Nederlands laatste zeeheld,
Jan Hendrik van Kinsbergen Geboren 1 mei 1735 te Doesburg
Overleden 22 mei 1819 te Apeldoorn
Inhoud
1.Inleiding
3
2.De opzet van het project ‘Nederlands laatste zeeheld’.
4 4 5
2.1 Totaaloverzicht 2.2 Het lespakket
3.In de les 3.1 Informatie over Jan Hendrik van Kinsbergen 3.2 Informatie over navigatie
4.De lesopzetten 4.1 Lesopzet ‘Wie was van Kinsbergen?’ 4.2 Lesopzet ‘Wat is navigeren?’ 4.3 Leerling-stencils
5.Bronnen
Pagina 2
6 6 t/m 9 12 t/m 19
20 20 21 en 22 23 t/m 29
30
Inleiding Deze lesbrief heeft als doel om u als docent te informeren over de activiteit die u tijdens het museumbezoek met de leerlingen gaat volgen. De activiteit is ontwikkeld bij de tijdelijke tentoonstelling ‘Nederlands laatste zeeheld, Jan Hendrik van Kinsbergen’ in Museum Elburg. De tentoonstelling is te bezoeken van 22 mei tot 23 oktober 2010. Daarnaast wordt in deze lesbrief informatie en lesopzetten gegeven die u met uw klas kunt behandelen voorafgaand aan het museumbezoek. Er is aan de tentoonstelling een puzzeltocht gekoppeld die door de leerlingen kan worden gevolgd. Bij deze activiteit wordt gebruik gemaakt van de podcatcher, hiermee kunnen de leerlingen informatie verkrijgen bij de voorwerpen die zijn tentoongesteld. De activiteiten en de introductie van de podcatcher worden in deze lesbrief uitvoerig beschreven. De activiteiten zijn ontwikkeld door Museum Elburg en mede mogelijk gemaakt door de Rabobank. De informatie is bedoeld om u als docent te informeren over de persoon Jan Hendrik van Kinsbergen en over het thema ‘navigatie’. De lesopzetten hebben als doel de leerlingen voor te bereiden op wat ze gaan zien tijdens de tentoonstelling. Als u als docent vragen of opmerkingen heeft over het project of de inhoud, neem dan contact op met de afdeling educatie van het Museum Elburg.
Anneloes Stellingwerf Jufferenstraat 6-8 8081 CR Elburg t. 0525-681341
[email protected] www.museumelburg.nl
Pagina 3
De opzet van het project
‘Nederlands laatste zeeheld.’
In dit hoofdstuk wordt een overzicht geven van het project ‘Nederlands laatste zeeheld’. Onder het eerste kopje ‘De lessen voorafgaand aan het museumbezoek’ wordt beschreven hoe de lessen voorafgaand aan het museum bezoek vorm kunnen krijgen. Onder het kopje ‘Het museumbezoek’ wordt in stappen beschreven hoe de leerlingen de activiteiten in het museum doorlopen. 2.1 Totaal overzicht De lessen voorafgaand aan het museumbezoek. De lesbrief bestaat uit drie onderdelen: In het eerste deel wordt informatie gegeven over het leven van Jan Hendrik van Kinsbergen, wie was deze man en hoe heeft hij geleefd. Er wordt verteld over zijn jeugd en over zijn latere leven. Er is extra aandacht besteed aan het onderdeel jeugd omdat de leerlingen zich het meest met de jonge van Kinsbergen zullen kunnen identificeren. Daarnaast wordt in het eerste deel informatie gegeven over navigeren. Wat is navigeren en wat heeft het te maken met van Kinsbergen? De informatie is in de eerste plaats bedoeld om u als docent te informeren over de onderwerpen zodat u voldoende informatie heeft om op uw eigen manier de kennis aan de leerlingen over te brengen. De tekst over Jan Hendrik van Kinsbergen zal door de leerlingen gelezen en begrepen kunnen worden, de tekst over navigeren heeft uitleg nodig van de docent. De leerling stencils zijn geschreven voor de leerlingen. In het tweede deel wordt een tweetal lesopzetten gegeven. Lesopzet 1 ‘Jan Hendrik van Kinsbergen’. In deze les wordt aan de hand van het hoofdstuk ‘Van Kinsbergen’ en door een opdracht kennis gemaakt met Jan Hendrik van Kinsbergen. Wie was deze man? Wat heeft hij allemaal gedaan en waarom kennen wij hem nog steeds? Door samen met de leerlingen het hoofdstuk over van Kinsbergen door te nemen krijgen de leerlingen antwoord op deze vragen. De opdracht gekoppeld aan deze les is bedoeld om de leerlingen de geschiedenis van Jan Hendrik van Kinsbergen eigen te maken. De leerlingen maken een krantenartikel waarin zij een gebeurtenis uit het leven van Jan Hendrik van Kinsbergen beschrijven. Lesopzet 2 ‘Navigeren’. In deze les wordt de leerlingen verteld wat navigeren is en wat dit te maken heeft met Jan Hendrik van Kinsbergen. Aan de hand van de leerling-stencils gaan de leerlingen met een tweetal opdrachten aan de slag die te maken hebben met navigatie. Zo ontdekken de leerlingen dat iedereen kan navigeren. Als laatste zijn er achterin de lesbrief een zestal leerling-stencils gegeven. Deze beschrijven een aantal doe-opdrachten die de leerlingen in combinatie met de lessen of zelf kunnen uitvoeren.
Pagina 4
Het museumbezoek. Tijdens het museumbezoek zullen de leerlingen met behulp van de podcatcher de tentoonstelling doorlopen. Een podcatcher is een apparaat waarmee je informatie kunt krijgen over een voorwerp dat is tentoongesteld. Dit gaat als volgt: De bezoeker richt de podcatcher op de ‘identifier’ naast het voorwerp. Zodra het groene lampje van de podcatcher begint te branden kun je de podcatcher bij je oor houden en hoor je informatie over het voorwerp. Je kunt zelf je looproute bepalen doordat er geen voorgeprogrammeerde route is. Je kunt per voorwerp zelf beslissen of je meer informatie wilt. De leerlingen krijgen tijdens het museumbezoek per tweetal een podcatcher en een puzzeltocht. De puzzeltocht bestaat uit fotofragmenten van de tentoongestelde voorwerpen. De leerlingen zoeken per fragment het bijbehorende voorwerp op. Als de leerlingen het juiste voorwerp bij het juiste puzzelstukje hebben gevonden luisteren ze met de podcatcher naar informatie over het voorwerp. Na de informatie volgt een meerkeuzevraag. De leerlingen kunnen met de ‘A’ ‘B’ en ‘C’ knop op de podcatcher een keuze maken. Heeft de leerling de vraag juist beantwoord dan krijgen ze te horen waar op de puzzelkaart het puzzelstukje geplaatst kan worden. Door de combinatie van geluid, beeld en de interactie van het spel proberen we de verschillende leerstijlen die de leerlingen bezitten aan te spreken, om zo een voor iedere leerling interessant programma te kunnen bieden. 2.2 Het lespakket Het lespakket bestaat uit: De lesbrief. De lesopzetten. Opdrachtbladen. Een poster over de tentoonstelling ‘De vergeten admiraal’. Kartonnen sextant Kartonnen Jakobsstaf
Pagina 5
Van Kinsbergen De afkomst van Jan Hendrik van Kinsbergen Van Kinsbergen werd op 1 mei 1735 te Doesburg geboren als oudste zoon van Jan Heinrich Ginsbergen. Van Kinsbergen ‘s vader kwam uit Duitsland en stamde uit een oud Siegerlands geslacht dat zijn naam ontleende aan een oude burcht. Als we het familiewapen bekijken wordt duidelijk waar de naam Ginsbergen vandaan komt. Op het wapen staan namelijk twee ganzen en twee bergen(‘Gins’ is Siegerlands dialect voor ‘Gans’).
