Niet te véél aksent op het ‘Zud-Afrikaanse’ als-je-blieft De materiële en symbolische productie van het oeuvre van Breyten Breytenbach in Nederland
Scriptie MA Redacteur/editor
Annemiek Recourt
Universiteit van Amsterdam
Studentnummer 9904840
Datum: 15 augustus 2008
Kijkduinstraat 18-II
Begeleider: E.A. Kuitert
1055 XZ Amsterdam
Tweede lezer: E. Jansen
[email protected]
2
‘Zien jullie dan niet dat het gedicht een protestvloek is, dat het de reuk van verspild bloed, van onmenselijkheid, de bestialiteit van onderdrukking moet weergeven; dat het geen esthetische cocon, geen uitgewaterd en geurig Europeesafgetrokken straaltje pis kan of mag zijn!’ Breyten Breytenbach (Uit: ‘Aars poetica’, De boom achter de maan, 1974, p. 119-120)
3
Woord vooraf Eens een activist, altijd een activist. Dat zou wel eens het lot kunnen zijn van Breyten Breytenbach, dichter en schilder, maar toch vooral ook bekend als vrijheidsstrijder tegen het voormalige apartheidsregime in zijn vaderland, Zuid-Afrika. Het is zelfs maar de vraag of hij, zonder dat politieke engagement, als dichter wel de aandacht zou hebben gekregen die hij nu kreeg. 1 Toen ik als redacteur met de gedichten van de Zuid-Afrikaanse schrijver Breyten Breytenbach in aanraking kwam, was ik direct geraakt en geïntrigeerd: de vormvrijheid van zijn verzen, de passie en lyriek, het spel met de taal en de paradoxen – ik vond zijn poëzie betoverend. 2 Voor het politieke aspect van zijn werk had ik niet onmiddellijk oog. Toen ik ontdekte dat er buitengewoon veel over hem gepubliceerd is, en dat juist zijn politieke betrokkenheid een grote rol speelde in wat men over hem schreef, werd ik nieuwsgierig. De beeldvorming rondom Breytenbach koos ik tot onderwerp van Niet te véél aksent op het ‘Zud-Afrikaanse’ als-je-blieft. Deze scriptie vormt mijn afsluiting van de master Redacteur/editor aan de Universiteit van Amsterdam. Hoewel ik het afgelopen jaar een kluizenaarsbestaan leefde om tot deze verhandeling te komen, is het schrijven ervan regelmatig een waar genoegen gebleken. Wie in letterkundige archieven duikt, wordt per definitie een rijker mens. 3 Mijn dank gaat uit naar degenen die mij hielpen bij de totstandkoming van deze scriptie: Erik van den Bergh, Breyten Breytenbach, Sjoerd van Faassen, Francis Galloway, Ena Jansen, Laurens van Krevelen, Lisa Kuitert, Joost Nijsen, Ineke en Koos Recourt en Janny Slob. Annemiek Recourt Amsterdam, augustus 2008
1 Schouten, Rob. ‘Keelgoed en lipslimmigheid; Breyten Breytenbach verzameld.’ In: Vrij Nederland, 7 juli 2007. 2 In 2007 had ik de eer om als redacteur bij Uitgeverij Podium de totstandkoming van de Nederlandse editie van de bundel De windvanger, met daarin een keuze uit zijn poëzie-oeuvre, te begeleiden. 3 In mijn geval onder meer van het wonderlijke oude grachtenpand SAI op de Amsterdamse Keizersgracht, het moderne torenhoge betonnen IISG en vanzelfsprekend het Letterkundig Museum.
4
Inhoud Inleiding
6
1. De houding van Nederland ten opzichte van Zuid-Afrika en de Zuid-Afrikaanse literatuur vanaf 1970 1.1 Zuid-Afrika en Nederland: een politiek-historisch overzicht Na de Tweede Wereldoorlog: De Nasionale Party aan de macht De jaren zestig: Sharpeville en de ton van Luns De jaren zeventig: Groeiend Nederlands verzet en halfzachte regeringsstandpunten De eerste helft van de jaren tachtig: Sancties De culturele boycot: Hermans en Reve in Zuid-Afrika De tweede helft van de jaren tachtig: Breder gedragen en radicaler verzet Vanaf de jaren negentig: De regenboognatie
10 11 12 13
1.2 Nederlanders en het Afrikaans
19
1.3 Zuid-Afrikaanse literatuur in Nederland
23
1.4 Conclusie
29
14 15 17 17
2. Het literaire veld rondom Breytenbach 1970-2007 2.1 De literaire kritiek Literaire kritiek in dag- en weekbladen Radio en tv Literaire tijdschriften Conclusie
32 32 36 39 40
2.2 De uitgeverijen Uitgeverij Meulenhoff Uitgeverij Van Gennep Uitgeverij Podium Conclusie
41 43 49 55 57
2.3 De auteur
58
2.4 Conclusie
66
3. De casus Breytenbach
68
3.1 De materiële productie van Breytenbachs oeuvre Publicaties Vorm en vormgeving Vertalingen Verkoop
68 68 70 74 78
5
3.2 De symbolische productie van Breytenbachs oeuvre
78
3.3 De vorming van Breytenbachs auteursreputatie Eind jaren zestig: Breytenbachs acte de présence in Nederland 1972 tot en met 1974: Breytenbachs eerste bundels in Nederland 1975: Het Breytenbach-comité 1975-1982: Nederlands pleidooi voor vrijlating Breytenbach 1975-1982: Pleitbezorger Van Dis: berichtgeving rondom Breytenbach 1976 en 1977: Het ‘verzameld werk’ van Breytenbach 1980: Dichters op de bres voor Breytenbach 1980: Een seizoen in het paradijs Begin jaren tachtig: grote belangstelling en waardering na Breytenbachs vrijlating 1984: De ware bekentenissen van een witte terrorist. De uitgever als literair agent Jaren tachtig: Een stroom aan boeken Begin jaren negentig: Breytenbachs worsteling met zijn zelfbeeld en publieke beeld 1995: Breytenbach ontvangt de Jacobus van Looy-prijs Jaren negentig: Stabilisatie in de belangstelling en waardering voor Breytenbach Het nieuwe millennium: Stilte en een nieuwe start 2008: Een open einde
79 79 85 90 95 99 101 104 107 110 114 117 121 124 126 131 137
3.4 Conclusie
137
Besluit
141
Verantwoording
148
Literatuurlijst
149
Bijlage I. Bibliografisch overzicht boekpublicaties Breytenbach
163
Bijlage II. Overzicht recensies
165
6
Inleiding In 1993 poneerde criticus en literatuurwetenschapper Jaap Goedegebuure een interessante stelling: het werk van Breyten Breytenbach, de Zuid-Afrikaanse schrijver-dichter die in geen ander land, het eigen uitgezonderd, zo bekend is als in Nederland, zou door de Nederlandse pers voornamelijk vanuit een politiek-maatschappelijk referentiekader gelezen en beoordeeld worden. Goedegebuure zei er verder het volgende over: Omdat Breytenbach, mede op grond van door hem zelf gedane uitspraken betreffende zijn verhouding tot zijn geboorteland, werd gezien als dissident, en omdat dissidente schrijvers en intellectuelen in deze jaren geliefde nieuwsobjecten voor de media waren [...], vond er in de receptie van zijn werk een verenging tot de politieke betekenis plaats. 4 Niet alleen een groot publiek, maar ook literatuurcritici zouden zijn oeuvre vooral gelezen en gewaardeerd hebben vanuit een politiek-sociaal kader. Goedegebuure spreekt over ‘een verenging van het referentiekader die wordt gedicteerd door de actualiteit, bepaalde belangen of inzichten van een dominante groep lezers, en dergelijke’. De actualiteit werd in dit geval voornamelijk bepaald door de gebeurtenissen in Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid. Critici zouden slechts vanuit dat kader lezen en andere aspecten in Breytenbachs poëzie en proza verwaarlozen. Goedegebuures stelling roept vragen op: welke sociaal-politieke invloed had de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika op Nederland en op de wijze waarop in Nederland tegen ZuidAfrikaanse taal- en cultuur werd aangekeken? Welke politiek gekleurde uitspraken deed Breytenbach zelf en hoe sprak hij over zijn werk? En wat zien we daarvan terug in de ontvangst van Breytenbachs literaire werk? Heeft Goedegebuure kortom gelijk? In deze scriptie wil ik de vorming van Breytenbachs reputatie in Nederland onderzoeken tegen de politiek-maatschappelijke achtergrond en vanuit een institutionele benadering. Het gaat dus om de beeldvorming en receptie van het werk van Breytenbach, en niet om een inhoudelijke analyse van dat werk. Onderzoek naar de productie of de consumptie van een boek is, in de institutionele benadering, onlosmakelijk verbonden met onderzoek naar de beeldvorming rond die objecten. De institutionele benadering gaat er vanuit dat (literaire) waarde in eerste instantie geen immanente eigenschap van een tekst is, maar aan teksten wordt ‘toegemeten’, als resultaat van sociale processen. Die processen spelen zich af binnen het ‘literaire veld’. Allen die zich daarbinnen bewegen, dragen hun steentje bij om teksten tot literatuur te maken: de uitgever maakt reclame
4 Goedegebuure, Jaap. ‘De weerklank wordt door de situatie bepaald. Breyten Breytenbach in de spiegel van de Nederlandse kritiek.’ In: Literatuur (1993), nr. 4, p. 217-222.
7
voor een boek op de flaptekst en elders, de criticus noemt het vervolgens een ‘meesterwerk’, de jury van een literaire prijs bekroont het en de leraar bepaalt dat het desbetreffende boek tot de literatuur behoort en voor het curriculum gelezen mag worden. De beïnvloeding van de beeldvorming begint overigens vaak bij de auteur zelf, die in interviews zijn werk verklaart of zich beroept op bepaalde verwantschap met andere auteurs. Genette noemt al deze berichten om een tekst heen de paratekst: de periferieën van een boek.5 Van Rees en Dorleijn spreken van een schil van commentaren rondom het boek als fysiek object: die schil gaat een eigen leven leiden.6 Daarmee wordt bedoeld dat een boek nooit losgezien kan worden van die paratekst: flaptekst, recensies en andere mediareacties, beïnvloeden de ervaring van de tekst zelf. Door de paratekst heeft de potentiële lezer al een bepaald beeld van een werk nog voor hij er een letter van gelezen heeft. Die paratekst wordt gecreëerd door de genoemde ‘spelers’ in het literaire veld: instanties en personen die bij de productie, distributie en consumptie van literatuur zijn betrokken. Ze worden ook wel ‘literaire instituties’ genoemd. Samen sturen zij de waardetoekenning aan boeken en de reputatieopbouw van auteurs. De uitgevers en redacteuren, boekhandelaren en bibliotheken zijn daarbij in de eerste plaats verantwoordelijk voor de productie en verspreiding van een boek (‘materiële productie’) en de literatuurkritiek is in eerste instantie belast met de ‘symbolische productie’, oftewel het uitdragen van bepaalde opvattingen en waardeoordelen over literatuur. 7 Beeldvorming vindt dus plaats op het terrein van de ‘symbolische productie’, maar ook uitgeverijen kunnen met behulp van auteurs door middel van de paratekst de beeldvorming rondom een boek sturen: denk aan de boekverzorging (omslag, reeksaanduiding, et cetera), de invalshoek in een flaptekst of de keuze van een titel of genre. Binnen het literaire veld staan al deze ‘spelers’ met elkaar in een wisselwerking. Zo zal de beslissing van een literaire uitgeverij om een auteur in de gelegenheid te stellen binnen haar fonds een oeuvre op te bouwen, mede bepaald worden door de keuzes en de uitspraken van de kritiek. 8 Ook critici onderling letten op elkaar. Kees van Rees wees erop dat ze hun oordeel op elkaar afstemmen en dat met name stellingnames van gezaghebbende critici door andere recensenten worden overgenomen. Dit is wat hij consensusvorming (ook wel orkestratie) noemt. 9 De wisselwerking tussen literaire instituties is voornamelijk het terrein van de literatuursociologie. Het was de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu, met name in zijn opstellen over smaak, habitus en veldbegrip en in zijn werk Les règles de l’art (1992), die aandacht 5 Zie Genette, Gérard, Seuils. Parijs: Éditions du Seuil, 1987. 6 Rees, C.J. van & G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. Den Haag: Stichting Literatuurwetenschap, 1993, p. 17. 7 Zie voor een overzichtelijk schema van het literaire veld: Van Rees en Dorleijn 1993.7 8 Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.). De regels van de smaak. Amsterdam: Uitgeverij Joost Nijsen, 1985, p. 59-85. 9 Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: De regels van de smaak, p. 59-85.
8
vroeg voor andersoortige factoren dan zuiver cultureel-ideologische bij het proces van waardetoekenning. Bourdieu achtte de institutionele sturing cruciaal bij de wording van een auteursreputatie. Sinds Bourdieu is er ook in Nederland veel geschreven over beeldvormingsprocessen, literatuuropvattingen, en de rol en functie van literaire instituties, onder meer door Van Rees, Verdaasdonk, Dorleijn en Janssen. 10 Interessant in dit opzicht is ook de promotie van Margriet van der Waal, die de literatuuropvattingen en selectieprocessen in het Zuid-Afrikaanse literaire veld onderzocht en daarbij specifiek aandacht besteedde aan zowel de esthetische als de politiek-maatschappelijke waarde als legitimatie voor literatuur. 11 De samenhang tussen de materiële en de immateriële of symbolische kant van de boekproductie en -verspreiding is een van de onderzoeksobjecten binnen de boek- en literatuurwetenschap. Hoewel er mijns inziens wel het een en ander valt af te dingen op het gezichtspunt dat waardetoekenning sléchts het resultaat zou zijn van sociale processen en buitentekstuele factoren, staat het buiten kijf dat alle genoemde instituties als ook andere buitentekstuele factoren op diverse manieren bij kunnen dragen aan een beeld van een auteur of boek. In Niet te véél aksent op het ‘Zud-Afrikaanse’ als-je-blieft, een titel ontleend aan een uitspraak van de schrijver zelf, wil ik door middel van de Breytenbach-casus laten zien welke buitentekstuele factoren een rol kunnen spelen bij de vorming van een auteursreputatie en de artistieke waardebepaling van een oeuvre. Juist de ontwikkelingen in de beeldvorming rondom Breytenbach en zijn werk zijn interessant, omdat hier niet alleen het politiek-maatschappelijke klimaat en de non-conformistische, activistische opstelling van de auteur zelf een rol speelden, maar ook uitgeverijen en literaire individuen een opmerkelijk steentje bijdroegen aan de aandacht die zijn werk en persoon kreeg. Wat valt er bijvoorbeeld te zeggen over het maatschappelijke klimaat waarin Breytenbachs werk in Nederland werd uitgegeven? Hoe is de relatie tussen Breytenbachs ontvangst en die van andere Zuid-Afrikaanse literatuur in Nederland? Wat ‘had’ en wat deed de auteur zelf om het waarderingsproces te beïnvloeden, al dan niet bewust? Op wat voor manier hebben Breytenbachs uitgevers bijgedragen aan de communis opinio over zijn persoon en werk? Welke overwegingen telden mee in toekenning van kwaliteit en waarde aan Breytenbachs werk door de literaire kritiek en welke ontwikkeling is daarin in de loop der jaren waar te nemen? En welke rol speelden de
10 Zie onder meer Bourdieu, Pierre. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Gekozen door Dick Pels. Amsterdam: Van Gennep, 1989. Een kleine greep uit Nederlandse publicaties op dit gebied: Dorleijn, Gillis J. & Kees van Rees (red.). De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 18002000. Nijmegen: Vantilt, 2006; Janssen, Susanne. In het licht van de kritiek. Hilversum: Verloren, 1994; Rees, C.J. van & G.J. Dorleijn. De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld; Verdaasdonk, Hugo (red.). De regels van de smaak. 11 Waal, Margriet van der. The battle over the books. Processes of selecten in the South African literary field. Groningen: Stichting Drukkerij C. Regenboog, 2006. (Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.)
9
verwevenheid van verschillende instituties rondom zijn oeuvrevorming? In deze scriptie zal ik die vragen proberen te beantwoorden. De onderzochte periode omspant het moment dat Breytenbach debuteerde in Nederland (1972) tot nu (2008). 12 Ten overvloede: hoewel ik hoop dat elke lezer van deze scriptie nieuwsgierig zal raken naar zijn proza en poëzie, richt ik me uitdrukkelijk niet op het inhoudelijke aspect van Breytenbachs werk, maar op de representatie van Breytenbach als schrijver en publieke figuur. Voor Niet te véél aksent op het ‘Zud-Afrikaanse’ als-je-blieft had ik de eer met toestemming van Breyten Breytenbach de zeven ongeordende archiefdozen, die Breytenbach-vertaler en -publicist Adriaan van Dis aan het Letterkundig Museum doneerde, in te mogen zien. Dit archief bevatte onder meer originele typoscripten en vertalingen daarvan van de hand van Van Dis, knipsels, toespraken, correspondentie en andere persoonlijke documenten. Ook maakte ik gebruik van materiaal uit het Van Gennep-archief, de Bibliotheek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak en de bibliotheek van het Zuid-Afrika Huis. Deze scriptie ontsluit zodoende oude en nieuwe bronnen. Verder ligt de waarde van deze verhandeling vooral in een kritische weergave van wat er in de loop der tijd over (het werk van) Breytenbach in Nederland geschreven is: het evalueert de stand van zaken in de secundaire literatuur over deze Zuid-Afrikaanse auteur en reconstrueert hoe de waardetoekenning van een auteur en zijn oeuvre kan verlopen. Daarbij legt deze scriptie een relatie tussen de literatuur en maatschappelijke ontwikkelingen: ze illustreert hoe tekst en context verweven kunnen raken met het proces van waardetoekenning en beeldvorming en hoe literaire instituties daarbinnen interacteren. Tot slot laat Niet te véél aksent op het ‘Zud-Afrikaanse’ als-je-blieft zien hoe de inzet van een uitgever van invloed kan zijn op de vorming van een auteursreputatie. Ik vind het daarbij een treffende illustratie van het mensenvak dat uitgeven heet: het boekenvak wordt steeds vaker oppervlakkigheid en commercialiteit verweten, maar deze scriptie laat zien hoe uitgeverijen zich in kunnen zetten voor hun auteurs in tijden van nood. De opbouw van deze scriptie is als volgt. Allereerst geeft zij een historisch overzicht van de banden tussen Nederland en Zuid-Afrika in vogelvlucht: de Nederlandse houding ten opzichte van de apartheidspolitiek, het Afrikaans en de Zuid-Afrikaanse literatuur komen aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt gekeken naar het literaire veld in Nederland zoals dat er de afgelopen dertig, veertig jaar uitzag. In dit hoofdstuk wordt voornamelijk gekeken naar de instituties die hun steentje bijdroegen aan de beeldvorming rondom Breytenbach: zijn uitgeverijen, de kritiek en de auteur zelf. Het slothoofdstuk geeft de productie en de ontvangst van Breytenbachs werk weer en 12 Woordvogel, eind mei 2008 verschenen bij Uitgeverij Podium, is niet meegenomen, daar er bij afronding van deze verhandeling nog geen compleet beeld van de ontvangst van dit boek te geven was.
10
legt daarbij de nadruk op de factoren die van invloed waren op de vorming van de auteursreputatie. Niet te véél aksent op het ‘Zud-Afrikaanse’ als-je-blieft. sluit af met een conclusie.
11
1. De houding van Nederland ten opzichte van Zuid-Afrika en de Zuid-Afrikaanse literatuur vanaf 1970 Hoewel Breyten Breytenbach al sinds 1960 in Europa woont, blijft hij in veel opzichten een ZuidAfrikaanse schrijver, al was het maar omdat Zuid-Afrika een thema vormt in bijna al zijn boeken. Bovendien heeft Breytenbach zich actief ingezet tegen de apartheid. Die strijd leverde hem halverwege de jaren zeventig een gevangenisstraf op, die zeven jaar duurde. De vorming van het beeld van Breytenbach en zijn oeuvre is zodoende ingebed in de Nederlandse beeldvorming over Zuid-Afrika en Zuid-Afrikaanse kunst en cultuur. Dat roept vragen op naar de relatie tussen ZuidAfrika en Nederland: hoe stond Nederland tegenover het apartheidsbeleid, welke rol vervulde de (taal)verwantschap, hoe stond het met culturele uitwisseling en hoe was de belangstelling voor Zuid-Afrikaanse literatuur?
1.1 Zuid-Afrika en Nederland: een politiek-historisch overzicht Ons Nederlanders spreekt natuurlijk vooral aan dat wij de eersten waren die hier een echte kolonie stichtten. Dat was niet het gevolg van een goed voorbereid plan, maar van toeval of, liever gezegd, van pech. Als het schip De Haarlem niet schipbreuk had geleden bij de Kaap, was de Verenigde Oostindische Compagnie er misschien nooit op gekomen daar een verversingsstation te vestigen. Maar De Haarlem verging wèl en dit leidde ertoe dat op 6 april 1652 drie andere Nederlandse schepen het anker lieten zakken in de Tafelbaai. 13 Met onverholen trots op de historische verwantschap begon koningin Beatrix haar toespraak tijdens haar staatsbezoek in 1996 aan Zuid-Afrika. Inderdaad stamt de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika uit de koloniale tijd, toen VOC’er Jan van Riebeeck in 1652 in Kaap de Goede Hoop een post stichtte waaruit een Hollandse kolonie groeide. De Nederlandse kolonisten bleven de gehele zeventiende en achttiende eeuw en hun invloed is nog steeds zichtbaar in het huidige ZuidAfrika, onder meer in de architectuur en de taal. In Nederland hield de vreugde rondom het koloniale tijdperk lang aan: in 1952, driehonderd jaar na de komst van de Nederlanders naar de Kaap, zou er nog een feestelijke herdenking van dit feit plaatsvinden. Er kwam een eind aan de Nederlandse kolonie toen Engeland in 1806 de Kaap bezette. Onenigheid tussen de Britten en de Boeren, veelal Nederlandse kolonisten, zou uiteindelijk leiden tot de Boerenoorlogen. De eerste vond plaats in 1880-1881, de tweede volgde achttien jaar later 13 De toespraak van de Koningin werd afgedrukt op de opiniepagina in NRC Handelsblad, 1 oktober 1996 onder de titel ‘Hier is een wonder tot stand gebracht’.
12
en duurde tot 1902. Tijdens deze oorlogen werden de banden tussen Nederland en Zuid-Afrika sterker: de Nederlanders voelden een grote verwantschap met de Afrikaner Boeren en er was volop steun vanuit ons land. Onder de Afrikaners groeide het culturele en politieke nationalisme ten opzichte van de verengelsing. Maar de Britten wonnen de Tweede Boerenoorlog en in 1910 werd Zuid-Afrika een ‘onafhankelijke’ staat: de Unie van Zuid-Afrika. Daarmee was het lid van de Britse Gemenebest. Nu de Boeren niet langer onafhankelijk waren, verdween de Nederlandse belangstelling voor het land. 14 Na de Tweede Wereldoorlog waren de banden tussen Nederland en (blank) Zuid-Afrika nauw en vriendschappelijk. Volgens W.P. van Ledden werd die welwillende houding van Nederland ten opzichte van Zuid-Afrika onder meer veroorzaakt doordat Nederland op zoek was naar ‘stamverwantschap’: het had zijn koloniën verloren en de onzekerheid na de oorlog was groot. Met stamverwantschap wordt bedoeld dat Afrikaners en Nederlanders een gedeeltelijk zelfde afstamming kennen en dat hun talen aan elkaar verwant zijn: Zuid-Afrika was een ‘natuurlijke’ bondgenoot. 15 De Afrikaners leunden na de Tweede Wereldoorlog echter steeds minder op Nederland: ze ontwikkelden hun eigen identiteit en bijbehorende nationalistische trots.16 Na de Tweede Wereldoorlog: De Nasionale Party aan de macht De Zuid-Afrikaanse regering zorgde in die tijd voor steeds meer wetten die ongelijke behandeling van burgers op grond van hun huidskleur toestonden. Toen in mei 1948 de blanke Nasionale Party aan de macht kwam, begon zij een officiële apartheidspolitiek te bedrijven: de regering voerde een steeds verder gaande sociale, culturele en politieke scheiding in tussen de verschillende rassen en kleurgroepen. Aanvankelijk werd in het strenge verzuilde Nederland welwillend gereageerd op de Nasionale Party. 17 Een niet gering aantal Nederlanders emigreerde na de oorlog naar ‘bondgenoot’ ZuidAfrika. De sympathie en verbondenheid tussen beide landen werd bovendien onderstreept door een Cultureel Verdrag, dat in 1951 werd getekend en uitwisseling en samenwerking tussen cultuur van Nederlanders en (blanke!) Afrikaners beoogde en de vriendschappelijke betrekkingen wilde
14 Graaff, B.J.H. de. De mythe van het stamverwantschap. Nederland en de Afrikaners 1902-1930. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut Vrije Universiteit, 1993, p. 14. 15 Graaff, B.J.H. de. De mythe van het stamverwantschap, p. 14. 16 Jansen, Ena. ‘De culturele relatie Nederland-Zuid-Afrika: vroeger en nu.’ In: Ons Erfdeel 41 (1998), p. 678. Jansen baseert zich hierbij op B.J.H. de Graaff 1993. 17 Hengeveld, Richard en Dekker, Anton: ‘Nederland tegen apartheid 1948 – 1994.’ Uit: webdossier NiZA, op: www.niza.nl.
13
bestendigen. 18 Terwijl in Zuid-Afrika de apartheidswetten strenger werden, stak Nederland zijn kop in het zand en groeiden de regeringen van de twee landen naar elkaar toe. Tegengeluiden kwamen op dat moment in de Kamer en in de media alleen vanuit linkse hoek. De CPN en Vrij Nederland bijvoorbeeld gaven aan dat ze het onbegrijpelijk vonden wat er in ZuidAfrika gebeurde, zeker zo snel na Hitlers racistische regime. Intussen kwam ook de internationale kritiek op gang en kreeg de oppositie in Zuid-Afrika steeds meer vorm. Daarmee nam ook het aantal arrestaties toe. In Nederland ontstonden actiegroepen en steuncomités, zoals het eind 1957 ontstane Comité Zuid-Afrika. De jaren zestig: Sharpeville en de ton van Luns Een belangrijk keerpunt in de Zuid-Afrikaanse samenleving was het bloedbad van Sharpeville op 21 maart 1960 tijdens een demonstratie tegen de apartheidswetten, waarbij tientallen vreedzame demonstranten werden vermoord door de Zuid-Afrikaanse politie. Het verzet in Zuid-Afrika explodeerde en twintigduizend mensen werden gearresteerd. De oppositiepartijen zetten hun protest ondergronds en gewapend voort. Drie jaar later werden de belangrijkste kopstukken van de inmiddels verboden oppositiepartij ANC, het African National Congress, opgepakt. Zeven ANC’ers
kregen levenslang – onder hen de inmiddels wereldberoemde Nelson Mandela.
In de rest van de wereld groeide de anti-apartheidsbeweging, ook in Nederland. Van gevoelens van stamverwantschap was weinig meer te merken; de sympathie lag niet langer bij de blanke Afrikaners, de onderdrukkers, maar bij de zwarte en gekleurde slachtoffers. Door velen is deze omslag tegenover Zuid-Afrika en de sterke afkeer van apartheid (een ‘Nederlands’ woord) verklaard uit schuldgevoel over de verwantschap. De weerstand in de politiek groeide in de jaren zestig ook enigszins, hoewel de Nederlandse regering nog steeds geen concrete stappen tegen Zuid-Afrika ondernam. Ze bleef apartheid beschouwen als ‘een binnenlandse aangelegenheid’ van Zuid-Afrika. Wel stemde Nederland in met het wapenembargo tegen Zuid-Afrika door de Verenigde Naties in 1963 en gaf minister Joseph Luns zijn steun door de Nederlandse afdeling van het IDAF, het International Defence and Aid Fund, eenmalig honderdduizend gulden te schenken (de ‘ton van Luns’). Het Defence and Aid Fund (DAF) Nederland wilde dat bedrag verdubbelen en organiseerde een grootschalige actie, samen met een comité van kunstenaars en schrijvers onder wie Renate Rubinstein en Aad Nuis. 19 De tweede ton werd ruimschoots gehaald.
18 Kuitenbrouwer, Maarten & Marij Leenders (red.). Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering. Hilversum: Verloren, 1996, p. 261. 19 Hengeveld, Richard & Dekker, Anton: ‘Nederland tegen apartheid 1948 – 1994.’
14
De gift van een ton betekende overigens geen wijziging in het Nederlandse regeringsbeleid. 20 In september 1966 werd de in Nederland geboren Zuid-Afrikaanse premier Hendrik Verwoerd vermoord. Hij werd opgevolgd door Balthazar Vorster, die toen al vier jaar minister van Justitie was. Vorster zette het apartheidsbeleid nog feller voort. Toen Vorster als minister aantrad, kwam het Nederlandse kabinet met het softe standpunt dat de apartheid geleidelijk zou moeten worden afgeschaft. 21 De jaren zeventig: Groeiend Nederlands verzet en halfzachte regeringsstandpunten In de jaren zeventig werd de maatschappij sterker gedomineerd door politieke betrokkenheid: ‘Tientallen acties, campagnes en manifestaties typeren de jaren zeventig als een strijdbare periode.’ 22 Niet alleen voerde men actie voor Zuid-Afrika, ook gingen tallozen op de bres voor Vietnam en Suriname, voor feminisme en seksuele vrijheid. De betekenis van de zuidelijk-Afrikaorganisaties nam in dit klimaat toe. Het Comité Zuid-Afrika werd weliswaar opgeheven, maar het daaraan gelieerde DAF Nederland, het Komitee Zuidelijk Afrika, de inmiddels opgerichte Werkgroep Kairos en andere organisaties kregen steeds meer voet aan de grond. In Nederland verblijvende Zuid-Afrikanen lieten ook van zich horen en richtten de Boycot Outspan Aktie (BOA) en de Anti-Apartheids Beweging Nederland (ABBN) op – hen stonden radicale acties voor ogen. Zo wilde de Zuid-Afrikaan Berend Schuitema, die voorman van het ABBN was, niet alleen strijden met pamfletten, maar ook met verf- en rookbommen. De groepen voerden actie tegen het Nederlandse overheidsbeleid, dat zich volgens hen onvoldoende inspande om apartheid tegen te gaan. Ze spraken bedrijven aan op hun handel met Zuid-Afrika en pleitten voor een economische boycot. Boycot Outspan Aktie startte bijvoorbeeld een actie tegen ‘bloedsinaasappelen’ uit Zuid-Afrika met de slogan ‘Pers geen Zuidafrikaan uit’. Deze boycotcampagne ondervond veel navolging. Verder bleven de actiegroepen zich inzetten voor vrijlating van politieke gevangenen en organiseerden ze demonstraties.23 Een tweede keerpunt kwam op 16 juni 1976: tijdens scholierenopstanden in Soweto tegen de verplichte invoering van het Afrikaans in het onderwijs, trad de politie met harde hand op. Heftige onlusten volgden en honderden verloren hun leven. Net als bij het bloedbad van Sharpeville zestien jaar eerder was de hele wereld geschokt.24 In Zuid-Afrika volgden vele demonstraties en rellen in het hele land en honderden mensen werden gevangen genomen. Toen Steve Biko, een
20 Boer, Stefan de. Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 1960-1977. Sdu Uitgevers, Den Haag 1999. p. 151. 21 Hengeveld, Richard & Dekker, Anton: ‘Nederland tegen apartheid 1948 – 1994.’ 22 Dullemen, Caroline van. ‘Nederland loopt te hoop tegen apartheid.’ In: Nederland tegen Apartheid. Lakerveld, Carry van (sam. & red.) Den Haag/Amsterdam: Sdu Uitgeverij Koninginnegracht/Amsterdam Historisch Museum, 1994. p. 67. 23 Dullemen, Caroline van. ‘Nederland loopt te hoop tegen apartheid.’ In: Nederland tegen Apartheid, p. 67. 24 Hengeveld, Richard & Dekker, Anton: ‘Nederland tegen apartheid 1948 – 1994.’
15
van de leidende figuren van de zwarte anti-apartheidsbewing in Zuid-Afrika, in de gevangenis onder verdachte omstandigheden stierf, groeide de verontwaardiging en verontrusting. In Den Haag leek er als gevolg van de Soweto-opstanden en de dood van Biko langzaam iets te veranderen. Tot die tijd was de regering-Den Uyl officieel wel tegen apartheid, maar geloofde ze in het ‘bevorderen van de dialoog’ en ondernam ze geen sancties. In 1977 stemde Nederland in de VN
in met een dwingend wapenembargo tegen Zuid-Afrika en sprak het zich uit vóór het instellen
van een olie-embargo. Overheidssteun voor export naar Zuid-Afrika werd stopgezet en het Cultureel Akkoord uit 1951 bevroren. 25 In 1978 volgt P.W. Botha Vorster op als premier en werd de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek verder aangescherpt. 26 De eerste helft van de jaren tachtig: Sancties In de jaren tachtig bereikte het Nederlandse verzet tegen het apartheidsbeleid een hoogtepunt; de acties werden bovendien steeds feller. Ook vanuit Den Haag werden nu maatregelen genomen. Zuid-Afrikaanse deelname aan de Paralympics die in 1980 in Arnhem plaatsvonden werd uitgesloten en een heftig debat over een olie-embargo volgde: het kabinet viel bijna, maar de boycot kwam er. Zuid-Afrika zorgde zodoende voor de nodige verdeeldheid binnen de regering. Vervolgens hief de regering-Van Agt het Cultureel Akkoord uit 1951, in 1977 door het kabinetDen Uyl ‘bevroren’, nu definitief op. Ook stelde de regering in 1983 een visumplicht in: op deze manier konden blanke Afrikaanse kunstenaars en sporters geweerd worden. Formeel was er echter nog steeds geen steun aan het ANC. Pas toen in 1985 de Zuid-Afrikaanse regering de Nederlandse ambassade in Pretoria binnenviel, omdat de ontsnapte anti-apartheidsactivist Klaas de Jonge zich daar verschool, nam de Nederlandse regering een principiële houding in tegenover Zuid-Afrika. De diplomatieke schending werd niet getolereerd. 27 Zuid-Afrika was in die tijd een vast item in het NOS Journaal, zo constateerde Hans Goedkoop in zijn tv-programma Andere tijden. Iedereen kon zien wat er aan de andere kant van de evenaar aan de hand was, want het journaal kwam ‘met steeds weer nieuwe beelden van vernielde auto’s, brandende banden, bloedende jongens in het stof tussen van die golfplaten hutten. In de zwarte townships, zeg maar de getto’s, braken rellen uit die alsmaar furieuzer werden. En het ANC voerde zijn guerrilla intussen op tot nieuwe hoogte: de apartheid werd voluit de oorlog verklaard als nooit tevoren. De regering in Pretoria sloeg ongenadig terug. Geheime moordbrigades, bombrieven,
25 Dullemen, Caroline van. ‘Nederland loopt te hoop tegen apartheid.’ In: Nederland tegen Apartheid, p. 63. 26 Hengeveld, Richard & Dekker, Anton: ‘Nederland tegen apartheid 1948 – 1994.’ 27 Hengeveld, Richard & Dekker, Anton: ‘Nederland tegen apartheid 1948 – 1994.’
16
verdwijningen – ze werden in het openbaar ontkend, maar iedereen wist dat ze er waren.’ 28 De strijd tegen de apartheid hield de hele Nederlandse samenleving in de ban. De actiegroepen, vooral Kairos en KZA, richtten zich intussen sterk op de culturele boycot: men wilde alle culturele uitwisseling tussen beide landen verbieden. Nederlandse kunstenaars toonden inmiddels meer en meer hun betrokkenheid tegen het apartheidsregime, en een reis naar Zuid-Afrika werd gezien als verraad: de culturele banden met het land waren immers verbroken. Bezoeken aan Zuid-Afrika zoals van schrijvers W.F. Hermans, Gerard Reve en van zanger Heintje wekten in deze tijd de nodige beroering. Toen Hermans inging op de uitnodiging van zijn ZuidAfrikaanse uitgever om het land te bezoeken en enkele lezingen over zijn werk te houden, viel heel Nederland over hem heen. Deze zaak is een kenmerkende illustratie van hoe er in de jaren tachtig in Nederland tegen Zuid-Afrika aangekeken werd.
De culturele boycot: Hermans en Reve in Zuid-Afrika Rond de tijd van zijn bezoek maakte W.F. Hermans zich in interviews al niet geliefd door apartheid de enige oplossing voor de Zuid-Afrikaanse problematiek te noemen en door zich uit te spreken tegen multiraciale samenlevingen. 29 In een interview met Max Pam betoogde hij dat de culturele boycot van de Verenigde Naties volslagen belachelijk was. Hermans hekelde het feit dat Shell wel gewoon olie kon blijven leveren, terwijl híj nu de boosdoener was. Hij vond juist dat Nederland de Afrikaners door een culturele boycot isoleerde, waardoor ze nog minder geluiden tegen de apartheid zouden horen. 30 Heel Nederland viel over Hermans heen en er ontstond een enorme hetze in de media.31 Albert van den Heuvel van de Raad van Kerken bijvoorbeeld had forse kritiek: ‘Borrelpraat in de heerlijke tuin van je uitgever op een paar kilometer afstand van de martelkamer op John Vostersquare is geen geslaagde satire. Professorenreisjes, concerttournees, sporttoernooien zijn een belediging van mensen, die die professoren niet mogen horen, die concerten niet mogen bezoeken en die sport alleen apart kunnen beoefenen.’ 32 In de tv-show van Adriaan van Dis ontstond hoogoplopende ruzie tussen de presentator en Hermans. Door de gemeente Amsterdam werd de schrijver zelfs tot persona non grata verklaard vanwege zijn Zuid-Afrika-reis. Dat was overigens pas drie jaar na het bezoek. De schrijver stond inmiddels 28 Hans Goekoop in Andere Tijden, in de aflevering ‘De affaire Klaas de Jonge’, 27 november 2001. De aflevering is terug te zien via http://geschiedenis.vpro.nl/dossiers/24756216. 29 Hermans sprak over de situatie in Zuid-Afrika onder meer in Trouw (Serfontein, Hennie. ‘Apartheid enige oplossing, mits menselijk toegepast.’ Trouw, 8 maart 1983), Utrechts Nieuwsblad (Breyer, Karl. ‘“Nederland ergert mij mateloos met die schijnheilige bemoeizucht.” Woedende Hermans verwerpt boycot van Zuid-Afrika.’ Utrechts Nieuwsblad, 15 maart 1983) en De Tijd (Spoor, Corine. ‘Struisvogelpolitiek.’ In: De Tijd, 28 januari 1983). 30 Pam, Max. ‘W. F. Hermans over Zuid-Afrika.’ In: NRC Handelsblad, 8 april 1983. 31 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996. Nijmegen: Vantilt, 1999. p. 140. 32 In Trouw, 26 maart 1983, geciteerd door Divendal, Joost. ‘Het stof dat opwaaide en waar Van Thijn niet door kroop.’ In: Trouw, 4 februari 1993.
17
op de zwarte lijst van een commissie van de Verenigde Naties.33 Het bleef een jarenlang voortslepende rel. Toen Hermans in 1993 het Boekenweekgeschenk schreef, werd zijn status van persona non grata ingetrokken en was hij weer welkom in Amsterdam. Er werd zelfs voor eerherstel gepleit. De schrijver bleef lang excuses van de gemeente eisen, hij vond het raadsbesluit tot zijn dood ‘beschamend’ en ‘bespottelijk’. 34 Later zou Hermans de uitspraken in interviews die hij in Zuid-Afrika had gegeven ontkrachten – die waren hem volgens hemzelf in de mond gelegd: ‘een ieder die mijn werk kent, weet dat ik ze eenvoudig nooit gezegd kan hebben. “Hermans is tegen rassenvermenging”, dat is een fantastische leugen.’ 35 Maar zijn bezoek? Daar was niets mis mee. Ook Gerard Reve zorgde voor opschudding door in het kielzog van Hermans een jaar later dezelfde reis te maken. Tijdens zijn bezoek in juni 1984 deed hij bovendien nóg provocerender uitspraken. Jonckheere constateert dat Reve niet bepaald een kritische reiziger was: het land maakte vooral een positieve indruk op hem en met de Zuid-Afrikaanse politiek verklaarde hij geen probleem te hebben. 36 Ondanks het feit dat hij zich amper politiek betrokken voelde, deed Reve in een aantal interviews voor Zuid-Afrikaanse kranten wel allerlei uitspraken over apartheid. Hij pleitte onder meer vóór het Afrikaans (iets wat toentertijd gevoelig lag, zoals we straks zullen zien) en zei te geloven dat apartheid niet gegrond is op racisme maar op een christelijke ethiek.37 De felle reacties op Reve en Hermans laten zien dat de communis opinio vóór de boycot was. Maar er waren mensen die Hermans’ standpunt deelden en ervoor pleitten dat je juist in de kunsten de dialoog open moest houden: met een culturele boycot zonder je de Afrikaners slechts af, waardoor ze wellicht nog erger verkrampt zouden raken. Zo zou het einde van de apartheid niet worden bevorderd, maar had de boycot juist een tegenovergesteld effect. Bovendien werden de blanke Afrikaners die tégen apartheid waren, ook door de boycot getroffen. Achteraf is vaak bevestigd dat dit inderdaad is gebeurd. Riana Barnard, thans uitgever bij Tafelberg (Kaapstad), legde uit hoe de culturele boycot voor isolatie van Zuid-Afrikanen en verwijdering tussen ZuidAfrika en Nederland heeft gezorgd: Protesbewegings en sanksies sou daarna kontak met die Lae Lande byna onmoontlik maak. Nederlandse uitgewers word ontmoedig om verbintenisse met Suid-Afrika te sluit sodat Nederlands stelselmatig ’n vreemde taal word. Weinig Suid-Afrikaanse studente word toegelaat om in die buiteland te studeer wat tot gevolg het dat Europese denkrigtings, idees en strominge ontoeganklik bly. Dit was moeilik om Nederlandse boeke te bekom 33 Divendal, Joost. ‘Het stof dat opwaaide en waar Van Thijn niet door kroop.’ In: Trouw, 4 februari 1993. 34 Webeling, Pieter. ‘W.F. Hermans eist excuses.’ In: Trouw, 28 januari 1993. 35 Pam, Max. ‘W. F. Hermans over Zuid-Afrika.’ In: NRC Handelsblad, 8 april 1983. 36 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland, p. 141. 37 Zie voor meer achtergrondinformatie het interessante artikel van Arno van der Valk: ‘Ek maak my mond oop in Nederland. Gerard Reve aan het woord in Zuid-Afrika.’ In: De Parelduiker 9 (2004), nr. 5, p. 40-56.
18
sodat die behoefte aan Nederlands feitlik verdwyn. Die skade wat die kulturele boikot gebring het, loop diep en wyd. 38 Het AABN pleitte in de jaren tachtig dan ook voor een ‘alternatief’ cultureel akkoord: namelijk met de Zuid-Afrikaanse oppositiepartij ANC. Zo zouden anti-apartheidsgroepen in Nederland kunnen samenwerken met Zuid-Afrikaanse kunstenaars die tégen de apartheid waren. Het initiatief kwam niet van de grond. De tweede helft van de jaren tachtig: Breder gedragen en radicaler verzet De manier van actievoeren werd in Nederland intussen radicaler. Brandstichtingen bij Shellbenzinestations en oliehandelaren, bij Makro-winkels en andere bedrijven, werden schering en inslag. De reguliere Nederlandse apartheidsorganisaties keurden deze acties af; zij organiseerden vooral landelijke solidariteitsacties, die veel navolging kregen. Tijdens een betoging tegen apartheid in juni 1988 in Amsterdam liepen meer dan 50.000 mensen mee. 39 Bijzonder was dat deze manifestatie werd georganiseerd door alle anti-apartheidsbewegingen gezamenlijk, samen met vele andere organisaties: de strijd werd breed gedragen. Het ANC had zich inmiddels ontwikkeld tot een soort guerrillaleger, de Zuid-Afrikaanse regering sloeg terug door de townships te bezetten en in de zomer van 1985 werd in een aantal delen van Zuid-Afrika de noodtoestand uitgeroepen. Veel landen en internationale organisaties lieten van zich horen, maar het inmiddels aangetreden kabinet-Lubbers probeerde juist terug te keren tot het ‘dialoog’-beleid. Wel kwamen er steeds meer protest- en inzamelingsacties op lokaal bestuursniveau, waarbij gemeentebesturen zelf een rol gingen spelen. Ook hieraan zien we hoe sterk de situatie in Zuid-Afrika de Nederlanders raakte. Eind jaren tachtig gebruiken anti-apartheidsorganisaties het thema apartheid ook als aanleiding om aandacht te vragen voor racisme in Nederland zelf. In Zuid-Afrika nam eind jaren tachtig de kracht van het binnenlandse verzet toe. Het ANC hield allerlei ondergrondse acties, waaronder aanslagen op olie-installaties van het staatsbedrijf Sasol en ‘Operatie Vula’, waarbij gepoogd werd een aantal in ballingschap verkerende leiders ondergronds naar Zuid-Afrika te laten terugkeren. Daar zouden zij dan de slotaanval op de apartheid leiden. De Nederlandse betrokkenheid bij Operatie Vula was groot. 40 Vanaf de jaren negentig: De regenboognatie Met de opvolging van Botha door F.W. de Klerk in augustus 1989 brak verandering aan. De Klerk en de beroemdste politieke gevangene en ANC-leider Nelson Mandela onderhandelden in het 38 Barnard, Riana. In: Maandblad Zuid-Afrika 85 (2008), nr. 1, p. 18. 39 Hengeveld, Richard & Dekker, Anton: ‘Nederland tegen apartheid 1948 – 1994.’ 40 Braam, Conny. Operatie Vula: Zuidafrikanen en Nederlanders in de strijd tegen apartheid. Amsterdam: Meulenhoff 1992.
19
diepste geheim over de toekomst van Zuid-Afrika, en op 11 februari 1990 liet de president Mandela na 27 jaar gevangenschap vrij. De vrijlating was in veel landen live op tv te volgen en de internationale vreugde was groot. Ook in Nederland werd het heugelijke feit gevierd. Renate Rubinstein beschreef de euforische stemming: ‘Overal brak feest uit. Het Marco van Bastenplein werd omgedoopt tot Mandelaplein, en de burgemeester van Amsterdam voerde de hossende menigte aan en verklaarde “ontiegelijk blij” te zijn. De opstand tegen de apartheid was Neerlands officiële, door Rijk en Gemeente goedgekeurde politiek geworden.’ 41 Vier maanden na zijn vrijlating bezochten Mandela en zijn vrouw Nederland. Hij sprak vanaf het balkon van de Stadsschouwburg, terwijl zich op het Leidseplein zo’n 20.000 juichende mensen hadden verzameld. Intussen bleven de actiegroepen erop hameren dat de overgang van apartheid naar democratie nog maar net begonnen was. Ze vonden De Klerk veel te langzaam met zijn hervormingen en vrijlating van politieke gevangenen. De meeste actiegroepen hielden het nadat Mandela vrij was gekomen echter niet meer lang vol en stopten of gingen zich met wederopbouwprojecten bezighouden. De eerste Zuid-Afrikaanse verkiezingen waren op 27 april 1994. De overwinning van het ANC met 63 procent van de stemmen betekende het einde van de officiële apartheid en het begin van de Regenboognatie onder leiding van Mandela. In Nederland heeft Mandela op dat moment alle steun: hij is een held. In een grote live televisie-uitzending, waar hij en diverse artiesten en BN’ers te gast zijn, werd geld opgehaald voor politiek onafhankelijke organisaties in Zuid-Afrika onder het motto ‘Geef Zuid-Afrika een eerlijke kans’. Hoop voor de toekomst overheerste, maar Zuid-Afrika heeft tot op de dag van vandaag een heftig verleden ter verwerken, waarin het nog steeds worstelt met de invloed van het kolonialisme en daarbovenop de uitwerkingen van bijna vijftig jaar apartheidsregime. Vanaf de jaren negentig veranderde er volgens velen bovendien veel te weinig: de kloof tussen arm en rijk bleef, de werkloosheid en de criminaliteit stegen. 42 In de jaren negentig kwam het land nog wel in de kranten voor, maar van massale betrokkenheid was geen sprake meer. Anno 2008 doet Zuid-Afrika internationaal zijn uiterste best zich van een aantrekkelijke kant te laten zien om buitenlandse toeristen te trekken. Het land adverteert met de prachtige landschappen, de wijnroutes en de wildparken. En met effect: Zuid-Afrika is sinds de afschaffing van de apartheid uitgegroeid tot een geliefd vakantieland, niet in de laatste plaats onder Nederlanders. Ook cultureel staat Zuid-Afrika weer volop in de belangstelling: in 2007 werden de serie Stellenbosch en de documentaires van Adriaan van Dis, Van Dis in Afrika, op de Nederlandse 41 Tamar (ps. Renate Rubenstein). ‘Mandela, tergblik op een actie.’ In: Vrij Nederland, 24 februari 1990. 42 Dorsman, Robert. ‘In den beginne.’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr. 2 (april), p. 4.
20
televisie uitgezonden. Zuid-Afrikaanse schrijvers en dichters treden hier op en hun werk wordt vertaald en gepubliceerd. En zangers als Amanda Strydom, Chris Chameleon en Gert Vlok Nel toeren regelmatig succesvol door ons land met hun liedjesprogramma’s. 43 Volgens Ester en Van Leuvensteijn is de interesse in Nederland en Vlaanderen in de Afrikaanse taal en de Afrikaanstalige letterkunde sinds de afschaffing van de apartheid sterk gegroeid. Volgens hen is deze hernieuwde belangstelling niet langer gebaseerd op gevoelens van stamverwantschap, maar komt zij voort uit betrokkenheid bij het culturele en maatschappelijke veranderingsproces in het nieuwe Zuid-Afrika. 44 Toef Jaeger denkt daar anders over. Zij verklaart de populariteit van Zuid-Afrika wel vanuit verwantschap, en dan met name met de taal. Volgens haar wordt het Afrikaans nog steeds als een exotisch soort Nederlands beschouwd: ‘Hoewel we in Nederland in de eerste plaats de taal omarmen, ligt het gevaar van verdere annexatie al snel op de loer: de stap naar een toe-eigening van verleden en misschien zelfs toekomst van Zuid-Afrika is snel gezet.’ 45 De volgende paragraaf zal de relatie tussen het Afrikaans en het Nederlands verder belichten.
1.2 Nederlanders en het Afrikaans Het is 1989. De Zuid-Afrikaanse Antjie Krog doceert een examenklas vol kleurlingkinderen Afrikaans, op een plattelandsschooltje in de provincie Vrijstaat. Ze moet van overheidswege De onrustzaaier van W.G. van Maanen behandelen: het Nederlandse boek staat nu eenmaal op de leeslijst, een vertaling in het Afrikaans is er niet. Haar klas heeft nog nooit van Nederlands gehoord, laat staan dat ze weten dat er een verband bestaat tussen het Nederlands en hun eigen taal. En zelf spreekt Krog een ‘onbeholpen Nederlands, een soort Afrikaans-Nederlands met kaas onder mijn tong’. De voorleespogingen gaan moeizaam. Een paar maanden later neemt Krog dezelfde klas mee naar een toneelvoorstelling in Johannesburg van een Surinaams toneelgezelschap. Na de voorstelling lezen de acteurs speciaal voor de kinderen het slothoofdstuk uit De onrustzaaier: Het is bijna surrealistisch: in een kaal, verlaten vertrek achter het podium leest een charmante zwarte acteur, in kleurige kleding, Van Maanens woorden voor aan een tamelijk haveloos ogend groepje schoolkinderen uit een township buiten Kroonstad. Toch zijn we verwonderd over de raakpunten tussen hem en ons. (…) De kinderen zijn stomverbaasd. Dat zwarten Nederlands kunnen praten! Dat zwarten een taal kennen die zoveel op het 43 ‘“Mijn werk wordt hier begrepen.” Zuid-Afrikaanse chansonnière Amanda Strydom in De Meerse.’ In: Haarlems Dagblad, 12 februari 2008. 44 Ester, Hans & Arjan van Leuvensteijn (red.) Afrikaans in een veranderende context. Taalkundige en letterkundige aspecten. SAI: Amsterdam, 1995, p. 7. 45 Jaeger, Toef. ‘Laten we de verkleefdheid niet overschatten.’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr. 2 (april), p. 8.
21
Afrikaans lijkt zonder dat ze zich in verlegenheid gebracht voelen of zich schamen. Dat zwarten beter Nederlands spreken dan Engels. Dat je door middel van het Afrikaans met zwarten kunt communiceren. 46 Krogs anekdote maakt duidelijk dat invloeden van het zeventiende-eeuwse Nederlands van de VOC’ers
die destijds in Zuid-Afrika belandden, terug te vinden zijn in het huidige Afrikaans. Het
Afrikaans wordt nogal eens gezien als een verbasterd soort Nederlands. Nederlanders vinden de taal grappig en schattig: een bijna kinderlijke variant. ‘Nederlands met een bruin korstje’ noemde Adriaan van Dis het eens. 47 Afrikaans is een beetje ‘van ons’. Dat is een nogal vereenvoudigde visie, want ook Engels, Portugees, Duits, Maleis (het Afrikaans was in de achttiende eeuw het dialect van de Maleise slaven) en het Khois hebben duidelijk hun sporen in de taal nagelaten. 48 Wederom Van Dis: ‘Het Afrikaans zat ook vol uitdrukkingen waarbij je de ribbetjes van andere talen langs je tong voelde schrapen.’ 49 Onderzoekster Yvette Stoops stelt dat de oppervlakkige Nederlandse houding ten opzichte van het Afrikaans, waarbij deze taal vaak wordt gezien als een vereenvoudigd Nederlands, mede bepaald is door verregaande isolatie tijdens de apartheid. 50 Degenen met enige kennis van zowel het Nederlands als het Afrikaans, wijzen op de discrepanties tussen de twee talen, en waarschuwen Nederlanders niet klakkeloos ervan uit te gaan dat ze het Afrikaans zonder meer kunnen lezen. Vaak staat er niet wat er lijkt te staan. Vertaalster Riet de Jong-Goossens: ‘Het feit dat Afrikaans uit het Nederlands is voortgekomen maakt dat we elkaar begrijpen, maar dat wil niet zeggen dat er geen opmerkelijke verschillen zijn. (…) De veel voorkomende vraag of vertalen wel nodig is zou ik dan ook met een volmondig “ja” willen beantwoorden.’ 51 Vaak is het verband tussen het Afrikaans en het Nederlands aangewezen als reden voor het lange voortbestaan van de ‘stamverwantschap’ waar veel Nederlanders in geloofden: Nederlanders en de Afrikaner Boeren konden elkaar immers verstaan en moesten dus wel een soort familie zijn. Dit stamverwantschapsidee komt eveneens terug in de eerder geciteerde toespraak van koningin Beatrix, waarin zij ook het volgende zei:
46 ‘Krog, Antjie. ‘Woord tussen twee stilten.’ In: Optima 21 (2003), nr.4, p. 172-173. 47 Dis, Adriaan van ‘Klankwoord. Bij de ontvangst van de Groenman-taalprijs.’ In: Onze Taal 72 (2008), nr.2 (februari/maart), p. 63. 48 Swanborn, Peter. ‘Ik wantrouw woorden.’ In: de Volkskrant, 16 februari 2001; Jong-Goossens, Riet de. ‘Mooi bly.’ In: Bunker Hill 37/38 (maart 2007), p. 61; Jansen, Ena. ‘Ampie aan de Amstel. De creatieve energie van grensoverschrijding in de Zuid-Afrikaanse letterkunde.’ In: Gelderblom, Arie-Jan (red.) Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen van het Vijftiende Colloquium Neerlandicum, Rijksuniversiteit Groningen, 24-30 augustus 2003. Woubrugge: Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, 2004, p. 148. 49 Dis, Adriaan van ‘Klankwoord. Bij de ontvangst van de Groenman-taalprijs.’ In: Onze Taal 72 (2008), nr.2 (februari/maart), p. 63. 50 Stoops, Yvette. Bobbejane of Bavianen. Afrikaans versus Nederlands. Mechelen: CODA Uitgevers,1995. p. 9. 51 Jong-Goossens, Riet de. ‘Mooi bly.’ In: Bunker Hill 37/38 (Maart 2007), p. 61.
22
Ook nu nog is de erfenis van deze Nederlandse periode zichtbaar in de architectuur, in de taal en letterkunde, in de godsdienst en in het recht. Geen wonder dat in ons land het gevoel van sterke betrokkenheid bij dit verre deel van de wereld, altijd is blijven bestaan. 52 Voor het feit dat het Afrikaans niet alleen uit het Nederlands, maar ook uit vele andere talen, voortkomt, is in deze toespraak en in veel gehoorde andere uitspraken geen oog: slechts de Nederlandse oorsprong wordt benadrukt. Ook het feit dat Afrikaans maar een van de vele talen van Zuid-Afrika is en ook door kleurlingen wordt gesproken, is in deze visie niet meegenomen. Mede hierom zijn er stemmen die pleiten tegen het stam- en taalverwantschapsidee. Toch verschenen boeken uit Zuid-Afrika tot de jaren zestig meestal onvertaald in Nederland. In de periode van 1901 tot en met 1950 werden volgens Susan van der Ree, die de ZuidAfrikaanse literatuur in Nederland bibliografisch in kaart bracht, slechts vijf boeken geheel vertaald, onder meer twee romans van C.M. van den Heever. 53 Maar, concludeert Ena Jansen in haar proefschrift over Eybers, de Afrikaanse taal- en letterkunde kon omstreeks 1960 niet meer als vanzelfsprekend worden beschouwd bij de Nederlandse critici, laat staan bij de gemiddelde poëzielezer. 54 Uitgezonderd het ‘speciale geval’ Eybers stelt Jansen dat vertaling van andere schrijvers noodzaak bleek. Tijdens de apartheid, toen het verbonden gevoel langzaam omsloeg in afkeer van Zuid-Afrika, maakte de mening over de taal eenzelfde ommekeer mee. Nederlanders begonnen het Afrikaans als de taal van het apartheidssysteem te zien, als taal van de bezetter. Het Afrikaans was de taal van de bedenkers van de apartheid en dus fout en besmet. Ook schrijvers en dichters die in het Afrikaans bleven schrijven werden gewantrouwd zeker ten tijde van de culturele boycot.55 Deze visie is opnieuw een simplificatie, gezien het ontstaan van het Afrikaans en het feit dat ook veel kleurlingen het spreken. 56 Ook in Zuid-Afrika was deze visie op het Afrikaans te vinden. Het zorgde ervoor dat veel blanke Zuid-Afrikaners, en niet in de laatste plaats schrijvers, worstelden met hun taal. Breytenbach bijvoorbeeld had jarenlang een moeizame verhouding met zijn moedertaal. In 1973 hield hij een roemruchte toespraak in Kaapstad, waarin hij stelde dat het Afrikaans een bastaardtaal is, afkomstig uit verschillende (ook gekleurde!) talen, en Afrikaners een bastaardvolk. 57 Ena Jansen beschrijft hoe ongehoord dit was:
52 De toespraak werd afgedrukt op de opiniepagina’s in NRC Handelsblad, 1 oktober 1996 onder de titel ‘Hier is een wonder tot stand gebracht’. 53 Ree, Susan van der. Caleidoscoop. Een bibliografisch overzicht van literatuur uit Zuid-Afrika in Nederlandse vertaling. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut, 1996, p. 19. 54 Jansen, Ena. Afstand & verbintenis. Elisabeth Eybers in Amsterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1998, p. 84. 55 Swanborn, Peter. ‘Ik wantrouw woorden.’ In: de Volkskrant, 16 februari 2001. 56 Stoops, Yvette. Bobbejane of Bavianen, p.. 7. 57 Breytenbach, Breyten. ‘Een blik van buiten.’ In: Een seizoen in het paradijs. Amsterdam: Meulenhoff 1980, p. 152.
23
In die tijd kreeg zo ongeveer ieder blank kind met de paplepel ingegoten dat je niet alleen jezelf maar ook je taal ‘suiwer’ moest houden. ‘Onsuiwerheid’ en het woord ‘bastaard’ werden geassocieerd met alle stigma’s en trauma’s waarmee de immorele apartheidswetten Zuid-Afrikanen nog meer dan een kwarteeuw zouden treiteren. Het gejuich dat opsteeg na Breytenbachs lezing getiteld ‘’n Blik van buite’, werd ingegeven door opluchting. Bastaardzijn mocht. 58 Toch zwoer ook Breytenbach het Afrikaans meerdere malen af; hij doopte de taal provocerend om tot Apartaans en beweerde dan er nooit meer in te schrijven. Bij andere auteurs is de worsteling met het taaldilemma eveneens terug te vinden, onder meer bij Marlene van Niekerk, Antjie Krog en Diana Ferrus. Uiteindelijk zien allen geen andere mogelijkheid dan te pleiten vóór het Afrikaans. Het Afrikaans is een onderdeel van hun identiteit en dat is moeilijk zomaar uit te vlakken. De positie van het Afrikaans bleef problematisch na de apartheid. Veel Afrikaners willen toch hun moedertaal houden, maar voelen zich ook schuldig vanwege de associatie met het nationalistische regime. Tegelijkertijd rukt het Engels op. Goedegebuure: ‘Het Afrikaans heeft danig te lijden van een schuldenlast. Veel jonge blanken zijn al op het Engels overgegaan, niet alleen omdat het hip is, maar ook om het imago van conservatisme en achterlijkheid te ontlopen.’ Daar komt bij dat het Afrikaans en het Engels niet meer de enige officiële talen in Zuid-Afrika zijn. Dat was lange tijd wel het geval: vooral het Afrikaans was dominant, zeker tijdens de apartheid. En dat terwijl Zulu en Xhosa het meest gesproken worden onder de Zuid-Afrikanen. 59 Van 1925 tot 1994 waren het Engels en het Afrikaans de twee wettige talen van Zuid-Afrika. Na afschaffing van de apartheid kwamen daar negen inheemse talen bij. Sindsdien erkent Zuid-Afrika het Zulu, Xhosa, Afrikaans, Noord-Sotho, Engels, Tswana, Zuid-Sotho (Sesotho), Tsonga, Swati, Venda en Ndebele. 60 Nog steeds worden er, ook in Nederland, debatten georganiseerd over de toekomst van het Afrikaans. Discussie rondom de taal hangt altijd samen met discussies over het verleden, over schuld en de eigen identiteit van de Afrikaner. 61 De taal wordt anno 2004 gesproken door ongeveer zes miljoen van de 42 miljoen Zuid-Afrikanen, waaronder ook veel kleurlingen. Antjie Krog wees erop dat het van belang is dat ook zij zich in het debat over de taal mengen: ‘Binnen het Afrikaans maken de Afrikaners nog steeds de dienst uit. [...] Maar in een land waar armoede,
58 Jansen, Ena. ‘Redaksioneel.’ In: Stilet; Tijdschrift van de Afrikaanse Letterkunde Vereniging. 2002: 2 (September), p. 7-12. (Speciaal nummer, getiteld: ’n Blik van Buite). 59 Peek, Christel. ‘Taal in een rainbow nation. Een who’s who van de talen van Zuid-Afrika.’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr 2. (april), p. 6. 60 De schrijfwijze van de talen varieert. Stoops, Yvette. Bobbejane of Bavianen, p. 7. 61 Vermaas, Peter. ‘“Moenie jou languages mix nie!”; Zuid-Afrika debatteert over het verleden.’ In: De Groene Amsterdammer, 17 februari 2001.
24
hiv en aids het debat domineren, hebben ze “bruine steun” nodig om hun argumenten kracht bij te zetten.’ 62 De Nederlandse Taalunie ondernam pogingen om de kloof tussen het Afrikaans en het Nederlands te verkleinen, door financiële steun te verlenen aan wederzijdse schrijversbezoeken. 63 Dit paste in het nieuwe cultureel verdrag, dat Nederland en Zuid-Afrika in 1996 getekend hadden. 64 De kennis van het Afrikaans is bij Nederlanders overigens, zeker na die jaren dat de taal geweerd werd uit ons land, miniem. 65 Jaeger vraagt zich af waaróm Nederlanders zo gek zijn op het Afrikaans: ‘Wie zich een taal toeeigent, kent zichzelf immers ook een identiteit toe die niet de zijne is. (…) De gedachte dat het Afrikaans wel eens mijlenver van ons verwijderd zou kunnen zijn, wordt te weinig gehoord.’ 66
1.3 Zuid-Afrikaanse literatuur in Nederland Het Afrikaans mag dan als een verloren zoon in Nederland binnengehaald worden, literatuur draagt volgens Jaeger een stuk minder bij aan de populariteit van Zuid-Afrika, want die ‘verkoopt, op een enkele uitzondering na, nauwelijks in Nederland: ‘Een trendsetter op het literaire vlak wordt nog steeds liever uit New York gehaald dan waar ook uit Zuid-Afrika.’ En als er aandacht is voor Zuid-Afrikaanse schrijvers, dan is dat nog steeds, ook na apartheid, voor hun persóónlijke levens: André Brink die in tv-programma Pauw & Witteman niet over zijn nieuwe boek, maar over de politiek mag vertellen, Nadine Gordimer die voorpaginanieuws is wanneer ze slachtoffer is van een overval.’ 67 Vanuit de taalverwantschap is het interessant om te kijken wat de betekenis van de ZuidAfrikaanse literatuur in Nederland was en is. Was dat, net zoals de taal dat lange tijd was, een beetje de onze, en moesten we er zodoende tijdens de apartheid niets van hebben? En in hoeverre was de Zuid-Afrikaanse literatuur doorgedrongen tot Nederland toen Breytenbachs eerste boek in 1972 hier het levenslicht zag? Voor de apartheid was men in Nederland nog redelijk op de hoogte van de Zuid-Afrikaanse literatuur in Nederland, die ook onderwezen werd op scholen. Vertaler Robert Dorsman schreef in 1998 dat veel hoogbejaarde Nederlanders ‘nog wel bekend [zijn met gedichten die tijdens en na
62 Krog, Antjie. ‘Het Afrikaans en zijn plaats in het postkoloniale debat.’ In: Nederlands buitengaats; een taalreünie. Amsterdam: St. Koninklijk Paleis, 2006, p. 21. 63 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland, p. 143. 64 Jansen, Ena. ‘De culturele relatie Nederland-Zuid-Afrika: vroeger en nu’. Uit: Ons Erfdeel, p. 680. 65 Dorsman, Robert. ‘Als een (lach)spiegel in raadselen.’ In: Filter 5 (1998), nr. 3 (september), p. 8. 66 Jaeger, Toef. ‘Laten we de verkleefdheid niet overschatten.’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr. 2 (april), p. 8-10. 67 Jaeger, Toef. ‘Laten we de verkleefdheid niet overschatten.’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr. 2 (april), p. 8.
25
de Boerenoorlogen rond de eeuwwisseling waren geschreven en die op Scholen met den Bijbel werden geleerd’. 68 De Zuid-Afrikaanse dichter Uys Krige stelde voor Uitgeverij Stols een poëziebloemlezing samen die in 1937 verscheen: Afrikaanse versameling. De Nederlandsche Boekhandel gaf in 1950 een bundeltje Zuid-Afrikaanse poëzie uit. Nederlandse lezers konden na de Tweede Wereldoorlog kennis maken met een drietal Afrikaanse dichters die in eigen land hoog aangeschreven stonden: Elisabeth Eybers, D.J. Opperman en N.P. van Wyk Louw, die van 1950 tot 1958 hoogleraar in de Afrikaanse taal- en letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam was. 69 Verantwoordelijk voor deze kennismaking was Uitgeverij Van Oorschot: Op aanraden van Joop Klant (die korte tijd later redacteur en redactie-secretaris van Tirade zou worden) las Van Oorschot poëzie van Eybers en korte tijd later verzocht hij haar om een bloemlezing. (…) Over de andere Afrikanen (Van Wyk Louw en Opperman) waren de critici en het boekenkopende publiek nogal lauw. Het laat zich raden dat Van Oorschot hun werken uitgaf nadat Eybers een succes was gebleken, in de hoop dat hij met Zuid-Afrika een bron van hoogwaardige, goedverkopende poëzie had aangeboord. 70 Eybers, wier werk later bij Querido verscheen, debuteerde in 1957 bij Van Oorschot en zal tot aan haar dood in 2007 grote bekendheid blijven genieten in Nederland – je kunt zelfs stellen dat zij deel is gaan uitmaken van de Nederlandse literatuur, niet in de laatste plaats omdat zij sinds 1961 in Amsterdam woonde en bekroond werd met twee grote literaire Nederlandse prijzen. Zij en Breyten Breytenbach zijn in de jaren zestig en zeventig de enigen die volop zijn doorgedrongen tot het literaire leven in Nederland. Ook boeken van André Brink werden wel vertaald. Ena Jansen merkt in haar proefschrift over Eybers op: ‘Het succes van Elisabeth Eybers in Nederland doet de vraag ontstaan waarom haar poëzie zo hoog staat aangeschreven, terwijl het werk van andere Afrikaanse dichters bijna onbekend gebleven is. (…) De openbare mening in Nederland was gedurende meer dan dertig jaar daarna zo sterk anti-Afrikaans dat het werk van geen enkele andere Afrikaanse dichter behalve dat van Breyten Breytenbach met enig succes in Nederland gepresenteerd kon worden.’ 71 Over de bekendheid van Breytenbach wordt in de volgende hoofdstukken nog uitgebreid gesproken. Susan van der Ree onderzocht hoeveel boeken er in de periode van 1951 tot en met 1995 werden vertaald uit het Afrikaans in het Nederlands. Ze kwam uit op zeventig titels. 72 Veel van deze boeken werden gepubliceerd in het begin van die periode, toen apartheid nog niet zo bewust in Nederland leefde, of aan het eind, toen het regime veranderde. Het aantal Zuid-Afrikaanse 68 Dorsman, Robert ‘Die hand vol vuur. Over poëzie in het Afrikaans.’ In: Nieuw Letterkundig Magazijn 16 (1998), p. 5. 69 Jansen, Ena. ‘Ampie aan de Amstel.’ Op: Neerlandistiek de grenzen voorbij, p. 143-144. 70 Vries, Gert Jan de. Ik heb geen verstand van poëzie, p. 170. 71 Jansen, Ena. Afstand & verbintenis: Elisabeth Eybers in Amsterdam, p. 74. 72 Ree, Susan van der. Caleidoscoop, p. 18.
