Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza. , door Helene LapidothSwarth, Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon (zonder jaartal). Wij kunnen, om redenen, die de lezer zal vermoeden, niet meer van dit nieuwe bundeltje zeggen dan dat de firma Van Kampen het deed verschijnen in 't formaat der vorige, bij haar uitgegeven bundels. Op den omslag een kastanjetak met wolkenduister daarachter. , door G. H. Priem, Amsterdam. Bauer & Co. (z. j.). Dit is een romannetje, realistisch, onnoodig plat, hier en daar met eene psychologische analyse, die wel goed is over 't algemeen. De heer Priem heeft blijkbaar met zorg zijn werkje voorbereid en er zijn best op gedaan onder 't schrijven. Maar het is niet aangrijpend van werkelijkheid. Er ontbreekt wat aan, dat voelt de lezer telkens. Ofschoon er ruim genoeg in wordt beschreven en er ruim genoeg in wordt geredeneerd, willen de figuren maar niet tot dat groote leven komen, dat hen voor de vergetelheid bewaart. 6Vrto leest men gelaten en vergeet men spoedig. ;'^, door Thérèse van Arendsberg, Amersfoort. G. J. Slothouwer, (z. j.). Hoe een jong meisje gelukkig werd door een motto op een scheurkalender, zijnde vier regelen van Goethe; hoe een baron en eene barones heel lief zijn voor dat meisje en hoe het meisje heel lief is voor den baron en de barones; hoe ze allemaal samen weer lief zijn voor andere lieve menschen en hoe ... Zult ge 't zelf maar lezen? Het is een lief boek vol zoetigheid, onnoozel lief, blijkbaar geschreven door een lieve schrijfster, die van het leven niet meer weet dan een serreplant en wier duidelijkst gebleken eigenschap, voor zekere romanschrijvers heel nuttig, is dat
zij 't geduld bezit over een niemendalletje honderd-tachtig bladzijden vol te keuvelen. , roman door H. B. Kennedy van Dam, Amsterdam. Cohen Zonen. (z. j.). De heer Kennedy van Dam vertelt van allerlei menschen en toestanden uit Indië, maar mist volstrekt het noodige beeldende talent, wat zeer jammer is, want hij handelt over sommige verschijnselen, die onze belangstelling verdienen. Overtuigd dat er nog andere krachten zijn dan die waarvan de moderne natuurwetenschap het bestaan erkent, heeft hij ons van die krachten de treffende uitwerking willen schetsen. Maar zijn verhalen kunnen den beoogden indruk niet maken. Daarbij komt nog dat de compositie van zijn roman alles te wenschen over laat. Het boek is droog en met te veel gepraat opgevuld. Stijl ontbreekt. Behalve taalfouten en een onduldbaar aantal drukfouten, zijn hinderlijk de zinnetjes in dezen trant: „bovendien keerden juist de dames in de Pendoppa terug nog vol van de kostbare en niet minder smaakvolle bruidsgeschenken die de Raden-ajoc haar had laten zien" (pag. 202). // door Johanna Breevoort, Amsterdam. W. Kirchener (z. j.). Een kort schetsje, een kinderachtig pleidooi. De schrijfster acht socialisme en feminisme uiterst verderfelijk en vertelt van een arm meisje met groot talent voor poëzie, dat wordt „verleid" door eene geëmancipeerde dame, mevrouw De Sterke, om haar betrekking van dienstbode te verwisselen voor die van redactrice aan een blad „Z>£ T^'/cw/w/zvw/O'." Zij houdt eene voordracht en wordt zelf bekeerd tot het geloof door iemand, die haar vroeger het hof had gemaakt, toen zij nog dienstmeisje was en later heeft
