NBDErafVNDSOI-INDIE OUD & NIEUW
OPGERICHT DOOR ED. CUYPERS Direct: LD. PETIT, Red.: Prof.T.J. BEZEM ER, Mr. J. G. HUYSER, Prof. Dr. N. J. KROM, Prof. J. A. LOEBÈR, W.O. J. NIEUWENKAMP, NOTOSOEROTO, J. Th. PETRUS BLUMBERGER ■ RedactieadreS: NOBELSTR. 20, DEN HAAG
1932
16e JAARGANG, AFL. 12
HET
KONINKRIJK
APRIL
SIAM
EEN ALGEMEEN HISTORISCH. GEOGRAPHISCH EN ECONOMISCH OVERZICHT door Dr. J. G. LOOHUIS (Vervolg en slot van bladzijde 336)
WEGEN EN VERKEER. Nog in de vorige eeuw werden de verkeersmogelijkheden van Siam zeer terecht als uiterst primitief gekenschetst. Voor het vervoer te water gebruikte men diverse soorten schepen en het transport over land vond plaats met ossenwagens over de landwegen en met pakdieren, als olifant, paard, os en buffel, langs de junglepaden. Het behoeft niet betoogd te worden, dat een zoodanige primitieve toestand in alle opzichten belemmerend werkte op de ontwikkeling van het land. Het verkeer tusschen de belangrijke plaatsen was onzeker en tijdroovend, terwijl het in den regentijd veelal geheel stil stond. □ Met groote voldoening en trots kan de Siameesche regeering thans terugzien op de in korten tijd aangebrachte verbeteringen. Vooral de ontwikkeling der spoorwegen is een daad van wijs regeeringsbeleid geweest. Koning Chulalongkorn maakte een aanvang met den aanleg van spoorwegen en zijn opvolgers hebben zijn werk op grootsche wijze voortgezet. In dit verband mag niet verzuimd worden den naam van Prins Purachatra te noemen, een edelman, die zich buitengewoon verdienstelijk heeft gemaakt door de kolossale uitbreiding van het spoorwegnet onder zijn leiding en aan wien men dan ook zeer terecht wel den eeretitel van „spoorwegprins" geeft. In 1890 werd een Bureau voor de Spoorwegen ingesteld, dat tot taak kreeg de economische ontwikkeling des lands te bevorderen door het tot stand brengen eener snelle (spoorweg)verbinding van de afgelegen districten met de hoofdstad des lands. Gebieden, die reeds door goede waterwegen met Bangkok waren verbonden, kwamen eerst in de tweede plaats aan de beurt voor een spoorwegverbinding. Tevens had het Bureau tot taak den Siameezen voortdurend voor te houden, welke de voordeden zijn, die voortvloeien uit een snel-verbinding. Aldus hoopte men net gebruik der nieuwe vervoermiddelen te bevorderen en de exploitatie loonend te maken. Om het gebruik te doen toenemen werden in bepaalde gevallen ook wel gereduceerde tarieven toegestaan. Uit gemaakte berekeningen is gebleken, dat thans het vervoer van goederen per trein slechts half zooveel kost als het vervoer per ossenwagen in vroeger dagen! D
353
Nieuwe brug te Bangkok
De eerste lijn, die tot stand kwam, was die van Bangkok over Ayudhia naar Korat. Deze plaats, een levendig handelscentrum, had reeds dragelijke verbindingswegen (waterwegen en karresporen) met N.-O. Siam. Deze in 1900 voltooide verbinding werd later nog verlengd tot Khon Kaen. Na Korat was Chiengmai aan de beurt, eveneens een belangrijk centrum. In 1898 begon men met den aanleg van deze lijn (751 K.M.), geleidelijk werden de volgende plaatsen aangesloten: Lopburi, Paknampo, Pitsanulok, litaradit, Nakon Lampang en in 1922 was de doorgaande verbinding met Chiengmai gereed! Thans loopt er tweemaal per week een expresse trein van Bangkok naar Chiengmai, zoodat de drie a zes weken, die men vroeger voor zoon D reisje noodig had, gereduceerd zijn tot 20 uur! van naar het Siameesch-Cambodsjaansche 1926 werd de Oostelijke lijn, Bangkok In grensstation Aranya Pradasa, voor het verkeer opengesteld. D In 1903 werd het eerste deel der Zuidelijke lijn, tot Petchaburi, voltooid. Het doel van deze lijn was, Bangkok te verbinden met de belangrijkste plaatsen op het Maleische Schiereiland. In 1909 ging men verder aan den uitbouw der lijn en toen den 2en Januari 1922 de eerste expresse trein tusschen Bangkok en Singapore reed, was de kroon op den arbeid der Siameesche regeering gezet! Een ieder, die de reis van Singapore of Penang naar Bangkok per trein heeft gemaakt, zal gaarne bevestigen, dat deze treinen, wat betreft confort en bediening, kunnen wedijveren met □ de beste Europeesche en Amerikaansche treinen. Kort samengevat was de ontwikkeling der Siameesche spoorlijnen als volgt: in 1891 beginvan aanleg; 1 Maart 1900 was er 125 K.M. spoor in gebruik en was een begin gemaakt met den aanleg van de Zuidelijke lijn; 1 Maart 1910 931 K.M. spoor in gebruik; 1 Maart 1918 2106K.M. in gebruik, op het eind van dit jaar werden de Noordelijke en Zuidelijke lijnen vereenigd onder Siameesche administratie; op 31 Maart 1928 waren er 2797 K.M. open voor het verkeer en 281 K.M. in aanbouw. Behalve de hier opgenoemde zijn er nog een aantal kleine, deels par354
