O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Recidiverende urineweginfecties bij postmenopauzale vrouwen Recurrent urinary tract infections in postmenopausal women Auteurs
M.A.J. Beerepoot, E.E. Stobberingh, S. Nys en S.E. Geerlings
Trefwoorden
lactobacillen, oestrogeendeficiëntie, postmenopauzale vrouwen, profylaxe, recidiverende urineweginfecties
Key words
estrogen deficiency, lactobacilli, postmenopausal women, prophylaxis, recurrent urinary tract infections
Samenvatting
Urineweginfecties hebben een hoge incidentie en komen met name voor bij vrouwen. De incidentie van urineweginfecties bij vrouwen stijgt met de leeftijd. Veel urineweginfecties treden op bij postmenopauzale vrouwen. Door de oestrogeendeficiëntie in de postmenopauze daalt de hoeveelheid lactobacillen in de vagina, stijgt de vaginale pH, is er een grotere kans op intravaginale kolonisatie met uropathogenen en stijgt dientengevolge de kans op urineweginfecties. Bij postmenopauzale vrouwen die last hebben van recidiverende urineweginfecties kan antibioticaprofylaxe worden overwogen. Deze behandeling is effectief, maar de toenemende resistentie maakt het noodzakelijk te zoeken naar niet-antibiotische alternatieven. Een mogelijkheid is vaginale oestrogeentherapie ter preventie van urineweginfecties. Het lokale gebruik van oestrogenen leidt tot een terugkeer van lactobacillen in de vagina, die bescherming bieden tegen urogenitale infecties. Een nieuwe ontwikkeling in het voorkomen van urineweginfecties is het gebruik van orale lactobacillen. Om na te gaan of lactobacillen gebruikt kunnen worden als alternatief voor antibioticaprofylaxe bij postmenopauzale vrouwen met recidiverende urineweginfecties, is onlangs in Nederland een studie van start gegaan: de ‘Non-antibiotic versus Antibiotic Prophylaxis for Recurrent Urinary Tract Infections’ (NAPRUTI)-studie.
Summary
Urinary tract infections have a high incidence and are mainly a problem in women. The incidence of urinary tract infections increases with age. A large number of urinary tract infections is experienced by postmenopausal women. Due to the estrogen deficiency in postmenopausal women intravaginal lactobacilli disappear, vaginal pH increases, resulting in a higher chance of vaginal colonization with uropathogens, and therefore the chance to get a urinary tract infection increases. In postmenopausal women suffering from recurrent urinary tract infections, antibiotic prophylaxis can be considered a highly effective manner to reduce the amount of recurrences. However, non-antibiotic alternatives are of particular interest, because antibiotic resistance is growing. Vaginal estrogen therapy has already proven to be effective in the restoration of a vaginal flora dominated by lactobacilli, which protects against urogenital infections. Another interesting area of research is the use of oral lactobacilli therapy to prevent urinary tract infections. Effectiveness of oral lactobacilli therapy compared to antibiotic prophylaxis is the objective of a study recently started in the Netherlands: the Non-antibiotic versus Antibiotic Prophylaxis for Recurrent Urinary Tract Infections (NAPRUTI)-study.
(Tijdschr Infect 2006;1:184-9)
184
vol.
1
nr.
5 - 2006
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
Tabel 1. Belangrijke predisponerende factoren voor urineweginfecties per leeftijdscategorie.