26
boeken dat in de hoogtijdagen van de apartheid in Nederland werd uitgegeven, was minimaal. De hiervoor geschetste moeizame verhouding van Nederlanders ten opzichte van het Afrikaans, is dus ook terug te zien in het aantal Zuid-Afrikaanse schrijvers dat in Nederland kon publiceren. Vertaler Dorsman spreekt zelfs van een taboe op literatuur uit Zuid-Afrika; die gold vooral ten tijde van de culturele boycot. 73 Boeken van ‘Sestigers’ als Etienne Leroux en André Brink waren in de jaren zestig nog wel in Nederland verschenen. Maar toen in de jaren zeventig de verhoudingen tussen Zuid-Afrika en Nederland verslechterden en de publieke opinie tegen het apartheidsregime sterker werd, liep het aantal uitgaven terug en werden uitsluitend werken van André Brink en Breyten Breytenbach vertaald. Daarmee ging vanzelfsprekend ook de kennis van het Afrikaans en de Zuid-Afrikaanse literatuur achteruit: de boycot werkte dus twee kanten op. Wat in Nederland uit Zuid-Afrika verscheen, was vooral vertaalde anti-apartheidsliteratuur. Dat had deels te maken met het feit dat bijna alle Zuid-Afrikaanse schrijvers ook over die apartheid schreven. De titel van het overzichtswerk van Eep Francken en Luc Renders over ‘krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde’ luidt Skrywers in die strydperk en dat zegt eigenlijk al genoeg: schrijven en strijd gaat in Zuid-Afrika hand in hand. Het laat zien hoe sterk politiek en maatschappelijk engagement leefde en leeft onder Zuid-Afrikaanse schrijvers. ‘Schrijven in het Afrikaans is zich verhouden tot de apartheid. Zeker vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw was daar geen ontkomen aan. Wie zich niet liet inspireren door politiek engagement, zoals Breyten Breytenbach en André Brink, deed niet mee. En maakte geen kans op een internationaal publiek,’ aldus Annemarié van Niekerk. 74 Breytenbach en Brink behoorden net als Jan Rabie en Etienne Leroux tot de ‘Sestigers’ en namen het voortouw in het verzet tegen de apartheid. De Sestigers waren blanke schrijvers die radicaal voor vernieuwing kozen en daardoor sterke invloed uitoefenden op de Zuid-Afrikaanse letterkunde. 75 Grote vormvernieuwingen, taboedoorbrekingen en een nieuwe taal stond hen voor ogen. Maar de vernieuwing vond ook plaats op politiek terrein: het was voor het eerst dat er scherpe kritische geluiden in het literaire klimaat te horen waren en dat de regering het werk van schrijvers verbood. Het apartheidsbewind werd sterker en als schrijver was het onmogelijk je nog langer afzijdig te houden. Door hun openbare verwerping van de apartheid, door oproep tot betrokken schrijverschap en door eigen geëngageerde teksten drukten in het bijzonder Brink en Breytenbach een onmiskenbare stempel op het politieke debat binnen de Afrikaner gemeenschap. 76
73 Dorsman, Robert ‘Die hand vol vuur. Over poëzie in het Afrikaans.’ In: Nieuw Letterkundig Magazijn 16 (1998), p. 5. 74 Niekerk, Annemarié van. ‘Verwelkte apartheid het kanon; Confronterende roman over 50 jaar Afrikaner-macht.’ In: Trouw, 18 maart 2006. 75 Francken, Eep & Luc Renders. Skrywers in die strydperk. Krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde. Amsterdam: Bert Bakker, 2005, p. 73. 76 Francken, Eep & Luc Renders. Skrywers in die strydperk, p. 171.
27
In de zeventiger jaren werden, volgens Van der Ree, in Nederland uitsluitend werken van Brink en Breytenbach vertaald en één jeugdboek van C. Barnard: ‘In deze turbulente tijd kon in Nederlandse publicaties worden gelezen dat letterkunde een politieke opdracht kan vervullen. (…) Er verschenen steeds meer geëngageerde werken in Nederlandse vertaling, die een beeld gaven van de verhoudingen in Zuid-Afrika. Deze werken sloten aan bij denkbeelden die in de publieke opinie leefden in Nederland.’ 77 Van Breytenbach en Eybers werd ook werk in het Afrikaans bij Nederlandse uitgeverijen uitgegeven. Hoewel Poetry International in de jaren zeventig en tachtig een aantal andere Zuid-Afrikaanse dichters uitnodigde, drongen zij niet door tot Nederlandse letteren. Het betrof hier Engelstalige, meestal zwarte dichters.78 Dat er zo weinig Zuid-Afrikaanse schrijvers in Nederland werden gepubliceerd had onder meer te maken met de culturele boycot. Schrijver-vertaler Adriaan van Dis hekelde dit feit. Hij was een van de personen die de afwijzende houding ten opzichte van Zuid-Afrika te simplistisch vond en die pleitte voor een alternatief cultureel akkoord, zodat we ons werkelijk in Zuid-Afrika konden verdiepen: ‘Wij zouden naar hen kunnen luisteren, wij zouden het werk van zwarte Zuidafrikaanse schrijvers kunnen lezen. En voor zover de schrijvers in hun eigen land monddood zijn gemaakt [...], zouden wij hun buiten Zuid-Afrika uitgegeven werk kunnen lezen. En als het zo moeilijk is het werk van zwarte Zuidafrikaanse auteurs in handen te krijgen, is er ook nog het werk van blanke Zuidafrikaanse auteurs die met het beschrijven van hun verscheurde wereld internationale faam hebben verkregen. Maar wij doen het niet. Nederlanders lezen nauwelijk Zuidafrikaanse schrijvers, ook Brink, Breytenbach, Coetzee en Gordimer lezen ze niet, de oplagecijfers wijzen het uit.’ 79 Ook Van der Ree vraagt zich af of de in Nederland uitgegeven boeken van Zuid-Afrikaanse schrijvers gelezen werden. Letterkundige Pierre Dubois betreurt het en vindt het bovendien paradoxaal dat er in ons land betrekkelijk weinig belangstelling bestaat voor de Zuid-Afrikaanse letterkunde rond 1980: ‘Jammer, omdat die literatuur, zowel in poëzie als in proza, zoveel werk van hoge kwaliteit te zien geeft. Paradoxaal, omdat een van de motieven ongetwijfeld te vinden is in de politiek, terwijl juist de literatuur het terrein is waarop het diepste en sterkste verzet binnen Zuid-Afrika leeft tegen de geest van de politiek die men daarbuiten (maar dus ook daarbinnen) bestrijden wil.’ 80 Wel is er al voor het einde van de apartheid een groei waar te nemen in het aantal publicaties vanuit Zuid-Afrika: ‘Tussen 1981 en 1990 werden 75 werken uit het Engels en 22 uit het 77 Ree, Susan van der. Caleidoscoop, p. 22. 78 Schaffer, Alfred. ‘“Lank lewe die poëet.” De stand van zaken in de Afrikaanse poëzie aan het eind van de 20ste eeuw.’ In: Meanderkrant, 10 november 1999. 79 Van Dis, Adriaan. ‘Inleiding.’ In: Brink, André & J.M. Coetzee (sam.). Ons geduld heeft zijn grenzen. Literatuur uit Zuid-Afrika. Houten: Het Wereldvenster (Unieboek), 1987, p. 10-11. 80 Dubois, Pierre H. ‘Breytenbach over paradijs en hel.’ In: Het Vaderland, 15 november 1980.
28
Afrikaans vertaald; wat het Afrikaans betreft is dat een verdubbeling ten opzichte van het vorige decennium.’ 81 Nobelprijswinnaar Nadine Gordimer bijvoorbeeld werd in 1982 door De Arbeiderspers ontdekt. J.M. Coetzee, die later eveneens de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg, publiceerde vanaf halverwege de jaren tachtig in Nederland, eerst bij Uitgeverij Agathon, vervolgens bij Ambo en later bij Uitgeverij Cossee. Deze blanke Afrikaners schreven in het Engels en werden dus uit het Engels vertaald. Pas vanaf 1990 werd het weer echt mogelijk om Afrikaanstalige schrijvers en dichters naar Nederland te vragen, en dat gebeurde dan ook veelvuldig. Tal van dichters die zich inmiddels in Zuid-Afrika gemanifesteerd hebben, kwamen naar Nederland, om voor te lezen op het Rotterdamse Poetry, het Haagse Dichters-aan-Huis-festival of de Utrechtse Nacht van de Poëzie en ook voor prozaschrijvers ontstond er na de apartheid weer ruimte. 82 Dichter-redacteur Alfred Schaffer, die lange tijd in Zuid-Afrika woonde, sprak van een grote inhaalrace. 83 In de jaren negentig kwam Afrika zo langzaam in zicht als literair continent. Naast nieuw werk, verschenen er vanaf eind jaren tachtig ook bloemlezingen Zuid-Afrikaanse poëzie en proza. Gerrit Komrij pakte het het grootst aan: zijn bloemlezing De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten uit 1999 wordt nog steeds als toonaangevend beschouwd. Het werk zag het levenslicht tijdens een feestelijke presentatie. ‘Tien jaar geleden was dit ondenkbaar geweest. Dan zou hier zeker een bom geplaatst zijn,’ aldus schrijver Tom Lanoye. 84 De Nederlandse schrijverschilder Henk van Woerden, die zelf zijn jeugd in Zuid-Afrika doorbracht, was verheugd: ‘Vijftig jaar mocht deze poëzie niet. Poëzie werd gezien als een politiek verschijnsel. Dit boek laat zien dat de taal zich eindelijk heeft losgezongen van de politiek.’ 85 Naast de stroom aan (samengestelde) publicaties, was er na de apartheid ook op andere manieren aandacht voor de Zuid-Afrikaanse literatuur. Toen Nederland en Vlaanderen in 1993 ‘Schwerpunkt’ van de Frankfurter Buchmesse waren, werd het gehele Nederlandse taalgebied, dat zich uitstrekt tot onder meer Zuid-Afrika, de Antillen en Suriname, in de schijnwerpers gezet. Breytenbach werd als exponent ingezet om het literaire belang van Zuid-Afrika en het Afrikaans te onderstrepen. 86 Zoals al genoemd stimuleerde en steunde de Nederlandse Taalunie bezoeken van Nederlandse schrijvers aan Zuid-Afrika en andersom: er werden tournees georganiseerd om elkaars literatuur te ontdekken en te bevorderen. De weg voor schrijvers om naar Zuid-Afrika te reizen was weer vrij; publieke opinies zoals bij Hermans en Reve speelden geen rol meer en de
81 Ree, Susan van der. Caleidoscoop, p. 22. 82 Dorsman, Robert ‘Die hand vol vuur. Over poëzie in het Afrikaans.’ In: Nieuw Letterkundig Magazijn 16 (1998), p. 6. 83 Schaffer, Alfred, ‘“Lank lewe die poëet.” De stand van zaken in de Afrikaanse poëzie aan het eind van de 20ste eeuw.’ In: Meanderkrant, 10 november 1999. 84 Hulten, Machteld van. ‘Nette akkers egalig grou, pophuisies rooi en blou.’ In: de Volkskrant, 18 september 1999. 85 Hulten, Machteld van. ‘Nette akkers egalig grou, pophuisies rooi en blou.’ In: de Volkskrant, 18 september 1999. 86 Lange, Albert de. ‘Hollandse muze kan niet zonder folklore Buchmesse met tulpen, bruggetjes en Harry Mulisch.’ In: Het Parool, 6 oktober 1993.
29
banden werden herbevestigd. 87 Verder ondersteunde de Nederlandse Taalunie de SuiderAfrikaanse vereniging vir Neerlandistiek (SAVN) en subsidieerde zij het Tijdschrift voor Nederlands en Afrikaans. 88 De unie droeg met al deze acties bij aan de doorbreking van de culturele isolatie. Door het wegvallen van de apartheid veranderde overigens ook de rol van de Zuid-Afrikaanse schrijver: die hoefde zich nu niet meer gedwongen te voelen stelling te nemen in het politieke debat. André Brink stelde dat de politieke rol van de Zuid-Afrikaanse schrijver was uitgespeeld en dat dat de literatuur alleen maar goed kon doen: Tijdens de apartheid was er een grote solidariteit tussen de schrijvers in alle talen en kleuren. We hadden immers een gemeenschappelijke vijand. Dat zorgde voor een zekere elektriciteit in de verhouding tussen lezers en schrijvers. Zodra een boek gecensureerd werd, ging iedereen ernaar op zoek in het ondergrondse circuit, en zo bereikte de schrijver toch nog een groot publiek. Vandaag is de schrijver geen cultfiguur meer. Hij wordt behandeld als een gewoon mens, en dat is gezond. De schrijver kan zich nu eindelijk bezighouden met de problemen van het schrijven, de verhouding tot de taal, die toch het begin is van elke literatuur. 89 Schrijvers hoeven kortom geen politici meer te zijn. Toch levert het problematische alledaagse leven in het huidige Zuid-Afrika stof genoeg voor de schrijvers – veel daarvan zien we terug in hun literatuur. Maar misschien moet een schrijver nu wel méér in huis hebben om succesvol te zijn. Daar komt bij dat het Afrikaans en het Engels niet meer de enige officiële talen zijn, zoals we eerder zagen. Toch blijven blanke Afrikaner schrijvers een voorsprong houden op hun gekleurde collega’s, omdat hun publiek nu eenmaal kan lezen – zestig procent van de Zuid-Afrikanen, vooral zwarten, is analfabeet. Schaffer: ‘Er is dus nog altijd een scheiding van de markt, ondanks literatuur die bruggen bouwt, zoals het proza en de poëzie van Antjie Krog, de poëzie van Ingrid de Kock, of het werk van Zakes Mda. Het is deze zeer reële scheiding die aan de basis staat van elke poging tot het duiden en benoemen van Zuid-Afrikaanse literatuur. Het best toegerust, aan alle kanten, is nog steeds de Afrikaanstalige literatuur. Een sterk en professioneel uitgeversnetwerk zorgt voor begeleiding van auteurs en promotie van zowel auteurs als boeken. Er is een lezerspubliek dat bestaat uit zowel oude als jongere lezers, en er is een vrij brede receptie.’90 Afrikaanstalig en Engelstalig werk overheersen. Dat geldt ook voor wat er uit Zuid-Afrika op de Nederlandse boekenmarkt doordringt. Het Afrikaans- en Engelstalige uitgeversnetwerk is nu eenmaal sterker. En bovendien: stel dat je als Nederlanse uitgever een boek in het Zoeloe
87 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996. Nijmegen: Vantilt, 1999, p. 143. 88 Jansen, Ena. ‘De culturele relatie Nederland-Zuid-Afrika: vroeger en nu’. Uit: Ons Erfdeel 41 (1998), p. 682. 89 Hanegreefs, Luc. ‘In Zuid-Afrika is de schrijver geen cultfiguur meer.’ In: De Financieel-Economische Tijd, 8 mei 1999. 90 Schaffer, Alfred. ‘We kunnen niet zonder de…’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr. 2 (april), p. 48/49.
30
aankoopt, hoe vind je dan een vertaler? Veel Nederlandse literaire uitgeverijen anno 2008 hebben werk van moderne Zuid-Afrikaanse auteurs in hun fonds. Een niet-uitputtende opsomming: Ambo (Troy Blacklaws), De Bezige Bij (André Brink, Etienne van Heerden), Cossee (J.M. Coetzee, Ingrid Winterbach), Nijgh & Van Ditmar (Richard de Nooy), Podium (Breyten Breytenbach, Ingrid Jonker, Antjie Krog, Gert Vlok Nel) en Querido (Elisabeth Eybers, Marlene van Niekerk, Dan Sleigh). Tafelberg-uitgever Riana Barnard sprak de volgende hoop uit: ’n Bestekopname van Afrikaanse boeke in Nederlandse vertaling gedurende die afgelope paar jaar bevestig ’n belangrike klimaatsverandering. Miskien het die publikasie van Dan Sleigh se bakenroman Eilande oor die VOC-tydperk
’n nuwe era ingelei? (…) Met die veranderinge wat ’n nuwe politieke bedeling gebring het, het die
tyd aangebreek om opnuut na mekaar uit te reik, om die gedeelde geskiedenis te deurskou, en om die verbintenis tussen Nederland en Suid-Afrika te bestendig. (…) Miskien het ’n nuwe era uiteindelijk aangebreek, ’n tydperk waarin die ryk tradisie van beide literature ontdek en ontgin kan word sodat ons mekaar beter leer ken, begryp en waardeer. 91
1.4 Conclusie In dit hoofdstuk werd vastgesteld dat Nederland aanvankelijk gevoelens van verwantschap koesterde ten opzichte van Zuid-Afrika, ontstaan vanuit een koloniaal verleden en bestendigd tijdens de Boerenoorlogen en tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Vanaf de jaren zestig, toen de apartheid tijdens een demonstratie in Sharpeville internationaal zeer zichtbaar werd, sloegen de Nederlandse vriendschappelijke houding en gevoelens van verbondenheid echter om in afkeer en verzet. De Nederlandse anti-apartheidsbeweging zette zich massaal in voor de onderdrukten in Zuid-Afrika en in de jaren zeventig en tachtig bereikte het verzet een hoogtepunt. In de jaren tachtig begon ook de regering, die tot die tijd vooral een ‘dialoog’-beleid voerde, duidelijkere standpunten in te nemen en sancties door te voeren. De strijd tegen apartheid leefde breed in de Nederlandse samenleving en de communis opinio was vrij ongenuanceerd: je hoorde tégen te zijn.
Op het gebied van literatuur en taal vond eenzelfde ontwikkeling plaats: voor de apartheid maakten Nederlanders op school nog wel kennis met het Afrikaans en de Afrikaanse literatuur, maar het bevriezen van het Cultureel Verdrag uit 1951 en het invoeren van de culturele boycot leidde er, vooral in de jaren zeventig en tachtig, toe dat er amper uitwisseling was op het gebied
91 Barnard, Riana. In: Maandblad Zuid-Afrika 85 (2008), nr. 1 (januari), p. 18.
31
van cultuur en literatuur tussen Nederland en Zuid-Afrika. Het Afrikaans was ‘fout’ en ZuidAfrikaanse schrijvers waren verdacht. Hoe stellig deze opvatting heerste, bleek uit de hetze die ontstond toen W.F. Hermans en, een jaar later, Gerard Reve een bezoek brachten aan het verre land. Ook in Nederland drong amper werk van Zuid-Afrikaanse schrijvers door. Lange tijd kende Nederland slechts twee Zuid-Afrikaanse auteurs: Elisabeth Eybers, die in Amsterdam woonde, en Breyten Breytenbach. Ook André Brink was enigszins bekend. Vanaf eind jaren tachtig veranderde dat: Nederland maakte kennis met een stroom aan andere Zuid-Afrikaanse schrijvers en Eybers en Breytenbach moesten hun positie voortaan delen. In bijna alle Zuid-Afrikaanse literatuur was al die jaren de strijd tegen onrecht en racisme terug te zien, en ook gaven Afrikaner schrijvers regelmatig te kennen te worstelen met de ‘besmette’ taal. Hoewel de anti-apartheidsstrijd breed gedragen werd en de betrokkenheid bij Zuid-Afrika groot was, valt te betwijfelen of Zuid-Afrikaanse boeken door een groot publiek gelezen werden. Toen het ANC van Mandela in 1994 de verkiezingen won, kreeg deze partij alle steun: Mandela was een held. Niet alleen de literatuur, maar ook het Afrikaans, dat niet langer de taal van een fout regime was, werd weer in de armen gesloten en herkend als een soort Nederlands, hoewel erop gewezen wordt dat dit een eenzijdige visie is. Overigens kon werkelijke kennis van de taal allang niet meer als vanzelfsprekend worden beschouwd. In dit maatschappelijke klimaat debuteerde Breyten Breytenbach in 1972. De belangstelling voor zijn persoon, werk en opvattingen paste binnen het breed gedragen anti-apartheidsverzet, maar kwam ook voort uit onder meer het bloeiende literaire klimaat, zoals het volgende hoofdstuk zal laten zien.
32
2. Het literaire veld rondom Breytenbach 1970-2007 In het vorige hoofdstuk werd duidelijk hoe pover de moderne Zuid-Afrikaanse literatuur lange tijd in Nederland vertegenwoordigd was. In de anti-apartheidsjaren zeventig en tachtig waren slechts twee Zuid-Afrikaanse schrijvers in Nederland echt bekend: Elisabeth Eybers en Breyten Breytenbach. De belangrijkste instituties die invloed uitoefenen op de bekendwording en imagovorming van literatuur en literaire auteurs, zijn de uitgeverij en de literatuurkritiek. Ook auteurs zelf dragen doorgaans materiaal aan voor waardetoekenning en beeldvorming, onder meer door de bereidheid hun werk toe te lichten, auteurs te noemen aan wie ze zich verwant voelen of het doen van poëticale uitspraken. Breyten Breytenbachs werk werd in Nederland dertig jaar lang uitgegeven door twee uitgeverijen: Van Gennep en Meulenhoff. De laatste jaren verschijnt zijn werk bij de nog jonge Uitgeverij Podium. Alvorens te onderzoeken welke invloed Breytenbachs uitgeverijen hadden op de beeldvorming rondom hem en zijn werk, is het interessant te onderzoeken hoe zij te karakteriseren zijn: welk type fondsen hadden ze, hoe ontwikkelden die zich en hoe paste het werk van Breytenbach daarin? Hoe was de relatie tussen de uitgeverijen en hun auteurs, welke personen zwaaiden er de scepter en hoe dachten zij over marketing en literatuur? En hoe verschillen zij ten opzichte van Breytenbachs huidige uitgeverij? De tweede paragraaf van dit hoofdstuk zoekt antwoorden op deze vragen. In de derde paragraaf komt de auteur zelf aan bod: wat valt er over Breyten Breytenbach te zeggen, wat ‘nam hij mee’ op het moment dat hij in Nederland debuteerde en hoe profileerde hij zichzelf? Maar dit hoofdstuk begint met aandacht voor een andere institutie binnen het literaire veld: de literaire kritiek. Die literatuurkritiek, die grotendeels zorg draagt voor de symbolische productie rondom een boek, vindt voornamelijk plaats in de media: kranten en tijdschriften hebben speciale literaire katernen of rubrieken, waarin boeken worden besproken en schrijvers worden geïnterviewd. Daar vindt de toekenning van kwaliteit aan literair werk plaats en kunnen lezers kennismaken met schrijvers. Ook televisie, radio en, de laatste jaren, internet kunnen een belangrijke rol spelen in de bekendwording van en beeldvorming rondom schrijvers. In de jaren dat Breytenbachs boeken in Nederland uitkomen (vanaf begin jaren zeventig tot nu) maakte de pers de nodige ontwikkelingen door. Voordat we, in het volgende hoofdstuk, naar de ontwikkeling in de beeldvorming rondom Breytenbach zullen kijken, is het zinnig eerst stil te staan bij de rol van en de ontwikkeling in de media waar die beeldvorming plaatsvond. Ook boekhandels, bibliotheken, overheidsinstellingen en literatuuronderwijs kunnen een belangrijke rol spelen in de beeldvorming rondom een auteur. Omdat er geen directe aanwijzingen bestaan dat de rol van deze instituties in het geval van de reputatievorming van
33
Breytenbach heel groot was en omdat onderzoeksmateriaal bovendien bijna niet beschikbaar is, laat ik deze instituties in deze scriptie achterwege.
2.1 De literaire kritiek Literaire kritiek in dag- en weekbladen Toen Breytenbach eind jaren zestig zijn eerste gedichten in een Nederlands literair tijdschrift publiceerde en een paar jaar later zijn eerste Nederlandse dichtbundel het levenslicht zag, was de gedrukte pers qua dekking op haar hoogtepunt: bij bijna alle Nederlandse gezinnen was een krant in huis te vinden. 1 Zodoende was de culturele informatievoorziening en -kritiek groot. De aandacht voor kunst in kranten groeide zelfs vanaf de jaren zeventig: diverse dag- en weekbladen stelden culturele of literaire bijlagen in. NRC Handelsblad was de eerste. ‘Cultuur wordt steeds minder ervaren als een luxe artikel voor een sociale elite. (…) Er is in brede kring meer geld dankzij meer welvaart, meer tijd dankzij minder werktijd, meer nieuwsgierigheid dankzij meer onderwijs. Bovendien beschouwt men in gelovige milieus de kunsten minder en minder als het werkterrein van de duivel,’ verklaarde de krant de komst van haar Cultureel Supplement in oktober 1970. 2 Twee jaar later volgde Vrij Nederland met een boekenbijlage van 32 pagina’s. 3 Kranten schreven over boeken, muziek, toneel en theater, tentoonstellingen en festivals, en de redactionele ruimte voor recensies en interviews met kunstenaars nam die jaren sterk toe. De uitbreiding van deze culturele krantenberichtgeving kwam niet uit de lucht vallen. Volgens Susanne Janssen was ze het gevolg van het toenemende culturele aanbod: kranten ervoeren steeds meer druk van culturele producenten om hun activiteiten onder de aandacht te brengen. 4 Wouter de Nooy wees net als NRC Handelsblad sociaal-demografische factoren aan als oorzaak voor de groeiende culturele en literaire bijlagen in de jaren zeventig. 5 Binnen de stijgende aandacht voor cultuur had literatuur een bevoorrechte positie. Janssen liet zien dat het aantal kunstpagina’s dat aandacht aan literatuur besteedde, groeide tussen 1965 en 1990 van 22% naar 28%. 6 Een oorzaak daarvoor zocht ze in de stijgende consumptie van literaire boeken in de jaren zeventig en tachtig. De verkoop van literaire boeken, met name 1 Rees, Kees van; Susanne Janssen & Marc Verboord. ‘Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000. Diversificatie en nivellering van grenzen tussen culturele genres.’ In: Dorleijn, Gillis J. & Kees van Rees (red.). De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000. Nijmegen: Vantilt, 2006, p. 246. 2 Beginselverklaring in het Cultureel supplement van het nieuwe NRC Handelsblad op 2 oktober 1970. Overgenomen uit: Goedegebuure, Jaap ‘16
maart 1983: Eerste uitzending van het televisieprogramma “Hier is Adriaan van Dis” De invloed van de media op het literaire bedrijf.’ In: M.A. Schenkeveld-Van Der Dussen e.a. (red.), Nederlandse literatuur. Een geschiedenis. Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers, 1993, p. 849. 3 Dijk, Nel van. ‘Een onverbiddelijke bestseller! De promotie van literair werk in de twintigste eeuw.’ In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 6 (1999), p. 183. 4 Janssen, Susanne. ‘De status van de kunsten in de Nederlandse pers 1965-1990.’ In: De productie van literatuur, p. 210. 5 Nooy, Wouter de. ‘Eenheid door plarisering. Het Nederlandse literaire veld tussen 1970 en 1980.’ In: De productie van literatuur, p. 185. 6 Janssen, Susanne ‘De status van de kunsten in de Nederlandse pers 1965-1990.’ In: De productie van literatuur, p. 210.
34
romans, groeide, terwijl de verkoop op de algemene Nederlandse boekenmarkt in verhouding afnam. Hoewel de tijd die men aan lezen besteedde daalde, bleven Nederlanders in verhouding tot andere culturele activiteiten veel boeken lezen.7 Belangrijkste kranten in die jaren waren NRC Handelsblad en de Volkskrant (Janssen noemt ze ‘elitekranten’) en De Telegraaf en Algemeen Dagblad (de ‘populaire kranten’). 8 Vooral in de zogenaamde elitekranten nam literaire informatie een groeiend aandeel van de kunstpagina’s in beslag. 9 Dit waren dan ook de kranten waarin Breytenbachs werk vaak besproken werd, net als in opiniebladen als Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer. Aan recensies uit de regionale pers is vanuit het gezichtspunt van institutionele consensusvorming minder gewicht te hechten, volgens Van Rees. Oorzaak daarvoor is de geringe omvang van recensies en daarmee samenhangend de summiere argumentatie achter het waardeoordeel. 10 Na de jaren zeventig nam de krantendekking echter aanzienlijk af. 11 De kranten kregen forse concurrentie van andere media. Daarmee had literatuur niet langer alleen binnen kranten een podium, maar kon het ook via een aantal andere kanalen worden besproken. Van Rees, Janssen en Verboord merkten op dat het ironisch is dat vanaf het moment dat de kritiek absoluut gezien meer ruimte kreeg in de pers, zij haar impact zienderogen gereduceerd zag door de gestage afname van het aantal krantenlezers. 12 De vraag is overigens of de afhakende krantenlezers ook de lezers van de kritieken waren. Behalve de sterke ruimte-uitbreiding voor literatuur, veranderde er nog meer: in de jaren zeventig was er een groot aantal nieuwkomers binnen de literaire dag- en weekbladenkritiek. 13 Van Dijk en Janssen: ‘Tegen het eind van dat decennium had zich een ware wisseling van de wacht voltrokken. In de landelijke pers werd toen ruim 70 procent van de recensies geleverd door critici die omstreeks 1970 of later hun entree als dag- en weekbladrecensent hadden gemaakt. Weliswaar dienden zich ook in de jaren tachtig de nodige nieuwe critici aan, maar van een wisseling van de wacht, zoals in het voorafgaande decennium, was geen sprake.’ 14 Enkele recensenten die vanaf de jaren zeventig hun naam vestigden en hun aanzien binnen de literaire wereld de jaren erna opbouwden, zijn Rein Bloem, Tom van Deel, Kees Fens, Jaap Goedegebuure, Anthony Mertens, Wam de Moor, Carel Peeters, Rob Schouten en Ad 7 Janssen, Susanne ‘De status van de kunsten in de Nederlandse pers 1965-1990.’ In: De productie van literatuur, p. 212. 8 Janssen, Susanne. ‘De status van de kunsten in de Nederlandse pers 1965-1990.’ In: De productie van literatuur, p. 209. NB NRC Handelsblad was in 1970 ontstaan uit een fusie van het Algemeen Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 9 Janssen, Susanne. ‘De status van de kunsten in de Nederlandse pers 1965-1990.’ In: De productie van literatuur, p. 209. 10 Rees, C.J. van. ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: De regels van de smaak, p. 71. 11 Rees, Kees van; Susanne Janssen & Marc Verboord. ‘Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000. Diversificatie en nivellering van grenzen tussen culturele genres.’ In: De productie van literatuur, p. 246. 12 Rees, Kees van; Susanne Janssen & Marc Verboord. ‘Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000. Diversificatie en nivellering van grenzen tussen culturele genres.’ In: De productie van literatuur, p. 248. 13 Dijk, Nel van. ‘Een onverbiddelijke bestseller! De promotie van literair werk in de twintigste eeuw.’ In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 6 (1999), p. 183. 14 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij. De metamorfose van de literaire kritiek in de pers sedert 1965.’ In: J. Bardoel et al. (red.), Journalistieke cultuur in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2002, p. 214-215.
35
Zuiderent. 15 We zullen straks zien dat al deze mensen ook het werk van Breytenbach weleens, doch niet systematisch, bespraken. Kranten en tijdschriften gingen niet alleen met nieuwe, maar bovendien met steeds méér medewerkers werken. Uit een onderzoek door de Katholieke Universiteit Brabant bleek dat gedurende de periode 1975-1980 toch zeker zo’n vijftienhonderd tot tweeduizend personen artikelen hadden gepubliceerd over literatuur. Niet al deze literaire medewerkers waren even productief: een kleine groep critici bleef verantwoordelijk voor een groot deel recensies en was in die rol mede bepalend voor de publieke meningsvorming over literatuur. 16 Door het stijgende aantal recensenten nam de invloed van de individuele criticus wel af in vergelijking met voorheen: lag die status tot en met de jaren zeventig bij een persoon, de macht lag vanaf dat moment steeds meer bij het desbetreffende medium. 17 Met deze nieuwe lichting critici ontstond er vanzelfsprekend een ander literair klimaat, dat tot ver in de jaren negentig het aanzicht van de literaire kritiek in de Nederlandse dag- en weekbladen zou bepalen. De nieuwelingen bedreven een andere soort literaire kritiek dan hun voorgangers: er ontstond meer aandacht voor eigentijdse literatuur, voor experimentele literatuur en avant-gardebewegingen, en voor teksten en genres die vooral bij jongeren populair waren. De Nederlandse literaire wereld werd ruimhartiger en kosmopolitischer. 18 Ook non-fictie en (vertaalde) buitenlandse literatuur kregen steeds meer aandacht in de jaren zeventig, tachtig en negentig. 19 Janssen onderzocht vier landelijke kranten en liet zien dat het aantal artikelen over buitenlandse literatuur groeide van circa 45 procent in 1965 naar ruim 60 procent in 1990. Deze stijging was voornamelijk in de Volkskrant en NRC Handelsblad waar te nemen en zal ongetwijfeld invloed hebben gehad op het aantal recensies van het werk van Breytenbach. 20 Volgens De Nooy gingen alle veranderingen in het literaire veld in de jaren zeventig en tachtig gepaard met heftige discussies over literatuur en kritiek.21 Zo woedde er een polemiek die de grens tussen journalistiek en literatuur betrof, aangeduid als ‘academisme’-discussie. De vaak academisch gevormde critici, voornamelijk in de toonaangevende ‘elite’-bladen, zouden intellectueel en ontoegankelijk schrijven, in tegenstelling tot de toenemend gangbare snelle en leesbare journalistiek, waarvoor minder cultureel kapitaal vereist was, verklaarde De Nooy.22 Ook Van Dijk en Janssen spreken van een opkomende journalistieke houding in de literaire kritiek, waartegen hard geprotesteerd werd: ‘In plaats van op te treden als “opinion leader” zou de criticus zich steeds vaker als “consumentenman” opstellen. “Nieuwswaarde”, de “jacht op de 15 Dijk, Nel van. ‘Een onverbiddelijke bestseller! De promotie van literair werk in de twintigste eeuw.’ In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 6 (1999), p. 183; Rees, C.J. van. ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: De regels van de smaak, p. 69-70. 16 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij.’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 214. 17 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij.’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 216-217. 18 Rees, Kees van; Susanne Janssen & Marc Verboord. ‘Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000.’ In: De productie van literatuur, p. 248. 19 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij.’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 222. 20 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij.’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 222. 21 Nooy, Wouter de. ‘Eenheid door polarisering. Het Nederlandse literaire veld vtussen 1970 en 1980.’ In: De productie van literatuur, p. 194. 22 Nooy, Wouter de. ‘Eenheid door polarisering. Het Nederlandse literaire veld vtussen 1970 en 1980.’ In: De productie van literatuur, p. 194.
36
actualiteit” en “human interest” (amusementswaarde) zouden zijn gaan prevaleren boven “literaire kwaliteit” als het gaat om de vraag welke auteurs en boeken een plaats op de literaire pagina’s verdienen, en de kritiek zou zich daarmee naadloos voegen in de “waan-van-de-dagziekte” en de “nieuwsmanie”, die alle levensgebieden in toenemende mate zouden teisteren.’ Deze actualiteitsdrang van dag- en weekbladen verklaren Van Dijk en Janssen onder meer door de concurrentie van andere media, met name de televisie. 23 Mensen zouden door journalistiekere literatuurbijlagen wellicht meer tot lezen bewogen worden. Gevolg is ook dat de dag- en weekbladenkritiek zich meer concentreerde op een beperkt deel van het totale literaire aanbod, zoals Van Rees, Janssen en Verboord aantoonden: een steeds kleiner aantal auteurs en boeken profiteerde van de (gegroeide) aandacht. 24 Deze ontwikkeling vond met name plaats in de jaren tachtig en negentig. Daarbij is in kranten en tijdschriften een verschuiving te zien van belangstelling voor het boek naar belangstelling voor de persoon van de auteur. 25 Tot slot moet nog worden opgemerkt dat de kranten en opiniebladen steeds meer concurrentie ondervonden van de algemene tijdschriften. Voor literatuur is vooral de invloed van bladen die specifiek gericht zijn op een vrouwelijk publiek van groot belang. Terwijl tot de jaren na de oorlog vooral mannen de grootste boekenlezers en –kopers waren, zijn dat inmiddels immers vrouwen, en dan vooral die van veertig jaar en ouder. 26 Toen de eerste hierboven genoemde ‘zeventigers’ het literaire veld verlieten, had de journalistieke instelling het definitief gewonnen van de academische. Dat was eind jaren negentig, toen Jaap Goedegebuure als vaste recensent van HP/De Tijd en Carel Peeters als chef boekenbijlage van Vrij Nederland werden ontslagen: ‘het tijdperk van de ‘zeventigers’ in de Nederlandse dag- en weekbladenkritiek lijkt daarmee definitief voorbij. 27 Eind jaren negentig werd de omvang van de literaire bijlagen weer teruggeschroefd. Toen in 2007 ook zeventigercriticus Tom van Deel, jarenlang het gezicht van dagblad Trouw, zijn taak aflegde, schreef Rob Schouten een venijnig stuk over wat wel de ‘metamorfose van de literaire kritiek’ genoemd wordt: volgens hem was met het weggaan van Van Deel, en eerder Peeters en Goedegebuure, een generatie critici uitgestorven die zich niet slechts liet leiden door de toenemende commercialisering van de literatuur, de macht van de verkoopcijfers, van ‘human interest’ en van de media. Schouten wond zich erover op dat bij het bepalen en ijken van literaire waarde de literaire kritiek geen dominante rol meer leek te spelen. Volgens hem bevonden zich onder de nieuwe critici slechts eendagsvliegen, die na een paar jaar alweer verdwenen. Hij legde uit hoe de andere manier van literaire journalistiek bedrijven van invloed is op de beeldvorming rondom schrijvers en oeuvres: ‘De actualiteit vraagt om critici die in een kort tijdbestek een boek kunnen 23 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij. ’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 221-222. 24 Rees, Kees van, Susanne Janssen & Marc Verboord. ‘Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000.’ In: De productie van literatuur, p. 269. 25 Goedegebuure, Jaap. ’16 maart 1983: Eerste uitzending van het televisieprogramma “Hier is Adriaan van Dis”.’ In: Nederlandse literatuur. Een geschiedenis, p. 851. 26 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij.’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 226. 27 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij.’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 214- 215.
37
lezen. Ze plaatsen een roman niet in de context van een oeuvre, zodat er bijna geen schrijvers met een literaire geschiedenis meer zijn. Deze nieuwe generatie recensenten schrijft vluchtige instantkritiek.’ 28 Genres als essays en gedichten, die een vertraging van het lezen vragen, delven in dit klimaat het onderspit. Mertens daarover: ‘Uitgeverijen geven ze mondjesmaat uit, boekhandelaren kopen ze nauwelijks in, bibliothecarissen schaffen ze niet meer aan. Op de middelbare scholen worden ze niet meer onderwezen, de curricula van de universiteiten zijn inmiddels zo verkort dat zelfs de literatuurstudent er nauwelijks kennis van neemt.’ 29 Juist Breytenbach publiceert veelvuldig essayistisch en poëtisch werk. Er wordt veel gemopperd op de hierboven beschreven vervlakking en ingeboete macht van de literaire kritiek. Maar volgens Bas Heijne had het het voordeel dat er meer pluriformiteit ontstond. Critici letten minder op elkaar: ze zijn vaker verdeeld en een boek kan soms totaal uiteenlopende reacties krijgen. Heijne in 1998: ‘Dat was zo’n vijftien à twintig jaar geleden anders, toen steeg er met regelmaat een jubelkoor op over boeken waarvan wij ons nauwelijks meer de titel herinneren.’ 30 Het lijkt erop dat consensusvorming, het proces waarbij critici elkaar napraten en er langzaam één gedeelde mening ontstaat, minder vaak voorkomt. Radio en tv Zoals we zagen kregen de kranten met name vanaf de jaren tachtig concurrentie van andere media: radio, televisie, internet. In deze media werd en wordt wellicht niet zozeer literatuurkritiek bedreven – het is meestal meer een vorm van onbetaalde (en onbetaalbare) reclame als schrijvers en boeken aandacht krijgen op radio of tv. Het is belangrijk om dat onderscheid te maken: het ene leidt vooral tot naamsbekendheid en wellicht tot bijbehorend commercieel succes, het andere leidt vooral tot beoordeling van de kwaliteit van het werk, hoewel ook lovende recensies natuurlijk tot commercieel succes kunnen leiden. Vooral televisie-aandacht kan een enorm publicitair effect hebben op een schrijver en zijn boek. Zelden is televisie en literatuur echter een ware succesvolle combinatie gebleken. Het eerste literatuurprogramma op de Nederlandse televisie kwam er in 1956 en heette Gesprek aan de schrijftafel – Nederland kende toen nog maar één televisienet. 31 Kunstprogramma’s waren vanaf het eerste net direct vast onderdeel van het televisieaanbod, om zo culturele vorming te bevorderen. In de jaren zestig waren er programma’s als Literaire ontmoetingen, Gesprekken met schrijvers en Literair kijkschrift en in de jaren zeventig probeerde de NCRV het met Open boek en de AVRO met
Het boek. In de jaren tachtig verschenen er op de Nederlandse televisie maar liefst
28 Rob Schouten. ‘Een kippenhok vol eendagsvliegen.’ In: Thijsen, Wil. Alle schrijvers hebben gelijk. Gesprekken met literaire critici. Amsterdma/Antwerpen: Meulenhoff/Kritak, 1998, p. 16 29 Mertens, Anthony. ‘Ver weg van het gezoem.’ In: Alle schrijvers hebben gelijk, p. 11. 30 Bas Heijne. ‘Die vermaledijde ivoren toren.’ In: Alle schrijvers hebben gelijk, p. 40. 31 Nuchelmans, André. ‘Waar is …Adriaan van Dis? Boekenprogramma’s op de Nederlandse televisie.’ In: Boekman 66 (2006), p. 76-81.
38
zeven nieuwe programma’s die aandacht besteedden aan literatuur, waaronder Büch’s boeken en Van boeken bezeten. Het enig duurzame en invloedrijke programma echter werd Hier is… Adriaan van Dis. Van Dis interviewde vanaf 1983 negen seizoenen lang binnenlandse en buitenlandse schrijvers en trok daarmee een groot publiek aan. Ook Breyten Breytenbach was te gast bij Van Dis, in 1993. Toen in 1988 Nederland 3, bedoeld voor culturele en informatieve uitzendingen, startte, steeg het aantal nieuwe programma’s over boeken tot veertien in de jaren negentig. Maar vrijwel alle boekenprogramma’s sneuvelden na een of twee seizoenen. Alleen Passages, Zeeman met boeken en de Dode dichters almanak waren enigszins succesvol. 32 Criticus Bas Heijne, destijds redacteur van Hier is… Adriaan van Dis, verklaart al die aandacht op televisie voor het boek vanuit literaire zendingsdrift: ‘Lezen was goed, en als de betere televisie iets wilde, was het goed doen. De televisie had mensen jarenlang van het lezen afgehouden, en nu kon er eindelijk iets worden goed gemaakt door de omroepen die over verantwoordelijkheidsgevoel beschikten: boekenprogramma’s zouden de apathische kijkers doen beseffen hoe leuk lezen ook alweer was.’ 33 De commerciële zenders begonnen begin jaren negentig met uitzenden, maar probeerden pas in 1999 een boekenprogramma: De tafel van Pam op NET 5. Vijf jaar later startte Sylvana Simons het door de ECI gesponsorde Kaft op RTL 4. Vanaf 2000 daalde het aantal nieuwe boekenprogramma’s: initiatieven als Boeken op zondag en Terug naar Oegstgeest hielen er snel weer mee op. Toen Kaft en Terug naar Oegstgeest begonnen, stelde Trouw vast: ‘Hoewel ze zeer van elkaar verschillen, hebben ze één ding gemeen: de uitzending mag vooral niet te lang stilstaan bij de inhoud van de besproken boeken. Het zegt wat over het dictaat van vorm en imago, dat overal regeert. Dus ook op de tv. De woordvoerders van de verschillende omroepen hebben dat goed begrepen. De verpakking bepaalt het succes. Meestal.’ 34 De aanklacht dat alles op tv toegankelijk en snel moet, en dat er geen ruimte is voor een informatief en inhoudelijk boekenprogramma, is vaker gehoord. Saskia van Schaik was jarenlang de eindredacteur van Zeeman met boeken. Zij legt uit waarom het zo moeilijk is een succesvol boekenprogramma te maken: ‘Televisie is een snel medium, terwijl een goed gesprek over een boek tijd vergt. Er zijn geen beelden om te laten zien. In vergelijking met bijvoorbeeld film en beeldende kunst maakt dat literatuur moeilijker om over te brengen.’ 35 Enige invloed van alle boekenprogramma’s op de verkoop van boeken is nooit geconstateerd, op de auteursoptredens bij Hier is… Adriaan van Dis na. Goedegebuure: ‘Toen 32 Nuchelmans, André. ‘Waar is …Adriaan van Dis? Boekenprogramma’s op de Nederlandse televisie.’ In: Boekman 66 (2006), p. 76-81. 33 Heijne, Bas. ‘Wie predikt nog het boekenevangelie op tv?’, 12 maart 2002. (Beschikbaar via http://boeken.vpro.nl/artikelen/5575371.) 34 Scholten, Ester. ‘Het boek en de tv.’ In: Trouw, 2 april 2004. 35 Scholten, Ester. ‘Het boek en de tv.’ In: Trouw, 2 april 2004.
39
Adriaan van Dis begin 1992 aankondigde dat hij met zijn programma zou stoppen becijferde Boekblad, vakorgaan van de boekenproducerende en -distribuerende bedrijfstakken, dat het promotionele effect van Hier is... voor zo’n vijftig miljoen aan omzet had gezorgd.’ 36 Uitgevers probeerden dan ook koste wat het kost hun schrijvers bij Van Dis aan tafel te krijgen en als dat lukte, zetten ze advertenties en sommeerden ze de boekhandels om vooral veel in te kopen van het desbetreffende boek. Maar: ‘Een optreden bij Van Dis mocht dan een uitgezochte gelegenheid voor promotionele activiteiten zijn, een spijkerharde garantie voor commercieel succes was het zeker niet. Wanneer de presentatie van de ondervraagde auteur om de een of andere reden wat minder goed over het voetlicht kwam of niet spraakmakend genoeg was (…), vermocht het Van Dis-effect weinig of niets.’ 37 Bovendien had in de praktijk een bezoek aan een bredere talkshow als die van Sonja Barend of Ivo Niehe minstens zo veel effect op zowel verkoop als bekendwording, simpelweg omdat de laatste programma’s meer kijkers trokken. Henk Kraima, directeur van de stichting Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek (CPNB): ‘Als zij [Barend] een auteur te gast had gehad, was het rennen naar de boekhandels. Maar ja, Sonja was van het volk en Van Dis was er zogenaamd voor de elite.’ 38 Ook de TROS TV Show behoorde tot de volkscategorie. Ter vergelijking: Van Dis had gemiddeld 770.000 kijkers. 39 Dat is een zeer hoog aantal, maar komt toch niet in de buurt van de 1,7 miljoen mensen die naar de TROS TV Show keken. 40 Anno 2008 zijn er nog slechts twee boekenprogramma’s op tv: de KRO zond in het voorjaar acht uitzendingen van De leescoupé uit en op de vroege zondagochtend presenteert Wim Brands wekelijks Boeken, voorheen Boek&cetera. Verder zijn (alleen de al bekende) schrijvers zo nu en dan te gast bij actualiteitenprogramma’s als Pauw & Witteman en De wereld draait door. Televisiezender Het Gesprek kondigde in april 2008 aan plannen te hebben voor een nieuw literair programma. 41 Het verbond tussen radio en literatuur gaat veel verder terug dan dat tussen televisie en literatuur. Al in 1928 zond de AVRO een literaire kroniek op de radio uit en kwamen schrijvers achter de microfoon. 42 Presentator P.H. Ritter was een ware legende: tot en met 1957 maakte hij in totaal bijna tweeduizend literaire radio-uitzendingen in verschillende programma’s. De vluchtigheid waarover bij televisie zo geklaagd wordt, geldt minder voor radioprogramma’s: daar is meer tijd om een inhoudelijk en rustig gesprek met de schrijver te voeren. Huidige 36 Goedegebuure, Jaap. ’16 maart 1983: Eerste uitzending van het televisieprogramma “Hier is Adriaan van Dis”.’ In: Nederlandse literatuur. Een geschiedenis, p. 848. 37 Goedegebuure, Jaap. ’16 maart 1983: Eerste uitzending van het televisieprogramma “Hier is Adriaan van Dis”.’ In: Nederlandse literatuur. Een geschiedenis, p. 847. 38 Scholten, Ester. ‘Het boek en de tv.’ In: Trouw, 2 april 2004. 39 Scholten, Ester. ‘Het boek en de tv.’ In: Trouw, 2 april 2004. 40 Ivo Niehe. ‘Kijkcijfers Talpa even wennen.’ Op: Mediacourant, www.mediacourant.nl, 31 augustus 2006. 41 Witt, Enno de. ‘Ook VPRO komt met nieuw boekenprogramma.’ Op: boekblad.nl, 28 april 2008. 42 Goedegebuure, Jaap. ‘16 maart 1983: Eerste uitzending van het televisieprogramma “Hier is Adriaan van Dis”.’ In: Nederlandse literatuur. Een geschiedenis, p. 847
40
boekenprogramma’s op de radio zijn onder meer De Avonden en Knetterende letteren. Martin Ros was wellicht het meest succesvol. Tot voor kort trok hij iedere zaterdagmorgen in de TROS Nieuwsshow bijna een miljoen luisteraars. Literaire tijdschriften Literaire tijdschriften worden in principe alleen gelezen door fervente literatuurliefhebbers, boekenvakkers en schrijvers zelf en hebben in dat opzicht een zeer klein, maar doeltreffend bereik. Van Rees en Dorleijn wijzen de (literaire) tijdschriften een belangrijke plaats binnen beeldvormingsprocesssen toe, omdat zij volgens hen waarschijnlijk de voornaamste context vormen waarbinnen de auteurs, critici, uitgevers en redacteuren met elkaar communiceren. 43 De functie van literaire tijdschriften is meerledig. Schrijvers gebruiken de literaire tijdschriften om te experimenteren met vormen en genres, en ook om zich te profileren, bijvoorbeeld door hun meningen en ideeën uit te dragen. 44 Deze podiumfunctie voor (literaire) debatten was vooral de jaren na de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk, wat onder meer kwam omdat bijvoorbeeld televisie of kranten nog nauwelijks een podium voor die vorm van journalistiek boden. 45 Voor uitgevers kunnen de periodieken daarnaast een belangrijk acquisitieen propagandamiddel vormen. Speciale aandacht verdient hier Raster, omdat we later zullen zien dat dit literaire tijdschrift een belangrijke rol vervulde bij Breytenbachs acte de présence in de lage landen: de dichter zou vanaf eind jaren zestig met regelmaat in dit blad publiceren. Raster gold als erfgenaam van het tijdschrift Merlyn, maar wilde breder en internationaler zijn: ‘Raster biedt veel meer plaats aan creatieve bijdragen, en zal weldra ook de modernistische poëtica verbinden met een uitgesproken maatschappelijk engagement.’ 46 Hoofdredacteur H.C. ten Berge pleitte voor openheid en verscheidenheid, voor meer aandacht voor andere kunstvormen: traditionele en experimentele schrijfvormen moesten in Raster samengaan. Nieuwe opvattingen die voortborduurden op en zich kritisch afzetten tegen de autonomiebewegingen worden daarin ter sprake gebracht. 47 En Raster moest een podium bieden aan onbekend werk van buitenlandse dichters. Het waren vooral de ‘intellectueel’ construerende, cultureel-antropologisch geïnteresseerde dichters die tot de Raster-auteurs hoorden – denk aan K. Schippers, Bernlef, Rein Bloem, Hans Faverey, Jacques Hamelink, Gerrit Kouwenaar, Edoardo Sanguineti, Nathaniel Tarn en Kenneth White. Breytenbach zou de jaren erna tot een van de gezichtsbepalende auteurs van Raster gaan behoren. Het tijdschrift bood in de jaren dat hij er debuteerde vooral plaats aan nog onbekende 43 Rees, C.J. van & G.J. Dorleijn. De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 18. 44 Vries, Gert Jan de. Ik heb geen verstand van poëzie, p. 94. 45 Rees, Kees van, Susanne Janssen & Marc Verboord. ‘Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000. In: De productie van literatuur, p. 246. 46 Goedegebuure, Jaap. ‘De weerklank wordt door de situatie bepaald.’ In: Literatuur (1993), nr. 4, p. 217-222. 47 Mertens, A. 1993, ‘Het eerste nummer van Merlyn verschijnt. Vernieuwing van de literatuurbeschouwing.’ In: Nederlandse literatuur. Een geschiedenis, p. 760-762.
41
dichters, die elders geen of vrijwel geen publicatiemogelijkheden hadden. Offermans: ‘Breytenbach en Favery bijvoorbeeld golden nog algemeen als onleesbaar.’ 48 Raster was een van de toonaangevende literaire bladen. Van Dijk en Janssen over het belang van literaire tijdschriften in die tijd: ‘In de jaren zestig droeg Merlyn bij aan een verandering van het literaire klimaat, en in de jaren zeventig vervulden tijdschriften als Raster en De Revisor een belangrijke functie in het literaire debat. Ook door het actuele literaire aanbod van kritisch commentaar te voorzien, speelden literaire tijdschriften een rol van betekenis.’ 49 Ten tijde van Breytenbachs Nederlandse debuut hadden de tijdschriften dus nog veel aanzien. Breytenbach zou ook in de jaren tachtig tot heden nog meermalen in diverse literaire tijdschriften publiceren, maar vanaf de jaren tachtig en negentig verloren de literaire tijdschriften duidelijk aan functie, invloed en prestige. 50 Begin 2008 woedde er zelfs een hevig debat over het bestaansrecht van de bladen, nadat subsidieverstrekker het Nederlands Literair Productie en Vertalingen Fonds (NLPVF) de noodklok had geluid. Het fonds subsidieerde op dat moment De Gids, Tirade, Hollands Maandblad, Raster, De Revisor, De Tweede Ronde, Parmentier, Armada, Passionate Magazine, De Parelduiker, Bunker Hill en Liter. Het organiseerde een discussieavond in Amsterdam, omdat de bladen een dalend bereik hadden en de oplagen lager en lager werden. In 2006 hadden de twee grootste tijdschriften rond de zevenhonderd abonnees, maar bij de kleinere bladen komen aantallen van honderd voor. In de jaren zeventig kwamen deze oplagecijfers in sommige gevallen nog ruim boven de twee-, drieduizend uit.51 Diverse auteurs beweren dat de literaire bijlagen van dagbladen inmiddels de functie van de literaire tijdschriften hebben overgenomen, in het bijzonder waar het de debatfunctie betreft. 52 Volgens Karel Berkhout, die in NRC Handelsblad een polemiek over het voortbestaan van de literaire bladen op gang bracht, staan de tijdschriften vol met onleesbare artikelen en hebben ze ook hun podiumfunctie verloren: ‘In werkelijkheid vinden nieuwe auteurs op eigen kracht een uitgever en is er in de tijdschriften de afgelopen jaren niet één verhaal gepubliceerd dat een rol speelde in het maatschappelijke en culturele debat.’ 53 Conclusie We zagen in het voorafgaande dat Breytenbach in een zeer gunstig literair klimaat in Nederland debuteerde, waar de aandacht voor literatuur groeide. Met name in de ‘elitaire’ kranten, de kranten die voornamelijk zijn werk zouden bespreken, was ruimte voor lange, grondige stukken van gerenommeerde critici. Bovendien waren die critici niet meer zo traditioneel als in de jaren 48 Offermans, Cyrille. ‘1978: Sybren Polet geeft de bloemlezing Ander proza uit. Grensverleggende literatuur.’ In: Nederlandse literatuur, een geschiedenis, p. 832. 49 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij.’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 225. 50 Rees, Kees van; Susanne Janssen & Marc Verboord. ‘Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000.’ In: De productie van literatuur, p. 276. 51 Fortuin, Arjen. ‘Krimp komt niet door de inhoud.’ In: NRC Handelsblad, 29 januari 2008. 52 Dijk, Nel van & Susanne Janssen. ‘De reuzen voorbij.’ In: Journalistieke cultuur in Nederland, p. 225. 53 Berkhout, Karel. ‘Oprollen die bende; pleidooi voor sanering van literaire tijdschriften.’ In: NRC Handelsblad, 15 februari 2008.
42
vijftig: ze stonden open voor bijvoorbeeld experimentele literatuur en buitenlandse auteurs. Ook literaire tijdschriften als Raster, waarin zijn gedichten het eerst met regelmaat verschenen, hadden aanzien in het literaire veld. In de zesendertig jaar dat zijn werk hier verscheen, veranderde dat klimaat aanzienlijk. Nieuwe media maakten hun opmars: met name het toenemende aantal netten op tv, en de laatste vijftien jaar de komst van internet, had tot gevolg dat er minder boeken gelezen werden, dat de literaire bijlagen in kranten uiteindelijk krompen en dat de stukken inhoudelijk steeds journalistieker werden: ze waren meer gericht zijn op ‘human interest’ en toegankelijkheid. De aandacht van de literaire kritieke versmalde naar enkele boeken en een groot deel van het boekenaanbod bleef (en blijft tot op de dag van vandaag) onopgemerkt. Zowel de literair criticus in de krant als de literaire tijdschriften verloren aan functie en prestige. De tv bood kansen tot publiciteit, maar niet tot diepgang.
2.2 De uitgeverijen Uitgeverijen dragen op diverse manieren bij aan de vorming van een auteursreputatie. Als een auteur nog onbekend is, kijken critici vaak door welke uitgeverij het boek gepubliceerd is, alvorens zij besluiten het al dan niet te bespreken, aldus Janssen: op die manier reduceert een recensent de onzekerheid of het boek wel ‘deugt’. 54 Het was Levin Schücking die liet zien dat een prestigieus imago van een uitgeverij een gunstig effect kan hebben op de latere beeldvorming rond een literair werk. 55 Verder spelen uitgevers een belangrijke rol bij de beeldvorming, doordat zij een actieve rol innemen bij het promoten van hun uitgaven, niet alleen via de literaire kritiek, maar ook via andere media. ‘De zegening van het lawaai’ noemde Ronald Dietz, directeur van De Arbeiderspers, deze marktbewerking ooit. 56 Uitgevers beschikken, in tegenstelling tot een auteur, in de regel over de nodige ervaring én een netwerk, en dat komt goed van pas. De Glas wees er al op dat de status van een uitgeverij bovendien van invloed is op de ‘culturele bemiddelaars’: onder meer de recensenten en de boekhandelaren. 57 Het uitlokken van recensies in de geschreven pers, onder meer door het rondsturen van recensie-exemplaren en het onderhouden van regelmatige contacten met recensenten en programmamakers, is volgens De Glas een van de instrumenten die een uitgever heeft om de receptie van individuele titels van een auteur te beïnvloeden. Ook het lobbyen voor literaire prijzen of een auteur overhalen tot en het begeleiden bij promotieactiviteiten (als interviews, lezingen en signeersessies) hoort daarbij. 54 Janssen, Susanne. In het licht van de kritiek, p. 195. 55 Schücking, L., Soziologie der literarischen Geschmacksbildung. Bern/München: Francke, 1961. 56 Wijnen, J.F. van. ‘De toegenomen strijdlust van uitgever Ronald Dietz. Interview’ In: Vrij Nederland, 9 juli 1994, p. 23. 57 Glas, Frank de. ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’ In: Spiegel der letteren 34 (1992), p. 298.
43
Overigens blijft de rol van de uitgeverij hier beperkt tot die van sturing en stimulering: het zijn in dit geval andere spelers die direct van invloed zijn op de vorming van de auteursreputatie. Nel van Dijk wees er al op dat promotie van het boek een gezamenlijk project is van uitgeverijen, boekhandelaren, de literaire kritiek, de overheid en de auteurs: het betreft een samenspel – de ene partij kan niets zonder de ander. Ook constateert zij dat promotie van literatuur nooit belangeloos is: ‘Het gaat niet alleen om de mogelijkheid de schone letteren bij het publiek te brengen en zo veel mogelijk mensen cultureel te verheffen, maar ook om geld, erkenning, status, naamsbekendheid en publiciteit.’ 58 De mogelijkheden die de uitgeverij heeft om een consument c.q. potentiële lezer (maar ook de ‘culturele bemiddelaar’) direct te beïnvloeden, beperken zich tot de keuzes rondom de materiële productie van een boek: de vorm en uitstraling. Door bepaalde keuzes te maken die het materiële product ‘boek’ haar uiterlijk en inhoud meegeven, sturen uitgeverijen de ontvangst van een boek. Ook kan zij door middel van redactie in meer of mindere mate invloed uitoefenen op de inhoud van het boek. Door middel van wervende teksten (als flapteksten, betaalde advertenties) kan de uitgever bovendien proberen de consument rechtstreeks te verleiden.59 Ook de keuze welk werk wel en niet wordt uitgeven is van invloed op een auteursreputatie. De uitgever heeft hier de rol van gatekeeper. De Glas gaf al aan dat een uitgever canonisering kan stimuleren door bijvoorbeeld het uitgeven van verzameld werk. De Glas wees tot slot op andere mogelijkheden voor uitgeverijen om te stimuleren dat hun auteur werd ‘toegelaten’ tot de literaire canon. Als stelregels noemde hij onder meer ‘stimuleer de voortzetting van het oeuvre’, ‘houd titels zoveel mogelijk leverbaar’ en ‘exploiteer zoveel mogelijk aanvullende markten (licentie-uitgaven, goedkope herdrukken, andere nevenrechten, bloemlezingen, voorpublicaties)’. 60 Binnen dit kader wil ik in deze paragraaf de uitgeverijen waar Breytenbachs boeken verschenen en verschijnen, belichten. Aan bod komen Uitgeverij Meulenhoff, Uitgeverij Van Gennep en Uitgeverij Podium. De nadruk zal vanzelfsprekend liggen op Meulenhoff en Van Gennep, daar zij bijna dertig jaar Breytenbachs werk uitgaven, terwijl Podium pas sinds drie jaar betrokken is bij de auteur.
Uitgeverij Meulenhoff Skryt, het eerste boek van Breytenbach dat in Nederland verscheen, werd uitgeven door Uitgeverij Meulenhoff in 1972 in de Poetry International-Serie. Het vermaarde uitgevershuis
58 Dijk, Nel van. ‘Een onverbiddelijke bestseller!’ In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 6, p. 175. 59 Glas, Frank de. ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’ In: Spiegel der letteren 34 (1992), p. 298-302. 60 Glas, Frank de. ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’ In: Spiegel der letteren 34 (1992), p. 298-302.
44
Meulenhoff bestond op dat moment reeds 77 jaar. 61 De Nederlandse en vertaalde literatuur waren op dat moment de twee belangrijke takken van het Meulenhoff-fonds. In de jaren zestig, een decennium voordat Breytenbach aan het fonds werd toegevoegd, had de uitgeverij net een modernisering ingezet, onder meer door een paperbackreeks, de zogenaamde Meulenhoff Editie, te initiëren. Deze paperbackserie was bedoeld om de modernisering van het fonds te ondersteunen. 62 De uitgeverij had moeilijke jaren achter de rug en een wat stoffig imago gekregen, maar ‘binnen enkele jaren stond het literaire fonds van Meulenhoff weer op de kaart,’ aldus voormalig Meulenhoff-uitgever Laurens van Krevelen in een overzichtsartikel: ‘Het was nog geen mooi, evenwichtig fonds, maar wel één dat meetelde. Vele van de toen aangetrokken auteurs bleven decennia lang “in druk”.’ 63 Ook kwam Meulenhoff met een paperbackreeks voor eigentijdse vertaalde literatuur, Literair Paspoort. Het vertaalde literaire fonds van Meulenhoff bestond in de jaren zeventig onder meer uit Louis-Ferdinand Céline, Max Frisch, Gabriel García Márquez, Germaine Greer, João Guimarães Rosa, J.D. Salinger, John Updike, Mario Vargas Llosa en Kurt Vonnegut. Het oorspronkelijk Nederlandstalige literaire fonds herbergt onder anderen Bertus Aafjes, Maarten Biesheuvel, Marnix Gijsen, Oek de Jong, Frans Kellendonk, Hubert Lampo, Henk Romein Meijer, Aad Nuis, Simon Vestdijk en Jan Wolkers. 64 De uitgeverij gaf, op Breytenbach na, geen ZuidAfrikaanse auteurs uit. Meulenhoff stond bekend om haar literaire fonds, maar had die jaren ook reeksen als Meulenhoff SF’ (science-fiction-boeken), Meulenhoff-Informatief (met titels als Leven met allergie of Leef slank), Meulenhoff Detection (een serie eigentijdse misdaadromans) en een essayreeks. Van Krevelen gaf aan dat de acquisitie van Breytenbach het imago van Meulenhoff ten goede kwam, daar de uitgeverij zich meer wilde profileren als modern en vooruitstrevend. 65 Voor Breytenbach zelf zal het imago van Uitgeverij Meulenhoff in mindere mate keuzebepalend zijn geweest, daar de auteur al in het Zuid-Afrika grote faam had en in Nederland reeds enige bekendheid verwierf voor hij debuteerde. Desalniettemin moet de rol van de uitgeverij als kwaliteitsstempel niet te vlug uitgevlakt worden Een maand nadat Breytenbach bij Meulenhoff debuteerde, begon Van Krevelen als hoofdredacteur. Hij volgde daarmee Theo Sontrop op. Van Krevelen trof een ‘behoorlijk verwaarloosd’ bedrijf aan, dat hij als ‘amateuristisch en ouderwets’ ervoer en hij besloot een werkwijze in teamverband te introduceren. Hierdoor werd het uitgeefteam als geheel betrokken bij het totale uitgeefproces: ‘Het gezamenlijke engagement met wat werd uitgegeven, vergrootte 61 Wijgh, Hanneke. ‘De Erfgenamen: Maarten Asscher van Meulenhoff.’ In: Trouw, 6 april 1995 62 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed. Biografische schets van het literaire fonds van uitgeverij J.M. Meulenhoff 1906-2000 met een epiloog over de jaren 2001-2005.’ In: De productie van literatuur, p. 144. 63 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 153-154. 64 Zie aanbiedingscatalogi Meulenhoff jaren zeventig, aanwezig in Bibliotheek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak. Universiteitsbibliotheek Bijzondere Collecties, Universiteit van Amsterdam. 65 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam.
45
de slagvaardigheid en flexibiliteit van de uitgeverij.’ 66 J.M. Meulenhoff was op dat moment nog een kleine en zelfstandige uitgeverij, een familiebedrijf. 67 De uitgeverij zal de jaren erna gestaag groeien tot het eind jaren negentig het grootste literaire uitgevershuis in Nederland is. Tilly Hermans, die er jarenlang (bureau)redacteur was, zei bij haar vertrek in 2001 de uitgeverij te hebben zien uitgroeien van vijf man in 1968 naar 35 en, na de fusie met krantenuitgever Perscombinatie tot PCM, weer te hebben zien inkrimpen tot 25. 68 De personele aanwas was een gevolg van het toenemende aantal titels. Van Krevelen liet zien hoe het literaire fonds in de jaren zeventig en tachtig aanzienlijk groeide, vooral het Nederlandstalige fonds. Tot de jaren zeventig gaf Meulenhoff vooral vertaalde literatuur uit. 69 Bij deze fondsgroei werd vanzelfsprekend ook gekeken naar de concurrenten. Van Krevelen: ‘Vooral De Bezige Bij was ons grote voorbeeld, naast Uitgeverij Van Gennep wegens het maatschappelijke engagement en Atheneum-Polak & Van Gennep wegens de klassieke en intellectuele oriëntatie.’ 70 Ook Meulenhoff stond lange tijd bekend als een van de geëngageerde uitgevers in Nederland. 71 Dat engagement is overigens niet per se politiek van aard, zoals bij Uitgeverij Van Gennep. Volgens Maarten Asscher, die na zijn afstuderen als assistent van Van Krevelen in dienst trad, kon dat ook ‘historisch, sociaal, cultureel of zelfs kunstzinnig van aard zijn. Een uitgever die zegt dat hij alleen maar boeken uitgeeft die hij mooi vindt, verkoopt onzin. Ik pleit juist voor “verschilligheid”, als tegendeel van “onverschilligheid”, en ook in de zin van “verscheidenheid”.’ 72 In 1976 werd Van Krevelen tot algemeen directeur van de uitgeverij benoemd. Hij wordt door velen gezien als ‘cultuurminnaar, dichter en zakenman’, het type erudiete uitgever dat toch ook de commerciële kant van zijn vak goed in de gaten houdt. 73 Asscher, die hem later zou opvolgen, zei over hem: ‘Van Krevelen is mijn directe leermeester. Hij is een unieke persoonlijkheid. Gericht op kwaliteit. Hij volgt vooral de Franse, Spaanse en Portugese literatuur, maar hij leest ook de allernieuwste Amerikaanse romans. Vargas Llosa vroeg hem een keer naar de relatie tussen België en Nederland. Dan doet hij in vijftien minuten de hele geschiedenis uit de doeken. Ongelooflijk hoe hij dat allemaal paraat heeft.’ 74 Onder Van Krevelen werd het Nederlandse fonds in de jaren tachtig groter dan het aantal vertaalde titels. Het aantal buitenlandse auteurs bleef het aantal Nederlandse wel overstijgen. 75 Een van de bestsellers in die jaren was Nathan Sid van Adriaan van Dis. Onder de vertaalde 66 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 159-160. 67 Kuitert, Lisa. ‘Onrust op de Nederlandse literaire boekenmarkt.’ In: Ons Erfdeel XLVI, nr 2, april 2003. p. 230-244. 68 Cocq, Marjolijn de. ‘Weekend Interview: Tilly Hermans.’ In: BN/DeStem, 2 augustus 2003. 69 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 174. 70 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 159. 71 Schutten, Henk. ‘Uitgevers azen op nieuwe partners.’ In: Het Parool, 10 februari 1994. 72 Wijgh, Hanneke. ‘De Erfgenamen: Maarten Asscher van Meulenhoff.’ In: Trouw, 6 april 1995. 73 Kuitert, Lisa. ‘Onrust op de Nederlandse literaire boekenmarkt.’ In: Ons Erfdeel XLVI, nr 2, april 2003. p. 230-244. 74 Wijgh, Hanneke. ‘De Erfgenamen: Maarten Asscher van Meulenhoff.’ In: Trouw, 6 april 1995. 75 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 174.
46
literatuur pakt Meulenhoff uit met ‘De toppen van Latijns-Amerika’, met diverse ZuidAmerikaanse auteurs. Meulenhoff heeft inmiddels één andere Zuid-Afrikaanse auteur in het fonds: André Brink. Meulenhoff deed aan wat Asscher ‘editorial marketing’ noemt: het bedrijf combineerde auteursmarketing met uitgeversregie en was op die manier inhoudelijk én commercieel succesvol: het behield een breed literair fondsprofiel en een stijgend rendement. Het aantal nieuwe uitgaven per jaar bleef ongeveer gelijk: ‘36 oorspronkelijk Nederlandse literaire boeken per jaar en 44 vertaalde’, aldus Van Krevelen. 76 Die auteursmarketing en uitgeversregie deden overigens hun intrede in een tijdsbestek van jaren. Van Krevelen beschreef hoe hij de invoering van de ‘auteursmarketing’ in de Nederlandse literaire boekenwereld in de jaren zestig meemaakte: boekenclubs, buitenreclame, direct mailing – het was allemaal nieuw. Tot die tijd lag het publiciteitsinitiatief vooral bij de boekhandel en de pers: die organiseerden auteurslezingen en signeerevenementen, of verspreidden folders voor boeken. Uitgeverijen hadden een ondersteunende, passieve houding in deze promotionele activiteiten. Maar nu namen uitgevers zélf initiatief: ze begonnen boekpresentaties te organiseren (‘Dat werd toen in de conservatieve boekenwereld nogal losbandig gevonden’), lieten auteurs overkomen uit het buitenland en plaatsten steeds vaker portretfoto’s op het achterplat van literaire paperbacks. ‘Niets van dat alles bestond bij Meulenhoff voor de jaren zeventig van de vorige eeuw,’ volgens Van Krevelen. 77 Maar vanaf 1975 werd het uitnodigen van belangrijke internationale auteurs ook bij deze uitgeverij een vast onderdeel van de marketingstrategie. 78 Ook Breytenbach zou regelmatig naar Nederland gehaald worden. De jaren erna bleef de uitgeverij haar commerciële strategieën ontwikkelen. In de tweede helft van de jaren tachtig kende Meulenhoff een mindere periode en moet het bedrijf zich aanpassen aan een veranderende markt. 79 Het voert onder meer een interne reorganisatie door. Van Krevelen noemt als veranderingen onder meer de opkomende massacultuur en het rendementsdenken in boekhandel en uitgeverij. Niet langer werd verkoopbevordering via de boekhandels gevoerd, maar de uitgeverij richtte zich nu op individuele mediapromotie van de auteurs. 80 In 1990 besloot Meulenhoff de commerciële ondersteuning nog specifieker toe te passen: elke titel kreeg vanaf dat moment een eigen marketing- en promotieplan. 81 Hoewel Van Krevelen dus veel belang hechtte aan een commerciële instelling, was hij ook realistisch: ‘Boeken kunnen alleen worden uitgegeven bij gratie van het koperspubliek, maar als “handelswaar” lijken ze in weinig of niets op industriële producten voor het massapubliek. 76 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p, p. 166. 77 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 162. 78 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 163. 79 Kris, Jeroen van der. ‘Maarten Asscher: dichter tussen beleidsnota’s.’ In: NRC Handelsblad, 15 juni 1998, p. 2. 80 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 165. 81 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 165.