ticuliere, lijnen in Siam, welke onder toezicht staan van den Staat, die daartoe een Raad van Spoorwegcommissarissen heeft ingesteld. Er wordt op het oogenblik gewerkt aan de totstandkoming van een spoorwegverbinding van Saïgon-Cholon over Pnom-Penh en Battambang naar Aranya Pradesa. Wel moeten groote moeilijkheden worden overkomen, in het bijzonder met betrekking tot bruggenaanleg in de door de Mekong geïnundeerde gebieden, maar over enkele jaren zal die verbinding toch wel voltooid zijn. De producten der grenslanden, die thans via Srisaket naar Bangkok wordenafgevoerd, zullen dan welmeerendeels naar Indochina worden verzonden.') Naar verluidt heeft ook het Gouvernement van Britsch-Indië besloten tot den aanleg van een internationalen spoorweg en wel van Burma naar Siam. Het ligt in de bedoeling het station Mergui te verbinden met Prachuab Kirikan in Siam. -) [ i Ook langs de Oostkust van het Maleische Schiereiland is men bezig met den aanleg van een nieuwe spoorlijn. D De wegenpolitiek van Siam kan men kort samenvatten als „zooveel mogelijk voerwegen voor de Staatsspoorwegen aanleggen ". Aldus zullen de laatste meer transport krijgen en bijgevolg meerdere inkomsten. Het is begrijpelijk, dat het Bureau voor Wegenaanleg ressorteert onder D het Bureau voor de Spoorwegen. te van zoo heeft. Eerst maken, dat het Men mag er Siam geen al groot verwijt weinig autowegen kort geleden werd de verbetering der wegen ter hand genomen, de kosten zijn hoog en het zal toch niet doenlijk blijken, direct alle ossenwagens door vrachtauto's te vervangen. Het lag dus in de rede, dat het Bureau voor Wegen als eerste nummer op zijn programma had staan: verbetering der bestaande paden en karresporen, o. m. door bruggenbouw en verharding. Tezelfder tijd begon men ook met den aanleg van autowegen en wel het eerst in die districten, waar uit den aard van de gesteldheid des lands geen ossenwagens konden worden gebruikt, of waar dit middel van vervoer bij de bevolking geen ingang had gevonden. Derhalve vindt men de autowegen voornamelijk in het Noord-Oosten en het Zuiden des lands, in Laos en op het Maleische Schiereiland. Thans neemt langs de wegen in Laos het autoverkeer reeds flink toe. Vanuit Chiengmai kan men langs deze nieuwe wegen naar alle zijden diep in het land doordringen. De verbinding met het wegennet van Indochina is reeds tot stand gekomen. Ook op het Maleische Schiereiland heeft men door den aanleg van verscheidene goede wegen het verkeersapparaat aangevuld. □ Veelal hoort men zware critiek op de, in vergelijking met Java bijvoorbeeld, vrij gebrekkige ontwikkeling van het Siameesche wegennet. Al mag dan niet worden ontkend, dat de tegenwoordig bestaande wegen kwantitatief en kwalitatief nog wel iets te wenschen overlaten, toch dient men niet te vergeten, dat het bestaande wegenstelsel vrijwel voldoet aan de eischen, die er door de bevolking in het huidige stadium van economische ontwikkeling aan worden gesteld. Het heeft toch geen zin, het land van een schitterend en uitgebreid wegennet te voorzien, indien het transport daarlangs en de economische voordeden ervan niet opwegen tegen de te maken onkosten voor aanleg en onderhoud. Naarmate de Siameezen zich economisch op een hooger plan zullen weten te plaatsen, zullen ook de transportmogelijkheden geleidelijk toenemen. De D wijze politiek der regeering geeft daarvoor voldoende waarborgen. J ) Ontleend aan Consulair Verslag 1 April 1928—31 Maart 1929. □ '-) Aldus een recent Consulair Verslag Een bericht in de „Bangkok Times" van 23 Aug. 1930 meldt, dat de voltooiing der Siam—Burma spoorweg voor onbepaaldcn tijd is uitgesteld door het Roads Committee of the Communications Board te Rangoon. □
355
Ook de primitieve „sporen" hebben hun beteekenis nog niet geheel verloren. Al kunnen ze dan slechts in het droge seizoen worden gebruikt, toch spelen ze vooral in Oostelijk Laos nog een vrij gewichtige rol. Groote partijen goederen worden er langs vervoerd van Korat en andere eindstations der Siameesche spoorwegen naar de Mekong. De belangrijkste sporen stralen van Korat uit naar de Fransche grens met als eindpunten Nongkhaï in het Noorden, Roiëd en Nakonpanom in het Noord-Oosten, Oubonne in het Oosten en Watana in het Zuiden. Reeds heeft de Siameesche regeering veel gedaan voor de verbetering dezer paden! □ SCHEEPVAART. Siam's voornaamste haven is Bangkok, 22 mijl stroomopwaarts van den mond aan de Menam Chao Phya gelegen. Daar er voor deze rivier een zandbank ligt, kunnen de groote schepen Bangkok niet bereiken. Zij moeten ankeren bij het eilandje Koh Si Chang en ontvangen daar hun lading uit lichters. D Het volgende tabelletje, ontleend aan een officieele publicatie, geeft aan het aandeel der verschillende nationaliteiten in het scheepvaartverkeer van de haven van Bangkok gedurende het jaar 1929—1930: D
.. .. .