7
15-50 jaar
50-70 jaar
>70 jaar
• • • • • • • •
• • • • • • •
• • • • •
geslachtsgemeenschap pessarium/zaaddodende pasta zaaddodende middelen antibiotica eerdere UWI UWI op kinderleeftijd moeder met UWI non-secretorstatus
oestrogeendeficiëntie urogenitale chirurgie incontinentie cystocèle urineresidu na mictie non-secretorstatus eerdere UWI
Inleiding
Tachtig tot negentig procent van alle urineweginfecties (UWI’s) treedt op bij vrouwen. De verklaring hiervoor is dat de meeste UWI’s worden veroorzaakt door darmbacteriën (coliforme bacteriën en kokken) en dat de afstand tussen de anus en de ingang van de urethra kleiner is bij vrouwen dan bij mannen.1 Via de vaginale flora, die een belangrijke rol speelt in de pathogenese van een UWI, bereiken bacteriën uit de darm de ingang van de urethra, van waaruit ze de urinewegen kunnen koloniseren. Om eliminatie tijdens de mictie te voorkomen, zullen uropathogenen zich moeten hechten aan de uro-epitheliale cellen van de gastheer.2 Escherichiae coli, de meest voorkomende uropathogeen, maakt daarbij gebruik van fimbriae. Dit zijn haarachtige organellen die zijn opgebouwd uit een groot aantal identieke eiwitsubeenheden en die kunnen hechten aan uro-epitheliale celreceptoren van de gastheer. De belangrijkste fimbriae zijn type 1-fimbriae, die verantwoordelijk zijn voor de adhesie aan de koolhydraatreceptoren op de epitheliale cellen in de urethra, de vagina en de blaas, en P-fimbriae, die aan de glycolipidereceptoren op de niercellen kunnen hechten. Andere virulentiefactoren van E. coli zijn hemolysine, dat in staat is om rode bloedcellen, maar ook andere cellen te lyseren, en aërobactine, een ijzerbindend eiwit dat de groei van E. coli kan bevorderen in een ijzerarme omgeving.3 De incidentie van UWI’s bij vrouwen wisselt en is afhankelijk van de leeftijdscategorie die bestudeerd wordt. In de puberteit neemt de incidentie toe bij het begin van de seksuele activiteit (‘honeymoon disease’ of ‘samenwooncystitis’).1 Op 24-jarige leeftijd heeft bijna eenderde van de vrouwen reeds 1 keer een UWI doorgemaakt.4 Tijdens de zwangerschap neemt de incidentie van UWI’s ook toe (‘zwangerschapscystitis’). Na een daling van de incidentie bij vrouwen tussen de 30 en 40 jaar, vindt er na de
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
blaaskatheterisatie incontinentie urogenitale chirurgie verminderd psychisch functioneren antibiotica
menopauze een forse stijging van het aantal UWI’s plaats (tot bijna 200 per 1.000 patiëntjaren). Vijftig procent van alle vrouwen maakt op zijn minst eenmaal in het leven een UWI door.4 Bij veel vrouwen blijft het echter niet bij 1 UWI, maar treden recidieven op. Van recidiverende UWI’s wordt gesproken bij 3 of meer UWI’s in 12 maanden tijd.5 Het percentage vrouwen van 60 jaar of ouder met recidiverende UWI’s ligt in Nederland rond 10%.6
Risicofactoren
In de verschillende leeftijdscategorieën spelen verschillende predisponerende factoren een rol bij het ontstaan van (recidiverende) UWI’s (zie Tabel 1).7 Bij jonge, seksueel actieve vrouwen zijn de frequentie van de geslachtsgemeenschap en een nieuwe seksuele partner belangrijke risicofactoren voor een UWI. Zaaddodende middelen en antibiotica dragen, door hun verstoring van de vaginale flora, ook bij aan het ontstaan van UWI’s. Als een eerste UWI voor het vijftiende levensjaar optreedt en de moeder bekend is met UWI’s, is de kans op UWI’s eveneens groter. De afwezigheid van bloedgroep A-, B- en H-antigeen in het speeksel (de zogenoemde non-secretorstatus) wordt in verband gebracht met recidiverende UWI’s bij jonge vrouwen. Verondersteld wordt dat vrouwen met de non-secretorstatus specifieke E. coli bindende gangliosiden op het urogenitale epitheel tot expressie brengen, die niet worden gevonden bij vrouwen met de secretorstatus.8 Hierdoor hecht E. coli beter aan de epitheliale cellen van vrouwen met de non-secretorstatus dan aan de epitheliale cellen van vrouwen met de secretorstatus. Dit leidt ertoe dat vrouwen met de non-secretorstatus meer kans hebben op een UWI. De incidentie van UWI’s is hoog bij oudere vrouwen die verblijven in een verzorgings- of verpleeghuis. Net als bij jonge vrouwen ziet men in deze groep een verband tussen het antibioticagebruik
vol.