De vader van Jan Hendrik van Kinsbergen werd in zijn jeugd erg slecht behandeld, daarom liep hij weg van huis. Hij nam dienst in het Oostenrijkse leger. Naar problemen in het leger is Jan Heinrich naar Nederland gevlucht. Daar trouwde hij met een Nederlands meisje Petronella ten Nuyl. Zij kregen vier zonen waarvan Jan Hendrik van Kinsbergen de oudste was. Omdat Jan Heinrich al een tijdje in Nederland woonde vernederlandste hij zijn naam tot Kinsbergen. Pas later heeft Jan Hendrik (vernoemd naar zijn vader, Heinrich is Duits voor Hendrik) het woordje ‘van’ voor zijn naam geplaatst. De jeugd van Jan Hendrik van Kinsbergen Het gezin Kinsbergen woonde inmiddels in Elburg. De vader van Jan Hendrik van Kinsbergen was sergeant bij de infanterie, het landleger, en verbleef met zijn regiment bij de garnizoensplaats te Elburg. Hij wilde dat al zijn vier zoons later ook bij het landleger gingen. Maar Jan Hendrik wilde wat anders, hij wilde graag bij de Nederlandse marine. Toch liet zijn vader hem op negenjarige leeftijd inschrijven bij de infanterie. Daar leerde hij marcheren en schieten met het geweer. Het landleger beviel jan Hendrik wel. Jan Hendrik was erg ijverig en wilde graag bewijzen hoe goed hij zijn best deed. Toen zijn vader moest vechten in de zuidelijke Nederlanden zeurde hij net zo lang tot hij mee mocht. Jan Hendrik’s vader was streng en het was hem met zeuren alleen nooit gelukt om zijn vader over te halen. Daarom vroeg hij het aan zijn vader terwijl alle soldaten van zijn vader erbij waren. De soldaten waren erg onder de indruk van het verlangen
Pagina 6
van Jan Hendrik om mee te gaan op veldtocht. Doordat de soldaten zo positief waren over Jan Hendrik heeft zijn vader uiteindelijk ingestemd.
Eén van zijn vriendjes moest wel lachen om het feit dat Jan Hendrik mee mocht op veldtocht. Hij riep bij het afscheid: ‘Kijk maar uit dat de andere soldaten je niet in de zak steken’ (omdat hij nog zo klein was). Dit liet Jan Hendrik niet zomaar over zich zeggen en hij sloeg daarom zijn vriendje in elkaar om te bewijzen dat hij zeker al sterk genoeg was om mee te gaan. Het oorlogsgeweld maakte natuurlijk een enorme indruk op Jan Hendrik en later zou hij nog vaak terug denken aan de veldslag. Als oude man vertelde hij geregeld aan vrienden dat hij al op negenjarige leeftijd zijn eerste schot loste en ‘d’ eerst cogel hoorde bruysen’. Toen Jan Hendrik in het heetst van de strijd een dodelijk gewonde trommelslager tuimelend zag neervallen vroeg hij aan een onderofficier die naast hem stond wat zo’n wanstaltige beweging te betekenen had. De man antwoordde dat de trommelslager door een kanonskogel geraakt was. Daarop zou Jan Hendrik geantwoord hebben: ‘ Doe je best, dat als mij een kogel treft, ik toch niet zo spartele’. Jan Hendrik was 10 jaar toen de oorlog voorbij was. Hij en zijn vader konden definitief terug keren naar Elburg. Jan Hendrik kon trots zijn eerste krijgsonderscheiding, een degen, aan zijn moeder laten zien. Een degen is een soort zwaard.
Hij had het degen gekregen van generaal Wijsman deze man was zo onder de indruk van Jan Hendrik, toen hij aan het eind van de dag dapper met een stuk van een degen over het slagveld rondliep, dat hij zijn eigen degen van zijn zijde nam en deze aan Jan Hendrik gaf. Jan Hendrik
Pagina 7
gaf het degen later aan zijn vader die hem op een mooie plek in zijn huis hing. Het was de vader van Jan Hendrik wel opgevallen dat zijn zoon erg veel militair talent had. Daarom besloot hij om Jan Hendrik op te leiden. In de tijd dat Jan Hendrik jong was waren er nog niet veel goede scholen en zeker niet voor kinderen! Daarom besloot zijn vader hem zelf les te geven in de Duitse taal, de Franse taal en in geschiedenis. Hoewel de vader van Jan Hendrik niet veel geld had stuurde hij Jan Hendrik naar Groningen om daar een opleiding tot ingenieur te volgen. Jan Hendrik was zijn voorliefde voor de marine nog niet kwijtgeraakt, in plaats van met tinnen soldaatjes, speelde hij met zelfgemaakte scheepjes van houten klompen en papier. Ook las hij over Michiel de Ruyter, de 17 eeeuwse zeeheld. In Groningen leerde Jan Hendrik een oude stuurman kennen, deze stuurman wilde hem wel lessen geven in zeevaartkunst en stuurmanskunst, zonder dat zijn ouders ervan af wisten volgde hij deze lessen. Toen Jan Hendrik 20 jaar was kreeg zijn vader het aanbod om Jan Hendrik in Britse dienst te laten treden, hij zou dan eerste luitenant kunnen worden. Een goede start voor zijn militaire carrière! Maar Jan Hendrik wilde dit niet en liet dat weten ook. Hij wilde bij de Nederlandse marine, en niet vechten voor een buitenlands leger! Eén van de mannen, de baron waarvan het aanbod kwam, bedacht een plannetje. Hij dacht; Als we Jan Hendrik meenemen op een mooi reisje naar Zeeuws-Vlaanderen dan krijgen we hem wel enthousiast voor het landleger (hier was de infanterie op dat moment gelegen). Jan Hendrik moest naar Zeeuws-Vlaanderen, maar terwijl hij daar was, maakte hij met een andere jongen een plezierreisje naar Vlissingen. Dit deed hij niet zomaar, Vlissingen was namelijk de geboortestad van zijn zeeheld Michiel de Ruyter. Hij was erg onder de indruk van het eenvoudige geboortehuis van Michiel de Ruyter en bij het touwslagerwiel waaraan Michiel de Ruyter als lijnbaanknecht gewerkt had zou Jan Hendrik hebben uitgeroepen: ‘O, konde ik ook eens zo een grote man zijn.’ Toen Jan Hendrik terug kwam in het kamp vertelde de jongen waarmee hij het reisje had gemaakt aan de baron hoe enthousiast Jan Hendrik was geweest en hoe hij vol verlangen bij het touwslagerwiel had gestaan. Toen de baron dit hoorde was hij overtuigd. Hij riep Jan Hendrik bij zich en zei tegen hem: ‘Jongen! Gij zult het zeegat uit!’ Waarom is van Kinsbergen zo bekend? We weten nu dat Jan Hendrik uiteindelijk bij de marine is gegaan. Maar waardoor is Jan Hendrik zo bekend geworden, wat heeft hij allemaal gedaan wat heeft er voor gezorgd dat wij Jan Hendrik nog steeds kennen? In 1756 startte Jan Hendrik van Kinsbergen met zijn opleiding op zee. Hij vaart met het schip de Weststellingwerf naar de Middellandse Zee. De kapitein van dit schip heet Lodewijk graaf van Bylandt. Het is de bedoeling dat het schip waarop Jan Hendrik vaart, de koopvaardij schepen moet beschermen tegen piraterij. Koopvaardij schepen zijn handelsschepen deze schepen hebben veel goederen aan boord die ze naar andere landen brengen. Op deze
Pagina 8
reizen is het erg rustig en komen ze geen piraten tegen. Omdat het zo rustig is op deze reizen heeft Jan Hendrik genoeg tijd om te studeren. Op elke reis neemt Jan Hendrik een grote kist met boeken mee. Deze boeken gaan over allerlei onderwerpen over zee tactieken en de oudheid. Jan Hendrik leert zo een heleboel. Ook tekent hij graag, hij maakt zee- en landaanzichten. In totaal vaart Jan Hendrik tijdens zijn opleiding op zes schepen. Hij vaart niet alleen naar de Middellandse Zee maar ook naar de Sont, dit is een waterweg bij Denemarken. Op een reis naar de Middellandse Zee met het schip de Landskroon wordt Jan Hendrik ernstig ziek. Hij is in groot gevaar, maar Jan Hendrik was groot en sterk, dit redt hem. Als Jan Hendrik weer beter is vaart hij op het schip de Swieten. Ook deze keer is graaf Van Bylandt weer de kapitein net als op zijn eerste reis. De graaf werkt op dat moment aan een boek over zeetactiek en discussieert daar veel met Jan Hendrik over. Van Bylandt publiceert in 1767 zijn ‘Zee-tactick of grond-regulen der krijskunde ter zee’. Op de titelpagina, de eerste bladzijde van het boek, vermeldt hij dat het werk tot stand is gekomen ‘met medewerking van commandeur Kinsbergen’. Jan Hendrik van Kinsbergen vaart daarna als commandeur op ‘het Loo’ en ‘de Boreas’. Ook op deze reizen leest hij veel en studeert zo rustig door. Jan Hendrik is inmiddels zelf ook begonnen met het schrijven van een boekje en in 1767 verschijnt zijn eerste boekje: ‘Korte instructiën betreffende de zee-dienst.’ Het boekje is bestemd voor jonge zeeofficieren. In 1770 sluit Jan Hendrik van Kinsbergen zijn opleiding op zee af.
