Nieuwe Lading Interieur Tentoonstelling 23 September 2009 t/m 31 Oktober 2009 Debat 7 oktober 2009, 19.30 uur
Initiatief: Architectuurcentrum Aorta
Panel: Hans Maréchal - partner M+R interieurarchitecten Herman Kossmann - directeur Kossmann de Jong exhibition architects Diane de Kruijf - zelfstandig projectmanager en huisvestingsadviseur Arlette Kerkhof - hoofd masteropleiding interieurarchitectuur aan de HKU
Op de eerste rij: Wim Marseille – studieleider Interior Design aan de HKU Odette Ex – directeur Ex Interiors Jeroen Simons - partner bij Inbo architecten Paul Seuntjens - Seuntjens en Schuur interieur + architectuur Deelnemers aan de tentoonstelling: Heynen + Rubel Interior Architecture and Objects en OOK Architecten.
Debatleider: Robert Thiemann, hoofdredacteur van FRAME magazine
Verslag: Froukje van der Meulen
De interieurarchitect is een bemiddelaar. Hij begeeft zich in een gebied waar de architect ruimtelijke voorwaarden heeft gesteld en waar de gebruiker duidelijke wensen heeft. Welke positie neemt de interieurarchitect in ten opzichte van de architect en de opdrachtgever? Hoe komt het dat veel mensen geen duidelijk beeld krijgen van wat interieurarchitectuur inhoudt? Moet de opleiding anders ingericht worden om de kwaliteit van de ontwerpers in de toekomst hoog te houden? Het debat dat gehouden wordt ter gelegenheid van de Aorta-tentoonstelling Nieuwe Lading - Interieur gaat in op de rol van de interieurarchitect en de veranderingen in het vakgebied.
Opening De avond wordt ingeleid door Anne Seghers, projectleider bij Aorta. Zij vertelt dat de tentoonstelling de vierde is in een reeks overzichtstentoonstellingen waarin jonge en ambitieuze ontwerpers hun visie op het vak presenteren. Na architecten, landschapsarchitecten en stedenbouwkundigen is de aandacht dit keer op jonge interieurontwerpers gevestigd. Onder begeleiding van Odette Ex, directeur Ex Interiors, zijn de deelnemers uitgedaagd om een statement te geven op hun vakgebied, waarbij duurzaamheid een belangrijke achterliggende gedachte is. Voordat het debat losbarst, krijgen de deelnemers de kans om zich aan het publiek voor te stellen volgens het Pecha Kucha-principe: in zes minuten en veertig seconden je portfolio presenteren. Omdat Tanya van Leeuwen deze avond verhinderd is, zijn alleen Heynen + Rubel en OOK Architecten aan het woord.
Onbestemd gevoel: het imago van de interieurarchitect Na de Pecha Kucha-sessie is het tijd voor discussie. Als gespreksleider van deze avond werpt Robert Thiemann (hoofdredacteur FRAME magazine) direct een aantal grote vragen op. Waarmee moet de interieurarchitect zich mee bezighouden? Waar begint zijn of haar werk en waar houdt het op? Wat brengt de jonge generatie interieurarchitecten met zich mee en wat betekent dat voor de opleiding van de volgende generatie? Twaalf jaar geleden, toen de International Federation of Interior Architects in Dublin een congres organiseerde, bleek de definitie van het vak interieurarchitect vertroebeld te zijn. Elke ontwerper wilde eigenlijk iets anders zijn dan interieurarchitect, alsof hij zich vooral niet met interieur wilde of durfde bezighouden. Dit gebrek aan trots was voor Thiemann een reden om FRAME magazine op te richten. Het tijdschrift biedt interieurarchitecten een podium waar ze hun werk kunnen presenteren. Vandaag de dag heeft Thiemann nog steeds een onbestemd gevoel over de positie van de interieurarchitect. Neem de expositie in Aorta: één van de deelnemers is zelfs een architect– waar zijn de interieurarchitecten? Wil Aorta iets over interieur presenteren, maar er toch niet volledig achterstaan? Herman Kossmann (Kossmann de Jong exhibition architects) vertelt als eerste van het sprekerspanel wat interieurarchitectuur voor hem betekent. Van huis uit is hij architect, maar hij heeft voor het ontwerpen van interieur en tentoonstellingen gekozen vanwege de sfeer van het binnenklimaat. Met zijn tentoonstellingsontwerpen wil hij verhalen vertellen die de ruimte vullen. Dit doet hij met behulp van fysieke interieurelementen, maar ook met licht, film en tekst. Een interieurarchitect is voor hem iemand die in staat is het binnen te laten spreken. Daar is veel behoefte aan: de interieurarchitect maakt een gebouw bruikbaar op het niveau van denken, leven, werken en wonen. Hans Maréchal (M+R interieurarchitecten) reageert op de door Thiemann genoemde vervaging van het vak van de interieurarchitect. Volgens hem is een samensmelting van disciplines onvermijdelijk: “in ons vakgebied doet iedereen aan landjepik”. De taak van de interieurarchitect vindt hij echter het belangrijkst: die bepaalt hoe mensen het gebouw beleven, die activeert alle zintuigen. De rol van de interieurarchitect is onderbelicht, maar als we dat blijven roepen, wordt die reputatie alleen maar meer bevestigd, meent Maréchal.