1
nr.
5 - 2006
185
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
en het optreden van UWI’s.7 Veel belangrijker in deze groep zijn de chronische ziekten die een goede blaaslediging verhinderen. Door incomplete blaaslediging, bijvoorbeeld ten gevolge van een neurogene blaas, kunnen uropathogenen in de blaas achterblijven. Het veelvuldige gebruik van blaaskatheters zorgt er in deze groep ook voor dat uropathogenen gemakkelijker de urinewegen kunnen koloniseren. Daarnaast blijkt de kans op een UWI toe te nemen met de afname van het psychisch functioneren, zoals bijvoorbeeld bij vrouwen met dementie en incontinentie voor urine en feces. Dit geldt zowel voor vrouwen met als zonder blaaskatheter.9 Bij gezonde, postmenopauzale vrouwen die zelfstandig wonen en geen blaaskatheter gebruiken, is incontinentie sterk geassocieerd met het optreden van UWI’s. Daarnaast is er bij deze vrouwen een associatie tussen het hebben van een urineresidu na de mictie en het krijgen van een UWI. Bacteriën kunnen zich vermenigvuldigen in de urine die achterblijft, waardoor de kans op een UWI toeneemt. De oorzaak van het achterblijven van urine in de blaas kan zowel functioneel als mechanisch zijn. Mechanische of anatomische veranderingen die kunnen leiden tot een afvloedbelemmering, zijn onder andere een cystocèle of veranderingen in het kleine bekken die zijn ontstaan na een urogenitale operatie.10 Net als bij jonge vrouwen is in deze groep de non-secretorstatus gerelateerd aan het optreden van recidiverende UWI’s. Een laatste factor die deze groep predisponeert voor een UWI, is de oestrogeendeficiëntie die ontstaat na de menopauze.7
Relatie menopauze en urineweginfecties
De leeftijd waarop de menopauze optreedt, en de daarmee gepaard gaande oestrogeendeficiëntie, ligt rond de 50 jaar. De levensverwachting is de laatste eeuw echter aanzienlijk toegenomen, met als gevolg dat meer vrouwen langer in de postmenopauzale periode leven. De oestrogeendeficiëntie in de postmenopauzale periode brengt organische veranderingen met zich mee. Oestrogenen hebben bij de vrouw invloed op tal van organen zoals de huid, de botten, het hart en de bloedvaten en de mammae.11 De lagere urinewegen en de vrouwelijke geslachtsorganen, die anatomisch nauw aan elkaar gerelateerd zijn en dezelfde embryonale oorsprong hebben, zijn ook gevoelig voor oestrogeeneffecten.12 De blaas (trigonum vesicae), de urethra en de weef-
186
vol.
1
nr.