Jan Hendrik van Kinsbergen werd na zijn opleiding een echte zeeheld. Als eerste heldendaad verslaat hij in dienst van de Russische marine, in 1773 tweemaal de Turken in de Zwarte Zee. Hij keert terug naar Nederland als ‘Held van de Zwarte Zee’.
Pagina 9
Op 5 augustus 1781 vindt er tijdens de vierde Engelse Oorlog (1780-1784) bij de Doggersbank, een zandbank in de Noordzee, een zeeslag plaats tussen de marines van Nederland en Engeland. Van Kinsbergen is een van de admiraals onder schout-bij-nacht A.J. Zoutman. Door daadkrachtig optreden van onder andere Jan Hendrik wordt de Engelse aanval afgeslagen. In Nederland werd deze zeeslag als een grote overwinning gevierd. Zoutman en zijn admiraals, dus ook Jan Hendrik, worden geëerd als ‘helden van Doggersbank’. In 1810 wordt Jan Hendrik van Kinsbergen in de adelstand verheven, dit betekend dat hij van gewone burger nu bij de adel hoorde. Jan Hendrik van Kinsbergen krijgt de titel ‘Graaf van Doggersbank’. In de achttiende eeuw is er bij de Nederlandse marine een hoop aan de hand. Er zijn weinig of geen opleidingen bij de marine en het materiaal verouderd. Van Kinsbergen legt zich daar niet bij neer. Hij wil dat de marine moderner wordt en gaat boeken schrijven over zeetactiek, scheepsdienst en seinwezen (hoe verschillende seinen in de scheepvaart simpeler en overzichtelijker konden worden gemaakt).
Hester Hooft (1748-1795).Echtgenote van Van Kinsbergen. Schilderij door J. Hubert uit 1765
Jan Hendrik trouwt op 23 juli 1789 met Hester Clifford Hooft, zij is erg rijk en hierdoor wordt Jan Hendrik van Kinsbergen een vermogend man. Na de dood van zijn vrouw in 1795 ontpopt hij zich als filantroop. Een filantroop is iemand die zijn geld en tijd besteed aan het helpen van andere mensen. Hij doet veel op het terrein van onderwijs. Kunsten en wetenschappen hebben daarbij zijn bijzondere aandacht. Door heel Nederland helpt hij mensen en instellingen zoals scholen door ze te sponsoren. Ook in Elburg, zijn ‘meest geliefde stad’ doet Jan Hendrik veel voor de mensen.
Pagina 10
Jan Hendrik van Kinsbergen is de drijvende kracht achter het Elburgse Instituut voor Talen, Kunsten en Wetenschappen. Jan Hendrik sterf t op 22 mei 1819 op vierentachtigjarige leeftijd. Hij krijgt een marmeren praalgraf in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Zijn graf ligt op slechts enkele meters afstand van het graf van Michiel de Ruyter, die eens zijn grote zeeheld was. Nu ligt Jan Hendrik zelf tussen zijn gelijken als ‘Nederlands laatste zeeheld’. In het museum Behalve prenten zijn er in het Museum Elburg een heleboel voorwerpen die iets te maken hebben met, of uit het bezit zijn van, admiraal J.H. van Kinsbergen. Een uniek voorwerp is de zandloper of uurglas afkomstig van ’s landsfregat van oorlog de ‘Argo’. Daarnaast zijn onder andere een jacobsstaf, een sextant en een planetarium te bewonderen. Dit zijn navigatieinstrumenten die admiraal J.H. van Kinsbergen heeft gebruikt om te navigeren tijdens zijn reizen over zee. Maar wat is navigeren nu eigenlijk en hoe gebruikte men de oude instrumenten? In het volgende hoofdstuk wordt de geschiedenis van navigeren verteld tot aan de tijd van admiraal van Kinsbergen, ook wordt uitgelegd hoe de sextant en de jacobsstaf gebruikt werden. Daarnaast wordt uitgelegd wat lengte- en breedtegraden zijn en waarom deze zo belangrijk zijn bij het navigeren.
Hierboven zie je het familiewapen dat Jan Hendrik kreeg nadat hij in 1810 door koning Lodewijk Napoleon was benoemd tot graaf van Doggersbank. Je ziet duidelijk de kenmerken van het wapen van geslacht van zijn vader terug. De twee zeehonden en het anker zijn natuurlijk bijgevoegd om de marine achtergrond van Jan Hendrik te benadrukken.
Pagina 11
Navigeren Oud gezegde: De zee, hoe diep en hoe ver, Is zijn onaantastbaar gebied; Alleen een schip en een ster Peilen samen dit verschiet. Vrij vertaalt: De zee, hoe diep en hoe ver, De zee zo groot, het schip zo klein, Alleen een schip en een ster weten samen waar ze zijn. In het begin De eerste zeelieden voeren zonder navigatie-instrumenten zoals kompas en zeekaarten. Een schipper moest altijd goed om zich heen kijken om te weten waar hij was. De schipper lette onder andere op de vorm van de kust, de stroming en de kleur van het water. Voer een schipper te ver op zee zodat het land achter de horizon verdween, dan kon hij door goed op de natuur te letten weten dat er land in de buurt was. Zo vliegen vogels bij zonsondergang naar land om daar de nacht door te brengen. Daarnaast verandert de windrichting in de buurt van het land. Diepte bepalen Het eerste navigatie-instrument dat men mee aan boord nam was het lood. Dit is een staaf ijzer met daaraan een lang touw. Aan het touw zitten gekleurde lapjes op gelijke afstanden van elkaar. Het lood wordt overboord gegooid en als het de bodem heeft bereikt worden de lapjes geteld en weet de schipper hoe diep de zee is op de plek waar hij is. Het schip moet tijdens de meting wel stil liggen, anders komt het lood vele meters achter het schip terecht en klopt de meting niet.
Pagina 12
Pas veel later komen er zeekaarten met dieptecijfers. De schipper kan dan aflezen hoe dicht hij langs de kust kan varen zonder aan de grond te lopen.