47
Weinig literaire boeken zijn trouwens geschikt voor het massapubliek; alleen de bestsellers daaruit bereiken het “grote publiek” en dat is jaarlijks maar een beperkt aantal titels. En ook dan is het vooral een kwestie van smaak, van ontwikkelingsniveau en van persoonlijke voorkeur die bij de lezer de doorslag geeft om een boek al dan niet te kopen. Het literaire boek past slecht in marketingtheorieën; het is daarvoor te divers en te grillig en commercieel te kleinschalig.’82 Maarten Asscher leek dezelfde houding toegedaan. Over hem is wel eens gezegd dat hij er ‘bijna softe’ opinies op na hield. Trouw schreef over Asscher: ‘Bestsellers, hogere winsten, omzet, jaarcijfers, de hijgerige woorden van de moderne manager komen bij hem niet over de lippen. Bijna ouderwets praat hij over de noodzaak dat auteurs zich bij een uitgever thuis voelen. Dat een uitgeverij dus niet te groot mag zijn. Ook dat een fonds organisch moet groeien.’ 83 Zowel Asscher als Van Krevelen hechtte sterk aan auteurstrouw en zagen uitgeven als een langetermijnkwestie: je moest investeren en niet opgeven als een auteur niet direct succes had. Vanaf de jaren negentig groeide Meulenhoff uit tot de grootste algemene uitgeverij in Nederland, onder meer door fusies met uitgeversgroep Malherbe in 1991 en met overname van de zelfstandige Uitgeverij Bert Bakker door Meulenhoff eind 1992. Uit een onderzoek van Boekblad in 1991 bleek dat Meulenhoff met 101 literaire titels op dat moment de absolute koploper was binnen de literaire uitgeverijen die als toonaangevend werden aangeduid.84 Bovendien had Mai Spijkers in 1990 een nieuwe literaire uitgeverij binnen de groep op mogen zetten: Prometheus. 85 De bestuurstaken voor de holding Meulenhoff & Co namen sterk toe, zodat Van Krevelen zijn functie van algemeen directeur in 1993 overdroeg aan Maarten Asscher. Wel bleef Van Krevelen nog vijf jaar lang parttime Meulenhoff-uitgever. Sinds 1994 ging de Meulenhoffholding deel uitmaken van het krantenconcern Perscombinatie (nu PCM), een bedrijf dat volgens Van Krevelen gekenmerkt werd door ‘een harde bedrijfscultuur met forse rendementseisen’.86 Meulenhoff zag zich onder meer tot de fusie genoodzaakt daar de boekverkoop de afgelopen 25 jaar was gehalveerd, ondanks het groeiende fonds. Als een van de oorzaken van de dalende verkoop noemde Van Krevelen de toename van de hoeveelheid bibliotheken in ons land. In de jaren zeventig werden veertig miljoen boeken verkocht en net zo veel uitgeleend, terwijl in de jaren negentig de boekenverkoop gedaald is tot 26 miljoen en het aantal uitleningen is gestegen tot tweehonderd miljoen. 87 Uitgeverij Meulenhoff vierde haar honderdjarig bestaan in 1995. Het bedrijf was op dat moment nog steeds een van de belangrijkste literaire uitgeverijen van Nederland en het ging 82 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 161. 83 Wijgh, Hanneke. ‘De Erfgenamen: Maarten Asscher van Meulenhoff.’ In: Trouw, 6 april 1995. 84 Deze cijfers zijn ontleend aan de speciale uitgaven van Boekblad (Nieuwsblad voor bet boekenvak) 1991-3, 1991-18 zoals opgetekend door Frank de Glas in: ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’ In: Spiegel der letteren 34 (1992), p. 298-302. 85 ‘Spijkers ad interim bij Bakker.’ In: Het Parool, 7 januari 1994. 86 Kuitert, Lisa. ‘Onrust op de Nederlandse literaire boekenmarkt.’ In: Ons Erfdeel XLVI, nr. 2, april 2003, p. 230-244. 87 Schutten, Henk. ‘Uitgevers azen op nieuwe partners.’ In: Het Parool, 10 februari 1994.
48
betrekkelijk goed, al was het een zwakte dat het auteursbestand vrij oud was. De uitgeverij had jong talent nodig, en wellicht ook een wat frisser imago: ‘Meulenhoff staat voor degelijk, betrouwbaar, maar ook een beetje voor saai. Een uitgeverij waar geen bier, maar spa of thee gedronken wordt.’ 88 Laurens van Krevelen kon in 1998 zijn parttime uitgeversschap niet meer combineren met zijn werk voor de holding en hij besloot zich uitsluitend nog te richten op zijn bestuurswerk. Maarten Asscher nam rond diezelfde tijd afscheid. Nadat hij achttien jaar voor Meulenhoff had gewerkt, zei hij ja tegen het aanbod directeur Kunsten op het ministerie van OC&W te worden. Van Krevelen: ‘Zijn vertrek, zo snel na het mijne, heeft vele auteurs van de uitgeverij verontrust.’ 89 Volgens een profielschets in Het Parool was vooral Asschers werkdrift beroemd. Als zijn bijdrage aan het Meulenhoff-fonds noemde Asscher in dit krantenartikel het ‘bewaren, voortzetten en uitbouwen van datgene wat waardevol was’: ‘Meulenhoff heeft een duidelijke internationale traditie (…). Ook richt de uitgeverij zich van oudsher op de breedte in alle literaire genres. De meeste uitgeverijen volgen de markt in het genre van de roman, terwijl Meulenhoff zich ook richt op poëzie, essays en toneel. En nog een belangrijk kenmerk is de manier waarop wij in auteurs investeren. (…) In de zeventien, achttien jaar dat ik hier gewerkt heb, is de uitgeverij hoop ik wat commerciëler geworden, maar wel met behoud van identiteit.‘ 90 De al eerder genoemde onrust werd duidelijk zichtbaar rondom de millenniumwisseling. Het was oktober 2000, twee jaar na zijn definitieve vertrek als Meulenhoff-uitgever, toen Laurens van Krevelen besloot uit de vierkoppige directie van Meulenhoff&Co te stappen, omdat hij het niet eens was met de koers van de Raad van Bestuur. Na 28 jaar zegde hij Meulenhoff voorgoed vaarwel. 91 In de media liet Van Krevelen zich vervolgens zeer kritisch uit over het beleid van het concern en met name over het enig overgebleven directielid Mai Spijkers (nummer twee werd ontslagen, nummer drie ging met zwangerschapsverlof), die hij in nette bewoordingen beschuldigde van liegen, bedriegen en frauderen. In september 2001 stapte redacteur Tilly Hermans, al meer dan dertig jaar werkzaam binnen Meulenhoff, op. Ze vond onderdak bij uitgeverijconcern VBK en begon daar haar eigen uitgeverij Augustus. Maar liefst dertig auteurs, onder wie Adriaan van Dis, Oek de Jong en Marcel Möring, volgden haar. Het was voorpaginanieuws in alle kranten, want de uittocht bij Meulenhoff was ‘spectaculairder en veelomvattender’ dan eerdere transfers van redacteuren.92 In 2004 vertrok
88 Kris, Jeroen van der. ‘Maarten Asscher: dichter tussen beleidsnota's.’ In: NRC Handelsblad, 15 juni 1998. 89 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 170. 90 Somers, Maartje. ‘Een ambtenaar op gepaste afstand.’ In: Het Parool, 24 april 1998. 91 ‘d’Aulnis weg bij Meulenhoff.’ In: Het Parool, 11 januari 2001; ‘Oud-directeur Meulenhoff haalt uit naar PCM.’ In: NRC Handelsblad, 16 december 2000. 92 Kuitert, Lisa. ‘Onrust op de Nederlandse literaire boekenmarkt.’ In: Ons Erfdeel XLVI, nr 2, april 2003. p. 230-244; Cocq, Marjolijn de, ‘Weekend Interview: Tilly Hermans.’ In: BN/DeStem, 2 augustus 2003.
49
opnieuw een groot aantal Nederlandse en buitenlandse auteurs van Meulenhoff naar andere uitgeverijen. De gebeurtenissen in deze jaren werden in de media breed uitgemeten: velen spraken van een teloorgang en constateerden dat Meulenhoff van een gerenommeerde uitgeverij was veranderd in een spookhuis. Van Krevelen concludeerde: ‘Van het tevoren zo gevarieerde en succesvolle Nederlandse literaire fonds was vrijwel niets meer overgebleven’ en ‘ook het vertaalde fonds [liep] onherstelbare averij op’. 93 De oud-uitgever sprak van een ‘imprint zonder bezieling en zonder marktkracht’ en van een breuk met de traditie. 94 Hoewel vanaf oktober 2006 een nieuwe start werd gemaakt met uitgever Judith Uyterlinde (voorheen redacteur bij De Bezige Bij) en Xandra Schutte (ex-hoofdredacteur Vrij Nederland) aan het roer, was Van Krevelens vertrouwen onherstelbaar nihil. Het laatste boek van Breytenbachs hand dat bij Meulenhoff verscheen was de bloemlezing liefdesgedichten Lady One in 2000. Het laatste nieuwe werk betrof Hondenhart, dat in 1999 verscheen. Na de vaste auteurs die de uitgeverij in 2001 en 2004 verlieten, volgde Breytenbach in 2005. Van Krevelen had de auteur reeds geholpen een nieuw onderkomen te vinden bij het zelfstandige Podium. Op 3 juni dat jaar liet Breytenbach de Meulenhoff-directie per aangetekende brief weten zijn werk niet langer bij deze uitgeverij te willen publiceren: Ik bewaar goede herinneringen aan de uitgevers en redacteuren met wie ik in die periode te maken had. Vanaf 2000 is er een abrupt einde gekomen aan die contacten, en is er vanuit Meulenhoff ook geen interesse meer getoond in mijn werk. Voor zover ik heb kunnen nagaan, heb ik in juni 2000 voor het laatst de jaarlijkse royalty-afrekening met het bijbehorende overzicht van de voorraden van leverbare boeken ontvangen. [...] De grote veranderingen bij uitgeverij Meulenhoff, en de opzienbarende leegloop van fondsauteurs en medewerkers, zijn mij niet ontgaan. Wat mij ter ore is gekomen over de toekomstplannen voor Meulenhoff geeft mij de indruk dat er van de uitgeverij, zoals ik die heb gekend, niet veel anders meer over is dan de naam.95 Uit de brief blijkt dat geen van Breytenbachs bij Meulenhoff uitgegeven boeken op dat moment leverbaar is. Contractueel stond het Breytenbach zodoende vrij zijn werk elders aan te bieden. De boeken van Breytenbach die bij Meulenhoff verschenen, werden dus vrijwel allemaal onder Van Krevelen en Asscher uitgegeven. Uitgeverij Meulenhoff functioneerde niet alleen als ‘gatekeeper’ en gaf Breytenbach zo de kans te debuteren op de literaire markt, maar Van Krevelen en Asscher boden hem bovendien de mogelijkheid een oeuvre op te bouwen. De Glas wees erop dat uitgeverijen in zo’n geval als gatekeeper functioneren en dat de beslissing van een
93 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 177. 94 Krevelen, Laurens van. ‘Huis tussen markt en moed.’ In: De productie van literatuur, p. 177. 95 Brief van Breyten Breytenbach (Parijs) aan de directie van Uitgeverij Meulenhoff (Amsterdam), 3 juni 2005. Het citaat is overgenomen uit een kopie van de brief, aanwezig in het correspondentiearchief van Joost Nijsen.
50
uitgever om een auteursoeuvre voort te zetten niet vanzelfsprekend is – bij uitblijvend verkoopsucces bijvoorbeeld wil een uitgever soms de samenwerking met een auteur stoppen.96 Je zou kunnen stellen dat met name Van Krevelen daarmee voor Breytenbach van groot belang was. Hij is bovendien nog steeds bevriend met de auteur en betrokken bij de totstandkoming van zijn werk. Van Krevelen verklaart Breytenbachs tevredenheid over Meulenhoff en Van Gennep vanuit persoonlijke sympathie: ‘En niet alleen sympathie, maar dat het ook serieus werd aangepakt. Daar ben ik zeker van. Rob was een heel correcte uitgever en ik ben dat ook altijd geweest, dus hij vertrouwde ons blindelings. Er is nooit een gevoel van wrijving geweest.’ 97 De schrijver zou het in mei 2008 verschenen Woordvogel opdragen aan Laurens van Krevelen, ‘uit dank voor de vriendschap’. Uitgeverij Van Gennep Meulenhoff was niet Breytenbachs enige uitgever: in de ruim dertig jaar dat diens oeuvre in Nederland gepubliceerd werd, verscheen ongeveer eenvijfde van de titels bij Uitgeverij Van Gennep, de eerste in 1974. Van Gennep bood Breytenbach daarmee net als Van Krevelen de mogelijkheid een oeuvre op te bouwen. Sinds begin 1969 was Van Gennep samen met Jaap Jansen, met wie hij had gestudeerd, directeur van Uitgeverij en Boekhandel Van Gennep aan de Nes in Amsterdam. Daarvoor had hij samen met classicus Johan Polak de aanvankelijk literaire Uitgeverij Polak en Van Gennep en boekhandel Athenaeum aan het Spui geëxploiteerd. Maar omdat de twee in smaak en bedrijfsvoering volledig verschilden, was het in 1968 tot een breuk gekomen. 98 Zoals Ite Rümke, destijds secretaresse bij de uitgeverij, vertelde: ‘Rob werkte zich – afgezien van escapades met vrouwen tussen de middag – een slag in de rondte. Johan kwam om een uur of elf binnen, keek wat rond en ging weer weg. Rob en Jaap waren duidelijk de stuwende kracht. Dat leidde tot spanningen onderling.’ 99 Van Gennep had zich al een liefhebber van de zogenaamde quality paperbacks met moderne binnen- en buitenlandse literatuur getoond, als ook van boeken met een meer politiek geladen inhoud – iets waar Polak niet zoveel van moest hebben. Polak: ‘Ik vond de ontwikkeling in communistische richting die Rob nam erg vervelend. Zelf heb ik een gruwelijke hekel aan het communisme.’ 100 Bekende Polak & Van Gennep-titels, die mee waren verhuisd naar Uitgeverij Van Gennep, waren onder meer Boliviaans Dagboek, van de latere guerrillastrijder en cultheld Ernesto ‘Che’ 96 Glas, Frank de. ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’ In: Spiegel der letteren 34 (1992), p. 293. Wel wijst De Glas erop dat er nog weinig empirisch onderzoek is om werkelijke redenen van uitgeversbeslissingen in dezen te staven. 97 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 98 Divendal, Joost. ‘Nagelaten oeuvre van een bevlogen uitgever Rob van Gennep 1937 - 1994’ In: Trouw, 15 april 1994, p. 12] 99 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 40. 100 Johan Polak in 1991 tegen NRC Handelsblad, geciteerd in Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 41.
51
Guevara, en Tien over Rood. Voor dit laatste boek, van de pressiegroep Nieuw Links binnen de PvdA, belegde Van Gennep een persconferentie; in de boekenwereld was dat op dat moment zeer vernieuwend. 101 Met Meulenhoff en De Bezige Bij had Van Gennep de ‘Kritiese Biblioteek’ opgericht. Ook die zette hij onder zijn eigen uitgeverij voort. Het bedrijf zelf werd opgezet als een collectief: iedereen bij Van Gennep verdiende evenveel. Als er al winst werd gemaakt, ging die, geheel volgens de ideële doelstellingen, naar goede doelen. 102 Alles wat Van Gennep zei en deed ademde maatschappelijke betrokkenheid: ‘Ik importeer heel veel uitstekende buitenlandse fondsen, Klaus Wagenbach, Verlag Neue Kritik, Konkret, Trikont, Monthly Review en Edition Voltaire. Zij brengen boeken op de markt die iedereen met wat politiek bewustzijn zou moeten lezen. Er is nog zoveel te doen, ook op dat gebied.’ 103 Van Gennep zag het als zijn taak mensen bewust te maken en te voorzien van informatie. 104 De maatschappij was inmiddels veranderd: eind jaren zestig tot halverwege jaren zeventig was er sprake van een verhoogde politieke belangstelling, terwijl er in de jaren vijftig en begin jaren zestig in Nederland maar weinig politieke boeken waren gepubliceerd. Van Gennep zelf constateerde dat hij profiteerde van een gat in de markt: ‘We konden een complete generatie die vrijwel niets kon vinden, zelfs geen boeken over fundamentele zaken als de geschiedenis van het socialisme of van de arbeidersbeweging, bedienen.’ 105 Ook Provo, Dolle Mina en de seksuele revolutie hadden hun intrede gedaan, de aandacht voor feminisme, anti-racisme en nieuwe vormen van anti-fascisme groeide, en er was natuurlijk de Koude Oorlog, de blokkade van Cuba, de oorlog in Vietnam. Het was vooral een jong publiek, veelal studenten, dat de boeken van Van Gennep kocht. 106 Van Gennep wist in de jaren zeventig een monumentaal fonds op te bouwen, met politieke, maatschappijkritische en ideologische publicaties, van de ecologie en het feminisme tot de problematiek van de Derde Wereld en louter theoretische werken. De uitgeverij was een begrip in (links) intellectuele kring. ‘Bestsellers waren zeldzaam, maar De schaamte voorbij van Anja Meulenbelt was er een en ook door Günter Wallraffs undercoverreportages hield hij het hoofd boven water, evenals door de cartoons van Peter van Straaten.’ 107 Het was in deze tijd dat Breytenbach bij Van Gennep debuteerde met de verhalenbundel De boom achter de maan. Vanwege het politieke imago van de uitgeverij bleef vaak onderbelicht dat Van Gennep ook literatuur publiceerde. Jacques Hamelink, H.C. ten Berge, Marga Minco, Heere Heeresma, James
101 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 40. 102 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 41. 103 Auwera, Fernand. ‘Rob van Gennep.’ In: Engagement of escapisme? Weesp/Antwerpen: Het Wereldvenster/Standaard Uitgeverij, 1985, p. 29. 104 Auwera, Fernand. ‘Rob van Gennep.’ In: Geen daden maar woorden. Interviews. Antwerpen/Utrecht: Standaard Uitgeverij, 1970, p. 31. 105 Auwera, Fernand. ‘Rob van Gennep.’ In: Engagement of escapisme?, p. 59. 106 Pieters, Mark. ‘Een dure liefhebberij. Johan Polak als uitgever.’ In: De Parelduiker 3 (nr. 4-5), december 1998, p. 46-69. 107 Divendal, Joost. ‘Nagelaten oeuvre van een bevlogen uitgever Rob van Gennep 1937 – 1994.’ In: Trouw, 15 april 1994.
52
Joyce, een aantal verbannen Sovjetschrijvers, Bohumil Hrabal, Nobelprijswinnaar Yasunari Kawabata, Elias Canetti en György Konrád behoorden onder meer tot het literaire fonds. Rob van Gennep was zeer doordrongen van het belang van publiciteit. Hij onderhield zelf goede betrekkingen met de pers en zo wist hij in de jaren zeventig heel wat free publicity te genereren. 108 Halverwege de jaren tachtig werd dat moeilijker: ‘De grote uitgeverijen hebben vaak iemand in dienst die de publikatie van het boek dat men extra wil pushen grondig heeft voorbereid. Wie op een of meer talkshows van de televisie komt kan niet meer kapot, zijn boek wordt direct een seller. Kleinere uitgeverijen zoals wij kunnen het zich natuurlijk nauwelijks veroorloven iemand in dienst te nemen die uitsluitend de contacten met de media moet verzorgen.’ 109 De invloed van de televisie werd bovendien veel groter. Dat had niet alleen gevolgen voor de promotie van titels, maar zelfs voor de acquisitie. Van Gennep over de jaren tachtig: ‘Je kunt er als uitgever gewoon niet tegenop. Je moet er bij het opbouwen van het fonds ook rekening mee houden. Het is bij voorbeeld niet meer zo nodig boekjes te brengen die onmiddellijk bij de actualiteit aansluiten, want televisie, en de kranten ook, kunnen veel sneller reageren. Actuele boeken kun je slechts brengen als het tegelijkertijd ook boeken zijn die de fundamentele problemen achter die actualiteit behandelen.’ 110 Van Gennep bestond inmiddels uit de uitgeverij en drie boekhandels, waaronder een modern antiquariaat (‘modern antikwariaat’, de financieringsbron voor de uitgeverij) en een filiaal in Rotterdam. 111 Maar vanaf de jaren tachtig ging het minder goed met het bedrijf. Het publiek dat er in de jaren zestig en jaren zeventig voor ‘het linkse boek’ bestond, verdween langzaam. Het bleek een onomkeerbare tendens. De boekhandel aan de Nes werd in maart 1985 opgeheven en Van Gennep zag zich genoodzaakt van koers te veranderen en besloot zich meer te richten op het literaire fonds: hij concentreerde zich vooral op vertaalde fictie en probeerde zo de tanende interesse voor het politieke boek te compenseren. Vanzelfsprekend bleef Van Gennep wel nonfictie uit geven. Een schot in de roos was bijvoorbeeld de biografie van Jean-Paul Sartre door Annie Cohen-Solal, in 1987 – het boek werd verschillende malen herdrukt.112 Ook op literair vlak lag Van Genneps voorliefde toch vooral bij geëngageerde schrijvers: ‘Het engagement van de meeste schrijvers is een extra-literaire zaak. Het zijn intellectuelen, ze nemen dus gemakkelijker een progressief standpunt in, maar het werkt niet altijd door in hun boeken, en dat is soms wel jammer. (…) Maar als ik zeg, dat is jammer, dan bedoel ik daarmee enkel dat
108 Auwera, Fernand. ‘Rob van Gennep.’ In: Geen daden maar woorden, p. 29. 109 Auwera, Fernand. ‘Rob van Gennep.’ In: Engagement of escapisme?, p. 62. 110 Auwera, Fernand. ‘Rob van Gennep.’ In: Geen daden maar woorden, p. 30. 111 Divendal, Joost. ‘Nagelaten oeuvre van een bevlogen uitgever. Rob van Gennep 1937 – 1994.’ In: Trouw, 15 april 1994. 112 Het succes van Cohen-Solals boek was overigens grotendeels te danken aan haar optreden in Hier is… Adiraan van Dis.
53
ik persoonlijk misschien wel eens meer interesse heb voor geëngageerde schrijvers, maar niet dat ik verdoem wie het niet is.’ 113 Onder de belangrijke geëngageerde boeken schaarde Van Gennep met nadruk Breytenbachs De ware bekentenissen van een witte terrorist, het tweede boek dat hij van de Zuid-Afrikaanse schrijver uitgaf en waarvoor hij bovendien internationaal optrad als literair agent: ‘We hebben de rechten aan zes landen verkocht. Het is een aangrijpend en ontroerend boek over zijn belevenissen als politiek gevangene in Zuid-Afrika van 1975 tot 1982. Een verslag ook van de processen.’ 114 Met dit boek en andere vertaalde literatuur behaalde de uitgeverij zeker wel successen, maar was ze ook een van de velen. Jaap Jansen over de jaren negentig: ‘De glorietijd was voorbij. We waren niet geslaagd als Nederlandse uitgeverij, hadden vrijwel geen grote Nederlandse auteurs in ons fonds. Literaire auteurs wilden niet met ons geassocieerd worden vanwege ons links politieke imago.’ 115 Vanaf 1978 zien we ook regelmatig een aanbieding van de Uitgeverij Sara in de Van Gennep-catalogi; de feministische uitgeverij was een imprint geworden van Van Gennep. 116 De voorjaarscatalogus 1992 van Van Gennep opent met ‘Zelfs de meest sceptische zwartkijker zal in deze aanbieding geen zwakke plek kunnen ontdekken. Het is één en al kwaliteit.’ 117 Toch raakte Rob van Gennep volgens Jansen teleurgesteld en minder bevlogen, hoe trots op zijn boeken ook. Ondanks de dalende verkoop bleef het fonds van Van Gennep tot op de dag van vandaag overeind, maar de oprichter maakt het zelf niet meer mee. Hij overleed op 56-jarige leeftijd op 13 april 1994 aan de spierziekte ALS. 118 Tot op het laatste moment bleef hij uitgever in hart en nieren. Een jaar daarvoor al waren de eerste ziekteverschijnselen te merken. Op 23 maart 1993 ontving Van Gennep een fax vanuit Senegal. Breytenbach schreef zijn uitgever: Lieve oubaas, We’re all very upset to hear about your having to go to hospital. Of course we are crossing all our fingers touching wood, throwing salt over our shoulders, avoiding black cats an paying the local marabout for protection. We shall be thinking of you very much. I’m sure the operation will go well. As we say in Afrikaans: ‘onkruid vergaan nie.’ On the other hand it must be reassuring for you to know exactly what the
113 Auwera, Fernand. ‘Rob van Gennep.’ Geen daden maar woorden, p. 31-32. 114 Auwera, Fernand. ‘Rob van Gennep.’ Engagement of escapisme?, p 60. 115 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 48 116 Kuitert, Lisa. Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996. Amsterdam: De Bezige Bij, 1997, p. 334. 117 Voorjaarscatalogus 1992 Uitgeverij Van Gennep/Sara. Aanwezig in Bibliotheek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak. Universiteitsbibliotheek Bijzondere Collecties, Universiteit van Amsterdam. 118 ‘Uitgever Rob van Gennep overleden’. ANP/Amsterdam, 14 april 1994.
54
problem is. You must hang on, I have the best agent in the world, a good friend, and not a bad publisher – and I don’t intend to lose them. 119 De fax bevat verder informatie over hoe het op dat moment met Breytenbach ging. Ook ‘Madame’ (naar alle waarschijnlijkheid Breytenbachs vrouw Yolande) en ‘Adriaan’ (waarschijnlijk Van Dis) staken Van Gennep in de fax een hart onder de riem. Een drietal weken na het overlijden van zijn uitgever, stuurt Breytenbach een fax aan Geerte Wachter, een medewerkster van de uitgeverij. Het wijst erop dat Breytenbach het rond die tijd niet makkelijk had: ‘Geerte, I thought it was done. I feel totally empty – and full. But I’m functioning on borrowed energy now.’ 120 Breytenbach ondertekende de fax met ‘B Borrelbek’, een van zijn vele alter ego’s. De oorzaak van Breytenbachs leegheid kon liggen in Van Genneps overlijden, maar ook een reis naar Zuid-Afrika diezelfde maand in verband met de eerste vrije verkiezingen zal eraan hebben bijgedragen. Uit alles wat over Van Gennep geschreven is, komt een beeld naar voren van een bevlogen energieke boekenman, een rokkenjager ook, een vlotte charmeur met commercieel inzicht, een idealistische zakenman. 121 In de Nederlandse boekenwereld stond Van Gennep te boek als integer en loyaal. 122 Gastvrij was hij ook voor zijn belangrijke auteurs: thuis aan de Van Eeghenstraat stond altijd een logeerbed voor hen klaar. 123 Toen bekend werd dat hij ernstig ziek was, overlaadden uitgevers en schrijvers uit de hele wereld hem met blijken van hun genegenheid. 124 Na Van Genneps dood in 1994 vroeg mededirecteur Jaap Jansen Ivo Gay als nieuwe uitgever. Gay was op dat moment uitgever bij Ambo, en zegde toe. Plannen voor de uitgeverij had hij genoeg: hij wilde het Nederlandse literaire fonds versterken en de non-fictiepoot uitbreiden met boeken die inspelen op maatschappelijke kwesties. Hij zorgde al snel voor een samenwerking met de Novib, de Nederlandse organisatie voor ontwikkelingssamenwerking. Het verschil in stijl met zijn voorganger was groot, dat besefte Gay zelf heel goed: ‘Als iemand toen had gezegd dat ik hem zou opvolgen, had ik meewarig gelachen. Dat was wel het laatste waar ik aan dacht. Rob van Gennep was een sterke persoonlijkheid, die een gigantisch gat achter heeft gelaten. Dat gat kan niemand vullen, ook ik niet. Rob was een monument.’ 125 Chris Keulemans, die Gay al na driekwart jaar opvolgde, beaamde dat. Hij noemde Van Gennep een cultureel instituut: ‘een van de laatste bolwerken tegen de oprukkende
119 Fax van Breyten Breytenbach (Gorée) aan Rob van Gennep (Van Gennep, Amsterdam), 23 maart 1993. IISG. 120 Fax van Breyten Breytenbach (Gorée) aan Geerte Wachter (Van Gennep, Amsterdam), 2 mei 1994. IISG. 121 Rumke, Ite. ‘Rob van Gennep 1937 - 1994; Geëngageerd uitgever.’ In: NRC Handelsblad, 14 april 1994. 122 Rumke, Ite. ‘Rob van Gennep 1937 - 1994; Geëngageerd uitgever.’ In: NRC Handelsblad, 14 april 1994. 123 Divendal, Joost. ‘Nagelaten oeuvre van een bevlogen uitgever Rob van Gennep 1937 - 1994’ In: Trouw, 15 april 1994. 124 Rumke, Ite. ‘Rob van Gennep 1937 - 1994; Geëngageerd uitgever.’ In: NRC Handelsblad, 14 april 1994. 125 Wijgh, Hanneke ‘Niemand vult het gat dat Rob van Gennep naliet.’ In: Trouw, 30 maart 1995.
55
boekenfabrieken.’ 126 Op het moment dat Keulemans directeur werd, waren er grote zorgen over de financiële toekomst van het bedrijf, veroorzaakt door ‘de invoering van een cao-salariëring voor het personeel en de teruglopende verkoop van buitenlandse pocketseries’. 127 Uitgeverij Van Gennep moest saneren. De auteurs, die verontrust waren over de ontslagen, dachten dat de problemen andere oorzaken kenden, zoals ‘de ziekte en dood van Rob van Gennep in 1994, de lange afwezigheid van Jaap Jansen daarna door ziekte en rouw, het ontbreken van bestsellers in 1995, de misser rond de benoeming van Ivo Gay, allemaal zaken van tijdelijke aard’. 128 De betekenis van de uitgeverij werd in die jaren steeds marginaler. Ook onder Keulemans ging het niet beter. Er werd geprobeerd om Van Gennep onder te brengen bij De Bezige Bij, en het bedrijf werd vijf jaar lang samengevoegd met de Wereldbibliotheek. In 2003 maakte de uitgeverij een zelfstandige herstart onder leiding van Chris ten Kate. Op dit moment bestaat Uitgeverij Van Gennep uit zes personen en geeft ze zo’n zestig titels per jaar uit, inclusief herdrukken. 129 Na de dood van Rob van Gennep verscheen er geen boek van Breytenbach meer bij de uitgeverij; De andere kant van de vrijheid, dat een jaar voor de dood van de uitgever uitkwam, is zijn laatste titel bij deze uitgeverij geweest. Dat kwam onder meer omdat Breytenbach weinig contact had met Jaap Jansen. Omdat het niet zo goed ging met het bedrijf, wilde Jansen de samenwerking met Meulenhoff en Breytenbach beëindigen. 130 Breytenbach bewaart warme herinneringen aan Rob van Gennep. Hij was zeer op hem gesteld en had altijd het volste vertrouwen in hem, wat onder meer blijkt uit het feit dat hij hem na zijn vrijlating tot zijn internationaal literair agent benoemde. De vriendschappelijke band tussen de schrijver en zijn Nederlandse uitgever blijkt ook uit wat Breytenbach vertelde over het moment dat hij dertien jaar na Van Genneps dood György Konrád, een andere belangrijke Van Gennep-auteur, op een receptie in New York tegen het lijf liep. De schrijvers kenden elkaar nauwelijks. Breytenbach: ‘We liepen naar elkaar toe, keken elkaar aan en het enige dat we zeiden was: “Rob!”. Dat was genoeg. We waren er allebei trots op dat wij vrienden van Rob van Gennep waren geweest.’ 131
Uitgeverij Podium
126 Wijgh, Hanneke ‘Niemand vult het gat dat Rob van Gennep naliet.’ In: Trouw, 30 maart 1995. 127 Wijgh, Hanneke. ‘Auteurs verzetten zich tegen overhaaste sanering en onttakeling.’ In: Trouw, 7 februari 1996. 128 Wijgh, Hanneke. ‘Auteurs verzetten zich tegen overhaaste sanering en onttakeling.’ In: Trouw, 7 februari 1996. 129 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 49; E-mail van Gijs Havik, medewerker Uitgeverij Van Gennep, aan Annemiek Recourt, 8 april 2008. 130 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 131 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 38.
56
Na de dood van de uitgever publiceerde Breytenbach geen boeken meer bij Van Gennep en was Uitgeverij Meulenhoff een tijdje de enige die zijn werk uitgaf. Zes jaar later, in 2000, verscheen de laatste Breytenbach-titel bij Meulenhoff. Daarna bleef het een tijdlang stil rondom de auteur. Toen zijn nieuwe manuscript, Intimate Stranger, zo goed als af was, koos de schrijver ervoor ook Meulenhoff te verlaten. Hij had nooit meer iets van zijn uitgeverij gehoord, ook al had hij zelf verschillende malen getracht contact te zoeken, en hij had Van Krevelen om raad gevraagd. De oud-uitgever hielp Breytenbach bij het reconstrueren van de rechtspositie van zijn werk en het opzeggen van lopende contracten. 132 De auteur ging op zoek naar een nieuw huis en vroeg Van Krevelen hem daarbij te helpen. Die polste bij welke uitgevers hij terecht kon en keek bovendien welke persoonlijkheden een beetje bij hem konden passen: ‘Hij wilde bij een persoonlijke uitgeverij terechtkomen, waar hij de uitgever goed zou kunnen leren kennen.’ 133 Onder andere Joost Nijsen, uitgever van Podium, liet weten interesse te hebben; hij was het meest enthousiast. Van Krevelen liet Nijsen Breytenbachs voltooide manuscript Intimate Stranger lezen, en meldde daarbij: ‘Het gaat er voor een uitgever in Breytens geval om echt van zijn boeken te houden, anders lukt het nooit. Stel je bij de boeken geen “bestsellers” voor, maar het is zoals altijd bij Breyten uitermate origineel en knap.’ 134 Nijsen liet binnen een week weten zeer geboeid te zijn door het manuscript en antwoordde: ‘Laurens, ik zou dit kortom zeer graag uitgeven.’135 Een ontmoeting tussen Breytenbach en Nijsen volgde. Het klikte direct en zo werd Breytenbach de nieuwe aanwinst van deze zelfstandige, relatief jonge, maar snel groeiende uitgeverij. Podium was in 1997 opgericht door Nijsen, die zijn fonds startte met Nederlandse literatuur: Manon Uphoff, Ronald Giphart, Herman Franke en Henk van Woerden vormden vanaf het eerste uur het belangrijke literaire schrijverskwartet van de uitgeverij. Al snel na de oprichting voegde Nijsen ook vertaalde literatuur aan het fonds toe, waaronder Michel Faber, Uwe Timm en DBC Pierre. Maar ook herontdekte buitenlandse moderne klassieken werden onderdeel van Podium. Tot de non-fictieboeken behoren onder meer de ‘gidsachtigen’ (de jaarlijkse Supermarktwijngids, tafelwoordenboeken, een praktisch-idealistisch handboek) en de boeken van jonge schrijvers uit de landenreeks, waaronder Joris Luyendijks Een goede man slaat soms zijn vrouw. Onder meer uit de non-fictie blijkt dat enig engagement ook Podium niet vreemd is. Poëzie, zowel Nederlandse als Zuid-Afrikaanse, is – ‘toevallig’ – een belangrijke fondslijn gaan vormen. Podium geeft bijvoorbeeld het werk van Ingmar Heytze en Tjitske Jansen uit. Anno 2008 is Podium succesvol met bestsellerauteurs als Kluun, Joris Luyendijk en Anne Hermans. Langzaam is er ook een ‘Afrikaanse tak’ binnen het fonds ontstaan. Bij de oprichting van Podium in 1997 zette Nijsen direct een vertaling van Olive Schreiners Een plaats in Afrika op de 132 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 133 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 134 E-mail van Laurens van Krevelen aan Joost Nijsen, 3 februari 2005. 135 E-mail van Joost Nijsen aan Laurens van Krevelen, 10 februari 2005.
57
aanbieding – het zou het begin van een Zuid-Afrikaanse reeks klassiekers worden, waarvan Henk van Woerden en Erik van den Bergh de redactie vormden. De Afrikaanse poëzie bij Podium bestaat uit het werk van Antjie Krog, Ingrid Jonker en Gert Vlok Nel, en sinds 2005 dus Breyten Breytenbach. Als Joost Nijsen wordt gevraagd een vergelijking tussen Podium en Van Gennep te maken, wijst hij op een overeenkomstige ‘tikkeltje journalistieke’ lijst: gidsen, geëngageerde non-fictie. Verschil is er op het gebied van fictie: met poëzie en populair-literaire auteurs, naast serieuze fictie, is Podium nog net iets eclectischer dan Van Gennep. Maar volgens Nijsen wordt dat verschil vooral veroorzaakt door de veranderde tijdgeest: ‘Misschien had Van Gennep in deze jaren een fonds gehad dat wel op Podium had geleken. (…) Al met al is Podium denk ik te zien als Van Gennep 25 jaar later, met wel een nauwere aansluiting had op de levende Nederlandse letteren dan Rob.’ 136 Nijsen vindt Podium in vergelijking met Meulenhoff: ‘niet zo chic, maar dat willen we ook niet zijn. Wel voelt Podium zich net als Meulenhoff medeverantwoordelijk voor het in stand houden van een pluriform aanbod van belangrijke fictie.’ 137 Met Breytenbach draagt Podium haar steentje bij aan die pluriformiteit in de literatuur. Nijsen vermoedt dat Breytenbachs beslissing voor zijn uitgeverij te kiezen samenhangt met Podiums betrekkelijke kleinschaligheid en met zijn persoonlijke enthousiasme: ‘Breyten houdt wel van avontuurlijke, kleine culturele ondernemers, denk ik, en Podium is dan net wat dynamischer/brutaler dan bijvoorbeeld het wat keurige Cossee, om maar wat te noemen. Maar dat is speculatie. Het kan ook zijn dat Laurens hem een duw heeft gegeven. Ik heb toen heel snel en krachtig gesolliciteerd naar zijn werk, voor meer dan één titel, en ook direct beloofd zijn werk mooi uit te geven et cetera. En er is die Zuid-Afrikaanse component.’ 138 Op 18 mei 2005 stuurde Podium een persbericht de wereld in, waarin Nijsen de overstap ‘met trots en genoegen’ bekendmaakte en direct de verschijning van de vertaling van Intimite Stranger voor voorjaar 2006 aankondigde. Op het persbericht reageerde Van Krevelen in een e-mail aan Nijsen: ‘Ik ben blij dat je er met zoveel enthousiasme bekendheid aan geeft; dat is natuurlijk gerechtvaardigd, maar het gebeurt tenminste ook door jou.’ 139 Ook Maarten Asscher, de andere voormalig Meulenhoff-uitgever, feliciteerde Nijsen met Breytenbachs komst: ‘Mooi dat jij je ontfermt over Breytenbach c.q. dat hij voor Podium heeft gekozen. Hij lijkt me de perfecte aanvulling op je toch al significante Zuidafrikaanse fonds. Gefeliciteerd.’ 140
136 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 137 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 138 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 139 E-mail van Laurens Van Krevelen aan Joost Nijsen, 23 mei 2005. 140 E-mail van Maarten Asscher aan Joost Nijsen, 18 mei 2005.
58
Meulenhoff zelf reageerde afgemeten op het nieuws van Breytenbachs overstap, zo blijkt uit een e-mail van Nijsen aan Breytenbach: ‘Meulenhoff send you a short letter, it says: “Wij hebben uw brief in goede orde ontvangen en betreuren uw beslissing, maar wij zullen ons daarbij neerleggen. Wij hebben helaas regelmatig post als onbestelbaar retour ontvangen van uw Franse adres. De administratie zal zo spoedig mogelijk kopieën maken van de overzichten en u die opnieuw toesturen.”’ 141 Als reden waarom Podium Breytenbach graag wilde opnemen in haar fonds noemt Nijsen dat ‘zijn werk weliswaar moeilijk verkoopbaar is, maar véél te belangrijk om níet uit te geven. Noblesse oblige.’ 142 Nijsen steekt enige baatzuchtigheid ook niet onder stoelen of banken: ‘Podium wil verder uitgroeien tot een voorname uitgever van literatuur en kan dat laten zien met “visitekaartje” Breytenbach. Verder versterkt zijn werk de fondslijn van Zuid-Afrikaanse letterkunde die bij ons sinds Henk van Woerden zo belangrijk is; Henk confronteerde mij regelmatig met zijn verwantschap met Breytenbach, net als hij een verfijnd stilist maar ook een dubbeltalent (schrijver/schilder).’ 143 Bovendien zag Nijsen mogelijkheden de belangstelling van lezers voor de auteur nieuw leven in te blazen. [Oplage? Verkoop?] Dat was nog niet zo makkelijk, bleek uit wat de uitgever, na uitgave van Breytenbachs eerste Podium-boek Intieme vreemde (2006) verklaarde: ‘Kluun is voor mijn uitgeverij een geschenk uit de hemel. Dankzij Kluun kan ik weer minstens drie, vier jaar vooruit. Verliesgevende auteurs als Uwe Timm en Breyten Breytenbach kunnen door het succes van Kluun worden uitgegeven.’144 Breytenbachs werk is zodoende een typisch geval van literatuur die bestaat dankzij ‘interne subsidiëring’.
Conclusie Met het oog op de bouw van Breytenbachs auteursreputatie keek deze paragraaf naar de drie uitgeverijen waarbij Breytenbachs werk verscheen: wat hadden zij in huis om Breytenbach zo goed mogelijk te begeleiden en te publiceren? Over Breytenbachs uitgevershuizen valt het volgende te resumeren. Breytenbach kwam in de jaren zeventig terecht bij kleine, zelfstandige Nederlandse uitgeverijen, die grote bekendheid hadden onder een breed publiek en zich kenmerkten door een persoonlijke aanpak. De uitgeverijen waren zeer literair maatschappelijk betrokken: Van Gennep stond bekend als een politiek links georiënteerd bedrijf, terwijl Meulenhoff een wat erudietere uitstraling had en een gerenommeerd literair fonds uitgaf. Beiden gaven op dat moment geen andere Zuid-Afrikaanse auteurs uit. De uitgevers speelden een belangrijke rol bij de auteursbinding: zowel met Rob van 141 E-mail van Joost Nijsen aan Breyten Breytenbach, 22 juni 2005. 142 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 143 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 144 Bergh, Thomas van den. ‘Boeken: de jacht op de bestseller.’ In: Elsevier, 1 juli 2006.
59
Gennep als met Laurens van Krevelen bouwde Breytenbach een zeer vriendschappelijke band op. Beiden waren het intellectueel gedreven mannen met een uitstekend netwerk, die blijk gaven van liefde voor het boek, maar zeker ook het belang van commercie inzagen. Beiden gaven Breytenbach de kans in Nederland zijn oeuvre te publiceren. Dat bleef zo toen er in de jaren tachtig en negentig een en ander veranderde: Uitgeverij Meulenhoff groeide in aantal medewerkers en auteurs, maar verkocht minder, en zag zich uiteindelijk genoodzaakt te fuseren. Ook bij Van Gennep ging het vanwege ‘de teloorgang van links’ slechter met de uitgeverij. Toen Breytenbach zich, na het overlijden c.q. vertrek van zijn uitgevers, genoodzaakt zag Van Gennep en Meulenhoff te verlaten, zocht hij wederom een persoonlijke uitgeverij. Uitgeverij Podium nam hem op in haar fonds. Dat andere uitgeverijen ook belang stelden de auteur in hun fonds op te nemen, zegt iets over Breytenbachs reputatie op dat moment. Podium was wederom een klein, zelfstandig en toch ook enigszins maatschappelijk geëngageerd huis. Die combinatie van een persoonlijke manier van uitgeven, onafhankelijkheid, zakelijk inzicht en liefde voor het woord lijkt voor Breytenbach cruciaal. Met diens gerenommeerde reputatie hoopte Podium haar literair imago te versterken.
2.3 De auteur: Breyten Breytenbach Nu we van alles weten over het literaire klimaat rondom Breytenbach, is het tijd voor een kennismaking met de auteur zelf. Dames en here, vergun my om u voor te stel Breyten Breytenbach, vroeër die maer man met die groen trui en nou die maer man met grys, ook met grys aan die baard; vroeër van die Koueberg, Paname, en nou adresloos in exile from exile; skilderdigter met nege jare aan sy kwas en besig om aan sy eie pen te ry, sy hart steeds gebêre in ’n kissie in wit Wellington, sy drome veilig gekelk in ’n Goue Lotusblom. Hooffiguur van Sestig, boetprediker, digter, mens. Veroweraar van literêre pryse: die A.P.B-prys vir Die ysterkoei moet sweet en Katastrofes in 1964; die C.N.A.-prys vir Die huis van die dowe in 1967, weer vir Kouevuur in 1969, en weer vir Lotus in 1970; die Van der Hoogt-prys vir Skryt in 1972; en, voorlopig postuum, ’n spesiale toekenning deur die komitee van die International Publishers’ Prize in 1978. Met sy poësie word nuwe vorme in ons poësie oopgedroom en deur ’n hele generasie jonger digters heropgeneem: ’n digwêreld wat terugspeel op sowel Rimbaud se Saison en enfer as op Leipoldt, sowel die surrealisme van, sê, Paul Eluard as die mistiek van die Zen-Boeddhisme of Sint Jan van die Kruis; en ’n vrye vers wat ewe seer aansluit by eietydse Suid-Amerikaners (Neruda en Anrade en ander) as by Nederlandse Vijftigers, ’n Duitser soos Paul Célan, ’n Israeli soos Jehuda Amichai, ’n Italianer soos Edoardo Sanguineti, ’n verloopte Amerikaner soos
60
Ezra Pound of vervloë Oosterlinge soos Ba-sjo en So-sji. Uiteindelijk ook poësie wat ’n merkwaardige sintese bewerkstellig tussen die hiperbeskaafde Europa van Parys en die donker aardstem van Afrika. 145 Bovenstaande omschrijving van Breyten Breytenbach is opgetekend door diens vriend André Brink in 1979. Brink geeft behoorlijk wat ingrediënten voor een gedegen eerste kennismaking met de skilderdigter: we lezen over zijn geboorteland (Afrika), de plek waar hij opgroeide (Wellington), zijn grote liefde (zijn vrouw Yolande, de Goue Lotusblom), zijn drijfveren (boetprediker tegen onder meer de apartheidsregering), zijn ballingschap (from exile), zijn woonplaats Parijs (die hiperbeskaafde Europa), zijn schilderschap (sy kwas), zijn gevangenschap (in exile [...] met nege jare), de nieuwe vormen (’n vrye vers) in zijn poëzie, zijn prominente positie in de Zuid-Afrikaanse Sestigers-beweging (Hooffiguur van Sestig), een voorbeeld voor anderen (deur ’n hele generasie jonger digters heropgeneem), de invloeden en verwantschap (onder meer Rimbaud, surrealisme, de Nederlandse Vijftigers, Zen-Boeddhisme,) en de erkenning door middel van literaire prijzen. Het is niet de eerste keer dat iemand naar Breytenbach verwijst als ‘die maer man met die groen trui’ – zo begon hij tenslotte zelf het openingsgedicht ‘Bedreiging van die siekes’ in zijn debuutbundel Die ysterkoei moet sweet (1964): ‘Dames en Here, vergun my om u voor te stel aan Breyten Breytenbach / die maer man met die groen trui; hy is vroom / en stut en hamer sy langwerpige kop om vir u / ’n gedig te fabriseer’. Het gedicht eindigt met ‘Kyk hy is skadeloos, wees hom tog genadig’. Daarmee zette Breytenbach direct de toon: dichten haalt niet zoveel uit, is geen werkelijk verzet. Voor deze dichter hoef je niet te vrezen. Hij zou deze twijfel aan de eigen zeggingskracht nog regelmatig herhalen. Breytenbach werd vijfentwintig jaar voor zijn debuut geboren, op 16 september 1939 in Bonnievale, een plaatsje in de West-Kaapprovincie van Zuid-Afrika, zo’n 180 kilometer van Kaapstad. 146 De West-Kaap bracht veel schrijvers voort. J.M. Coetzee bijvoorbeeld groeide op in Worcester, niet ver van Bonnievale vandaan, en Etienne Leroux kwam uit Oudtshoorn. Breyten is de derde van vijf kinderen in een Nederduits Gereformeerd gezin. Hij groeide op in Wellington, en ging er in 1957 studeren aan de Hoërskool Hugenoot. Daarna werd hij toegelaten tot de Michaelis School of Fine Arts, de kunstacademie in Kaapstad, waar later ook onder meer Henk van Woerden en Marlene Dumas lessen volgden. Van Woerden haalt herinneringen op aan hun kunstacademietijd: ‘Belangrijker was dat wij ons op zesduizend mijl afstand bevonden van de plek waar het allemaal écht plaatsvond, het mythische continent, de zuigende wereld van het Noorden. Ik kan me niet anders voorstellen dan dat Breyten en Marlene het even sterk hebben ervaren, het lonken naar de vleespotten van Europa. [...] Je dacht in die dagen dat je over een uniek perspectief beschikte en misschien was dat ook zo: het culturele klimaat aan de Kaap
145 Brink, prof. dr. André P. Die Poësie van Breyten Breytenbach. Pretoria/Kaapstad: H & R-Academica, 1971 (gebruikt: derde uitgawe 1979), p. 5. 146 Kannemeyer, J. C. Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur II. Pretoria/Kaapstad/Johannesburg: H&R-Academica 1983, p. 463.
61
had ons uitgerust met een visie op menselijke betrekkingen die dicht op het bot sneed [...].’ 147 Als student deed Breytenbach al mee aan betogingen en stakingen tegen de apartheid en tekende hij petities. 148 Breytenbach maakte zijn opleiding niet af en verliet Zuid-Afrika in 1959. Reisdoel: Europa, ‘het mythische continent’ zoals Van Woerden het noemde. De ex-student scheepte zich in op een schip van Mozambique naar Lissabon. Na Lissabon bezocht hij ook Barcelona en Madrid, waar hij kennismaakte met Goya, Jeroen Bosch en Pieter Breughel; Breytenbach schilderde toen al, en publiceerde ook al gedichten en verhalen in literaire tijdschriften in Zuid-Afrika. Later deed hij Londen, Edinburgh, Cannes, Nice en het Noorse Bergen aan. Hij voorzag in zijn levensonderhoud door middel van allerlei baantjes, van fabrieksarbeider tot docent. 149 Via Amsterdam en Kopenhagen kwam hij uiteindelijk in Parijs terecht, waar hij zijn ‘Gouden Lotus’ ontmoette: de van oorsprong Vietnamese Yolande, oftewel Ngo Thi Hoang Lien. Hij vestigde zich in 1961 in de Franse hoofdstad en trouwde in 1962 met haar. In datzelfde jaar had hij ook zijn eerste tentoonstelling, in Edinburgh. Breytenbach kwam rond van zijn schilderwerk, en ook recenseerde hij boeken. Maar in de eerste plaats leefde het stel van het inkomen van Yolande, die als secretaresse werkte. 150 In 1964 debuteerde Breytenbach in Zuid-Afrika met de poëziebundel Die ysterkoei moet sweet en als prozaschrijver met Katastrofes. Ook als schilder had hij zijn reputatie reeds gevestigd: zijn schilderijen en tekeningen waren inmiddels tentoongesteld in Parijs, Brussel en Amsterdam. Na zijn twee debuutbundels verschenen in Zuid-Afrika nog vier poëziebundels en een ‘Opstel’ alvorens Breytenbach in Nederland zijn eerste dichtbundel zou publiceren. Het betrof: Die huis van die dowe (1967), Kouevuur (1969), Lotus (1970, onder het pseudoniem Jan Blom) en Oorblyfsels (1970). In 1971 verscheen Om te vlieg. ’n Opstel in vyf ledematen en ’n Ode. Opvallend is dat Breytenbach dan al drie verschillende uitgevers in Zuid-Afrika heeft gehad. Zijn debuutbundels verschenen bij de Afrikaanse Persboekhandel in Johannesburg, maar Breytenbach brak met deze uitgeverij omdat hij haar de onwelkome publiciteit over zijn huwelijk met Yolande kwalijk nam. Die huis van die dowe verscheen bij Human & Rousseau, maar na publicatie van een open brief in het Zuid-Afrikaanse dagblad Die Burger van de uitgeverij en na publicatieproblemen rondom Om te vlieg liet hij zijn werk vanaf 1969 bij Buren-Uitgewers in Kaapstad verschijnen. Breytenbachs werk vond onmiddellijk weerslag in Zuid-Afrikaanse literaire kringen – zijn faam groeide snel: voor zijn dubbeldebuut werd hij bekroond met de APB-prijs vir Letterkunde en zowel voor Die huis van die dowe als voor Kouevuur ontving hij de CNA Literary Award. De APB147 Woerden, Henk van. ‘Omtrent Breyten.’ In: Hoogendonk, Mabel, Nop Maas, e.a. Breyten Breytenbach.Uit de eerste hand. Schilderijen, tekeningen en essays. Amsterdam/Haarlem: Meulenhoff/ Frans Hals Museum, p. 11. 148 Groen, Janny. ‘De echtgenote en de maîtresse.’ In: de Volkskrant, 15 september 1995. 149 ‘Biografische gegevens.’ In: Uit de eerste hand, p. 74. 150 Bibeb. ‘Schilder-schrijver Breyten: “In Zuid-Afrika moeten de blankies gauw bewijzen dat ze bruin zijn”: De witman heeft de bijbel ingevoerd en de zwartman is christen geworden, dat is de tragedie.’ In: Vrij Nederland, 9 november 1968.
62
prijs werd voor Breytenbach uiteindelijk geen feestelijke aangelegenheid: de apartheidswetten lieten niet toe dat de schrijver zijn prijs samen met zijn vrouw ophaalde. Yolande, die van Aziatische afkomst is, werd volgens de apartheidswetten als ‘kleurlinge’ beschouwd en zodoende was hun huwelijk in Zuid-Afrika in die tijd ongeldig. Om die reden weigerde Breytenbach de prijs op te halen: ‘Als ik alleen zou zijn gegaan betekende dat dat ik hun racistische politiek accepteerde. Dus ging ik niet.’ 151 Vanaf dat moment sprak de schrijver-dichter zich nog sterker uit tegen apartheid dan hij al deed. De dubbele houding tegenover het Afrikaans speelde daarbij een rol: het Afrikaans is zijn geboortetaal, maar ook de taal van dat afschuwelijke regime. Later zou Breytenbach meerdere malen te kennen geven dat hij weigerde nog langer in wat hij het ‘Apartaans’ noemde te schrijven. Maar zijn werk schrijft hij tot op de dag van vandaag in het Afrikaans en het Engels: in 2007 verscheen zijn nieuwste dichtbundel Die windvanger in zijn moedertaal. Zijn strijd tegen de apartheid zou uiteindelijk leiden tot een gevangenisstraf van zeven jaar. In augustus 1975 vertrok Breytenbach vanuit Rome naar Zuid-Afrika om contact te leggen met een verboden vakbond. Hij reisde incognito, met bril en zonder baard, en met een vals paspoort onder de naam Christian Galazka. Dat laatste is overigens ironisch te noemen, zoals Joost Niemöller terecht constateerde, want ‘in het oeuvre van Breytenbach is het aannemen van andere namen en gedaanten een vaak terugkerend thema.’ 152 Breytenbach gaf zich als schrijver en schilder onder meer uit voor Jan Blom, Jan Afrika, B.B. Lazarus, Panus, Juan en Mr. Bird. 153 Henk van Woerden merkte op dat men dat schuilen achter ‘een verzameling maskers’ in Holland niet gewend is. Hij verklaarde Breytenbachs spel met de pseudoniemen als een sociaalmaatschappelijke noodzaak: ‘In een klein dichtbevolkt land schept de schuilnaam sociale ruimte (iedereen kent iedereen). In een groot en vooral drukkend land is de ander zo’n nietig feit dat persoonssplitsing een manier van bestaan wordt.’ 154 Breytenbachs weigering een onveranderlijke, vaste identiteit aan te nemen kan ook verklaard worden vanuit het zenboeddhisme waar hij door geïnspireerd is: daarin wordt elke duurzaamheid ontkend. Ondanks zijn vermomming werd Breytenbach al geschaduwd vanaf het moment dat hij in Zuid-Afrika arriveerde. Drie weken later, op 19 augustus 1975, net voordat hij het vliegtuig terug naar Europa wilde nemen, werd hij gearresteerd en naar een gevangenis in Pretoria gebracht. Het proces tegen Breytenbach volgde drie maanden later. Breytenbach was betrokken geweest bij de oprichting van verzetsgroep Okhela, een zogenaamde blanke (maar niet officieel erkende) vleugel van het verboden ANC, en had er een manifest voor geschreven. Vanwege dit feit werd hem terrorisme ten laste gelegd en de openbare aanklager eiste een minimumstraf van vijf jaar.
151 Marissing, Lidy van, ‘Een dichter in ballingschap.’ In: de Volkskrant, 20 juni 1972 152 Niemöller, Joost. ‘Het dilemma van Breyten Breytenbach.’ In: Haarlems Dagblad, 11 juli 1981. 153 Viljoen geeft nog een aantal pseudoniemen:Don Espejuelo, Bangai Bird, Braakinpag, Ka'afir, Kamiljoen. Viljoen, Hein. Profiel: Breyten Breytenbach. In: Van Coller, 1997. 154 Woerden, Henk van. ‘Omtrent Breyten.’ In: Uit de eerste hand, p. 12.
63
De schrijver bekende schuld, bood zijn excuses aan minister Vorster aan voor het gedicht ‘Brief uit die vreemde aan slagter’ en in plaats van de geëiste vijf jaar kreeg hij er negen. De veroordeling van Breytenbach veroorzaakte in de hele internationale literaire wereld een schok en men twijfelde ten zeerste aan de oprechtheid van zijn excuses. Inderdaad bleek later dat Breytenbach zich verontschuldigde voor het gedicht omdat hij niet wilde dat ook anderen veroordeeld werden. Begin 1977 volgde een tweede proces tegen Breytenbach. ‘Minstens zo geruchtmakend’ als het eerste proces, vond Het Vrije Volk. 155 Aanleiding waren de tekeningen, brieven en berichten die Breytenbach via een bewaker uit de gevangenis heeft weten te smokkelen. De bewaker bleek de papieren in werkelijkheid aan de geheime politie te geven. 156 Breytenbachs advocaat wist echter te bewijzen dat de bewaker een provocateur was, en de schrijver werd van de nieuwe aanklachten vrijgesproken. De rechter in dit proces achtte bovendien Breytenbachs lidmaatschap aan de verboden organisatie Okhela onbewezen. Dit lidmaatschap was de voornaamste aanklacht in het proces in 1975: híérvoor was hij tot negen jaar veroordeeld. Toch kreeg hij geen strafvermindering. Wel werd hij overgeplaatst naar een ‘normale’ gevangenis in Kaapstad, na twee jaar in isolatie in de gevangenis in Pretoria te hebben gezeten. Zijn gevangenschap zou Breytenbach wereldberoemd maken. 157 Door deze episode in zijn leven is Breytenbach voor sommigen eens en voor altijd vooral een politiek activist en exgevangene, maar anderen wezen erop dat dit etiket de beeldend kunstenaar, schrijver en dichter tekort doet. Na zijn gevangenschap zwoor Breytenbach de politiek meerdere malen af, maar zou hij zich toch ook nog vaak met politieke zaken inlaten. Zo organiseerde hij met behulp van presidentsvrouw Danielle Mitterand in juli 1987 in Senegal een ontmoeting tussen vertegenwoordigers van het (op dat moment nog verboden) ANC en een groep Afrikaner zakenlui, schrijvers en academici. 158 Overigens moet opgemerkt worden dat Breytenbach zich weliswaar verwant voelde met het ANC,
maar geen onderdeel was van de partij. Zoals Erik van den Bergh zei: ‘Zijn houding t.o.v.
het ANC was (en is) zo ambivalent dat hij volstrekt niet paste in de toen strakke ideologische kaders. (…) Hij is veel te veel individualist (en zo je wilt anarchist) om in welke beweging dan ook te passen.’ 159 Ook Nuis verklaarde dat Breytenbach zijn rol als publiek personage eigenzinnig en met verve speelde, ‘met zoveel openhartige kritiek naar alle kanten dat geen politieke stroming of partij hem ooit lang heeft kunnen gebruiken als mascotte van het eigen gelijk’. 160 155 Dijl, Frank van. In: Het Vrije Volk, 19 januari 1983. 156 Bendien, Eva & Rutger Noordhoek Hegt. ‘Verantwoording.’ In: Breytenbach, Breyten, Vingermaan. Tekeningen uit Pretoria. Amsterdam: Meulenhoff/Galerie Espace, 1980. p. 93. 157 Francken, Eep & Luc Renders. Skrywers in die strydperk, p. 82. 158 Britz, Etienne. ‘Ongeneeslijk heimwee naar Zuid-Afrika.’ In: Algemeen Dagblad, 29 juli 1993. 159 E-mail van Erik van den Bergh aan Annemiek Recourt, 4 juni 2007. 160 Nuis, Aad. ‘Het huis van een zwerver.’ In: Ons Erfdeel 2000. Nr. 1. p.110-113.
64
Met Zuid-Afrika en de Afrikaners zou Breytenbach altijd een weerbarstige verhouding houden. De paradox in zijn werk trekt zich hier door naar zijn leven: in geen ander land werd hij zo verworpen en kreeg hij zulke felle kritiek, maar hij werd er tevens veelvuldig omhelsd en bekroond. Ook zelf heeft hij tot op de dag van vandaag heftige tegenstrijdige gevoelens bij zijn geboorteland: hij noemt het het helse en tegelijkertijd het paradijselijke Zuid-Afrika. Francis Galloway schreef meerdere artikelen en het boek Breyten Breytenbach as openbare figuur over de beeldvorming rondom Breytenbach in Zuid-Afrika: zij legde de haat-liefdeverhouding tussen Breytenbach en de Afrikaners bloot en constateerde een cyclisch ritme van aanvaarding en verwerping. 161 Francken en Renders merkten op dat Breytenbach naast zijn verhouding tot Zuid-Afrika grote belangstelling koestert voor het hele continent Afrika: ‘Hij is Afrikaan en komt op voor Afrika (…).’ 162 Dat blijkt niet alleen uit zijn boeken, maar ook uit zijn bezigheden: vanaf de jaren tachtig raakten Breytenbachs activiteiten steeds meer internationaal versplinterd. In 1988 kreeg hij een eredoctoraat aan de Universiteit van Westkaap en in 1994 een eredoctoraat Universiteit van Natal (beide Zuid-Afrika). In 1992 richtte hij samen met enkele anderen het Gorée-Instituut op, op het Gorée-eiland voor de Senegalese kust. Het instituut streeft ernaar intellectuelen en democratische instellingen in Afrika met elkaar in contact te brengen en de ontwikkeling van de democratie en cultuur in Afrika te bevorderen. Ook hierin zien we zijn maatschappelijke betrokkenheid terug. Breytenbach wordt gezien als taalvernieuwer. Zijn poëzie sloeg in als een bom in het conservatieve literaire establishment en zijn invloed op jongere Afrikaanse schrijvers was groot. 163 In gedichten, en in zijn proza dat nauw verwant is aan de poëzie, onderzoekt hij de mogelijkheden van de taal. Criticus Hans Ester wees er meermalen op hoe Breytenbach door middel van schijnbaar vertrouwde taalelementen taal tot iets nieuws transformeert: ‘De gedichten zijn een permanente struikelweg voor de lezer: nieuwe woordcombinaties, woorden, die in hun segmenten worden geanatomiseerd, wekken bevreemding op.’164 Naast de taal, en de beperktheid en mogelijkheden daarvan ten opzichte van de werkelijkheid, wordt Breytenbachs oeuvre gekenmerkt door universele thema’s als dood, liefde, vriendschap, natuur en reizen. Ook een voortdurend zelfonderzoek, het zoeken naar een (nieuwe) identiteit, is vast onderdeel van zijn werk, iets wat we bij meer Zuid-Afrikaanse schrijvers zien. 165 Thema’s als Afrika, ballingschap, terugkeren en herinnering hangen daarmee samen, maar ook het zoeken naar de wortels van het schrijverschap en breder, het ‘zelf’.
161 Galloway, Francis. Breyten Breytenbach as openbare figuur. Pretoria: HAUM-Literêr, 1990. 162 Francken, Eep & Luc Renders. Skrywers in die strydperk, p. 84. 163 Brink, André. ‘De nieuwere afrikaanse poëzie.’ In: Raster 15 (1980), p. 38 164 Ester, Hans. ‘Poëtische virtuositeit en Aardse betrokkenheid.’ In: Jan Campertprijzen 1983. Den Haag: BZZTôH, 1983, p. 8-9. 165 Francken, Eep & Luc Renders. Skrywers in die strydperk, p. 184.
65
Schrijven is voor Breytenbach een vorm van verzet: een voortdurend engagement klinkt erin door. Breytenbach zoekt daarbij het groteske en het afschuwelijke in zijn onderwerpen.166 Zijn schrijven wordt gekenmerkt door paradoxen: leven (groei, schepping, continuüm, duurzaamheid) versus dood (ontbinding, vernietiging, vergankelijkheid), taal versus beeld, stilstand versus beweging (reizen, protest), heden versus verleden, lichamelijkheid versus intellectualiteit, het eigene (het intieme, het zelf) versus het andere (het vreemde). Ook de tegenstellingen in Zuid-Afrika (tussen rijk-arm, zwart-wit, hel-paradijs) komen voortdurend terug. Af en toe doet Breytenbach pogingen de paradoxen te laten samengaan en ze zo op te lossen, waarbij we invloeden van het zenboeddhisme herkennen: het gaat dan om het onmogelijke verwezenlijken, het onoplosbare oplossen. Deze elementen van zen (en ook wel van tao) zien we terug in zijn werk. Zoals gezegd zijn de genres waarbinnen Breytenbach zich uitdrukt divers: gedichten, verhalen, essays, lezingen en voordrachten, reisverslagen, manifesten, toneelstukken komen voorbij. ‘Zijn werk is veelomvattend en moeilijk op te delen. Genres grenzen veelal aan elkaar (als ze elkaar niet overlappen) en geografische scheidslijnen zijn evenmin eenvoudig aan te brengen,’ aldus Erik van den Bergh. 167 Ondertitels, die vaak als een soort genreaanduiding functioneren, tonen Breytenbachs afkeer van vastomlijnd hokjesdenken: ‘Dagverhaal, nachttaal, binnenreis, geschreven met gesloten ogen’, ‘Een Afrikaans journaal’, ‘Essays en werkboek’, ‘Spiegelbeelden van een boek’. De ware bekentenissen van een witte terrorist, de neerslag van zijn gevangenschap wordt gevolgd door ‘kanttekeningen, tien gedichten en het Okhela-manifest’. Niet alleen in de genres, maar ook in het werk zelf komt deze versnippering naar voren, de afwezigheid van structuur: het is fragmentarisch en heterogeen, verdeeld, niet onder een etiket te vangen. Breytenbach zelf is net als zijn werk niet onder een noemer te vangen. Van Krevelen zou in 2007 over de verschillende identiteiten van Breytenbach schrijven: ‘Als Breytenbach alleen maar poëzie had geschreven was zijn schrijverschap al uitzonderlijk en belangwekkend geweest (…). Als hij nooit iets geschreven zou hebben, zou hij als beeldend kunstenaar stellig even bekend zijn geworden. (…) Al die uitingen zijn in feite één geheel, er bestaat daarin dan ook geen hiërarchie, geen tegenstelling en geen scheiding.’ 168 Breytenbach zelf gaf ook meerdere malen aan dat alles wat hij doet uit één bron komt: ‘Ik ben altijd bezig met dezelfde dingen, maar heb er verschillende uitdrukkingsmiddelen voor.’ 169 Toch zullen die verscheidene kunstvormen het moeilijker hebben gemaakt voor recensenten hem als kunstenaar te plaatsen.
166 Francken, Eep & Luc Renders. Skrywers in die strydperk, p. 83. 167 Bergh, Erik van den. ‘Breytenbach & Nederland.’ In: Cultuur en migratie, 21 februari 2003, p. 2-3. 168 Krevelen, Laurens van. ‘De creatieve bewegingen van een vrije geest. Bij wijze van nawoord.’ In: Breytenbach, Breyten. De windvanger; gedichten 1964-2007. Amsterdam: Podium, 2006, p. 315-316. 169 Büch, Boudewijn. ‘Breytenbach: Een roman lukt me niet.’ In: Het Parool, 20 juni 1984.
66
Auteurs kunnen de beeldvorming van hun werk sturen door zich te beroepen op (of juist af te zetten tegen) literaire voorbeelden en inspiratiebronnen. Breytenbach gaf zelf aan met welke schrijvers hij zich verwant voelt: ‘Ik geloof dat je op het gebied van literatuur aan deze kant van de twintigste eeuw bijna van een “schrijversland” zou kunnen spreken, waar auteurs thuishoren als Rimbaud, Lautréamont, Kafka, Borges en anderen, mensen van verschillende kontinenten, Kundera ook ja – daar heb je een geheel van preokkupaties en een wegtrekken van de normen van het “establishment” en de dominerende ideologieën, waar je bijna een land in kunt zien dat bewoond zou zijn door die mensen. De literatuur die mij interesseert komt dan misschien uit dat land ja. Maar het is evident dat mijn manier om de wereld te zien en gewaar te worden, getekend is door mijn jeugd, en dus door Zuid-Afrika.’ 170 Recensenten zouden de vergelijking met Kafka en Rimbaud overnemen, en ook wordt vaak de invloed van Brecht, Éluard, maar ook van de Nederlandse Vijftigers en Zuid-Amerikaanse dichters als Neruda genoemd. 171 Breytenbach werd vaak gekarakteriseerd als een aantrekkelijke man met een bijzondere uitstraling, een man met charme en charisma. Aan het begin van een interviewverslag in De Groene Amsterdammer waarschuwde Stephan Sanders zijn lezers dat hij de indruk die de schrijver op hem had gemaakt onmogelijk kon uitvlakken, hij had zich laten inpakken: ‘Breyten Breytenbach is een mooie man – mooi om te zien, mooi van intelligentie, mooie woorden, mooi van zinnen, mooi om zijn openhartige gedrevenheid, mooi om mee te zijn.’ 172 En Erik van den Bergh constateerde dat Breytenbach ‘zowel aansprekend en herkenbaar als onnavolgbaar, kleurrijk en grillig’ was. 173 De schrijver kwam ook in andere stukken regelmatig naar voren als een gevoelig en hartelijk mens, een krachtige, innemende verschijning met een bijzonder stemgeluid. Volgens Van den Bergh wist Breytenbach onder meer door die betoverende stem en zijn verdere voorkomen veel Nederlanders emotioneel aan zich te binden. 174 Tot op de dag van vandaag is Breytenbach op diverse terreinen en continenten actief. Naast schrijven, dichten en schilderen en de activiteiten die voortvloeien uit het directeurschap van het Gorée-Instituut, doceert hij sedert een aantal jaren creatief schrijven aan de Universiteit van New York. Al die tijd bleef hij doorgaan met het bezoeken van literatuurfestivals, en het geven van lezingen op congressen en andersoortige bijeenkomsten. Anno 2008 verdeelt hij zijn tijd tussen Europa, Afrika en de Verenigde Staten – hij leidt een bijna nomadisch bestaan. Ena Jansen merkte daarover eens op: ‘Nu er anno 1990 geen externe reden meer is voor Breytenbach om buiten het land te wonen, blijft hij toch kiezen voor de steeds verschuivende randpositie van de nomadische reiziger, blijft hij een luis in de pels. Hij spreekt wel, uiteraard uit ervaring, nu van een wereld voorbij ballingschap. Volgens hem impliceert ballingschap altijd een staat van 170 Elzen, Sus van. ‘Met een schilder naar schrijversland.’ In: Knack, 12 maart 1986 171 Kannemeyer, J. C. Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur II. Pretoria/Kaapstad/Johannesburg: H&R-Academica 1983, p. 465. 172 Sanders, Stephan. ‘Ik zie een vrouw voor me met een bloempot op haar hoofd : Breyten Breytenbach en de pathologie van de vermenging’, In: De Groene Amsterdammer, 27 september 1989. 173 Bergh, Erik van den. ‘Breytenbach & Nederland.’ In: Cultuur en migratie, 21 februari 2003, p. 2-3. 174 Bergh, Erik van den. ‘Breytenbach & Nederland.’ In: Cultuur en migratie, 21 februari 2003, p. 12.