5 - 2006
sels van de bekkenbodem bevatten receptoren voor oestrogenen. Oestrogeengebrek veroorzaakt atrofische veranderingen van onder andere de buitenste laag van de urethra, wat leidt tot vatbaarheid voor een opstijgende infectie.13 Net als het urotheel van de urethra bevat het vaginale epitheel oestrogeenreceptoren. Oestrogenen stimuleren de rijping van de oppervlaktecellen in het vagina-epitheel. De oppervlaktecellen produceren glycogeen, dat door de lactobacillen (melkzuurbacteriën) die normaal in de vagina aanwezig zijn, wordt omgezet in melkzuur. Dit veroorzaakt een zwakzure pH (4-5) en biedt bescherming tegen de potentieel pathogene bacteriën uit de darm.14 De aanwezigheid van lactobacillen in de vaginale flora beschermt zelf ook tegen UWI’s. De aanwezigheid van deze bacteriën zorgt ervoor dat er minder aanhechtingsplaatsen overblijven voor uropathogenen. Een bijkomend voordeel is dat sommige soorten lactobacillen stoffen uitscheiden die de aanhechting of de groei van uropathogenen kunnen remmen (kolonisatieresistentie).15 Een verminderde rijping van de oppervlaktecellen in de buitenste laag van de vagina is een van de atrofische veranderingen die optreden als gevolg van de oestrogeendeficiëntie. Hierdoor vermindert het gehalte glycogeen in de buitenste cellaag van de vagina, met als gevolg een verminderde kolonisatie door lactobacillen. De vaginale pH stijgt van 4-4,5 naar 5,5-6,8 of soms nog hoger, wat veranderingen in de normale vaginale bacteriële samenstelling bevordert. Een afname van de hoeveelheid lactobacillen en een toegenomen groei van het aantal ziekteverwekkende bacteriën vanuit de darm leiden tot een toename van vaginale infecties. Ook kunnen pathogene bacteriën uit de darm door het wegvallen van de natuurlijke vaginale barrière gemakkelijker de urethra binnendringen en een UWI veroorzaken.14 Samenvattend, door oestrogeendeficiëntie na de menopauze wordt de epitheelbekleding van de vagina en urethra dunner, vermindert de hoeveelheid lactobacillen intravaginaal en verandert de zuurgraad van het vaginale milieu. Hierdoor neemt de weerstand af en kunnen darmbacteriën de vagina en urethra koloniseren.
Preventie Antibiotica Bij vrouwen met recidiverende UWI’s kan antibioticaprofylaxe worden overwogen. Op basis van een meta-analyse van 10 klinische studies, met in totaal 430 vrouwen, is berekend dat het relatieve risico
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
op een symptomatische UWI bij het gebruik van antibioticaprofylaxe 0,15 (95% betrouwbaarheidsinterval 0,13-0,34) is vergeleken met een placebo.5 Het veelvuldige gebruik van antibiotica kan echter leiden tot bijwerkingen en een verdere toename van de antibioticaresistentie. Bovendien bestaat vanuit de klinische praktijk de indruk dat vrouwen liever niet langdurig antibiotica slikken. Het is daarom belangrijk om te zoeken naar alternatieven voor de preventie van recidiverende UWI’s.
Oestrogenen Van de postmenopauzale vrouwen heeft nog slechts 25-30% lactobacillen in de vagina. Door het gebruik van lokaal toegediende oestrogenen kan de vaginale flora zich herstellen tot een door lactobacillen gedomineerde flora, waardoor de natuurlijke weerstand tegen UWI’s toeneemt.16 Dit blijkt onder andere uit de resultaten van een placebogecontroleerde studie naar het effect van oestrogeen bevattende vaginale crème bij postmenopauzale vrouwen met recidiverende UWI’s.17 Voor het starten van de behandeling waren bij geen van de 36 vrouwen uit de groep die oestrogenen kreeg en geen van de 24 vrouwen uit de placebogroep lactobacillen in de vagina aanwezig. Na een maand behandeling met oestrogenen waren bij 22 van de 36 vrouwen in deze groep lactobacillen in de vagina aanwezig. Bij de vrouwen die met een placebo behandeld werden was dit bij geen van de 24 vrouwen het geval (verschil 61%, 95% betrouwbaarheidsinterval 45-77). De vaginale pH in de oestrogenengroep daalde van 5,5±0,7 naar 3,6±1,0 (p<0,001), terwijl er geen significante verandering in de vaginale pH werd waargenomen bij de vrouwen in de placebogroep. In deze laatste groep bleef bovendien het percentage vrouwen met vaginale kolonisatie met uropathogenen vrijwel gelijk, terwijl het percentage vrouwen met uropathogenen in de vagina in de oestrogenengroep daalde van 67 naar 31%. Het belangrijkste resultaat van deze studie was echter dat de incidentie van UWI’s duidelijk lager was in de oestrogenengroep dan in de placebogroep (0,5 versus 5,9 episoden per patiëntjaar; p<0,001).