NEDERLANDSCHE VERZEN EN NEDERLANDSCH PROZA. ontwaard het meisje lief te hebben. De dichteres is erg ziek, geeft bloed op. Zij wordt verpleegd door de moeder van Willem, den man, die haar bemint en zij sterft in de overtuiging dat het is „een leugen dat emancipatie de vrouw verhoogt; ze trekt haar in de modder, ontrooft hare maagdelijke schuchterheid, vermoordt hare reinheid, bescheidenheid, eere. Het stofgoud van hare vleugelen wordt afgeduimeld; ze vervliegt: de geurezoetheid der roze. Jezus Christus heeft de vrouw verhoogd; de ellende der vrouw is de onrijpe vrucht der Godsverwerping." (Zou de rijpe vrucht der godsverwerping dan soms het geluk der vrouw wezen? En laat God zich verwerpen?) De schrijfster, voor wier gevoelens wij allen eerbied hebben, mist nog de volstrekt noodige kennis en welsprekendheid om een taak, als die zij zich oplegde, eenigszins bevredigend te vervullen. Het is maar al te gemakkelijk haar op de zwakheid van haar boekje, èn als pleidooi èn als didaktisch kunstwerk, te wijzen. De zonsopgang (pag. 46) heeft haar slechts leelijke banaliteiten in de pen gegeven ,.w;«i(!9^W schoon" is de zon! Eene kleeding is rtr/^/fotf enz. enz. De versjes, heel gul afgedrukt, zijn op zijn allerzachtst gezegd, niet fraai: „Idealen, schoone droomen, ~ctf<7>' '/• wir
en dergelijke gruwelijk prozaïsche woorden ontsieren de verheven bedoelde gedichten. Van karakterteekening geen spoor. Het gegeven is, trouwens, nergens uitgewerkt. De schrijfster heeft niet eens getracht levende menschen te scheppen. Zoo werd dit boekje helaas niet meer dan een pretentieus traktaatje, dat — vreezen wij — zoo het gelezen wordt door de aangevallenen, meer spotlust dan ergernis wekken zal. Het pleidooi van Willem op pag. 81 en 82 is onzinnig, niet naar de strekking, doch om hetgeen
573
wordt gezegd. De religie f; de «#tó? van Israël hield Ö/T op te bestaan toen zij bij de komst van Christus voor de rijkere openbaring Gods dfe 00£w J/^/", hoewel de natie « in Spanje stelselmatig onderdrukt (bedoeld is de gereformeerde godsdienst). Gods Woord leert „de mensch is geschapen naar Gods beeld: ó z>z »/«« £ De stelling: man en vrouw zijn gelijk, leidt er toe dfe zw«7w/z)/fo *V/i?
574
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
/-«z, een novellenkrans, door J. O. de Vigne, Gent. Ad. Hoste, 1899. Een ouderwetsche titel voor een boek met ouderwetsche verhalen, heel lang, met veel gepraat, van een goedig mensch, die gaarne de pen voert en rekent op lezers met onuitputtelijk geduld en veel tijd. Het eenig aantrekkelijke hierin is de lang niet gewone naïveteit, waarvan het boek getuigt. Wij lazen het om den schrijver te construeeren uit de gegevens, die men in de verhalen vindt en gingen onderwijl eenig belang stellen in den Vlaamschen „kozijn", die zóó ver staat van ons modern letterkundig leven, dat hij 't bestaan ervan niet vermoedt. Of velen in Nederland ons voorbeeld zullen volgen, moeten we echter betwijfelen. z, letterkundig Maandblad voor Dames, onder redactie van Jeanne Reyneke van Stuwe. Jaargang I, No. 1. (15 April). De redactie verklaart dat er groote be-
hoefte bestond aan „een letterkundig tijdschrift voor de beschaafde, ontwikkelde vrouw, waar de vrouwen, die gevoelen en begrijpen en goed willen wezen, vinden kunnen, wat van hun(!) gading is." Nu, dat zal misschien blijken, ofschoon wij niet weten wat er anti-vrouwelijks te vinden is in de bestaande letterkundige tijdschriften, die tot heden door heel veel vrouwen werden gelezen en waarin naar verhouding niet minder vrouwen en meisjes schrijven dan in ^razafoz. Maar, al bleek het nu eens dat niet vooral vrouwen ^ravzVd! lezen, wat zou dit dan nog? Voor een goed tijdschrift is altijd nog wel plaats. Laat de redactie het hare aantrekkelijk maken, dan zullen vrouwen èn mannen 't lezen. De eerste aflevering bevat niets, dat bijzonderen lof verdient. Het is een middelmatig nommer; doch iedereen weet dat alle begin moeilijk is. Wij wenschen de jonge dichteres voorspoed als redactrice.