67
wachten en daarom spreekt hij nu van een middelwereld die bevolkt wordt door wat hij “the bums of the Global Village” noemt – de daklozen van het werelddorp.’ 175 Een e-mail van Breytenbach aan zijn Nederlandse redacteur in 2007 geeft een indruk van hoe dat bestaan eruit ziet: ‘Everything is fine, though this has been a hellishly busy time. I’ve been to Berlin for a festival, to Norway for Institute work, to Medellin in Colombia for a festival, back and forth several times to the island – where I am at present. We just finished a very complex workshop plus Board Meeting.’ 176 De ondertitel van Breytenbachs laatst verschenen boek Woordvogel (2008) luidt veelzeggend: gedenkschriften van een nomadische romanfiguur.
2.4 Conclusie We constateerden dat waardetoekenning en reputatievorming onder meer gestuurd worden door ‘literaire instituties’. In dit hoofdstuk keken we naar de instituties die invloed hadden op de vorming van de auteursreputatie van Breytenbach: de literaire kritiek vanaf de jaren zeventig, de uitgeverijen waar zijn werk verscheen en hijzelf. We zagen in het voorafgaande dat Breytenbach in een zeer gunstig literair klimaat in Nederland debuteerde, waar de aandacht en ruimte voor literatuur bloeide. Literaire tijdschriften stonden in aanzien en in de dag- en weekbladen, die gereputeerde critici in dienst hadden, was er volop ruimte was voor grote artikelen. Terwijl Breytenbach zijn oeuvre publiceerde, veranderde dat klimaat behoorlijk. De ruimte voor literatuur kromp in, er kwamen steeds meer critici, die journalistieker te werk gingen en minder aanzien hadden, en boeken lezen verloor het steeds meer van tv, internet of andere vrijetijdsconcurrentie. Het spreekt voor zich dat dit veranderende klimaat de aandacht voor Breytenbachs werk niet ten goede kwam. Wat betreft Breytenbachs uitgeverijen zagen we dat vooral de persoonlijke aanpak en betrokkenheid een grote rol speelde in de auteursbinding. Zowel zijn Meulenhoff-uitgever Laurens van Krevelen als Rob van Gennep bouwde een vriendschap met de auteur op. Ze gaven Breytenbach tot het einde van hun uitgeversschap de kans zijn boeken bij hen te publiceren en zetten zich bovendien enorm voor hem in, Van Krevelen zelfs toen hij al uitgever-af was bij Meulenhoff. Verder waren Meulenhoff en Van Gennep uitgeverijen met een goed imago en een uitgebreid netwerk in het literaire veld. Zowel Meulenhoff als Podium geven te kennen dat Breytenbachs auteursreputatie een argument was hem op te nemen in hun fonds Als we tot slot kijken naar wat Breytenbach zelf ‘in zich had’ wat van invloed zal zijn geweest op zijn auteursreputatie, dan springt allereerst zijn buitengewoon veelzijdige talent in het oog. Zijn werk is met geen mogelijkheid onder één noemer te vangen en hijzelf evenmin. Als mens 175 Jansen, Ena. ‘Ampie aan de Amstel.’ In: Neerlandistiek de grenzen voorbij, p. 150. 176 E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 10 augustus 2007.
68
heeft hij diverse identiteiten (schrijver, schilder, dichter, activist) en verblijft hij op diverse plaatsen, en ook zijn werk zelf is versnipperd: het is fragmentarisch van geheel, zowel per boek als in diverse genres. De afgrenzing tussen mens en schrijver zijn daarbij vaag: Breytenbach gaf zelf aan dat al zijn uitingen autobiografisch zijn. Al jong is hij grensoverschrijdend en globalistisch ingesteld, wat blijkt als hij op twintigjarige leeftijd naar en in Europa reist. Bij zijn debuut kreeg hij direct erkenning voor zijn literaire talent door middel van enige prijzen en hij groeide uit tot een literair voorbeeldfiguur in Zuid-Afrika. Breytenbach zei zich verwant te voelen met andere grote schrijvers en ook anderen vergeleken hem niet met de minsten. Ook zijn innemende charme en een bijzondere stem zullen zijn imago positief beïnvloed hebben. Breytenbachs werk is vaak filosofisch en zoekend van aard (hij denkt na over het wezen van taal, leven, identiteit, etc.), maar zit toch ook vol aardse thema’s. Zijn schrijven wordt gekenmerkt door paradoxen en is voor de auteur een vorm van verzet, van engagement, niet in de laatste plaats tegen de apartheidsregering in zijn land. Dit leidde uiteindelijk tot zijn gevangenschap, een periode in zijn leven die bepalend zou zijn voor zijn reputatie en hem, wrang genoeg, wereldberoemd zou maken. Toch is Breytenbach een echte dissident, die in zijn verzet niet bij een partij, overtuiging of systeem in te delen valt. Dit maakt hem lastig te ‘vangen’. Deze houding, en zijn globalistische nomadenbestaan, maakt misschien wel dat hij nergens écht bijhoort: de eeuwige balling in alles. Met Zuid-Afrika en de Afrikaners heeft Breytenbach tot op de dag van vandaag een paradoxale houding: in het licht van de in het hoofdstuk hiervoor omschreven maatschappelijke omstandigheden, kunnen we al vermoeden dat die verhouding met zijn geboorteland ook van invloed is op zijn reputatie in Nederland.
69
3. De casus Breytenbach In voorafgaande hoofdstukken kwam de context waarbinnen Breytenbachs auteursreputatie zich vormde aan de orde,: de maatschappelijke omstandigheden en de literaire umwelt. In dit derde hoofdstuk wordt de materiële en symbolische wording van Breytenbachs oeuvre onderzocht: wat verscheen er van zijn hand en in welke vorm, hoe en door wie werd dit werk gewaardeerd, welke ontwikkelingen vallen in die receptie waar te nemen, wat werd er verder over Breytenbach geschreven, wie spande zich daarvoor in en in hoeverre beïnvloedde de schrijver zelf de beeldvorming? Doel van dit alles is om in kaart te brengen hoe de vorming van Breytenbachs auteursreputatie in Nederland verliep. Hoewel de ontvangst van Breytenbachs oeuvre zo chronologisch mogelijk geschetst zal worden, wordt geen aandacht besteed aan elk boek afzonderlijk, maar slechts aan de aanwijsbare factoren of gebeurtenissen die richtinggevend waren. De Glas spreekt in dit verband over ‘de bouwstenen’ van een auteursreputatie. 1 Met name de vraag in hoeverre Breytenbachs receptie werd beïnvloed door de politieke context en zijn politieke stellingname krijgt onvermijdelijk aandacht.
3.1 De materiële productie van Breytenbachs oeuvre Publicaties In een tijdsbestek van 35 jaar (1972-2007) publiceerde Breytenbach 22 titels in Nederland. De schrijver en dichter gaan daarbij aardig gelijk op: er verschenen tien gedichtenbundels en twaalf prozawerken. 2 Breytenbachs boeken werden tot 2006 uitgegeven door de uitgeverijen Meulenhoff en Van Gennep. Bij Meulenhoff verschenen in de eerste vijftien jaar: Skryt; om ’n sinkende skip blou te verf (1972), Het huis van de dove; gedichten 1964-1969 (1976), Met andere woorden; gedichten 1970-1975 (1977), Een seizoen in het paradijs (1980), Vingermaan; tekeningen uit Pretoria (1980), Eklips; die derde bundel van die ongedanste dans (1983), Spiegeldood; verhalen uit Mouroir (1984), Mouroir; spiegelbeelden van een boek (1985), ‘Yk’; die vierde bundel van die ongedanste dans (1985) en De ongedanste dans; gevangenispoëzie (1987). Overigens werd Skryt, ook de vermeerderde editie in 1976, uitgegeven in samenwerking met Poetry International. De derde druk uit 1983 verscheen niet in de Poetry-reeks. Van Gennep nam die jaren de uitgaven van De boom achter de maan (1974) en De ware bekentenissen van een witte terrorist gevolgd door kanttekeningen, tien gedichten en het Okhela-manifest (1984) voor haar rekening. Vanaf 1989 tot 1996 gaven de uitgeverijen Breytenbachs boeken in coproductie uit. Dat kwam niet zozeer tot stand vanuit behoefte aan gedeeld commercieel risico, maar meer vanuit praktische noodzaak. Van Krevelen: ‘Breyten heeft een grote hoffelijkheid en tegelijkertijd ook een grote discretie, 1 Glas, F. de. ‘De materiële en symbolische productie van het werk van moderne literaire auteurs. Bouwstenen voor de reputatie van de jonge Hella Haasse.’ In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 2003, p. 103-121. 2 Deze constatering is gebaseerd op de Nederlandse Centrale Catalogus en Brinkman’s Cumulatieve Catalogus van Boeken.
70
ook met het maken van afspraken voor boeken. Hij maakte met mij afspraken over nieuwe boeken en even later was hij bij Rob en dan maakte hij daar ook afspraken mee, voor weer andere titels. Hij probeerde dat gewoon netjes te verdelen, maar hij vertelde ons daar niets over. Totdat natuurlijk bleek dat Rob en ik elkaar wel eens spraken en heel verbaasd waren over de verschillende plannen.’ 3 Van Krevelen en Van Gennep besloten vervolgens de titels te ‘poolen’, en traden in overleg met Breytenbach. Er ontstond een onderlinge maatschap, waarbij afgesproken werd dat de titels voor gezamenlijke rekening werden uitgegeven en dat de uitgevers zelf zouden bepalen welk boek waar in exploitatie zou worden genomen.’ 4 Overigens speelde competitie tussen de twee uitgeverijen daarbij nooit een rol: Van Krevelen en Van Gennep waren goed bevriend. Meestal werd het proza uitgebracht onder het imprint Van Gennep en de poëzie onder dat van Meulenhoff. In deze samenwerking nam Van Krevelen de rol van redacteur op zich: ‘Al zijn nieuwe werken, ook zijn prozawerken, werden van veel commentaar voorzien. De hele opbouw van een boek, de structuur, is vaak door mijn suggesties beïnvloed. Hij leverde een eerste versie in en soms ben ik naar Parijs of naar elders gegaan om mijn commentaar met hem door te nemen.’ 5 Hoe die samenwerking in z’n werk ging, en gaat? Van Krevelen: Als redacteur ben ik misschien een ouderwetse schoolmeester. Ik zeg dan: “Zijn die delen wel essentieel? Dat valt erg wel uit de lucht, kun je dat niet…?” Enzovoort. Dus hij krijgt gewoon een hele takenlijst en daar gaat-ie mee aan de slag. Dat heeft hij gelukkig altijd van mij geaccepteerd. Ik lees het op onduidelijkheden, herhalingen en hielp hem bij het aanbrengen van structuur in een boek. Hij is heel associatief, hij schrijft als een stroom en vaak zitten daar ook geen hoofdstukken in. Dus dan vraag ik hem: wat is de indeling van het boek. En later kwam hij dan ook wel zelf met hoofdstuktitels. En dan zei ik weer: is dat niet beter om het samen te voegen? 6 Van Krevelen leest tot op de dag van vandaag als redacteur mee. De titels die onder de Van Gennep-Meulenhoff-samenwerking verschenen zijn: Alles één paard (1989, Meulenhoff-editie), Sporen van de kameleon (1989, Van Gennep-editie), Soos die so; toktokkie se nagregister (1990, Meulenhoff-editie), Terugkeer naar het paradijs; een Afrikaans journaal (1993, Van Gennepeditie), Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde (1995, Meulenhoff-editie) en Denkend vuur (1996, Meulenhoff-editie).
3 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 4 Geciteerd uit een e-mail van Laurens van Krevelen aan Kim Liebrand, 3 januari 2007. In: Gaens, Dennis en Kim Liebrand. ‘De uitgever en de terrorist. Rob van Gennep als Literair agent van Breyten Breytenbach.’ Januari 2007 (ongepubliceerd werkstuk). 5 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 6 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam.
71
De volgende twee titels verschenen weer alleen bij Meulenhoff: Hondenhart. Een terugreis (1999) en Lady One: 99 liefdesgedigte (2000). Van Krevelen: ‘Vanaf 1995, toen Van Gennep van leiding was veranderd, werd Meulenhoff de enige uitgever – tot 2000.’ 7 Vervolgens was het een aantal jaren stil rondom Breytenbach. Toen zijn nieuwe boek, Intieme vreemde, een schrijfboek (2006) verscheen, was dat, zoals we lazen, bij Uitgeverij Podium. De windvanger; gedichten 1964-2006 (2007) volgde daar een jaar later en eind mei 2008 zag Woordvogel; gedenkschriften van een nomadische romanfiguur het licht. Drie titels zijn niet in bovenstaande beschrijving opgenomen en zullen ook niet worden meegenomen in de verdere bespreking: Notes of Bird (1984), Uit de eerste hand (1995) en Cadavre exquis (2005). Notes of Bird en Uit de eerste hand werden uitgegeven door Uitgeverij Meulenhoff in samenwerking met respectievelijk Galerie Espace en het Haarlemse Frans Halsmuseum – beide verschenen ter gelegenheid van een expositie van schilderijen en tekeningen van Breytenbach. Cadavre Exquis (2005) bevat tekeningen en poëzie, vertaald door Laurens Vancrevel, en werd gepubliceerd door de kleine uitgeverij van voormalig Meulenhoff-directeur Laurens van Krevelen Blumes Blondes, in de gelijknamige surrealistentijdschriftreeks. 8 Van Krevelen geeft al sinds 1964 ‘exclusieve eerste uitgaven van uitzonderlijke auteurs’ in kleine oplagen uit. Deze drie boekjes verschenen in zulke kleine oplagen, dat ze niet werden besproken door de kritiek en zodoende weinig invloed hebben gehad op het imago van Breytenbach of zijn werk. Notes of Bird verscheen bovendien in het Engels. Bibliofiele uitgaven van Breytenbachs werk verschenen er, voor zover te achterhalen, niet. Bijlage I bevat een bibliografisch overzicht van alle overige verschenen titels, met daarbij vermeld het aantal drukgangen per titel, de vorm en de verkoopprijs.
Vorm en vormgeving De mogelijkheden die een uitgeverij heeft om een consument c.q. potentiële lezer (maar ook de ‘culturele bemiddelaar’) direct te beïnvloeden, komen voornamelijk tot uiting in de keuzes rondom de materiële productie van een boek: een uitgever bepaalt de vorm (gebonden versus paperback), de genreaanduiding (vergelijk ‘roman’ versus ‘literaire thriller’), de omslag (bijvoorbeeld typografisch versus bonte kleurenfoto), de prijsstelling en het al dan niet plaatsen van een auteursfoto. Door bepaalde keuzes te maken die het materiële product ‘boek’ haar uiterlijk meegeven, sturen uitgeverijen de ontvangst van een boek. Deze keuzes worden meestal gemaakt in overleg met de auteur. Auteurs drukken soms zelf een belangrijk stempel op de vormgeving van hun werk. Breytenbach droeg bij aan het bijzondere uiterlijk van zijn bundels, niet alleen door bijna altijd een omslagillustratie aan te leveren, maar ook door vaak
7 Geciteerd uit een e-mail van Laurens van Krevelen aan Kim Liebrand, 3 januari 2007. In: Gaens, Dennis en Kim Liebrand. ‘De uitgever en de terrorist. Rob van Gennep als Literair agent van Breyten Breytenbach.’ Januari 2007 (ongepubliceerd werkstuk). 8 Vancrevel is het pseudoniem waaronder uitgever Van Krevelen vertaalt.
72
tekeningen in het binnenwerk op te nemen. Daarmee hadden de uitgaven van zijn bundels een versterkend effect op zijn bekendheid als beeldend kunstenaar. In het binnenwerk hield de auteur het verder rustig: typografisch experimenteerde hij amper, hij ondernam geen pogingen tot visuele poëzie. Hooguit trof de lezer soms een verspringing of het ontbreken van een beginkapitaal aan: ‘In a few, earlier verses there may be unexpected gaps in a line, when I did not want to use punctuation, for instance. And in one or two instances I may have tried to give the poem a visual shape corresponding to the contents or the theme. But in general, no – apart from nearly never using capital letters.’ 9 De vormgeving van zijn bundels liet Breytenbach aan de uitgeverij over: ‘I always trusted the book designers for the typeface, layout etc. – sometimes mistakenly! As long as the letters were not too small, could breathe, and the lines not broken up.’ 10 De proza- en poëzietitels van Breytenbach zijn in de loop der jaren niet bepaald op veel verschillende manieren gepresenteerd door zijn uitgeverijen. Met name de boeken die bij Van Gennep verschenen, hebben op De boom achter de maan na allemaal hetzelfde vormgevingsstramien: wit omslag, de auteursnaam en titel in zwarte schreefletter van dezelfde grootte, en als omslagillustratie een schilderij van Breytenbach. Al deze titels werden uitgegeven in paperback en vormgegeven door Jacques Jansen. Meulenhoff was iets creatiever en veelzijdiger in de keuzes rondom vormgeving. De uitgeverij startte veelbelovend door Skryt in een opvallend jasje te steken: de bundel, die het eerste deel in de Poetry International Serie zou vormen, heeft een groot formaat (24,5 bij 21 centimeter) en flappen. Dit formaat zou bepalend worden voor andere delen in de reeks. Soms liet Meulenhoff bundels bij elkaar aansluiten. De in 1976 en 1977 verschenen kloeke verzamelbundels Het huis van de dove en Met andere woorden bijvoorbeeld zijn duidelijk in één lijn vormgegeven: voorop een kleurige illustratie van Breytenbach, in grote kleurige letters de titels en in dezelfde
Achterflapfoto’s resp. Het huis van de dove (links) en Met andere woorden (rechts)
letter in zwart de auteursnaam; achterop een grote close-up foto, die de helft van de pagina beslaat, en daaronder de flaptekst. Het zijn opvallend kleurrijke omslagen met soms duistere afbeeldingen, niet strokend met de gebruikelijke gedistingeerde vormgeving van poëziebundels uit die tijd, hoewel moet worden opgemerkt dat eerder al de bundels van de Vijftigers verschenen met voorop vergelijkbare illustraties van de hand van Lucebert. Door middel van deze omslagen probeerde Meulenhoff zodoende Breytenbachs boeken op te laten vallen en werd bovendien de verwachting van de lezer gestuurd: de omslagtekeningen, die uitgesproken en grimmig waren, doen vermoeden dat in de bundels opmerkelijke en niet bepaald brave poëzie te verwachten viel. De foto op Het huis van de dove toont een woest ogende Breyten met krullen, ringbaardje, en oorringetje, opzij kijkend, die op Met andere woorden laat een lachende Breyten met pijp, recht in de 9 E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 17 juli 2008. 10 E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 17 juli 2008.
73
camera kijkend, zien. Ook op De boom achter de maan stond al een klein portret afgebeeld. Vanaf deze bundels zouden omslagen van Breytenbach regelmatig worden voorzien van een portret. De uitgeverij zal daar bewust voor gekozen hebben, gezien het feit dat het lezerspubliek enigszins vertrouwd was met Breytenbachs uiterlijk vanwege veelvuldige optredens en interviews in de media. Niet altijd sprongen Breytenbachs omslagen eruit: de gevangenisbundels Eklips en ‘Yk’ kregen een bescheiden vormgegeven typografisch omslag. Hetzelfde geldt voor Spiegeldood, een bundel met gevangenisverhalen. Misschien dat Meulenhoff het, na de kleurrijke omslagen, eens over een andere boeg wilde gooien. Misschien ook vond de uitgeverij een sober, ingetogen omslag inhoudelijk beter bij de gevangenispoëzie passen. De titel Eklips verwijst niet voor niets naar verduistering. Meulenhoff gaf Breytenbachs werk ook wel chiquer uit. Zo werden een aantal titels voorzien van elegante flappen en soms schutbladen. Alles één paard bijvoorbeeld heeft een luxueuze uitstraling met haar glanzend gelamineerd witkartonnen omslag en de full colour-druk van het binnenwerk. Recensenten hebben veel lof voor de uitgave van Alles één paard – ze noemen het ‘mooi uitgegeven’ (NRC Handelsblad), ‘fraai en verzorgd’ (Rotterdams Nieuwsblad) en ‘prachtig uitgegeven’ (De Morgen). 11 Zulke vormgevingskeuzes zullen de kost- en dus de verkoopprijs hebben doen stijgen: waarschijnlijk mikte de uitgeverij op een kleine groep liefhebbers van Breytenbach die bereid was iets meer voor diens werk te betalen. Ze positioneerden de auteur daarmee ‘hoog’ in de markt. De omslag van de eerste druk van Een seizoen in het paradijs werd lyrisch beschreven door Cyrille Offermans in De Groene Amsterdammer. 12 Het is interessant dat een recensent aandacht had voor de omslagtekening en een verband legde tussen het uiterlijk van het boek en de inhoud. Offermans vond dat de illustratie in tegenstelling tot de titel volgens hem ‘eerder een visioen van de hel’ leek: De kontoeren van het vliegende wezen met de in zijn bek geklemde zak roepen een ogenblik associaties op met de voorstelling van de ooievaar die een baby bezorgt. Daarop is de tekening van Breyten Breytenbach een bloedige parodie: hier wordt geen leven gebracht, maar gekaapt, geslacht en verslonden (…). Zo is het in Breytenbachs hele oeuvre, in zijn schilderijen en tekeningen, in zijn poëzie en proza: hel en paradijs zijn er lokaliseerbare plaatsen op aarde, pijn en angst, haat en liefde, verlangen en erotiek zijn er allereerst gewaarwordingen van het lichaam.13 Op de bundel Denkend vuur was Breytenbachs geschilderde illustratie zelfs
Omslag Een seizoen in het paradijs (eerste druk)
omslagvullend. De boekhandel was niet zo blij met de keuze voor deze omslagillustraties. Meulenhoff-uitgever Van Krevelen: ‘We hebben vaak van de boekhandels te horen gekregen dat ze dat een naar soort 11 Vanriet, Jan, ‘Zie hoe het lichaam trilt van het woord.’ In: De Morgen, 12 mei 1989; Etty, Elsbeth. ‘De afwezige ruiter. De poëzie van Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 2 juni 1989; W.B. ‘Kleurrijke visioenen.’ In: Rotterdams Nieuwsblad, 15 april 1989. 12 De omslag van Een seizoen in het paradijs veranderde bij de tweede druk: niet langer was de kleurige illustratie van Breytenbach te zien, maar een typografisch geheel tegen een matte bruingroenige achtergrondkleur. 13 Offermans, Cyrille. ‘De kroniek van “een handelsreiziger in dromen en illusies”.’ In: De Groene Amsterdammer, 18 juli 1984.
74
omslagen vonden. Ze hielden niet van deze tamelijk rauwe schilderkunst. Er is natuurlijk een grote behoefte aan conventionele esthetiek in de boekhandel, want het gewone boekhandelspubliek wil eigenlijk helemaal niet zo artistiek zijn. (…). Maar voor dat heel kleine publiek van Breyten leek het ons het best om maar gewoon iets te maken dat paste bij zijn werk. Omdat zijn werk ook heel duidelijk een expressie is die past bij zijn geschriften.’ 14 Het waren vooral de ketens als Vroom & Dreesman die om luchtiger omslagen vroegen. Van Krevelen geeft bovendien aan dat het hoe dan ook moeilijk is voor een uitgeverij continuïteit in je vormgeving te houden en de boekhandel tevreden te stellen, omdat de modefluctuatie daar behoorlijk is: ‘Dat is veel minder gemakkelijk, denk ik, dan het lijkt voor iemand die denkt: daar kan een uitgever mee schuiven.’15 Breytenbachs omslagillustraties werden dus niet direct als toegankelijk of vanzelfsprekend ervaren. De keuze voor de omslag van Hondenhart had daar wellicht mee te maken: daar staat geen schilderij, maar een landschapsfoto op. Een uitgeverij kan de beeldvorming rondom een auteur ook sturen door middel van de keuze voor de vorm van het boek: paperbacks trekken een ander soort publiek dan gebonden boeken of pockets. Meulenhoff gaf Breytenbachs titels, net als Van Gennep, standaard in paperback uit, al dan niet met flappen. De meeste prozawerken van Breytenbach verschenen in een paperback van 12,5 bij 20 centimeter, het formaat van de Literaire Reuzenpocket, waar de Bezige Bij zo’n succes mee had. De paperback gold in die jaren als eigentijds, modern. 16 Het gebonden boek, dat tot en met de jaren na de oorlog de standaarduitvoering voor boeken was, lag in de jaren zeventig en tachtig moeilijk. Van Krevelen memoreert dat Meulenhoff die jaren regelmatig probeerde gebonden boeken uit te geven, maar dat de boekhandel ze niet wilde hebben. ‘Zelfs niet toen we een hele gebonden reeks tegen de prijs van een paperback brachten, in de DDR gedrukt. Pas in de jaren negentig brachten we het gebonden boek weer terug, toen was het weer reçu.’ 17 Ondanks dat Van Krevelen aangaf dat gebonden boeken moeilijk lagen in de jaren tachtig, bracht Meulenhoff in 1984 de vierde druk van Breytenbachs Een seizoen in het paradijs in de Herengracht-editie: het boek heeft een harde band met stofomslag. Dit is echter de enige titel van Breytenbach die Meulenhoff ooit gebonden uitgaf. Ook nu zijn kostbare gebonden boeken nog steeds eerder uitzondering dan regel. Kuitert wijst erop dat gebonden uitgaven vooral geschikt zijn voor liefhebbers, die bereid zijn een hogere prijs te betalen. Wil je als uitgever een nieuw lezerspubliek aanboren, dan is een gebonden uitvoering niet voor de hand liggend. 18
14 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 15 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 16 Kuitert, Lisa. Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996. Amsterdam: De Bezige Bij, 1997, p. 282. 17 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 18 Kuitert, Lisa. Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996, p. 14-15.
75
In pockets verscheen Breytenbachs werk niet. Een voordelige editie als een pocket is immers voorbehouden aan titels die in een vorige editie al een enorm succes waren. 19 Uitgeverij Podium bracht haar eerste boek van Breytenbach wel in gebonden uitvoering met een door Ron van Roon vormgegeven stofomslag. Het boek is het eerste deel van een vierluik in wording, het ‘Middle World Quartet’. De keuze voor een luxe gebonden uitvoering hangt samen met de positionering die uitgever Joost Nijsen met Breytenbach voor ogen had. Hij wilde deze schrijversreputatie onder de aandacht brengen, zeker na ‘de te kalme exploitatie van de voorgaande jaren sinds Robs dood en Laurens’ vertrek cq Meulenhoffs opname in PCM-sfeer.’ 20 Door middel van smaakvolle en duurzame vormgeving en uitvoering probeerde Podium het gewicht van deze auteur te laten zien. Nijsen: ‘Dat kost enerzijds extra geld, anderzijds moet je juist zijn doelgroep (heavy users) niet van je vervreemden door goedkopige uitgaven. Als je visitekaartjes uitreikt moeten ze er ook goed uitzien.’ 21 Van de gebonden uitvoering gaat een canoniserend effect uit: Breytenbach behoeft geen introductie, deze auteur heeft reeds een eigen lezerspubliek veroverd. Twee jaar later verscheen Woordvogel, deel twee uit het kwartet, in een soortgelijke vormgeving, met een schilderij op de omslag. Dit in tegenstelling tot het Zuid-Afrikaanse origineel, dat een zelfportretfoto toont. Breytenbach daarover: ‘Nee, ik had geen inspraak in de keuze van beeld voor de omslag. Natuurlijk was een schilderij misschien meer gepast. Maar, tja... Literatuur is een auto bestuurd door marktmensen; zij weten alleen niet altijd waar zij naar toe willen.’ 22 Tussen Intieme vreemde en Woordvogel door verscheen De windvanger in grote luxe paperback met flappen. Voor het eerst staat er nu een foto van de dichter op de voorkant van de omslag en nog wel beeldvullend. Breytenbachs eigen commentaar daarop: ‘Uitstekend! Alhoewel, men vraagt zich af of zo’n oude grijze meneer werkelijk nog wind kan vangen. It’s a striking cover.’23 Al met al kan worden geconcludeerd dat zowel Uitgeverij Meulenhoff als Uitgeverij Van Gennep niet over een ruim arsenaal aan voor de hand liggende keuzemogelijkheden wat betreft vormgeving beschikte, hoewel met name Uitgeverij Meulenhoff de variatie trachtte te zoeken en daar ook lof voor kreeg. De vormgeving van Breytenbachs bundels zal al met al weinig bijgedragen hebben aan de vorming van zijn auteursreputatie. Wel leidde het veelvuldige gebruik van zijn schilderijen als omslagbeeld wellicht tot herkenning bij het lezerspubliek en bovendien ondersteunde het zo de bekendheid van zijn schilderschap. Tevens echter blokkeerde het karakter van de illustraties de weg naar een groot publiek.
19 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 20 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 21 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 22 E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 28 september 2007. 23 E-mail van Breyten Breytenbach aan Joost Nijsen, 1 november 2006.
76
Vertalingen Breytenbach schrijft in het Afrikaans en in het Engels. De twaalf prozawerken die van hem in Nederland verschenen, werden op twee na allen vertaald vanuit het Engels. Gerrit de Blauw, Maarten Polman, Mea Flothuis, Aad Nuis, Ellen Beek en Krijn Peter Hesselink tekenden voor de vertalingen. Adriaan van Dis vertaalde vanuit het Afrikaans verhalen uit Katastrofes voor De boom achter de maan en het uit Zuid-Afrika gesmokkelde ongecensureerde manuscript van ’n Seisoen in die paradys – het eerste deed hij samen met Jan Louter, het tweede met Hans Ester. Bij de poëzie ligt het anders. Meulenhoff lijkt niet goed te weten hoe Breytenbach aan de Nederlandse lezers te presenteren: van de tien gedichtenbundels werden er zeven in het Afrikaans uitgegeven; vijf werden voorzien van een verklarende woordenlijst door respectievelijk Adriaan van Dis, Truida Lijphart en Robert Dorsman en twee (eerste druk Skryt en Soos die so) moesten het zonder enige verklaring of vertaling doen. Zoals we in het eerste hoofdstuk zagen, heeft het Afrikaans verwantschap met het Nederlands: blijkbaar ging de uitgever ervan uit dat de lezer zich wel zou redden. Skryt werd bij een tweede druk in 1976 alsnog voorzien van een achter in de bundel geplaatste vertaling door Adriaan van Dis. Ook vertaald zijn De ongedanste dans (door Laurens Vancrevel, de originelen zijn niet opgenomen), Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde (vertaling door Van Dis achterin) en De windvanger. In laatstgenoemde bloemlezing treffen we voor het eerst originele versies in het Engels, omdat van sommige gedichten geen Afrikaanse originelen zijn. Breytenbach verklaarde zelf over zijn werkwijze: ‘Ja, ik “vertaalde” zelf de gedichten in het Engels, alhoewel ik ze beschouw (en beteken) als originelen; of dan: originele teksten met bijna altijd een Afrikaans/Zuid-Afrikaanse “achtertekst”.’ 24 De originelen (Afrikaanse en Engelse) staan op de rechterpagina’s, de Nederlandse vertaling links. Adriaan van Dis, Laurens Vancrevel en de dichter Krijn Peter Hesselink verzorgden de Nederlandse equivalenten. Als Breytenbachs boeken in vertaling werden uitgegeven, werd ook de titel meestal letterlijk naar het Nederlands omgezet. Slechts in twee gevallen koos de uitgeverij voor een heel andere titel: The Memory of Birds in Times of Revolution werd vertaald als Denkend Vuur en Memory of Snow and of Dust werd Sporen van de kameleon. Omdat Breytenbach zelf goed Nederlands spreekt, zal hij ongetwijfeld hebben meegedacht en –besloten over de Nederlandse titels. Vooruitlopend op de ontvangst is het interessant vast te kijken naar de reacties op deze verschillende uitgeverskeuzes wat betreft vertalingen. Of het werk van een auteur in een bepaald taalgebied toegankelijk is, is tenslotte van enorme invloed op zijn bekendwording en status in dat gebied. Over de prozavertalingen kunnen we kort zijn: die konden meermalen op uitbundige lof rekenen. Tom van Deel vond bijvoorbeeld dat de vertalers van De boom achter de maan (door Adriaan van Dis en
24 E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 8 december 2006.
77
Jan Louter) ‘het uitstekend gedaan hebben’ en Polak-Siliava sloot zijn bespreking af met de mededeling dat de vertaling zich uitstekend laat lezen. Daarmee is: ‘Breytenbachs bundel [...] een aanwinst voor de Nederlandse lezer.’ 25 Enkele andere voorbeelden: De ware bekentenissen van een witte terrorist, door Gerrit de Blaauw werd door Hans Ester in Trouw uitstekend genoemd en De Moor stelt in De Tijd dat deze vertaler indrukwekkend werk heeft geleverd. 26 In haar bespreking van Terugkeer naar het paradijs vindt Louise Fresco dat de beelden in de Nederlandse vertaling niets aan kracht hebben ingeboet en Hans Ester complimenteert vertaalster Mea Flothuis met haar taalgevoel. 27 Het is uitzonderlijk dat recensenten zo vaak de moeite nemen de vertaling zelf te loven. In de besprekingen van de gedichtenbundels werd meestal niet zozeer de kwaliteit van de vertalingen genoemd, maar mopperde men vooral op het ontbreken ervan. Al na de verschijning van het onvertaalde Skryt in 1972 hield het vertaalvraagstuk Van Dis intensief bezig: ‘In hoeverre de taaldrempel lezers van Breytenbachs poëzie heeft weggehouden is moeilijk na te gaan, maar het zal zeker hebben bijgedragen tot vergroting van het onbegrip waarmee de meeste mensen toch al tegenover poëzie staan. [...] ondanks al die “goede wil” blijkt bij velen een soort allergie te bestaan bij het horen en lezen van Zuidafrikaans.’ 28 Van Dis spoorde in zijn artikel aan tot het lezen van het Afrikaans, maar verlangde van de uitgever dan wel op z’n minst een verklarende woordenlijst erbij, want het was volgens hem een misverstand te denken dat Nederlanders het Afrikaans zomaar kunnen begrijpen. 29 Van Dis zal het niet als open sollicitatie bedoeld hebben, maar hij is wel degene die door Meulenhoff gevraagd werd de tweede druk van Skryt van een vertaling te voorzien. Hans Ester toonde zich verheugd dat Van Dis de klus aannam. 30 Het feit dat Breytenbachs gedichten slechts in Afrikaans, met verklarende woordenlijst, werden afgedrukt, leidde ook bij Het huis van de dove (1976) en Met andere woorden (1977) tot discussie. Sommigen konden er prima mee uit de voeten, anderen vonden de lijst te beperkt: ‘Het mag dan inderdaad waar zijn dat de meeste gedichten, na enig doorzetten en wennen, goed te lezen en te volgen zijn, er blijven niettemin nogal wat woorden die onbekend zijn. En omdat zeker bij een dichter als Breytenbach elk woord meespeelt is het spijtig dat Van Dis’ lijst achterin het boek nu en dan geen uitkomst biedt,’ aldus Boltendal. 31 Meerdere recensenten zeiden iets soortgelijks. Roggeman van De Nieuwe Gazet deed zelfs een beroep op uitspraken van de schrijver zelf: ‘Breytenbach heeft zich immers vroeger ook zelf een
25 Polak-Siliava, J. ‘Barokke verhalen.’ In: Haarlems Dagblad, 16 november 1974. 26 Ester, Hans. ‘Breytenbachs universum van de straf. In: Trouw, 4 oktober 1984; Moor, Wam de. ‘Breytenbach: man zonder huid, door honden opgejaagd.’ In: De Tijd, 29 juni 1984. 27 Fresco, Louise. ‘Zuid-Afrika is een gedroomd land.’ In: Vrij Nederland, 7 augustus 1993; Ester, Hans. ‘Breyten Breytenbach, Terugkeer naar het Afrikaans journaal. “Ik kwam, ik zag, ik was verward”. In Trouw, 13 mei 1993. 28 Dis, Adriaan van. ‘Leven is een beschrijving van dood.’ In: NRC Handelsblad, 5 juli 1974. 29 Dis, Adriaan van. ‘Leven is een beschrijving van dood.’ In: NRC Handelsblad, 5 juli 1974. 30 Ester, Hans. ‘Breytenbach’s “Skryt” : verrijkt met vertalingen.’ In: Trouw, 2 oktober 1976. 31 Signalering in De Groene Amsterdammer, 5 januari 1977; Boltendal, Rudi. ‘Dichters van over de grenzen: Enzensberger, Breytenbach, Krog.’ In: Leeuwarder Courant, 4 juni 1977.
78
voorstander van een vertaling van zijn werk verklaard.’ 32 Inderdaad hekelde Breytenbach meerdere malen het feit dat het Nederlands en het Afrikaans door velen so simpel als nauwe verwanten werden gezien. Kritiek als bovenstaande herhaalde zich bij de gevangenisbundels Eklips (1983) en ‘Yk‘ (1985). Als na die twee Afrikaanse bundels gevangenisgedichten een in het Nederlands vertaalde bloemlezing verschijnt, zijn recensenten dan ook duidelijk opgetogen. Toch viel er opnieuw iets te zeuren. Jaap Lodewijks in De Gooi- en Eemlander: ‘Hoewel de gedichten door Laurens Vancrevel goed zijn overgebracht in de Nederlandse taal, blijf je [het feit dat Breytenbach van het Afrikaans een prachtige taal weet te maken] toch missen. Misschien moet Breytenbach altijd tweetalig worden gedrukt, zoals had gekund.’ 33 Nuis pleitte voor tweetalige uitgaven en analyseerde de noodzaak van een vertaling bij Breytenbachs gedichten grondig: ‘Afrikaans proza [...] en ook gedichten die wat ordelijker in de pas lopen, zijn voor een aandachtige en taalgevoelige Nederlandstalige lezer heel goed in het origineel te lezen, met incidentele hulp van een handwoordenboek. Bij Breytenbach is dat anders, omdat zijn taal zo rijk is aan nieuwe en onverwachte beelden en woorden.’ 34 Het nut van de vertaling ligt er volgens Nuis in dat je als lezer kunt onderscheiden ‘waar de eigenaardigheid van het Afrikaans ophoudt en die van Breytenbach begint’. De vertalingendiscussie bereikte haar hoogtepunt in een van de twee besprekingen die het Afrikaanstalige Lady One: 99 liefdesgedigte (2000) ten beurt viel. Corine Vloet mopperde haar hele NRC Handelsblad-recensie door op de uitgeverij: juist Breytenbach ‘met zijn complexe beeldspraak, neologismen en grammaticale vrijheden’ verdiende volgens haar meer. Met enkele voorbeelden van woorden waarvan ze niet kan achterhalen of het gewoon Afrikaans, originele neologismen of slang betreft en waarover de woordenlijst niets meldde, gaf Vloet blijk van voortdurend terugkomende frustrerende, onderbroken leeservaringen. 35 Het Afrikaans gaat volgens haar niet alleen ‘over de hoofden van de meeste Nederlandse lezers heen’, maar het achterwege laten van een vertaling doet het Afrikaans bovendien geen recht als volwaardige vreemde taal. Vloet deed navraag bij Meulenhoff, waar een woordvoerder liet weten dat een tweetalige editie “te tijdrovend en te kostbaar” zou worden.’36 Wie ervan uitgaat dat uitgevers altijd weloverwogen strategische keuzes maken, rekent buiten de praktijk. Voormalig uitgever Van Krevelen licht toe waarom Meulenhoff lang niet altijd een vertaalde bundel kón brengen, ook al zou ze willen: ‘Soms hadden we gewoon de mogelijkheid niet om het snel te laten vertalen, want wie had dat kunnen doen? Hans Ester was toen met heel andere dingen bezig. Dan had je in feite alleen Adriaan van Dis nog en ook die was druk bezig met de radio en de krant; hij had heel weinig tijd om dat te doen.’ Bovendien steunde Meulenhoff soms de Zuid-Afrikaanse 32 Roggeman, Willem M. ‘Verzameld werk van Breyten Breytenbach.’ In: De Nieuwe Gazet, 12 december 1977. 33 Lodewijks, Jaap. ‘Gevangenispoëzie van Zuidafrikaan. Breytenbach dicht als een schilder.’ In: Gooi en Eemlander, 2 september 1987. 34 Nuis, Aad. ‘Het huis van een zwerver.’ In: Ons Erfdeel (2000), nr. 1. p. 110-113. 35 Vloet, Corine. ‘Wantrouw de woorden; Twee dichters uit Zuid-Afrika.’ In: NRC Handelsblad, 12 januari 2001. 36 Vloet, Corine. ‘Wantrouw de woorden; Twee dichters uit Zuid-Afrika.’ In: NRC Handelsblad, 12 januari 2001.
79
Uitgeverij Taurus door een deel van de oplage te nemen met een nieuwe omslag, bij wijze van coproductie. 37 Van Krevelen denkt dat het wel meevalt met de drempel Afrikaans te lezen. Zeker bij poëzie, waar het sowieso al om betrekkelijk kleine oplagen gaat, heb je tenslotte te maken met een ervaren lezerspubliek. Er zijn ook aarzelingen geuit of een vertaling überhaupt toereikend genoeg zou zijn om Breytenbachs werk leesbaar en toegankelijk te maken. Ena Jansen, die Breytenbach de bekendste Afrikaanse literaire persoonlijkheid in Nederland acht, twijfelt in haar proefschrift over Elisabeth Eybers, of Nederlandse lezers überhaupt in staat zijn Breytenbachs gedichten in enigerlei mate te begrijpen: ‘Mijns inziens was Breytenbach zónder deze [politiek-sociale] dimensie van zijn werk sowieso niet in Afrikaanse vorm tot de Nederlandse lezers doorgedrongen. Zijn poëzie is te lyrisch Afrikaans, maakt te veel gebruik van een specifiek Afrikaans idioom en wereld om werkelijk begrijpelijk te zijn voor niet-Zuid-Afrikanen.’ 38 De keuzes van Uitgeverij Meulenhoff om de bundels wisselend in vertaling, tweetalig, met een verklarende woordenlijst achterin of uitsluitend in het Afrikaans uit te geven, leidde kortom tot veel discussie. De meeste recensenten gaven blijk behoefte te hebben aan een vertaling, terwijl slechts drie bundels direct in vertaling verschenen. We mogen constateren dat dit van invloed is geweest op de toegankelijkheid van Breytenbachs (toch al complexe) poëzie voor de lezer. De vertalingen van Breytenbachs proza werden vaak gecomplimenteerd: in recensies gaf men aan blij te zijn dat het werk op deze manier beschikbaar was voor de Nederlandse lezers.
Verkoop Helaas zijn verkoop- en oplagecijfers van de boeken van Breytenbach niet te achterhalen. Wel valt uit Bijlage I te constateren dat Breytenbachs werk zelden een tweede druk haalde. Dat duidt erop dat zijn boeken geen groot commercieel succes waren. Van Krevelen bevestigt dat: ‘Breytenbachs boeken verkochten niet goed. Er is geen enkel boek dat een seller is geworden.’ 39 Toen Van Krevelen en Van Gennep een gezamenlijk contract sloten, regelden ze het dan ook zo dat er zo veel mogelijk geld naar Breytenbach en z’n vrouw gingen, daar die het niet rijk hadden. Van Krevelen zag bovendien geen ontwikkeling in de verkoop: ‘Er was natuurlijk heel veel succès d’estime, besprekingen en aandacht, maar in de Nederlandse boekhandel had dat nooit veel effect.’40
37 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 38 Jansen, Ena. Afstand & verbintenis. Elisabeth Eybers in Amsterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1998, p. 83-84. 39 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 40 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam.
80
3.2 De symbolische productie van Breytenbachs oeuvre Alvorens we naar de vorming van Breytenbachs auteursreputatie kijken, eerst de feiten met betrekking tot de ontvangst van zijn werk op een rij. Kijken we puur naar de literaire receptie van Breytenbachs werk, dan blijkt dat van de landelijke dagbladen NRC Handelsblad Breytenbachs werk het meest besprak: van de 23 titels die tot 2007 verschenen, plaatste NRC vijftien recensies; de Volkskrant en Trouw volgden met elk tien besprekingen. Ook Vrij Nederland kwam met tien kritieken over Breytenbachs werk, De Groene Amsterdammer en katholiek weekblad De Tijd ieder vijf. Van de regionale bladen waren het vooral Leeuwarder Courant, De Gelderlander, Nieuwsblad van het Noorden en de Haagsche Courant die aandacht aan zijn werk besteedden. In Vlaanderen kon Breytenbachs werk op belangstelling rekenen van De Morgen (zes recensies, vanaf 1980), De Standaard (vier recensies, vanaf 1985) en De Nieuwe Gazet (vier recensies, tussen 1974 en 1981). De zo’n 150 besprekingen laten zien dat in de loop der tijd zo’n 98 verschillende critici aandacht aan het werk van Breytenbach hebben besteed . 41 Dit getal is vanzelfsprekend discutabel, want het valt niet te garanderen dat de verzameling waaruit voor deze analyse is geput, compleet is. Maar het geeft toch een aardig beeld. Zo kunnen we constateren dat een groot deel van de critici slechts een- of tweemaal een bespreking leverde. Zou het iets over de waardering zeggen dat Breytenbachs oeuvre niet systematisch gevolgd werd? Of zal het voornamelijk te maken hebben gehad met de verschillende genres waarin Breytenbach schreef en met de wisseling onder critici, die we in § 2.1 zagen en die zich ten tijde dat zijn publicaties verschenen, voltrok? Dat laatste lijkt het meest aannemelijk. Als we kijken naar individuele critici, dan valt op dat Hans Ester koploper is: hij besprak elfmaal Breytenbachs werk. Tot en met 1996 schreef hij zijn recensies in Trouw, daarna in Nederlands Dagblad en Fries Dagblad. Een goede tweede is Manet van Montfrans, die zesmaal een recensie over Breytenbachs werk schreef in NRC Handelsblad. Zij deed dat in de periode van 1983 tot en met 1995. Ludo Teeuwen besprak Breytenbach viermaal in De Standaard en Aad Nuis deed hetzelfde, maar in vier verschillende bladen (Haagse Post, Vrij Nederland, de Volkskrant, Ons Erfdeel). Adriaan van Dis, die veel aandacht in de kranten en tijdschriften besteedde aan Breytenbachs strijd in Zuid-Afrika, zoals we straks zullen zien, besprak Breytenbach slechts twee keer vanuit literairkritisch oogpunt. Zijn oordeel in de totstandkoming van de waardering over de aard en kwaliteit van Breytenbachs werk kan dan ook in die zin niet als bijzonder groot worden beschouwd. Wel droeg hij als vertaler en journalist op andere wijze bij aan zowel de materiële als de symbolische productie van Breytenbachs werk. Bijlage II geeft een overzicht van de recensies, interviews en signaleringen per titel.
41 Van vijf besprekingen is de recensent anoniem/niet te achterhalen.
81
3.3 De vorming van Breytenbachs auteursreputatie Eind jaren zestig: Breytenbachs acte de présence in Nederland Lang voordat Breytenbach als schrijver enige faam kreeg, leerde Nederland hem kennen als schilder, onder de naam Juan Breyten. Galeriehouder, verzamelaar en tentoonstellingsorganisator Felix Valk ontdekte hem in 1963 via de kunstenaars Klaas Gubbels en Mark Brusse, die Breytenbach in Parijs hadden leren kennen. Valk haalde hem naar Nederland. Zijn eerste expositie vond plaats in 1964 in Galerie 20 in Arnhem. Daarna volgden regelmatig exposities bij Galerie Espace in Amsterdam, onder meer in 1966, 1968 en 1972. 42 Espace werd gerund door galeriehouders Eva Bendien en haar partner Rutger Noordhoek Hegt. Het was de galerie van onder meer Anton Heyboer, Klaas Gubbels, Reinier Lucassen en Roger Raveel en een aantal Cobra-kunstenaars als Corneille en Karel Appel. Lucebert en andere dubbeltalenten als Hugo Claus en Henk van Woerden zouden er exposeren. 43 Verkopen deed zijn beeldend werk op dat moment nog niet. Breytenbach verklaarde: ‘Het is te Germaans, te Europees. Het is niet esthetisch. We leven in de eerste plaats van mijn vrouw, die werkt als secretaresse. Er zijn wel verzamelaars die af en toe van me kopen, ik heb in Minneapolis een tentoonstelling gehad en ik ben nu voor de derde keer bij Eva hier.’ 44 Naast een paginagroot Vrij Nederland-interview met de befaamde Bibeb Lampe verschenen er ten tijde van Breytenbachs vierde Nederlandse tentoonstelling ook een stuk in Het Parool en enkele kleinere berichten in andere kranten. Ze gingen allen over zijn schilderschap (zijn schilderijen hebben volgens de kranten humor, iets ‘mystieks’, iets ‘poëtisch’, iets ‘gruwelijks’), en hij werd onder meer met de schilders van de Nederlandse Cobra-groep vergeleken. 45 In de artikelen nam Breytenbach duidelijk stelling tegen de situatie in zijn geboorteland. Hij wond zich op over de apartheid en in het interview met Bibeb gaf hij te kennen zich soms schuldig te voelen in het Afrikaans te schrijven, ‘de taal van minister Vorster’. 46 Hij laat merken dat hij zich ervan bewust was dat de Zuid-Afrikaanse regering meer van hem, erkend blank schrijver, pikte, om de rust in de Afrikaanse gemeenschap te behouden. Hij hekelde die hypocrisie en gaf blijk van het vermoeden dat zijn geschreven werk in de toekomst gecensureerd zou worden. In 1968 is daar nog geen sprake van: zijn literaire werk werd in Zuid-Afrika uitgegeven en hij had zojuist nog een belangrijke literaire prijs gekregen. In Het Parool: ‘Ik stem daarin toe omdat ik zo nog in heel bescheiden mate kan meewerken aan het doen afbrokkelen van de façade van rust en liberalisme, die Zuid-Afrika wanhopig tracht te handhaven. Het is mijn eigen kleine vorm van sabotage.’ 47 42 ‘Breyten, een symbool.’ In: Het Parool, 10 oktober 1980. 43 Hoogendonk, Mabel (sam.) Galerie Espace 40 jaar. Ruimte voor eigentijdse kunst. Abcoude/Haarlem: Uniepers/Frans Halsmuseum, 1997. 44 Bibeb. ‘Schilder-schrijver Breyten.’ In: Vrij Nederland, 9 november 1968. 45 Bolten, J. ‘Breytens aap. Schilderij met denkflarden.’ In: Haarlems Dagblad, 19 november 1968. 46 Bibeb. ‘Schilder-schrijver Breyten.’ In: Vrij Nederland, 9 november 1968. 47 Dull, Ben. ‘Juan Breyten en het futiele van zijn schreeuw.’ In: Het Parool, 7 november 1968
82
Zo maakte Nederland vanaf 1968 kennis met een geëngageerd schilder-dichter. Breytenbachs dichterschap kreeg pas aandacht toen hij in november dat jaar de Reina Prinsen Geerligs-prijs voor Zuid-Afrika voor zijn dichtbundel Die huis van die dowe ontving. 48 Deze Nederlandse prijs was ingesteld door de ouders van de in de oorlog jong gestorven Reina Prinsen Geerligs. Het eerbewijs werd driejaarlijks toegekend aan jonge auteurs tot dertig jaar voor in het Zuid-Afrikaans geschreven werk en moet niet worden verward met de jaarlijkse ‘reguliere’ Reina Prinsen Geerligs voor jong Nederlands talent. Van alle artikelen die verschenen, is dat van Pierre Dubois in Het Vaderland het enige dat aandacht aan de Afrikaanse dichtbundel en de toekenning van de prijs besteedde. Dubois liet geen twijfel bestaan over de importantie van de winnaar: ‘Breytenbach is als dichter een van de sterkste talenten die het Afrikaans de laatste tien jaar heeft voortgebracht. [...] De kracht van Breytenbach is zijn beeldende taal, een plastisch vermogen dat ongewoon groot is en waarvan de evocatieve bezwering aan het taalgebruik inherent is, dat is namelijk even nieuw en fris alsof het opnieuw werd uitgevonden.’ 49 Dubois vond dat Breytenbach voor en boven alles dichter is ‘welke kwaliteiten men Breytenbach als schilder ook mag toeschrijven’ en spreekt de wens uit dat hij ‘ook in ons land zal doordringen tot hen voor wie de poëzie nog een levenswekkende kracht is’. 50 Fernand Auwera nam in zijn interviewbundel Schrijven of schieten een verslag op van een gesprek met Breytenbach. Het gesprek ging over de apartheid en over de verschillen tussen het Westen en Zuid-Afrika, maar ook deed Breytenbach uit de doeken hoe hij aankeek tegen ‘modern’ schrijverschap. In dit gesprek al toont de auteur zich bewust van de beperkingen van de schrijver en zijn literaire middelen: ‘In die heel eerste plek weet ek dat die swart kinders van my land nie opgeswelde buike het van ’n gebrek aan poësie niet.’ 51 In 1969, een jaar na toekenning van de Reina Prinsen Geerligs-prijs, werd Breytenbach geïntroduceerd door H.C. ten Berge in diens literair tijdschrift Raster onder de naam ‘Breyten’, zijn schildersnaam. Raster verscheen om de drie maanden en werd toen uitgegeven door Athenaeum, Polak & Van Gennep. Zeven gedichten stonden gepubliceerd in het zomernummer. 52 Volgens Laurens van Krevelen was er toen reeds een allereerste gedicht van Breytenbach in Nederland gepubliceerd: dat stond in een literaire krant die werd gemaakt ter gelegenheid van een Jeroen Bosch-tentoonstelling in Den Bosch. 53 In de jaren die volgden, publiceerde Breytenbach regelmatig in Raster: in totaal verschenen er 29 (onvertaalde) gedichten, als ook enkele tekeningen en een prozastuk. In het zomernummer van 1972
48 Auwera, Fernand. ‘Een stem uit Zuid-Afrika: verhalen van Breyten Breytenbach.’ In: De Nieuwe Gazet, 17 oktober 1974. NB. Niet te verwarren met de in 1976 in Nederland verschenen verzamelbundel Het huis van de dove, waar deze én twee andere Afrikaanse bundels van Breytenbach in zijn opgenomen. 49 Dubois, Pierre. ‘Literaire prijs voor Breyten Breytenbach. In: Het Vaderland, 21 november 1968. 50 Dubois, Pierre. ‘Literaire prijs voor Breyten Breytenbach.’ In: Het Vaderland, 21 november 1968. 51 Auwera, Fernand. Schrijven of schieten. Interviews. Antwerpen/Utrecht: Standaard Uitgeverij, 1969, p. 194. 52 Te weten ‘Nagvy’, ‘Laat-slaap-lied’, ‘Knotgedagtes’, ‘Fado: kruisiging’, ‘Die swart stad’, ‘Aandmense’ en ‘Swart dood 1348’. In: Raster 2 (1969), p. 216-223. 53 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam; de genoemde krant met gedicht niet kunnen achterhalen.
83
introduceerde André P. Brink het werk van zijn dichtersvriend in een acht pagina’s tellend stuk. 54 Het tijdschrift hield in 1973 op te bestaan, maar kwam ruim vier jaar later terug, in andere vorm, met een uitgebreide redactie en bij een nieuwe uitgeverij: De Bezige Bij. Ook toen bleef Raster aandacht besteden aan Breytenbach, al werd die aandacht sporadischer en ging ze vooral uit naar zijn proza. In 1971, vijf jaar voordat hij in Zuid-Afrika gearresteerd en gevangengenomen zou worden, maakte Breytenbach zijn podiumdebuut in Nederland. Tijdens Poetry International in Rotterdam las hij enkele van zijn gedichten voor. In 1970 had het Poetry International, in navolging van het Londense gelijknamige festival, voor het eerst plaatsgevonden en het zou in de jaren erna gestaag uitgroeien tot ‘toonaangevend internationaal poëziefeest en een belangrijke ontmoetingsplaats voor honderden dichters en hun publiek’. 55 Martin Mooij, organisator van Poetry International, haalde later in De Vlaamse Gids herinneringen op aan Breytenbachs primeur: ‘Breyten droeg zijn eerste optreden te Rotterdam op aan de tienduizend politieke gevangen in zijn land. [...] In Poetry International was hij de eerste, die het festival als een forum gebruikte.’ 56 In de jaren erna was Breytenbach op actieve wijze betrokken bij het poëziefestival. Al enkele maanden na zijn eerste optreden in Rotterdam meldde hij zich met nieuwe ideeën. Mooij: ‘Voor Poetry ’72 wilde hij een speciale protestnacht organiseren en daarvoor kwam hij nu met zijn voorstellen. Ze werden geaccepteerd en we gingen met elkaar aan de slag.’ Breytenbach liet zich intensief betrekken bij de voorbereidingen van Poetry: ‘Hij zocht mee naar oplossingen, gaf adviezen, was bereid zelf hard mee te werken.’ 57 Zodoende had Breytenbach op Poetry International 1972 zijn eigen programma binnen het festival, Protest in Poëzie genaamd. ‘Het werd een daad van trots verzet. “Dichters maken geen revoluties, de revoluties maken dichters,” zei hij, voordat hij zelf twee gedichten las.’ 58 De gedichten die Breytenbach voordroeg, waren onmiskenbaar politiek van aard: ‘Vietnam, en die dood se naam is Amerika’ en ‘Brief uit die vreemde aan slagter (vir Balthazar)’. De volgende strofe komt uit het laatstgenoemde gedicht: en jy, slagter jy wat belas is met die veiligheid van die staat waaraan dink jy as die nag haar skelet begin toon en die eerste babbelende skreeu uit die prisonier gepers word soos van geboorte 54 Brink, André P. ‘Breyten Breytenbach: sestiger malgré lui.’ In: Raster 6 (1972), nr. 2 (zomer),. p. 142-149. 55 Website Poetry International: http://www.poetry.nl. Laatst bezocht op 13 januari 2008. 56 Mooij, Martin. ‘Breytenbach te Rotterdam.’ In: De Vlaamse Gids (1974), nr. 6 (juni), p. 55. 57 Mooij, Martin. ‘Breytenbach te Rotterdam.’ In: De Vlaamse Gids (1974), nr. 6 (juni), p. 56-57. 58 Mooij, Martin. ‘Breytenbach te Rotterdam.’ In: De Vlaamse Gids (1974), nr. 6 (juni), p. 56-57.
84
met die vloeistowwe van baring? Na nog drie strofes volgde een opsomming van achttien namen van gevangenen die sinds 1963 onder het regime van de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie stierven. Breytenbach sloot deze namenrij af met de woorden ‘ons sal onthou’. 59 De aanklacht tegen het regime in Zuid-Afrika was onmiskenbaar. ‘Brief uit die vreemde aan slagter (vir Balthazar)’ zou een van zijn bekendste gedichten worden – in het proces dat na zijn gevangenneming in 1975 volgde, zou hij zijn excuses aan minister Vorster (de ‘slagter’ uit de titel van het gedicht) ervoor moeten aanbieden. Breytenbach stond in juni 1972 ook op andere wijze in de belangstelling: zijn in 1970 in ZuidAfrika verschenen bundel Lotus werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs, een onderscheiding die jaarlijks wordt toegekend door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De prijs, voor ‘recent verschenen letterkundig werk’, kan gezien worden als aanmoedigingsprijs en bedroeg op dat moment een geldsom van 1000 gulden. De jury bestond uit H.C. ten Berge, die de prijs zelf vier jaar daarvoor had gewonnen, Kees Fens en Huub Oosterhuis. Het jurylidmaatschap van H.C. ten Berge zal een bepalende rol hebben gespeeld bij de toekenning: dat hij Breytenbach gunstig gezind was, bleek reeds uit de ruimte die hij de dichter in zijn tijdschrift Raster toebedeelde. Bovendien trad H.C. ten Berge op als ambassedeur van Breytenbachs werk door een nawoord te schrijven bij diens in datzelfde jaar verschenen bundel Skryt. Volgens het juryrapport vielen Breytenbachs gedichten vanaf het begin op ‘door een bewonderenswaardig samengaan van vitaliteit en intellectualiteit, van zinnelijkheid en verstandelijkheid, [en doordat ze] uitstaken boven het meeste dat aan poëzie in Nederlandse tijdschriften wordt gepubliceerd.’ 60 De jury roemt Breytenbachs poëzie om de ‘plasticiteit, variaties in ritme en opbouw, evocatief vermogen – de poëzie is sterk visueel – en trefzekerheid van woordkeus.’61 Toch leek het eerbetoon niet alleen van literaire aard: de jury memoreerde dat Breytenbach een van de weinige Zuid-Afrikaanse schrijvers was die nog niet tot zwijgen was gebracht en bovendien gaf zij te kennen dat bij ‘de keuze van de kandidaat ook deze overweging [heeft] meegespeeld, dat het werk van Zuidafrikaanse auteurs in ons land zelden of nooit aandacht krijgt, in het geheel niet bij bekroningen door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, die nochtans een omvangrijke Zuidafrikaanse afdeling heeft.’ 62 De keuze van de jury om eens een Zuid-Afrikaanse auteur in het zonnetje te zetten, kan moeilijk los worden gezien van de situatie in Zuid-Afrika op dat moment – nooit eerder, en ook later niet, won een
59 Breytenbach, Breyten. Skryt; Om ’n sinkende skip blou te verf. (2e druk) Amsterdam: Meulenhoff i.s.m. Poetry International 1976, p. 26-29. 60 ‘Bijlage I Rapport van de jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1972.’ In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 19711972. Leiden: E.J. Brill, 1973, p. 304-305. 61 ‘Bijlage I Rapport van de jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1972.’ In: Jaarboek van de Maatsch. der Ned. Letterkunde 1971-1972, p. 304-305. 62 ‘Bijlage I Rapport van de jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1972.’ In: Jaarboek van de Maatsch. der Ned. Letterkunde 1971-1972, p. 304-305.
85
niet-Nederlandse auteur. 63 Bovendien was de bundel Lotus niet in Nederland verkrijgbaar. Goedegebuure wees er in dit verband op dat er, door de ‘politiek-correcte’ Breytenbach een Nederlandse prijs toe te kennen, sprake was van inlijving van een Afrikaans dichter bij de Nederlandse literatuur: zo liet de jury zien net als Breytenbach níét aan de kant van het Afrikaner apartheidsregime te staan. 64 Breytenbach was zich ongetwijfeld hiervan bewust en verkoos de Van der Hoogtprijs niet als waardering voor zijn bundel Lotus te zien, doch als een bewijs van bredere belangstelling voor ZuidAfrikaanse schrijvers. Zijn toespraak bij de uitreiking op 17 juni 1972 greep hij aan om zijn poëticale opvattingen te benadrukken: Ek vind dit self jammer – en ek hoop u gaan my nie verdink van valse ootmoed nie – dat poësie pryse kan verwerf. Ek glo dat die poësie soos asemhaling is, weliswaar soms asmaties of soms té sonoor, soos die gesnork van ’n welversadigde en gesonde staatsamptenaar op die warmste uur van ’n somermiddag, maar na my mening is die maak van verse ‘n normale liggaamsfunksie, en hoe beoordeel mens nou asemhaling? 65 Deze prijs leverde Breytenbach, behalve een geldbedrag, wederom belangstelling van de Nederlandse dagbladen op. De Volkskrant kopte boven een groot interview ‘Een dichter in ballingschap’ en Adriaan van Dis schreef in NRC Handelsblad over ‘Poëzie als vorm van verzet’. In het Volkskrant-interview sprak de schrijver wederom vooral over zijn moeite met het Afrikaans, over de Zuid-Afrikaanse overheid (‘het is voor mij van bundel tot bundel een probleem: hoe voorkom je dat je werk wordt misbruikt’) en over de politieke stellingname in zijn eigen werk. Hij liet er geen misverstanden over bestaan hoe dat gelezen moest worden: ‘Wat volgens mij niet kan, is zeggen: politiek zijn we het niet met hem eens, maar zijn poëzie moeten we erkennen. Ook die apartheid wijs ik af. Je kunt de poëzie niet losmaken van een bepaalde sociale situatie, waaruit het voortkomt. Dan maak je van poëzie een louter technische zaak.’ 66 In het NRC-artikel gaf Van Dis een introductie op hoe Breytenbach in eigen land te boek staat (‘de ongelooflijk felle reacties die zijn werk heeft uitgelokt (…) hebben niet kunnen verhinderen dat Breytenbach in zijn eigen land vier literaire prijzen heeft ontvangen’) en wat de dichter met zijn werk zou beogen: ‘Breytenbach hoopt dat de Nederlandse schrijvers door deze stellingname zich bewust worden van de rol die zij kunnen spelen in het beïnvloeden van de publieke opinie in Zuid-Afrika. Daarmee zou deze literaire bekroning ook een politieke betekenis kunnen hebben.’ 67 We zien dus dat Breytenbach zich bij zijn acte de présence in Nederland onmiddellijk politiek profileerde, in interviews en via Poetry International, en dat hij daar ook de ruimte voor kreeg. Maar de 63 Wel won twee jaar later Frank Martinus Arion met Dubbelspel. Deze Curaçaoënaar is echter Nederlands ingezetene en woonde op dat moment bovendien al jaren in Nederland.Zie ook: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1974-1975. Leiden: E.J. Brill, Leiden 1976, p. 198. 64 Goedegebuure, Jaap. ‘De weerklank wordt door de situatie bepaald.’ In: Literatuur (1993), nr. 4, p. 219. 65 ‘Bijlage I Rapport van de jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1972.’ In: Jaarboek van de Maatsch. der Ned. Letterkunde 1971-1972, p. 304-305. 66 Marissing, Lidy van. ‘Een dichter in ballingschap. Van der Hoogtprijs 1972 voor Zuidafrikaan.’ In: de Volkskrant, 20 juni 1972. 67 Dis, Adriaan van. ‘Poëzie als vorm van verzet: Van der Hoogt-prijs voor Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 16 juni 1972.
86
ontvangst van zijn poëzie betrof aanvankelijk vooral zijn literaire vermogens. Zijn werk werd direct met literaire prijzen bekroond en ook de eerste Nederlandse recensie van zijn werk was uiterst lovend.
1972 tot en met 1974: Breytenbachs eerste bundels in Nederland Vier maanden na zijn tweede Poetry International-optreden en het in ontvangst nemen van de Van der Hoogt-prijs zag Breytenbachs eerste Nederlandse gedichtenbundel bij Uitgeverij Meulenhoff het levenslicht: Skryt; om ’n sinkende skip blou te verf. Hoewel literaire tijdschriften vaak een acquisitierol voor de uitgever vervullen, verscheen Breytenbachs eerste bundel niet bij Athenaeum, Polak & Van Gennep, de uitgever van Raster, maar bij Meulenhoff. Dat valt in dit geval te verklaren vanuit het samenwerkingsverband tussen Poetry International en Meulenhoff: Skryt was het eerste deel in de Poetry International Serie. Tegelijkertijd werden opnieuw schilderijen en etsen van zijn hand tentoongesteld in de Amsterdamse Galerie Espace. De bundel werd tijdens de opening van de expositie gepresenteerd. Het in het Afrikaans gepubliceerde Skryt, dat bestaat uit twee afdelingen, ‘Gekleurde verse’ en ‘Verse vir ander’, is geïllustreerd door etsen van Breytenbach en voorzien van een nawoord door Raster-redacteur H.C. ten Berge. Ten Berge, die zelf reeds bij Polak & Van Gennep zijn debuut maakte, en inmiddels bij De Bezige Bij publiceerde, zou ook later bij Meulenhoff terechtkomen. Skryt is een neologisme en roept associaties op met woorden als: schreeuw (cry), schrei(t), strijd, schijt, krijt, rijt en schrijft, aldus Ten Berge. 68 Breytenbach verklaarde de ondertitel, Om ’n sinkende skip blou te verf, in een interview met Lidy van Marrissing als volgt: ‘Dat drukt het absurde uit. Het heeft geen zin maar je doet het toch. Je vindt nauwelijks weerklank. [...] Kan poëzie een concrete situatie veranderen?’ 69 Ook in andere interviews gaf Breytenbach te kennen zijn bedenkingen te hebben bij het (maatschappelijk) nut van poëzie – hij vond het obsceen dichter te zijn in een zo verwrongen wereld en twijfelde of je met het schrijven van gedichten werkelijk een daad kon stellen. Skryt kreeg in eerste instantie acht recensies in Nederlandse dag- en weekbladen en een in een Vlaamse krant. Onder meer Adriaan van Dis en Jan Louter, Kees Fens, Rein Bloem, Hans Ester en Willem. R. Roggeman bespraken de bundel: in het vorige hoofdstuk bleek reeds dat deze personen gevestigd namen hadden binnen het literaire circuit, en het feit dat zij Breytenbachs debuut bespraken zal hem geen windeieren gelegd hebben. Goedegebuure wees erop dat de allereerste literatoren die Breytenbachs werk onder de aandacht brengen afkomstig zijn uit de kring rondom Raster: Lidy van Marrissing, Rein Bloem en
68 Berge, H.C. ten. ‘Een nabericht over het werk van Breyten Breytenbach. In: Breytenbach, Breyten. Skryt; Om ’n sinkende skip blou te verf. (2e druk) Amsterdam: Meulenhoff i.s.m. Poetry International 1972, p. 61. 69 Marissing, Lidy van. ‘Een dichter in ballingschap. Van der Hoogtprijs 1972 voor Zuidafrikaan.’ In: de Volkskrant, 20 juni 1972.