Lactobacillen Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat intravaginale oestrogeentherapie leidt tot een stijging van het aantal lactobacillen en een afname van het aantal darmbacteriën in de vagina en daarmee bescherming biedt tegen UWI’s. Het gebruik van lactobacillen bij postmenopauzale vrouwen met re-
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
cidiverende UWI’s zou, door veranderingen in de vaginale flora, kunnen leiden tot minder UWI’s. Een voorwaarde is wel dat de te gebruiken stammen van lactobacillen in staat zijn om de vagina te koloniseren en potentiële uropathogenen te remmen. Veelbelovend voor urogenitaal gebruik zijn de stammen Lactobacillus rhamnosus GR-1 en Lactobacillus reuteri RC-14. L. rhamnosus GR-1 is in staat om de intestinale en vervolgens de vaginale flora te koloniseren, hecht zich goed aan de vaginale en uro-epitheliale cellen en kan de aanhechting en de groei van potentiële urogenitale en intestinale pathogenen remmen. Ook L. reuteri RC-14 kan zich goed hechten aan urogenitale cellen en zodoende de aanhechting van een grote groep uropathogenen verhinderen. Daarnaast produceert L. reuteri RC-14 waterstofperoxide, dat de groei van uropathogenen kan remmen.15 In 1995 toonden Reid et al. in een dubbelblinde gerandomiseerde studie bij vrouwen met recidiverende UWI’s aan dat door vaginale toediening van L. rhamnosus GR-1 en L. reuteri B-54 (een stam die vrijwel identiek is aan L. reuteri RC-14) het aantal UWI’s verminderde van 6,0 tot 1,9 episoden per jaar.18 Enkele jaren later toonde dezelfde groep aan dat ook na orale inname L. rhamnosus GR-1 en L. reuteri RC-14 terug te vinden waren in de vagina.19 In 2003 kwam uit een gerandomiseerde, placebogecontroleerde studie bij premenopauzale vrouwen dat het dagelijks innemen van capsules met L. rhamnosus GR-1 en L. reuteri RC-14 ervoor zorgt dat een verstoorde vaginale flora hersteld wordt in een door lactobacillen gedomineerde vagina.20 Dit leidde tot een statistisch significante reductie van het aantal potentieel pathogene bacteriën en gisten in de vagina’s van de met lactobacillen behandelde vrouwen. In hoeverre dit leidt tot een reductie van het aantal UWI’s en of postmenopauzale vrouwen met recidiverende UWI’s ook baat hebben bij een inname van lactobacillen, is nog niet onderzocht.
Onderzoek
In de NAPRUTI-studie wordt de effectiviteit van de orale inname van lactobacillen vergeleken met die van antibioticaprofylaxe bij postmenopauzale vrouwen met recidiverende UWI’s. Voor deze dubbelblinde, gerandomiseerde multicentrumstudie wordt gezocht naar 280 postmenopauzale vrouwen met recidiverende UWI’s. De ene helft van de deelnemers zal loten voor 1 jaar lang antibioticaprofylaxe (1 dd 480 mg co-trimoxazol), de andere helft krijgt
vol.
1
nr.
5 - 2006
187
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Aanwijzingen voor de praktijk 1. De oorzaak van de verhoogde incidentie van urineweginfecties (UWI’s) bij postmenopauzale vrouwen is oestrogeendeficiëntie, al dan niet gecombineerd met functionele of anatomische afwijkingen aan de urinewegen. Ten gevolge van de oestrogeendeficiëntie zijn er minder lactobacillen in de vagina en daardoor is de kans op urogenitale kolonisatie met uropathogenen groter. 2. Op dit moment wordt ter preventie van UWI’s bij postmenopauzale vrouwen het langdurige gebruik van een lage dosis antibiotica of lokale oestrogeentherapie geadviseerd. 3. De effectiviteit van de antibioticaprofylaxe bij recidiverende UWI’s vermindert mogelijk door toenemende antibioticaresistentie. 4. Lactobacillus rhamnosus GR-1 en Lactobacillus reuteri RC-14 zijn mogelijk een alternatief voor antibiotica bij de preventie van UWI’s bij postmenopauzale vrouwen met recidiverende UWI’s. Dit wordt onderzocht in de NAPRUTI-studie die recentelijk in Nederland van start is gegaan. Potentiële deelneemsters kunnen tot 1 september 2007 worden aangemeld bij arts-onderzoeker mw. drs. M.A.J. Beerepoot.