Nieuwe Boeken. Toen deze rubriek nog niet in ons tijdschrift bestond, maakten wij tóch melding van het verschijnen der eerste aflevering van een groot, populair-wetenschappelijk werk, omdat het ons voorkwam zoo belangrijk te zullen worden, dat des lezers aandacht op de verschijning diende gevestigd te worden. Wij bedoelen „Z?
verschenen en vormt vier lijvige boekdeelen met tal van platen en kaarten. Er bestond ten onzent behoefte aan zulk een boek. Bijna dagelijks wordt in dagblad en tijdschrift onze aandacht gevestigd op vreemde werelddeelen, op volkeren en stammen waarvan wij ter nauwernood de namen hebben gehoord en waaromtrent de beschaafde toch het een en ander dient te weten, omdat zij plotseling beteekenis erlangen door hun strijd tegen eene Europeesche mogendheid, doordat zij het voorwerp zijn van gewichtige overeenkomsten of aanleiding werden tot hoogst ernstige verwikkelingen of oorlogen. Het is den inteekenarcn op het werk van Dr. Blink reeds meer dan eens in den tijd der verschijning gebleken, van hoeveel nut het is.' De volledigheid en «
NEDERLANDSCHE VERZEN EN NEDERLANDSCH PROZA. degelijkheid werden dus al op proef gesteld en bleken voldoende; vaak overtroffen zij de verwachting. is de vrucht eener jarenlange bestudeering van de beste werken. Natuurlijk heeft Dr. Blink niet zelf de gegevens voor zijn onderwerp kunnen gaan zoeken, de gansche wereld door. Wat men krijgt, is dus eene compilatie. Maar juist aan eene goede, betrouwbare compilatie van hetgeen in honderde boeken verspreid was, hadden wij behoefte. De wetenschappelijke lezers en alle anderen, die omtrent eenig volk of.eenigen stam meer willen weten dan de schrijver kon mededeelen, worden in korte bibliografieën verwezen naar belangrijke studies over het onderwerp, wat van groot nut kan wezen, ook voor ondernemende kooplieden ©n industrieelen, die * met hetgeen de schrijver zelf mededeelt nog niet tevreden mochten zijn. Voor de * verhoudingen tot Europeesche volken, werden zooveel mogelijk statistische gegevens en officieele rapporten geraadpleegd. ' Voor elk der vier deelen werd een mooie gekleurde plaat ingeplakt met afbeeldingen der voornaamste volkstypen. De zeer talrijke plaatjes in den tekst zijn niet zeer fraai, doch duidelijk en zeer voldoende voor het doel, dat werd beoogd en dat doel was niet een heel duur, mooi plaatwerk te leveren, doch een zoo goedkoop, 200 degelijk en zoo praktisch mogelijk werk voor den beschaafden lezer, een werk, niet voor het salon, doch voor huisen studeerkamer, waarin men bladert voor ^, zijn genoegen of wat naslaat tot eigen leering. Deskundigen zullen zeker een uitvoerig gemotiveerd oordeel over dit werk uitspreken. Wij vestigen er hier gaarne de aandacht even op, daar wij het reeds nu herhaaldelijk met vrucht hebben geraadpleegd. De naam van den schrijver, aan wien wij ook het uitmuntende leerboek •k over iV^r/a;/*/ £« 2^'«£ /vzew/£/\j te danken
575
hebben, draagt er veel toe bij om den gebruiker van het groote werk gerust te doen zijn omtrent de degelijkheid van den inhoud.
Onze vaderlandsche Letterkunde is zóó rijk aan bloemen, dat er alle jaren dringend, nijpend, worgend gebrek bestaat aan nieuwe bloemlezingen om te worden gebruikt als leesboeken voor onze veelsoortige scholen. Het is heel moeilijk zoo'n bloemlezing te maken Daarvoor dient men alle werken van doode en levende schrijvers op z'n duimpje te kennen. Want andere bloemlezingen plunderen — dat gaat toch niet aan. Van Potgieter altijd het -fö/'/b^mra/w te nemen, van de Genestet van Bilderdijk Zte ifowz//^/ en zoo meer, heusch, dat gaat niet. En, daar er vele bloemlezingen bestaan, wordt ieder latere bloemlezer gedwongen wat anders te nemen dan zijn voorganger, zoodat we welhaast de com- « pleete werken van alle Nederlandsche schrijvers zullen kunnen lezen in de tallooze leesboeken of te wel bloemlezingen voor onze vaderlandsche scholen van allerlei soort. Omdat het werk zoo moeilijk is, geven doorgaans twee menschen. samen ééne bloemlezing uit. Soms moeten er drie zich vereenigen. En dan, waarde lezer, dient ge niet te vergeten wat een last de bloemlezer heeft met de levende schrijvers en derzelver uitgevers. Men dient vergunning te vragen voor het opnemen van een fragment, hoewel hier te lande letterkundig eigendom nog al eens gelijk wordt gesteld met • . diefstal, volgens een zeker anarchistisch axioma. En zoo'n schrijver antwoordt niet of antwoordt laat of antwoordt „neen," als het gekozen fragment al is afgedrukt. En zoo'n uitgever doet als de schrijver en je hebt een correspondentie, duur, lastig, vervelend, ondankbaar en soms nog onvruchtbaar op den koop toe. Want