87
vanzelfsprekend H.C. ten Berge zelf. Ook Anthony Mertens, die Breytenbachs tweede Nederlandse publicatie zou bespreken, behoorde tot dit literaire circuit. 70 Skryt werd uiterst welwillend ontvangen: er valt in de besprekingen geen onvertogen woord. De bundel raakte zelfs snel uitverkocht. Dat kwam volgens Martin Mooij door de opdracht die Breytenbach aan zijn bundel meegaf en die luidde: ‘hierdie bundel wil ’n eerbetoon wees / aan die volk van Suid-Afrika / aan wie ’n burgerskap in hul geboorteland / ontsê word.’ Mooij constateerde: ‘Voor hen en voor het onderdrukte volk van Zuid-Afrika was deze bundel poëzie bestemd. In Nederland heeft men dit gebaar gelukkig begrepen. Na enkele maanden was er geen exemplaar meer te krijgen. Ik moet aannemen dat de oplage niet in zijn geheel naar minnaars van de schone verskunst is gegaan.’ 71 Alle besprekingen besteden onvermijdelijk aandacht aan Breytenbachs engagement in de bundel, maar vooral aan de literaire elementen van de gedichten: de beeldrijke taal, de directe toon en de ritmiek in zijn poëzie komen naar voren. Ze onderstrepen het belang van de titel en ondertitel van de bundel en de onmacht die de dichter daarmee wil uitdrukken; daarmee volgen ze Breytenbachs eigen uitleg in een eerdergenoemd interview. Volgens Fens kon de titel ‘ook wijzen op een duidelijk samengaan in Breytenbachs poëzie van vitaliteit en intellectualisme, terwijl er ook nog een verwijzing inzit naar zijn activiteiten als beeldend kunstenaar’. 72 Roggeman vindt dat Breytenbach erin is geslaagd zijn geëngageerde verzen in de eerste afdeling (‘Gekleurde verse’) in een beeldende en hartstochtelijke taal te formuleren: ‘Deze gedichten worden gekenmerkt door een vinnige, zenuwachtige stijl, waarbij lyrische versregels plots worden onderbroken door dialogen of aanspreekvormen, door persoonlijke bedenkingen of opmerkingen over de situatie van de dichter zelf. Op een zeldzaam hoog peil staan deze geëngageerde verzen, waarin de taalcreativiteit trouwens steeds primordiaal blijft.’ 73 Volgens Van Dis en Louter is Breytenbach ‘een van de weinige dichters die een politieke boodschap lyrisch kan verwoorden.’ 74 Fens is met name te spreken over het tweede deel van de bundel (‘Verse vir ander’) dat volgens hem ‘veel zeer mooie liefdespoëzie’, maar ook andere ‘werkelijk briljante verzen’ bevat. 75 Roggeman vindt dat deze gedichten een evocatieve kracht bezitten die ‘vaak te danken [is] aan het plastisch taalgebruik, waarbij een bezwerende toon aansluit, die ondanks de eenvoud van de woordkeuze beklemmend werkt. De spanning wordt nog vergroot door verschillende betekenislagen, die in het vers schuilen.’ 76 Van Dis en Louter spreken zich in NRC Handelsblad vooral enthousiast uit over de ‘samensmelting’ van de twee afdelingen, vooral daar ze de gedichten in de tweede helft zien als een doorwerking van de
70 Goedegebuure, Jaap. ‘De weerklank wordt door de situatie bepaald..’ In: Literatuur (1993), nr. 4, p. 217-222. 71 Mooij, Martin. ‘Breytenbach te Rotterdam.’ In: De Vlaamse Gids (1974), nr. 6 (juni), p. 56-57. 72 Fens, Kees. ‘Verzen en etsen van Breyten Breytenbach.’ In: de Volkskrant, 14 november 1972. 73 Dis, Adriaan van & Jan Louter. ‘De strijd van Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 27 oktober 1972. 74 Dis, Adriaan van & Jan Louter. ‘De strijd van Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 27 oktober 1972. 75 Fens, Kees. ‘Verzen en etsen van Breyten Breytenbach.’ In: de Volkskrant, 14 november 1972. 76 Roggeman, Willem M. ‘Zuidafrikaans verzet.’ In: De Nieuwe Gazet, 17 februari 1973.
88
bundel Lotus: ‘De Nederlandse lezer krijgt nu een totale indruk van Breytens poëzie.’ 77 De bundel Lotus uit 1970 komt nu meermalen ter sprake. Bloem is de enige die echt lyrisch is, zowel over Skryt als over Lotus, maar alle recensenten zijn positief. Bij de tweede vermeerderde (1976) en derde druk (1983) van Skryt zouden nog zo’n zes recensies volgen: Ester hekelde in zijn bespreking van de tweede druk het dan inmiddels in Zuid-Afrika geldende verbod op de bundel en Niemöller en Van Montfrans stonden in 1983 in recensies van de gevangenisbundel Eklips uitvoerig stil bij de derde druk van Skryt. 78 De volgende Nederlandse publicatie van Breytenbach na Skryt betrof proza en verscheen niet bij Meulenhoff, maar bij de links-politiek georiënteerde Uitgeverij Van Gennep. De publicatie kwam er op instigatie van Adriaan van Dis, die door Breytenbach en het Afrikaans gegrepen was en de bundel graag wilde vertalen. Breytenbach kende Van Gennep en Van Dis al vanwege het verzet tegen ZuidAfrika. 79 De boom achter de maan (1974) is een selectie uit de tien jaar eerder in Zuid-Afrika gepubliceerde verhalenbundel Katastrofes en bevat bovendien enkele ongepubliceerde verhalen en tien potloodtekeningen van Breytenbach. De bundel werd vertaald door Adriaan van Dis en Jan Louter. Het is van belang te beseffen dat de nu zo fameuze schrijver Van Dis in 1974 nog niet zo bekend was bij het grote Nederlandse publiek. Wel mag aangenomen worden dat hij als redacteur bij NRC Handelsblad in literaire kring een bepaalde status had. Van Dis studeerde Afrikaans aan de Universiteit van Amsterdam en publiceerde al tijdens zijn studie bij NRC. Vijf jaar na verschijning van De boom achter de maan zou hij afstuderen met een scriptie over Breytenbach. 80 Pas in 1983, toen hij het tv-programma Hier is… Adriaan van Dis ging presenteren en zijn debuut Nathan Sid uitkwam, beleefde Van Dis zijn landelijke doorbraak. Hij was toen bovendien inmiddels gepromoveerd tot chef van het zaterdagkatern bij NRC Handelsblad. Dat was allemaal nog niet het geval toen hij als vertaler van De boom achter de maan optrad. Volgens de achterflap van dit boek paren Breytenbachs verhalen ‘een puntige directheid aan een schier onuitputtelijke fantasie, en die combinatie geeft zijn proza een vaste plaats in de literatuurgeschiedenis.’ De uitgever zal er de Zuid-Afrikaanse literatuurgeschiedenis mee bedoelen. Breytenbachs prozabundel kreeg acht besprekingen, onder meer van de hand van Anthony Mertens, Gerrit Komrij, Tom van Deel, Fernand Auwera en Kees Fens. Het opmerkelijkst is wellicht de dubbelrol van Van Dis, die ondanks dat hij het boek zelf vertaalde, als NRC Handelsblad-medewerker een grote bespreking aan De boom achter de maan wijdde. De recensies van De boom achter de maan waren zonder uitzondering positief van toon, hoewel er wel kritiek was. De op de achterflap genoemde ‘puntige directheid’, waarmee een bepaalde helderheid wordt gesuggereerd, werd bijvoorbeeld niet 77 Dis, Adriaan van & Jan Louter. ‘De strijd van Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 27 oktober 1972. 78 Ester, Hans. ‘Breytenbach’s “Skryt” : verrijkt met vertalingen.’ In: Trouw, 2 oktober 1976; Niemöller, Joost ‘Nieuwe poëzie van Nijmeijer en Breytenbach.’ In: Haarlems Dagblad, 13 augustus 1983; Montfrans, Manet van. ‘Hoe heerlik is die aarde.’ In: NRC Handelsblad, 18 november 1983. 79 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 80 De scriptie is getiteld Om te vlieg: van bron tot boek, een onderzoek naar verschillen en overeenkomsten in een prozatekst van Breyten Breytenbach.
89
beaamd door recensenten. Ze constateren juist dat de verhalen tamelijk fragmentarisch van aard en niet eenvoudig te duiden zijn. Van Dis bijvoorbeeld stelt dat Breytenbach nogal met stijlen goochelt. Die variëren ‘van platte directheid tot esthetisch uitgesponnen vergelijkingen – wat soms vermengd met een bizarre ambtenarenstijl een zekere omslachtigheid te weeg kan brengen. Ook de lyrische passages zonder komma’s lezen niet altijd eenvoudig en doen soms gewild aan.’ 81 Van Dis houdt het op kleine onvolkomenheden en zijn eindoordeel over de bundel is ronduit positief vanwege ‘de onuitputtelijke fantasie die alles overtreft.’ 82 Op de achterflap wordt eveneens letterlijk over die ‘schier onuitputtelijke fantasie’ gesproken. Opmerkelijk, maar verklaarbaar, want Van Dis schreef als vertaler de flap voor Uitgeverij Van Gennep. 83 Veel andere recensenten noemen echter eveneens die fantasie, die vooral herkend wordt in het absurde en macabere karakter van de verhalen. Hier lijken we een sterk staaltje van de invloed van de paratekst van de uitgever op de ontvangst van een boek zien. Beekman wees er al op dat er critici zijn die hun recensies afstemmen op de flaptekst, en de aanwijzingen achterop gebruiken als richtsnoer. 84 De fantasie, de associatieve opbouw en het onnavolgbare karakter van Breytenbachs proza leidt bij de recensenten echter nergens tot een negatief eindoordeel. Integendeel: het zijn verhalen ‘waar de oppervlakkige lezer geen touw aan vast zal kunnen knopen, zo absurd is dit geschrijf, maar waar de prozakenner, die er eens even voor gaat zitten, veel bewondering voor krijgt. En soms erg verrukt over zal wezen,’ aldus Ben Maandag in Het Vrije Volk. 85 De recensenten noemen verder het geweld (‘keihard’, ‘luguber’, ‘wreed’) en de paradoxale relatie tussen taal en werkelijkheid in de verhalen. Mertens in De Groene Amsterdammer: ‘Wat in een tekst wordt opgebouwd, wordt tezelfdertijd ondermijnd. Betekenissen verschuiven de hele tekst door. Tijd en ruimtestruktuur worden opgeblazen. [...] In elk verhaal is voortdurend sprake van een wereld, waarin men zich met het onverzoenlijke verzoent.’ 86 Een aantal recensenten, zoals Auwera en Van Dis, prijst de wrange humor. Aan de tekeningen (het boek bevat er zo’n tien) wordt maar weinig aandacht besteed, en de recensenten die er wat over zeggen, vinden ze vreemd of merkwaardig: in die zin passen de tekeningen wel bij de verhalen. De boom achter de maan is voor de Nederlandse recensenten de eerste kennismaking met Breytenbach als prozaïst, maar velen zien toch vooral de pen van de dichter aan het werk. Daarmee bevestigen ze de uitlatingen die Breytenbach over zichzelf deed. In het door de vertalers geschreven
81 Dis, Adriaan van. ‘Leven is een beschrijving van dood.’ In: NRC Handelsblad, 5 juli 1974. 82 Dis, Adriaan van. ‘Leven is een beschrijving van dood.’ In: NRC Handelsblad, 5 juli 1974. 83 E-mail van Laurens van Krevelen aan Annemiek Recourt, 25 juli 2008.
84 Beekman, Klaus. ‘Flapteksten. Een verkennend onderzoek.’ Op: Neerlandistiek.nl 07.07a (oktober 2007). 85 Maandag, Ben. ‘Breytenbach: apart soort literatuur.’ In: Het Vrije Volk, 6 juli 1974. 86 Mertens, Anthony. ‘Nieuwe verhalen van blanke Zuid Afrikaan Breyten Breytenbach: een besmette taal als protestvloek.’ In: De Groene Amsterdammer, 16 oktober 1974.
90
nawoord beweerde de schrijver immers dat zijn proza is ‘ontstaan uit de dampkring waaruit een gedicht wordt gekristalliseerd’. 87 We zien dus dat de recensenten ruimschoots aandacht haddenvoor de literaire elementen en kwaliteit van de verhalen. Maar in Nederland wist men ook dat Breytenbach steeds meer het symbool van verzet in Zuid-Afrika was geworden. Dat werd al duidelijk op de achterflap. Daar vroeg zijn uitgeverij aandacht voor de literaire kant van Breytenbach: ‘De schilder-schrijver Breyten Breytenbach (geboren 1939 in Zuid-Afrika) was in Nederland tot dusver eerder bekend om zijn politieke ballingschap dan om zijn literaire werk’. Ook in hun nawoord bij de bundel wijzen vertalers Van Dis en Louter erop dat de bekendheid van de schrijver niet zo veel van doen heeft met zijn werk en dat als gevolg daarvan zelfs zijn niet-politieke verzen en verhalen zodoende een politieke betekenis krijgen, zeker nu hij in binnen- en buitenland een verzetssymbool is geworden. 88 De lezer zal, Breytenbachs achtergrond in gedachten, het engagement zoeken en vinden, is hun redenering. Ben Maandag, recensent van Het VrijeVolk, lijkt zo’n lezer. Hij kende de verhalen een politieke betekenis toe: ‘Natuurlijk verloochent Breyten Breytenbach zijn herkomst niet. Ook deze niet-politieke verhalen, die vaak over hemzelf gaan, jeugdherinneringen en ervaringen, krijgen dan een extra politieke-dimensie omdat deze persoon niet los te weken is van zijn werk.’ Breytenbach vestigde zelf voortdurend de aandacht op de intentie van zijn werk, nu ook door in ‘Aars poetica’, het slotverhaal van de bundel uit te roepen: ‘Zien jullie dan niet dat het gedicht een protestvloek is, dat het de reuk van verspild bloed, van onmenselijkheid, de bestialiteit van onderdrukking moet weergeven. Het moet glashelder zijn dat ik jullie oproep tot verzet.’ 89 Verzet tegen het apartheidsregime in zijn geboorteland welteverstaan. Van Dis laat zich door Breytenbach echter niet zo gemakkelijk in politieke richting sturen: Ik ben graag geneigd het te geloven, maar de ‘bestialiteit van de onderdrukking’ kan ik maar in een klein deel van de verhalen herkennen. Er is eerder sprake van een surrealistische sfeer van wreedheid en sarcasme die mogelijk naar een (Zuidafrikaanse) werkelijkheid verwijst, maar dan tegelijk ook een vlucht daaruit is. [...] Breytenbach blijkt een super-fantast die je zonder moeite weet mee te voeren tot de meest dwaze associaties. [...] De ‘geur’ van humor is in de nieuwe verhalen sterker dan die van ‘verspild bloed’ en of er nu wat weggelachen wordt of niet, het blijft leuk.90 De meeste schrijvers prefereren aandacht voor Breytenbachs werk zelf in plaats van de bedoelingen van of de mens achter de schrijver. In juni van hetzelfde jaar waarin De boom achter de maan verscheen, wijdde literair tijdschrift De Vlaamse Gids een heel nummer aan Breytenbach, met daarin, naast gedichten, een lang interview met de
87 Dis, Adriaan van & Jan Louter. ‘Nawoord.’ In: Breyten Breytenbach, De boom achter de maan, Amsterdam: Van Gennep, 1974, p. 122. 88 Dis, Adriaan van & Jan Louter. ‘Nawoord.’ In: De boom achter de maan, p. 122. 89 Breytenbach, Breyten. De boom achter de maan. Amsterdam: Van Gennep, 1974, p. 119-120. 90 Dis, Adriaan van. ‘Leven is een beschrijving van dood.’ In: NRC Handelsblad, 5 juli 1974.
91
schrijver, een bespreking van zijn werk tot nu toe door Adriaan van Dis, en een portret van Breytenbach bij Poetry International door Martin Mooij. We zagen dus dat de eerste belangstelling voor Breytenbachs werk voornamelijk uit Raster-kringen kwam. Zowel Skryt als De boom achter de maan kreeg een lovende ontvangst. De besprekingen bestedeen voornamelijk aandacht aan de literaire elementen in Breytenbachs werk: de taalcreativiteit en experimenten, de verbeelding en absurditeiten, de gruwelijkheden en de humor, en het paradoxale spel met de werkelijkheid. Men vindt vooral zijn proza onconventioneel en fantasierijk. Het is nog steeds vooral de auteur zelf die z’n best deed de aandacht te vestigen op de geëngageerde bedoeling van zijn werk, maar de recensenten hebben vooralsnog hoofdzakelijk oog voor de literaire importantie, al noemen ze onvermijdelijk Breytenbachs engagement bij de bespreking van de politieke verzen in Skryt. Wel is men in Nederland inmiddels ook doordrongen van het verzet van de schrijver tegen de situatie in zijn geboorteland en zou het kunnen dat die de verkoop van zijn bundels beïnvloed heeft: Skryt was binnen een paar maanden uitverkocht.
1975: Het Breytenbach-comité De eerstvolgende keer dat Nederland van Breytenbach hoorde, was het moment waarop hij gevangen was genomen, in augustus 1975. Drie maanden daarna volgde het proces waarin de schrijver schuld bekende en zijn excuses aan premier Vorster aanbood voor zijn gedicht ‘Brief uit die vreemde aan slagter’. De gang van zaken in de rechtzaal kreeg veel aandacht in de Nederlandse kranten en werd door de meeste als een politiek showproces beschouwd. Vooral de schuldbetuiging van Breytenbach bevreemdde velen. Sommigen dachten dat hij werkelijk van gedachten was veranderd en betreurden de knieval, anderen bleven van zijn onschuld overtuigd en meenden dat hij door alle schuld op zich te nemen probeerde te bewerkstelligen dat degenen die met hem waren aangehouden, niet zouden worden veroordeeld. Zijn veroordeling was in ieder geval een klap voor velen: ’Schokgolven gingen door de gelederen van Zuid-Afrikaanse sympathisanten en Nederlandse dichtervrienden.’91 Vrij snel na Breytenbachs arrestatie ontstonden ondersteuningscomités in verschillende landen, waaronder Frankrijk en de Verenigde Staten. Ook in Nederland zetten vrienden van Breytenbach zo’n groep op. Volgens Breytenbach lag het initiatief bij Rob van Gennep. De schrijver zou later zeggen: ‘Rob was niet alleen uitgever, maar ook een vriend. Toen ik in de gevangenis zat, heeft hij een comité opgericht om mij te steunen. Om mij maar op de radar te houden. Daar ben ik hem eeuwig dankbaar voor.’ 92 In de correspondentie in het Letterkundig Museum zijn vooral de inspanningen van Meulenhoff-uitgever Laurens van Krevelen terug te vinden; uit dit archiefmateriaal komt hij naar voren als de drijvende kracht achter het comité. Niet alleen voerde hij een intensieve correspondentie met ’t PEN,
een internationale schrijversorganisatie die zich onder meer inzet voor vrijheid van meningsuiting,
91 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland, p. 173. 92 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 46.
92
met het doelde mogelijkheden van Breytenbachs vrijlating te onderzoeken, ook als uitgever probeerde hij de schrijver op de kaart te houden. Hoe het ook zij: hier krijgen uitgevers een wel heel bijzondere rol in het ten dienste staan van hun schrijvers. Uit een ‘neerslag van bespreking’ van het Nederlandse comité blijkt wie behalve de uitgevers nog meer deelnamen. Allereerst zijn daar nog twee zakelijk waarnemers: Eva Bendien en Rutger Noordhoek Hegt van Galerie Espace. Ook Adriaan van Dis was van de partij. Hij had Breytenbach regelmatig in Espace ontmoet, zijn werk vertaald en was goed bevriend met de schrijver. Het was Rob van Gennep die Adriaan van Dis vroeg zitting te nemen in het comité. Van Dis zou later over Van Gennep zeggen: ‘Hij wist precies hoe dingen geregeld moesten worden. Het feit dat hij mij vroeg of ik Breyten bij wilde staan bij zijn missie, zegt iets over zijn eigen daadwerkelijke betrokkenheid bij het Zuid-Afrikaanse verzet. Hoe kon hij er anders iets vanaf weten.’ 93 Martin Mooij en Adriaan van der Staay waren er ook bij: beiden waren betrokken bij de Rotterdamse Kunststichting, Van der Staay als toenmalig directeur en Mooij als hoofd van de afdeling letteren – vandaar uit hadden ze Poetry International opgericht en Breytenbach leren kennen. Aad Nuis, die in het begin van de jaren zestig een spraakmakende manifestatie tegen de apartheid organiseerde en daarbij hoogstwaarschijnlijk Breytenbach hadontmoet, nam ook zitting in het commité. 94 De latere staatssecretaris was ten tijde van de oprichting van het comité net begonnen als freelance journalist en publicist. Frida van Krevelen, de vrouw van Laurens, en Vijftiger-auteur Bert Schierbeek waren tijdens deze comitébespreking aanwezig, blijkens de notulen, maar maakten volgens Laurens van Krevelen officieel geen deel uit van de groep. 95 Uit andere notulen blijkt dat ook Wim Hazeu en Gerrit Borgers betrokken waren, waarschijnlijk zijdelings. Hazeu was op dat moment publicist en voorzitter van het Nederlandse PEN-centrum en Borgers had als mede-initiator van de Poetry International Serie bijgedragen aan de uitgave van Skryt in 1972. 96 Het volgende besluitenlijstje, uitgetypt ‘in vliegende haast’, wat de vele typfouten bevestigen, geeft een aardig idee van de activiteiten van het comité: Aaad Nuis ontvangt correspondentie van Krevelen-Kathleen von Simson (duitse Pen, writers in prison ctee) en brengt de zaak hier in nederland aan het rollen. van Dis tracht op te sporen hoe bereidwillig de heer Simons vande Ambassade in Zuid-Afrika is. Aad neemt contact op met van der Stoel over deze kwestie (n.a.v. geruchten dat een Europese
93 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 45. 94 Peeters, Carel. ‘Dichter en burger. In memoriam Aad Nuis 1933-2007.’ In: Vrij Nederland, 17 november 2007 & http://www.winternachten.nl. 95 Notulen, gedateerd op 27 januari, aanwezig in Letterkundig Museum. De bewerking van Laurens van Krevelen komt uit een e-mail van Laurens van Krevelen aan Kim Liebrand, 3 januari 2007. In: Gaens, Dennis en Kim Liebrand. ‘De uitgever en de terrorist. Rob van Gennep als Literair agent van Breyten Breytenbach.’ Januari 2007 (ongepubliceerd werkstuk). 96 Bork, G.J. van. Schrijvers en dichters; Wadman, Anne. ‘Gerrit Borgers.’ In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1987-1988, p. 125-149.
93
mogendheid het voor Breyten zou opnemen.) Maritn Mooy tracht hetzelfde met de heer Joep Kempen, werkzaam op Hare Majesteits Ambassade te Parijs. Van Dis maakt een nieuw basis papier, voor binnen en buitenland. 97 Van Dis zal tevens nagaan hoeveel tekeningen destijds naar buiten zijn gesmokkeld, dit i.v.m. expositie bij Espace. Reacties van literaire tijdschriften schrijven een brief naar Standpunt om de literaire broeders aldaar te bewegen duidelijker stelling te nemen ivm.breyten. idem een brief van Pen naar het alternatieve Skrywers gilde. 98 19 en 20 november 1975 hield het comité een grote advertentieactie, die een ‘stroom van sympathie voor de zaak’ ontketende. Het comité had een girorekening geopend; binnenkomend geld werd besteed aan activiteiten van het comité, maar vooral aan de proceskosten en de reiskosten van Breytenbachs vrouw Yolande naar Zuid-Afrika. 99 Om meer geld voor dit doel binnen te halen, verkocht men onder meer zijn grafisch werk: de prijzen varieerden van 15.000 gulden voor een oliedoek tot 600 gulden voor een potloodtekening en 350 gulden voor een litho. 100 Ook stuurde het comité persberichten rond als er nieuws was in de zaak. Het persbericht van 23 november 1975 bijvoorbeeld had als kop ‘Breytenbach’s “schuld” is onschuld’ – het bevatte informatie over het proces, meldde dat, na vele protesten in Frankrijk, Nederland en Engeland, nu ook Portugese en Italiaanse bladen aandacht besteedden aan de zaak en dat Nederlandse journalisten geweerd werden in de rechtzaal. Aannemelijk is dat zulke persberichten werden gestuurd naar de media, opdat zij een juist beeld van de zaak konden geven. Om het hen gemakkelijk te maken, voegde het comité in dit geval enkele bijlagen bij, waaronder de samenvattingen van de ‘Wet op de Onderdrukking van het Communisme, en op de verboden organisaties’ en de ‘Wet op het Terrorisme’, een samenvatting van de aanklacht tegen Breytenbach en een verwijzing naar reeds verschenen artikelen over het proces. Mooij en Van der Staay namen het initiatief om een
‘Aan Breyten’, gedicht Remco Campert, Uit: aan Breyten Breytenbach
bundel met steunbetuigingen te publiceren. Via Bureau Poetry International en de Rotterdamse Kunststichting werd aan breyten breytenbach uitgegeven. 101 Er stonden bijdragen in van Poetry-International-deelnemers: Remco Campert, Sjoerd Kuyper, Eddy van
97 Dit basispapier is inderdaad te vinden in zowel B08595 (Letterkundig Museum, Den Haag).als in het IISG-archief. Het bevat drie A4-tjes met een chronologisch bio- en bibliografisch overzicht van Breytenbach. 98 B08595, Letterkundig Museum, Den Haag. 99 Persbericht Breytenbach comité 23 november 1975 (aanwezig in B08595, Letterkundig Museum, Den Haag). 100 Volgens een lijst van het comité Breytenbach aanwezig B08595(Letterkundig Museum, Den Haag).) NB Het informatiepapier meldt verder dat De Krabbedans voor deze gelegenheid afstand van het gebruikelijke percentage doet. 101 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland, p. 173.
94
Vliet, Gerrit Komrij, de uit het Raster-circuit afkomstige J. Bernlef, Kees Buddingh’ en een paar buitenlandse dichters. Het boekje wilde niet alleen een medeleven met de gevangen dichter zijn, maar ook een aanklacht tegen de regering in Pretoria. 102 Op Poetry International werd hij in 1976 ‘elke avond gememoreerd als grote afwezige’.103 Schilders voelden zich eveneens bij de zaak Breytenbach betrokken. Dat blijkt uit het mapje met vier kaarten dat het comité in 1967 vervaardigde. Op de kaarten zijn afbeeldingen te zien van de kunstenaars Mark Brusse, Klaas Gubbels, Geurt van Dijk en Martin Engelman. 104 In 1977 richtte het comité een tentoonstelling in onder de naam ‘Amitié À Breyten’ (‘Uit vriendschap voor Breyten’). Er is werk te zien van vele nationale en internationale kunstenaars, waaronder Corneille, Gubbels en Lucebert. De eerste presentatie van de expositie vond plaats in de Parijse galerie La Derive en was vervolgens van maart tot en met 18 april 1977 te zien in de De Doelen in Rotterdam. De uitnodiging is duidelijk over het doel van de tentoonstelling: collega-kunstenaars besloten hiertoe ‘om te voorkomen dat “het geval Breyten” uit de belangstelling zou verdwijnen en vergeten zou worden’. 105 Laurens van Krevelen hield als voorzitter van het Breytenbach-comité een openingstoespraak bij de expositie. Daarin wond hij zich op over Breytenbachs besmeurde imago in zijn geboorteland: ‘Breytenbach, wiens werk tien jaar lang het symbool was in Zuidafrika van vrijheid, humaniteit, en van opstandigheid tegen de apartheidsterreur, wordt nu door ghostwriters van de Zuidafrikaanse regering besmeurd en besmet.’ 106 Van Krevelen doelde daarmee op de verschijning van de gecensureerde versie van ’n Seisoen in die paradys en de literaire staatsprijs die het boek had gekregen. Daarover later meer. Van Krevelen vervolgde: ‘Deze tentoonstelling wordt gehouden omdat het oorlog is in Zuid-Afrika. De beminnelijke grote schilder en schrijver Breyten Breytenbach, internationaal gewaardeerd en bewonderd, zit al anderhalf jaar in eenzame opsluiting in Pretoria.’ 107 Daarnaast werd in samenwerking met de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde op 8 april datzelfde jaar in de expositiezaal van De Doelen een literaire avond georganiseerd met medewerking van Aad Nuis, H.C. Ten Berge, Rutger Kopland en anderen. In juni 1977 publiceerde het comité een folder op A3-formaat. Behalve een foto, een gedicht en een tekening van Breytenbach en uitleg rondom de zaak, staat het doel van het comité vermeld: ‘Het Nederlands Breytenbach-comité tracht – in samenwerking met andere comité’s in 102 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland, p. 173. 103 Dis, Adriaan van. ‘Voor Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 25 juli 1976. 104 B08595, Letterkundig Museum, Den Haag. 105 Uitnodiging aanwezig in B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). 106 Toespraak van Laurens van Krevelen, aanwezig op schrift in B08595, Letterkundig Museum, Den Haag. 107 Toespraak van Laurens van Krevelen, aanwezig op schrift in B08595, Letterkundig Museum, Den Haag.
95
Folder Breytenbach-comité juni 1977. Bron: B 08595, Letterkundig Museum, Den Haag.
verschillende landen – steun te verlenen bij de verdediging van Breytenbach, en probeert invloed uit te oefenen om zijn vrijlating te bewerkstelligen.’ Uit een brief van Wim Hazeu aan Van Krevelen blijkt hoe de uitgever trachtte te zorgen voor een correct en rechtvaardig beeld van Breytenbach als publiek persoon. Hazeu had blijkbaar in een krant of blad aandacht besteed aan de publicatie Breyten, een boek van Jack Viviers dat in 1978 bij het ZuidAfrikaanse Tafelberg Uitgewers verschenen was en dat verslag deed van de gebeurtenissen rondom het proces. Van Krevelen wantrouwde dit boek: volgens hem gaf het geen correcte, en in ieder geval geen volledige informatie. Hij liet Hazeu dit weten per brief. Hazeu had geen enkel besef dat zijn informatie niet klopte en antwoordde Van Krevelen: Ik heb niet alleen te goeder trouw gehandeld, maar heb ook vooraf kontakt gehad met personen van wie ik redelijkerwijs verwachtte dat zij meer op de hoogte waren met de zaak-Breitenbach [sic] dan ik. [...] Indien je me zeer konkrete informatie kunt verschaffen over de ondeugdelijkheid van het boek van Viviers (d.w.z. informatie die verder gaat dan “niet geheel volledig”) dan wil ik daar publiekelijk zeker aandacht aan besteden. Ook ik heb gemerkt dat De Tafelberg (van wie ik niemand ken, noch Viviers) Nederland bestookt heeft met exemplarem [sic] plus het fotokopietje van mijn stukje. Met jouw konkrete informatie wil ik best de strijd aangaan met Viviers en zijn uitgever, want ik wil er geen enkel misverstand over laten bestaan aan wiens kant ik sta. 108 De werkgroep bleef actief tot aan Breytenbachs vrijlating in 1982. Op allerlei manieren probeerde het comité Breytenbachs naam in de lucht te houden. Soms gebeurde dat in samenwerking met internationale vrienden en betrokkenen, want ook de aandacht in de rest van de wereld voor het lot van Breyten was groot. Nuis zou later vertellen over de weerklank die het comité kreeg, waarbij hij overigens zijn eigen betrokkenheid onvermeld liet: Toen hier na zijn arrestatie door enkele vrienden een steuncomité werd opgezet, kwam er wel veel weerklank van particulieren, maar merkwaardig weinig van organisaties die goede betrekkingen onderhielden met het officiële verzet. De redenen die daarvoor werden opgegeven varieerden van vage insinuaties – die ook nu nog op onverwachte plaatsen sporen hebben nagelaten – tot het argument dat men niet moet zeuren over één bevoorrechte blanke als zoveel zwarten er slechter aan toe zijn. Was Breytenbach in de gevangenis als blanke bevoorrecht? Ongetwijfeld, al heb ik nooit begrepen waarom je een vriend in nood niet mag bijspringen omdat anderen het nog slechter hebben – Breytenbach had, door zijn werk en zijn persoon, veel vrienden in Nederland. 109
108 Brief van Wim Hazeu (Hilversum, PEN Nederland) aan Laurens van Krevelen (Amsterdam, Meulenhoff), ongedateerd, B08595 (LM, Den Haag). 109 Nuis, Aad. ‘Terugschrijven. Een halve kip.’ In: Vrij Nederland, 30 juni 1984.
96
Gevraagd naar de invloed van de activiteiten van het comité op Breytenbachs bekendheid én Breytenbachs imago, geeft Van Krevelen aan dat hij daar onmogelijk antwoord op kan geven. Maar: ‘Het was zeker dat het voor Breyten zelf van ongelofelijke betekenis was, en ook voor Yolande.’ 110 Dat de activiteiten van het comité ook voor de buitenwereld in ieder geval niet onopgemerkt bleven, blijkt uit het volgende citaat. Rudi Boltendal schreef in 1980 in de Leeuwarder Courant: Wie uit het beeld raakt, wie het toneel moet verlaten, wordt geleidelijk vergeten. Dat is wel begrijpelijk misschien, het is meestal niet goed. In het geval van Breytenbach is het helemaal niet te rechtvaardigen. Integendeel, want deze dichter heeft op een indrukwekkende en bewonderenswaardige manier, beseffend bovendien dat de gevolgen voor hem zeer onaangenaam zouden kunnen worden, de strijd gevoerd tegen een om reden van menselijkheid en rechtvaardigheid volstrekt onaanvaardbare politiek. [...] Tegen deze achtergrond is het een gelukkige omstandigheid dat een, vermoedelijk niet zo groot, aantal mensen elke gelegenheid gebruikt om er voor te zorgen dat Breytenbach aandacht blijft houden dan wel opnieuw in de belangstelling komt te staan. Daarbij, dat mag best eens gezegd worden, vervult Uitgeverij Meulenhoff al lange tijd een aktieve rol. 111 Breytenbachs vrienden, onder wie al zijn zaakwaarnemers, probeerden kortom de beeldvorming rondom de schilder-schrijver te sturen, onder meer door persberichten naar de media te sturen en Breytenbachs naam positief te positioneren. Ze spanden zich allen in om te zorgen dat zijn naam in de lucht bleef en zijn zaak niet uit de belangstelling verdween. Er werden gelegenheidsuitgaven gepubliceerd en exposities georganiseerd, maar de kunst was hierbij meer een middel dan een doel op zich: de activiteiten van het comité kunnen er onbedoeld toe hebben bijgedragen dat Breytenbachs ‘politieke’ bekendheid zijn literaire reputatie overschaduwde. Al met al lijken alle activiteiten voort te komen uit persoonlijk engagement met de auteur en de situatie in Zuid-Afrika.
1975-1982: Nederlands pleidooi voor vrijlating Breytenbach Het comité probeerde niet alleen Breytenbachs naam in de lucht te houden, ook werd er achter de schermen aan zijn vrijlating gewerkt. Men onderhield contact met buitenlandse vriendencomités, maar ook met PEN en Amnesty International. Het was vooral Van Krevelen die deze correspondentie op zich nam. De uitgever probeerde andere PEN-groepen aan te sporen om van zich te laten horen: ‘The governments of other countries may only be interested to act in favor of the request, if several national PEN-clubs
undertake a campaign with this purpose.’ 112 Intensief contact onderhield Van Krevelen met
Kathleen von Simson, die het Writers in Prison Committee van het internationale PEN vertegenwoordigde. Dat Writers in Prison haar uiterste best voor Breytenbach deed, bleek uit wat Von 110 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 111 Boltendal, Rudi. ‘Rutger Kopland: “Al die mooie beloften” In: Leeuwarder Courant, 20 december 1980. 112 Brief van Laurens van Krevelen, mede namens Yolande Breytenbach en Adriaan van Dis, aan Kathleen Simson (PEN Germany), 21 april 1978, B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag).
97
Simson in 1978 aan zijn vrouw Yolande schreef: ‘Our Writers-in-Prison Committee has been working for your husband since his conviction, and we have approached all the ministers and ambassadors and politicians whom we thought might be able to plead for his release.’ 113 Dit alles leverde echter blijkbaar niet zoveel op, want Von Simson stelde in diezelfde brief dat de enige overgebleven mogelijkheid nog was om Zuid-Afrika om zijn uitzetting te smeken. 114 Het steuncomité zag dat inmiddels ook als enige mogelijkheid. Via het Nederlandse PEN probeerde het bij de regering een Nederlands paspoort en verblijfsvergunning voor Breytenbach te regelen, met als argument dat zijn uitgever en galerie tenslotte hier gevestigd zijn. Uit een brief van het ministerie van Justitie bleek dat de regering inderdaad bereid was Breytenbach ‘verblijf hier te lande toe te staan’. Maar de staatssecretaris van Justitie waarschuwde om niet zomaar om zijn uitzetting te verzoeken: Voor wat betreft de vraag of het aanbeveling verdient, dat wil zeggen of het in het belang van de betrokkene zou zijn dat door Nederland démarches ter zake worden ondernomen, ben ik na interdepartementaal overleg tot de conclusie gekomen dat het nemen van dergelijke stappen moet worden ontraden. Het maken van een gebaar zonder dat daarvan enig resultaat kan worden verwacht terwijl bovendien voor de belanghebbende het risico bestaat dat gevoelens van wrevel worden gewekt verdient geen aanbeveling. 115 De staatssecretaris adviseerde in internationaal overleg te treden. Op 20 juli 1978 schreef Van Krevelen aan mevrouw Von Simson: ‘The best thing to do, it seems to us, is to keep the interest in Breytenbachs’ case going, in all possible levels of public opinion and of governments’ control – even if the activities to raise and maintain this interest are naturally limited by lack of time and means.’ 116 Het advies van de staatssecretaris om geen stappen te ondernemen, lapten het Nederlandse PEN en het Breytenbach-comité uiteindelijk aan hun laars. In 1979 diende de internationale schrijversvereniging PEN een verzoek in bij de Afrikaanse autoriteiten namens de Nederlandse en Zweedse afdelingen om Breytenbach vrij te laten. De Zuid-Afrikaanse minister van Justitie wees het verzoek echter af. 117 Ondanks de afwijzing bleef het comité aanhoudend. In 1980 liet Van Krevelen Kathleen von Simson weten dat hij opnieuw naar het Zuid-Afrikaanse ministerie van Justitie had geschreven: ‘We asked that since Breyten Breytenbach had now served half of his sentence, and had the assurance of the Dutch government that he could live in Holland, would they please review his sentence, and release him.’ 118 Het verzoek werd zonder pardon afgewezen. De Meulenhoff-uitgever spoorde rond
113 Brief van Kathleen von Simson aan Yolande Breytenbach, 4 april 1978, B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). 114 Brief van Kathleen von Simson aane Yolande Breytenbach, 4 april 1978, B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). 115 Brief van Jan Willem van Overeem (secretaris aan het Ministerie van Justitie), aan PEN Nederland, 4 juli 1978, B08595, (LM, Den Haag). 116 Brief van Laurens van Krevelen aan Kathleen von Simson, 20 juli 1978, B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). 117 ‘Geen vrijlating Breytenbach.’ In: NAC, 13 maart 1979. 118 Brief van Kathleen von Simson aan Laurens van Krevelen, 30 mei 1980, B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag).
98
die tijd ook PEN Vlaanderen aan actie te ondernemen en schreef Von Simson dat PEN Finland zich eveneens zou gaan inspannen voor vrijlating. Van Krevelen probeerde via allerlei wegen invloed uit te oefenen op Breytenbachs vrijlating, en stond daartoe ook diens vrouw Yolande ter zijde met raad en daad. Dat kon niet per telefoon, daar Yolande er zeker van was dat de telefoon afgeluisterd werd; de Zuid-Afrikaanse geheime agenten waren volgens van Krevelen heel actief in Frankrijk. Dus werd er naar Parijs afgereisd: ‘Ik herinner me bijvoorbeeld dat Adriaan en ik samen maar één dag hadden om in Parijs met haar zaken te bespreken, omdat iedereen heel veel tegelijkertijd te doen had. Dus we namen de eerste trein, die vertrok om zes uur vanuit Rotterdam, en dan ontmoetten we Yolande ’s middags in Parijs en namen we daarna een trein terug. (…) We spraken elkaar een keer op een bankje in Jardin du Luxembourg. Op een gegeven moment zag ze Zuid-Afrikaanse agenten langslopen die haar volgden. Het was een krankzinnige situatie.’ 119 Naast het comité toonden ook andere organisaties bezorgdheid en betrokkenheid bij de zaak van Breytenbach. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde bijvoorbeeld. Breytenbach is immers lid van de Maatschappij en werd door haar vier jaar eerder onderscheiden met de Van der Hoogt-prijs. Het bestuur meldde in het jaarverslag van 1976 dat het zich tot minister-president Den Uyl gewend had, met het verzoek ‘alles te doen wat het lot van Breytenbach kan verlichten’. 120 Ook verzocht het de ambassadeur der Republiek van Zuid-Afrika zijn best te doen voor de zaak en ‘onze verontrusting over te brengen aan zijn regering’. 121 De Vereniging van Letterkundigen schreef eveneens enkele brieven, onder meer aan de ZuidAfrikaanse minister van Justitie. De minister repliceerde nogal korzelig: ‘Uit u bewerings is duidelik waar u simpatie lê, en dat die onlangse dade van terrorisme in u die land nie u oë oopgemaak het nie, gaan ’n mens se verstand te bowe.’ 122 De herdruk van het Breytenbach-nummer van Babel-schrift illustreerde de steunbetuigingen uit mediahoek. Dit groene boekje behoorde bij een uitzending op 25 februari 1975 van het KROradioprogramma Babel. Die uitzending werd samengesteld door Adriaan van Dis en had de ZuidAfrikaanse dichter als onderwerp. Het schrift bevat naast de transcriptie van de uitzending, een artikel over de ontstaansgeschiedenis van het Afrikaans van Truida Lijpart, een artikel van Fanie Olivier over de positie van Zuid-Afrikaanse schrijvers en ongepubliceerd werk van Breytenbach. Louis Houët verklaarde namens de Babel-redactie: ‘Deze herdruk is een van de Nederlandse protesten, die uiting geven aan gevoelens van solidariteit met mensen die binnen de strenge Zuidafrikaanse wetgeving geen mogelijkheden meer zien veranderingen te bewerkstelligen’. 123
119 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 120 Verslag van de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 19 juni 1976, p. 199. 121 Verslag van de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 19 juni 1976, p. 199-200. 122 Zaal, Wim. ‘Schweizer + Spike + Nie wil sien nie.’ In: Elsevier Magazine, 24 december 1977, p. 127. 123 Houët, Louis. ‘Vooraf.’ In: Katholieke Radio Omroep, Babel-schrift 4: Breyten Breytenbach. Amsterdam: KRO Externe Kontakten, november 1975, p. 2.
99
Van Gennep koos, samen met Uitgeverij De Bezige Bij, partij tegen de apartheid door sancties uit te oefenen via de verkoopcombinatie Boekboek. Boekboek stuurde in de zomer van 1977 brieven aan Zuid-Afrikaanse boekhandels dat ze niet meer aan Zuid-Afrika zouden leveren zolang de schrijver Breytenbach gevangen zat. De inkoopcombinatie kreeg verschillende reacties op hun verordening – zoals te verwachten viel sympathiseerden sommige boekhandelaren met de Breytenbach-zaak en andere duidelijk niet. Maar allen betwijfelden ze of deze leverweigering van enige invloed zou zijn. Zo schreef Boekhandel de Jong uit Johannesburg/Braamfontein op 27 juni 1977 aan de Boekboekdirectie: ‘De boekhandel (…) stelt dat dit verbod niet baie relevant is. Die omset van Nederlandse boeke in SA is gering en bowendien is dit moontlik om ompad in te voer. In die tweede plek kan u verbod gesien word als ’n vorm van sensuur.’ 124 Rob van Gennep sprak zijn internationale netwerk aan en bundelde zijn krachten met buitenlandse uitgevers om op die manier over heel de wereld aandacht voor Breytenbach te genereren. Op 27 april 1977 kondigde Uitgeverij Van Gennep de internationale uitgeversprijs Prix des Septs aan, in de media ook wel de International Publisher’s Prize of de Prize of the Seven genoemd: de prijs is een initiatief van zeven Europese uitgevers. De uitgevers besloten een speciale prijs ‘als teken van solidariteit met diens strijd tegen de apartheidspolitiek en het Vorster-regime’ aan Breytenbach toe te kennen. 125 Dat betekende dat ook zijn werk zou worden uitgegeven door die uitgevers, in wier land nog geen vertalingen waren verschenen. Heel makkelijk was dat nog niet, want voor veel landen was het een probleem vertalers uit het Afrikaans te vinden. Een en ander werd uit het Engels vertaald, maar dat bleek niet altijd bruikbaar. Door die prijs wekte Van Gennep in ieder geval internationaal belangstelling voor Breytenbach. 126 Uit correspondentie bleek kortom dat het Breytenbach-steuncomité zich niet alleen op het publiek richtte om Breytenbach op de kaart te houden, maar zich ook achter de schermen voor hem inzette. Het was vooral Meulenhoff-uitgever Van Krevelen die intensief correspondeerde om op die manier Breytenbachs vrijlating te betrachten. Zou na het lezen van de vorige paragraaf nog zeer cynisch opgemerkt kunnen worden dat de uitgevers, vertalers en galeriehouders zelf (commercieel) belang hadden bij brede belangstelling voor Breytenbach door diens werk publiekelijk onder de aandacht te brengen, in deze paragraaf kwam naar voren dat er ook van alles ondernomen werd wat onzichtbaar was voor een groter publiek: de persoonlijke betrokkenheid en belangeloosheid van Breytenbachs zaakwaarnemers blijkt uit hun enorme inzet voor zijn vrijlating. De steun van andere literaire groeperingen en programma’s getuigde er bovendien van dat de zaak-Breytenbach breed binnen de literaire wereld leefde.
124 Aanwezig in B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). 125 In het archief in het Letterkundig Museum is een Engelstalige toespraak te vinden, waarschijnlijk geschreven door Adriaan van Dis, ter gelegenheid van de uitreiking van de ‘Prize of the Seven’. B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). 126 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam.
100
1975-1982: Pleitbezorger Van Dis: berichtgeving rondom Breytenbach Het is noodzakelijk stil te staan bij de bijzondere rol van Adriaan van Dis. Hij is het die zich deze gevangenisjaren als journalist inspande aandacht in de Nederlandse pers te genereren voor het proces van Breytenbach. Eerder al maakte hij Nederland er op attent dat de bundel Skryt (1972) drie jaar na verschijning in Zuid-Afrika opeens ‘staatsgevaarlijkheid’ werd geacht en op de lijst van verboden titels was geplaatst. 127 Vanaf Breytenbachs gevangenneming schreef hij onder meer over de merkwaardige gang tijdens diens proces, over het berouw en de excuses van de schrijver (Van Dis geloofde in diens zuivere motieven) en over wat Breytenbach wel en niet mocht in de gevangenis (‘per maand is een half uur bezoek toegestaan, [...] hij mag per maand één brief schrijven en er één ontvangen’).128 Van Dis bestudeerde de rechtbankverslagen die werden vrijgegeven en hield Nederland zo op de hoogte. De artikelen van Van Dis betroffen sowieso vaak de situatie in (Zuid-)Afrika, maar zijn persoonlijke betrokkenheid bij Breytenbach is evident en ‘de zaak Breyten’ dient regelmatig als illustratie van de abominabele Zuid-Afrikaanse omstandigheden in zijn stukken in onder meer NRC Handelsblad en Vrij Nederland. Achteraf zei Van Dis in een interview met Ischa Meijer: Toen Breyten Breytenbach gearresteerd was, werd ik voor het eerst geconfronteerd met wat het werkelijk betekende om politieke strijd te voeren in samenhang met juiste journalistieke berichtgeving. Breytenbach had contacten met het ANC – ik ben er zelf bij geweest. Ik zat ook in die illegale groep van Breytenbach. Ik heb bijeenkomsten bijgewoond in Normandië, samen met een van de mensen die in het ANC-bestuur zaten. Toen Breyten gearresteerd werd, ontkende het ANC dat hij ook maar iets met het ANC te maken had. Dat kon ik aanvankelijk begrijpen en billijken, want het was tenslotte bezwarend voor hen om dat toe te geven. Maar toen hij eenmaal in het gevang zat, heeft het ANC zich volkomen van hem afgekeerd, en ze hebben hem zeven jaar laten rotten. Dat neem ik ze verschrikkelijk kwalijk. Ze gingen hem zelfs zwart maken; hij werd allengs als een vijand van het ANC beschouwd. Beangstigend. [...] Verzet en journalistiek gaan niet samen. [...] Je kunt actie voeren en objectieve berichtgeving niet mengen. Alleen toen ik over Breytens gevangenschap schreef, heb ik een bepaald soort actie gevoerd, door te verzwijgen, stelselmatig, dat hij betrokken was geweest bij enigerlei actie. Maar daar kreeg ik al heel snel een nare smaak van in de mond. 129 Inderdaad schreef Van Dis niet over Breytenbachs eigen rol, en legde hij in zijn artikelen vooral de nadruk op de strapatsen van de Zuid-Afrikaanse regering. Zo had hij bijvoorbeeld al snel door dat het in Zuid-Afrika in 1976 uitgegeven ’n Seisoen in die paradys een sterk gecensureerde versie was en plaatste hij diverse vraagtekens bij de publicatiegeschiedenis van de in de gevangenis geschreven gedichtenbundel Voetskrif. Van Dis kon zich niet voorstellen dat Breytenbach zijn instemming verleende aan de exploitatie van de bundel, die verscheen bij semi-staatsuitgeverij Perskor en was opgedragen aan Breytenbachs vrouw Yolande en kolonel Kalvie Broodryk, de man die hem
127 Dis, Adriaan van. ‘Strijd om Skryt. Censuur in Zuid-Afrika wordt scherper.’ In: NRC Handelsblad, 4 juli 1975. 128 Dis, Adriaan van. ‘Opreg berou: Breytenbach, de verloren zoon van Zuid-afrika’s propagandadienst.’ In: Vrij Nederland, 4 september 1976. 129 Meijer, Ischa. ‘Adriaan van Dis.’ In: De interviewer en de schrijvers. 50 literaire interviews van 1966 tot 1993. Amsterdam: Prometheus 2003, p. 301-302.
101
arresteerde. De bundel werd tijdens een feestelijke receptie in een hotel in Johannesburg bij de pers geïntroduceerd. Ook de beweegredenen om Voetskrif de literaire Perskor-prijs, een semi-staatsprijs, toe te kennen, vertrouwde Van Dis niet: ‘De verloochening van Breytenbachs politieke en artistieke idealen is net iets te doorzichtig om zijn in de Zuid-Afrikaanse pers zo veelvuldig geafficheerde “politieke ommezwaai” geloofwaardig te maken. (…) Wat de achtergronden van het drama Breytenbach ook precies mogen zijn, het in volle vrijheid geschreven en geschilderde werk van Breytenbach is een blijvende getuigenis van een kunstenaar die zich in dienst heeft gesteld van de strijd voor een rechtvaardiger Zuid-Afrika.’ 130 Na Breytenbachs vrijlating bleek inderdaad dat een aantal gedichten uit de bundel waren weggelaten. Van Dis liet Nederland in zijn artikelen zien hoe de Zuid-Afrikaanse regering het beeld van verzetssymbool dat Breytenbach was onschadelijk leek te willen maken, zowel in eigen land als daarbuiten: ‘Zeker is dat Breytenbachs excuses aan premier Vorster en het pleidooi van de kolonel van de veiligheidspolitie, die de kunstenaar prees om zijn “oprecht berouw”, het image van de antiapartheidsheld geen goed hebben gedaan.’ 131 Van Dis probeerde voortdurend te voorkomen dat Breytenbachs reputatie als verzetsdichter ook in Nederland schade zou oplopen. Toen Van Dis in Vrij Nederland wederom moest constateren dat men misbruik van Breytenbachs situatie maakte, schreef hij: ‘zijn zaak vraagt telkens opnieuw aandacht. Dat verdient en krijgt hij ook; de laatste tijd meer in het buitenland dan hier. Ik heb het daar voor de zoveelste keer moeilijk mee.’ 132 Eind 1977 werden enkele illegaal uit de gevangenis gesmokkelde brieven van Breytenbach aan André Bink gepubliceerd in het tijdschrift Raster. 133 Van Dis voorzag de brieven van een inleiding en aantekeningen. Piet Mooren schreef over de publicatie van de brieven: ‘Wie gevolgd heeft hoe Breytenbach door Ten Berge in Raster als gast ontvangen werd en hoe dankzij diens stimulans publikatie van dit schitterend oeuvre bij Meulenhoff op gang gekomen is, ervaart deze bijdrage als een gevolg van een buitenlandse ingreep in deze Nederlandse en door Raster hier waargenomen vrijheidstraditie. (…) In die kontekst is het verheugend dat de redactie in de persoon van Adriaan van Dis een filoloog gevonden heeft, die er voor zorgt dat het woord van Breytenbach in Nederland gelezen kan worden. [...] Zo helpt Van Dis Breytenbach aan een honk.’ 134 Uit de brieven bleek dat Breytenbach zijn excuses aan Vorster onder druk aanbood, dat Voetskrif inderdaad tegen zijn zin in en flink gecensureerd was verschenen en dat andere manuscripten door de veiligheidspolitie waren vernietigd. Mede door deze publicatie werden de twijfels rondom Breytenbachs zogenaamde ‘bekering’ tot de Zuid-Afrikaanse regering enigszins de wereld uitgeholpen.
130 Dis, Adriaan van. ‘Strijd om Skryt. Censuur in Zuid-Afrika wordt scherper.’ In: NRC Handelsblad, 4 juli 1975. 131 Dis, Adriaan van. ‘Strijd om Skryt. Censuur in Zuid-Afrika wordt scherper.’ In: NRC Handelsblad, 4 juli 1975. 132 Dis, Adriaan van. ‘Akxx, fxx, kxxtoria, Kakkebeenwa. De verwarrende en gecensureerde stukken van het Breytenbach-proces.’ In: Vrij Nederland, ongedateerd (waarschijnlijk begin 1978), p. 22. 133 Breytenbach, Breyten & André Brink. ‘Een riskante briefwisseling.’ (Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Adriaan van Dis.) In: Raster 4/77. Amsterdam: De Bezige Bij, 1978, p. 5-26. 134 Mooren, Piet. In: Tegenspraak, mei 1978, jaargang 2, nr. 6.
102
Samenvattend kunnen we stellen dat Breytenbachs zaak zonder de inspanningen van Van Dis een stuk minder bekendheid en betrokkenheid bij de Nederlandse bevolking had gehad. Bovendien zouden meer Nederlanders waarschijnlijk twijfels hebben gehouden over aan wiens kant Breytenbach stond, als Van Dis niet op de trucs van de Zuid-Afrikaanse regering om Breytenbach onschadelijk te maken, gewezen had: zo bewaakte hij het imago van de dichter.
1976 en 1977: Het ‘verzameld werk’ van Breytenbach Een van de meest zichtbare acties ten tijde van Breytenbachs gevangenschap was het initiatief van Uitgeverij Meulenhoff om Breytenbachs ‘verzameld werk’ uit te geven. Nieuw werk van de auteur was immers niet beschikbaar. In 1976 publiceerde Meulenhoff Het huis van de dove, met daarin opgenomen drie Afrikaanse bundels: Breytenbachs debuut Die ysterkoei moet sweet, Die huis van die dowe, het boek dat in 1968 de Reina Prinsen Geerligs-prijs won, en Kouevuur, een bundel uit 1969. Een jaar later verscheen Breytenbachs overige poëzie, gebundeld in Met andere woorden. Het bevat Lotus, Oorblyfsels, Skryt, Met andere woorde en een afdeling verspreide gedichten. Nu Breytenbach in de gevangenis zat, lagen de copyrights bij diens vrouw Yolande en bij Meulenhoff, volgens de gegevens van de bundels. Van Krevelen: ‘Gedurende de gevangenisjaren was Meulenhoff de enige uitgeverij die voor zijn werk en voor de internationale rechten zorgde, maar wel in samenwerking met het Comité Breytenbach, waar Rob van Gennep o.a. in zat.’ 135 Uit correspondentie tussen Yolande Breytenbach en Van Krevelen blijkt dat zij samen overlegden over nieuwe uitgaven en dat Yolande suggesties deed. 136 Ook met de Zuid-Afrikaanse uitgever Taurus werd nagedacht over wat van Breytenbach gepubliceerd zou kunnen worden. Taurus Boek bestond uit Ampie Coetzee, John Miles en Ernst Lindenberg en zetelde in Johannesburg. De uitgeverij voerde een actieve anticensuurpolitiek. Het overleg tussen Taurus en Nederland blijkt bijvoorbeeld uit een briefwisseling tussen Coetzee en Van Krevelen. Laurens van Krevelen had Taurus het manuscript van Soos die so opgestuurd, ter eventuele publicatie. Maar Coetzee schreef: ‘Die jeugdverse wat u in Januari gestuur het, kan ons eintlik nie gebruik nie. Daar is werklik weinig goeie verse, en ‘n mens wil vanselfsprekend nie Breyten se naam skaad deur gedigte te publiseer wat net deur die goedgunstige Afrikaanse kritiek aangegryp sal word as nog ‘n wapen teen hom.’ 137 Van Krevelen probeerde niet alleen nog liggend materiaal van de schrijver te achterhalen, hij overwoog bovendien een boek te publiceren óver Breytenbach. Op 12 februari 1979 schrijft hij aan 135 Geciteerd uit een e-mail van Laurens van Krevelen aan Kim Liebrand, 3 januari 2007. In: Gaens, Dennis en Kim Liebrand. ‘De uitgever en de terrorist. Rob van Gennep als Literair agent van Breyten Breytenbach.’ Januari 2007 (ongepubliceerd werkstuk). 136 Brief van Yolande Breytenbach aan Laurens van Krevelen, 19 juni 1978, B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). 137 Brief van Ampie Coetzee (Taurus) aan Laurens van Krevelen, 15 april 1980, B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). Overigens geven Meulenhoff, Van Gennep én Taurus daadwerkelijk gezamenlijk Soos die So uit, maar pas tien jaar later. Het bestaat uit dagboekgedichten uit 1974 én 1988. Annemelijk is dat het manuscript waar Coetzee en Van Krevelen hier over schrijven alleen uit het eerste deel, de dagboekstukken van 1974, bestaat.
103
Van Dis: ‘Hier is een kopie van de brief die Berend [Schuitema] aan Van Gennep en mij stuurde over een eigen boek. Ik voel daar niet veel voor en heb Rob voorgesteld in plaats daarvan een politieke bundel van Breyten te maken, waarin dan ook een overzicht zal worden opgenomen van de processen, voorgeschiedenis, e.d. (door jou te schrijven).’ 138 Een dergelijk boek als Van Krevelen opperde, zou er nooit komen. 139 Van Dis verleende wel zijn meewerking aan Het huis van de dove en Met andere woorden. Breytenbachs bundels met verzameld werk kregen gezamenlijk twintig besprekingen, een aantal signaleringen meegeteld. Opvallend is dat de grote landelijke bladen het werk onbesproken laten, op Trouw en Het Parool na. De recensies wisselen in lengte en zijn niet altijd even duidelijk in hun opinie, maar áls er geoordeeld wordt, dan is dat op één uitzondering na positief. De Waarheid, Het Financieele VrijDagblad, De Nieuwe Gazet, NBLC Lektuurinformatiedienst en Leeuwarder Courant zijn zelfs ronduit lovend. Alleen het oordeel van Stefaan van den Bremt in nota bene Het Tijdschrift voor Diplomatie is gemengd, ook al oordeelt hij uiteindelijk dat het hier gaat om ‘een oeuvre dat niet altijd over even hoge toppen scheert, maar in zijn beste momenten nagenoeg alles overtreft wat sinds de jaren ’60 in Nederland en Vlaanderen op het poëtische terrein is gepresteerd.’ 140 In deze recensies wordt wederom gewezen op Breytenbachs omgang met de taal: het dubbele karakter, het spel met de paradox en de schijnbaar herkenbare tekstelementen maken Breytenbachs gedichten niet bepaald toegankelijk. De recensenten vinden echter dat lezers zich daardoor niet van lezing moeten onthouden. ‘Het kost inspanning, maar het is de moeite waard,’ aldus Boltendal in de Leeuwarder Courant en Van der Waals adviseert in Het Financieele VrijDagblad: ‘Trek eens een paar dagen voor Breytens boeken uit. Met Kerst heeft men er tijd voor.’141 Ook de invloed van de beeldende kunst in de poëzie wordt gesignaleerd: men spreekt over de visuele getintheid en het plastische taalvermogen van de gedichten. Vier recensenten besteden aandacht aan de invloed van het zen-boeddhisme op Breytenbachs werk. Die invloed moet de lezer vooral niet overschatten: ‘de vermeldingen van “satori” [zijn] eerder literatuurverwijzingen dan eigen belevenis,’ aldus Van der Waals. 142 Vanzelfsprekend leiden de publicaties van wat ‘het verzameld werk tot nu toe’ heet, tot een oordeel over de ontwikkeling in Breytenbachs dichterschap. Die ontwikkeling wordt steeds meer gekleurd door (politiek) verzet, aldus de recensenten. De meeste zijn het erover eens dat Lotus en Skryt de hoogtepunten in Breytenbachs oeuvre vormen. Op de flap van Met andere woorden wordt voornamelijk geciteerd uit de inleiding die de ‘gezaghebbende’ Franse schrijver Bernard Noël schreef bij een Franse anthologie van Breytenbachs
138 Brief van Laurens van Krevelen aan Adriaan van Dis, 12 februari 1979, B08595, (Letterkundig Museum, Den Haag). 139 In het Letterkundig Museum (B08595, Den Haag) is wel een map aanwezig die Van Dis de titel ‘Breyten politieke boek’ gaf – deze titel lijkt erop te duiden dat Van Dis wel serieus overwoog zo’n boek te schrijven. 140 Bremt, Stefaan van den.‘ Dissidente schrijvers in Zuid-Afrika.’ In: Tijdschrift voor Diplomatie, juni 1979 p. 786-789. 141 Boltendal, Rudi. ‘ Dichters van over de grenzen: Enzensberger, Breytenbach, Krog.’ In: Leeuwarder Courant, 4 juni 1977; Waals, J.C. van der. ‘By Breyten Breytenbach.’ In: Het Financieele VrijDagblad, 11 november 1977. 142 Waals, J.C. van der. ‘ By Breyten Breytenbach.’ In: Het Financieele VrijDagblad, 11 november 1977.
104
poëzie: ‘Een wildeman, dat is Breytenbach, de dichter in de gevangenis, stellig in de ogen van zijn rechters. En toch, datgene waarom men hem heeft veroordeeld (de overtreding van de wet) is minder ernstig dan wat hij werkelijk heeft gedaan en wat voorbeeldig is: hij heeft in zijn taal gezegd wat die taal niet mocht zeggen.’ Zowel De Stem als de Lektuurgids nemen de laatste zinnen van Noël in hun bespreking over, de Lektuurgids zelfs zonder bronvermelding. Wederom zien we hier hoe een uitgeverij door middel van flapteksten de ontvangst van een boek, en zo de beeldvorming rondom een auteur, kan beïnvloeden. Bijna elke bespreking besteedt aandacht aan de persoonlijke situatie van Breytenbach. Een dichter die om politieke redenen gevangen zit en veel in het nieuws is geweest, is natuurlijk niet te negeren. Voor veel recensenten lijkt dit feit echter juist aanleiding vooral aandacht te besteden aan de literaire aspecten van Breytenbachs werk. Dat wordt in de recensies in ieder geval regelmatig gedaan. Veel recensenten geven ook aan dat ze zich bewust zijn van het feit dat Breytenbach vooral bekend is als verzetsdichter en ze vinden dat zijn poëzie overschaduwd wordt door zijn politieke stellingname. Elsevier zegt bijvoorbeeld over zijn bekendheid en internationale roem: ‘ Dat is geen politieke gelegenheidsroem: hij heeft werkelijk formaat, zoals zijn nieuwe verzamelbundel bewijst.’143 Boltendal bevestigt: ‘Breytenbach is een dichter die minstens evenzeer bewondering verdient wegens zijn dichterlijke talent als op grond van de kernthema’s van zijn werk.’ 144 We zien dus dat de literaire journalistiek zich met de deels door hen zelf gecreëerde beeldvorming bemoeit. Andere geluiden zijn er ook, al zijn ze in de minderheid. Van Dijl vindt in Het Vrije Volk vooral de politieke gedichten als ‘Brief uit die vreemde aan slagter’ een geheel andere lading hebben, nu Breytenbach zit opgesloten: ‘Hoe ontroerend het in eerste instantie ook was, het is nu [...] van een aangrijpendheid die de lezer de strot dichtknijpt en hem kippevel op de rug bezorgt.’ 145 Van Dijl kan zich er nog net van weerhouden Breytens politieke gedichten te citeren (‘poëzie komt in een krant nu eenmaal minder goed tot zijn recht’), maar adviseert wel: ‘Daarom wordt de belangstellende lezer, die begaan is met het lot van Breyten Breytenbach en alle andere politieke gevangenen in Zuid-Afrika en in de wereld, bij deze verwezen naar de boekhandel.’ 146 Roggeman sluit zijn recensie in De Nieuwe Gazet zelfs als volgt af: ‘Vermits de Nobelprijs voor letterkunde toch meestal door politieke motieven blijkt ingegeven, zou Breyten Breytenbach een ideale kandidaat voor deze prijs zijn. Niet alleen vertegenwoordigt hij een uitzonderlijk poëtisch oeuvre, maar hij brengt ook een humane boodschap, die niet luid genoeg kan verkondigd worden.’ 147
143 Elsevier, 17 september 1977 144 Boltendal, Rudi. ‘Drie Zuidafrikaanse dichters.’ In: Leeuwarder Courant, 24 september 1977. 145 Dijl, Frank van. ‘“Ek skryf slagspreuke in ’n karmosijn urine”. Omstreden gedichten van Breytenbach in verzamelbundel.’ In: Het Vrije Volk, 13 augustus 1977. 146 Dijl, Frank van. ‘“Ek skryf slagspreuke in ’n karmosijn urine”. Omstreden gedichten van Breytenbach in verzamelbundel.’ In: Het Vrije Volk, 13 augustus 1977. 147 Roggeman, Willem M. ‘ Verzameld werk van Breyten Breytenbach.’ In: De Nieuwe Gazet, 12 december 1977.
105
Bij Ester klinkt ergernis door over het feit dat Breytenbachs gevangenschap wordt meegenomen in deze waardebepalingen: ‘Het beeld van de dichter Breytenbach dient op zijn literaire werk en op niets anders gebaseerd te zijn.’ 148 In hetzelfde jaar dat Het huis van de dove verschijnt, is er opnieuw belangstelling voor het vier jaar oude Skryt: om ’n sinkende skip blou te verf: een tweede, vermeerderde druk ziet het daglicht. Samenvattend kunnen we stellen dat Uitgeverij Meulenhoff eind jaren zeventig een geslaagde poging deed ook Breytenbach literair stevig op de kaart te houden, door zijn tot dan toe verschenen gedichten te bundelen. Daarmee ondernam zij een poging Breytenbach te verankeren in de literatuur volgens de regels die De Glas noemde: stimuleer de voortzetting van het oeuvre en houd titels zoveel mogelijk leverbaar. Recensenten spreken ruimschoots hun waardering uit voor deze actie. Ze proberen zich in recensies nadrukkelijk op literaire waardering te focussen, zich bewust van de mogelijkheid tot verenging in de leeswijze. Een enkele recensent bezwijkt wel voor dit ‘gevaar’ en lijkt de invloed van de politiek in zijn oordeel mee te wegen. De recensenten zijn het er allen over eens dat Breytenbach een belangrijk dichter is; in die zin valt van consensusvorming te spreken.
1980: Dichters op de bres voor Breytenbach Begin 1977 volgde het tweede proces tegen Breytenbach, waarbij de schrijver werd vrijgesproken van deze en eerdere aanklachten, maar geen strafvermindering kreeg. Opnieuw was er veel aandacht voor Breytenbachs zaak in de Nederlandse kranten. Uit een stuk in Trouw van Hans Ester blijkt dat Breyten (‘zo wordt in de Zuidafrikaanse pers over hem gesproken’) in Zuid-Afrika een volksheld geworden is en dat er nauwelijks verholen bewondering heerst ‘voor een man die, strijdend met zijn Afrikaanse achtergrond – zij het dus in een conflictsituatie – het Afrikanerdom in den vreemde heeft vertegenwoordigd’. 149 In Nederland veroorzaakte de vrijspraak vooral verbazing. Ester concludeerde: ‘Breytenbach is òf in 1975 ten onrechte veroordeeld òf in 1977 ten onrechte vrijgesproken.’ 150 De betrokkenheid in Nederland bleef. In 1980 verzorgde Uitgeverij Meulenhoff twee nieuwe publicaties van Breytenbach: ongeveer gelijktijdig verschenen Een seizoen in het paradijs en Vingermaan; tekeningen uit Pretoria. Vingermaan, dat werd uitgegeven in samenwerking met Galerie Espace, bevat 32 potloodtekeningen van Breytenbach en gedichten van Lucebert, Gerrit Kouwenaar, Bert Schierbeek, Rutger Kopland en H.C. ten Berge. Achterin verantwoorden Breytenbachs Amsterdamse galeriehouders, Eva Bendien en Rutger Noordhoek Hegt, de aanwezigheid van de tekeningen in de bundel: die vormen een keuze uit de serie die, samen met berichten en brieven, door een gevangenisbewaarder aan de geheime politie werd gegeven en na het tweede proces in 1977 aan Breytenbachs vrouw werd vrijgegeven. Tegelijkertijd met de verschijning van Vingermaan is er een expositie in Espace met de rest van de gevangenistekeningen. 148 Ester, Hans. ‘Andere woorden van Breyten Breytenbach.’ In: Trouw, 27 augustus 1977. 149 Ester, Hans. ‘Andere woorden van Breyten Breytenbach.’ In: Trouw, 27 augustus 1977. 150 Ester, Hans. ‘Andere woorden van Breyten Breytenbach.’ In: Trouw, 27 augustus 1977.