capsules met lactobacillen (2 dd 1 capsule met >109 kolonie vormende eenheden van L. rhamnosus GR1 en L. reuteri RC-14). Gedurende dit jaar en de 3 daaropvolgende maanden wordt aan de patiënte gevraagd maandelijks een vragenlijst in te vullen en feces, vaginale swabs en urine af te nemen. Met behulp van de vragenlijsten en het onderzoeksmateriaal wordt nagegaan hoe de niet-antibiotische middelen zich verhouden tot het antibioticum met betrekking tot 1) het aantal symptomatische UWI’s, 2) de antibioticaresistentie van de micro-organismen in de urine en de feces (primaire uitkomstmaten), 3) de bijwerkingen van de medicatie, 4) de kosteneffectiviteit en 5) de kwaliteit van leven (secundaire uitkomstmaten). Het zou aantrekkelijk zijn als de niet-antibiotische middelen niet inferieur zijn aan de antibioticaprofylaxe. Dit biedt de mogelijkheid om in plaats van antibiotica lactobacillen voor te schrijven ter preventie van recidiverende UWI’s bij postmenopauzale vrouwen. Een vermindering van het antibioticagebruik zal waarschijnlijk bijdragen aan de beheersing van het resistentieprobleem.
Conclusie
UWI’s komen vaak voor. Oestrogeendeficiëntie bij postmenopauzale vrouwen draagt bij aan de relatief
188
vol.
1
nr.
5 - 2006
hoge incidentie van UWI’s na de menopauze. Bij postmenopauzale vrouwen met recidiverende UWI’s kan naast antibioticaprofylaxe vaginale oestrogeentherapie worden overwogen ter preventie van UWI’s. Vrouwen met een indicatie voor profylaxe kunnen worden aangemeld voor de NAPRUTI-studie bij artsonderzoeker mw. drs. M.A.J. Beerepoot. In deze Nederlandse multicentrumstudie wordt de effectiviteit van lactobacillen ter preventie van UWI’s bij postmenopauzale vrouwen met recidiverende UWI’s vergeleken met die van antibioticaprofylaxe. Naast postmenopauzale vrouwen kunnen ook premenopauzale vrouwen met recidiverende UWI’s meedoen aan de NAPRUTIstudie. In de studie waaraan deze vrouwen kunnen meedoen, wordt de werking van cranberry’s vergeleken met die van antibioticaprofylaxe. Uit eerdere klinische studies is gebleken dat cranberry’s effectief kunnen zijn bij het voorkomen van recidiverende UWI’s bij premenopauzale vrouwen. De werking van cranberry’s berust op het in de cranberry aanwezige fructose en de proanthocyanidinen. Deze stoffen kunnen de hechting van uropathogenen aan de uro-epitheliale cellen van de gastheer remmen.