Nationaliteit
SJoorsch. Britsch Deensch. Mameesch Nederlandsch apansch \merikaansch Duitsch
. . .
?ransch Zweedsch
.
Aantal schepen
390 249 45 194 57 49 9 4 13 3 1,013
Tonnenmaat
349,294 334,517 105,769 94,519 74.326 100,225 40,673 29,924 8,062 8,613 1,145,922
Van de 57 schepen onder Nederlandsche vlag waren er 29 van de Koninklijke PaketvaartMaatschappij (die een 3-tal lijnen op Bangkok onderhoudt) en 28 van de Nederlandsch-Indische Tankstoomboot Maatschappij (gedurende het jaar 1928—1929). □ HANDEL. In oude tijden berustte de buitenlandsche handel van Siam in handen van den Koning, die een speciaal ambtenaar benoemde voor het drijven der handelszaken met de buitenlanders, voornamelijk Hollanders, Engelschen en Mooren. Het is begrijpelijk, dat een dergelijke regeling licht aanleiding gaf tot misbruiken en ongewenschte toestanden en derhalve vele klachten gehoord werden. Tijdens het bestuur van Koning Monkoet (Rama IV) kwam er verbetering en werden er verdragen gesloten met enkele vreemde mogendheden. Het handelsprerogatief van den Koning verviel en een douanedienst werd ingesteld, die voor de heffing der in- en uitvoerrechten moest zorg dragen. De handel werd nu geleidelijk voor iedereen opengesteld, maar de Siameezen maakten weinig gebruik van de nieuwe handelsmogelijkheden. De boeren bleven boeren, uit de
356
hoogere standen kwamen officieren en ambtenaren voort en geen kooplieden. Dientengevolge wordt de handel thans uitsluitend gedreven door vreemdelingen, onder wie de Chineezen numeriek verre in de meerderheid zijn. Deze waren maar al te blij aldus een lucratief bedrijf zonder veel moeite te kunnen veroveren. Het ware niet ongewenscht, indien ook de Siameezen zelf zich gingen bezig houden met handeldrijven. Het geeft te denken, dat in Siam handel en industrie voornamelijk in handen van Europeanen en Chineezen zijn en het rechtvaardigt wellicht de uitspraak, dat de Siameezen als economische groep al te onzelfstandig zijn. D Het leeuwendeel van Siam's handel gaat via de haven van Bangkok, tin wordt echter ook in niet onbelangrijke hoeveelheden uit de Zuidelijke havens van het Koninkrijk uitgevoerd. De grenshandel met Burma en Indochina is afgenomen door den aanleg van de spoorwegverbindingen tusschen de grensdistricten en Bangkok. Het is niet onwaarschijnlijk, dat na de voltooiing der beide hierboven genoemde internationale lijnen deze grenshandel weer toe zal nemen. D Siam moet er als agrarisch land, dat nagenoeg geen kapitaal buiten eigen grenzen heeft uitstaan, voor zorg dragen, belangrijk meer uit- dan in te voeren. Voor den uitvoer is het geheel afhankelijk van de grootte der rijstoogst en hier schuilt een groot potentieel gevaar voor het land. Ook dit punt heeft reeds de aandacht der regeering getrokken. □ De volgende staatjes, ontleend aan een recent Consulair Verslag (1 April 1928—31 Maart 1929, B. E. 2471), geven respectievelijk aan de landen, vanwaar werd ingevoerd en die,waarheen werd uitgevoerd, met vermelding van de voor rekening van die landen komende bedragen: D
..
n v o er. Landen van herkomst
Vereenigd Koninkrijk. Hongkong Singapore Nederlandsch-Indië Penang
.
Britsch-Indië China
Duitschland
Ver. Staten van Amerika Japan
(B.E. 2471)
....
van bestemming
tcs.
..
Singapore
16,502,458
West-Indië (niet Britsen). Nederlandsch-Indië Br. Maleische Staten Japan China Denemarken Britsch-Indië Duitschland Vereenigd Koninkrijk. Ceylon Europa (haven van bestemming niet bekend) Nederland België
15,245,410 14,122,120 12,580,107 9,816,940 6,714,075
4.623.465
Zwitserland
Landen
33,427,102 28,392,815 23,188,435
5,392,715
Nederland Frankrijk België Italië Australië Burma Denemarken Koh Kong
i tvoer.