Diane de Kruijf beziet als zelfstandig projectmanager en huisvestingsadviseur de zaken van de andere kant. Zij vindt het belangrijk dat de zowel de binnen- als de buitenkant van een gebouw afgestemd zijn op de gebruiker. Daarom is het van belang om de interieurarchitect op tijd in te schakelen. Dit is helaas vaak niet het geval. Thiemann komt terug op zijn vraag waarom ook architecten deelnemen aan de tentoonstelling Nieuwe Lading Interieur. De curator van de tentoonstelling, Odette Ex, verdedigt haar selectie van deelnemers: of ze nou interieurarchitecten zijn of niet, “deze mensen hebben de architectonische lading en beleving te pakken”. Wat moet er veranderen? Twee grote problemen zijn tot nu toe aan bod gekomen. Enerzijds bemoeien mensen die daarvoor niet zijn opgeleid zich met het vak van de interieurarchitect. Anderzijds worden de interieurarchitecten te laat in het proces betrokken, waardoor architecten al een deel van hun werk ingevuld hebben. Wat zou er moeten veranderen in het bouwproces? Diane de Kruijf vindt dat vooral de opdrachtgever zijn huiswerk goed moet doen. Door vooraf een duidelijk programma van eisen op te stellen, zou iedereen in zijn positie moeten kunnen kruipen. Het is dan aan de opdrachtgever om zijn belangen goed te (laten) bewaken. Daarnaast benadrukt ze nogmaals dat het belangrijk is dat de interieurarchitect vanaf het begin betrokken is in het proces, om zo de eenheid in sfeer in het gebouw te waarborgen. Niet alleen in het bouwproces, maar ook binnen de opleiding tot interieurarchitect zouden er dingen moeten veranderen. Daar wordt op dit moment ook aan gewerkt, legt Arlette Kerkhof (hoofd masteropleiding interieurarchitectuur aan de HKU) uit. Momenteel is de opleiding voor interieurarchitect een vierjarige bacheloropleiding. Binnenkort moet iemand die zich interieurarchitect wil noemen ook nog een tweejarige masteropleiding volgen. Vervolgens is nog twee jaar werkervaring nodig om zich in te kunnen schrijven in het architectenregister. Competenties die in de masteropleiding aan bod zullen komen zijn onder andere technische aspecten; interieurarchitectuur is veel complexer dan vormgeving alleen. Omdat interieurarchitectuur niet alleen een autonoom beeldend proces is, zal ook de rol van de gebruiker aan bod komen in deze opleiding. Deelnemers aan de tentoonstelling Ellen Rubel en Bram Heynen van Heynen + Rubel Interior Architecture hebben deze verdieping tijdens hun opleiding inderdaad gemist. Ellen had na haar opleiding naar eigen mening nog steeds te weinig bouwkundig inzicht en vond dat ze niet goed genoeg kon tekenen. Na vier jaar bachelor, twee jaar master en twee jaar werkervaring ben je er wél klaar voor, verwacht zij.
