Oorspronkelijk artikel: Elgersma, H. J., Glashouwer, K.A., Bockting, C.L.H., Penninx, B.W.J.H.Penninx, de Jong, P.J. (2013). Hidden scars in depression? Implicit and explicit self-associations following recurrent depressive episodes. Journal of Abnormal Psychology, 122 (4), 951-960. doi:10.1037/a0034933. Nederlandse verkorte weergave: Verborgen littekens in recidiverende depressies?
Achtergrond Depressieve stoornis behoort volgens de World Health Organisation tot de top 3 van meest invaliderende ziektebeelden. Een depressie is daarbij niet alleen een groot probleem met veel lijdensdruk voor het individu en zijn/haar omgeving, het brengt daarbij heel hoge kosten met zich mee; in Nederland 660 miljoen euro per jaar gezondheidszorgkosten en 950 miljoen euro per jaar maatschappelijke kosten. De problemen zijn vooral zo groot vanwege het herhalende karakter van depressieve episodes: meer dan 50% van de mensen die één depressie doormaakt krijgt binnen 2 jaar weer een depressie; 90% van de mensen die twee episodes hebben meegemaakt, krijgt een derde episode. Hoe meer episoden mensen doormaken, hoe minder de tijd is tot terugval. Kortom: voor een grote groep mensen wordt depressie uiteindelijk een chronische aandoening waarbij tijdelijk herstel steeds weer wordt gevolgd door een nieuwe episode. Hamvraag is hoe dit “ritme van depressie” te doorbreken. Stap 1 is om te verklaren wat mensen kwetsbaar maakt voor het ontwikkelen van depressieve episodes. Huidige verklaringen gaan er vanuit dat twee soorten informatieverwerkingsprocessen hierbij een sleutel rol spelen: als reactie op een stressvolle gebeurtenis reageren mensen onmiddellijk, snel en onwillekeurig door automatische (impliciete) activatie van al bestaande associaties in hun geheugen; zogenaamde “impliciete associaties”. In het dagelijks leven zijn het dergelijke associaties die ons door de dag heen loodsen. We zijn echter natuurlijk niet alleen slaaf van het “onbewuste” we kunnen ook actief reflecteren over de automatisch associaties/gedachten en onze impulsieve gedragingen. Op basis van bewuste reflectie kunnen mensen hun automatische gedachten en gedragingen eventueel bijstellen. Die reflectie kost echter tijd en (cognitieve) energie en gaat daardoor ook ten koste van andere dingen die aandacht vereisen. Het is daarbij niet gezegd dat het reflecteren over negatieve gedachten als “ik ben waardeloos” zondermeer zal gaan leiden tot bijstelling in de zin van “nou ik kan ook eigenlijk wel wat, het is niet alleen negatief”. Juist ook bij mensen die kwetsbaar zijn voor depressie zou het wel eens kunnen zijn dat ze zich niet alleen kenmerken door negatieve automatische associaties maar ook niet goed in staat zijn die bij te stellen waardoor ook hun “expliciete” associaties negatief zijn.
Hoe langer en vaker iemand depressief is, hoe sterker waarschijnlijk de negatieve geheugenassociaties; hoe sterker die geheugenassociaties hoe groter de kans op terugval. Anders gezegd: een depressieve episode zou wel eens tot een soort cognitief “litteken” kunnen leiden dat op zijn beurt de kans op herhaling vergroot. Onze studie onderzochten wij of deze litteken”-theorie hout snijdt. Meer specifiek veronderstelt deze theorie dat een depressieve episode begint met expliciete negatieve zelf-associaties. Door het meemaken van een depressieve episode zouden de impliciete negatieve zelf-associaties worden versterkt. Ook al knappen mensen vervolgens weer op van een depressie en scoren ze niet meer verhoogd op expliciete zelf-associaties dan zullen ze zich nog steeds op impliciet niveau kenmerken door relatief sterke negatieve zelf-associaties. Op zijn beurt zou dit de drempel verlagen voor de ontwikkeling van een volgende depressieve episode waardoor er uiteindelijk een soort ingesleten patroon ontstaat, waarbij de verder versterkte impliciete zelf-depressie associaties de drempel nog weer verder verlagen voor de ontwikkeling van een volgende episode.