3,380,674 2,937,669 2,670,984 2,043,999 1,780,034 1,712,651 1,363,637 1,197,400
Hongkong Penang
. .
.. .
Zuid-Afrika
(B.E. 2471) tcs.
93,262,130 61,964,759 29,862,210 12,223,111 9.569.829 8,525,345 6,055,681 5,376,139 4,073,690 3,071,946 3,040,661 2,950,582 2,036,237 1,686,252 1.404.802 1,295,042 1,292,675
357
Siameesche Vrouwentypen
De voornaamste artikelen van invoer zijn: suiker, voedingsmiddelen, machines, machine-onderdeelen en gereedschappen, metaalwaren, kerosene, benzine en andere petroleumproducten, textiel- en stukgoederen, benevens garens, cigaretten, opium, gedistilleerd, goud en zilver, inbegrepen bladgoud en munten. D De voornaamste artikelen van uitvoer zijn: rijst, tin en tinerts, vee en huiden, visch, copra, sticklak, rubber, teakhout en andere houtsoorten. D Van den invoer kwam uit Nederland ruim 2.4 °/0 en uit Nederlandsch-Indië bijna 8.7 °/ 0; van den uitvoer ging ruim 0.5 °; 'o naar Nederland en bijna 3.8 " 0 naar Nederlandsch-Indië. Cl
*+*
Men mag in een economisch overzicht van Siam niet nalaten te wijzen op een tweetal zwakke punten in de huishouding van dit Koninkrijk. Reeds werden ze aangestipt in de voorgaande pagina's, maar om der wille van de groote belangrijkheid van beiden mogen ze nog eens worden gereleveerd. D Een ieder die Siam bezoekt, zal getroffen worden door de groote gastvrijheid en voorkomendheid, die hij in dit zoo interessante land ondervindt. Niet alleen aan particuliere, doch vooral ook aan ambtelijke zijde is men steeds bereid den bezoeker ter wille te zijn en te helpen. Onwillekeurig krijgt men echter de idee, dat vele Siameezen in de ambtelijke dracht, den blauwen panoeng, te zeer een ideaal zien en vergeten, dat ook in particulieren dienst op eervolle wijze een bestaan kan worden gevonden.') Waarom staat bijvoorbeeld de Siam Cement Co. te Bangsue, M Vgl. Politiek Economisch Weekblad. 1929—30, p. 30,
358
welks aandeelen toch bijna geheel in Siameesche handen zijn, onder Europeesche leiding? Is het noodzakelijk, dat nagenoeg het geheele houten boschbedrijf, de rijstpellerijen en andere industrieën, het bankwezen, in Europeesche, Amerikaansche of Chineesche handen zijn? Op den duur zullen toch niet alle jonge ontwikkelde Siameezen een plaats in staatsdienst kunnen vinden. En ook in de meer eenvoudige beroepen maakt de Siamees vaak een niet al te schitterend figuur. Ook daarin wordt hij door de Chineezen numeriek zoowelals wat de kwaliteit der prestaties betreft, overtroffen. De hier geschetste toestand moge verklaarbaar zijn, de wenschelijkheid van verandering in dit opzicht blijft niettemin bestaan. Van regeeringswege worden reeds pogingen aangewend, deze economische onzelfstandigheid te verkleinen. De strijd met Europeanen en Chineezen zal echter zeer zwaar zijn. De kapitaalrijkdom der eerste groep en haar technische vaardigheid, de minimale behoeften en stramme organisatie der tweede groep, de eeuwenlange handelsroutine en groote arbeidskracht van beide, zullen de concurrentie buitengewoon moeilijk Twee Siameesche Katjes doen zijn. Maar te meer moet dit een prikkel vormen voor de jonge Siameezen om zich een plaats te veroveren in het bedrijfsleven van hun vaderland! D Als tweede zwakke punt stipten we reeds aan het feit, dat Siam te zeer afhankelijk is van een enkel product, de rijst. Vroeger, toen Noord- en Centraal-Siam nog feodaal en zelfs patriarchaal georganiseerd waren, schuilde hierin een minder groot gevaar. Sedert Siam zich meer en meer heeft ingesteld op het moderne ruilverkeer voor de voorziening in zijn behoeften, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat een mislukte rijstoogst zeer ernstige gevolgen voor de welvaart van het land zou hebben. Indien tegenover den grooten invoer van allerhande artikelen niet een genoegzame export van rijst kan worden gesteld, zou een ernstige economische crisis in Siam daaruit voort kunnen vloeien. Hieruit volgt, dat Siam moet trachten zijn rijstoogst zooveel mogelijk op te voeren, zoowel door uitbreiding der met rijst bebouwde oppervlakte als door intensiveering der cultuur, waardoor de opbrengst per oppervlakte-eenheid zal stijgen. Tevens moet ernstig worden uitgezien naar een ander exportgewas, dat een eventueel rijsttekort zou
kunnen compenseeren. Gezien de aandacht, die de regeering betoont voor de genoemde punten, het beste gehoopt worden!
