappen: realisatie van wijksteunpunten en uitbreiding en uitwerken van gezamenlijk beleid en activiteiten op gebied van Wonen, Welzijn en Zorg. Eigen Haard Olympus Wonen Chrétien Mommers
[email protected]
K
62. Fortis zorgt voor de adequate zorgoplossing! Niet alleen invulling van financieringsvraagstukken, maar geïntegreerde (publiek-private) oplossing van probleem. Fortis kan door expertise optimale prijs/kwaliteit-verhouding op het gebied van wonen en zorg bieden. Fortis N.V. Coen van Campen
[email protected]
K
138
63. Allianties aangaan om ze overbodig te maken Samenwerking is een gelegenheidsoplossing. Het einddoel is een open structuur, waar alle dienst- en zorgverleners op kunnen inpluggen. Samenwerking moet mede in dienst staan van dat einddoel. Per saldo is een succesvolle nieuwe samenwerkingsvorm dus een vorm die zichzelf opheft. Het Oosten Woningcorporatie Henriëtte Doppenberg
[email protected]
W
64. Bussum: naar praktische vormen van samenwerking in wz&d Gemeente Bussum: Het Zorg- en welzijnsloket Nieuwe Stijl, met satellietfuncties. Sinds 2000 Zorgloket: biedt burger 1 ingang met alle vragen op gebied van zorg, welzijn en wonen. Loket groeit nu uit haar voegen en moet nog meer uitgebreid worden. Uiteindelijk 1 centraal punt en in iedere wijk steunpunten (satellieten) waardoor een dekkend netwerk van voorzieningen ontstaat. Gemeente Bussum Janneke van der Wijk
[email protected]
K
65. CamCare Wet- en regelgeving met betrekking tot telecare in AWBZ & WMO ICT als hulpmiddel (TeleCare). Reeds succesvolle pilotprojecten. Voorstel 1: basisfunctionaliteit door AWBZ laten financieren. Aanvullende diensten in communicatie en veiligheid in de WMO. CamCare B.V Pieter Jeekel
[email protected]
K
66. Achteraf bepalen wie waar gaat wonen Een ideale woon-, zorg- en welzijnssituatie moet ‘onherkenbaar’ zijn. Het ideaal is dat je zorg niet als zodanig herkent. Een situatie met een natuurlijke uitstraling, passend bij de omgeving. ‘Echte’ zorgwoningen zijn over het algemeen (te) weinig aantrekkelijk. Woningen moeten meer, en wisselende bestemmingen krijgen, afhankelijk van de wensen die leven bij de bewoners. Twee voorbeeldprojecten: Rhenendael en Zeewegterrein. Hopman Interheem Groep Magdalien de Planque
[email protected]
K
67. Normalisatie, hulpmiddel bij nieuwe samenwerkingsverbanden en instrument voor zelfregulering Nederland ‘verzilvert’ en er is een toenemende behoefte aan geschikte woningen voor ouderen. Maar wat is ‘geschikt’? Normen kunnen helpen om een voor alle partijen acceptabel referentiekader hiervoor vast te leggen. Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) Emiel Krijt
[email protected]
W
139
68. Nieuwe woon/zorgconcepten in innovatieve wijk in Apeldoorn Nieuwe concepten voor wonen, zorg en welzijn gericht op ouderen in gemengde zelfstandige woonvormen, Hubertus Drieschoten Apeldoorn. Inspanning om nieuwe wijk te realiseren met TNO, corporatie en zorgaanbieder en andere marktpartijen. TNO STB – De Woonmensen Emma H.D. van Sandick
[email protected] Jan Willem Gouverneur
[email protected]
K
69. De voordeur van een nieuwe generatie Thuiskomen begint bij de voordeur. Proposal overstijgt de zorg en heeft betrekking op levenscyclus van de wijk. Additionele zorgvoorzieningenonderbrengen op wijkniveau, separaat van flexibele woon(zorg)concepten. Aantrekkelijker voor bewoners om op oudere leeftijd te blijven wonen in hun eigen sociale omgeving. Jong en oud kan worden bediend. Levenscycluskeurmerk. Advies- en Ingenieursbureau Oranjewoud Jan E. ten Napel
[email protected]
W
70. OmslagGroep biedt diensten aan Door aanpak realiseert de OmslagGroep een versnelling van het aanbod van woonzorgvoorzieningen: door als regisseur op te treden bij projecten met meerdere partijen die vanuit verschillende achtergrond bij elkaar zitten. De OmslagGroep maakt een gebundeld en elkaar versterkend samenwerkingsverband mogelijk. Stichting OmslagGroep Jaap Ventevogel
[email protected]
K
71. DARE TO CARE Om tot goede publiek-private samenwerking te komen, moeten de belangen van een ieder in een vroeg stadium duidelijk zijn. Kennismaken met verschillende culturen. Koppeling tussen verschillende partijen door middel van het organiseren van brainstormsessies met zo’n 12 mensen uit erschillende sectoren. Dare to care is bereid een bijdrage te leveren in organisatie. Manja Ellenbroek Advies Manja Ellenbroek
[email protected]
K