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
Referenties 1. Van Haaren K, Visser HS, Van Vliet S, Timmermans AE, Yadava R, Geerlings SE, et al. NHG-standaard Urineweginfecties (tweede herziening). Huisarts Wet 2005;48:341-52. 2. Sobel JD, Kaye D. Urinary Tract infections. In: Mandell GL, Bennet JE, Dolin R, editors. Principles and Practice of Infectious Diseases. 6th ed. New York: Churchill Livingstone; 2005. p. 876-8. 3. Johnson JR. Virulence factors in Escherichia coli urinary tract infection. Clin Microbiol Rev 1991;4:80-128. 4. Foxman B. Epidemiology of urinary tract infections: incidence, morbidity, and economic costs. Dis Mon 2003;49:53-70. 5. Albert X, Huertas I, Pereiro II, Sanfelix J, Gosalbes V, Perrota C. Antibiotics for preventing recurrent urinary tract infection in non-pregnant women. Cochrane Database Syst Rev 2004;3:CD001209. 6. Van Geelen JM, Van de Weijer PH, Arnolds HT. Urogenitale verschijnselen en hinder daarvan bij thuiswonende Nederlandse vrouwen van 50 tot 75 jaar. Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:713-6. 7. Stamm WE, Raz R. Factors contributing to susceptibility of postmenopausal women to recurrent urinary tract infections. Clin Infect Dis 1999;28:723-5. 8. Stapleton A, Nudelman E, Clausen H, Hakomori S, Stamm WE. Binding of uropathogenic Escherichia coli R45 to glycolipids extracted from vaginal epithelial cells is dependent on histoblood group secretor status. J Clin Invest 1992;90:965-72. 9. Nicolle LE. Urinary tract pathogens in complicated infection and in elderly individuals. J Infect Dis 2001;183 Suppl 1:5-8. 10. Raz R, Gennesin Y, Wasser J, Stoler Z, Rosenveld S, Rottensterich E, et al. Recurrent urinary tract infections in postmenopausal women. Clin Infect Dis 2000;30:152-6. 11. Palacios S. Current perspectives on the benefits of HRT in menopausal women. Maturitas 1999;33 Suppl 1:1-13. 12. Raz R. Hormone replacement therapy or prophylaxis in postmenopausal women with recurrent urinary tract infection. J Infect Dis 2001;183 Suppl 1:74-6. 13. Miodrag A, Castleden CM, Vallance TR. Sex hormones and the female urinary tract. Drugs 1988;36:491-504. 14. Devillard E, Burton JP, Hammond JA, Lam D, Reid G. Novel insight into the vaginal microflora in postmenopausal women under hormone replacement therapy as analyzed by PCRdenaturing gradient gel electrophoresis. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol 2004;117:76-81. 15. Reid G, Bruce AW. Selection of lactobacillus strains for urogenital probiotic applications. J Infect Dis 2001;183 Suppl 1:77-80. 16. Reid G, Burton J, Devillard E. The rationale for probiotics in female urogenital healthcare. MedGenMed 2004;6:49.
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
17. Raz R, Stamm WE. A controlled trial of intravaginal estriol in postmenopausal women with recurrent urinary tract infections. N Engl J Med 1993;329:753-6. 18. Reid G, Bruce AW, Taylor M. Instillation of Lactobacillus and stimulation of indigenous organisms to prevent recurrence of urinary tract infections. Microecol Ther 1995;23:32-45. 19. Reid G, Bruce AW, Fraser N, Heinemann C, Owen J, Henning B. Oral probiotics can resolve urogenital infections. FEMS Immunol Med Microbiol 2001;30:49-52. 20. Reid G, Charbonneau D, Erb J, Kochanowski B, Beuerman D, Poehner R, et al. Oral use of Lactobacillus rhamnosus GR-1 and L. fermentum RC-14 significantly alters vaginal flora: randomized, placebo-controlled trial in 64 healthy women. FEMS Immunol Med Microbiol 2003;35:131-4. Ontvangen 4 april 2006, geaccepteerd 28 juli 2006.
Correspondentieadres Mw. drs. M.A.J. Beerepoot, arts-onderzoeker Infectieziekten Mw. dr. S.E. Geerlings, internist-infectioloog Academisch Medisch Centrum Afdeling Infectieziekten, Tropische Geneeskunde en Aids Postbus 22660 1100 DD Amsterdam Tel.: 020 566 43 80 E-mailadres:
[email protected] of
[email protected] Mw. dr. S. Nys, medisch microbioloog Mw. dr. E.E. Stobberingh, arts-microbioloog Academisch Ziekenhuis Maastricht Afdeling Medische Microbiologie Postbus 5800 6202 AZ Maastricht Correspondentie graag richten aan de eerste auteur. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
vol.
1
nr.
5 - 2006
189