□ mag voor de toekomst
D
359
Siam is een land, dat staat aan het begin eener nieuwe periode van ontwikkeling '). De oude tijden van isolatie en feodalisme zijn niet meer, met volle zeilen is het land de moderne wereld binnen gestevend en eerst de komende decennia zullen leeren of Siam in staat zal blijken te zijn de nieuw verworven positie te handhaven. Het mag inderdaad een zware taak genoemd worden, het Siameesche volk in economisch opzicht te brengen op het peil der Westersche naties. Om zoover te komen moeten er nog vele dingen veranderen, maar de Siameezen hebben een grooten zin voor de werkelijkheid en maken zich niet diets, dat zij feilloos zijn. Scherp zien zij de zwakheden en tekortkomingen van het eigen volk in en maken gaarne gebruik van de adviezen en den daadwerkelijken steun, die door meer ervaren naties worden verstrekt. Groot zijn echter de vaderlandsliefde en het geloof in Siam's toekomst en kracht bij de Siameezen en indien zij deze liefde en dit vertrouwen zullen weten te combineeren met een groote economische activiteiten intensief arbeiden en studeeren op alle mogelijke gebied, dan zal Siam ongetwijfeld het bovengenoemde peil weten te bereiken en blijven innemen. D Siam, MuangThaï (het Land derVrije Menschen) Monument voor „Nang Dhorani", de „moeder der is door de ontwikkeling, die de Aziatische gestroomen". schiedenis heeft genomen, een land, welke gestie en inwendige verhoudingen met buitengewone belangstelling verdienen te worden gadegeslagen door allen, die zich interesseeren voor den gang van zaken in Zuid-Oost-Azië. En vooral een land als Nederland, dat in dat deel der wereld zoo groote belangen heeft, heeft tot plicht, goed op de hoogte te zijn van de toestanden in Siam. Een vriendschappelijke verhouding tot dat Rijk en een juist inzicht in zijn inwendige aangelegenheden, kunnen ons land bij het volbrengen onzer cultureele taak in Indië slechts ten goede komen. Siam is zich bewust van de sterk toegenomen belangstelling, die het geniet en wordt er door gestimuleerd tot meerdere voortvarendheid in zijn ontwikkeling. □ Moge Siam een periode van grooten bloei tegemoet gaan en moge de bestaande eeuwenoude vreedzame relatie tusschen Holland en Siam voortbestaan en versterkt worden in de komende jaren! □
') Vgl Politiek Economisch Weekblad. 1929—30, pag. 38
360
BATAVIA'S OUDE LANDHUIZEN door V. I. VAN DE WALL
.
„Tot aan den voet van het gebergte, 13 a 14 uuren landwaards in, heeft men fraaie buitenplaatzen, en schoone " landerijen, één uur gaans rondom de stad □ Radermacher en Van Hogendorp, Beschr. v. d Stad Batavia, 1779.
"TMIWT et onderzoek,
dat de Oudheidkundige Dienst in Nederlandsch-Indië sedert eenigen tijd heeft ingesteld naar den toestand van Batavia's oude landhuizen, geeft schrijver dezes aanleiding een en ander te verhalen over deze monumenten uit Hollands *■■■■» koloniaal verleden en hun geschiedenis. D ' Eerlijk gezegd was daaraan, in het algemeen gesproken, tot dusver maar zeer weinig aandacht besteed. Enkele buitenverblijven, die sedert lange jaren in het bezit waren van vooraanstaande Bataviasche families, waren wel bij name bekend en ook wel door belangstellenden bezichtigd, korte losse beschrijvingen met foto's waren wel eens in Indische periodieken verschenen, maar tot een systematisch onderzoek was het nog niet gekomen. Hoe kon het ook anders, daar de eenige daartoe aangewezen instelling, n.l. de Oudheidkundige Dienst, tot dusver door gebrek aan personeel voor de Europeesche oudheden nog maar weinig in het belang van deze huizen had kunnen verrichten. D In 1926 met verlof in Nederland zijnde, werd zijn aandacht op de Bataviasche landhuizen in het bijzonder gevestigd door het Eerelid van het Kon. Bat. Genootschap, tevens oud-Voorzitter P. de Roo de la Faille, thans Secretaris van het Kon. Instituut in de Van Galenstraat. Toen hij na eenige jaren in Indië teruggekeerd was en herplaatst bij den Dienst, duurde het door verschillende omstandigheden nog tot 1929, eer hij zijn voorstel tot opname van de z.g. „thuynen" in en buiten Batavia bij het toenmalige wd. Hoofd van den Oudheidkundigen Dienst, Dr. P. V. van Stem Callenfels, kon voorbrengen, die zijn volle goedkeuring aan het plan hechtte. D laat, laat, was dan wel maar niet te de toestand van de gelukkig nog Zoo Bataviasche landhuizen een zaak van Gouvernementsbemoeienis geworden en bestond er althans zekerheid dat men zich, als de Monumentenordonnantie in werking zou zijn getreden, het lot van deze bouwwerken meer zou aantrekken dan tot nu toe het geval was. Uiteraard was de opname van langen duur en is zelfs nu nog niet geheel afgeloopen, daar de Dienst zich geplaatst ziet voor de zorg, het toezicht en het onderhoud van alle Europeesche oudheden in den Archipel de HindoeJavaansche, Mohammedaansche oudheden en alles wat daarmede in verband staat en de ongunen dus niet uitsluitend aan dit soort oudheden zijn stige tijdsomstandigheden nog daargelaten aandacht wijden kan. Daarbij komt nog dat het onderzoek der vaak afgelegen en moeilijk te bereiken huizen in verband met fotografische opnamen, beschrijvingen en in teekening brengen der verschillende situaties en opmetingen veel tijd vordert. Eigenlijk strekt zich dit onderzoek uit over een groot deel van de residentie Batavia, want ook nabij Tangerang, Buitenzorg en Bekasi zijn nog mooie landhuizen te vinden, terwijl het vanzelf sprak, dat ook de overblijfselen van sedert verdwenen landhuizen in den vorm van poorten, klokkestanden, slaven- en gamelanhuizen als anderszins niet vergeten mochten worden. D In het tijdperk April 1929 tot heden werden achtereenvolgens bezocht de na te noemen land-
.