Pluriformiteit of scheiding tussen disciplines? Na het opsommen van wat er mis is met het imago van de interieurarchitect en wat er anders moet, vindt Wim Marseille (studieleider Interior Design aan de HKU) het tijd voor een positieve toon in de discussie. Interieurarchitecten zijn geweldig: ze staan dicht bij de mensen, gaan met gebouwen aan de slag en ze hebben een andere attitude dan architecten. Er is gepraat over de vermenging van de werkgebieden van architecten, productontwerpers en interieurarchitecten, maar is er überhaupt behoefte aan een scheiding tussen domein, discipline en beroep? Laten we het vooral pluriform houden, stelt Marseille voor. Interieurarchitect is niet zozeer een beroep, maar vooral een attitude, en dat is iets om trots op te zijn. Maar, brengt Odette Ex hier tegenin, hoe wil je dan inhoud aan het vak geven? Wat Marseille zegt, klinkt haar te vrijblijvend in de oren. Ook interieurarchitectuur is gewoon een vak dat omlijnd moet worden en dat vraagt om inhoud. Herman Kossmann valt Marseille bij in zijn betoog voor pluriformiteit. Architecten, interieurarchitecten en productontwerpers – ze maken allemaal iets wat je bijblijft, een kwalitatief goed product, en daar gaat het om. Het maken van iets goeds is ongelooflijk
ingewikkeld, of het nu om een kopje gaat of een gebouw. Dat daarbij grensoverschrijdend gewerkt wordt, is soms onvermijdelijk. Vergelijk het met een theaterdecor of een auto: onder strenge regie werken er allerlei mensen met verschillende achtergronden aan om een goed product te maken. Ook Arlette Kerkhof onderstreept het belang van pluriformiteit. Ze vertelt dat er in het kader van de nieuwe masteropleiding interieurarchitectuur aan de HKU ook geprobeerd wordt contact te leggen met de opleiding bouwkunde in Amsterdam. Het contact tussen studenten van deze twee opleidingen is belangrijk, benadrukt ze: interieurarchitectuur is van binnen naar buiten denken, in de architectuur is het andersom. Door elkaar te ontmoeten kunnen studenten van elkaar leren en zien waar het verschil zit. “Wordt er ook contact gelegd met bijvoorbeeld facilitymanagement?”, vraagt Diane de Kruijf. Kerkhof zegt dat ze inderdaad met nog meer verschillende groepen willen gaan samenwerken, om zo het begrip van studenten voor wat er in de wereld speelt en wie erin meespelen te vergroten. De Kruijf vindt dat een goede zaak. Nu lijkt er een concurrentiestrijd te heersen tussen architect en interieurarchitect - ze willen elkaars werk doen, terwijl ze elkaar juist aan zouden moeten vullen. Ook Hans Maréchal is het eens met Marseille, Kossmann en Kerkhof. Of je nu architect bent of interieurarchitect; als je een goede regisseur bent, kun je een goed product maken. Het gaat er om dat je de juiste mensen bij elkaar haalt en dat je het proces kunt sturen. Ook opdrachtgevers en adviseurs spelen hierbij een belangrijke een rol, meent Maréchal.
Wie heeft de regie in handen? De interieurarchitect moet ervoor zorgen dat hij zijn eigen proces in de hand houdt, maar moet daarbij ook rekening houden met de wensen van de opdrachtgever, die vaak ook de regisseur is van een bouwproject. Wat maakt de opdrachtgever een goede regisseur? Volgens Diane de Kruijf is dat iemand die weet wat hij doet, die de processen kent, die goed met huisvesting omgaat en weet wat hij wil bereiken. Naar Hans Maréchals mening moet de opdrachtgever mensen die er verstand van hebben bij elkaar brengen, en hen de ruimte geven. Idealiter zou het zo zijn, beaamt De Kruijf, maar in de praktijk bouwt een opdrachtgever vaak maar één keer in zijn carrière. Daarom is het van groot belang dat hij een goede procesbegeleider zoekt. Aryan Sikkema heeft vanuit de zaal nog wat aanvullingen op de rol van de opdrachtgever. Hij spreekt uit ervaring; als voormalig hoofd Huisvesting van de Universiteit Utrecht is hij zelf jarenlang opdrachtgever geweest. Volgens hem is het belangrijk dat de opdrachtgever één persoon is, die het aanspreekpunt is en de spil vormt tussen gebruikers en processen. De rol van opdrachtgever is een bijna onmogelijke positie: hij moet ambitie hebben, hij moet op zijn bek durven gaan, hij moet het hele proces aansturen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Kort gezegd, het opdrachtgeverschap moet zijn levensdoel zijn. De zaal reageert lachend op deze gepassioneerde uiteenzetting, maar Hans Maréchal en Diane de Kruijf menen dat hij hier een te geïdealiseerd beeld schept. Over de positie van de interieurarchitect in het bouwproces heeft Arlette Kerkhof nog een opmerking. Volgens haar is het afhankelijk van de opdracht welke positie je als interieurarchitect inneemt. Die moet je vervolgens goed en stevig innemen. Hoe je dat doet, verschilt per persoon; je kunt niet alles aanleveren in