72. Living & Comfort Living & Comfort, een activiteit van AM Wonen, ontwikkelt en adviseert bij de realisering van woonprojecten met comfort- en zorgdiensten voor met name senioren. Living & Comfort stelt enerzijds (bouw)fysieke eisen, anderzijds heeft ze een specifieke visie omtrent het organiseren van comfort- en zorgdiensten. Uitgangspunt is dat senioren zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Living & Comfort, AM Wonen Anneke S.J. Speelman
[email protected]
W
140
73. Dura Vermeer: Commitment in woord en daad. Publiek-private samenwerking waarbij vanuit de private kant zowel inhoudelijke expertise als deskundigheid op het gebied van processen en bestuurlijke vraagstukken kunnen worden ingebracht. Een dergelijk PPS-verband bestaat in de vorm van De OmslagGroep: een organisatie van adviseurs en (dienstverlenende) bedrijven die actief zijn bij de overheid en publieke instellingen. Dura Vermeer treedt binnen dit PPS-verband (OmslagGroep) op als expertisecentrum voor wonen en zorg. Dura Vermeer Groep N.V. J. Dura Dura Vermeer Vastgoed B.V. J. Nijenhuis
[email protected]
W
74. Bewust zorgzaamheid in onze “professionele maatschappij” injecteren! Laat alle jongeren uit het secundair onderwijs een zorgtaak op zich nemen. Via de Wet Maatschappelijke ondersteuning en in samenwerking met zorgaanbieders kunnen de scholen tot interessante, inspirerende en op lokaal niveau interactieve samenwerkingsverbanden komen. Sociaal pedagogisch hulpverleenster en cultureel antropologe Joanne Sarker-Bosch (particulier)
[email protected]
K
75. Allianties voor nieuwe woonconcepten en herbestemming Strategische allianties voor woonzorgfuncties in bestaande gebouwen. Herontwikkelingsvoorstel v.m. Neherlaboratorium in Leidschendam-Voorburg. Alliantie van Sterner Projectontwikkeling BV, Volker Wessels Vastgoed BV, Wessel de Jonge architecten bna bv. Wessel de Jonge
[email protected]
K
76. Proposal Kennisbank W.DTM branche-organisatie voor personenalarmering, technologie en diensten. Kennisbank bevat onder andere gegevens over apparatuur personenalarmering, systemen van alarmering en domotica, leveranciers van alarmering en domotica en dergelijke. W.DTM Jan Willem Gort
[email protected]
K
77. Leo Polakhuis W.DTM branche-organisatie voor personenalarmering, technologie en diensten. Project dementiepatiënten Leo Polakhuis, met behulp van nieuwe technologieën. W.DTM Jan Willem Gort
[email protected]
141
78. Standaardisatie W.DTM branche-organisatie voor personenalarmering, technologie en diensten. W.DTM streeft uniformiteit en duidelijkheid na in het bestaande aanbod van systemen gelieerd aan telecommunicatie, alarmering, infrastructuur en automatisering binnen de gezondheidszorg. Dit om afstemming tussen gebruiker en aanbod evenwichtiger te verkrijgen en uiteindelijk het marktvolume te vergroten. Eén van de wegen is standaardisatie. W.DTM Jan Willem Gort
[email protected]
W
79. Woonzorgzones Zaanstad In Zaanstad is de ambitie een dekkend netwerk aan woonzorgvoorzieningen te creëren. Spreiding en kleinschaligheid zijn belangrijk. In 2015 zijn zo’n 30 woonzorgzones nodig. Vanaf april draait project woonzorgzones. Partijen werken met elkaar samen. Zaanse aanpak is gericht op de hele gemeente. Gemeente Zaanstad, sector Maatschappelijke Ontwikkeling van de dienst wijken Mw A.J. Dekker
[email protected]/
[email protected]
W
80. Coalities sluiten geld en menskracht praktisch inzetten Een drietal (sinds 1990) gerealiseerde projecten in Almere en nog een plan op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening. Ervaring is dat verkokering van geldstromen en procedures, met name in de zorg, en de enorme subsidieafhankelijkheid van welzijn het lastig maken om tot meerjarenafspraken te komen. Groene Stad Almere J.W. de Vletter
[email protected]
K
81. Van reisbureau naar Miosk Miosk is een servicepunt in het buurtdeel waar buurtbewoners terecht kunnen voor een zeer gevarieerd aanbod aan informatie, diensten en faciliteiten. Ouderen leveren er een bijdrage aan de micro-economie van de wijk, in een klein gebouw midden in de wijk. Miosk is een faciliteitengebouw, waar op uur-/minutenbasis faciliteiten kunnen worden gebruikt. Gebruiksfuncties staan niet van tevoren vast. De Vijfde Dimensie Joost Heuvelink
[email protected]
W
82. Groen Gras of Grijs Graf: een nieuw service concept Garantie bieden dat men kan blijven wonen op dezelfde plaats (55+). Bestaande woningcomplexen en serviceflats herontwikkelen en nieuwe locaties verwerven. Combinatie van vastgoedbelang en
K
142
Com4life (exploiteren van baliefunctie) bieden goede aanvulling op wat corporaties en institutionele beleggers te bieden hebben. Com4life en Vastgoedbelang B.H.M. Bos
[email protected]
143