Het kompas Het belangrijkste navigatie-instrument is het kompas. In de Nederlanden wordt het pas in de 15 e eeuw vrij algemeen gebruikt. Er wordt in 1218 voor het eerst melding gemaakt van een kompas, maar de Grieken en Chinezen kenden iets wat op een kompas leek al veel eerder. Het kompas zag er in het begin anders uit dan nu. Een stukje ijzer werd gemagnetiseerd, dit gebeurde door met een stuk metaal dat van zichzelf al magnetisch was, over het stuk ijzer(de naald) te strijken. Om de naald vrij te laten bewegen legde men het magnetische naaldje op een houten blokje in een bak water. Automatisch richt de naald zich naar het magnetisch noorden. Het magnetisch noorden ligt niet op de Noordpool maar in het noorden van Canada (76NB, 110 WL). Kijk maar in de atlas! Het magnetisch noorden verschuift per jaar iets. De hoek die de geografische meridiaan met de kompasnaald maakt verandert dus ook. Dit wordt declinatie genoemd. Op zeekaarten wordt de declinatie aangegeven zodat de schipper rekening kan houden met die verandering. Het log Een belangrijk instrument aan boord is het log. Met het log wordt de afstand gemeten die het schip in een bepaalde tijd aflegt. Je kunt met het log dus de snelheid meten! De handlog kwam omstreeks het midden van de 16e eeuw in gebruik. Een log bestaat uit een logplankje, een logrol en een loglijn. Het logplankje is met lood verzwaard, zodat het plankje recht op het water blijft drijven, net zoals een boei. Het logplankje is door een spruit (dat is een touw dat zich in drieën
Pagina 13
vertakt) verbonden met de loglijn. De loglijn begint met een voorloper, dit is het eerste stuk touw dat niet meetelt tijdens de meting. De meting begint bij het turnlapje, dit is een wit lapje dat in het touw gestoken is. Vanaf dit punt is de lijn verder gemerkt met stukjes geknoopt touw. Hoe gaat het loggen in zijn werk? Voor het loggen zijn drie mannen nodig: De eerste houdt de logrol met beide handen vast. De tweede werpt het logplankje aan zij achter het schip uit en laat de loglijn door zijn handen lopen. Zodra het turnlapje passeert keert de man het logglaasje om. Dit heeft een looptijd van 15 seconden = 1/240 uur. De afstanden tussen de knopen bedragen 1/240 van een zeemijl, dat is 7.72 meter (een zeemijl is 1852 meter). Terwijl de zandloper doorloopt telt de tweede man het aantal voorbijschietende stukjes geknoopt touw. Na het verstrijken van de 15 seconden is het aantal getelde knopen gelijk aan het aantal zeemijlen dat het schip per uur vaart. Bijvoorbeeld in 15 seconden schieten er 10 knopen voorbij; dat betekent dat het schip 10 mijl per uur vaart. Als de meting is afgelopen trekt men aan het touw waardoor een van de drie verbindingen van de spruit uit het logplankje losschiet. Het logplankje komt op het water drijven en kan gemakkelijk binnenboord worden gehaald.
Pagina 14
Het verzamelen van kennis Hoe de schipper de weg op zee moest vinden stond nergens opgeschreven. De informatie, opgedaan tijdens de vele reizen, gaf de schipper mondeling door aan zijn leerlingen en de leerlingen deden hun eigen ervaringen op. Een schipper kon eigenlijk alleen daar varen waar hij al eerder geweest was en dus navigatie ervaring had opgedaan. Hij was eigenlijk het ‘wandelende navigatie instrument’. Voornamelijk stuurlieden die gespecialiseerd waren in een bepaald zeegebied waar de reis naar toe ging, werden aangenomen. De kennis van veel schippers werd op een gegeven moment opgetekend, gebundeld en aangevuld met nieuwe ervaringen en reisbeschrijvingen. Zo werden er lijsten gemaakt van rotsen, afstanden tussen herkenbare punten en jaargetijden met de meest gunstige wind. Ook de soort handelswaar van een gebied werd genoteerd. Deze informatie werd vaak aangevuld met eenvoudige schetsen van kusten vanuit zee gezien, de zogenaamde kustopdoemingen. Bij volgende reizen gebruikte men deze schetsen ter oriëntatie. Aantekeningen van kusten en routebeschrijvingen begonnen kaartenmakers in de loop van de 16 e eeuw in druk uit te geven zodat veel stuurlieden van deze kennis gebruik konden maken. Het waren handzame boekjes waarin een groot zeegebied was beschreven. De Nederlanders noemden zo’n boekje ook wel een leeskaart. Een voorbeeld van een leeskaart uit een zeemansgids hieronder.
Naast de leeskaart die voornamelijk tekst bevat gebruikte men ook een paskaart, die z’n naam ontleent aan het feit dat men er afstanden op kon afpassen. Verbetering van navigatieinstrumenten bracht nauwkeuriger metingen, daardoor kreeg de kaartenmaker juistere gegevens waardoor de zeekaarten weer verbeterd konden worden. En met nauwkeuriger zeekaarten konden schippers weer beter hun koers bepalen.
Pagina 15
Hoe kun je navigeren? In de buurt van de kust moet je weten of je niet aan de grond loopt of ergens tegenaan vaart. Daarvoor had de schipper het log en leeskaarten. Een schipper op open zee moet ook weten waar hij zich bevindt. Je moet bijvoorbeeld weten waarneer je in een bepaalde haven aankomt en of je nog genoeg voorraden hebt. Daarvoor heeft hij twee gegevens nodig. Hij moet de geografische breedte en de geografische lengte weten. De breedte graad Wat bedoelen we eigenlijk met geografische breedte? De breedtegraad geeft aan waar iets of iemand zich bevind op de denkbeeldige lijn van Noord naar Zuid.
Het kruisje bevind zich op dertig graden vanaf de evenaar. De breedte graad voor dertig graden loopt over de hele aarde op 30 graden afstand van de evenaar. Lijnen die in de breedte lopen, evenwijdig of parallel aan de evenaar worden parallellen genoemd. Lijnen die in de lengte lopen, van pool tot pool, noemen we meridianen. Al die lijnen samen vormen een coördinatenstelsel. Als de schipper wil weten op welke breedte hij vaart dan meet hij de hoogte van een hemellichaam boven de horizon. Dit kan de zon, de maan, of de poolster zijn. De schipper meet het hemellichaam altijd als het zijn hoogste punt heeft bereikt. Met de uitkomst van de meting en de datum kan hij in een tabel of tafel de breedtegraad bepalen. De breedtegraad was tot 1735 de enige graad die nauwkeurig gemeten kon worden. De lengtegraad kon pas veel later nauwkeurig gemeten worden door de komst van goede scheepsklokken. De breedte kun je met verschillende instrumenten bepalen, hier volgen er twee: De jacobsstaf en de Sextant.
Pagina 16
De Jacobsstaf Vaar even mee met schipper Jaszoon. Jansz gebruikt de Jacobsstaf. Hij staat op het dek van zijn schip. Het is licht bewolkt weer en hij kan de zon goed zien. Hij pakt de lange rechthoekige stok met op elke zijde een schaalverdeling. Elke schaal correspondeert met een dwarslat of schuif. Nu moet schipper Jansz kiezen welke dwarslat hij gebruikt. De zon staat vrij hoog daarom besluit hij de langste te nemen. De grootste dwarslat is namelijk het nauwkeurigst omdat de schaalverdeling ver uit elkaar ligt. Jansz schuift de dwarslat op de stok . hij houdt het uiteinde (A) voor het oog en beweegt de Jacobsstaf zo dat het benedeneinde (B) van de schuif de horizon raakt. Dan schuift hij de schuif over de stok naar voren of naar achteren tot het boveneinde (C) de zon raakt. Dit noemt men ook wel ‘zonnetje schieten’. Als dit gelukt is kan schipper Jansz de gemeten hoogte op de corresponderende schaalverdeling aflezen. Voor elke schuif is er een andere schaalverdeling aangebracht. De grootste schuif is ongeveer 50-60 cm lang, hiermee meet de schipper hoeken van 40 tot 90 graden. De kleinste schuif is ongeveer 8 cm lang en wordt gebruikt voor hoeken van 6 tot 20 graden. De hoek die de schipper meet is de hoek tussen de horizon, de zon en het oog. Omdat de schipper niet precies weet waarneer de zon haar hoogste punt heeft bereikt, moet hij een lange tijd achter elkaar tegen de zon in kijken. Om nu niet in de zon te hoeven turen gebruikt hij de Jacobsstaf van achteren. Hij klemt de langste schuif bij het oogeinde op de stok. De onderkant van de schuif houdt hij op de hoogte van de horizon. De schaduw van de bovenrand van de schuif valt op de stok en wordt gemerkt met de kleinste schuif. De Jacobsstaf werd gebruikt tot ver in de 18e eeuw.