Meetinstrumenten De impliciete zelf-depressie associaties kan je natuurlijk niet meten door mensen naar hun associaties te vragen. Om dit soort automatische associaties te meten hebben we gebruik gemaakt van een computertaak die indirect inzicht geeft in de sterkte van bepaalde associaties. Proefpersonen moesten zo snel mogelijk woorden categoriseren. Daartoe stonden links en rechts twee labels op het scherm (zie het plaatje iets verderop); in een bepaalde fase van de taak stond bv. Zelf en Depressief links en Ander en Opgewekt rechts. Zodra een woord in het midden van het scherm verscheen, moesten ze zo snel mogelijk op
de linker knop drukken als het woord past bij zelf of depressief en op de rechter als het juist past bij ander of opgewekt. Mensen vinden het gemakkelijker als de twee categorieën bij elkaar passen en zijn dan dus sneller bij het categoriseren van de woorden. Iemand die negatieve zelf associaties heeft, is dus snel wanneer ik en depressief de knop delen, terwijl iemand die jusit positieve zelf-associaties heeft snel is als ik en opgewekt de knop delen. Daarbij meten we de reactietijd van mensen op woord associaties, zoals ik-depressief.
De expliciete zelf-depressie associaties meten we met bijvoorbeeld vragenlijsten. In dit geval gaven deelnemers een score van 1 tot 5 aan uitspraken als: in het algemeen is nutteloos op mij van toepassing.
Vraagstelling Om het herhalende karakter van een depressieve stoornis te helpen verklaren, onderzochten we de hypothese dat depressieve episoden en/of de duur van de depressieve symptomen aanleiding geven tot disfunctionele impliciete en/of expliciete zelf-depressie associaties, die op hun beurt weer mensen kwetsbaar maken voor terugkeer van depressieve symptomen.
Onderzoeksopzet We maakten gebruik van de gegevens van de NESDA studie in Nederland, een grootscheeps, multicentra, longitudinaal onderzoek naar angst en depressieve klachten onder de Nederlandse bevolking. Naast de computertaak en de vragenlijst naar depressieve zelfdepressieve expliciete associaties, maakten we gebruik van het interview naar depressieve episoden en een interview naar het vaststellen van depressieve episoden in het verleden.
Resultaten In eerste instantie keken we retrospectief (aantal deelnemers =666) of het inderdaad zo was dat mensen met meer episodes in het verleden ook sterkere negatieve-zelf-associaties zouden hebben: inderdaad bleek het aantal depressieve episoden dat mensen hadden meegemaakt samen te hangen met zowel de impliciete als de expliciete zelf-depressie associaties; hoe hoger het aantal doorgemaakte depressieve episoden, hoe sterker de associaties. Vervolgens toetsten we prospectief of de duur van depressieve symptomen tussen de eerste NESDA meting en de tweede NESDA meting voorspellend zou zijn voor toename in impliciete en expliciete zelf-depressie associaties (aantal deelnemers = 726). Over een periode van 2 jaar bleek de duur van de depressieve symptomen inderdaad voorspellend voor de sterkte van de impliciete en expliciete zelf-depressie associaties. Tenslotte onderzochten we nog of dit patroon zou kunnen worden “wegverklaard” door verschillen in depressieve symptomen tijdens de meting of de karaktertrek neuroticisme. In de retrospectieve benadering bleken de resultaten net niet meer significant wanneer we deze
variabelen toevoegden, in de prospectieve benadering bleven de resultaten helemaal overeind.
Discussie Kortom, de resultaten van deze studie zijn consistent met de hypothese dat bij het doormaken van herhaalde depressieve episoden een litteken ontstaat: een ingesleten patroon van versterkte zelf-depressie associaties, zowel op impliciet als op expliciet niveau. Belangrijke vervolgstap is om de negatieve associaties bij mensen die een depressie hebben doorgemaakt te veranderen (litteken weg te nemen) om vervolgens te zien of dat conform de litteken theorie dan ook de kans op terugval vermindert.
Hermien Elgersma, jan 2014