106
Uit de (gelegenheids)gedichten, alle opgedragen aan Breytenbach, spreekt een grote betrokkenheid bij de gevangene. De bundel opent met een reeks van acht gedichten van H.C. ten Berge met de veelzeggende titel ‘Intra muros’ (Latijn voor ‘binnen de muren’) en Luceberts noemde zijn driedelige cyclus ‘breyten breytenbach mag de maan zien’. Hij schreef zijn bijdrage naar aanleiding van het tweede proces en het eerste gedicht van de cyclus luidt: Van ver blies het zwijn zonder gezicht en vandaag kwam naar hier het bericht dat je na twee jaar potdicht cachot een dun matras kreeg en een beetje maan Dit gedicht schaamt zich gedicht te zijn woede wil andere wapens dan woorden ja het schaamt zich gedicht te zijn en geen schot waarmee het – dichter – jouw beul kan vermoorden 151 De aanwezigheid van gedichten van Lucebert, Kouwenaar en Schierbeek geeft critici aanleiding tot vergelijkingen tussen Breytenbach en de Vijftigers. Ook in recensies van Met andere woorden en Het huis van de dove werd de vergelijking tussen Breytenbach en Lucebert al een aantal keren gemaakt. Anton Korteweg merkte toen in Het Parool op dat het ‘een daad van rechtvaardigheid’ is dat Meulenhoff de poëziebundels van Breytenbach uitgaf, niet vanwege de politieke stellingname, ‘maar meer omdat Breytenbach voor de Zuidafrikaanse letterkunde deed wat de Vijftigers, en met name Lucebert, voor de Nederlandse gedaan hebben: de politiek in het bereik van de lyriek brengen en de eigen taal wezenlijk vrijer hanteren dan voorgangers deden.’ 152 De vergelijking met de Vijftigers geldt met name Lucebert, de ‘Keizer der Experimentelen’ zelf. De dubbeltalenten, beiden van huis uit schilder, delen het idee van een nieuwe taal en hun beider werk bevat experimentele, religieus-spirituele en paradoxale elementen, met grote aandacht voor het gruwelijke en het lichamelijke. Al met al is het voor Breytenbach geen ongunstige gelijkenis, want Lucebert en de zijnen behoorden inmiddels tot gevestigde namen in de Nederlandse literatuur. Met volstrekt afwijkende poëzie hadden ze het brave Nederland reeds opgeschud en zo een weg gebaand voor Breytenbach en
151 Breytenbach, Breyten. Vingermaan, p. 20. 152 Korteweg, Anton. ‘Uitgevers-waagstuk.’ In: Het Parool, 9 april 1977.
107
anderen. 153 Lucebert was in 1967 bekroond met de P.C. Hooftprijs en had een onaantastbare status. ‘Een onontkoombare autoriteit,’ noemde Piet Gerbrandy hem. 154 Breytenbach zou ook zelf regelmatig aangeven verwantschap te voelen met de Vijftigers. Op een vraag hoe goed hij de Nederlandse literatuur kent, antwoordde hij in 1984: ‘Zwak. Ofschoon ik, denk ik, beïnvloed ben door de Vijftigers, door Kouwenaar en Lucebert. Later las ik H.C. ten Berge, Kopland en Bert Schierbeek. Ik bewonder hun werk. [...]Veel van de mensen die ik noem zijn vrienden van mij geworden. (…) Toen [ik jonger was] zat ik ontzettend vast in die experimentelen, de Vijftigers. Ik werd door een vriend die in Parijs woonde al vroeg in staat gesteld de Vijftigers te lezen. Hij kende er een aantal van en stuurde mij hun boeken. Lucebert las ik al toen ik zeventien, achttien was.155 Wilfred Jonckheere constateerde dat onderling contact tussen Nederlandse en (Zuid)Afrikaanse dichters een aanzienlijke hoeveelheid poëzie heeft opgeleverd en dat de interactie tussen Breyten Breytenbach en een hele reeks moderne Nederlandse dichters daarbinnen het belangrijkst was. 156 Ena Jansen toonde in haar studie over Elisabeth Eybers aan dat het werk van deze dichteres door recensenten onder meer gewaardeerd werd doordat er dikwijls verbanden werden gelegd tussen Eybers’ werk en dat van Nederlandse dichters (onder meer: Vasalis, Achterberg, Bloem). 157 Een parallelle redenering voor Breytenbach en Nederlandse dichters, en dan in het bijzonder Lucebert, lijkt houdbaar, zeker nu het verband tussen beiden zo bevestigd wordt door de verschijning van Vingermaan. De publicatie van Vingermaan is opvallend, want in de jaren zeventig was er nog amper sprake van engagement van Nederlandse dichters bij politieke situaties, en specifieker bij de anti-apartheidsstrijd. Naar aanleiding van Poetry International 1972 constateerde Martin Mooij dat politieke poëzie in Nederland nauwelijks bestond en dat Nederlandse dichters zich amper betrokken voelden bij de strijd van maatschappelijk machtelozen: ze waren veel te druk met hun eigen individuele belevenissen. 158 Enkele geëngageerde dichters stelden in hun gedichten wel de oorlog in Vietnam of onvrede over zaken in Europa aan de kaak, en Lucebert had zich al hardgemaakt voor Indonesië, maar de situatie van Breytenbach zorgde voor het eerst voor een zichtbare betrokkenheid van Nederlandse schrijvers bij de situatie in Zuid-Afrika. Niet alleen de dichters in Vingermaan toonden hun engagement, al eerder zagen we dat onder meer Rempo Campert, Eddy van Vliet, Gerrit Komrij en J. Bernlef in aan breyten Breytenbach lieten blijken aan wiens kant ze stonden. Ook bijvoorbeeld Simon Vinkenoog en Jan Kal hadden inmiddels door middel
153 Beekman, K.D. ‘Experimentele literatuur na 1945.’ In: Twee eeuwen literatuurgeschiedenis 1800-2000. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. Amsterdam: Uitgeverij C.J. Aarts, 1997, p. ‘p. 253-263. 154 Gerbrandy, Piet. ‘Magiër en pestkop.’ In: de Volkskrant,12 september 2002. 155 Büch, Boudewijn. ‘Breytenbach: Een roman lukt me niet.’ In: Het Parool, 20 juni 1984. 156 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland, p. 120. 157 Jansen, Ena. Afstand & verbintenis, p. 75-76. 158 Gerbrandy, Piet. ‘Magiër en pestkop.’ In: de Volkskrant, 12 september 2002.
108
van gedichten hun steun aan de Zuid-Afrikaanse dichter betuigd. 159 Jonckheere constateerde dan ook dat er een katalyserende werking uitging van Breytenbachs arrestatie voor dichters om op grotere schaal maatschappelijke betrokkenheid te uiten. Naast Breytenbachs gevangenneming vormden enkele politieke gebeurtenissen, zoals de dood van apartheidsstrijder Steve Biko in 1977, aanleiding voor dichters om voortaan meer uiting te geven aan hun afschuw tegen het apartheidsstelsel. Een markeringspunt van het Nederlands literair verzet was de manifestatie in Leiden, met als thema ‘schrijvers tegen apartheid’, waaraan veel auteurs deelnamen. 160 Vingermaan werd amper zelfstandig besproken, maar vaak wel genoemd als staartje in de besprekingen van het andere boek, dat rond die tijd verscheen: Een seizoen in het paradijs.
1980: Een seizoen in het paradijs De publicatie van Een seizoen in het paradijs in Nederland is bijzonder, in zoverre dat vier jaar eerder van het boek in Zuid-Afrika een gecensureerde versie verscheen bij de semi-staatsuitgeverij Perskor. Een kopie van het oorspronkelijke manuscript bereikte Nederland en Adriaan van Dis en Hans Ester vertaalden het, waardoor nu voor het eerst de ongecensureerde versie te lezen valt. André Brink vermeldde over die gang van zaken in Vrij Nederland: Misschien heeft hij nu in zijn kleine cel in Pollsmoor (hij zit in eenzame opsluiting, krijgt maar twee keer per maand bezoek, slechts twee brieven, kan niet studeren en krijgt alleen de meest platvloerse flutboeken te lezen, ondanks het feit dat het ministerie hem betere heeft beloofd), waar hij onvermoeibaar doorwerkt en alles wat hij schrijft, uitdagend of stilzwijgend, bij de autoriteiten inlevert, toch nog het gevoel dat hij een klein beetje vrijheid heeft gekregen nu zijn boek aan een nieuwe reis is begonnen: een reis naar andere landen en andere talen. De waarheid die in zijn Season smeult, zal voortbestaan. En misschien vindt de gevangene troost in de wetenschap dat de waarheid werkelijke vrijheid in zich bergt. 161 Het zal de maatschappij-kritische literaire Nederlandse lezers ongetwijfeld, al dan niet bewust, met een bepaalde trots vervuld hebben dat dit werk van die beklagenswaardige dichter in ons vrije land ongecensureerd kon verschijnen. Een seizoen in het paradijs is het enige nog niet eerder gepubliceerde werk dat verscheen tijdens Breytenbachs gevangenschap. Het boek opent met een ‘Woord vooraf’ van André Brink, die Breytenbachs levensloop schetst en vertelt over het bezoek aan Zuid-Afrika van Breyten en Yolande in 1973, de reis die ten grondslag lag aan dit autobiografische boek. Breyten bezocht zijn geboorteland nadat hij er ruim twaalf jaar niet geweest was, omdat Yolande, die als kleurlinge eigenlijk het land niet in mocht, toen voor het eerst een visum kreeg. De flaptekst verklaart de titel (‘een bittere omkering van 159 De gedichten van Kal, waaronder ‘De zaak Breytenbach’, verschenen in Maatstaf 24-2 (1976), p. 17. 160 Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland, p. 185-186. 161 Brink, André. ‘De vrijheid is de waarheid.’ In: Vrij Nederland, 18 oktober 1980.
109
Rimbauds visionaire geschrift Een seizoen in de hel’) en vermeldt dat het boek ‘een hartverscheurende liefdesverklaring [is] aan de onvergetelijke natuur in het land en aan de onverwisselbare aard van de Afrikaanders. Tegelijk is het een schrijnende afrekening, voorgoed, met een ten dode opgeschreven samenleving, die geen toekomst meer wil zien.’ 162 Een seizoen in het paradijs is zonder twijfel Breytenbachs meest besproken titel; er is geen krant die er geen aandacht aan besteedde, sommige zelfs meerdere keren. Het boek kreeg elf besprekingen in landelijke dagbladen, vijf in regionale bladen en vijf Vlaamse recensies. Niet eerder, en ook later niet meer, zouden zo veel kranten aandacht besteden aan een van Breytenbachs boeken. Het waren bovendien de toonaangevende kranten en recensenten van naam die lange stukken plaatsten. Hans Warren, Pierre H. Dubois, Lidy van Marrissing, P.M. Reinders en (vertaler!) Hans Ester behoren tot de critici. Opmerkelijk is verder dat zowel Wim Hazeu als Aad Nuis, beide leden van het Breytenbachsteuncomité, een artikel schrijven. Bij de meeste recensenten valt geen onvertogen woord. Ze noemen het boek ‘aangrijpend’, ‘hartverscheurend, ‘ontroerend’, ‘virtuoos’, ‘meeslepend’ en ‘verbijsterend‘ en hebben veel aandacht voor de poëtische taal, de passionele schilderingen van de landschappen, de beeldende omschrijvingen. Aad Nuis bijvoorbeeld spreekt van ‘een hoogtepunt in zijn werk, en het is toegankelijker dan de gedichten, al blijft hij ook in zijn proza een dichter.’ 163 En Hans Warren noemt Een seizoen in PZC ‘mogelijk het beste wat Breyten Breytenbach tot nu toe gepubliceerd heeft’, waarbij hij regelrecht op de flaptekst reageert: ‘Er wordt op de omslag van zijn “meesterwerk” gerept, en dat is nu eens terecht.’164 Zoals Beekman aantoonde, lopen uitgevers een risico door grote woorden als ‘meesterwerk’ achterop te gebruiken: niet zelden voelen critici zich na lezing misleid en spreken zij hun ergernis over de uitgeversaanprijzingen in hun recensie uit. 165 Maar in het geval van Een seizoen vindt Warren dat de op de flap gedane belofte wordt ingelost. Als er kritiek is, dan betreft dat voornamelijk stilistische onvolkomenheden: Hazeu betreurt het van de hak op de tak springen en Reinders heeft wat moeite met de ongelijkmatigheid in stijl en de soms flauwe grappen. Provo bekritiseert de poëzie in het boek: ‘Breytenbach is het boeiendst wanneer hij beschrijft en vertelt. Wanneer hij aan het dichten gaat vind ik hem vaak duister en verward. Hier en daar ontaardt zijn woordenvloed wel eens in chaotische woordenkramerij, maar deze zwakkere elementen worden in hoge mate overstemd door de kwaliteiten.’ 166 Warren vindt de politieke passages de zwakste in ‘dit toch zo prachtige boek’: ‘Zodra Breytenbach politiek gaat uitdragen, vervalt hij in gemeenplaatsen, en als filosoof komt hij eveneens weinig beslagen ten ijs. Maar verder: wat een liefde, een vuur, een eerlijkheid, wat een briljante verteltrant, een geest en een humor, wat een poëzie!’ 167 162 Breytenbach, Breyten. Een seizoen in het paradijs. Amsterdam: Meulenhoff, 1980. 163 Nuis, Aad. ‘De grimmige tegenstem van de idylle.’ In: Haagse Post, 7 februari 1981. 164 Warren, Hans. ‘Het paradijs en de hel van Breytenbach.’ In: PZC, 22 november 1980. 165 Beekman, Klaus. ‘Flapteksten. Een verkennend onderzoek.’ Op: Neerlandistiek.nl 07.07a (oktober 2007). 166 Provo, Walter. ‘“Mijn land mijn land o bloedige anus...”: een reisverslag van Breyten Breytenbach.’ In: De Nieuwe, 5 december 1980. 167 Warren, Hans. ‘Het paradijs en de hel van Breytenbach.’ In: PZC, 22 november 1980.
110
Opvallend is verder dat veel recensenten zoeken naar verwante schrijvers-kunstenaars. Vanzelfsprekend wordt allereerst Rimbaud genoemd, vanwege de verwijzing in de titel. De overeenkomsten gaan verder dan de titel alleen, laat Warren zien: ‘het afwisselen van soms hallucinerend proza met gedichten, het spelen op vele plans, het roezige en de uitdiepingen van het innerlijk leven.’ 168 Verder vergelijken recensenten Breytenbach met Leo Vroman, Faulkner, en wederom Lucebert. Twee recensenten halen Multatuli erbij. De overeenkomst met deze negentiendeeeuwse Nederlandse dissidente schrijver ligt onder meer in de verwevenheid van politiek, ethiek en esthetiek: ook voor Multatuli waren dat onontwarbare elementen. 169 In hoeverre werd de ontvangst van dit boek beïnvloed door de persoonlijke situatie van Breytenbach en de politiek-maatschappelijke situatie in Zuid-Afrika op dat moment? Verschillende recensenten besteden aandacht aan de autobiografische aspecten van Breytenbachs leven: ze vertellen over zijn ongeldige huwelijk, zijn gevangenneming en het proces dat volgde. Offermans bijvoorbeeld noemt de gang van zaken tijdens het proces ‘zeer merkwaardig [...] belachelijke beschuldigingen, gedeeltelijke, vermoedelijk onder zware druk afgedwongen bekentenissen’. Ook wordt meerdere malen melding gemaakt van de situatie van de auteur in de Kaapse gevangenis. Zo spreekt Warren van ‘uiterst barre omstandigheden’ en ‘een hopeloze situatie’. Het beeld van een betreurenswaardige opgesloten dichter komt op deze wijze in sommige recensies naar voren. Het is de vraag of de gevangenissituatie van Breytenbach op dat moment van veel toegevoegde waarde in literaire besprekingen is. Maar verder is het niet verwonderlijk dat recensenten Breytenbachs levensloop vermelden: het verslag in Een seizoen in het paradijs is daar tenslotte nauw mee verbonden. Offermans verklaart in De Groene Amsterdammer waarom hij de feiten over Breytenbachs leven wel moet vermelden: het is nodig ‘om het boek enigszins adekwaat te kunnen situeren.’ 170 Vooral ‘Een blik van buiten’, de lezing die Breytenbach in 1973 tijdens een symposium in Kaapstad hield en die is opgenomen in Een seizoen, levert felle kritiek op de intellectuele Afrikaners en de ZuidAfrikaanse apartheidssituatie en heeft in het land zelf heel wat stof doen opwaaien. Breytenbach geeft in die lezing zelf bovendien aan dat niemand om de politieke situatie heen kan. Hij schrijft: ‘Mijn praatje van vanavond zal als politiek worden beschouwd. En dat is het onvermijdelijk. Zoals het kunstwerk politiek is wanneer het verwijst naar de werkelijkheid waarin het publiek zich bevindt. Al het praten in dit treurige bitterbont-begrafenisland is politiek - of het nou fluisteren, ouwehoeren, windhappen of samenpraten is.’ 171 Doch niet de autobiografische factoren, maar vooral het boek zélf dwingt tot stelling over de apartheid, volgens Warren: ‘Wie Een seizoen in het paradijs gelezen heeft, wordt mede in het conflict betrokken, je kunt eenvoudig niet zeggen: “Wat een prachtig boek” en verder niks, alsof je neus bloedt.
168 Warren, Hans. ‘Het paradijs en de hel van Breytenbach.’ In: PZC, 22 november 1980. 169 Zie ook: Ruiter, Frans & Wilbert Smulders. Literatuur en moderniteit in Nederland. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, 1996, p.91-96. 170 Offermans, Cyrille. ‘Mijn land mijn land o bloederige anus.’ In: De Groene Amsterdammer, 30 december 1980. 171 Breytenbach, Breyten. ‘Een blik van buiten.’ In: Een seizoen in het paradijs, p. 152.
111
De ontroering en de bewondering die je bij lezing ondergaat, worden gekleurd door verontwaardiging, zo niet door woede.’ 172 Ook Nuis concludeert: ‘Iedereen die over apartheid oordeelt, zou dit boek moeten lezen. [...] Het veroordelen van de apartheid kan door dit boek niet minder scherp worden; wel minder vrijblijvend.’ 173 Deze recensenten geven hier blijk in te stemmen met hoe Breytenbach zijn werk bedoelt, zoals hij in zijn ‘Aars poetica’ (eerder opgenomen in De boom achter de maan, en ook in dit boek aanwezig) te kennen geeft: proza of poëzie is geen esthetisch iets, het is een protestvloek, dat zou het althans moeten zijn. Hier tekent zich af wat Jaap Goedegebuure ‘verenging van de politieke betekenis’ van de receptie van het werk van Breytenbach noemde. Bij het lezen en beoordelen van dit literair werk ligt de nadruk op de buitenliteraire context, de apartheid in Zuid-Afrika, waar de desbetreffende schrijver ook nog eens gevangenzit. Zo is Breytenbachs gevangenschap een belangrijke bouwsteen in de reputatievorming, die niets met tekstkwaliteit van doen heeft, maar de receptie en daarmee de exploitatiemogelijkheden van zijn werk vooruithelpt. Deze verenging is echter complexer dan je op het eerste gezicht denkt, want de tekst van Een seizoen in het paradijs zelf legt de relatie met de context. Zo kunnen de recensenten simpelweg niet om een politieke leeswijze heen, hoewel ze daar hun oordeel niet op af hoeven stemmen. Dat doen velen ook niet: we zagen dat er ook ruimschoots belangstelling is voor de literaire elementen van Een seizoen: de taal, stijl en compositie kregen volop aandacht in de besprekingen. In die zin lijkt het niet terecht van een ‘verenging’ te spreken. De overweldigende en lovende ontvangst van Een seizoen in het paradijs droeg er vast aan bij dat al binnen enkele maanden een herdruk kon worden opgelegd. 174 Van het boek verschenen uiteindelijk in de loop der jaren vijf drukken. De vierde druk kwam uit in de Meulenhoff Herengracht-editie en had een harde band met stofomslag. Hoewel oplagecijfers niet bekend zijn, is Een seizoen vermoedelijk ook Breytenbachs best verkochte titel, want zoals we zagen, haalden zijn boeken, op Skryt na, hooguit een tweede druk, en zelfs dat vaak niet. Begin jaren tachtig: grote belangstelling en waardering na Breytenbachs vrijlating In 1981, een jaar na verschijning van Vingermaan en Een seizoen in het paradijs kwam Breytenbach wederom in de actualiteit. Ditmaal doordat Poetry International hem een bijzondere prijs toekende: het Poetry International Eregeld (10.000 gulden). Deze onderscheiding was in 1979 ingesteld door de Rotterdamse Kunststichting ter gelegenheid van het tiende Poetry International Festival en is bedoeld voor dichters die door hun werk in ernstige politieke moeilijkheden verkeren. De jury die over toekenning van het Eregeld besloot, bestond uit enkele bekende namen: Gerrit Borgers, Remco Campert, Laurens van Krevelen, Stefaan van den Bremt, Adriaan van der Staay en Martin Mooij. 172 Warren, Hans. ‘Het paradijs en de hel van Breytenbach.’ In: PZC, 22 november 1980. 173 Nuis, Aad. ‘De grimmige tegenstem van de idylle.’ In: Haagse Post, 7 februari 1981. 174 Moor, Wam de. ‘Breytenbach: man zonder huid, door honden opgejaagd.’ In: De Tijd, 29 juni 1984.
112
Breytenbachs onverwachte vervroegde vrijlating op 2 december 1982 was voorpaginanieuws, ook in Nederland. Breytenbach zou zijn vrijgelaten ‘onder diskrete druk vanwege de Franse regering’, wat weer het gevolg was van intense commerciële relaties tussen Frankrijk en Zuid-Afrika, aldus Knack. 175 Breytenbach keerde terug naar zijn woonplaats Parijs en werd Frans staatsburger. De weken en maanden na zijn vrijlating volgde een groot aantal artikelen en, later, een hoeveelheid interviews. 176 De journalisten wilden een einde maken aan de verwarring die al die tijd rondom Breytenbachs gevangenschap bestond en eindelijk zijn verhaal horen. Zo schreef Ena Jansen in de Volkskrant: ‘In de loop van zeven jaar zijn echter talrijke vragen gerezen waarop alleen Breytenbach een antwoord zal kunnen geven. Zijn internationale lezersgehoor en politieke en literaire vrienden zijn er vast heel benieuwd naar.’ 177 Adriaan van Dis was de eerste die Breytenbach na zijn vrijlating te spreken kreeg. Hij deed verslag van zijn ontmoeting met de schrijver in Parijs in NRC Handelsblad van 11 december 1982: ‘Hij ziet er goed uit, wat meer kraaiepootjes om de ogen, korter haar en een mooi wit puntje in zijn baard. (…) Hij maakt een opgewekte indruk, maar na langer praten bespeur ik hoe zwaarmoedig zijn ogen staan.’ 178 Het viel Breytenbach, nog geen week terug in Europa, zwaar over de gevangenneming, het proces, de gevangeniservaringen, zijn pas verworven vrijheid en de politieke situatie in zijn land te praten: ‘Ik moet kotsen bij de gedachte aan dit interview. Maar ik wil het beslist doen om alle Nederlandse vrienden een teken van leven te laten horen.’ 179 ‘Mijn schrijfwerk en het mediteren,’ antwoordde Breytenbach toen Van Dis hem vroeg wat hem al die jaren op de been had gehouden. Ontroerend is het briefje dat Van Krevelen op 23 december 1982 aan de leden van het Breytenbach-comité stuurde: ‘Goede vrienden, ons comité heeft gelukkig geen andere taak meer dan zichzelf op te heffen.’ 180 Van Krevelen zond een kattenbelletje van Aad Nuis mee, gedateerd op 12 december 1982: ‘In de loop der jaren heeft het Breytenbach-comité aan giften en wat rente in totaal f 56.107,74 ontvangen. Yolande kreeg hiervan via Eva f 34.500,-; andere uitgaven (advertenties, mr.
175 ‘Een kultureel doekje voor het politieke bloeden: Breyten Breytenbach na zeven jaar weer vrij.’ In: Knack, 8 december 1982. Het tijdschrift bekritiseerde Mitterand en zijn gevolg, die op deze manier hun cultuurvriendelijke reputatie hooghouden, maar aan hun buitenland-politiek niets veranderen en gewoon doorgaan met onder meer de wapenexport naar Zuid-Afrika. 176 Interviews: Nuis, Aad. ‘Weerzien met Breytenbach.’ In: Vrij Nederland, 5 februari 1983; Coninck, Herman de. ‘Breyten Breytenbach: “Je leeft dubbel, altijd”.’ In: Vrij Nederland, 17 september 1983; Bibeb. ‘Breyten Breytenbach: “Ik voel heel erg dat ik een verzinsel ben van de gevangene die ik achterliet.’ In: Vrij Nederland, 31 maart 1984; Juffer, Anneke. ‘Het irreële verlangen naar m’n land is voorbij: interview met Breyten Breytenbach.’ In: De Waarheid, 5 juli 1983; Dis, Adriaan van. ‘Zuid-Afrika: op de achtergrond altijd het gezang van terdoodveroordeelden als het ruisen van de zee.’ In: NRC Handelsblad, 11 december 1982; Bremt, Stefaan van den. ‘Word jou hart in die keel ook styf. Breytenbach vrij.’ In: De Nieuwe Gazet, 16 december 1982; ‘Een kultureel doekje voor het politieke bloeden: Breyten Breytenbach na zeven jaar weer vrij.’ In: Knack, 8 december 1982; Jansen, Ena. ‘Politieke idealen nimmer verloochend: nog tal van vragen open na vrijlating van Breytenbach.’ In: de Volkskrant, 6 december 1982. 177 Jansen, Ena. ‘Politieke idealen nimmer verloochend: nog tal van vragen open na vrijlating van Breytenbach.’ In: de Volkskrant, 6 december 1982. 178 Dis, Adriaan van. ‘Zuid-Afrika: op de achtergornd altijd het gezang van terdoodveroordeelden als het ruisen van de zee.’ In NRC Handelsblad, 11 dec. 1982. 179 Dis, Adriaan van. ‘Zuid-Afrika: op de achtergornd altijd het gezang van terdoodveroordeelden als het ruisen van de zee.’ In: NRC Handelsblad, 11 december 1982. 180 Brief van Laurens van Krevelen aan het Breytenbach-steuncomité, 23 december 1982 (B08595, Letterkundig Museum, Den Haag).
113
Velleman, etc.) bedroegen f 12.746,29.’ 181 Nuis stelde voor het kasboek ‘aan Breyten cadeau te doen, omdat er zo goed uit blijkt hoe breed het medeleven is geweest.’ 1983 was hier een echt Breytenbach-jaar. Nederland omarmde hem, voornamelijk als publiek persoon; de dichter was er regelmatig te gast in de maanden na zijn vrijlating. Het eerste bezoek vond plaats in januari 1983: Breytenbach kwam vanuit Parijs naar Den Haag om de eenmalige bijzondere prijs van de Jan Campert-stichting in ontvangst te nemen. 182 Tot uitreiking van deze eenmalige prijs werd door de stichting besloten, omdat Jan Wolkers de Constantijn Huygensprijs in 1982 niet aanvaardde en er zodoende 9000 gulden prijzengeld overbleef. 183 Breytenbach kreeg de prijs ‘bij gelegenheid van zijn nieuw verworven vrijheid en als erkenning en ter stimulering van zijn schrijverschap, waarin literatuur en verzet op overtuigende wijze zijn verenigd,’ aldus het juryrapport. 184 De Campert-stichting wees er nadrukkelijk op dat de toekenning niet alleen vanwege Breytenbachs vrijlating was: ‘Wij hopen evenzeer dat het voor zich spreekt dat wij vanuit onze doelstelling – de literatuur te bevorderen – met deze onderscheiding aandacht vragen voor datgene wat Breyten Breytenbach tot schrijver maakt: zijn schrijverschap.’ 185 Dat deze prijs inderdaad eenmalig en bijzonder is, bleek uit de toespraak van drs. F.G.L.L. Schols, burgemeester van Den Haag: ‘Het is namelijk voor de eerste keer in de geschiedenis van deze stichting dat een speciale prijs is toegekend.’ 186 Ook dit lijkt een geval van wat Goedegebuure ‘toe-eigeningsstrategie’ van het Nederlandse literaire veld van een Afrikaans auteur noemde. Goedegebuure tekende bezwaar aan dat invloedrijke recensenten zulke gebeurtenissen blijkbaar vanzelfsprekend vonden. 187 Voorafgaand aan zijn komst schreef Breytenbach de stichting dat hij de prijs in dank aanvaardde en stelde hij voor ‘dat het misschien gepast zou zijn om een gesloten avondje met u te genieten waartijdens ik, mits het u niet gaan vervelen enkele gedichten zou kon voorlezen. [...] Zelf zou ik het plezierig vinden indien Lucebert, Gerrit Kouwenaar, Hans ten Berge, Bert Schierbeek, Rudi Kopland, Aad Nuis, Martin Mooij en de vrienden van Galerie Espace ook tegenwoordig zouden zijn.’ 188 Breytenbach greep zodoende de kans om bij zijn eerste bezoek aan Nederland sinds tijden zijn literaire vrienden, zijn pleitbezorgers, weer te zien. Hieruit blijkt zijn waardering voor hen die zich tijdens de gevangenisjaren zo voor de schilder-schrijver inzetten. Hans Ester, de criticus die Breytenbachs werk het meest besprak, schreef naar aanleiding van de Campert-prijzen een introductie op Breytenbachs werk. Hij wees er allereerst op dat hij het betreurt dat Breytenbachs literaire werk in de schaduw staat van zijn politieke opstelling. Verder ging hij in op 181 Brief van Aad Nuis aan Laurens van Krevelen, 12 december 1982 (B08595, Letterkundig Museum, Den Haag). 182 ‘Breytenbach nam speciale prijs in ontvangst.’ In: Trouw, 21 januari 1983. 183 Ontleend aan het openingswoord door Harry Scholten (voorzitter van de Jan-Campertsstichting) bij de uitreiking van de prijs, 20 januari 1983, is aanwezig in B08595, Letterkundig Museum, Den Haag. 184 Het juryrapport is aanwezig in B08595, Letterkundig Museum, Den Haag. 185 Het openingswoord door Harry Scholten (voorzitter Jan-Campertsstichting) bij de prijsuitreiking, 20 januari 1983, is aanwezig in B08595, LM, Den Haag. 186 De speech is aanwezig in B08595, Letterkundig Museum, Den Haag. 187 Goedegebuure, Jaap. ‘De weerklank wordt door de situatie bepaald.’ In: Literatuur (1993), nr. 4, p. 219. 188 Brief van Breyten Breytenbach aan Mr. A.P. Spijkers, secretaris Jan-Campertsstichting (Den Haag), 5 januari 1983, B08595 (LM, Den Haag).
114
Breytenbach als taalvernieuwer en taalgebruiker: hij liet zien hoe vertrouwd lijkende elementen in Breytenbachs proza en poëzie vaak aanleiding zijn over de vorm en betekenis van de ingezette woorden na te denken. 189 Ester zou later meerdere malen herhalen dat het hem enorm stoort ‘dat iedereen in Nederland Breytenbach en zijn politieke stellingname kent, maar dat zijn werk slechts door anderhalve man en een paardekop wordt gelezen.’ 190 NRC
Handelsblad publiceerde dezelfde dag een stuk van Breytenbachs hand, genaamd ‘Enige
paradoxen over vrijheid’. Breytenbach schreef er zijn gedachten over vrijheid en gaf aan de toekenning van de Campert-prijs als ‘aansporing en als bevestiging van de literatuur als instrument en versterker van de vrijheid’ te zien. Hij sloot het stuk af met een publiekelijk dankwoord: ‘En daarom wil ik gebruik maken van deze gelegenheid om al mijn Nederlandse vrienden te bedanken voor hun loyaliteit en steun en hulp al die jaren. Ik hoop dat ik uw vertrouwen mag rechtvaardigen in mijn verdere schrijfwerk en schilderwerk. En ik draag aan u op, het weten van die andere onvrije, verwrongen, totaal onmenselijke wereld.’ 191 Op 5 mei 1983 was Breytenbach opnieuw in Nederland – tijdens de viering van Bevrijdingsdag in Arnhem las hij voor uit eigen werk, in aanwezigheid van onder meer koningin Beatrix, prinses Juliana en premier Lubbers. 192 Een maand later was de dichter hoofdgast tijdens Poetry International. Bij zijn eerste optreden tijdens dit festival zei hij er eigenlijk al die jaren in de cel telkens bij geweest te zijn: ‘Ik dacht altijd als het juni werd: nu is het waarschijnlijk Poetry in Rotterdam.’ 193 Het viel Breytenbach niet licht om terug te zijn in Nederland – hij hekelde de enorme aandacht die hij kreeg: Ik word lastig gevallen door journalisten. Allemaal hongeren ze naar een stuk van mijn binnenste. Er is een kannibalistische jacht op “een lekker verhaal” gaande. Waarom toch lijken de Nederlanders meer geïnteresseerd in het doen en laten van een wittige Zuidafrikaan dan in dat van een zwartige? Eurocentrisme? Ik merk opeens dat ik onzinnige opmerkingen maak – bijvoorbeeld dat liefdespoëzie ook politieke implicaties kan hebben! 194 We zagen dus dat Breytenbach direct na zijn vrijlating onverminderd in de belangstelling stond. Met name zijn publieke persoon kreeg veel aandacht: voor zijn schrijfwerk is in de vele interviews geen ruimte. Waardering bleek uit een tweetal prijzen, waarvan de toekenning ook deels politiek gekleurd is. De schrijver gebruikte de aandacht direct om de situatie in zijn geboorteland en de hypocriete 189 Ester, Hans. ‘Poëtische virtuositeit en aardse betrokkenheid bij Breyten Breytenbach.’ In: Land onder die suidersterre. Opstellen, voordrachten, gesprekken en recensies over de Zuidafrikaanse letterkunde. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut Amsterdam, 1993. p. 161. 190 Ester, Hans. ‘Breytenbach.’ In: Trouw, 7 april 1995. 191 Typoscript van vertaling van het artikel van Van Dis aanwezig in B08595, Letterkundig Museum, Den Haag. Artikel zelf niet kunnen achterhalen. 192 ‘Arnhem speelt de hoofdrol bij viering van bevrijding.’ In: Trouw, 6 mei 1983. 193 Dijl, Frank van. ‘De niet aflatende strijd van Breytenbach.’ In: Het Vrije Volk, 19 juni 1986. 194 Breytenbach, Breyten. ‘Een poëziefestival in Rotterdam.’ In: De andere kant van de vrijheid. Essays en werkboek. Van Gennep Amsterdam 1986, p. 140. Het artikel werd eerder gepubliceerd in de Afrikaanse krant Rapport, 18 juli 1983, en opgedragen aan Martin Mooij.
115
betrokkenheid van het Westen daarbij opnieuw aan de kaak te stellen, maar ook bedankte hij zijn literaire vrienden voor hun steun tijdens zijn gevangenschap.
1984: De ware bekentenissen van een witte terrorist: De uitgever als literair agent In de jaren na zijn vrijlating, zou Breytenbach zich op allerlei manieren in het openbare culturele leven manifesteren. Hij schilderde, schreef en bezocht conferenties en lezingen. Onder de boeken die uitkwamen, viel De ware bekentenissen van een witte terrorist het meest op. Dit zeer lijvige boek van 436 pagina’s dat vertelt over Breytenbachs arrestatie en gevangenisperiode is, na De boom achter de maan in 1974, het tweede boek dat door Uitgeverij Van Gennep gepubliceerd werd. Van Gennep beheerde zelfs de internationale rechten voor Breytenbach. Breytenbach zou later over zijn uitgever Rob van Gennep zeggen: ‘Hij was ook degene die mijn gevangeniservaringen later fatsoeneerde tot een boek. Vanuit Uitgeverij Van Gennep is De Albinoterrorist verkocht aan het buitenland. Hij onderhandelde enorm goed voor me, informeerde me over elke stap. En hij was een echte raadgever. Rob zei: “Jongen, je hebt met dit boek nu veel geld verdiend. Ga er voorzichtig mee om. Zo’n boek schrijf je niet zomaar weer. Je kunt moeilijk opnieuw naar de gevangenis.”’ 195 Breytenbach had Rob van Gennep aangesteld als zijn literair agent – in die hoedanigheid verhandelde de uitgever de rechten voor The True Confessions of an Albino Terrorist, handelde hij de talloze verzoeken en uitnodigingen aan Breytenbach af en behartigde hij zijn financiële belangen. De interventie van Van Gennep ging ver. Breytenbach: ‘De inkomsten liepen ook via hem. Hij was een soort bankier voor me. Ik belde hem op: Rob, we zijn van plan om een huis in Spanje te kopen. Wat denk je ervan. Ik zag hem echt als een broer.’ 196 Breytenbach beweerde zelfs zijn faam als auteur voor een groot deel aan Van Gennep te danken te hebben: ‘Als ik niet bij hem had gezeten was mijn werk veel minder opgepikt. Rob was voor internationale uitgevers een standaard. Als hij iets goed vond, vertrouwden zij het. Ongelezen tekenden ze er op in. Rob is voor mij een onschatbaar belangrijk paspoort naar belangrijke uitgevers en landen geweest.’ 197 Breytenbachs werk stond in de jaren tachtig en begin jaren negentig over de hele wereld in de belangstelling – onder meer Le Monde, El Paìs, Der Spiegel, Politiken, The Observer, USA Today, L.A. Times en Harper’s Magazine publiceren niet alleen over zijn werk, maar plaatsen ook opinieartikelen, lezingen en voorpublicaties van zijn hand. 198 Voor Breytenbach zal dat een belangrijke bron van inkomsten zijn geweest; rijk was de schrijver na zijn vrijlating niet. Van Gennep fungeerde als tussenpersoon bij het verkopen van zijn essays en opiniestukken aan Nederlandse en internationale kranten en opiniebladen en deed daarbij zijn uiterste best een goed honorarium te bedingen: ‘since Breyten is in dire straits I
195 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 46. 196 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 46. 197 Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007, p. 46. 198 Veel van deze artikelen zijn te vinden in het Van Gennep-archief in ’t IISG te Amsterdam.
116
hope you can publish for a high prize’ noteerde hij in een begeleidend schrijven aan een van de tijdschriften. 199 Of bijvoorbeeld aan Piet Piryns van De Morgen: ‘De NRC neemt het stuk van Breytenbach volgende week vrijdag mee. Als je het wilt hebben, neem dan voor de vertaling contact op met Lien Heyting, redactie CS in Amsterdam. Breytenbach is echt arm, maar dat is De Morgen ook, hoor ik. Zou je voor 7 vel toch f 750,- kunnen betalen?’ 200 Niet alleen Van Gennep deed z’n best, ook Laurens van Krevelen had oog voor het financiële belang van de schrijver. In een brief aan Breytenbach: Beste Breyten, (…) Ik zag dat Adriaan van der Staay je heeft weten te strikken voor de Unesco-dag. Ik hoop dat hij je een behoorlijk honorarium heeft toegezegd. Alles onder de f 2000,- lijkt mij te weinig, zeker nu je aan de materiële kant der dingen moet denken. En laat Rob je voordracht plaatsen in een krant of weekblad. Als de Unescocommissie dat probeert, wordt het niets. 201 Vanaf de verschijning van De ware bekentenissen tot aan begin jaren negentig behartigde Van Gennep Breytenbachs belangen. Uit de aanwezige correspondentie in de archieven blijkt dat de uitgever-agent Breytenbach nauwkeurig op de hoogte hield van alles wat er speelde. De twee correspondeerden in het Nederlands en Engels. De aanwezige correspondentie is echter gering en soms zeer beknopt, wat doet vermoeden dat de twee ook veel telefonisch contact hadden.202 Breytenbachs gevangenisboek waarmee Van Gennep als agent startte, leverde acht landelijke, zes regionale en drie Vlaamse besprekingen op. De recensies in landelijke kranten zijn omvangrijke stukken van toonaangevende recensenten. Hervormd Nederland trekt vier pagina’s voor haar bespreking uit en het Vlaams-linkse opinieweekblad De Nieuwe analyseert het boek zelfs in vijf pagina’s. Verder is er één interview: Boudewijn Büch spreekt met Breytenbach in Het Parool en noemt De ware bekentenissen en passant een meesterwerk, ‘een onthutsend, beklemmend boek dat verplichte leesstof zou moeten zijn voor apartheidsaanbidders’. 203 Het interview gaat niet over gevangenschap en apartheid, maar over taal en schilderkunst. De sfeer in de besprekingen van De ware bekentenissen van een witte terrorist is weliswaar minder jubelend dan bij Een seizoen in het paradijs, maar dat zal voornamelijk door het onderwerp komen: De ware bekentenissen lijkt een wat gepast gematigde toon bij de recensenten op te roepen. Het is nu eenmaal ‘de sombere en pessimistische pendant van Een seizoen zoals Manet van Montfrans in NRC Handelsblad stelt. 204 Uit sommige besprekingen klinkt ook door dat de recensent moeilijk kritiek kán uiten, omdat het zo’n persoonlijk en ook eerlijk boek is. Zo hekelt Ludo Teeuwen het feit dat Breytenbach zo 199 Brief van Rob van Gennep aan The Observer, ongedateerd, IISG, Amsterdam. 200 Brief van Rob van Gennep aan Piet Piryns, 20 mei 1992, IISG, Amsterdam. 201 Brief van Laurens van Krevelen (Meulenhoff Amsterdam) aan Breyten Breytenbach (Parijs), 14 april 1992, IISG Amsterdam. 202 IISG Amsterdam. 203 Büch, Boudewijn. ‘Breytenbach: Een roman lukt me niet.’ In: Het Parool, 20 juni 1984. 204 Montfrans, Manet van. ‘Een gevangene zoekt naar zijn naam.’ In: NRC Handelsblad, 15 juni 1984.
117
gemakkelijk als verzetsdichter wordt afgedaan, omdat hierdoor de aandacht voor de kunstenaar te gemakkelijk van het artistieke naar het politieke verschuift. Maar: ‘Tegelijkertijd wordt de esthetische waardering moeilijker, want het gesprek of het oordeel speelt zich af in de erg geladen sfeer van de ethiek, van de niet-literaire waarden.’ 205 Toch is de waardering voor De ware bekentenissen van een witte terrorist er niet minder om. Het boek maakt diepe indruk op de recensenten en er is lof voor de eerlijkheid, het virtuoze taalgebruik en Breytenbachs verbeeldingskracht. De recensenten hebben weinig kritische noten. Velen zien het boek als ‘een soort mikroanalyse van het apartheidssysteem, of, meer in het algemeen, van een machtsapparaat in volle werking’ (Offermans) en wijzen er verder op dat Breytenbach als bekende gevangene ook symbool staat voor al die andere, anonieme gevangenen. 206 T’Sas in Hervormd Nederland constateert dat Breytenbachs boeiende ervaringen hem weer wakker schudden wat betreft de situatie in Zuid-Afrika, iets wat journaalbeelden niet konden: ‘Ik weet het wel, denk je bij het zoveelste bericht over de mensonterende toestanden. In De ware bekentenissen van een witte terrorist slaagt Breytenbach erin dat gevoel van gewenning te doorbreken. Vooral het tweede gedeelte van het boek, dat het leven in de gevangenissen beschrijft, laat vaak een wrange smaak na.’207 Die gevangenisbeschrijvingen maken diepe indruk op de meeste recensenten, al oordelen ze allen dat het veel méér is dan een gevangenisboek alleen. In de kanttekeningen bij De ware bekentenissen geeft Breytenbach zelf heel duidelijk aan waarom het hem te doen is in dit boek: hij heeft een politieke tekst willen produceren en als die wellicht literairder is geworden dan verwacht, dan is dat omdat hij niet anders kon. 208 Bovendien: ‘Ik moest het schrijven. Ik moest mezelf zuiveren, en ik moest het doen voor de herinnering zelf verduisterd wordt door de vervorming van de tijd.’ 209 Veel recensenten reageren op deze leesaanwijzingen. Zo vindt Het Belang van Limburg dat Breytenbach zichzelf inderdaad heeft gerehabiliteerd. De krant spreekt van ‘waarachtig proza van een herboren Breytenbach op zoek naar zichzelf in een vijandige, onbegrijpende wereld. Een boek dat de “witman” witwast voor degenen die ooit aan zijn eerlijkheid mochten getwijfeld hebben.’210 Boltendal denkt dat de allermeeste lezers er toch vooral verheugd over zullen zijn dat dit boek een literaire vorm heeft gekregen: ‘Politieke boeken zeker ook over het kwaad van de apartheid, hebben hun belang. Maar aan de niet zo weinige die over dat probleem al geschreven zijn hoefde Breytenbach er niet nog één toe te voegen. Hij had de zaak waarom het gaat niet beter kunnen dienen dan met zijn indrukwekkende persoonlijke getuigenis.’ 211 Er lijkt hier sprake van orkestratie: de recensenten beamen
205 Teeuwen, Ludo. ‘Taalvirtuoos Breytenbach.’ In: De Standaard, 3 augustus 1985. 206 Offermans, Cyrille. ‘De kroniek van “een handelsreiziger in dromen en illusies”.’ In: De Groene Amsterdammer, 18 juli 1984. 207 T’Sas, René. ‘In een grijze deken zitten wel een miljoen kleuren.’ In: Hervormd Nederland, 23 juni 1984. 208 Breytenbach, Breyten. De ware bekentenissen van een witte terrorist. Amsterdam: Van Gennep, 1984, p. 388. 209 Breytenbach, Breyten. De ware bekentenissen van een witte terrorist, p. 385. 210 Het belang van Limburg, 18 februari 1985. 211 Boltendal, Rudi. ‘De ware bekentenissen van een witte terrorist.’ In: Leeuwarder Courant, 6 juli 1984.
118
wat de auteur zegt. Goedegebuure wees er al op dat deze wisselwerking tussen uitspraken van een auteur en de kritiek niet ongebruikelijk is: ‘de context van de kritiek wordt bepaald door bekende standaardinformatie, die helpt het onbekende literaire werk te herleiden tot bekende termen.’ 212 We kunnen dus concluderen dat het waarderingsproces dat we al bij Een seizoen in het paradijs zagen, hier wordt voortgezet: er is waardering en aandacht voor zowel de tekst als de context van De ware bekentenissen van een witte terrorist. Alleen Hans Ester wenst Breytenbachs uitspraken niet te confirmeren. De auteur mag dan een politiek boek hebben willen schrijven, Ester wijst wederom vooral op de literaire kant ervan. In Trouw zegt hij: ‘De ervaringen staan in geen enkel opzicht los van hun verwerking door middel van de taal. Tussen beleven en verwoording bestaat een vitale wisselwerking. De taal is de voorwaarde geweest om de eindeloos lange zonsverduistering te overleven. [...] De ware bekentenissen... zijn een rijk getuigenis van een groot dichter met een uitzonderlijk taalvermogen. Zijn wapen is het herscheppen van de taal (en daardoor mede van de samenleving).’ 213 Maar de aandacht die Ester voor Breytenbachs taalvermogen vraagt is uitzonderlijk.
Jaren tachtig: Een stroom aan boeken De ware bekentenissen van een witte terrorist is niet het enige boek dat in de jaren tachtig van Breytenbach verscheen. Na zijn vrijlating kwam er een flinke stroom publicaties op gang. Vanaf het moment dat Breytenbach weer vrij in Parijs leefde, verscheen tot aan begin jaren negentig ongeveer elk jaar minstens één boek: Eklips (1983), De ware bekentenissen van een witte terrorist (1984), Spiegeldood (1984), ‘Yk’ (1985), Mouroir (1985), De andere kant van de vrijheid (1986), De ongedanste dans (1987), Alles één paard (1989) en Sporen van de kameleon (1989). Breytenbach lijkt een veelschrijver, maar er is vooral ook sprake van een inhaalrace: voor veel van deze titels werd de basis in de gevangenis gelegd, en pas nu kon de auteur zijn werk laten uitgeven zonder de Zuid-Afrikaanse regering als censor. Rond 1984 geven Van Gennep en Meulenhoff gezamenlijk een Breytenbach-brochure uit, met daarin een autobiografie en informatie over alle verkrijgbare titels. Waarschijnlijk was de folder voor de boekhandel bedoeld. 214 De eerste boekpublicatie na zijn vrijlating verscheen eind 1983, nog vóór De ware bekentenissen van een witte terrorist, en is getiteld Eklips, wijzend op de jaren van zonsverduistering in de gevangenis. De bundel is onderdeel van de vijf bundels gevangenispoëzie die Breytenbach in zijn jaren van opsluiting schreef. Een andere gevangenisbundel, ‘Yk’, publiceerde Meulenhoff twee jaar later. In plaats van een 212 Goedegebuure, Jaap. ‘De weerklank wordt door de situatie bepaald.’ In: Literatuur (1993), nr. 4, p.218. 213 Ester, Hans. ‘Breytenbachs universum van de straf.’ In: Trouw, 4 oktober 1984. 214 Folder aanwezig in B08595, Letterkundig Museum, Den Haag.
119
van de overige drie gevangenisbundels uit te geven, koos Meulenhoff in 1987 voor een selectie uit alle vijf, deze keer in Nederlandse vertaling: De ongedanste dans. Keuze uit de gevangenisgedichten. Voor Eklips is amper belangstelling: het boek krijgt twee recensies en twee signaleringen. ‘Yk’ werd slechts eenmaal gerecenseerd, met een klein stuk in Nieuwsblad van het Noorden. De ongedanste dans kon op drie besprekingen rekenen. De weinige aandacht voor de bundels is opvallend en komt niet overeen met wat Breytenbachs boeken eerder aan aandacht opleverden. Het is een feit dat kranten en dagbladen minder ruimte aan poëzie dan aan proza besteden, maar ook in vergelijking met de bundels Skryt en de verzamelbundels Het huis van de dove en Met andere woorden is er sprake van afnemende belangstelling. Ook is er geen jubelende toon in de recensies aan te treffen: een aantal recensenten heeft gemengde gevoelens bij de gevangenispoëzie, is soms zelfs ronduit negatief. Voor het eerst hekelt een recensent nu het barokke, lyrische karakter van Breytenbachs gedichten: Bernard Dewulf constateert in De Morgen dat de beelden ‘nogal eens te clichématig of te gezocht [zijn], de herhalingen te veelvuldig, het patos is vaak onbeheerst, de techniek te afwezig.’215 Dewulf vindt Breytenbach te teugelloos en onbeschaamd sentimenteel. Ad Zuiderent sluit zich daar in De Tijd bij aan. Veel gevangenisgedichten zijn volgens hem weinig geslaagd en beperken zich ‘begrijpelijkerwijs tot pamflettistische woede of, minder begrijpelijk, tot briefschrijversgekeuvel.’216 Deze negatieve geluiden lijken ook iets van doen te hebben met veranderende heersende literaire normen. Dewulf: ‘Breytenbachs gedichten vertegenwoordigen het tegendeel van wat in onze poëzie aan de gang is. Liever tien regels dan één; liever uitvoerig en expliciet dan gebald en suggestief. [...] Breytenbach schuwt patos noch retoriek, hij geneert zich niet voor wat onze dichters doorgaans angstvallig mijden.’ 217 Wel beamen alle recensenten het belang van Breytenbach als dichter. Alleen Froukje Hoekstra is ronduit jubelend; zij vindt juist dat Breytenbachs poëzie in de loop van de tijd aan kracht heeft gewonnen. Over ‘Yk’ schrijft ze in Nieuwsblad van het Noorden: ‘Sterke poëzie over eenzaamheid en verlangen, over leven en dood en over de verbeelding die tussen grijze muren moeizaam blijft bestaan.’ 218 Daarmee komt ze overigens behoorlijk dicht in de buurt van de achterflap, waarop te lezen valt: ‘Hij bestaat uit een aantal cycli gedichten over leegheid en verlangen, over leven en dood, over inkeer en opstandigheid.’ De recensenten zijn benieuwd in hoeverre de jaren van opsluiting Breytenbachs poëzie hebben beïnvloed. Interessant is dat sommige recensenten vooral oog hebben voor de verschillen ten opzichte van eerder werk (onder meer Van Montfrans), terwijl anderen (Ester en Dewulf) juist wijzen op de overeenkomsten. Breytenbach zou zelf later over zijn productiviteit in de gevangenis opmerken dat dit werk niet veel verschilt van dat wat hij daarvoor of daarna maakte: ‘Natuurlijk waren de
215 Dewulf, Bernard. ‘Poëzie als ontsnappingspoging.’ In: De Morgen, 17 oktober 1987. 216 Zuiderent, Ad. ‘Dichters die over de grenzen heen begrepen kunnen worden. Poëzie van Breytenbach, Cliff en Char.’ In: De Tijd, 30 oktober 1987. 217 Dewulf, Bernard. ‘Poëzie als ontsnappingspoging.’ In: De Morgen, 17 oktober 1987. 218 Hoekstra, Froukje. ‘ Poëzie.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 25 oktober 1985.
120
omstandigheden intenser, omdat het de enige activiteit was die ik tot mijn beschikking had. Tekenen, schilderen en schrijven zijn pogingen om tot een beter begrip te komen van wat er met mij gebeurt, van de omgeving waarbinnen ik leef.’ 219 Ondanks het geringe aantal recensies kreeg Eklips in 1984 een tweede druk. De oorzaak zou kunnen liggen in Breytenbachs vermaardheid. Behalve drie bundels gevangenispoëzie, werden ook drie boeken met gevangenisproza van Breytenbach in Nederland gepubliceerd: naast De ware bekentenissen van een witte terrorist verschenen de verhalenbundels Spiegeldood en Mouroir. Spiegeldood bevatte een keuze uit de gevangenisverhalen en kwam in 1984. Een jaar later werd Mouroir gepubliceerd: een bundeling van álle gevangenisverhalen, die zodoende grote overlap vertoont met Spiegeldood. Het laat zich raden waarom de uitgeverij eerst een gedeelte van de gevangenisverhalen, en een jaar later de complete selectie uitgaf. Gewaardeerd werd het in ieder geval niet door iedereen. Oudhoorn moest het in De Nieuwe direct van het hart: ‘Het heeft met betrekking tot de verdere recensie geen belang, maar de handelwijze van de anders toch zo integere Uitgeverij Meulenhoff blinkt in dit geval niet uit in oprechtheid tegenover de “consument” die zich al eerder de bundel Spiegeldood aanschafte en nu met een stel dubbele verhalen (en extra uitgaven in een tijd dat de boeken er niet goedkoper op worden) opgescheept zit. Maar dit terzijde.’220 Ook Offermans sprak in De Groene Amsterdammer van ‘een wat merkwaardig uitgeversbeleid.’221 Het onberispelijke imago van Breytenbachs uitgever loopt een deukje op. Spiegeldood verscheen tegelijkertijd met de expositie ‘I have been rediscovering the joys of painting’, de eerste waar Breytenbach na zijn vrijlating mee exposeerde. Ook de catalogus Notes of Bird werd ter gelegenheid van deze tentoonstelling gepubliceerd. De verhalenbundels werden deels meegenomen in de recensies van De ware bekentenissen van een witte terrorist. Spiegeldood kreeg slechts twee zelfstandige besprekingen, Mouroir vier. De meeste recensenten constateerden dat deze gevangenisverhalen het beste gelezen kunnen worden in de context van De ware bekentenissen, omdat het anders nogal een heterogeen, moeilijk te volgen verzameling verhalen is. Meermalen werd gewezen op Breytenbachs spel met de taal, op de ontbrekende onderlinge samenhang tussen de verhalen en op het overwegend complexe, bizarre en cryptische karakter van de teksten. De verhalen blijven daardoor nogal ontoegankelijk, wat in verschillende mate gewaardeerd werd. Hier wordt volstaan met een citaat uit Tolhuisens bespreking in Vrij Nederland, daar dat ongeveer samenvat wat ook andere recensenten beweren: De verhalen in Mouroir eisen uitzonderlijk veel van de lezer. Niet alleen overdondert Breytenbach ons met een aantal ingewikkelde, ‘filosofische’, thematische hoofdlijnen (ideeën over tijd, geheugen, kunst, identiteit, paradoxen, vrijheid, schuld...) en met zijn politieke denkbeelden over apartheid en onderdrukking, maar bovendien kiest hij voor 219 Vlerken, Peter van. ‘Breyten Breytenbach, schilder en schrijver, “Dit is mijn bek toevallig”.’ In: Eindhovens Dagblad, 12 september 1995. 220 Oudshoorn, Martin. ‘De ontoereikendheid van het woord.’ In: De Nieuwe, 13 december 1985. 221 Offermans, Cyrille. ‘De kroniek van “een handelsreiziger in dromen en illusies”.’ In: De Groene Amsterdammer, 18 juli 1984.
121
een niet-traditionele verbeelding van deze lawine aan thema’s en standpunten. De verhalen zijn vaak licht absurdistisch en hebben een eigenaardige logica. Daar komt nog bij dat Breyten Breytenbach zijn verhalen doorspekt met zwaarbeladen beelden en verwijzingen die allemaal om een interpretatie in het licht van de algemenere denkbeelden schreeuwen. [...] Mouroir zit zo stampvol raadsels, beelden, theorieën, emoties en suggesties dat zelfs een Zenmeester meer dan een paar dagen afzondering nodig zou hebben om Breytenbachs wereld te kunnen overzien. Maar die dagen zouden hem wel de rest van zijn leven bijblijven. 222 Ander proza van Breytenbach in de jaren tachtig moest het eveneens met minder belangstelling doen: De andere kant van de vrijheid, essays en werkboek (1986) leverde drie recensies op en drie jaar later bespraken wederom slechts drie kranten Alles één paard. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat zowel verhalenbundels als essays genres zijn die per definitie minder ruimte krijgen toebedeeld in de media. De toon in de recensies is gematigd. Ook als Breytenbach een roman publiceert, is de ontvangst gering in vergelijking met die van Een seizoen in het paradijs en De ware bekentenissen van een witte terrorist: Sporen van de kameleon (1989) wordt besproken in zo’n zes kranten, waarvan slechts twee landelijke bladen. Corine Spoor publiceert een interview met de schrijver in opinieweekblad De Tijd. Er verschijnen ook andere interviews, een aantal maanden later, maar die hebben als gespreksonderwerp vooral Zuid-Afrika. We zagen dat Breytenbach in de jaren na zijn vrijlating een flinke productie leverde: in zeven jaar tijd verschenen er negen boeken van zijn hand. Op het gevangenisboek De ware bekentenissen na leverde dit werk echter maar weinig aandacht op. Bovendien kwamen er voor het eerst barsten in de tot nu toe onaantastbare waardering voor Breytenbachs werk: er was sprake van toenemende kritiek, met name op Breytenbachs al dan niet complexe en pathetische taalgebruik. Breytenbach beaamde dat zijn gevangenisboeken intenser van toon zijn dan men wellicht van hem gewend was. De kritiek leek deels te maken te hebben met veranderende literaire normen in ons land, waarbinnen lyriek en pathos niet zo past. Of voelde men zich, nu Breytenbach weer op vrije voeten is en ethische vraagstukken de recensent niet meer in de weg zaten, voor het eerst vrij genoeg om openlijk kritiek te uiten? De afnemende belangstelling en de kritische geluiden die voor het eerst luid klonken, zouden er bovendien op kunnen wijzen dat literaire journalisten even genoeg hadden van de schrijver: na alle aandacht voor zijn gevangenschap en vrijlating, zou het goed kunnen dat zij de hoeveelheid boeken die kort achter elkaar uitkwamen ervoeren als een overkill. Desalniettemin bleef het belang van Breytenbach als schrijver en dichter voor de recensenten als een paal boven water staan.
Begin jaren negentig: Breytenbachs worsteling met zijn zelfbeeld en publieke beeld Breytenbachs boeken mochten dan wat minder aandacht krijgen, de schrijver bleef begin jaren negentig regelmatig te gast in Nederland. Een kleine greep uit zijn activiteiten: Breytenbach was in het voorjaar van 1989 spreker op het PEN-congres en mocht rond die tijd bovendien op tv-visite bij vriend 222 Tolhuisen, Madelien. ‘Spartelend in de herinnering: Breytenbach en het scherpen van de geest.’ In: Vrij Nederland, 1 juni 1985.
122
Adriaan van Dis komen in Hier is… Adriaan van Dis, het programma dat al sinds de eerste uitzending op 16 maart 1983 een legendarische status bezat. In juni 1992 onthulde Breytenbach een wandschildering op de hoek van de Nieuwe Binnenweg in Rotterdam, opgedragen aan zijn gevangen collega’s in Zuid-Afrika. Op 15 juni 1993 hield hij een lezing in het Amsterdamse Theater de Balie in Amsterdam, en op 21 juni de eerste Magister-Alvinuslezing in de Martinikerk te Sneek.223 Door voortdurend op bijeenkomsten niet alleen over kunst, maar ook over politiek te praten, verhoogde Breytenbach weliswaar zijn publicitaire waarde, maar droeg hij tevens bij aan het toch al zo geconserveerde beeld van de politiek activist, de ex-gevangene, de blanke die tegen apartheid strijdt. De publieke opinie kende hem niet anders dan dat, volgens zijn voormalig Meulenhoff-uitgever Van Krevelen: De pers bleek steeds nagenoeg alleen geïnteresseerd te zijn in zijn mening over de politieke transformatie van ZuidAfrika. Voor tal van kranten en tijdschriften, ook in Nederland, schreef hij op verzoek politieke commentaren en essays. Zijn literaire en artistieke werk werd door de politiek overschaduwd.[...] Wanneer er nieuwe boeken of dichtbundels van hem werden gepresenteerd, vroeg de pers hem vooral zijn mening over politieke actualiteiten, als was hij een reizend verslaggever en niet één van de grootste dichters van deze tijd. 224 In de jaren negentig deed Breytenbach regelmatig uitspraken waaruit blijkt hoe dubbel hij zelf tegenover die “banale gelegenheidsrol” van Mister Ex-gedetineerde, Mister Anti-apartheid en Mister Balling stond. Breytenbach verzette zich in een interview met Corine Spoor in De Tijd tegen deze stereotypen, maar Spoor merkte op dat hij toch ook aan dat beeld bijdroeg door wéér een boek over Zuid-Afrika, gevangenis- en ballingschap (in dit geval Sporen van de kameleon) af te leveren. 225 Breytenbach gaf toe dat ze gelijk had, maar legde ook uit hoe lastig het voor hem was zich tot het schrijven en schilderen te beperken: Ik wijk af en toe voor een maand of drie uit naar Berlijn, dat is een soort asiel. Weg, helemaal weg en alleen nog maar schrijven. Maar na een tijdje weet men dat je daar zit en dan komen ze: Zou je niet even met ons willen praten over Zuidafrika? Mensen lopen natuurlijk rond met stereotiepe denkbeelden over mij en ze verwachten dat ik daaraan beantwoord. Je kunt je niet indenken hoe geweldig frustrerend dat is. Toen ik in Berlijn laatst wat minder politieke gedichten voorlas, kreeg ik uit de zaal te horen: Warum sind Sie nicht mehr kämpferisch? Ik heb heel sterk het gevoel dat ik in een bepaalde rol word geduwd en daar word ik soms helemaal koppig van en dan ga ik soms anarchistisch te werk om die rol te doorbreken. Omdat ik weiger die rol te aanvaarden. 226
223 ANP, 9 juni 1993. 224 Krevelen, Laurens van. ‘De creatieve bewegingen van een vrije geest. Bij wijze van nawoord.’ In: Breytenbach, Breyten. De windvanger; gedichten 1964-2007. Amsterdam: Podium, 2006, p. 315-316. 225 Spoor, Corine. ‘Breyten Breytenbach: “Een keuze is nooit onschuldig: de smaak van verbrand hout in de mond.”’ In: De Tijd, 26 mei 1989. 226 Spoor, Corine. ‘Breyten Breytenbach: “Een keuze is nooit onschuldig: de smaak van verbrand hout in de mond.”’ In: De Tijd, 26 mei 1989.
123
In andere interviews in de jaren negentig deed de auteur soortgelijke uitspraken, die de ergernis rondom zijn gevestigde publieke beeld bevestigden: ‘Op den duur ga je daarvan kotsen, kotsen van je eigen zogenaamde morele meerderwaardigheid. Het wordt van je verwacht, maar je achteraf ook verweten.’ 227 Breytenbach gaf zijn worsteling met zijn publieke beeld ook literair vorm. Toen Terugkeer naar het paradijs in 1993 verscheen, konden we op de achterflap lezen dat dit boek verhaalt over de reis die Breytenbach na het einde van de apartheid maakte en dat die reis ‘het moment [was] om, zoals hij het zelf noemt, “het boek tenslotte te sluiten”. (…) Een reis met zowel schitterende als ziekmakende ervaringen. Bovenal had hij “…voortdurende ontmoetingen met Mr. X, een cynische en ontwortelde balling die me als een schaduw volgde. Dit verslag is ook mijn manier om me voorgoed van hem te ontdoen, een poging een identiteit te definiëren.”’228 En toen Aan de andere kant van de vrijheid een boek vol politieke essays, in1986 uitkwam, wond Breytenbach zich opnieuw op: ‘Wat ik niet kan hebben is dat men mij en mijn werk ziet als een symbool van de anti-apartheidsstrijd. Of dat men denkt dat ik nog altijd originele of belangrijke dingen te vertellen heb over apartheid. Ik kan daar echter niet meer met autoriteit over praten, omdat ik er drie jaar weg ben. Men moet luisteren naar de mensen die er nu wonen. Zij zijn op de hoogte.”229 Naar aanleiding van bovenstaande, besluit Breytenbach begin jaren negentig de politiek af te zweren. Hij omschrijft haar als een drug, waarvan hij aan het afkicken is. Langzaam begint hij aan het idee te wennen dat hij niet altijd commentaar hoeft te geven. Makkelijk is dat niet: ‘Je zou kunnen zeggen dat ik lid ben geworden van de AA, Activists Anonymous. Ik ben uiteindelijk gaan beseffen dat de drug die politiek heet, mijn leven aan het verwoesten was. (…) En ik kan nu al zeggen dat dit nieuwe leven zonder politiek buitengewoon aangenaam is. Het is alsof je stopt met roken en plotseling weer allerlei geuren ruikt. Ik begin weer het parfum van verf en poëzie op te snuiven. 230 Toch noemt de schrijver de politiek niet voor niets een drug: de verleiding is groot er toch af en toe van te ‘genieten’. Zo blijft Breytenbach ook in de jaren negentig uitnodigingen aannemen om op congressen en bijeenkomsten te praten of om geëngageerde stukken voor dag- en weekbladen te schrijven. De essaybundel Denkend vuur (1996), waarin een aantal van die lezingen zijn opgenomen, geeft een goed beeld van deze activiteiten. In die lezingen denkt hij na over de betekenis van kunst, maar windt hij zich ook op over allerlei politiek-maatschappelijke zaken, van de toestand in ZuidAfrika tot de arrogante houding van het rijke Westen. Breytenbachs politieke standpunten begin jaren negentig bevatten onder meer forse kritiek op het ANC,
de partij van Mandela. Terwijl iedereen in jubelstemming was om de afschaffing van de apartheid
227 Lodewijks, Jaap. ‘Ik kots van mijn eigen morele meerderwaardigheid.’ In: Tubantia, 22 mei 1993. 228 Breytenbach, Breyten. De andere kant van de vrijheid. Amsterdam: Van Gennep, 1986. 229 ‘Heibel om tentoonstelling Breytenbach.’ In: De Morgen, 3 maart 1986. 230 Groen, Janny. ‘De echtgenote en de maîtresse.’ In: de Volkskrant, 15 september 1995.
124
en de naderende verkiezingen, vreesde Breytenbach dat de partij zou terugvallen op achterhaalde en ontoepasbare ideeën en net zo goed een onderdrukkende partij zou worden, zodra ze aan de macht was. Hij was bang voor een nieuwe politieke dictatuur en wond zich op over huichelarij en opportunisme, al toonde hij zich ook ontroerd door het feit dat er verkiezingen aankwamen. 231 Ook vond hij dat aan de grote misstanden in Zuid-Afrika, zoals het enorme verschil tussen arm en rijk of de grote rol van geweld en criminaliteit, veel te makkelijk voorbij gegaan werd. Breytenbachs kritiek op het ANC werd hem, zeker in zijn geboorteland, lang niet altijd in dank afgenomen. De schrijver noemde zichzelf dan ook de ‘horzel in de pels’ van het ANC. Ook in Nederland liet Breytenbach zijn politieke standpunten ten opzichte van Zuid-Afrika horen. Zo hield hij bijvoorbeeld op een avond in april 1994 in de Utrechtse boekhandel Broese Kemink een toespraak op een door de Stichting Literaire Activiteiten Utrecht georganiseerde bijeenkomst, genaamd ‘Literatuur en engagement’. Hij maakte daar bekend met het ANC te hebben gebroken. NRC Handelsblad schreef: ‘De verkiezingen van volgende week zijn volgens hem niet meer dan “bevrijdingsverkiezingen” die “de draak van de apartheid” moeten doden. Pas daarna zal, in echte politieke verkiezingen, duidelijk worden wat de nieuwe machtsstructuur van het land wordt.’ 232 Toen op 27 april 1994 de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika plaatsvonden en Breytenbach vanuit Parijs naar zijn geboorteland reisde om te stemmen, besteedden de Nederlandse kranten daar aandacht aan. 233 De pers bleef hem, zonder dat hij daar zelf om vroeg, meer zien als iemand die vooral een intellectuele mening heeft over politieke zaken had, dan als een kunstenaar. Een jaar na de verkiezingen wist Breytenbach het zeker: hij zwoer de politiek nu definitief af. ‘Ik heb hier en daar gesproken over het kwaad van de apartheid en de noodzaak zich te verzetten tegen uitbuiting; ik heb deelgenomen aan conferenties over racisme; ikzelf heb er zelfs enkele voor ogen gehad, in een poging de cultuur in het geweer te brengen tegen de barbarij; ik heb verhitte essays geschreven en voelde daarna een gloed van voldoening. Maar toen kwam beetje bij beetje het tragere vuur van het gangreen van de geest, van de tong die de smaak van as in de mond geeft.’234 Zijn inzichten brengen hem tot een weemoedige conclusie: Waarom wilden de mensen naar me luisteren? Dwaas die ik ben, dacht ik dat het was omdat ze het gedachtegoed bewonderden. In werkelijkheid moet het geweest zijn omdat ik tegemoet kwam aan de vooroordelen en de stereotypen waarmee ik een bijdrage leverde aan het verspreiden van de Spartaanse weelde van het hebben van een goed geweten. Misschien werden de mensen gekitteld of geïmponeerd door de aanblik van een blanke die in het krijt treedt voor de zwarten. Als dat zo was, dan bevestigt het het verstarde denken of het verwrongen racisme in de hoofden van de toehoorders. [...] En toch haast ik mij eraan toe te voegen dat ik mijn engagement in geen enkel opzicht betreur. 231 ‘Breyten Breytenbach: Revolutie door koehandel.’ In: Trouw, 18 november 1993; Mulder, Reinjan. ‘Schrijver-activist breekt met ANC; Breytenbach beziet toekomst Z-Afrika met wantrouwen.’ In: NRC Handelsblad, 23 april 1994. 232 Mulder, Reinjan. ‘Schrijver-activist breekt met ANC; Breytenbach beziet toekomst Z-Afrika met wantrouwen.’ In: NRC Handelsblad, 23 april 23 1994. 233 ‘Argwaan en liefde voor Zuid-Afrika.’ In: Algemeen Dagblad, 3 mei 1994. 234 Breytenbach, Breyten. ‘Schilderen en schrijven voor Afrika.’ In: Uit de eerste hand, p. 70-72.