—
—
361
Het Huis Reinier de Klerk (thans 's Landsarchief) Molenvliet West no. 111. Gebouwd Eig.: Gouvernement van Nederlandsch-Indië.
+
1760 door Reinier de Klerk
huizen en overblijfselen daarvan: Goenoeng Sarie (Chineesche tempel Sentiong), Tjitrap, Rustenburg. Tjililitanbesar (thans kazerne der veldpolitie), Struisivijk, Simplicitas, Pondok Petoeng, Penoembeng. Grogol, Japan, Kebon Djeroek. het Huis Reinier deKlerk (thans 's Lands Archief), het Huis Kircher aan den Molenvliet (thans machinefabriek en scheepswerf „Batavia"), het Huis Weyerman (thans behoorende aan Mevr. J. H. Kroet-Boshouwer), Tjengkareng I. Tjengkareng II (over de Mookervaart), Djatinegara. Tjimanggis, Tjilodong, Tapos, Batoe Tjepper, PondokGedeh-Ketjil, Groeneveldol Tandjong Oost. Tjakoeng. Villa Nova, het Huis van Beem & Co, de toko Van Arcken, Tjilintjing met het kerkje Toegoe, Tjitajam, Telok Poetjong, het huis Molenvliet West No. 7. Berendrecht (thans Weeskamer) en een landhuis aan den Antjolschen weg. De volgende landhuizen bleken door ontsierende veranderingen of modernen herbouw geen oudheidkundige waarde meer te bezitten: Gandaria-Noord, Pesing, Tandjong Grogol, Tjilangkap, Pekajon, Kali Deres, Tjipinang of Vrededal, Kpg. Makasser, Tandjong West en Poeloe Gadoeng Besar, terwijl uit een oogpunt van Chineesche architectuur van belang zijn: Tanah-Rendah en Tanah-Rendah-Patoekangan. Het foto-archief van den Dienst kan thans beschikken over honderden foto's van deze typische woningen met hun bijgebouwen en hun interieur, w.o. zeer dikwijls met kostbaar oud meubilair en oude schilderijen, terwijl tevens hun historische omgeving, waarmede zij vaak een onverbrekelijk geheel vormen, ook is opgenomen. 362
Het Huis Reinier de Klerk. Plattegrond van de beneden- en bovenverdieping
Het kaarten-depöt
is verrijkt met een aantal merkwaardige teekeningen en plattegronden van de fraaiste huizen, die een goed denkbeeld geven van de oud-Hollandsche architectuur in de tropen.
□
Alvorens
over te gaan tot eenige historische aanteekeningen betreffende de Bataviasche „thuynen", is het niet ondienstig mede te deelen, hoe reeds in het begin dezer eeuw zoowel van Gouvernements- als van particuliere zijde belangstelling getoond werd voor de landhuizen, en het denkbeeld om zoon huis op te nemen en in kaart te brengen niet nieuw is. Het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen is hierin, zooals altijd, voorgegaan,
's Genootschaps lid, de bekende Andries Teisseire, beschreef reeds in 1792 deze landgoederen in de Verhandelingen in een tijd, dat nog maar weinigen er aan dachten dit soort woningen in geschrifte vast te leggen '). Het tijdperk van verval brak spoedig daarna aan en duurde nog de Indische regeering in 1899 blijk van hare belangstelling gaf door den aankoop van het landhuis van Gouverneur-Generaal Reinier de Klerk -) van de Ned. Hervormde Diaconie voor den prijs van ƒ85.000. —, zij het ook te elfder ure, toen afbraak voor de deur stond. Het initiatief was uitgegaan van 's Genootschaps lid Mr. L. Serrurier, die zeer voor den aankoop geijverd heeft, 's Genootschaps Eerelid H. D. H. Bosboom had door zijn belangrijke studie over de Bataviasche huizen in het algemeen *) feitelijk den stoot daartoe gegeven. Thans, nu vele oude huizen onder sloopershanden zijn gevallen ten behoeve van nieuwe bankpaleizen in voort toen
') Zesde deel, blz. 1, 1792. Ook de daarop staande huizen. □ -) Zie van schrijver dezes: Indische landhuizen en hun geschiedenis. Eerste Serie (Oudheidk. Verslag 1930). ter perse, met 53 foto s en 5 plattegronden Zal ook afzonderlijk verschijnen. Deze serie behandelt de Huizen Goenoeng Sarie.