Pagina 17
De Sextant De Sextant is een zeer nauwkeurig spiegelinstrument om de hoogte van een hemellichaam te meten en zo de breedte te bepalen. De graadboog van een sextant beslaat 60 graden dit is 1/6 van een cirkel, vandaar de naam ‘sextant’. De Sextant bestaat uit een grote spiegel, een kimspiegel en een kijker. De kimspiegel is voor de helft doorzichtig. Hoe gebruikt de schipper de sextant? Schipper Stevenszoon staat op het dek met de sextant in zijn hand. Hij houdt de kijker voor zijn oog en schuift de wijzer over de graad boog. Doordat hij met de wijzer schuift, verandert de stand van de grote spiegel en vallen de zonnestralen in een andere hoek in. Stevensz schuift net zolang tot hij de zon op de horizon ziet. De horizon ziet hij door het doorzichtige gedeelte van de kimspiegel (lijn B). De zon ziet hij door de weerspiegeling in de grote spiegel en de reflecterende helft van de kimspiegel (lijn A). De zon en de horizon vallen samen in de kijker. Zodra dit gebeurt kijkt Stevensz op de graadboog en leest af welke hoek hij heeft gemeten. Met dit getal en de datum kan hij in een tabel de breedte bepalen. De meting die hij heeft verricht schrijft hij op in z’n journaal.
De Sextant(2:11) School TV Beeldbank http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20051104_sextant01
Pagina 18
De lengte graad De breedtegraad kon al veel eerder bepaald worden dan de lengte graad, om de lengte graad te kunnen bepalen heb je namelijk de tijd nodig. En het duurde een tijd voordat ze goed werkende klokken hadden uitgevonden. Wat is de bepaling van de lengte eigenlijk? Zoals je weet is het niet overal even laat op aarde. Als het in Nederland 12:00 uur ’s middags is dan is het in Engeland pas 11:00 uur. Doordat Nederland ten opzichte van Engeland meer naar het oosten ligt. Wat hadden de geleerden nu bedacht. Ze gingen uit van een lijn op aarde die van de Noordpool naar de Zuidpool liep en noemde deze lijn de 0˚-meridiaan. Precies aan de andere kant van de aarde trokken ze ook zo’n lijn en noemde dit de 180˚meridiaan. De 0˚-meridiaan wordt ook wel de standaardmeridiaan genoemd. Voor de tijdsindeling gingen de geleerden uit van een vaste tijd en een vaste plaats. De plaats waar men van uit ging werd Greenwich in Engeland ten zuidoosten van Londen. Dwars door deze plaats trok men de 0˚-meridiaan. De standaard tijd die men op de 0˚-meridiaan aanneemt is 12:00 uur in alle plaatsen ten oosten van de lijn is het later dan 12:00 uur. In alle plaatsen ten westen van die lijn is het vroeger dan 12:00 uur. De afstand die een schipper vanaf de nulmeridiaan naar het oosten of westen vaart wordt lengte genoemd. Lengte verschil kan dus in tijd worden uitgedrukt. De aarde draait in 24 uur om haar eigen as. Daardoor lijkt het alsof de zon in 24 uur om de aarde draait. Hierop hebben de geleerden de tijdrekening gebaseerd. De zon legt dus als het ware in 24 uur 360˚(1 keer rond) af, dat is in 1 uur 15˚(360 gedeeld door 24). Weet de schipper het tijdverschil tussen twee plaatsen dan weet hij ook het lengte verschil. Wat de schipper dus nodig heeft is een klok die heel precies de tijd in Greenwich aangeeft. Zelf kan hij de tijd aan boord meten door te kijken wanneer de zon haar hoogste punt bereikt heeft. Om een klok te vinden die nauwkeurig liep was nog niet zo makkelijk. De eerste klokken waren voorzien van een slingeruurwerk. Op een schommelend schip raakt de slinger uit balans en loopt de klok niet meer gelijk. Pas in 1735 wordt de chronometer uitgevonden deze klok bleef wel nauwkeurig de tijd in Greenwich aangeven.
Pagina 19
Lesopzet ‘Wie
was Jan Hendrik van Kinsbergen’
Lesduur: ± 50 min Lesinhoud: De leerlingen maken doormiddel van het hoofdstuk ‘Van Kinsbergen’ in de lesbrief en door middel van de opdracht gegeven in deze lesopzet kennis met Jan Hendrik van Kinsbergen. Lesdoelen: De leerling maakt kennis met de persoon Jan Hendrik van Kinsbergen. Wie was deze man? In welke tijd leefde hij en waarom kennen wij hem nu nog steeds? De leerling maakt door het werken aan de opdracht zich de geschiedenis van Jan Hendrik van Kinsbergen eigen. Lesverloop: De docent leest het hoofdstuk ‘van Kinsbergen’ voor of het hoofdstuk wordt klassikaal gelezen.20 min. Daarna maken de leerlingen in groepjes van vier de opdracht. Aan de opdracht kan van een half uur tot een aantal uur besteed worden. Het is aan de docent hoe uitgebreid de opdracht vorm krijgt. De opdracht: De leerlingen maken in groepjes van maximaal vier personen een krantenartikel. Dit artikel gaat over een gebeurtenis uit het leven van Jan Hendrik van Kinsbergen. Het kranten artikel moet een uitdagende kop hebben bijvoorbeeld; ‘Negen jarige soldaat gaat op veldtocht’. De leerlingen vertellen in hun eigen woorden wat er is gebeurt, wie er bij betrokken waren en waarneer dit gebeurde. Naast het artikel komt een afbeelding van de gebeurtenis. Deze ‘foto’ maken de leerlingen zelf. Dit kan door allerlei technieken. Een aantal mogelijkheden zijn: collage technieken door verschillende ‘kranten’ foto’s te verknippen. Zelf de scene naspelen en hier een foto van maken. Een tekening maken van de gebeurtenis. Als alle artikelen af zijn vormen ze samen een ‘van Kinsbergen krant’. Materiaal: Het hoofdstuk ‘van Kinsbergen’ uit de lesbrief. Grote vellen papier. Pennen, kleurpotloden, stiften. Evt. de computer. Achtergrondinformatie: De informatie over van Kinsbergen is te vinden in het hoofdstuk ‘van Kinsbergen’ in deze lesbrief.
Pagina 20
Lesopzet ‘Wat
is navigeren’
Lesduur: ±65 min Lesinhoud: De kinderen wordt aan de hand van een verhaal uitgelegd wat het belang is van navigeren. Hoe bepaald iemand zijn of haar positie en waarom zou je dat willen weten? De kinderen bepalen aan de hand van de opdracht op het leerling-stencil ‘waar zijn we?’ en met een atlas op welke lengte- en breedtegraad Nederland ligt. De kinderen wordt vertelt wat de eerste navigatie instrumenten waren. Daarna maken de leerlingen met behulp van de leerling-stencils zelf een navigatie instrument naar keuze. Dit gebeurt in groepjes van drie. Er zijn twee navigatie-instrumenten die de leerlingen zelf kunnen maken. Het kompas en het lood. Lesdoelen: De leerling leert wat navigeren is en wat het belang van navigeren is. De leerling leert wat lengte- en breedtegraden zijn en hoe hij deze kan opzoeken in een atlas. De leerling wordt bewust van het feit dat mensen vroeger anders navigeerden. De leerling maakt zelf een navigatie-instrument en ontdekt zo dat navigeren niet ingewikkeld is. Lesverloop: Het eerst deel van de opdracht wordt klassikaal uitgevoerd. De meester of juf verteld het verhaal ’Naar Noorwegen’ te vinden in de bijlage. In dit verhaal wordt duidelijk wat navigeren is en wat het belang van navigeren is. 15 min. In het tweede deel van de les gaan de leerlingen in groepjes van twee aan de slag met het leerling-stencil ‘waar zijn we’. De leerlingen beantwoorden met behulp van een atlas de vragen op het stencil. 20 min. De leerlingen maken in het laatste deel van de les zelf een navigatie-instrument. Ze kiezen tussen het lood of het kompas. De materialen liggen klaar. De leerling verzameld zelf aan de hand van het leerling-stencil het benodigde materiaal. De leerlingen maken, in groepjes van drie aan de hand van het leerling-stencil, een navigatie-instrument. 30 min Materiaal: Het verhaal ‘Navigeren’. Het leerling-stencil ‘Waar zijn we?’. Een atlas met wereldkaart (inclusief lengte en breedte graden). Het leerling-stencil ‘Diepte meten’. Het leerling-stencil ‘Een kompas maken’.