een opleiding. Toch is het belangrijk dat daar in de opleiding aandacht aan wordt besteed. Nu werpt Kerkhof een nieuwe vraag op: waarom wordt er zoveel aandacht besteed aan het kwaliteitsverschil tussen goede en slechte studenten interieurarchitectuur? Bij een andere studie, noem economie, wordt dit toch ook niet zo benadrukt? Dit roept reacties op uit de zaal. Er zíjn ook goede en slechte ontwerpers, meent iemand. Het vak is zo complex; er zijn zoveel facetten waarmee rekening gehouden moet worden, zoals styling en lichtinval. Het is daarom belangrijk dat de studenten leren het overzicht te hebben en weten waar ze expertise vandaan kunnen halen. Iemand anders uit het publiek merkt op dat veel bachelorstudenten
meteen na hun studie een eigen bureau willen beginnen. Is het dan zo erg als je een schakeltje bent in een proces? Waarom moet je meteen alles kunnen? Als je net van school komt en nog niet alles kunt overzien, dan moet je dat accepteren, en niet gefrustreerd zijn. Over de opleidingsjaren zegt Odette Ex: deze periode is heel belangrijk voor het ontwikkelen van creativiteit. In die jaren kan de student zijn of haar beeldentaal vormen. Benut deze periode om de basis te leggen als creatief mens. Dat wil ze de student op het hart drukken; het organiseren komt er later bij. Eerst is het belangrijk dat je aan de opdrachtgever iets kunt aanbieden waarop je trots bent. Thiemann vraagt de mannen van OOK architecten hoe zij, die de opleiding tot interieurarchitect niet hebben gevolgd, hier tegenaan kijken. Robin van Rossum antwoordt dat hij liever trots is op zijn eigen discipline, de architectuur, dan zich te breed te ontwikkelen. Als hij iets niet kan, haalt hij iemand anders erbij. Thiemann reageert: “Maar jullie zijn architecten, geen ‘humane verhalenvertellers’. Snoepen jullie van de opdrachten van interieurarchitecten?” Martin Timmerman gelooft niet in die strenge grenzen, het vak is zo breed. Robin van Rossum voegt daaraan toe: “We hebben het nu over de opleidingsstructuur gehad, maar uiteindelijk komt het er op neer dat je de droom van de opdrachtgever uit moet voeren – soms als regisseur, soms met een projectleider erbij. Wij werken soms samen met landschapsbureaus en hebben momenteel een interieurstagiair. Op die manier halen we de expertise in ons bureau.”
Over het hoofd gezien? Weet de opdrachtgever wel wat hij van interieurarchitecten kan verwachten? Wordt de interieurarchitect niet over het hoofd wordt gezien? Vaak kiezen potentiële opdrachtgevers voor een aannemer of meubelleverancier. Blijkbaar weten ze niet waar ze een interieurarchitect kunnen vinden, of denken ze het zelf beter te weten. Anne Seghers vraagt vanuit de zaal: “Opdrachtgevers weten niet waar ze heen moeten. Ligt dat niet aan de profilering van het vak?” Diane Kruijf beaamt dat. Volgens haar ligt er een uitdaging in het feit dat aannemers en meubelleveranciers commercieel zijn. In een winkel betaal je een vast bedrag voor meubels; bij interieurarchitectuur betaal je voor het ontwerp. Als interieurarchitect moet je hierop anticiperen. In elke professie spelen dit soort verhoudingen en je hebt er niets om jezelf in een slachtofferrol te plaatsen. Daarmee creëer je geen bestaansrecht. Wim Marseille sluit zich hierbij aan. Het lot van de interieurarchitect ligt in zijn eigen handen. Hij moet op het juiste moment het regisseurschap pakken op jouw eigen gebied. Bij geslaagde projecten is iedereen trots op zijn eigen aandeel en voelt iedereen zich eigenaar van het product. Dat is dan te danken aan het feit dat iedereen zijn eigen plek heeft gekregen. Arlette Kerkhof noemt een ander probleem waarom de interieurarchitect vaak over het hoofd wordt gezien: de afzetmarkt van de interieurarchitect is klein. Dat mogen we niet vergeten. Voor architectuur, geldt hetzelfde. Ook hier zie dat daar waar mensen hun eigen huis mogen bouwen (zoals bijvoorbeeld geldt voor het Homeruskwartier in Almere Poort), er stuk voor stuk cataloguswoningen verschijnen. Slechts een klein aandeel van de mensen wil echt creatief zijn en is bereid om een architect of interieurarchitect in te schakelen. Thiemann beaamt dit: designfabrikanten hebben slechts vijf procent van de meubelmarkt in handen.
Conclusie Thiemann vat de avond samen. Interieurarchitecten verkeren in een identiteitscrisis: hun werk wordt overgenomen door architecten en productontwerpers, door meubelleveranciers en aannemers. Toch is dat niet nodig; ze moeten erover heen stappen en doen waar ze goed zijn. Tijdens deze avond is een beeld geschetst van interieurarchitecten om trots op te zijn: een verhaal van attitudes en sterke persoonlijkheden, van rekening houden met menselijke aspecten en doen waar je goed in bent – en de rest durven overlaten aan anderen.