125
Zoveel zou duidelijk moeten zijn: de status of de functie van de kunstenaar in de samenleving kan hem of haar nooit de verantwoordelijkheid – en het voorrecht – ontnemen, onrecht te bestrijden. 235 In de boeken die na 1995 volgden, wordt de politiek inderdaad naar de achtergrond gedrukt, zoals we zo dadelijk zullen zien. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Als De Morgen hem in 1999 interviewt, komt de journaliste er niet onderuit met Breytenbach over het ANC en de politiek te praten: ‘Hij bevestigt dat hij zich niet meer met politiek wil inlaten, omdat hij vindt dat die zijn poëzie bezoedelt. Maar hij loopt pas warm tijdens het interview als het over politiek gaat.’ 236 We zien zodoende dat de schrijver worstelt met de beeldvorming rondom hem: hij probeert zich herhaaldelijk los te maken van het publieke beeld dat mensen van hem hebben als ex- (en dus eeuwig) activist, -gevangene, -balling. Daar het publieke beeld echter zijn identiteit deels overlapt, al zij het in veel subtielere vorm, maakt het voor hem niet direct makkelijk: we zien hier hoe publiek beeld en zelfbeeld met elkaar in wisselwerking staan. Dat deze worsteling met het imago plaatsvindt ten tijde van het einde van de apartheid en een nieuw tijdperk in Zuid-Afrika kan haast niet toevallig zijn. Daar het erop lijkt dat Breytenbach zijn bekendheid voor een groot deel dankt aan zijn strijd tegen de apartheid, kun je je afvragen of het verdwijnen ervan iets voor hemzelf en voor de beeldvorming rondom hem veranderde. Het roept de vraag op of Breytenbachs politieke ideeën en profilering, die niet langer overlapte met de heersende opinie, maar regelrecht in ging tegen de heersende sfeer van blijdschap en overwinning, ook invloed hadden op de vorming van zijn auteursreputatie. 1995: Breytenbach ontvangt de Jacobus van Looy-prijs 1995 werd een belangrijk Nederlands jaar voor Breytenbach. In januari sprak hij de prestigieuze Den Uyl-lezing uit in De Rode Hoed te Amsterdam, getiteld ‘Afrika moet zichzelf opnieuw uitvinden om te overleven’. Van nog meer gewicht was de Jacobus van Looy-prijs die hij in september 1995 in ontvangst mocht nemen. De onderscheiding voor dubbeltalenten, genoemd naar schilder-schrijver Jacob van Looy, werd eerder aan Armando en Lucebert in respectievelijk 1985 en 1990 uitgereikt. Wederom werd in de media veelvuldig een verband gelegd tussen Breytenbach en Lucebert. Breytenbach zei zelf over de prijs: ‘Dat is wel geweldig. Ik adoreer Lucebert. De man was een onuitputtelijke bron van inspiratie.’ 237 Onderdeel van de Van Looy-onderscheiding is een overzichtstentoonstelling: twee maanden lang zou in de Verweyhal in Haarlem Breytenbachs schilderwerk te zien zijn. Ook werd er werk tentoongesteld in Galerie Espace. In dezelfde week verscheen bovendien een nieuwe dichtbundel: Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde en, in kleine oplage, de monografie Uit de eerste hand dat ter gelegenheid van deze tentoonstelling uitkwam. Niet veel later zag de al genoemde essaybundel 235 Breytenbach, Breyten. ‘Schilderen en schrijven voor Afrika.’ In: Uit de eerste hand, p. 70-72. 236 Merits, Helga. ‘Na de politiek het persoonlijke: Breyten Breytenbach over zijn nieuwe boek “Hondenhart”.’ In: De Morgen, 4 februari 1999. 237 Hammink, Rob. ‘Absurde schilder/schrijver Breyten Breytenbach. Als zoetheid voor m’n oor.’ In: De Telegraaf, 30 september 1995.
126
Denkend vuur het daglicht. Breytenbach droeg de bundel op aan ‘de nagedachtenis van mijn goede vriend Rob van Gennep, bij wijze van voortzetting van de dialoog’. Over de publicaties in de jaren negentig straks meer. De Jacobus van Looy-prijs viel gelijk met het honderdjarig bestaan van Meulenhoff. Dubbel feest dus voor de auteur en uitgeverij. De prijsuitreiking en opening van de tentoonstelling vonden op 16 september plaats met een uitgebreid programma. Aad Nuis, die op dat moment staatssecretaris van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen was, bood Breytenbach de prijs aan. Het dubbeltalent van de schilder-schrijver is op de overzichtstentoonstelling te zien: naast schilderijen hangen er enkele van zijn gedichten, op lange doeken geschilderd of op doorzichtig folie afgedrukt. 238 Het was lang geleden dat Breytenbach zo uitbundig in de spotlights stond, en het leverde hem veel aandacht op in de kranten en op tv. Vooral de beeldend kunstenaar Breytenbach was relatief onbekend in Nederland: zijn beeldend werk was niet of nauwelijks in de Nederlandse musea te zien en het was de eerste keer dat het zo breed tentoongesteld werd. 239 Breytenbach zelf toonde zich overigens weinig opgetogen over het eerbetoon: ‘Afgezien van de inhoud is er ook het feit dat ik opeens besef: heb ik al zoveel gedaan? Het is zo’n aandikking, zo’n opeenstapeling van sporen in mijn leven. Pft... Ik krijg het gevoel: ben ik al zover gelopen? Een retrospectief tijdens je leven is niet aan te bevelen. Het pensioengevoel dat je ervan krijgt...’240 Vanzelfsprekend bleek de tentoonstelling aanleiding tot vergelijking tussen tekst en beeld bij Breytenbach: is de ‘verf’ anders dan het ‘vers’? Ook in Breytenbachs beeldend werk overheerst het surrealistische, constateerden de kranten: zijn schilderijen zijn complex en soms onbegrijpelijk, af en toe humoristisch of provocerend, maar de schoonheid en aangrijpendheid maken veel goed. De schrijver-schilder zei naar aanleiding van de tentoonstelling over de onderlinge verhoudingen van de verschillende kunstuitingen: ‘Voor mij is schrijven een voortzetting van schilderen, zoals schilderen een verlengstuk van schrijven is (…). De schrijver en schilder zijn als het ware de echtgenote en de maîtresse. Ze zijn even belangrijk, maar met elkaar kunnen ze slecht overweg. Als ik het echt voor het zeggen had, zou ik schilderen en slechts af en toe schrijven. Maar het is niet makkelijk om als professioneel schilder de kost te verdienen.’ 241 Over de commerciële kant van zijn geschreven werk liet hij zich verder ironisch uit: ‘“Uitgevers houden me in leven,” zegt hij met een moeilijk plaatsbare glimlach. “Ik krijg voorschotten van hen omdat ze in me geloven en hopen dat ik aan het werk ga en ze vervolgens werk zullen verkopen. Ze zullen het geld nooit zien, want mijn werk is niet populair genoeg, te afwijkend voor het grote publiek. (…) Ik begrijp niet wie hun de leugens over mijn succes heeft verteld.’ 242 238 Grootenboer, Doris. ‘Werk Breytenbach zit vol raadsels.’ In: Algemeen Dagblad, 21 september 1995. 239 Straus, Cees. ‘Verweyhal toont droomwereld en harde realiteit in Breytenbachs werk. “Heerlijk om in bed te liggen aan een raam verse Afrikalucht.”’ In: Trouw, 27 september 1995; ‘Eerste overzicht Breyten Breytenbach in Nederlands Museum.’ ANP, 14 september 1995. 240 Vlerken, Peter van. ‘Breyten Breytenbach, schilder en schrijver, “Dit is mijn bek toevallig”.’ In: Eindhovens Dagblad, 12 september 1995. 241 Groen, Janny. ‘De echtgenote en de maîtresse.’ In: de Volkskrant, 15 september 1995. 242 Hammink, Rob. ‘Absurde schilder/schrijver Breyten Breytenbach. Als zoetheid voor m’n oor.’ In: De Telegraaf, 30 september 1995.
127
Uit meerdere interviews blijkt verder dat Breytenbach liever niet wéér met de journalisten over zijn gevangenschap en de politiek praat. Hij gebruikt als verklaring opnieuw de metafoor waarbij hij de schilder en schrijver vergelijkt met de maîtresse en echtgenote: ‘Je zou kunnen zeggen dat wij met z’n drieën in hetzelfde bed slapen - met mij in het midden - en dat de deken te klein is om ook nog de politiek te omvatten.’ 243 In 1996 koos het 27e Poetry International Festival Breytenbachs werk voor een vertaalproject. Al met al lijkt Breytenbach halverwege de jaren negentig dus volop terug in de belangstelling, en niet vanwege politieke redenen, maar om zijn kunstenaarschap. Kunnen we spreken van een herleving van de interesse in zijn werk?
Jaren negentig: Stabilisatie in de belangstelling en waardering voor Breytenbach Breytenbach kreeg dus erkenning voor zijn dubbeltalent door middel van een prijs, maar hoe zat het met de ontvangst van zijn werk in de jaren negentig? We kunnen vaststellen dat zijn productie in vergelijking met de jaren tachtig in ieder geval afnam. In een periode van tien jaar verschenen er zes boeken: Soos die so; toktokkie se nagregister (gedichten, 1990), Terugkeer naar het paradijs. Een Afrikaans journaal (proza, 1993); Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde (gedichten, 1995), Denkend Vuur (essays, 1996); Hondenhart. Een terugreis (proza, 1999) en Lady One: 99 liefdesgedigte (gedichten, 2000). Het betreffen nog steeds bundels waarbij leven en werk van Breytenbach nauw met elkaar verbonden zijn. Twee van deze titels, Denkend vuur en Lady One, zijn verzamelbundels. Soos die so: toktokkie se nagregister krijgt één recensie in NRC Handelsblad, Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde wordt in vier recensies besproken, waarvan twee in de landelijke pers (Vrij Nederland, NRC Handelsblad) en twee in special interest bladen (Ons Erfdeel, Poëziekrant). De essaybundel Denkend vuur kan op drie recensies in landelijke bladen rekenen (Trouw, de Volkskrant, Vrij Nederland) en ook Poëziekrant en Amandla; Tijdschrift over Zuidelijk Afrika besteden er aandacht aan. Met de aandacht voor de twee reisverslagen is het een ander verhaal. Toen in 1993 Breytenbachs Terugkeer naar het paradijs verscheen, leverde dat weer als vanouds veel besprekingen op: maar liefst tien bladen besteedden er aandacht aan, en daaronder zijn ook de gerenommeerde dag- en weekbladen. Jaap Lodewijks interviewde Breytenbach voor een aantal regionale kranten. Hondenhart, dat zes jaar na Terugkeer naar het paradijs verscheen, kon op negen recensies (vier landelijke, vier regionale, en één in Ons Erfdeel) en opvallend veel interviews rekenen: vijf in totaal, die in zeven bladen geplaatst worden. Opgemerkt moet worden dat dit interviews van de literaire pers zijn. Ook is er aandacht op radio en televisie: de schrijver is onder meer te gast in De Avonden, een dagelijks cultureel informatief programma op Radio 5, en ook Zeeman met boeken besteedt aandacht aan hem: in het literaire tv-programma discussiëren Maarten Doorman, Xandra Schutte en Dirk van Weelden over 243 Groen, Janny. ‘De echtgenote en de maîtresse.’ In: de Volkskrant, 15 september 1995.
128
Hondenhart. Bovendien opende de schrijver diezelfde week het internationale literatuurfestival Winternachten in Den Haag en verscheen een documentaire over de Zuid-Afrikaanse schrijver en schilder. Vision from the edge is de titel en de maker is Mary Stephen. Stephen liet in haar film zien hoe Breytenbach de Jacob van Looy-tentoonstelling in Haarlem vier jaar eerder voorbereidde. De documentaire werd onder meer in Rialto vertoond. 244 Goedegebuures artikel over de ontvangst van Breytenbachs werk dateert uit 1993. De vraag rijst vanzelf of er iets veranderde na die tijd. Gezien het feit dat de apartheid officieel beëindigd was en de (politieke) belangstelling in Nederland voor Zuid-Afrika daalde, is het interessant te zien of het verengde reductiekader in de ontvangst van Breytenbachs werk, waar Goedegebuure over spreekt, in de jaren negentig bleef voortbestaan: zijn er nog steeds literaire critici die de nadruk op het politieke element in Breytenbachs werk leggen? Veranderen de recensies van toon en oordeel? Omdat van de verschenen publicaties in de jaren negentig Terugkeer naar het paradijs (1993) en Hondenhart (1999) met name aandacht kregen, zal deze paragraaf kijken naar hoe de beeldvorming bij deze titels verliep. In meerdere interviews in de jaren negentig gaf Breytenbach aan dat hij zich nooit meer thuis zou voelen in Zuid-Afrika. Toch blijft hij er terugkeren en blijft deze terugkeer een thema in zijn boeken. Ook Terugkeer naar het paradijs en Hondenhart bevatten het verslag van een reis naar Zuid-Afrika. In die zin sluiten deze boeken thematisch nauw aan op De ware bekentenissen van een witte terrorist en Een seizoen in het paradijs, die twee andere prozaboeken van Breytenbach die zo veel aandacht in de pers kregen en die verhalen over een verblijf in Zuid-Afrika. Terugkeer naar het paradijs wordt ook nadrukkelijk gebracht als het laatste deel in een drieluik, zowel door Breytenbach zelf in de inleiding als door de uitgeverij op de flap. Elke recensent noemt de samenhang tussen de boeken en vergelijkt de eerste reis uit 1973 met die van 1991. Zo komt vanzelf Breytenbachs levensverhaal voorbij. Bijna alle recensenten stellen vast dat Breytenbach cynischer en gedesillusioneerd is geworden. Terugkeer naar het paradijs is overigens meer dan een reisverslag. Hans Ester in Trouw: ‘Reizen bij Breytenbach is altijd zowel een reis naar buiten door de wereld als naar binnen naar het eigen hart en de eigen dromen. [...] Om alle misverstanden te vermijden: dit is geen handboek voor de reizende toerist. Wel zit het barstensvol Zuid-Afrika.’ 245 De meeste recensenten loven Breytenbachs lyrische natuurbeschrijvingen van Zuid-Afrika, geschreven in poëtische en beeldende taal. Ook zijn eerlijke zoektocht wordt gewaardeerd. Brusse in Elsevier: ‘Als geen ander beschrijft hij de paradijselijke schoonheid van de natuur met zijn van bloed doordrenkte magie.’ 246 De reacties op Terugkeer naar het paradijs zijn over het algemeen uitermate welwillend. De critici wijzen ook op Breytenbachs bittere en rancuneuze houding ten opzichte van de machtswellust van het ANC, het geweld en de armoede, en de toekomst van Zuid-Afrika. 244 Bots, Pieter. ‘Een oog op een appel.’ In: Het Parool, 20 januari 1999. 245 Ester, Hans. ‘Breyten Breytenbach, Terugkeer naar het Afrikaans journaal. “Ik kwam, ik zag, ik was verward”.’ In: Trouw, 13 mei 1993. 246 Brusse, Peter. ‘Breyten in Zuid-Afrika.’ In: Elsevier, 5 juni 1993.
129
Ze spreken het vermoeden uit dat er veel moet gebeuren wil Breytenbach positief raken over de toekomst van zijn geboorteland. Hoewel er wordt stilgestaan bij de politiek en soms bij Breytenbachs persoonlijke biografie (met name door Algemeen Dagblad, de Volkskrant en De Standaard), bevat Goedegebuures veronderstelling dat de recensenten Breytenbachs werk vanuit een bepaalde verwachtingshorizon lezen slechts de helft van de waarheid: vooral de landelijke bladen komen tot een genuanceerd oordeel, waarbij Breytenbachs taal, poëtische verbeeldingskracht, natuurschetsen en ook zijn voortdurende zelfonderzoek veelzeggender zijn voor het oordeel van de recensenten dan de politieke inhoud. Algemeen Dagblad bijvoorbeeld: ‘De mengeling van scherpe waarnemingen, prachtige overdrijvingen, dichterlijke visioenen, nostalgie en cynisme en vertelde dromen wordt hoe langer hoe overtuigender.’ 247 De regionale kranten zijn wellicht iets korter door de bocht, maar hebben ook oog voor de veelzijdigheid van Terugkeer naar het paradijs. Ester benadrukt in Nederlands Dagblad zelfs weer eens expliciet dat Breytenbach in de allereerste plaats dichter is, onder alle omstandigheden: ‘Zijn dichterschap stond in de schaduw van zijn martelaarschap. Daarmee kreeg hij een vals etiket opgeplakt. [...] Omdat Breytenbach een vrije geest is, kan hij in dit nieuwe boek dingen zeggen die een ander het verwijt van racisme zouden opleveren. Breytenbach prikt met een kostelijke humor door valse pretenties en partijpolitieke rimram heen. Hij is daardoor onbruikbaar voor het politieke actiewezen en des te waardevoller voor allen die weten dat de wereld verwarrend is en ingewikkeld in elkaar zit.’ 248 Dan Hondenhart. De ontvangst van dit boek is gematigder van toon: de recensies zijn opvallend lauw, en lang niet altijd positief. De flap meldt dat we hier te doen hebben met een ‘Meeslepend reisverslag, poëtische natuurschets, ontluisterende kroniek: Hondenhart is een boek dat de lezer bij zijn nekvel grijpt en niet meer loslaat.’ De politiek is daarbij naar de achtergrond verschoven: ‘Terzijdes over de politieke toestand in Zuid-Afrika ontbreken niet, en zijn ook nu weer zo kritisch over het gezag en de weldenkendheid van het ogenblik dat ze heel wat stof hebben doen opwaaien, maar ze horen niet echt tot de kern van het boek,’ aldus Nuis. 249 Het lijkt erop alsof recensenten niet goed weten wat met dit boek te doen, hoe erover te oordelen. Dat het hier om een auteur van belang gaat, lijdt geen twijfel, maar voor sommige critici is de schrijver iets te overdadig met de pen. Jan Robbemond: ‘Breytenbach bespeelt de taal als een instrument, hij volgt zijn intuïtie. En hij associeert er lustig op los en vraagt veel van de lezer tijdens zijn verbale jamsessies.’ 250 Thomas van den Bergh spreekt van een ‘toverachtige stijl’ die een ‘lust voor de lezer’ is, maar soms orakeltaal wordt die wel erg nauw aan wartaal grenst. 251 We zagen dit commentaar eerder over de poëzie van de schrijver-dichter begin jaren tachtig.
247 Britz, Etienne. ‘Ongeneeslijk heimwee naar Zuid-Afrika.’ In: Algemeen Dagblad, 29 juli 1993. 248 Ester, Hans. ‘Breyten Breytenbach, Terugkeer naar het Afrikaans journaal. “Ik kwam, ik zag, ik was verward”.’ In: Trouw, 13 mei 1993 249 Nuis, Aad. ‘Het huis van een zwerver.’ In: Ons Erfdeel (2000), nr.1, p. 110-113. 250 Robbemond, Jan. ‘Dit is altijd een gewelddadig land geweest.’ In: Algemeen Dagblad, 26 maart 1999. 251 Bergh, Thomas van den. ‘Harde wortels.’ In: Elsevier. 6 februari 1999.
130
Overigens is niet iedereen negatief over Breytenbachs oreren: NRC Handelsblad vindt het geen probleem als niet altijd even duidelijk is waar het om gaat: de schoonheid van de beelden blijft. Behalve voor de stijl is er veel aandacht voor de elementen waaruit het boek is opgebouwd: de herinnering, de zoektocht naar Breytenbachs voorouders, zijn geboortegrond, zijn identiteit. Ook de dood komt als thema voorbij, in brede gedaante, want de dood en de terugkeer daaruit is bij Breytenbach een natuurlijk proces, dat hij verbindt met identiteit. Zo zegt hij in een interview: ‘Het schrijven van dit boek was een terugreis naar iemand die niet meer bestaat: naar mijzelf. De persoon die ik tien, twintig, dertig jaar geleden was, herken ik nog, maar die is lang geleden overleden.’252 In herinneringen keert Breytenbach terug uit de dood. Vloet wijst in NRC Handelsblad op het surrealistische karakter van die beelden, die volgens haar niet altijd even duidelijk zijn maar een enorme schoonheid bezitten. 253 Bijna alle recensies roemen wederom de schitterende landschapsbeschrijvingen; daar is de schilder en de dichter in Breytenbach zichtbaar aanwezig. Tegenover die lyriek staan droge, bijna essayistische opsommingen van gruwelijke moorden en geweld. Ook benoemen een aantal critici de weemoedige, berustende toon. Merits: ‘Uit de korte, fragmentarische hoofdstukken van Hondenhart komt het beeld naar voren van een oudere, ietwat verbitterde man die zoekt naar bindingen met zijn geboorteland en te weten wil komen of hij er nog zou kunnen aarden.’ 254 Nu de politiek een minieme rol speelt in het boek, zien we die ook amper terug in de besprekingen. Dat laat wellicht zien dat de door Goedegebuure geconstateerde leeswijze van critici mede is ingegeven door de inhoud van de boeken zelf. In de ontvangst van Hondenhart gaat het niet om Breytenbachs persoonlijke verleden. In interviews, die opvallend genoeg in aantal de recensies overstijgen, is daar echter wél sprake van. Ook daarin vormen terugkeer en herinnering het thema en komt Hondenhart aan de orde, maar in de loop der gesprekken gaat het toch ook vooral over Zuid-Afrika. De schrijver analyseert de huidige situatie aldaar en toont zich zeer bezorgd over de toekomst van het land. Hij heeft kritiek op de huidige machthebbers, windt zich op over de verregaande tolerantie voor wandaden en toont zich verontrust over de globalisering die Zuid-Afrika en de Zuid-Afrikaanse identiteit bedreigt. In het interview met Bakker zegt Breytenbach: ‘Ik heb in het boek geen commentaar willen leveren op de politieke situatie, maar om het geweld kon ik niet heen.’ 255 Teeuwens interview in De Standaard kent in dit opzicht een interessant begin: ‘Het liefst had ik Breyten Breytenbach daarover [over de gevangenisjaren] “ondervraagd”, over hoe een mens zoiets overleeft, psychisch én fysiek. Maar ik doe het niet. Uit respect, of om niet onnodig demonen op te roepen uit een periode die toch is afgesloten? Allicht, maar ook om mezelf niet te moeten identificeren met de inquisiteur, met de beul die speurt en wroet om de waarheid te achterhalen, om bekentenissen
252 Blom, Onno. ‘Breytenbach/My hart is in die boland.’ In: Trouw, 20 januari 1999. 253 Vloet, Corine. ‘Door de honden verslonden.’ In: NRC Handelsblad, 29 januari 1999. 254 Merits, Helga. ‘Na de politiek het persoonlijke: Breyten Breytenbach over zijn nieuwe boek “Hondenhart”.’ In: De Morgen, 4 februari 1999. 255 Bakker, Jan-Hendrik. ‘Zuid-Afrika is een soort Atlantis geworden.’ In: Haagsche Courant, 29 januari 1999.
131
af te dwingen. Daarom bleef het gesprek beperkt tot de literatuur, het schrijverschap en de paradoxen van het zijn.’ 256 Merk op dat Breytenbach inmiddels alweer dertien jaar vrij man is. Hoewel de schrijver meermalen te kennen gaf zich niet langer met de politiek te willen inlaten, lijkt hij het zelf te zijn die in de interviews zorgt voor een overvloed aan politiek-maatschappelijke gespreksstof. Het beeld van een ‘weemoedige en berustende man’, waar de recensies van spraken, blijkt in de interviews nergens. ‘Breytenbachs ogen vonken. Zijn tirade gaat verder,’ schrijft Onno Blom over zijn gesprek met de schrijver. 257 Gevraagd naar de rol van Breytenbach zelf in deze interviews, antwoordt voormalig uitgever Laurens van Krevelen: ‘Het zou kunnen dat Breyten op deze gespreksonderwerpen aanstuurt, maar hij praat net zo makkelijk over literatuur en over de plaats van de schrijver in de samenleving en daar wordt doorgaans niet over gesproken. Ieder interview gaat het toch weer over de veranderingen in Zuid-Afrika, of over Mbeki of over Zimbabwe Het is blijkbaar voor een intellectuele groep veel aantrekkelijker om over de politiek te praten dan over de inhoud.’ 258 Een jaar na Hondenhart verschijnt Lady One: 99 liefdesgedigte (2000). In plaats van het in 1998 in ZuidAfrika nieuw verschenen Papierblom, 72 gedigte uit ‘n swerfjournaal (onder pseudoniem Jan Blom) geeft Meulenhoff deze bloemlezing uit eerder werk uit, waarvan slechts negen van de 99 gedichten niet eerder in boekvorm gepubliceerd werden. In die zin is het niet heel wonderlijk dat de bundel slechts twee besprekingen krijgt, zeker gezien de overvloedige aandacht voor Hondenhart het jaar ervoor. Dat de bundel geheel in het Afrikaans is uitgegeven, met een gedeeltelijk Engelse titel, kan ook een oorzaak zijn: de toegankelijkheid daalt daardoor en een van de twee recensies bevat dan ook vooral forse kritiek op de uitgever daar die de bundel niet van vertaling voorzag. Toch zou deze bundel met ‘99 liefdesgedigte’ een uitgelezen mogelijkheid zijn geweest voor het Nederlandse lezerspubliek tot een (hernieuwde) kennismaking met een onderbelichte kant van Breytenbachs werk, want, zoals hij zelf later zou verklaren: ‘Hoewel veel mensen in Nederland zullen denken dat ik enkel politiek-sociale gedichten schrijf, sta ik in Zuid-Afrika bekend als liefdesdichter.’ 259 Al met al heeft Breytenbach in de jaren negentig zeker niet te klagen over reacties op zijn werk. De enorme belangstelling en jubelende kritieken van begin jaren tachtig halen zijn publicaties niet meer, maar uit het aantal besprekingen en de toon daarin blijkt dat we nog steeds kunnen spreken van erkenning in een mate die maar weinig auteurs ten deel valt. En hoewel het enthousiasme in de toon iets minder wordt, impliceert de keuze van critici überhaupt het werk van Breytenbach te bespreken al toekenning van een zekere mate aan kwaliteit. 260 Na het hoogtepunt in de jaren tachtig en een daarop volgende te verwachten inzinking lijkt het er nu op dat er sprake is van een stabilisatieperiode.
256 Teeuwen, Ludo. ‘Zuid-Afrika is een schrijversland.’ In: De Standaard, 4 februari 1999. 257 Blom, Onno. ‘Breytenbach/My hart is in die boland.’ In: Trouw, 20 januari 1999. 258 Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. 259 Speet, Fleur. ‘Breyten Breytenbach: De zelftoets als noodzakelijkheid.’ In: Het Financieele Dagblad, 19 mei 2007. 260 Rees, C.J. van. ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: De regels van de smaak, p. 59-85.
132
Wel blijkt dat de media nog steeds minstens zo geïnteresseerd zijn in de publieke figuur Breytenbach als in de literaire figuur. Hij lijkt daarin paradoxaal op te treden, daar hij enerzijds probeert ‘slechts’ kunstenaar te zijn en te kennen geeft zich tot schrijven en schilderen te willen beperken, maar anderzijds ruimhartig zijn medewerking aan interviews geeft en de journalisten lijkt te voeden met politieke in plaats van bijvoorbeeld literaire gespreksonderwerpen.
Het nieuwe millennium: Stilte en een nieuwe start Na de verschijning van Lady One was het opvallend lang stil rondom de schrijver-dichter. Het duurde zes jaar eer er weer iets van zijn hand verscheen. Bovendien liet Breytenbach dit werk niet bij Meulenhoff of Van Gennep publiceren, maar bij Uitgeverij Podium: daar verscheen in 2006 Intieme vreemde. Van Krevelen, die als redacteur het manuscript had begeleid, hielp Podium een goede vertaler te vinden. 261 Snel nadat besloten was dat Breytenbach bij Podium zou gaan publiceren, boog uitgever Joost Nijsen zich over eventuele promotie van de eerste uitgave. Toen hij voorstelde de lancering van Intieme vreemde te combineren met de verschijning van een nieuwe bundel van fondsauteur Antjie Krog met een soort Zuid-Afrikaanse namiddag of avond in mei 2006 te Amsterdam, antwoordde Breytenbach: ‘Ik kom wél (…) graag naar Amsterdam rond 1 Mei. Maar niet te véél aksent op het “Zud-Afrikaanse” als-je-blieft - mijn boek gaat niet over ZA en de verstarde percepties zijn al zo moeilijk te relativeren.’ 262 Een schrijfboek luidt de ondertitel en de flaptekst vertelt dat Breytenbach in Intieme vreemde de wortels van het schrijverschap onderzoekt. Inderdaad is het dus, eigenlijk voor het eerst, nadrukkelijk geen boek over Zuid-Afrika. Intieme vreemde krijgt acht besprekingen, vijf in min of meer belangrijke landelijke bladen en drie in special interest-tijdschriften (De Leeswolf, NBD Biblion en Schrijven). Bovendien is Breytenbach te gast in de televisie-uitzending van Boeken&cetera, een zondagmiddagprogramma over boeken, gepresenteerd door Wim Brands. Was er eerder altijd sprake van redelijke orkestratie, nu lopen de recensies uiteen van uitgesproken positief tot ronduit negatief. Dat maakt de ontvangst van dit boek interessant: nooit eerder werd een boek van Breytenbach zó gemengd besproken. Daarom is het interessant wat langer stil te staan bij de receptie. Ester en Van den Broek van NBD Biblion zijn als enigen ronduit positief over Intieme vreemde; Hans Ester, die al regelmatig eerder werk van Breytenbach besprak en nu niet langer voor Trouw maar voor Nederlands Dagblad recenseert, vindt dat Intieme vreemde getuigt van een fenomenale ontwikkeling die de schrijver doormaakte. De enige wanklank die bij Ester te vinden is, betreft de uitspraken die Breytenbach doet over politiek en godsdienst: dan ‘vervalt hij [Breytenbach] in oude, in feite al
261 E-mail van Laurens Van Krevelen aan Joost Nijsen, 23 mei 2005. 262 E-mail van Joost Nijsen aan Breyten Breytenbach, 13 oktober 2005; E-mail van Breyten Breytenbach aan Joost Nijsen, 13 oktober 2005.
133
overwonnen automatismen’. 263 Maar: ‘Intieme vreemde is desondanks een zeer rijk en verrijkend boek. Breytenbach denkt zo inclusief over het schrijven na, zonder een soort recept te formuleren, dat je als lezer dingen herkent en de moed voelt om op sommige trajecten een flink eind met de schrijver op te lopen. Prachtige zinnen nopen tot nadere overweging.’ 264 Ester merkt verder op dat Breytenbach zeer helder schrijft: ‘Het nadenken over de verhouding tussen creativiteit en ethiek had ik in deze heldere vorm bij Breytenbach nog nooit aangetroffen.’ 265 De meeste recensenten zijn het daar hartgrondig mee oneens, zoals straks zal blijken; waar critici over vorig proza nog van een intrigerende complexiteit spraken, vindt men Breytenbachs stijl nu orakeltaal. Zulke depreciërende opmerkingen over gebrek aan helderheid zagen we overigens ook al bij Hondenhart. Peters citeert nu in de Volkskrant uit Breytenbachs Intieme vreemde en constateert lichtelijk cynisch: ‘Knappe jongen die daar protest tegen aantekent, zonder dat iemand evenwel kan parafraseren wat Breytenbach nu eigenlijk beweert. Applaus dan maar.’ 266 Gelukkig weet Breytenbach volgens Peters ook zelf niet zo goed wat hij ermee aanmoet: ‘Het aardige van deze bundel schuilt daarin dat de opsteller van al deze wijsheden er zelf zelden volmaakt tevreden over is.’ 267 De twijfelende relativeringen van Breytenbach kan ook Arensman enigszins waarderen: ‘Die weerzin tegen het eigen “gebazel” zorgt soms voor weldadige relativerende zinnen. Maar, denk je vaker, je had je kladblok ook níét kunnen publiceren.’ 268 Jaeger licht in NRC Handelsblad de oorzaak van Breytenbachs twijfel aan de eigen zeggingskracht toe: ‘De eeuwige aarzeling zit hem in de weg en onder individualiteit verstaat hij duidelijk iets abstracts. Vanuit zijn wantrouwen jegens alles wat riekt naar het etaleren van eigen leed, ageert hij fel tegen wat hij noemt “mij-isme”.’ 269 Vogelaar kan echter in Intieme vreemde geen relativeringen van de schrijver ontdekken. In De Groene Amsterdammer schrijft hij: ‘Was er maar één zin in het boek geweest die suggereerde dat ook Breytenbach zelf z’n twijfel over de eigen windmachine heeft gehad.’ 270 Vogelaar heeft het sowieso moeilijk met het bespreken van Intieme vreemde, hij had de recensie liever niet geschreven. Uit de reden blijkt respect voor de schrijver: De poëzie en het overwegend korte proza van Breyten Breytenbach (1939) heb ik altijd met plezier en zelfs bewondering gelezen. [...] Nog even heb ik gehoopt dat Breytenbach een vileine grap had uitgehaald door alle nonsens van academici, literatuurdominees en geëxalteerde kunstsmeden dunnetjes over te doen. Maar helaas, hij doet het
263 Ester, Hans. ‘Breytenbach en het wezen van de schrijver.’ In: Nederlands Dagblad, 17 november 2006. 264 Ester, Hans. ‘Breytenbach en het wezen van de schrijver.’ In: Nederlands Dagblad, 17 november 2006. 265 Ester, Hans. ‘Breytenbach en het wezen van de schrijver.’ In: Nederlands Dagblad, 17 november 2006. 266 Peters, Arjan. ‘De woorden goed en hard neuken. Breyten Breytenbach geeft weldadig schrijfadvies.’ In: de Volkskrant, 5 mei 2006, p. 24-25. 267 Peters, Arjan. ‘De woorden goed en hard neuken.’ In: de Volkskrant, 5 mei 2006, p. 24-25. 268 Arensman, Dirk-Jan. ‘Breytens kladblok’ In: VPRO Gids, 21 mei 2006. 269 Jaeger, Toef. ‘De hamvraag zit in de hormonen.’ In: NRC Handelsblad, 19 mei 2006. 270 Vogelaar, Jacq. ‘Voor de lezeres met het rode kontje.’ In: De Groene Amsterdammer, 20 oktober 2006, p. 37-38.
134
dubbeldik over. Het meest verbazingwekkende is trouwens dat het hele boek over poëzie gaat, maar het eigen literaire werk helemaal niet ter sprake komt – en dat is niet uit bescheidenheid. 271 Arensman was ook met hoge verwachtingen aan Intieme vreemde begonnen, want ‘bij de naam van Breyten Breytenbach veer je altijd even op; zeker als je De ware bekentenissen van een witte terrorist las. [...] Het was beklemmend, indringend en prachtig, op een bikkelharde manier.’ 272 Maar inmiddels zijn we bijna een kwarteeuw verder. In de VPRO Gids schrijft Arensman: ‘Volgens de uitgever “onderzoekt Breytenbach de wortels van het schrijverschap”, waarop Arensman de flaptekst citeert en constateert: ‘Verkoopzinnen. [...] Maar intussen moet je hier wel door érg veel neerbuigende pedanterie [...] en welluidende orakeltaal ploegen om mooie passages te vinden.’273 Ook Peeters heeft zo zijn twijfels bij wat de uitgever achterop Intieme vreemde beweert: ‘Zijn dit nu de “wortels van het schrijverschap”, die Breytenbach volgens de flaptekst onderzoekt, of is dit de omcirkeling van een geheim dat je wezenlijk nooit in algemene termen kunt beschrijven zonder er afbreuk aan te doen?’ 274 Eerder zagen we dat Beekman erop wees dat een flaptekst, waarmee uitgevers het oordeel van critici en lezers proberen te sturen, een zeker risico kan inhouden: als de tekst een belofte niet waarmaakt, is de kans groot dat recensenten die ergernis in hun besprekingen uiten. 275 De gedichten die in Intieme vreemde staan worden door de meeste recensenten wel gewaardeerd. Maar Vogelaar heeft zelfs voor de poëzie in dit schrijfboek geen goed woord over: ‘En dan opeens herinnert de cursusleider zich dat hij ooit dichter was en dus dichterlijk moet doen. [...] Wat na zo’n boutade te zeggen van het gedicht “New York, 12 september 2001”? Niets, het is eenvoudig te pijnlijk voor woorden, net als de andere gedichten die in het boek staan. In niets herinneren ze aan de woordenrijke dichter die Breytenbach was.’ 276 Vogelaar windt zich op over álles: naast de stilistische en poëtische elementen komen in zijn bespreking de structuur en inhoud van het boek aan de beurt. Hoewel Chris Lembeeckx genoeg boeiends in Intieme vreemde kan vinden, is hij is eveneens niet te spreken over Breytenbachs compositie. In Schrijven constateert hij dat het werk weliswaar volslagen uniek is, maar toch geen geslaagd schrijfboek: ‘daarvoor is het te weinig gestructureerd en te vaag geformuleerd.’ 277 ‘Sorry, ik was even weggedommeld’ zegt hij na een citaat uit het boek. Lembeeckx: ‘Natuurlijk hoeft enige zinscomplexiteit geen belemmering te vormen, maar te veel van dit soort constructies (die gemakkelijk
271 Vogelaar, Jacq. ‘Voor de lezeres met het rode kontje.’ In: De Groene Amsterdammer, 20 oktober 2006, p. 37-38. 272 Arensman, Dirk-Jan. ‘Breytens kladblok’ In: VPRO Gids, 21 mei 2006. 273 Arensman, Dirk-Jan. ‘Breytens kladblok’ In: VPRO Gids, 21 mei 2006. 274 Arensman, Dirk-Jan. ‘Breytens kladblok’ In: VPRO Gids, 21 mei 2006. 275 Beekman, Klaus. ‘Flapteksten. Een verkennend onderzoek.’ Op: Neerlandistiek.nl 07.07a (oktober 2007). 276 Vogelaar, Jacq. ‘Voor de lezeres met het rode kontje.’ In: De Groene Amsterdammer, 20 oktober 2006, p. 37-38. 277 Lembeeckx, Chris. ‘Breytenbachs schrijfboek.’ In: Schrijven, augustus 2006.
135
scherper neergezet kunnen worden), en je bent als lezer in dezelfde verveelde stemming als bij de veel te lange nieuwjaarstoespraak van de procuratiehouder.’ 278 De verkoop van Intieme vreemde blijft steken op slechts 420 exemplaren. 279 Uitgever Joost Nijsen geeft toe dat hij op meer aandacht en verkoop had gehoopt: ‘Maar ik nam op voorhand verlies als mogelijk scenario, vanwege belang van zijn werk. Ik zag hem binnen de 80/20-regel (80% aanbod financier je uit 20% winstgevende titels) wel meteen in die groep van intern te subsidiëren 80%. (…) We kunnen niet de boekwinkel verleiden tot heel veel meer Breytenbach dan we nu doen, vooral omdat de retail zo enorm selectief is geworden met “moeilijke titels”.’ 280 De wonderlijke ontvangst van Intieme vreemde staat haaks op eerdere recensies, waar weliswaar ook kritische noten te horen waren, maar nooit zó fel. Uit de opmerkingen blijkt dat dat deels te maken kan hebben met het feit dat Breytenbach een ander boek schreef dan voorgaande. Ook heeft Breytenbachs reputatie, die inmiddels onomstreden die van belangrijk auteur is, wellicht tot te hoge verwachtingen bij de recensenten (Vogelaar, Arensman) geleid: Breytenbach maakt voor sommigen die reputatie niet waar. Anderen (Ester) zijn juist enthousiaster dan ooit over deze nieuwe Breytenbach. Intussen zet zijn nieuwe Uitgeverij Podium zich op alle mogelijke manieren voor haar schrijver in. Een jaar na Intieme vreemde verschijnt een tweede boek bij Podium: De windvanger, een bloemlezing uit meer dan veertig jaar poëzie. Breytenbach maakte zelf de keuze voor deze bundel. De windvanger maakt geen deel uit van het aangekondigde vierluik: de uitgever dacht dat een poëtische overzichtswerk, gekoppeld aan 40 jaar dichterschap, makkelijker te brengen was. De bundel is tweetalig uitgegeven: links in het Nederlands, recht in het Afrikaans/Engels. Het boek is weliswaar paperback, maar heeft door de flappen en het grote formaat een luxe uitstraling. Op de omslag van de bundel deze keer geen tekening van Breytenbachs hand, maar een foto van de dichter. Later zou uitgever Joost Nijsen zich afvragen of het statige portret niet te veel de suggestie heeft gewekt dat het hier om een ‘afgesloten bundel’ ging. 281 Breytenbach maakte zelf een keuze uit zijn oeuvre en deelde dat in drie periodes in: ‘gedichten in ballingschap’ (1964-1975), ‘gedichten uit de gevangenis’ (1976-1982) en ‘gedichten van buiten’ (19832007). Dit laatste deel bestaat grotendeels uit niet eerder gepubliceerd werk. Het zou dan ook niet onlogisch zijn te verwachten dat recensenten met overzichtsstukken over Breytenbachs dichtwerk komen: de bloemlezing omvat meer dan veertig jaar poëzie. Bovendien is het twaalf jaar geleden dat er zo’n substantiële hoeveelheid nieuwe poëzie van Breytenbach in Nederland verscheen. Ondanks deze feiten negeren de grote dag- en weekbladen De windvanger volkomen, op Vrij Nederland na. Als Victor
278 Lembeeckx, Chris. ‘Breytenbachs schrijfboek.’ In: Schrijven, augustus 2006. 279 Royalty-statement Intieme Vreemde, Uitgeverij Podium 2006. 280 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 281 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail).
136
Advertentie voor De windvanger van 15 juni en 5 augustus 2007 in NRC, Trouw en de Volkskrant.
Schiferli uitgevers eind 2007 vraagt welk boek volgens hen onterecht onopgemerkt is gebleven op de overvoerde boekenmarkt, noemt Joost Nijsen dan ook direct Breytenbachs De windvanger. 282 Advertenties die Podium een maand na verschijning onder meer in Trouw, NRC Handelsblad en in De Groene Amsterdammer plaatste, en weer twee maanden later zelfs op de voorkant van NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant, brachten zowel in verkoop als in aandacht geen verandering teweeg. Van De windvanger waren er eind 2007 in totaal 604 exemplaren verkocht. 283 Nijsen: ‘De geringe hoeveelheid pers voor onze Breytenbach-uitgaven tot nu toe geeft pijnlijk aan hoe modieus en gemakzuchtig de literaire media geworden zijn. Ik had tenminste verwacht dat enkele kwaliteitskranten en -bladen een serieus groot profiel zouden schrijven en/of grote recensies. Ik vrees dat ook meespeelt dat de literaire journalisten die Breyten Breytenbach altijd volgden generationeel afgelost zijn door mensen die zich Breytenbach vaag herinneren als iemand die er in de jaren ’70-’90 erg toe deed.’ 284 Verder wijst Nijsen erop dat het lastig is het literaire publiek duidelijk te maken waar Breytenbach staat: ‘Zijn veelzijdigheid speelt hem wel parten, zijn onindeelbaarheid. (…) Nederland is een land van hokjes en middelmaat.’ 285 Recensente Fleur Speet, die de dichter interviewde voor Het Financieele Dagblad, verklaarde de geringe aandacht als volgt: Dat de kranten Breytenbach niet oppakken is inderdaad heel vreemd. Maar je zag hetzelfde gebeuren met Galeislaven van Stahlie. De Amerikaanse trend van new & collected slaat in de Nederlandse pers niet aan omdat men niet weet wat men aanmoet met dat oude werk, men vaak in de veronderstelling verkeert dat het om een herdruk gaat (dus het nieuwe werk wordt over het hoofd gezien) en omdat het voor de luie journalist (jawel, die zijn er, ik zag ook op tegen de 600 pagina’s Pamuk, maar het bleek een genoegen) wel heel veel werk is om dan met iets gedegens voor de dag te komen. 286 In de recensies die wel verschijnen, wordt vooral gelet op de ontwikkelingen in Breytenbachs poëzie. Allereerst wijst een aantal recensenten erop dat Breytenbachs gedichten ook zoveel jaar later leesbaar blijven: ‘Voortdurend nieuw, zo zijn de oude gedichten van Breyten Breytenbach,’ aldus Ena Jansen. 287 Men constateert dat Breytenbach als dichter evolueert: in de recentere gedichten is sprake van een grotere berusting en sterkere liefdeslyriek. Schouten bijvoorbeeld leest in de nieuwe gedichten ‘geen geëngageerd geluid, maar een apolitieke stem’ en Renders zegt: ‘Enkele gedichten hebben een reflectieve, soms zelfs nostalgische toon. [...] Bij Breytenbach is er geen opstand tegen het onvermijdelijke proces van aftakeling, eerder is er sprake van een koele vaststelling en nuchtere 282 Schiferli, Victor. ‘66 Verborgen schatten van 2007. Rondgang: genegeerde boeken.’ In: Vrij Nederland, 21 december 2007. 283 Royalty-statement De windvanger, Uitgeverij Podium 2007. 284 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 285 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail). 286 E-mail van Fleur Speet aan Joost Nijsen, 7 juni 2007. 287 Jansen, Ena. ‘Breytenbach laat je nooit meer los.’ In: Zuidelijk Afrika Magazine (2007), jaargang 11, nr. 2 (zomer), p. 46.
137
aanvaarding.’ 288 Breytenbach constateerde dit zelf al in een interview in Het Financieele Dagblad: ‘Mijn vroegere werk is onbevangener, voortvarender. (…) Nu zit er steeds meer ironie en afstand in mijn werk, het werd bedachtzamer. [...] Hoewel veel mensen in Nederland zullen denken dat ik enkel politiek-sociale gedichten schrijf, sta ik in Zuid-Afrika bekend als liefdesdichter.’ 289 Wat verder opvalt in de recensies, is de aandacht die de recensenten nog steeds aan het beeld van Breytenbach besteden: de al zo veel eerder vastgestelde discrepantie tussen het publieke imago en het onderbelichte schrijverschap houdt ook de critici anno 2007 bezig. Schouten spreekt van ‘zijn charisma als blanke tegenstander van de apartheid’, Ester noemt in Fries Dagblad dat je voor politieke analyses niet bij Breytenbach moet zijn, maar dat het beeld van de verzetsdichter desalniettemin een taai leven heeft gehad: ‘Met die Breytenbach kon Nederland zich vereenzelvigen.’ 290 Ook Renders meent te moeten benadrukken dat Breytenbachs gedichten veel meer behelzen dan slechts politieke strijdpoëzie. De schuld van die discrepantie zoeken de journalisten niet bij zichzelf. Schouten verbaast het dat Breytenbach zelf niet voor beeldcorrectie zorgde en toch nog zoveel gedichten in ballingschap of uit de gevangenis in zijn bloemlezing opnam. Schouten: ‘Je zou denken dat Breytenbach, nu hij wat ouder geworden is een bloemlezing als De windvanger samenstelde, teneinde het ietwat misvormde beeld rond zijn oeuvre te corrigeren, allicht de nadruk wat meer op zijn lyrische gedichten zou laten vallen dan op de politiek geëngageerde exemplaren.’ 291 Breytenbach zelf twijfelde achteraf overigens niet aan de door hem gekozen ballingschaps- en gevangenisgedichten, maar juist aan de selectie uit zijn meest recente poëzie: ‘In looking at the volume again I suddenly realized it was a botched job (my fault!): the last section does not in any way adequately reflect my later work. I just took some poems from the very latest Afrikaans collection and forgot about the work in “Nege Landskappe...” and “Papierblom”, for instance!’ 292 Voor Jooris van Hulle maakt het allemaal niet uit. Hij concludeert in De Leeswolf: ‘Als “politiek” dichter en denker staat Breytenbach op eenzame hoogte, als “lyrisch” dichter weet hij zijn vaak ontroerende liefdesverzen boven het niveau van het hic-et-nunc uit te tillen. En als “talig” dichter blijft hij in elk gedicht, in elk apart vers de poëzie en de taal ondervragen en weet hij telkens weer nieuwe dimensies aan te boren in vorm en stijl.’ 293 Het is opmerkelijk dat het werk van de dichter, die inmiddels zo erkend is, toch door de belangrijke bladen niet wordt besproken. De reden laat zich raden: weten critici niet wat ze met dit overzichtswerk aanmoeten, zagen ze niet dat er ook nieuwe gedichten in staan, zagen ze het boek zelf wellicht simpelweg over het hoofd? Het is misschien nog wel opmerkelijker dat de recensenten die wel
288 Renders, Luc. ‘Wie wind zaait, zal storm oogsten.’ In: Poëziekrant, p. 20-25; Schouten, Rob. ‘Keelgoed en lipslimmigheid.’ In: Vrij Nederland, 7 juli 2007. 289 Speet, Fleur. ‘Breyten Breytenbach: De zelftoets als noodzakelijkheid.’ In: Het Financieele Dagblad, 19 mei 2007. 290 Schouten, Rob. ‘Keelgoed en lipslimmigheid.’ In: Vrij Nederland, 7 juli 2007; Ester, Hans. ‘Struikeling over taal opvangen met woorden.’ In: Fries Dagblad, 15 december 2007. 291 Schouten, Rob. ‘Keelgoed en lipslimmigheid.’ In: Vrij Nederland, 7 juli 2007. 292 E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 21 april 2008. 293 Hulle, Jooris van. ‘Sal enige gedig genoeg gewik kan hê. Breyten Breytenbach, de dichter.’ In: De Leeswolf 6 (2007), p. 432-433.
138
aandacht aan de bloemlezing De windvanger besteedden zich bezighouden met het imago van Breytenbach in plaats van hun beperkte ruimte aan zijn gedichten te besteden. Zal Breytenbach ooit van die paradoxale geconsolideerde beeldvorming afkomen? 2008: Een open einde In haar voorjaarsaanbieding 2008 kondigde Uitgeverij Podium Woordvogel aan: deel twee in het vierluik ‘The Middle World Quartet.’ Het boek is eind mei 2008 verschenen. De schrijver wordt in 2008 driemaal in Nederland verwacht: hij zal optreden op het poëziefestival Vreemde Kusten in Leeuwarden in augustus, op een poëziefestival in Maastricht in oktober en in september is hij te gast op Amsterdam Wereldboekenstad. Andere uitnodigingen sloeg hij af, omdat hij, naast zijn activiteiten voor het Gorée Instituut, zijn docentschap aan de Universiteit van New York, ook in veel andere landen is gevraagd zijn stem te laten horen op literatuur- en poëziefestivals en in debatten. Intussen werkt hij verder aan deel drie en vier in zijn Quartet: een novelle met de titel The Last Days of Simon Snow is ver gevorderd, daarna zal hij werken aan ‘an “African” book’. 294 Nijsen is zeer gesteld op zijn nieuwe auteur en is van plan, ondanks tegenvallende resultaten, lang door te gaan met het uitgeven van zijn oeuvre: ‘Ik vind zijn werk belangrijk en de persoon uitermate aimabel. Een man van culturele betekenis, ouderwets in zijn volkomen overgave aan zijn literaire en kunstzinnige missie. (…) Altijd een zwak gehad voor mensen met een krachtige visie, die dan ook nog eens literair belangrijk zijn, in die zin vorm én vent. Individualisten, die geven we bij Podium graag uit, bijna ongeacht hun politieke of literaire gezindte.’ 295
3.4 Conclusie In dit derde hoofdstuk keken we naar wat er van Breytenbach gedurende iets meer dan dertig jaar verscheen en in welke vorm. Voorbij kwam hoe zijn boeken werden ontvangen, wat er verder over hem werd geschreven en welke gebeurtenissen daarin richtinggevend waren. We zagen wie zich voor hem inspanden en de beeldvorming ten positieve probeerden te beïnvloeden en we keken naar hoe de schrijver zelf bijdroeg aan de bouw van zijn auteursreputatie. Met name de vraag in hoeverre Breytenbachs receptie werd beïnvloed door de politieke context stond centraal. Breytenbachs reputatievorming kende een vliegende start: nog voor hij een boek in Nederland had gepubliceerd, kon hij er zich in de erkenning van literair-kritische zijde verheugen. Hij ontving twee Nederlandse prijzen en vond gemakkelijk podia, onder meer in Raster en op Poetry International. Hij trad bovendien direct al sturend en initiërend op, door in interviews, bij prijsuitreikingen en op het Poetry-podium blijk te geven van zijn ideeën over zijn dichterschap en zijn poëtica, die er min of meer 294 E-mail van Breyten Breytenbach aan Joost Nijsen, 24 mei 2007. 295 Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail).
139
op neerkwamen dat schrijven hetzelfde is als leven, als ademen. Hij profileerde zich op deze podia bovendien als politiek dichter, als verzetsman; ook zijn eerste gedichtenbundel bevatte voor de helft strijdgedichten. De recensenten volgden hem in eerste instantie niet in zijn poëticale bedoelingen en opvattingen en hadden vooral oog voor zijn literaire talent: zijn eerste boeken werden lovend ontvangen. De critici kenmerkten Breytenbachs werk vooral als surrealistisch, associatief, complex, bizar en er was lof voor de verbeelding en vervreemding, de humor en het spel met en de vernieuwing van de taal. De recensies maakten duidelijk dat zijn werk niet heel toegankelijk was en daardoor eigenlijk slechts geschikt voor een klein, belezen publiek van liefhebbers. Opgemerkt moet worden dat het politieke element in de beeldvorming rondom Breytenbach al vrij snel geconsolideerd was: al vanaf het begin dat hij publiceerde, merkten recensenten regelmatig op het jammer te vinden dat Breytenbach zo gemakkelijk als een verzetsdichter werd afgedaan. Toen Breytenbach in de gevangenis zat, droegen zijn vrienden, waaronder zijn uitgevers, galeriehouders en vertaler, zorg voor zijn representatie. Zij verenigden zich in een comité en brachten Breytenbach voortdurend in de belangstelling, onder meer door het organiseren van exposities, het uitgeven van gelegenheidsbundels met steunbetuigingen, het publiceren van zijn eigen werk en het uitreiken van een prijs, waardoor buitenlandse uitgeverijen zijn werk aankochten en vertaalden. Ook zetten zij zich in voor zijn vrijlating. Het netwerk dat Breytenbach in korte tijd in Nederland wist te verwerven, droeg nu bij aan zijn status als bekende kunstenaar. Met name de namen van Laurens van Krevelen, Rob van Gennep, Eva Bendien en Rutger Noordhoek Hegt en Adriaan van Dis moeten genoemd worden. De artikelen van die laatste in NRC Handelsblad en Vrij Nederland zorgden ervoor dat heel Nederland op de hoogte was van Breytenbachs situatie. Breytenbachs gevangenschap zorgde voor veel betrokkenheid in de literaire wereld en had zelfs een katalyserende werking: Nederlandse dichters begonnen zich met de pen tegen de apartheid te verzetten. Breytenbach werd mede als gevolg hiervan, maar ook op basis van elementen in zijn werk meermalen met de Vijftigers vergeleken. Hij werd zodoende enigszins in de Nederlandse literaire traditie geplaatst en wellicht liftte hij ook mee op het succes van deze literaire kanonnen. Door zoveel aandacht te vragen voor zijn zaak, begon Breytenbachs ‘politiek-publiekelijke imago’ het literaire imago te overschaduwen, ook in de literaire kritiek: de politieke en persoonlijke situatie van de schrijver kreeg veel aandacht in de ontvangst van zijn werk. Hier kan gesproken worden over de ‘verenging tot politieke leeswijze van zijn werk’, waar Goedegebuure over sprak. Tegelijkertijd moet de nuance aangebracht worden dat Breytenbachs boeken, met name de titels die verschenen na zijn vrijlating, als onderwerp die politiek en gevangenschap hadden en zeer autobiografisch van aard waren. Zodoende konden recensenten onmogelijk om het beeld dat Breytenbach zowel in tekst als context uitdroeg heen. Critici bleven dan ook regelmatig opmerkingen maken over de beeldvorming rondom de schrijver: ze betreurden het dat die van het artistieke bleef verschuiven naar het politieke. Tegelijkertijd gaven ze blijk ervan dat de esthetische waardering moeilijker werd, daar het gesprek of het oordeel zich afspeelde in de geladen sfeer van de niet-literaire waarden. 140
De belangstelling voor Breytenbach was met name ongekend bij publicatie van Een seizoen in het paradijs (1980), en bij het boek dat daarop volgde: De ware bekentenissen van een witte terrorist (1984), Breytenbachs ‘gevangenisboek’. Uitgever-agent Van Gennep zorgde met dit boek voor zijn internationale doorbraak. De belangstelling bleef groot na Breytenbachs vrijlating, begin jaren tachtig. De schrijver had inmiddels nog twee Nederlandse prijzen op zak en zou zich de jaren erna in ons land opnieuw op allerlei manieren in het openbare culturele leven manifesteren en bovendien een enorme aantal boeken publiceren. Vanaf die tijd tekende zich een verandering in de ontvangst af: de recensenten waren niet langer unaniem lovend en bovendien werden zijn boeken minder vaak besproken in de pers. Dat kan te maken hebben met het feit dat men gepreoccupeerd is met Breytenbachs persoonlijke leven en op iets anders gehoopt had, maar er zouden vanzelfsprekend ook andere oorzaken kunnen zijn, zoals een andere toon in Breytenbachs werk, veranderende literaire normen of de ‘overkill’ aan publicaties van zijn hand. Bovendien behoorden de meeste van Breytenbachs boeken die in de jaren tachtig het licht zagen tot de ‘moeilijkere’ genres: essays of poëzie. Deze literaire categorieën konden zelden tot nooit op grote schaal op belangstelling en publiek rekenen. De verslapping in aandacht werd even hersteld begin jaren negentig toen Een terugkeer naar het paradijs (1993) verscheen en toen Breytenbach twee jaar later een prijs voor zijn schilder-schrijverschap en een grote tentoonstelling kreeg. Beide leverden hem veel aandacht op. Hoewel Een terugkeer naar het paradijs, dat thematisch als derde deel van een drieluik na Een seizoen in het paradijs en De ware bekentenissen van een witte terrorist werd gepresenteerd, niet de enorme belangstelling en jubelende kritieken van die eerdere twee publicaties behaalde, was het aantal besprekingen behoorlijk en de toon daarin bleek dat we nog steeds kunnen spreken van erkenning, die maar weinig auteurs ten deel viel. Toch liep de aandacht na deze opleving weer terug: gedichten- en essaybundels in die jaren konden niet op veel recensies rekenen en na publicatie van het reisverslag Hondenhart (1999) volgden opvallend veel interviews, terwijl het aantal recensies, met name in toonaangevende bladen, miniem bleef. Critici waren gematigd enthousiast over het boek. Waar literair journalisten zich in recensies tot literaire argumentatie en waardebepaling beperkten, toonden ze zich in interviews nieuwsgieriger naar Breytenbachs persoonlijke leven en mening over de situatie in Zuid-Afrika. Hierin bleef de belangstelling voor zijn publieke persoon die voor zijn literaire werk overschaduwen. Het feit dat zijn boeken snel in de ramsj lagen en geen herdruk meer beleefden, duidt erop dat de publieke belangstelling niet langer massaal was, maar dat die zich beperkte tot een klein aantal fans. Na Hondenhart veranderde Breytenbachs in het publicatieritme: het duurde zeven jaar eer er weer proza van Breytenbach verscheen. Opvallend genoeg was de ontvangst van dit boek, Intieme vreemde (2006), heel wisselend: een deel van de kritieken waren fel en overwegend negatief, één recensent was juist lovend. Van consensusvorming was hier beslist geen sprake. Een jaar later werd een verzameling gedichten geubliceerd, een overzichtswerk met eenderde nieuw werk. Deze bundel werd goeddeels geheel genegeerd door de belangrijke pers. Vanaf 1999 valt dus een neergaande lijn in de ontvangst van 141
Breytenbachs werk vast te stellen: dissonantie en gebrek aan belangstelling vielen hem ten deel. Maar het is onmogelijk op basis van de recensies van slechts twee, drie boeken de conclusie te trekken dat er daadwerkelijk structureel iets is veranderd in de beeldvorming rondom Breytenbachs literaire werk, juist omdat de reacties zo gering in aantal en zo verschillend waren. Het maakt extra nieuwsgierig naar de recensies van Woordvogel, dat zojuist (eind mei 2008) verscheen. We zagen in dit hoofdstuk ook wie hun oordeel over Breytenbachs proza en poëzie gaven. Hoewel Breytenbachs boeken, zeker in de begintijd in gerenommeerde kranten en bladen door vermaarde recensenten besproken werden, waren er, op Ester en Van Montfrans na, nooit critici die standaard Breytenbachs werk recenseerden. En hoewel in hoofdstuk twee geschetst werd hoe het bestand met literaire critici vanaf de jaren negentig vergrootte en de individuele criticus minder status kreeg, waren het ook na de millenniumwisseling nog steeds niet de minsten die aan zijn boeken een recensie wijdden: namen als Arjan Peeters, J.F. Vogelaar en Rob Schouten kwamen onder meer voorbij. In die zin kunnen we dus niet van vaste pleitbezorgers voor het literaire werk van de schrijver spreken. Tot slot moet de invloed van Breytenbachs uitgevers worden vastgesteld op de materiële en symbolische productie. In dit hoofdstuk zagen we dat Breytenbach heeft veel geluk gehad met de keuze van zijn uitgevers voor met name zijn prozavertalers. Zonder deze vertalingen was Breytenbachs werk eigenlijk ontoegankelijk gebleven voor de Nederlandse lezers en had hij überhaupt geen faam als auteur kunnen opbouwen. Het regelmatig ontbreken van vertalingen bij gedichtenbundels zal de drempels tot het lezen van zijn poëzie verhoogd hebben. Uitgevers kunnen ook invloed uitoefenen in de keuzen rondom de vormgeving van een boek, maar daar is niet veel bijzonders te constateren, hoewel opgemerkt moet worden dat de omslagen met Breytenbachs schilderijen wel voor herkenbaarheid zorgden, maar niet op veel enthousiasme van de boekhandels konden rekenen. In al die jaren verscheen Breytenbachs werk driemaal gebonden: door te kiezen voor deze vorm probeerde Uitgeverij Podium de status van de auteur te benadrukken. Verder kunnen we concluderen dat het de uitgevers een aantal keren lukte de beeldvorming via de achterflap te beïnvloeden: recensenten namen dan over wat daar beweerd werd. Ook valt op dat met name Uitgeverij Meulenhoff de verschijningsdata van Breytenbachs boeken opvallend goed wist te orkestreren: publicatiemomenten vielen samen met de opening van een expositie, de uitreiking van een prijs, een optreden op een literair festival of het verschijnen van een documentaire over Breytenbach. Op die manier genereerde de uitgeverij extra redenen voor de media om aandacht aan de auteur te besteden.
142
Besluit Aan het begin van deze scriptie werd de vraag opgeworpen hoe de vorming van Breytenbachs auteursreputatie in Nederland verliep en welke factoren daarin van grote invloed waren. Daartoe kwam vooral de materiële en symbolische wording van Breytenbachs oeuvre aan de orde. Uitgangspunt was Goedegebuures stelling dat de receptiegeschiedenis vooral beïnvloed werd door een politiek-sociaal leeskader bij de recensenten. In deze conclusie wordt getracht een antwoord op de gestelde centrale vraag te formuleren. Gedurende de jaren zeventig waarin de Zuid-Afrikaanse, naar Europa geëmigreerde Breytenbach in Nederland debuteerde zat zowel het literaire als het maatschappelijke klimaat hem mee. De maatschappelijke betrokkenheid bij Zuid-Afrika was zeer groot, terwijl er op Elisabeth Eybers na eigenlijk geen Afrikaanse schrijvers tot Nederland waren doorgedrongen. Die aandacht voor ZuidAfrika zorgde er wellicht niet voor dat men massaal Breytenbachs werk las, maar genereerde wel aandacht en een podium voor de schrijver. De uitspraken en activiteiten van de schrijver zelf versterkten dat: zijn verzet tegen de situatie in zijn geboorteland paste binnen de Nederlandse communis opinio in die jaren tegen de apartheid en de blanke Breytenbach werd door de gemiddelde Nederlander als anti-apartheidssymbool omarmd. Dat Breytenbach daarbij veel te veel individualist was en niet in een hokje bleek te passen, kwam pas na de apartheid in de publieke beeldvorming naar voren. Bovendien bloeide het literaire klimaat in die tijd: kranten en tijdschriften introduceerden literaire bijlagen en er heerste nog een academische, ‘elitaire’ instelling. Zo was er ruimte en gelegenheid voor critici van naam (de ‘zeventigers’) om Breytenbachs werk te bespreken. Dat gebeurde dan ook, hoewel niet systematisch. Het literaire tijdschrift Raster, waarin Breytenbach veelvuldig publiceerde, had behoorlijk aanzien binnen de literaire wereld, en het poëziefestival Poetry International, dat de dichter als podium gebruikte, groeide al snel uit tot een fenomeen. Ook had Breytenbach geluk met zijn uitgeverijen: zowel Meulenhoff als Van Gennep waren bekende uitgeverijen met een behoorlijke staat van dienst en een uitgebreid netwerk. De naam van beide gerenommeerde huizen zal Breytenbachs introductie in Nedelrand gemakkelijker gemaakt hebben, hoewel hij op dat moment zelf ook al naam had en op zijn beurt weer het modern-literaire imago van zijn uitgeverijen versterkte. Zo droegen Breytenbach en zijn uitgeverijen in wisselwerking bij aan elkaars aanzien. Aan het roer stonden betrokken, actieve uitgevers, Van Gennep en Van Krevelen, die zich met hart en ziel voor de auteur inzetten en met wie hij een vrienschap opbouwde. Met name Uitgeverij Meulenhoff wist bovendien gebruik te maken van Breytenbachs verschillende identiteiten en leek de publiciteit daarop te orkestreren: publicaties vielen samen met lezingen of tentoonstellingen, wat de aandacht voor zijn kunstenaarsschap intensiveerde. Meulenhoff zocht daarin de samenwerking met onder meer Galerie Espace of Poetry International.
143
Breytenbachs eigen persoonlijkheid droeg ook bij aan de groei van zijn auteursreputatie: meerdere malen werd hij een charmante persoonlijkheid genoemd, een man met charisma die tijdens zijn optredens met zijn zachte betoverende stem de mensen wist te betoveren en betrokken wist te krijgen. Bovendien was Breytenbach een alleskunner en daardoor leerde men hem niet alleen als dichter-schrijver, maar ook als schilder en essayist kennen. Dat maakte hem alomtegenwoordig: zijn verschillende identiteiten zullen onderling een versterkend effect op elkaar hebben gehad. Dat zien we bijvoorbeeld terug in zijn herkenbare visueel vormgegeven bundels met voorop bijna altijd een schilderij van zijn hand. De start van Breytenbachs Nederlandse literaire carrière begin jaren zeventig was kortom uiterst veelbelovend. De literaire kritiek bevestigde dat: zijn eerste werken konden rekenen op aardig wat recensies, die bovendien waarderend van toon waren. Vanaf het begin is er overeenstemming over het belang van Breytenbachs werk. Met name in de jaren dat hij vanwege zijn verzet tegen de apartheid gevangenzat, heeft Breytenbachs naamsbekendheid veel baat gehad bij een aantal personen die zich zeer bij de auteur betrokken voelden: vanaf 1975 tot en met 1982 wedijverden deze mensen, onder wie Adriaan van Dis, zijn uitgevers en zijn galeriehouders, om zijn naam in de lucht te houden. Gevolg daarvan was wel dat de aandacht voor zijn publieke persoonlijkheid zijn literaire werk begon te overschaduwen. Veel van de vrienden die nauw bij Breytenbachs situatie betrokken waren, zijn afkomstig uit Meulenhoff en Raster-kringen, wat de wisselwerking tussen uitgeverij en kritiek illustreert. Opvallend is daarbij dat veel individuen een dubbelrol vervulden in de materiële en symbolische productie: vertalers (Van Dis, Ester, Nuis) traden ook als recensent van Breytenbachs werk op, of als uitgever of journalist. Die dubbelrol zien we ook bij prijsuitreikingen. Breytenbach won een vijftal prijzen die zijn reputatie als literair dichter en schrijver in Nederland bevestigden – Breytenbachs vrienden zaten in enkele van die prijzenjury’s. Bovendien initieerde zijn Nederlandse uitgever een internationale prijs die deuren naar de rest van de wereld opende. Het toont aan dat een kleine groep literatoren zeer nadrukkelijk en op verschillende manieren als pleitbezorger betrokken was bij Breytenbachs reputatievorming. Aannemelijk is dat Breytenbachs grote Nederlandse literaire netwerk én zijn persoonlijke omstandigheden de hem toegevallen waardering gunstig heeft beïnvloed. Na de hierboven omschreven en belangstelling en waardering voor zowel de publieke figuur als zijn literaire werk, was er halverwege de jaren tachtig tot en met begin jaren negentig een afname in de aandacht voor Breytenbach – de auteur was inmiddels weer vrij en publiceerde het ene boek na het andere, maar kon niet langer op veel uitgebreide en jubelende recensies rekenen, alhoewel de toon van de besprekingen over het algemeen waarderend bleef. Die afname werd, na een opleving in de jaren negentig, doorgezet: vanaf eind jaren negentig werd zijn werk minder veelvuldig en bovendien kritischer besproken. De aandacht voor zijn publieke persoon bleef nog enigszins bestaan, maar op massale belangstelling kon Breytenbach niet langer rekenen.