Pagina 21
De benodigdheden vermeld op de twee bovengenoemde leerling-stencils. Achtergrondinformatie: Alle informatie over navigeren is te vinden in het voorgaande hoofdstuk ‘Navigeren’ Het verhaal over navigeren is te vinden in de bijlage.
Pagina 22
Leerling-stencils Waar zijn we? De leerling leert wat lengte- en breedtegraden zijn. Doormiddel van een tweetal vragen wordt gecontroleerd of de leerling het principe van lengte- en breedtegraad begrepen heeft. Diepte meten De leerling leert dat het lood het eerste navigatie instrument was. De leerlingen doen een proefje om te weten te komen hoe een lood werkt. Een kompas maken De leerlingen wordt uitgelegd wat het principe van een kompas is en maken daarna zelf een kompas. Je snelheid meten met een touw De leerlingen wordt uitgelegd wat een log is en meten zelf hun snelheid met behulp van een log. Navigeren met De Jacobsstaf De leerlingen ondervinden de werking van de jacobsstaf met behulp van een kartonnen model. Navigeren met De sextant De leerlingen ondervinden de werking van een sextant met behulp van een kartonnen model.
Waar zijn we? Nederland ligt in het werelddeel Europa. Europa ligt ten noorden van de evenaar. Je kunt ook zeggen: Europa ligt op het noordelijk halfrond, op het stuk van de aarde ten noorden van de evenaar. De horizontale lijnen zijn breedtegraden. De evenaar is breedtegraad nul en de polen breedtegraad 90. De Noordpool ligt op 90 graden noorderbreedte en de Zuidpool ligt op 90 graden zuiderbreedte. Je ziet op de wereldbol hiernaast horizontale lijnen lopen, maar ook verticale lijnen. Dat zijn de lengtegraden. Waar je de rode lijn ziet lopen ligt de nullijn, met een moeilijk woord ook wel de nulmeridiaan genoemd. Deze lijn loopt door Londen, de hoofdstad van Engeland. Nederland ligt vanaf deze lijn een klein stukje naar het oosten. Amsterdam ligt op 5 graden oosterlengte. Hieronder staan enkele bekende breedtegraden: De Noordpoolcirkel en de Kreeftskeerkring liggen op het noordelijk halfrond; ten noorden van de evenaar. De Zuidpoolcirkel en de Steenbokskeerkring liggen op het zuidelijk halfrond, dus ten zuiden van de evenaar. De Kreeftskeerkring ligt op 23 graden noorderbreedte en de Steenbokskeerkring ligt op 23 graden zuiderbreedte. De Noordpoolcirkel ligt op 66 graden noorderbreedte en de Zuidpoolcirkel ligt op 66 graden zuiderbreedte. Vraag 1: Europa ligt op het noordelijk halfrond. Wat bedoelen we daarmee? Vraag 2: Op een navigatiesysteem kun je zien dat Amsterdam op 52 graden noorderbreedte en op 5 graden oosterlengte ligt. Meet dit na met behulp van een atlas, trek met een liniaal een lijn over de breedtegraad en de lengtegraad en kijk of de meting klopt.
Diepte meten Het eerste navigatie-instrument was het lood. Dit was een stuk lood met daaraan een touw. Om de zoveel centimeter zat een gekleurd lapje. Het touw gooide men overboord en er werd gekeken hoeveel lapjes onderwater kwamen. Hiermee konden ze meten hoe diep het water was. Dit handige instrument kunnen we zelf ook maken daarvoor hebben we nodig: Touw Gekleurde Lapjes Een stuk ijzer of een steen(iets zwaars) Liniaal Een sloot Je rolt het touw uit en maakt om de 10 cm een gekleurd lapje aan het touw. Je kunt het beste proberen het lapje door het touw te steken zodat het gekleurde lapje op zijn plaats blijft. Aan het uiteinde van het touw maak je het zware voorwerp vast zodat het touw direct naar de bodem zinkt. Aan de slag Zoek een sloot of vijver bij jou in de buurt. Gooi het touw in het water met het zware gedeelte aan de onderkant. Je voelt het vanzelf als je de bodem hebt geraakt. Kijk nu tot welk lapje het water komt. Haal het touw weer uit het water en tel hoeveel lapjes er onder het wateroppervlak kwamen. Als je vier lapjes telt is de sloot: 4 x 10 cm= 40 centimeter diep
A= Het lood B= De gekleurde lapjes aan het touw C= Het touw
Een kompas maken Het belangrijkste navigatie-instrument is het kompas. In de Nederlanden wordt het pas in de 15 e eeuw vrij algemeen gebruikt. Er wordt in 1218 voor het eerst melding gemaakt van een kompas, maar de Grieken en Chinezen kenden iets wat op een kompas leek al veel eerder. Het kompas zag er in het begin anders uit dan nu. Een stukje ijzer werd gemagnetiseerd, dit gebeurde door met een stuk metaal dat van zichzelf al magnetisch was, over het stuk ijzer(de naald) te strijken. Om de naald vrij te laten bewegen legde men het magnetische naaldje op een houten blokje in een bak water. We kunnen zelf ook een kompas maken! Hiervoor hebben we nodig: Schoteltje met water IJzeren naald Een beetje boter/olie Magneet Aan de slag Neem een niet te grote naald, en wrijf deze langs een magneet. Doe dit steeds in dezelfde richting, dus niet op en neer wrijven! Door deze beweging worden de 'elementaire deeltjes' in het ijzer van de naald naar dezelfde kant gericht hierdoor wordt de naald magnetisch. Maak vervolgens de naald een beetje vettig met wat boter of olie. Vul vervolgens een schoteltje met water, en laat de naald op het water drijven. Hij zal blijven drijven door de oppervlaktespanning van het water. De naald zal vervolgens met een kant naar het noorden, en met een kant naar het zuiden gaan drijven, de naald kan vrij bewegen doordat hij blijft drijven. Om de kompas helemaal compleet te maken kun je het schoteltje op een papier zetten en op het papier de windrichtingen schrijven.
Je snelheid meten met een touw Om de snelheid te meten gebruikte men vroeger het log. Dit is een rol touw met aan het uiteinde van het touw een plankje, dit plankje blijft op het water drijven. Het plankje werd in het water gegooid. Het plankje bleef op het water drijven maar de boot voer verder zo rolde het touw af. Het touw heeft allemaal kleine knoopjes. Men telde in 15 seconden hoeveel knoopjes er voorbij kwamen. Als er in 15 seconden 6 knopen voor bij kwamen, dan wisten ze we gaan 6 mijl per uur. De matrozen wisten verder niet hoe men dat ooit allemaal had uitgerekend maar dat was voor hen ook helemaal niet belangrijk. Ze moesten alleen de snelheid ‘aflezen’ zoals wij dat doen op de kilometerteller in een auto. Jullie kunnen zelf ook de snelheid meten! Daar hebben jullie voor nodig: Een rol touw met knoopjes Drie personen Een stopwatch Een schoolplein Aan de slag In het lespakket zit een rol touw. We hebben drie mensen nodig om de snelheid te meten. Persoon A houd het rol touw vast, Persoon B het uiteinde van het touw. Persoon C houd een stopwatch in zijn hand. Degenen met de stopwatch geeft aan waarneer de persoon B moet gaan lopen, persoon A blijft staan. Klaar voor de start! Persoon B begint te lopen persoon C telt de knoopjes die voorbij komen. Na 15 seconden roept persoon C STOP! Het aantal knopen dat geteld is staat voor het aantal mijl per uur. Tip: Loop de eerste keer zacht, de tweede keer hard. Zo kun je het verschil in snelheid duidelijk aflezen.