Groeneveld of Tandjong Oost
en Reinier de Klerk. □ Zie vooral: Oude woningen in de stad Batavia, Tijdschr. Ind. Taal-, Land- en Volkenk., dl. XL. 1898. Een buitenverblijf of „thuyn" nabij Batavia in de 18e eenw, als boven XLVII, 1904 en Oude woningen in de stad Batavia, Het ..Ned. Indische Huis Oud en Nieuw" 1913. D
')
363
Het Huis Tjenkareng. Res. Batavia, afd. Mr. Cornelis, distr. Tangerang aan de Noordzijde van de Meekervaart Gebouwd 1762 door Michiel Romp. Eig.: Jav. Rijst en Zijde Mij. Tjenkareng.
+
het oude Batavia, blijkt nog eens duidelijk hoeveel waardevolle gegevens Bosboom wist te □ verzamelen. „Priangan", 's Genootschaps uitgave van de hand van zijn Eerelid Dr. F. de Haan, die in 1910 verscheen, bevatte voorts veel gegevens over de landgoederen en hunne huizingen. D totdat 1917 de voor de van verliepen, voorbereidingen uitgave een namen aanvang in Jaren 's Genootschaps gedenkboek „Oud-Batavia", samengesteld door Dr. F. de Haan. Tot de opnamen voor dit gedenkboek behoorden o.a. ook het perceel Molenvliet West No. 13, het Huis Goenoeng Sarie (Sentiong), de winkel Van Beem & Co (Noordwijk), het Huis Reinier de Klerk, waardoor dus wederom de typen van eenige oude landhuizen werden vastgelegd. Helaas staat daartegenover, dat het mooie landhuis Struiswijk, dat zoovele historische herinneringen te voorschijn riep, in 1921 ten behoeve van de uitbreiding der opiumfabriek tot op den grond werd afgebroken, zonder dat de Dienst vooraf geraadpleegd was '). Een zeer ruime woning in oud-Indischen stijl ging hierdoor verloren, op de slavenvertrekken en een tuinpoort na. Reeds ') Zie Oudheidk. Verslag 1921, blz. 156. Het landgoed Struiswijk werd reeds in 1670 genoemd als eigendom van Abraham Struis, wiens dochter met den Gouverneur-Generaal Johan van Hoorn huwde. Tot de bewoners van het huis behoorden o.a. Ds johannes Kiezinga. de Raadordinair David Joannes Smith en de Gouverneur-Generaal Henricus Wiese. D
364
vroeger was het Huis Laanhof geslecht; op het landgoed werd van gemeentewege een begraafplaats in 1920 aangelegd, 's Genootschaps gedenkboek verscheen in 1922 met vele bijzonderheden over deze huizen in woord en beeld. D In 1925 volgde daarop de restauratie van het Huis Reinier de Klerk bij de inrichting tot archiefbewaarplaats, in 1928 kwam 's Genootschaps Jubileum-uitgave van de teekeningen Rach uit, waarin verscheidene landhuizen waren afgebeeld, en in 1929 volgde eindelijk het onderzoek van den Oudheidkundigen Dienst, waarvan de resultaten in zijn geïllustreerde verslagen worden vermeld en o. a. de beschrijvingen van de Bataviasche landhuizen in series jaarlijks gepubliceerd zullen worden '). Zoo is gebleken, dat het Gouvernement achtereenvolgens in het bezit kwam van Struiswijk, Berendrecht, het Huis Reinier de Klerk, Tjililitan besar, Djatinegara, Grogol, Kebon Djeroek en door de overname der particuliere landerijen van Tandjong West en Tjitajam. Het lot der vier eerstgenoemde woningen kan als bekend worden verondersteld; Djatinegara werd ingericht tot ambtswoning van den Ass. Wedana aldaar; Kebon Djeroek werd afgebroken (slechts de klokkestand werd gespaard); Grogol wordt aan landsdienaren verhuurd. Tandjong West en Tjitajam hebben nog geen bestemming, hetgeen zeer te betreuren valt, want daardoor alleen kunnen dergelijke groote gebouwen gevrijwaard worden tegen verval en verwaarloozing. Liever nog eenigszins veranderd en aangepast aan hun bestemming dan geheel ledig en verlaten. D Het grootste gedeelte is in handen van Chineezen en maar een zeer klein aantal 9 huizen van Europeesche particulieren. Hoewel in het algemeen gesproken de Europeesche en Chineesche bezitters wel met eenige zorg deze huizen bewonen en de meeste woningen ontegenzeggelijk dringend restauratie noodig hebben, zoo zijn de Gouvernements-landhuizen toch het best onderhouden en hersteld. LI Treurig verwaarloosd zijn daarentegen het eertijds zoo fraaie Huis Simplicitas, het HuisTjimangD gis en Tjengkareng 11, alle in Chineesche handen. Deze overgebleven landhuizen zouden volgens hun architectuur meerendeels in typen te verdeelen zijn, n.l. D