144
Het is echter te makkelijk om op basis hiervan van een teloorgang in de literaire waardering te spreken. Hoe is de afnemende aandacht en het dalende aantal recensies dan te verklaren? Daarvoor moeten gekeken worden naar een aantal veranderingen die vanaf eind jaren tachtig in het maatschappelijk en literaire veld is waar te nemen waren. De afname in belangstelling hangt ongetwijfeld samen veel bredere maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Zo verdween in Nederland die jaren de enorme politiek-maatschappelijke betrokkenheid bij Zuid-Afrika. Op Breytenbachs auteursreputatie zal dat geen invloed hebben gehad, maar de attentiewaarde voor zijn publiek-maatschappelijke standpunten, die toch ook vaak zijn bezorgdheid over Zuid-Afrika betroffen, verminderde bij een groot publiek waarschijnlijk wel. Nu de apartheid was afgeschaft, stond Nederland daarenboven niet langer wantrouwend tegenover het Afrikaans en Afrikaanse schrijvers, en ontstond er een inhaalrace van de Zuid-Afrikaanse literatuur en poëzie. Daarmee kreeg Breytenbach, die jarenlang een van de weinige Zuid-Afrikaanse schrijvers was die tot de Nederlandse literatuur doordrong, vanaf de jaren negentig steeds meer ‘concurrentie’ uit eigen geboorteland: Breytenbach moest de ruimte in de kranten nu met andere Zuid-Afrikaanse auteurs delen. Hoewel Zuid-Afrika sinds de jaren negentig weer volop in de belangstelling staat, lijkt Breytenbach dus zijn langste tijd gehad te hebben. Bovendien was die ruimte beperkter én van minder gewicht geworden, want ook in het literair klimaat was een en ander veranderd. Het culturele veld was veel groter en postmoderner geworden: de literaire criticus had aan status ingeboet en door een groter aantal recensenten werd een sneller soort literaire journalistiek bedreven, passend bij een steeds snellere consumptiecultuur, waarin de aandacht voor het lezen minder werd. Ook de toegenomen verdeeldheid onder critici over de waardering voor Breytenbachs werk kan gedeeltelijk verklaard worden vanuit die postmoderne versplintering: critici anno nu zijn het veel vaker oneens in vergelijking met pakweg twintig jaar geleden. Hoewel Breytenbachs laatste boeken nog steeds werden besproken door ervaren critici als Schouten, Vogelaar en Ester, was het algemene gevolg van de veranderingen in de literaire kritiek toch dat er minder aandacht, geduld en respect was voor oeuvres en ‘moeilijkere’ kunstvormen, waaronder we het werk van Breytenbach, dat veelal complex werd bevonden (iets waarvoor je tijd moest uittrekken), kunnen rekenen. Terwijl het boekenaanbod steeg, krompen de boekenbijlagen en dus de kans op een bespreking in. Er werd gesproken van een resterende kleine culturele elite die nog las: het is voorstelbaar dat het leespubliek dat Breytenbachs werk ‘aankon’, aanzienlijk was geslonken en dat er weinig potentiële lezers met zijn naam en werk in contact kwamen. Sowieso bleek al dat Breytenbachs werk nooit de potentie had een groot leespubliek te bereiken, wat besloten lag in de aard van zijn werk: recensenten noemden zijn werk herhaaldelijk surrealistisch, macaber, complex en niet makkelijk toegankelijk en ook sloot het niet altijd aan bij wat bij ons gangbaar was. Je moest er bovendien enige kijk op hebben, wilde je
145
het kunnen waarderen. De reacties op de omslagillustraties van Breytenbachs boeken sloot daarbij aan: de ‘onaangename’ omslagen vielen niet bij een groot publiek in de smaak viel. Er is ook wel opgemerkt dat Breytenbachs werk uiteindelijk te specifiek Afrikaans was, om hier te lande omarmd te worden. Goedegebuure beweerde van Breytenbach dat hij net als Eybers in het Nederlandstalige literaire systeem werd opgenomen en in die zin in grote mate tot de beeldvorming rondom Zuid-Afrika heeft bijgedragen. Breytenbachs onderwerpen en referentiekader waren in tegenstelling tot die van Eybers echter alles behalve Nederlands, wat de aanvaardbaarheid van zijn werk voor een lezers- en koperspubliek niet verhoogde. Verder raakte Breytenbach zijn zeer betrokken uitgevers kwijt; Van Gennep overleed, Van Krevelen ging weg bij Meulenhoff. Beide uitgevers beschikten over een enorme ervaring, een groot netwerk en bovendien waren zij nauw betrokken bij Breytenbach en zijn oeuvre: dit moest Breytenbach vanaf eind jaren negentig missen en het duurde een tijd voor hij een nieuw ‘huis’ gevonden had. Vooral de jaren waarin hij bij Meulenhoff geen gehoor kreeg en zodoende eigenlijk uitgeversloos was, waren van invloed, want er verscheen die jaren niets van zijn hand. Ook andere pleitbezorgers hebben geen betekenis in de culturele wereld meer of waren juist zo belangrijk geworden, dat ze zich niet meer inhoudelijk met Breytenbach bezig hielden: een aantal is overleden of gepensioneerd of speelde om andere redenen geen rol meer in het literaire veld. Pleitbezorger Van Dis had nog wel tot de jaren negentig een eigen boekenprogramma op tv, maar stopte reeds in de jaren tachtig met zijn journalistieke werk en hield naast zijn eigen schrijverschap al helemaal geen tijd meer over om Breytenbachs werk te vertalen. De invloed van belangrijke podia als Poetry International en literaire tijdschriften daalde eveneens. Breytenbach raakte zelf ook steeds meer versplinterd: zijn bezigheden bevinden zich in steeds meer continenten. Hij is zodoende een ware nomade, die minder makkelijk te kwalificeren is en die bovendien nooit lang genoeg in Nederland was en is om zich werkelijk te manifesteren. Zijn karakter had wellicht ook elementen die tegenwerkten in het bereiken van een brede belangstelling. Breytenbach was en is een individualist, die bij geen enkele beweging paste en vaak tegen de heersende mening in ging. Na de apartheid, toen hij kanttekeningen plaatste bij de heersende feestvreugde, bleek dat pas echt. Bovendien werd zijn werk de laatste jaren weemoediger en berustender genoemd. Misschien dat deze andere toon in zijn werk minder aanslaat dan zijn vroegere toon van hartstochtelijk verzet. Al met al moet worden opgemerkt dat een gedeelte van bovenstaande veranderingen niet specifiek Breytenbach golden en dat de afnemende aandacht zodoende niets zegt over de literaire waardering. Bovendien: hoewel recensenten de laatste jaren enigszins kritischer tegenover dat werk leken te staan, staat buiten kuif dat Breytenbach toch al die tijd als belangrijk auteur werd beschouwd. Bovendien bleek de waardering onder meer uit een grote overzichtstentoonstelling, de belangstelling die uitgeverijen toonden toen hij een nieuw onderdak zocht en de uitnodigingen voor lezingen en optredens die hij al die jaren vanuit Nederland bleef ontvangen. Eigenlijk was de hoeveelheid aandacht die Breytenbach in de jaren tachtig, zijn ‘publieke jaren’, ten deel viel ongekend: een afname in de 146
belangstelling was onvermijdelijk en we zouden nu kunnen spreken van een ‘gezonde’ stabilisatie in de aandacht. Hoe verhoudt die literaire waardering zich nu tot de publieke belangstelling van Breytenbach? Dat Breytenbachs persoonlijke omstandigheden van invloed waren op de recensies van zijn werk staat buiten kijf. Probeerden literaire recensenten zich eerst nog uitdrukkelijk op literaire waardering te concentreren, al snel kreeg de politieke betrokkenheid en gevangenissituatie van de schrijver veel aandacht in de ontvangst van zijn werk. Hier kan gesproken worden over ‘verenging tot politieke leeswijze van zijn werk’, zoals Goedegebuure dat noemde, hoewel het hoge politiek-maatschappelijk autobiografische gehalte van Breytenbachs werk ervoor zorgde dat critici weinig andere mogelijkheid hadden dan die autobiografische elementen te benoemen. De verenging in de leeswijze kwam dus gedeeltelijk voort uit de aard van het gelezen werk zelf. Ook het ongekend grote aantal recensies in die jaren zou erop kunnen duiden dat kranten hun keuze Breytenbachs werk al dan niet te bespreken lieten beïnvloeden door de politiek-maatschappelijke omstandigheden. Of het oordeel van recensenten ook bepaald door betrokkenheid bij Breytenbachs persoonlijke situatie blijkt echter amper; wel waren de recensies zeer lovend van toon. Dat de enorme aandacht voor zijn publieke persoon afnam na zijn vrijlating, en ook later, na de afschaffing van de apartheid, is niet verwonderlijk: Breytenbachs publieke imago van ‘verzetsheld’ was niet langer actueel relevant. Hoewel hij wellicht bekend is geworden bij een breed publiek vanwege zijn politieke activiteiten (en de gevolgen daarvan), valt echter niet vol te houden dat hij in literaire kringen gewaardeerd werd om politieke redenen. Critici herkenden Breytenbachs schrijverstalent en zijn werk oogstte voornamelijk bewondering vanwege de taalcreativiteit en verbeeldingskracht. Juist zijn politieke redenaties werden soms ‘zwak’ genoemd. De verschuiving, waar Goedegebuure over sprak, van belangstelling naar persoonlijk leven en verzet in plaats van naar literair werk, vond dus vooral plaats in de publieke sfeer en in de keuze van (literaire) media om niet Breytenbachs werk te bespreken maar de schrijver zelf in interviews te ondervragen. Breytenbach zat hier zelf ook mee in z’n maag en een neerslag van die worsteling met het eigen imago is terug te vinden in uitspraken in interviews en in het literair werk. We zien zodoende duidelijk een wisselwerking tussen zelfbeeld en publiek gevormde beelden. Hoewel de aandacht voor zijn literaire werk dan afnam, zien we echter amper een evolutie in die beeldvorming rondom zijn literaire imago. Al in een vroeg stadium was de scheiding tussen de schrijver en publiek persoon geconsolideerd: zowel in eerste recensies die over zijn werk verschenen als in recensies over zijn laatste publicatie, benadrukken recensenten dat het publieke beeld van de politiek-maatschappelijke betrokken ‘ex-balling, ex-gevangene, ex-activist’ het beeld van de schrijver overschaduwde. Als aanvulling op Goedegebuure stel ik dus dat er in de literaire wereld niet alleen zozeer sprake was van een vernauwde politiek-maatschappelijke lezing van Breytenbachs werk, maar juist ook van een overmatig bewustzijn dat er van die vernauwing sprake zou kunnen zijn. Al vanaf
147
Breytenbachs acte de présence was de herhaalde overtuiging dat Breytenbach als schrijver altijd onbekender zou zijn dan als activist gefixeerd. Door middel van de Breytenbach-casus zagen we dat buitentekstuele factoren een rol kunnen spelen bij de artistieke waardebepaling van een oeuvre. De casus illustreerde hoe instituties, inclusief de uitspraken en acties van de auteur zelf, en de omstandigheden in én buiten het literaire veld in wisselwerking staan en voor een onontwarbare verwevenheid van tekst en context zorgen. De samenhang tussen literatuur en maatschappij, maar ook de wisselwerkingen, belangen en inspanningen van personen binnen het literaire veld, niet in de laatste plaats van de auteur zelf, droegen bij aan de vorming van Breytenbachs auteursreputatie. Die vorming van Breytenbachs auteursreputatie lijkt sterk geconsolideerd (zijn literaire kwaliteiten zullen altijd in de schaduw staan van zijn publieke imago), maar is nog niet ten einde, zolang (de receptiegeschiedenis van) Breytenbachs oeuvre nog niet voltooid is. De ontvangst van Woordvogel (mei 2008) en volgende boeken maakt extra nieuwsgierig en Niet te véél aksent op het ‘Zud-Afrikaanse’ als-je-blieft kent dan ook een open einde.
148
Verantwoording Voor deze scriptie heb ik zoveel mogelijk gebruik gemaakt van beschikbaar materiaal in archieven en bronnen. De bibliografie van Breytenbachs boekpublicaties in Nederland in Bijlage I is gebaseerd op de Nederlandse Centrale Catalogus en de Brinkman’s Cumulatieve Catalogus. Desondanks is volledigheid niet te garanderen. Publicaties in tijdschriften, kranten, bloemlezingen en samengestelde bundels bleven buiten beschouwing. De verzameling recensies in Bijlage II is samengesteld op basis van de kaartenbakken, archieven en catalogi – ik heb onder meer gezocht en gevonden in Het Zuid-Afrika Huis, Literom, het Van Gennep-archief en het Letterkundig Museum. Ook Erik van den Bergh is mij met zijn verzameling ten dienste geweest. Compleetheid van het aantal recensies is geenszins te garanderen, maar dit corpus aan teksten geeft voldoende een steekhoudend beeld van Breytenbachs werk. Aandacht op radio- en televisie is zeer moeilijk na te gaan, maar genoemd waar bekend. In paragraaf 2.2 en hoofdstuk 3 is relatief meer gedetailleerde informatie opgenomen van de uitgaven die tot stand kwamen bij Uitgeverij Podium, omdat ik als redacteur gemakkelijker toegang had tot correspondentie en gegevens en omdat bij historisch onderzoek van de meest recente publicaties en gebeurtenissen nu eenmaal meer informatie terug te vinden is. De beschrijvingen zijn hierdoor wellicht enigszins uit balans, maar ik vond dit ‘kijkje achter de schermen’ voldoende de moeite waard om zodoende te besluiten eventuele onevenwichtigheid voor lief te nemen.
149
Literatuurlijst Archieven en catalogi Archief Van Gennep Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), Amsterdam Omschrijving: diverse dossiers, die voornamelijk correspondentie, contracten of interne stukken over uitgaven bevatten. Archief Breyten Breytenbach. zeven niet nader gecatalogiseerde archivalia, B08595, Letterkundig Museum, Den Haag. Omschrijving: zeven dozen niet nader gecatalogiseerde archivalia, afkomstig van Adriaan van Dis. Kaartenbak Breyten Breytenbach, Letterkundig Museum Den Haag Brinkman’s Cumulatieve Catalogus van Boeken 1858-2001. LexisNexis Academic. LiteRom: interviews en recensies Nederlandstalige literatuur vanaf 1900. Biblion uitgeverij. Prospectussen Uitgeverij Meulenhoff & Uitgeverij Van Gennep Bibliotheek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak. Universiteitsbibliotheek Bijzondere Collecties, Universiteit van Amsterdam .
Primaire literatuur Voor een bibliografisch overzicht van boekpublicaties van Breyten Breytenbach verwijs ik graag naar het overzicht in Bijlage I.
150
Secundaire literatuur Literatuur Auwera, Fernand. Engagement of escapisme? Antwerpen/Weesp: Het Wereldvenster/Standaard Uitgeverij, 1985. Fernand Auwera. Geen daden maar woorden. Interviews. Antwerpen/Utrecht: Standaard Uitgeverij, 1970. Bardoel, J. et al. (red.). Journalistieke cultuur in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2002. Berkelmans, Hanny (sam.). O nag, kom gou, bly weg! Zuidafrikaanse poëzie. Breda: De Geus, 1989. Boer, Stefan de. Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 1960-1977. Den Haag: Sdu Uitgevers, 1999. Bork, G.J. van & N. Laan (red.). Twee eeuwen literatuurgeschiedenis 1800-2000. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. Amsterdam: Uitgeverij C.J. Aarts, 1997. Braam, Conny. Operatie Vula: Zuidafrikanen en Nederlanders in de strijd tegen apartheid. Amsterdam: Meulenhoff, 1992. Brink, prof. dr. André P. Die Poësie van Breyten Breytenbach. Academica. Pretoria/Kaapstad: H&R-Academica, 1971 (gebruikt: derde uitgawe 1979). Brink, André & J.M. Coetzee (sam.). Ons geduld heeft zijn grenzen. Literatuur uit Zuid-Afrika.. Ingeleid door Adriaan van Dis. Houten: Het Wereldvenster (Unieboek), 1987. Dis, Adriaan van. Om te vlieg: van bron tot boek, een onderzoek naar verschillen en overeenkomsten in een prozatekst van Breyten Breytenbach. Amsterdam, 1979 (ongepubliceerde doctoraalscriptie). Dorleijn, Gillis J. & Kees van Rees (red.). De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000. Nijmegen: Vantilt, 2006.
151
Ester, Hans & Arjan van Leuvensteijn (red.). Afrikaans in een veranderende context. Taalkundige en letterkundige aspecten. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut, 1995. Ester, Hans, Jeroen Brouwers e.a. Jan Campertprijzen 1983. Den Haag: BZZTôH, 1983. Ester, Hans. Land onder die Suidersterre. Opstellen, voordrachten, gesprekken en recensies over de Zuidafrikaanse letterkunde. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut Amsterdam (SAI), 1993. Franken, Eep & Luc Renders. Skrywers in die strydperk. Krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde. Amsterdam: Bert Bakker, 2005. Fransen, Ad. W.F. Hermans, een Hollander in Parijs. Amsterdam: Podium, 2006. Galloway, Francis. Breyten Breytenbach as openbare figuur. Pretoria: HAUM-Literêr, 1990. Gelderblom, Arie-Jan (red.). Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen van het Vijftiende Colloquium Neerlandicum. Rijksuniversiteit Groningen, 24-30 augustus 2003. Woubrugge: Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, 2004. Genette, Gérard. Seuils. Parijs: Éditions du Seuil, 1987. Gaens, Dennis & Kim Liebrand. De uitgever en de terrorist. Rob van Gennep als Literair agent van Breyten Breytenbach. Amsterdam, 2007 (ongepubliceerd werkstuk). Graaff, B.J.H. de. De mythe van het stamverwantschap. Nederland en de Afrikaners 1902-1930. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut Vrije Universiteit, 1993. Hoogendonk, Mabel (sam.). Galerie Espace 40 jaar. Ruimte voor eigentijdse kunst. Abcoude/Haarlem: Uniepers/Frans Halsmuseum, 1997. Hoogendonk, Mabel, Nop Maas, e.a. Breyten Breytenbach.Uit de eerste hand. Schilderijen, tekeningen en essays. Amsterdam/Haarlem: Meulenhoff/ Frans Hals Museum, 1995. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1971-1972. Leiden: E.J. Brill, 1973.
152
Jansen, Ena. Afstand & verbintenis. Elisabeth Eybers in Amsterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1998. Janssen, Susanne. In het licht van de kritiek. Hilversum: Verloren, 1994. Jonckheere, Wilfred. Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 18961996. Nijmegen: Vantilt, 1999. Kannemeyer, J. C. Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur II. Pretoria/Kaapstad/Johannesburg: H&R-Academica, 1983. Katholieke Radio Omroep. Babel-schrift 4: Breyten Breytenbach. Amsterdam: KRO Externe Kontakten, 1975. Kuitenbrouwer, Maarten & Marij Leenders (red.). Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering. Hilversum: Verloren, 1996. Kuitert, Lisa. Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996. Amsterdam: De Bezige Bij, 1997. Lakerveld, Carry van (sam. & red.). Nederland tegen Apartheid. Den Haag/Amsterdam: Sdu Uitgeverij Koninginnegracht/Amsterdam Historisch Museum, 1994. Ledden, W.P. van. Jan van Riebeeck tussen wal en schip: een onderzoek naar de beeldvorming over Jan van Riebeeck in Nederland en Zuid-Afrika omstreeks 1900, 1950 en 2000. Hilversum: Verloren, 2005. Lucebert. Oogsten in de dwaaltuin. Amsterdam: De Bezige Bij, 1981. Meijer, Ischa. De interviewer en de schrijvers. 50 literaire interviews van 1966 tot 1993. Amsterdam: Prometheus, 2003. Nederlands buitengaats; een taalreünie. Onder voorzitterschap van Adriaan van Dis (bijdragen van Antjie Krog e.a..). Amsterdam: Stichting Koninklijk Paleis, 2006. Ree, Susan van der. Caleidoscoop. Een bibliografisch overzicht van literatuur uit Zuid-Afrika in Nederlandse vertaling. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut, 1996.
153
Rees, C.J. van & G.J. Dorleijn. De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. Den Haag: Stichting Literatuurwetenschap, 1993. Ruiter, Frans & Wilbert Smulders. Literatuur en moderniteit in Nederland. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, 1996. Schenkeveld-Van Der Dussen, M.A. e.a. (red.), Nederlandse literatuur. Een geschiedenis. Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers, 1993. Schücking, L. Soziologie der literarischen Geschmacksbildung. Bern/München: Francke, 1961. Stoops, Yvette. Bobbejane of Bavianen. Afrikaans versus Nederlands. Mechelen: CODA, 1995. Thijsen, Wil. Alle schrijvers hebben gelijk. Gesprekken met literaire critici. Amsterdam/Antwerpen: Meulenhoff/Kritak, 1998. Verdaasdonk, Hugo (red.). De regels van de smaak. Amsterdam: Uitgeverij Joost Nijsen, 1985. Vries, Gert Jan de. Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. Amsterdam: Van Oorschot, 1995. Waal, Margriet van der. The battle over the books. Processes of selecten in the South African literary field. Groningen: Stichting Drukkerij C. Regenboog, 2006. (Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.)
Artikelen NB. In dit literatuuroverzicht zijn de recensies en interviews die naar aanleiding van Breytenbachs publicaties verschenen niet opgenomen. Zie daarvoor Bijlage II. ‘Argwaan en liefde voor Zuid-Afrika.’ In: Algemeen Dagblad, 3 mei 1994. ‘Arnhem speelt de hoofdrol bij viering van bevrijding.’ In: Trouw, 6 mei 1983. ‘Breyten Breytenbach: Revolutie door koehandel.’ In: Trouw, 18 november 1993; ‘Breyten, een symbool.’ In: Het Parool, 10 oktober 1980. 154
‘Breytenbach nam speciale prijs in ontvangst.’ In: Trouw, 21 januari 1983. ‘d’Aulnis weg bij Meulenhoff.’ In: Het Parool, 11 januari 2001. ‘Oud-directeur Meulenhoff haalt uit naar PCM.’ In: NRC Handelsblad, 16 december 2000. ‘Een kultureel doekje voor het politieke bloeden: Breyten Breytenbach na zeven jaar weer vrij.’ In: Knack, 8 december 1982 ‘Eerste overzicht Breyten Breytenbach in Nederlands Museum.’ ANP, 14 september 1995. ‘Geen vrijlating Breytenbach.’ In: NAC, 13 maart 1979. ‘Heibel om tentoonstelling Breytenbach.’ In: De Morgen, 3 maart 1986. ‘Ivo Niehe: “Kijkcijfers Talpa even wennen.”’ Op: Mediacourant, www.mediacourant.nl, 31 augustus 2006. ‘“Mijn werk wordt hier begrepen.” Zuid-Afrikaanse chansonnière Amanda Strydom in De Meerse.’ In: Haarlems Dagblad, 12 februari 2008. ‘Spijkers ad interim bij Bakker.’ In: Het Parool, 7 januari 1994. ‘Uitgever Rob van Gennep overleden.’ ANP, 14 april 1994 Akker, Peter van den. ‘“Hij praat louter stront” – Gerard Reve in Zuid-Afrika.’ In: Zuidelijk Afrika Magazine (2006), nr. 2. Barnard, Riana. [Titelloos.] In: Maandblad Zuid-Afrika 85 (2008), nr. 1, p.18. Beekman, Klaus. ‘Flapteksten. Een verkennend onderzoek.’ Op: Neerlandistiek.nl 07.07a (oktober 2007). Bergh, Erik van den. ‘Breytenbach & Nederland.’ In: Cultuur en migratie, 21 februari 2003. Bergh, Thomas van den. ‘Boeken: de jacht op de bestseller.’ In: Elsevier, 1 juli 2006. 155
Berkhout, Karel. ‘Oprollen die bende; pleidooi voor sanering van literaire tijdschriften.’ In: NRC Handelsblad, 15 februari 2008. Bibeb. ‘Schilder-schrijver Breyten: “In Zuid-Afrika moeten de blankies gauw bewijzen dat ze bruin zijn.”’ In: Vrij Nederland, 9 november 1968. Blom, Onno. ‘Het beste uit Zuid-Afrika. Gedichten gekozen op schoonheid, niet op politieke correctheid.’ In: Trouw, 10 november 1998. Bolten, J. ‘Breytens aap. Schilderij met denkflarden.’ In: Haarlems Dagblad, 19 november 1968. Bots, Pieter. ‘Een oog op een appel.’ In: Het Parool, 20 januari 1999. Bremt, Stefaan van den. ‘Dissidente schrijvers in Zuid-Afrika.’ In: Tijdschrift voor Diplomatie, juni 1979 p. 786-789. Breytenbach, Breyten & André Brink. ‘Een riskante briefwisseling.’ (Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Adriaan van Dis.) In: Raster 4 (1977), p. 5-26. Brink, André P. ‘Breyten Breytenbach: sestiger malgré lui.’ In: Raster 6 (1972), p. 142-149. Brink, André. ‘De nieuwere afrikaanse poëzie.’ In: Raster 15 (1980), p. 36-47. Bruin, Katja de. ‘Boeken met Brands. Het leuke van non-fictie is dat je alleen al door het onderwerp vaak mooie verhalen krijgt.’ Op: boeken.vpro.nl/artikelen/24214136, 23 september 2005. Brusse, Peter. ‘Breyten in Zuid-Afrika.’ In: Elsevier, 5 juni 1993. Cocq, Marjolijn de. ‘Weekend Interview: Tilly Hermans.’ In: BN/DeStem, 2 augustus 2003. Glas, Frank de. ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’ In: Spiegel der letteren 34 (1992), p.298-302. Dijk, Nel van. ‘Een onverbiddelijke bestseller! De promotie van literair werk in de twintigste eeuw.’ In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 6 (1999), p. 183. 156
Dis, Adriaan van. ‘Klankwoord. Bij de ontvangst van de Groenman-taalprijs.’ In: Onze Taal 72 (2008), nr.2 (februari/maart), p. 63. Dis, Adriaan van. ‘Zuid-Afrika: op de achtergornd altijd het gezang van terdoodveroordeelden als het ruisen van de zee.’ In: NRC Handelsblad, 11 december 1982. Dis, Adriaan van. ‘Akxx, fxx, kxxtoria, Kakkebeenwa. De verwarrende en gecensureerde stukken van het Breytenbach-proces.’ In: Vrij Nederland, ongedateerd (waarschijnlijk begin 1978), p. 22. Dis, Adriaan van. ‘Opreg berou: Breytenbach, de verloren zoon van Zuid-afrika’s propagandadienst.’ In: Vrij Nederland, 4 september 1976. Dis, Adriaan van. ‘Strijd om Skryt. Censuur in Zuid-Afrika wordt scherper.’ In: NRC Handelsblad, 4 juli 1975. Dis, Adriaan van. ‘Poëzie als vorm van verzet: Van der Hoogt-prijs voor Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 16 juni 1972. Divendal, Joost. ‘Nagelaten oeuvre van een bevlogen uitgever. Rob van Gennep 1937 – 1994.’ In: Trouw, 15 april 1994, p. 12. Divendal, Joost. ‘Het stof dat opwaaide en waar Van Thijn niet door kroop.’ In: Trouw, 4 februari 1993. Dorsman, Robert. ‘Die hand vol vuur. Over poëzie in het Afrikaans.’ In: Nieuw Letterkundig Magazijn 16 (1998), p. 6. Dorsman, Robert. ‘Als een (lach)spiegel in raadselen.’ In: Filter 5 (1998), nr. 3 (september). Dorsman, Robert. ‘In den beginne.’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr. 2 (april), p. 4. Dubois, Pierre. ‘Literaire prijs voor Breyten Breytenbach.’ In: Het Vaderland, 21 november 1968. Dull, Ben. ‘Juan Breyten en het futiele van zijn schreeuw.’ In: Het Parool, 7 november 1968. 157
Elzen, Sus van. ‘Met een schilder naar schrijversland.’ In: Knack, 12 maart 1986. Ester, Hans. ‘Breytenbachs universum van de straf.’ In: Trouw, 4 oktober 1984. Ester, Hans. ‘Breytenbach en het wezen van de schrijver.’ In: Nederlands Dagblad, 17 november 2006. Ester, Hans. ‘Overleven in jaren van zonsverduistering.’ In: Trouw, 29 december 1983 Fortuin, Arjen. ‘Krimp komt niet door de inhoud.’ In: NRC Handelsblad, 29 januari 2008. Freriks, Kester. ‘Wachten op een wonder.’ In: NRC Handelsblad, 8 februari 2005. Gerbrandy, Piet. ‘Magiër en pestkop.’ In: de Volkskrant, 12 september 2002. Glas, Frank de. ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’ In: Spiegel der letteren 34 (1992), p. 289-304. Glas, F. de. ‘De materiële en symbolische productie van het werk van moderne literaire auteurs. Bouwstenen voor de reputatie van de jonge Hella Haasse.’ In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 2003 p. 103-121. Goedegebuure, Jaap. ‘De weerklank wordt door de situatie bepaald. Breyten Breytenbach in de spiegel van de Nederlandse kritiek.’ In: Literatuur (1993), nr. 4, p. 217-222. Groen, Janny. ‘De echtgenote en de maîtresse. Breyten Breytenbach, schilder, dichter, schrijver, politiek activist, zou het liefst musiceren.’ In: de Volkskrant, 15 september 1995. Grootenboer, Doris. ‘Werk Breytenbach zit vol raadsels.’ In: Algemeen Dagblad, 21 september 1995. Hammink, Rob. ‘Absurde schilder/schrijver Breyten Breytenbach. Als zoetheid voor m’n oor.’ In: De Telegraaf, 30 september 1995. Hanegreefs, Luc. ‘In Zuid-Afrika is de schrijver geen cultfiguur meer.’ In: De FinancieelEconomische Tijd, 8 mei 1999. 158
Heijne, Bas. ‘Wie predikt nog het boekenevangelie op tv?’ Op: http://boeken.vpro.nl/artikelen/5575371, 12 maart 2002. Hengel, Mirjam van. ‘Literatuur: verborgen verhalen worden zichtbaar.’ In: Het Financieele Dagblad, 25 mei1996. Hengeveld, Richard & Dekker, Anton. ‘Nederland tegen apartheid 1948 – 1994.’ Uit: webdossier NiZA, op: www.niza.nl, laatste update: juni 2004. Hulten, Machteld van. ‘Nette akkers egalig grou, pophuisies rooi en blou.’ In: de Volkskrant, 18 september 1999. Jaeger, Toef. ‘Laten we de verkleefdheid niet overschatten.’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr. 2 (april), p. 8. Jansen, Ena. ‘De culturele relatie Nederland-Zuid-Afrika: vroeger en nu.’ In: Ons Erfdeel 41 (1998), p. 678. Jansen, Ena. ‘Politieke idealen nimmer verloochend: nog tal van vragen open na vrijlating van Breytenbach.’ In: de Volkskrant, 6 december 1982. Jansen, Ena. ‘Redaksioneel.’ In: Stilet; Tijdschrift van de Afrikaanse Letterkunde Vereniging (2002), nr. 2 (September), p. 7-12. (Speciaal nummer, getiteld: ’n Blik van Buite) Jong-Goossens, Riet de. ‘Mooi bly.’ In: Bunker Hill 37/38 (Maart 2007), p. 61. Kal, Jan. ‘De zaak Breytenbach.’ In: Maatstaf 24-2 (1976), p. 17. Kris, Jeroen van der. ‘Maarten Asscher: dichter tussen beleidsnota’s.’ In: NRC Handelsblad, 15 juni 1998, p. 2. Krog, Antjie. ‘Een zee van verdriet. Slachtoffers van apartheid getuigen voor de Waarheidscommissie in Zuid-Afrika.’ In: NRC Handelsblad, 1 juni 1996. Krog, Antjie. ‘Woord tussen twee stilten.’ In: Optima 21 (2003), nr. 4, p. 172, 173.
159
Kuitert, Lisa. ‘Onrust op de Nederlandse literaire boekenmarkt.’ In: Ons Erfdeel XLVI, nr. 2, april 2003, p. 230-244. Lange, Albert de. ‘Hollandse muze kan niet zonder folklore Buchmesse met tulpen, bruggetjes en Harry Mulisch.’ In: Het Parool, 6 oktober 1993. Marissing, Lidy van. ‘Een dichter in ballingschap. Van der Hoogtprijs 1972 voor Zuidafrikaan.’ In: de Volkskrant, 20 juni 1972. Mooij, Martin. ‘Breytenbach te Rotterdam.’ In: De Vlaamse Gids (1974), nr. 6 (juni), p. 55. Mooren, Piet. In: Tegenspraak (1978), nr. 6 (mei). Mulder, Reinjan. ‘Schrijver-activist breekt met ANC; Breytenbach beziet toekomst Z-Afrika met wantrouwen.’ In: NRC Handelsblad, 23 april 1994. Niekerk, Annemarié van. ‘Verwelkte apartheid het kanon; Confronterende roman over 50 jaar Afrikaner-macht.’ In: Trouw, 18 maart 2006. Niemöller, Joost. ‘Het dilemma van Breyten Breytenbach.’ In: Haarlems Dagblad, 11 juli 1981. Nuchelmans, André. ‘Waar is… Adriaan van Dis? Boekenprogramma’s op de Nederlandse televisie.’ In: Boekman 66 (2006), p. 76-81. Nuis, Aad. ‘De grimmige tegenstem van de idylle.’ In: Haagse Post, 7 februari 1981. Peek, Christel. ‘Taal in een rainbow nation. Een who’s who van de talen van Zuid-Afrika.’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr . 2 (april), p. 6. Peeters, Carel. ‘Dichter en burger. In memoriam Aad Nuis 1933-2007.’ In: Vrij Nederland, 17 november 2007. Pieters, Mark. ‘Een dure liefhebberij. Johan Polak als uitgever.’ In: De Parelduiker (december 1998), nr. 4-5, p. 46-69. Robbemond, Jan. ‘Dit is altijd een gewelddadig land geweest.’ In: Algemeen Dagblad, 26 maart 1999. 160
Rumke, Ite. ‘Rob van Gennep 1937 - 1994; Geëngageerd uitgever.’ In: NRC Handelsblad, 14 april 1994. Sanders, Stephan. ‘Ik zie een vrouw voor me met een bloempot op haar hoofd: Breyten Breytenbach en de pathologie van de vermenging.’ In: De Groene Amsterdammer, 27 september 1989. Schaffer, Alfred. ‘“Lank lewe die poëet.” De stand van zaken in de Afrikaanse poëzie aan het eind van de 20ste eeuw.’ In: Meanderkrant, 10 november 1999. Schaffer, Alfred. ‘We kunnen niet zonder de…’ In: Passionate Magazine 14 (2007), nr. 2 (april), p.48-49. Schiferli, Victor. ‘66 Verborgen schatten van 2007. Rondgang: genegeerde boeken.’ In: Vrij Nederland, 21 december 2007. Scholten, Ester. ‘Het boek en de tv.’ In: Trouw, 2 april 2004. Schouten, Rob. ‘Nauwkeurig kijken en fijnproeven; T. van Deel, een criticus die zichzelf trouw bleef.’ In: Trouw, 15 maart 2008. Schutten, Henk. ‘Uitgevers azen op nieuwe partners.’ In: Het Parool, 10 februari 1994. Somers, Maartje. ‘Een ambtenaar op gepaste afstand.’ In: Het Parool, 24 april 1998. Straus, Cees. ‘Verweyhal toont droomwereld en harde realiteit in Breytenbachs werk. “Heerlijk om in bed te liggen aan een raam verse Afrikalucht.”’ In: Trouw, 27 september 1995. Swanborn, Peter. ‘Ik wantrouw woorden.’ In: de Volkskrant, 16 februari 2001. Jong-Goossens, Riet de. ‘Mooi bly.’ In: Bunker Hill 37/38 (maart 2007), p. 61. Tamar (ps. Renate Rubenstein). ‘Mandela, tergblik op een actie.’ In: Vrij Nederland, 24 februari 1990. Verbraak, Coen. ‘Leverancier van links gedachtegoed. Profiel Uitgever Rob van Gennep.’ In: Vrij Nederland, 26 mei 2007. 161
Vermaas, Peter. ‘“Moenie jou languages mix nie!”; Zuid-Afrika debatteert over het verleden.’ In: De Groene Amsterdammer, 17 februari 2001. Vincent, GertJan. ‘Het Afrikaans is enorm plooibaar.’ In: Trouw, 20 juni 1994. Webeling, Pieter. ‘W.F. Hermans eist excuses.’ In: Trouw, 28 januari 1993. Westerlaken, Nell. ‘De romantiek voorbij. Francesca Marciano ontdoet Afrika van “Out of Africa”-achtig imago.’ In: de Volkskrant, 7 augustus 1998. Wijgh, Hanneke. ‘Niemand vult het gat dat Rob van Gennep naliet.’ In: Trouw, 30 maart 1995. Wijgh, Hanneke. ‘Auteurs verzetten zich tegen overhaaste sanering en onttakeling.’ In: Trouw, 7 februari 1996. Wijgh, Hanneke. ‘De Erfgenamen: Maarten Asscher van Meulenhoff.’ In: Trouw, 6 april 1995. Witt, Enno de. ‘Ook VPRO komt met nieuw boekenprogramma.’ Op: Boekblad.nl, 28 april 2008. Zaal, Wim. ‘Schweizer + Spike + Nie wil sien nie.’ In: Elsevier Magazine, 24 december 1977.
Televisie Goekoop, Hans. ‘De affaire Klaas de Jonge.’ In: Andere Tijden, 27 november 2001. [De aflevering is terug te zien via http://geschiedenis.vpro.nl/dossiers/24756216.]
Interviews Interview met Laurens van Krevelen, 19 mei 2008, Amsterdam. Interview met Joost Nijsen, 10 mei 2008 (per e-mail).
162
Correspondentie E-mail van Kathleen Anderson aan Joost Nijsen, 3 mei 2005. E-mail van Maarten Asscher aan Joost Nijsen, 18 mei 2005. E-mail van Erik van den Bergh aan Annemiek Recourt, 4 juni 2007. E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 8 december 2006. E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 10 augustus 2007. E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 28 september 2007. E-mail van Breyten Breytenbach aan Annemiek Recourt, 17 juli 2008. E-mail van Breyten Breytenbach aan Joost Nijsen, 13 oktober 2005. E-mail van Breyten Breytenbach aan Joost Nijsen, 1 november 2006. E-mail van Breyten Breytenbach aan Joost Nijsen, 24 mei 2007. E-mail van Gijs Havik (Uitgeverij Van Gennep) aan Annemiek Recourt, 8 april 2008. E-mail van Joost Nijsen aan Kathleen Anderson, 5 maart 2005. E-mail van Joost Nijsen aan Breyten Breytenbach, 22 juni 2005. E-mail van Joost Nijsen aan Breyten Breytenbach, 13 oktober 2005. E-mail van Joost Nijsen aan Laurens van Krevelen, 10 februari 2005. E-mail van Laurens van Krevelen aan Annemiek Recourt, 25 juli 2008. E-mail van Laurens van Krevelen aan Joost Nijsen, 3 februari 2005. E-mail van Laurens Van Krevelen aan Joost Nijsen, 23 mei 2005. E-mail van Laurens van Krevelen aan Joost Nijsen, 16 juli 2005.
163
Bijlage I. Bibliografisch overzicht boekpublicaties Breytenbach Jaar
Uitg.
Titel
Genre
Beschrijving
Vorm
Vrkpr.
Dr.
1972
M (Co-productie met Poetry International)
Skryt; Om ’n sinkende skip blou te verf. Verse en tekeninge
G
Pb. met flappen, 19,5 x 24,5 cm, 76 p.
f 19,90
3
1974
vG
De boom achter de maan; Verhalen.
Pv
Met tekeningen en nabericht door H.C. ten Berge. 2e druk: 1976; 3e druk: 1983. 2e en 3e druk tweetalige uitgaven, vertalingen van Adriaan van Dis. Verhalen grotendeels afkomstig uit Katastrofes. Vertaling van Adriaan van Dis en Jan Louter. Met tekeningen van de auteur.
Pb., 12 x 20 cm, 128 p.
f 8,90
1
1976
M
Het huis van de dove; Gedichten 1964-1969
G
Verzamelbundel met daarin opgenomen Die ysterkoei moet sweet, Die huis van die dowe, Kouevuur. Afrikaanstalige uitgave voorzien van een verklarende woordenlijst samengesteld door Adriaan van Dis.
Pb., 14 x 21 cm, 328 p.
f 27,50
1
1977
M
Met andere woorden; Gedichten 1970-1975
G
Verzamelbundel met daarin opgenomen Lotus, Oorblyfsels, Skryt, Met andere woorde, Verspreide gedichten. Afrikaanstalige uitgave voorzien van een verklarende woordenlijst samengesteld door Adriaan van Dis.
Pb., 14 x 21 cm, 372 p.
f 32,50
1980
M
Een seizoen in het paradijs; Dagverhaal, nachttaal. Binnenreis, geschreven met gesloten ogen.
Pr
Pb., 12, x 20 cm, 296 pag.
f 39,50
5
1980
M (Co-productie met Galerie Espace)
Pb., 18 x 25,5 cm, 96 p.
?
1
1983
M
Vingermaan. Tekeningen uit Pretoria. Met teksten van H.C. ten Berge, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek Eklips. Die derde bundel van die ongedanste dans.
Vertaling van ‘n Seisoen in die paradys (1977) door Adriaan van Dis en Hans Ester. Met een Woord vooraf van André Brink. 2e druk:1983; 3e druk: 1984; 4e druk (in harde band in Meulenhoff Herengracht editie): 1984; 5e druk: 1986. Tekeningen van de auteur; gedichten van anderen.
G
Afrikaanstalige uitgave, voorzien van een verklarende woordenlijst samengesteld door Adriaan van Dis. 2e druk: 1984.
Pb. met flappen, 15 x 21 cm, 108 p.
f 24,50
2
1984
vG
Pr
Vertaling van The True Confessions of an Albino Terrorist (1983) door Gerrit de Blaauw en enkele gedichten door Adriaan van Dis. 2e druk: 1984.
Pb., 12,5 x 20 cm, 436 p.
f 39,50
2
De ware bekentenissen van een witte terrorist gevolgd door kanttekeningen, tien gedichten en het Okhela-manifest
164
1984
M
Spiegeldood. Verhalen uit Mouroir.
Pv
Een keuze uit Mouroir (1983). Vertaling door Gerrit de Blauw.
Pb. met flappen (Ceder editie), 12 x 21,5 cm, 152 p.
f 26.50
1
1985
M
Mouroir. Spiegelbeelden van een boek
Pv
Vertaling van Mouroir. Mirrornoites of a novel (1983) door Gerrit de Blaauw.
Pb., 12,5 x 20 cm, 272 p.
f 39,50
1
1985
M
(‘Yk’). Die vierde bundel van die ongedanste dans
G
Afrikaanstalige uitgave, voorzien van een verklarende woordenlijst samengesteld door Truida Lijphart.
Pb. met flappen, 15 x 21 cm, 168 p.
f 29, 50
1
1986
vG
De andere kant van de vrijheid: essays en werkboek
Pe
Vertaling van End Papers (1985) door Gerrit de Blaauw en Maarten Polman, en enkele gedichten door Adriaan van Dis.
Pb., 12,5 x 20 cm, 320 p.
f 38,50
1
1987
M
De ongedanste dans. Gevangenispoëzie
G
Pb., 14,3 x 21,5 cm, 104 p.
f 29,50
1
1989
M (&vG)
Alles één paard: verhalen en beelden
Pv
Keuze uit de vijf bundels gevangenisgedichten die Breytenbach publiceerde met de gemeenschappelijke ondertitel ‘de ongedanste dans’ (1976-1985). Tweetalige uitgave, vertaling door Laurens Vancrevel. Vertaling van All One Horse (1989) door Aad Nuis.
Pb. met flappen, 16 x 24 cm, 128 p. (binnenwerk full colour)
f 49, 50
1
1989
vG (&M)
Sporen van de kameleon
Pr
Vertaling van Memory of Snow and of Dust (1988) door Mea Flothuis.
Pb., 12,5 x 20 cm, 328 p.
f 48, 50
1
1990
M (&vG) Coproduc-tie met Taurus, Johannesburg
Soos die so; toktokkie se nagregister
G
Afrikaanstalige uitgave.
Pb., 13,5 x 21 cm, 208 p.
f 39,50
1
1993
vG (&M)
Terugkeer naar het paradijs: een Afrikaans journaal
Pr
Vertaling van Return to Paradise, An African Journal (1992), door Mea Flothuis
Pb., 12,5 x 20 cm, 276 p.
f 44,50
1
165
1995
M (&vG)
Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde
G
Keuze uit Selectie uit: Nege landskappe van ons tye bemaak aan ’n beminde. Tweetalige uitgave. Vertaling door Adriaan van Dis.
Pb., 13 x 22 cm, 84 p.
f 34,90
1
1996
M (vG)
Denkend Vuur
Pe
Vertaling van The Memory of Birds in Times of Revolution, door Maarten Polman
Pb., 12,5 x 20 cm, 240 p.
f 39,90
1
1999
M
Hondenhart; Een terugreis.
Pr
Vertaling van Dog Heart. A Travel Memoir (1998) door Ellen Beek
Pb., 12,5 x 20 cm, 224 p.
f 36,90
1
2000
M
Lady One: 99 liefdesgedigte
G
Afrikaanstalige uitgave, voorzien van een verklarende woordenlijst samengesteld door Robert Dorsman.
Pb., 14 x 21,5 cm, 200 p.
f 30,00
1
2006
P
Intieme vreemde. Een schrijfboek (aan mevrouw Lezeres)
Pe
Vertaling van Intimate Stranger. A Writing Book (2005), vertaling door Krijn Peter Hesselink.
Geb. met stofomslag, 13,5 x 20 cm, 192 p.
€ 19,50
1
2007
P
De windvanger. Gedichten
G
Pb. met flappen, 15 x 22 cm, 328 p.
€ 26,50
1
2008
P
Woordvogel
Pr
Samenstelling gelijk aan The Windcatcher (2007), tweetalige uitgave, vertalingen uit het Engels en Afrikaans door Krijn Peter Hesselink, Adriaan van Dis en Laurens Vancrevel. Vertaling van A Veil of Footsteps (2008), door Krijn Peter Hesselink.
Geb., 13,5 x 20 cm, 368 p.
€ 27,50
1
Uitgevers: M = Meulenhoff, vG = Van Gennep, P = Podium, Esp = Galerie Espace, PI = Poetry International Serie. Genre: G = poëzie, P = proza, Pv = verhalen, Pe = essays, Pr = roman/algemeen Pb. = Paperback, Geb. = gebonden De volgende drie gelegenheidsuitgaven zijn niet in bovenstaande beschrijving opgenomen: Breyten. Notes of Bird.Amsterdam: Meulenhoff/Galerie Espace, 1984 (Uitgave ter gelegenheid van een expositie van Breytenbachs schilderijen en tekeningen in Galerie Espace); Breytenbach, Breyten. Uit de eerste hand: schilderijen, tekeningen en essays. Met bijdragen van Mabel Hoogendonk e.a. Vertaling uit het Engels door Gerrit de Blaauw. Amsterdam/Haarlem: Meulenhoff/Frans Hals Museum, 1995 (Uitgave ter gelegenheid van de overzichtsexpositie van Breytenbachs schilderijen en tekeningen in de Verweyhal van het Frans Hals Museum) en Breytenbach, Breyten. Cadavre exquis: poëzie en tekeningen. Vertaling uit het Engels door Laurens Vancrevel. Amsterdam: Brumes Blondes, 2005 (Uitgave ter gelegenheid van de expositie bij Galerie Espace te Amsterdam).
166
Bijlage II. Overzicht recensies Deze bijlage geeft een chronologisch overzicht van het aantal verschenen signaleringen en recensies per Breytenbach-publicatie, als ook van de interviews die rondom een publicatie werden gepubliceerd. 296
Skryt: om ’n sinkende skip blou te verf. Amsterdam: Meulenhoff, 1972.
1. Bloem, Rein. ‘Breyten Breytenbach: keihard formidabel.’ In: Vrij Nederland, 18 november 1972. 2. Bremt, Stefaan van den. ‘Skryt of de apartheid geprojekteerd op de poëzie. In: Kreatief. Literair en kunsthistorisch tijdschrift. (VII) 5. 1973. p2-17. 3. Dis, Adriaan van. ‘De strijd van Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 27 oktober 1972. 4. Fens, Kees. ‘Verzen en etsen van Breyten Breytenbach.’ In: de Volkskrant, 14 november 1972. 5. Roggeman, Willem M. ‘Zuidafrikaans verzet.’ In: De Nieuwe Gazet, 17 februari 1973. 6. Ester, Hans. [Titelloos.] In: Trouw, 15 maart 1974. 7. Greshoff. [Titelloos.] In: Limburgs Dagblad 31 maart 1973. 8. Mok, Maurits. [Titelloos.] In: Haagsche Courant, 4 april 1974. N.a.v. herdruk: 9. Auwerda, Fernand. ‘Skryt.’ In: Dietsche Warande en Belfort (CXXI) 7. 1976. pp.548-550. 10. Ester, Hans. ‘Breytenbach’s “Skryt” : verrijkt met vertalingen.’ In: Trouw, 2 oktober 1976. 11. Montfrans, Manet van. ‘Hoe heerlik is die aarde.’ In: NRC Handelsblad, 18 november 1983. 12. Niemöller, Joost. ‘Nieuwe poëzie van Nijmeijer en Breytenbach.’ In: Haarlems Dagblad, 13 augustus 1983. 13. Warren, Hans. [Titelloos.] Leeuwarder Courant, 26 juni 1976.
De boom achter de maan, verhalen. Amsterdam: Van Gennep, 1974.
1. Auwera, Fernand. ‘Een stem uit Zuid-Afrika : verhalen van Breyten Breytenbach.’ In: De Nieuwe Gazet, 17 oktober 1974. 2. Fens, Kees. Vernietigende verhalen van Breyten Breytenbach. In: de Volkskrant, 24 augustus 1974. 3. Deel, Tom van. ‘Breytenbach, B.’ In: Prisma-Lectuurinformatie, 1074, nr. 1037. 4. Dis, Adriaan van. ‘Leven is een beschrijving van dood.’ In: NRC Handelsblad, 5 juli 1974. 5. Komrij, Gerrit. Geschilde en gebraden dichters. In: Vrij Nederland, 7 september 1974. 6. Maandag, Ben. ‘Breytenbach : apart soort literatuur.’ In: Het Vrije Volk, 6 juli 1974. 7. Mertens, Anthony. ‘Nieuwe verhalen van blanke Zuid Afrikaan Breyten Breytenbach: een besmette taal als protestvloek.’ In: De Groene Amsterdammer, 16 oktober 1974. 8. Polak-Siliava, J. ‘Barokke verhalen.’ In: Haarlems Dagblad, 16 november 1974.
Het huis van de dove: gedichten 1964-1969. Amsterdam: Meulenhoff, 1976.
1. Boltendal, Rudi. ‘Dichters van over de grenzen: Enzensberger, Breytenbach, Krog.’ In: Leeuwarder Courant, 4 juni 1977. 2. Ester, Hans. ‘Verzameld werk van Breytenbach in Nederlandse uitgave.’ In: Trouw, 22 januari 1977. 3. Korteweg, Anton. ‘Uitgevers-waagstuk.’ In: Het Parool, 9 april 1977.
Signaleringen in: De Groene Amsterdammer, 5 januari 1977; Lectuurgids nr. 6 1977; De Waarheid, 4 juni 1977.
296 De grens tussen een kleine recensie en signalering is soms vaag, maar heb ik zo gewetensvol mogelijk proberen te trekken.
167
Met andere woorden: gedichten 1970-1975. Amsterdam: Meulenhoff, 1977. 297
1. Boltendal, Rudi. ‘Drie Zuidafrikaanse dichters.’ In: Leeuwarder Courant, 24 september 1977. 2. Bremt, Stefaan van den. ‘[Onleesbaar] schrijvers Zuid-Afrika.’ In: Tijdschrift voor Diplomatie, juni 1979. 3. Dijl, Frank van. ‘Omstreden gedichten van Breytenbach in verzamelbundel. “Ek skryf slagspreuke in ’n karmosijn urine.”’ In: Het Vrije Volk, 13 augustus 1977. 4. Ester, Hans. ‘Andere woorden van Breyten Breytenbach.’ In: Trouw, 27 augustus 1977. 5. Kreytz, E. [recensie 77-0741], NBLC Lektuurinformatiedienst (Den Haag). 6. Roggeman, Willem M. ‘Verzameld werk van Breyten Breytenbach.’ In: De Nieuwe Gazet, 12 december 1977. 7. Waals, J.C. van der. ‘Bij Breyten Breytenbach.’ In: Het Financieel VrijDagblad, 11 november 1977. 8. Werk, Jan Kees van de. ‘Apartheid maakt van dichters politieke delinkwenten.’ In: De Nieuwe Linie, 3 augustus 1977.
Signaleringen in: Brabants Nieuwsblad, 19 januari 1978; Elsevier, 17 september 1977; De Groene Amsterdammer, 6 juli 1977; Lektuurgids, nr. 9 1977; De Stem, 30 juli 1977; De Waarheid, 10 september 1977.
Een seizoen in het paradijs. Amsterdam: Meulenhoff, 1980. 1. 2. 3. 4.
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
‘Dichter van liefde en verzet.’ In: De Gelderlander, 21 april 1979. Andries, Marc. ‘Zuidafrikaanse Multatuli?’ In: De Nieuwe Gazet, 5 januari 1981. Bremt, Stefaan van den. ‘Word jou hart in die keel ook styf.’ In: De Nieuwe, 16 december 1980. Brink, André. ‘De vrijheid is de waarheid: het onverkorte seizoen in het paradijs van Breyten Breytenbach.’ In: Vrij Nederland, 18 oktober 1980, p. 20,-21, 76. Brouwer, Gerard. ‘Liefde en haat in roman van Breytenbach.’ In: Tubantia, 18 november 1980. Dijl, Frank van. ‘’n Dichter achter dichte deuren.’ In: Het Vrije Volk, 7 november 1980. Dubois, Pierre H. ‘Breytenbach over paradijs en hel.’ In: Het Vaderland, 15 november 1980. Ester, Hans. ‘Breytenbachs seizoen in het paradijs.’ In: Trouw, 18 juni 1977. Hazeu, Wim. ‘Breyten Breytenbach schreef aangrijpende verzetsroman.’ In: Hervormd Nederland, 22 november 1980. Hoekstra, Froukje. ‘Breytenbach’s reis & ander boekennieuws.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 4 november 1980. Kaam, Ben van. ‘Een seizoen in het paradijs.’ In: Amandla (5) 5 Mei 1981, p. 17-18. Marissing, Lidy van. ‘Met de geheime politie door het paradijs.’ In: de Volkskrant, 8 november 1980. Moor, Wam de. ‘Dis beskawing wat nou kom! Breytenbach en de wortels van het Zuidafrikaans.’ In: De Tijd, 10 augustus 1979. Nuis, Aad. ‘De grimmige tegenstem van de idylle.’ In: Haagse Post, 7 februari 1981. Offermans, Cyrille. ‘Mijn land mijn land o bloederige anus.’ In: De Groene Amsterdammer, 30 december 1980. Provo, Walter. ‘“Mijn land mijn land o bloedige anus...”: een reisverslag van Breyten Breytenbach.’ In: De Nieuwe, 5 december 1980. Reinders, P.M.: ‘Breytenbach in de hel van het paradijs : liefde en oorlog.’ In: NRC Handelsblad, 31 oktober 1980. Soethaert, Ronald. ‘Breytenbach: een mens van goede wil. Schrijven als middel om te overleven.’ In: De Morgen, 15 september 1984. Tavernier, Lieven. ‘Verloren paradijs.’ In: De Morgen, 30 oktober 1980. Verbeeten, Ton. ‘Hartekreet van verscheurd dichter.’ In: De Gelderlander, 31 oktober 1980. Warren, Hans. ‘Het paradijs en de hel van Breytenbach.’ In: PZC, 22 november 1980.
Signalering in: Elsevier Magazine 14 februari 1981. 297 Een aantal van onderstaande recensies bespreken zowel Het huis van de dove als Met andere woorden.
168
Vingermaan. Amsterdam: Meulenhoff/Galerie Espace, 1980. 298
1. Boltendal, Rudi. ‘Rutger Kopland: “Al die mooie beloften.”’ In: Leeuwarder Courant, 12 december 1980. 2. Marissing, Lidy van. ‘Met de geheime politie door het paradijs.’ In: de Volkskrant, 8 november 1980. 3. Mysjkin, Jan H. ‘Woede vraagt andere wapens dan woorden.’ In: De Morgen, 30 mei 1981. 4. Verbeeten, Ton. ‘Hartekreet van verscheurd dichter.’ In: De Gelderlander, 31 oktober 1980. 5. Warren, Hans. ‘Het paradijs en de hel van Breytenbach.’ In: PZC, 22 november 1980. 6. Zuiderent, Ad. ‘Poëzie waarbij het verstand niet blijft stilstaan.’ In: De Tijd, 27 maart 1981.
Eklips: die derde bundel van die ongedanste dans (verse). Amsterdam: Meulenhoff, 1983. 1. 2. 3. 4.
Montfrans, Manet van. ‘Hoe heerlik is die aarde.’ In: NRC Handelsblad, 18 november 1983. Ester, Hans. ‘Overleven in jaren van zonsverduistering.’ In: Trouw, 29 december 1983. Dewulf, Bernard. ‘Poëzie als ontsnappingspoging.’ In: De Morgen, 17 oktober 1987. Zuiderent, Ad. ‘Dichters die over de grenzen heen begrepen kunnen worden. Poëzie van Breytenbach, Cliff en Char.’ In: De Tijd, 31 oktober 1987. 5. Lodewijks, Jaap. ‘Gevangenispoëzie van Zuidafrikaan. Breytenbach dicht als een schilder.’ In: De Gooi en Eemlander, 2 september 1987.
Signaleringen in: Algemeen Dagblad, 8 juli 1983; De Groene Amsterdammer, 13 juli 1983.
De ware bekentenissen van een witte terrorist. Amsterdam: Van Gennep, 1984.
1. Adams, Wilfried. ‘De ware bekentenissen van Breyten Breytenbach.’ In: De Nieuwe, 26 juli 1984. 2. Boltendal, Rudi. ‘De ware bekentenissen van een witte terrorist.’ In: Leeuwarder Courant, 6 juli 1984. 3. Bruring, Willem. ‘Apartheid tot in de dodencel.’ In: Rotterdams Nieuwsblad én Haagsche Courant, 22 juni 1984. 4. Ester, Hans. ‘Breytenbachs universum van de straf.’ In: Trouw, 4 oktober 1984. 5. Frisart, Ronald. ‘Breytenbach in de greep van het “grijze tuig”.’ In: Haarlems Dagblad, 20 juni 1984. 6. Goedegebuure, Jaap. ‘Een necrologie voor het oude ik.’ In: Haagse post, 21 juli 1984. 7. Groen, Janny. ‘Dodencel altijd hoorbaar als het ruisen van de zee.’ In: de Volkskrant, 8 juni 1984. 8. Grootenboer, Doris. ‘Uit het hart van Breytenbach.’ In: Algemeen Dagblad, 16 juni 1984. 9. Montfrans, Manet van. ‘Een gevangene zoekt naar zijn naam. Breyten Breytenbachs Bekentenissen van een witte terrorist.’ In: NRC Handelsblad, 15 juni 1984. 10. Moor, Wam de. ‘Breytenbach: man zonder huid, door honden opgejaagd.’ In: De Tijd, 29 juni 1984. 11. Nuis, Aad. ‘Terugschrijven. Een halve kip.’ In: Vrij Nederland, 30 juni 1984. 12. Offermans, Cyrille. ‘De kroniek van “een handelsreiziger in dromen en illusies”.’ In: De Groene Amsterdammer, 18 juli 1984. 13. Soethaert, Ronald. ‘Breytenbach: een mens van goede wil. Schrijven als middel om te overleven.’ In: De Morgen, 15 september 1984. 14. T’Sas, René. ‘In een grijze deken zitten wel een miljoen kleuren.’ In: Hervormd Nederland, 23 juni 1984. 15. Waarssenburg, Hans van de. ‘Beklemmende beelden van Breytenbach.’ In: De Limburger, 26 september 1984. Interview: Büch, Boudewijn. ‘Breytenbach: Een roman lukt me niet.’ In: Het Parool, 20 juni 1984.
298 Een aantal van onderstaande recensies zijn onderdeel van de besprkeingen van Een seizoen in het paradijs.
169
Signaleringen in: Het Belang van Limburg, 18 februari 1985; De Groene Amsterdammer, 11 juli 1984; Nieuwsblad van het Noorden, 10 juli 1984.
Spiegeldood: verhalen uit Mouroir. Amsterdam: Meulenhoff, 1984. & Mouroir: spiegelbeelden van een boek. Amsterdam: Meulenhoff, 1985. 299 1. Bruring, Willem. ‘Problemen rond Apartheid. Beklemmende beelden uit Zuid-Afrika.’ In: Haagsche Courant, 14 juni 1985. 2. Hoekstra, Froukje. ‘Verbijsterend proza & ander boekennieuws.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 3 april 1984. 3. Kuipers, Willem. ‘Breytenbachs paradijs van dood vervuld.’ In: de Volkskrant, 13 april 1984 4. Moor, Wam de. ‘Breytenbach: man zonder huid, door honden opgejaagd.’ In: De Tijd, 29 juni 1984. 5. Offermans, Cyrille. ‘De kroniek van “een handelsreiziger in dromen en illusies”’.’ In: De Groene Amsterdammer, 18 juli 1984. 6. Oudshoorn, Martin. ‘De ontoereikendheid van het woord.’ In: De Nieuwe, 13 december 1985. 7. Soethaert, Ronald. ‘Breytenbach: een mens van goede wil. Schrijven als middel om te overleven.’ In: De Morgen, 15 september 1984. 8. Teeuwen, Ludo. ‘Taalvirtuoos Breytenbach.’ In: De Standaard, 3 augustus 1985. 9. Tolhuisen, Madelien. ‘Spartelend in de herinnering: Breytenbach en het scherpen van de geest.’ In: Vrij Nederland, 1 juni 1985. 10. Waarssenburg, Hans van de. ‘Beklemmende beelden van Breytenbach.’ In: De Limburger, 26 september 1984. Signaleringen in: Haagse Courant, 23 maart 1984; De Groene Amsterdammer, 3 juli 1985; Rotterdams Nieuwsblad, 24 maart 1984.
‘Yk’: die vierde bundel van die ongedanste dans (verse). Amsterdam: Meulenhoff, 1985. 1. Hoekstra, Froukje. ‘Poëzie.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 25 oktober 1985.
De andere kant van de vrijheid; essays en werkboek. Amsterdam: Meulenhoff, 1986.
1. ‘Naar een teorie van kultuur na de apartheid?’ In: Knack, 9 april 1986. 2. Hulle, Jooris van. ‘Met de smaak van as in de mond: essays van Breyten Breytenbach.’ In: Kreatief XXI (1987) 1 (april), p.118-120. 3. Montfrans, Manet van. ‘Oude en nieuwe teksten van Breytenbach; afscheid van Mijnheer Balling.’ In: NRC Handelsblad, 9 mei 1986. 4. Nuis, Aad. ‘De valse rechtvaardigen met een koel oog bezien.’ In: de Volkskrant, 21 maart 1986. Signalering in: Rotterdams Nieuwsblad, 6 juni 1986.
De ongedanste dans. Amsterdam: Meulenhoff, 1987.
1. Lodewijks, Jaap. ‘Gevangenispoëzie van Zuidafrikaan : Breytenbach dicht als een schilder.’ In: De Gooi- en Eemlander, 2 september 1987. 2. Dewulf, Bernard. ‘Poëzie als ontsnappingspoging.’ In: De Morgen, 17 oktober 1987. 3. Zuiderent, Ad. ‘Dichters die over de grenzen heen begrepen kunnen worden. Poëzie van Breytenbach, Cliff en Char.’ In: De Tijd, 30 oktober 1987.
Alles één paard. Amsterdam: Meulenhoff, 1989.
1. Vanriet, Jan. ‘Zie hoe het lichaam trilt van het woord.’ In: De Morgen, 12 mei 1989. 2. Holtkamp, Rieks. [Titelloos.] In: Leeuwarder Courant, 5 mei 1989.
299 Een aantal van onderstaande recensies zijn onderdeel van de besprkeingen van De ware bekentenissen van een witte terrorist.
170
3. Etty, Elsbeth. ‘De afwezige ruiter. De poëzie van Breyten Breytenbach.’ In: NRC Handelsblad, 2 juni 1989. 4. Stynen, Ludo. ‘Beeldverhaal van Breytenbach. Een bericht.’ In: Kruispunt, 24 juni 1989, p. 3033. Signaleringen in: de Volkskrant, 3 maart 1989; Niemöller, Joost. ‘Breytenbach: Alles een paard.’ In: Haarlems Dagblad, 27 april 1989; W.B. ‘Kleurrijke visioenen.’ In: Rotterdams Nieuwsblad, 15 april 1989.
Sporen van de kameleon. Amsterdam: Van Gennep, 1989.
1. Damen, Jos. ‘Breytenbach regisseert roman met strakke hand.’ In: Leidsch Dagblad, 1 juni 1989. 2. Egbers, Henk. ‘Boeken van Breyten Breytenbach en Chinua Achebe. Afrika in de literatuur: als het ons uitkomt.’ In: De Stem, 27 mei 1989. 3. Montfrans, Manet van. ‘Breyten Breytenbach over Niemandsland: Een vogel zonder boom.’ In: NRC Handelsblad, 30 juni 1989. 4. Vogel, Wim. ‘Een balling is een vogel zonder boom.’ In: Vrij Nederland, 10 juni 1989. 5. Teeuwen, Ludo. ‘Breytenbachs zelfbewuste metafiktie.’ In: De Standaard, 7 oktober 1989. Signaleringen in: de Volkskrant, 12 mei 1989; W.B. ‘Complexe Breytenbach.’ In: Haagsche Courant, 29 september 1989. Interview: Spoor, Corine. ‘Breyten Breytenbach: “Een keuze is nooit onschuldig: de smaak van verbrand hout in de mond.”’ In: De Tijd, 26 mei 1989.
Soos die so: toktokkie se nagregister. Amsterdam/Johannesburg: Meulenhoff/Van
Gennep/Taurus, 1990. 1. Postel, Gitte. ‘Góói dan die gif in die wit varke : Een agenda met poëzie van Breyten.’ In: NRC Handelsblad, 21 juni 1991. 2. Steynen, Ludo. ‘Om ’n verserige notaboek te prakseer.’ In: Ons Erfdeel 5 (1993), p.763-764.
Terugkeer naar het paradijs. Amsterdam: Van Gennep, 1993. 1. 2. 3. 4.
5. 6. 7. 8. 9. 10.
Bossema, Wim. ‘Het land staat blank van bloed.’ In: de Volkskrant, 20 augustus 1993. Britz, Etienne. Ongeneeslijk heimwee naar Zuid-Afrika.’ In: Algemeen Dagblad, 29 juli 1993. Brusse, Peter. ‘Breytenbach in Zuid-Afrika.’ In: Elsevier, 5 juni 1993. Ester, Hans. ‘Breyten Breytenbach, Terugkeer naar het Afrikaans journaal. “Ik kwam, ik zag, ik was verward.”’ In Trouw, 13 mei 1993. [Ook verschenen in Ester, Hans. ‘Breytenbachs terugkeer naar het paradijs.’ In: Zuid-Afrika (71-1), Januari 1994, p.18.] Fresco, Louise. ‘Zuid-Afrika is een gedroomd land.’ In: Vrij Nederland, 7 augustus 1993. Hermsen, Joris. ‘Littekens op de ziel van Breytenbach.’ In: De Gelderlander, 16 juni 1993. Montfrans, Manet van. ‘Het hart is enggeestig. Breyten Breytenbach over zijn reis door ZuidAfrika.’ In: NRC Handelsblad, 23 april 1993. Panis, Pascal. [Titelloos.] In: De Limburger, 5 augustus 1993. Teeuwen, Ludo. ‘Breytenbach met gemengde gevoelens. Emotioneel bezoek aan Zuid-Afrika.’ In: De Standaard, 14 mei 1994. [Teeuwen bespreekt overigens de Engelse editie: Return to Paradise.] Vogelaar, Jacques. ‘Thuis. In de vlucht geschreven.’ In: De Groene Amsterdammer, 26 mei 1993.
Interview: Lodewijks, Jaap. ‘“Ik kots van mijn eigen morele meerderwaardigheid.” Breyten Breytenbach worstelt met Zuid-Afrika syndroom.’ In: Tubantia, 22 mei 1993. [Ook verschenen in: Nieuwsblad van het Noorden, 28 mei 1993 en Utrechts Niewsblad, 28 mei 1993.]
171
Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde. Amsterdam: Meulenhoff, 1995.
1. Montfrans, Manet van. ‘De bond met vreemde grond.’ In: NRC Handelsblad, 24 november 1995. 2. Schouten, Rob. ‘Net nog de zee gezien.’ In: Vrij Nederland, 21 oktober 1995. 3. Buelens, Geert. ‘Koop een geluk!’ In: Poëziekrant (1996) 3/4 (mei-augustus), p. 30-31. [Ook over Denkend vuur.]
Denkend Vuur. Amsterdam: Meulenhoff, 1996.
1. Postel, Gitte. ‘Niet te veel vinden en te veel zeggen.’ In: Vrij Nederland, 31 augustus 1996. 2. Kuipers, Willem. ‘Autobiografische reis van Ellen Ombre.’ In: de Volkskrant, 10 april 1996. 3. Ester, Hans. ‘Afrika is een luxeartikel in de antiekwinkel van de geest.’ In: Trouw, [datum onbekend.] 4. Buelens, Geert. ‘Koop een geluk!’ In: Poëziekrant (XX) 3/4. Mei-augustus 1996, p.30-31. [Ook over Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde.] 5. Woerden, Henk van. ‘In het heetst van de strijd.’ In: Amandla. Tijdschrift over Zuidelijk Afrika (20). 3. juli 1996, p.8-9.
Hondenhart; een terugreis. Amsterdam: Meulenhoff, 1999. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Bergh, Thomas van den. ‘Harde wortels.’ In: Elsevier. 6 februari 1999. Bruring, Willem. ‘Een doorgeschoten hervorming.’ In: Haagsche Courant, 6 februari 1999. Ester, Hans. ‘Hondenhart.’ In: Nederlands Dagblad, 23 april 1999. Eyckhout, Koen. [Titelloos.] In: De Limburger, 19 februari 1999. Franzen, Geurt. ‘Terug naar een ander Zuid-Afrika.’ In: De Gelderlander, 19 februari 1999. Nuis, Aad. ‘Het huis van een zwerver.’ In: Ons Erfdeel 2000. Nr. 1. p.110-113. Robbemond, Jan. ‘Dit is altijd een gewelddadig land geweest.’ In: Algemeen Dagblad, 26 maart 1999. 8. Vlerken, Sander van. ‘Weerbarstige zoektocht naar identiteit. Breytenbachs terugkeer in weerbarstige roman Hondenhart. De lezer op de rug van de schrijver.’ In: Eindhovens Dagblad, 18 februari 1999. [Doorgeplaatst in andere regionale bladen in Zuidwest-Nederland.] 9. Vloet, Corine. ‘Door de honden verslonden.’ In: NRC Handelsblad, 29 januari 1999. Signaleringen in: Algemeen Dagblad, 29 januari 1999, Boeken p.22. Interviews: Bakker, Jan-Hendrik. ‘“Zuid-Afrika is een soort Atlantis geworden.” Breyten Breytenbach: de regenboognatie is gestorven.’ In: Haagsche Courant, 29 januari 1999. [Ook gepubliceerd in onder meer Noordhollands Dagblad]; Blom, Onno. ‘Breytenbach/My hart is in die boland.’ In: Trouw, 20 januari 1999; Kuypers, Jeroen en Piet de Moor. ‘Lopen op twee linker voeten.’ In: Hervormd Nederland, 10 april 1999 [ook gepubliceerd in Knack, 17 februari 1999 onder de titel ‘We zijn allemaal bastaards’]; Merits, Helga. ‘Na de politiek het persoonlijke: Breyten Breytenbach over zijn nieuwe boek “Hondenhart”.’ In: De Morgen, 4 februari 1999; Teeuwen, Ludo. ‘Zuid-Afrika is een schrijversland.’ In: De Standaard, 4 februari 1999.
Lady One; 99 liefdesgedigte. Amsterdam: Meulenhoff, 2000.
1. De Gelderlander, 11 mei 2001. 2. Vloet, Corine. ‘Wantrouw de woorden; Twee dichters uit Zuid-Afrika.’ In: NRC Handelsblad, 12 januari 2001.
Intieme vreemde, een schrijfboek. Amsterdam: Podium, 2006.
1. Peters, Arjan. ‘De woorden goed en hard neuken. Breyten Breytenbach geeft weldadig schrijfadvies.’ In: de Volkskrant, 5 mei 2006. 2. Ester, Hans. ‘Breytenbach en het wezen van de schrijver.’ In: Nederlands Dagblad, 17 november 2006. 172
3. Jaeger, Toef. ‘De hamvraag zit in de hormonen. Hoe verschillend Krog en Breytenbach zich tot poëzie en werkelijkheid verhouden.’ In: NRC Handelsblad, 19 mei 2006. 4. Vogelaar, Jacq. ‘Voor de lezeres met het rode kontje.’ In: De Groene Amsterdammer, 20 oktober 2006. 5. Arensman, Dirk-Jan. ‘Breytens kladblok.’ In: VPRO Gids, 21 mei 2006. 6. Hulle, Jooris van. ‘Schrijverschap. Breyten Breytenbach Intieme vreemde.’ In: De Leeswolf 6 (2006), p. 444. 7. Lembeeckx, Chris. ‘Breytenbachs schrijfboek.’ In: Schrijven, augustus 2006. 8. Broek, J.A.M. van den. NBD Biblion, 6 juli 2006. Signaleringen in: Het Financieele Dagblad, p. 28, 20 mei 2006; Trouw, 13 mei 2006. Interview: Boeken (met Wim Brands), VPRO Nederland 3, mei 2006.
De windvanger; gedichten 1964-2007. Amsterdam: Podium, 2007.
1. Ester, Hans. ‘Struikeling over taal opvangen met woorden.’ In: Fries Dagblad, 15 december 2007. 2. Hulle, Jooris van. ‘Sal enige gedig genoeg gewik kan hê. Breyten Breytenbach, de dichter.’ In: De Leeswolf 6 (2007), p. 432-433. 3. Jansen, Ena. ‘Breytenbach laat je nooit meer los.’ In: Zuidelijk-Afrika Magazine (2007-2), p. 47. 4. Renders, Luc. ‘Wie wind zaait, zal storm oogsten.’ In: Poëziekrant (2007), p. 20-25. 5. Schouten, Rob. ‘Keelgoed en lipslimmigheid; Breyten Breytenbach verzameld.’ In: Vrij Nederland, 7 juli 2007. Signaleringen in: de Volkskrant, 11 mei 2007; Het Parool, 10 mei 2007. Interviews: Opium (door Tonko Dop) op Radio 1, 5 mei 2007 en Speet, Fleur. ‘Breyten Breytenbach: De zelftoets als noodzakelijkheid.’ In: Het Financieele Dagblad, 19 mei 2007.
173