576,
•
,
#
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
er zijn uitgevers, die maar niet willen begrijpen dat, hoe meer stukken er van de goede schrijvers gebloemlezen worden, hoe beter dat is voor de bezitters van het auteursrecht. Hulde daarom aan de wakkere mannen, die nochtans bloemlezingen geven aan de naar leerboeken dorstende en hongerende jeugd! Hulde aan hun belezenheid, aan hun geduldstaaiheid, hun schrijfvaardigheid, hun roekeloosheid in postzegelverbruik! Ook verdienen zij den dank van de schrijvers, dien zij het hooge genot schenken zich voor het eerst in een bloemlezing te zien vertegenwoordigd. Nu leert de Nederlandsche en misschien een deel der Belgische en Zuid-Afri^kaansche jeugd hunne namen kennen en ze onthouden naast die van de allereerste schrijvers uit Nederland; (Noord, Zuid en ander)! Nu zijn ze er. Laat geen wangunstig beoordeelaar hun roem betwisten: hij zou zich immers belachelijk maken! Nu, we hebben er dan weer een paar. Ze zijn heel verdienstelijk. Waar namen van bekende moderne schrijvers ontbreken, dienen wij aan te nemen dat door hen geene vergunning is verleend, of dat die is geweigerd door hunne uitgevers. De eene bloemlezing werd samengesteld door de heeren dr. J. C. Matthes en dr. P. Leendertz Jr. Zij heet „ £/#0«££ &\rA? ^/?rj?'ZYTJ," is bestemd om te worden gebruikt bij gymnasiaal en middelbaar onderwijs en zij „beleefde" dit jaar een derden druk. Onder de schrijvers, wier namen niet in alle leerboeken voorkomen, vinden wij vertegenwoordigd Beekman, Tony Bergmann, Elliot Boswel, Halbertsmaf Hamelberg, Van Hoëvell, Sleeckx, Du Toit en Willems. De andere bloemlezing is ook door twee mannen samengesteld, nml. door de heeren M. en L. Leopold. Zij heet „CW «; 7\fa«7
C. J. van Assen, Lammert Berghuis, Jan Bouchery, Boudewijn, J. Brester Azn., J. F. J. Heremans, E. B. Koster, H. Kretzer, Weddik Lublink, Lulofs, Meijer, Moltzer, De la Montagne, P. N. Muller, Nassau (H. J.) Augusta Peaux, G. A. Priem, A. Sauwen, Sleeckx, Storm van 's Gravezande, de Vigne, Jo. de Vries, M. de Vries en W. P. Wolters.
Minder, veel minder talrijk dan de bloemlezingen, zijn de geschiedboeken. Maar nu zijn er toch twee geschiedenissen van de Nederlandsche Letterkunde tegelijk op onze boekentafel komen vallen en nog wel twee van denzelfden schrijver. De heer J. L. Th. Duyser, leeraar bij het M. O. te Amsterdam, heeft in 1890 het licht doen zien een „ een werkje „dat meer bepaald geschreven is voor hen, die zich voor de hoofdonderwijzersacte bekwamen, maar wellicht ook aan hoogere burgerscholen en gymnasia bruikbaar zal zijn." De schrijver heeft aan het overzicht der geschiedenis doen voorafgaan een „overzicht van de verschillende vormen onzer litteratuur." En zijn boek „beleefde" vier drukken in tien jaren. Waarom hij nu precies hetzelfde ook nog eens gaf in honderd pagina's minder (140 in paats van 240) staat in de voorrede. Zijn uitgever meende „dat een klein werkje over de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, voorafgegaan door een korte, maar zakelijke behandeling der hoofdvormen onzer litteratuur, voor het voortgezet lager onderwijs en voor H. B. S. (inzonderheid die met driejarigen cursus) niet geheel overtollig zou zijn." Daar het grootere boekje goed is verkocht, zal ook het kleinere wel aftrek vinden. Wij kunnen over geen plaats beschikken om dit werkje voldoend uitvoerig te bespreken. Misschien komen wij er later op te terug. F. L