Navigeren met ‘De jacobsstaf’. We hebben geleerd dat om je positie te bepalen je de lengtegraad en de breedtegraad moet weten. Er zijn verschillende instrumenten waarmee je de breedtegraad kan meten. Eén daarvan is de jacobsstaf. De jacobsstaf bestaat uit een lange staf met daarop allemaal cijfertje. Deze cijfertje geven het aantal graden aan van de hoek tussen de zon en de horizon. Om te snappen hoe een jacobsstaf werkt moet je iets weten over graden en hoeken. Dit is erg ingewikkeld. De matrozen uit de 18e eeuw hadden vaak niet op school gezeten, dus hoe een jacobsstaf werkt wisten ze vaak helemaal niet! Het enigste wat ze hoefden te weten was hoe je de jacobsstaf moest gebruiken. Jullie kunnen zelf ook de breedtegraad opmeten! Daar hebben jullie voor nodig: Een eclipsbrilletje Een jacobsstaf Een plek waar je de horizon kan zien Een redelijk onbewolkte dag zodat je de zon kan zien.
Aan de slag In het lespakket zit een Jacobsstaf. Dit is die lange stok met drie schuiven. Eerst pak je de lange stok. Dan pak je ‘schuif A’, de grootste schuif, deze kun je het best gebruiken omdat deze het nauwkeurigst meet. Je pakt de stok en draait kant A naar boven. Dan schuif je de schuif voor op de stok met het zonnetje richting de zon. Doe nu de eclips bril op! Houd nu de jacobsstaf voor je oog net zoals schipper Jansz. Zorg ervoor dat de bovenkant van de schuif de zon raakt en de onderkant de horizon. Lees nu op de stok af hoeveel graden de hoek is tussen de zon en de horizon. Schrijf dit op! Lees nu in de tabel af op welke breedtegraad jullie je bevinden. Controleer de gevonden breedtegraad door in de atlas te kijken.
Navigeren met ‘De Sextant’. We hebben geleerd dat om je positie te bepalen je de lengtegraad en de breedtegraad moet weten. Er zijn verschillende instrumenten waarmee je de breedtegraad kan meten. Eén daarvan is de sextant. De sextant ziet er heel ingewikkeld uit. Je hebt een boog met graden, een verschuifbaar gedeelte dat naar beneden hangt en een gat waar je doorheen kunt kijken. Om te begrijpen hoe een sextant werkt moet je iets weten over graden en hoeken. Dit is erg ingewikkeld. De matrozen uit de 18e eeuw hadden vaak niet op school gezeten, dus hoe een sextant werkt wisten ze vaak helemaal niet! Het enigste wat ze hoefden te weten was hoe je de sextant moest gebruiken. Jullie kunnen zelf ook de breedtegraad opmeten! Daar hebben jullie voor nodig: Een eclipsbrilletje De sextant Een plek waar je de horizon kan zien Een redelijk onbewolkte dag zodat je de zon kan zien.
Aan de slag Kijk voordat je gaat meten met de sextant het filmpje over de sextant. Deze kun je vinden op http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20051104_sextant01 Ga nadat je het filmpje bekeken hebt met de sextant naar buiten. Doe het eclipsbrilletje op! Kijk door het kijkgat van de sextant en zorg ervoor dat je de horizon ziet. Schuif nu langzaam met de slinger naar voren en naar achteren en probeer net zolang tot je de zon tegelijk met de horizon ziet. Lees nu af hoeveel graden de slinger aanwijst. Schrijf dit op! Lees nu in de tabel af op welke breedtegraad jullie je bevinden. Controleer de gevonden breedtegraad door in de atlas te kijken.
Bronnen Informatie over het leven van Jan Hendrik van Kinsbergen: R.B. Prud’homme van Reine, Jan Hendrik van Kinsbergen 1735-1819 admiral en filantroop, Amsterdam, De Baatfse Leeuw, 1990 Informatie over navigatie: Maritiem MuseumPrins Hendrik Leuvenhaven 1 3011 EA Rotterdam
Links naar filmpjes Dag en nacht (1:59) School TV Beeldbank http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060208_dagennacht01 De Sextant(2:11) School TV Beeldbank http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20051104_sextant01 De zon geeft ons warmte (1:18) School TV Beeldbank http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060208_zon01
Pagina 30
Bijlagen ‘Verhaal over navigatie’. Naar Noorwegen Het is zomer, de zon schijnt en buiten is het rustig. Tom zit naast het raam en tuurt over het schoolplein. De wind blaast zachtjes het zand uit de zandbak van het kleuterplein richting het grote plein. Tom kijkt hiernaar en droomt weg. Vanmiddag gaat Tom namelijk op vakantie samen met zijn broertje Mark en zijn vader en moeder, ze mogen zelfs iets eerder weg dan de andere kinderen omdat ze nog ver moeten rijden. Ze gaan naar Noorwegen. Eerst moeten ze een heel stuk door Duitsland en dan door Denemarken. Vader en moeder rijden om de beurt. Vanuit Denemarken gaan ze het laatste stuk met de boot naar Noorwegen. Tom vindt het best spannend want tegen de tijd dat ze door Denemarken rijden en ze bij de boot zijn is het al 12 uur ’s nachts. Tom vraagt zich af; ‘Zullen papa en mama de weg wel goed kunnen vinden als het donker is en straks zijn ze te laat bij de boot en is de boot al weg,..’ Papa zegt dat dit niet zal gebeuren, juist omdat ze ’s avonds rijden is het rustig op de weg en zullen ze goed kunnen opschieten. Waarschijnlijk zijn ze zelfs veel te vroeg bij de boot en moeten ze nog even wachten. Mama heeft gezegd dat ze dan wel in de auto kunnen slapen. Nou dat zal Mark vast wel doen want die is nog maar acht jaar en gaat normaal om half acht naar bed! Maar Tom wil graag wakker blijven. Hij heeft een kaart gekregen van opa en daar hebben ze samen de route op uitgestippeld die ze zullen rijden. Tom wil onderweg kijken of hij de plaatsnamen op de borden kan herkennen en zo kan volgen waar ze rijden. Papa vindt dit maar een beetje stom, opa is ook zo ouderwets. Ze hebben toch een ‘Tom tom’ die ze precies verteld waar ze heen gaan! Maar opa zei tegen Tom; ‘Jongen als jij nu die kaart goed in gaten houd dan weet jij precies waar jullie zijn, als nu de batterij op is van de ‘Tom tom’ of de ‘Tom tom’ geeft een verkeerde route aan dan weet jij in elk geval waar jullie zijn! Dan zal papa nog wel anders praten!’ Volgens opa is het juist goed om de kaart erbij te houden. Al is het alleen maar om te weten waar je bent. Volgens opa weten veel mensen als ze op vakantie zijn niet eens waar ze zijn. Volgens opa was er een tijd geleden een programma op televisie. In dit programma vroegen ze aan mensen die op vakantie waren in Spanje of ze aan wilden wijzen waar ze waren. De meesten wisten dit niet eens! De mensen wezen in plaats van Spanje soms Frankrijk aan of zelfs Zwitserland of Tsjechië! Echt een beetje dom, maar papa zei; ’Wat maakt dat nu uit ze hoeven toch ook niet te weten waar ze zijn! Die mensen stappen gewoon in Nederland het vliegtuig in en in Spanje stappen ze er weer uit.’ Tom is nog steeds aan het dromen over hoe het vanmiddag en vannacht zal gaan als de juf ineens zegt; ‘Tom let je wel op, ik vroeg wat aan je!’ Tom schrikt een beetje en de andere kinderen lachen. ‘Sorry juf ik lette even niet op.’ Nou Tom, ik vroeg je of je misschien weet wat een Kompas is. ‘Uuh ja natuurlijk juf, dat weet ik wel! Dat is een rond ding met een wijzer, het lijkt op een klok maar dat is het niet. Het Kompas wijst altijd naar het noorden.’ ‘Precies Tom dat klopt!’ ‘Een kompas gebruikten de mensen vroeger om te navigeren toen ze nog geen ‘Tom Tom’ hadden en ze de kaart moesten lezen. Op een kaart staat altijd aangegeven wat het noorden is. Als je het kompas naast de kaart houd en ervoor zorgt dat de pijl van je kompas in
Pagina 31
dezelfde richting wijst als de pijl op de kaart dan weet je dat je de kaart goed houd. ‘Aah’ nu weet Tom weer waarom hij aan het wegdromen was, de juf had verteld over navigeren en over zeemannen en hoe die vroeger de weg konden vinden. Door die verhalen over verre reizen moest hij weer denken aan hun eigen vakantie. Maar nu wil Tom toch weer goed opletten want wat de juf verteld is eigenlijk heel interessant. De juf verteld: ‘Vroeger was het kompas een van de belangrijkste navigatie instrumenten’. In de 15e eeuw, dat is al zeshonderd jaar geleden, gebruikte elke schipper een kompas. Het kompas zag er wel anders uit als nu. We hebben nu hele kleine kompasjes, maar vroeger waren ze veel groter. Vroeger maakten ze de naald vast op een stukje kurk en deze dreef in een emmer water.
De zeemannen wisten vroeger op open zee niet goed waar ze waren, zolang ze langs de kust voeren ging het nog wel. Ze zagen dan in de verte het land met kerkjes en bomen, hieraan herkenden ze waar ze waren. Elk dorp had weer een andere kerktoren en andere bomen. Hier maakten ze tekeningetjes van en gaven deze aan elkaar. Dit deden ze zodat ze de weg konden vinden als ze ergens waren waar ze nog nooit eerder waren geweest. Ze konden de plek waar ze waren dan vergelijken met de tekeningetje. Deze tekeningetjes noemen we ook wel een leeskaart. Als de zeemannen op open water vaarden en ze geen land meer konden zien, was het een stuk moeilijker om te bepalen waar ze waren. Om erachter te komen waar ze vaarden hadden ze kaarten en navigatie-instrumenten. De kaarten waren nog niet zo nauwkeurig als vandaag de dag. Het kwam dan ook nogal eens voor dat een schip op zee voer en de kapitein niet precies wist waar ze waren. Het duurde dan dagen, weken, soms zelf maanden en de mensen zagen nog geen land. Het water raakte op het voedsel raakte op en de mensen werden ziek. Scheurbuik was een van bekendste ziekten. Dit kregen de mannen doordat ze slecht te eten kregen. Verse groenten waren er niet bij, en de
Pagina 32
mannen kregen vitamine gebrek. In de tijd dat Jan Hendrik van Kinsbergen leefde, dit was van 1735 tot 1819 waren de kaarten gelukkig al beter en konden ze goed uitrekenen hoe lang het duurde voordat ze ergens waren, soms zaten ze er, op langen reizen, nog wel een dag naast maar heel erg was dit niet.’ Zoals ik al zei gebruikten de schippers navigatie instrumenten om te weten waar ze waren. Twee bekende instrumenten zijn de Jacobsstaf en de sextant, de jacobsstaf is de voorloper van het sextant. Met beide instrumenten kun je de breedtegraad berekenen. In de tijd van Jan Hendrik van Kinsbergen werd de jacobsstaf nog wel gebruikt maar waarschijnlijk niet door Jan Hendrik, Jan Hendrik was erg modern voor zijn tijd en hij gebruikte een sextant, een aantal van deze sextanten zijn nog te zien tijdens de tentoonstelling over Jan Hendrik van Kinsbergen in Museum Elburg. ‘Op een kaart staan lengte- en breedte graden, als jij je positie wilt bepalen moet je ze allebei weten.’ Tom steekt zijn hand op en zegt; ‘Juf ik heb ook een kaart, gekregen van mijn opa, hiermee ga ik onderweg kijken waar we zijn.’ ‘Dat is heel mooi.’ zegt de juf; ‘Weet je ook of hier lengte- en breedte graden opstaan?’ Nou dat weet Tom eigenlijk niet. Hij heeft hier nog nooit eerder van gehoord dus heeft hij er ook niet op gelet. ‘Wacht zegt de juf ik pak de grote wereldkaart erbij’ ‘Tom weet jij hoe de plaats heet waar
Pagina 33
jullie heen gaan in Noorwegen’ Nou dat weet Tom wel hij heeft het samen met opa opgezocht, hij kan het zelfs wel aanwijzen op de grote wereldkaart. ‘Wij gaan naar Kristiansand dat is onder in Noorwegen.’ ‘Nou Tom dan gaan we samen kijken op welke lengte- en breedte graad Kristiansand ligt, ik pak de grote liniaal erbij. Eerst moeten we een horizontale lijn trekken precies door Kristiansand. Weten jullie nog wat horizontaal is?’ Maaike weet dat nog wel dat is een lijn van links naar rechts net als de horizon waar de zon opkomt en ondergaat. En wat was ook alweer verticaal? Dat weet Peter; ‘Dat is een lijn van boven naar beneden.’ ‘Dat klopt allebei!’ zegt de juf. Oké eerst de verticale lijn, Kristiansand ligt iets verder naar het oosten als de grens van Nederland, Kristiansand ligt op 7 graden oosterlengte. Nu de horizontale lijn, Noorwegen ligt veel hoger dan Nederland veel meer naar het Noorden. Kristiansand ligt op 58 graden Noorderbreedte. De graden die we nu hebben opgezocht heten coördinaten we schrijven dat zo op: Kristiansand N 58 E 7, Dit is nog niet zo heel erg nauwkeurig, als je de coördinaten precies wilt weten heb je moderne apparatuur nodig zoals een ‘Tom Tom’, deze weet precies op de meter nauwkeurig wat je positie is. Een ‘Tom Tom’ zou aangeven, N 58 8 30.2, E 7 59 53 in plaats van: N 58 E 7, een ‘Tom Tom’ gebruikt veel meer cijfers achter de komma, Tom steekt zijn hand op ‘Dus een ‘Tom Tom’ is veel preciezer als een kaart?’ Ja dat klopt daarom kan een ‘Tom Tom’ ook precies aangeven waar de weg loopt en hoe je moet rijden. Tom is een beetje teleurgesteld, nu blijkt dat papa toch gelijk had en dat een kaart een beetje onzin is, Tom kijkt een beetje sip, De juf ziet dat Tom ineens niet meer zo blij is en vraagt wat er is, Tom legt het hele verhaal uit. Hij verteld van de kaart en de route die hij heeft uitgestippeld met opa. De juf en de kinderen luisteren aandachtig. Tom besluit zijn verhaal met: ‘Dus nu neem ik de kaart toch maar niet mee want je kunt veel beter de ‘Tom Tom’ gebruiken.’ De juf zegt; Maar Tom dat is helemaal niet waar! Een Tom Tom mag dan veel preciezer zijn maar heeft ook veel zwakke punten. De batterij kan op zijn het kan te bewolkt zijn zodat de ‘Tom Tom’ geen contact kan maken met de satellieten. Het is juist goed dat je een kaart meeneemt. Zo krijg je een goed overzicht van waar je bent en waar je heen gaat, op de ‘Tom Tom’ zie je maar een stukje van de weg. Je moet de kaart wel meenemen hoor, misschien kan jij je vader en moeder nog wel helpen! Dan heeft je vader drie ‘Tommen’ die hem kunnen helpen met het vinden van de weg. Niet alleen de ‘Tom Tom’ maar ook de echte Tom. Tom kijkt al een stuk blijer. Dan wordt er op de deur van het lokaal geklopt. Het is mama; ‘Hallo ik kom Tom ophalen, want we gaan op vakantie!’De juf zegt; ‘Dat is goed Tom is er helemaal klaar voor, en je kaart niet vergeten hé!
Pagina 34
Documenttitel
Pagina 37
Documenttitel
Pagina 38
Documenttitel
Pagina 39
Documenttitel
Pagina 40
Documenttitel
Pagina 41
Documenttitel
Pagina 42
Documenttitel
Pagina 43
Documenttitel
Pagina 44
Documenttitel
Pagina 45
Documenttitel
Pagina 46
Documenttitel
Pagina 47