—
—
1. HET LANDHUIS IN OUD-INDISCHEN
STIJL De kenmerken zijn: laag afloopend dak met uitsteker en ruime galerijen. Een diepe gang met aangrenzende kamers doorsnijdt het huis. Simplicitas, Telok Poetjong. Tapas. Tjilodong. Pondok Petoeng, Japan en Rustenburg zijn goede voorbeelden van het Indische landhuis. D De oud-Indische stijl is uit den aard der zaak het meest toegepast en deze soort landhuizen komen dan ook het meest voor, omdat zij voldeden aan de hoogste eischen van ruimte, licht en lucht, waaraan onze voorouders zooveel behoefte hadden. Het landhuis van dit type is goed vertegenwoordigd, waarschijnlijk omdat het daarin toch altijd koeler wonen was dan in een z.g. dicht huis. 2. HET LANDHUIS IN OUD HOLLANDSCHEN STIJL met alle kenmerken van een groot patriciërs-huis. Een
voorhuis en trappenhuis ontbreken evenals een met uilenzolder. Het min bovenhuis achterhuis met slavengebouwen is echter weer Indisch en doet eenigszins afbreuk aan het gesloten karakter der woning. Een uniek voorbeeld is het gebouw van 's Lands Archief. □ ) Volledigheidshalve zij vermeld, dat in 1929 door het Algem Ned. Verbond werd in het leven geroepen een Com missie tot behoud van Batavia's oude landhuizen, die tot dusver maar weinig heeft kunnen uitrichten.
365
Het HuisTjililitan-besar (thans Kazerne der Veldpolitie). Aan den weg Batavia-Buitenzorg. Eig.: Gouvernement van
Nederlandsch-Indië.
3. HET LANDHUIS IN ZOüGENAAMDEN COMPAGNIESSTIJL
Er blijft dan een type landhuizen over, dat de oud-Hollandsche bouwkunst verraadt, aangepast bij de tropische omgeving en beïnvloed door Indische voorbeelden, dus een combinatie van beide voorgaande typen woningen. Deze eigenaardige bouworde, die den navorscher dikwijls voor verrassingen stelt, geeft aanleiding om te spreken van een z.g. Compagniesstijl. De groote verdiepingshuizen, welke bij voorkeur in dezen stijl werden opgetrokken, zijn daardoor van uit een cultuurhistorisch oogpunt wel van het meeste belang. Hier is het benedenhuis aan de voorof achterzijde open en het bovenhuis gesloten, gedekt door een dak met topgevels. D Deze combinatie zou onevenwichtig zijn geweest, als de zware bovenbouw in den regel niet door massieve kolommen werd ondersteund. Mooie voorbeelden van statige landhuizen in den z.g. Compagniesstijl zijn wel Tandjong Oost. Pondok Gedeh met een zeer merkwaardige architectuur. Huis Weyerman en Tjenkareng I. Een overgangstype vormt het Huis Tjitajam, dat een gesloten voorgevel bezit met uitbouw, open achtergevel en geen verdieping. Aan de klokkestanden werd voorts veel aandacht gewijd, daar deze als een sieraad van het huis werden beschouwd. De verwording der Europeesche bouwstijlen in den Compagniestijd treft men nergens zoo duidelijk aan als juist bij deze gebouwtjes, die dikwijls met bespotting van alle aesthetiek zijn opgetrokken. Toch zijn ze belangwekkend, omdat ze de plastische vormen zijn van een 366
kolonialen tijdgeest, die door gebrekkige voeling met de Europeesche beeldende kunsten deze niet zuiver vermocht weer te geven. Een uitzondering hierop is het klokkenhuisje van het Huis Penoembèng. In zekeren zin geldt dit ook voor de Compagnies-landhuizen in het algemeen. Hier wordt de uitzondering gevormd door het Huis Reinier de Klerk.
D
***
De vermaardheid, welke Batavia in den Compagniestijd genoot als de schoonste Europeesche stad van het Oosten, ontleende zij voor een goed deel aan de statige buitenverblijven, de z.g. „thuynen", die hare omstreken tot in het binnenland, in grooten getale sierden. Elke vreemdeling die de stad bezocht, en het zijn er velen geweest, sprak zijn ongeveinsde bewondering uit over deze bouwgewrochten, en zoo hij zijn reisherinneringen te boek stelde, namen de landhuizen een voorname plaats in bij de beschrijving van de Koningin van het Oosten. Schrijvers als Valentijn, Nicolaas de Graaf, Cornelis de Bruijn, Heydt, Hofhout, Haafner, Stavorinus, een dichter-rijmelaar als Jan de Marre, hebben niet nagelaten van hun geestdrift blijk te geven en dikwijls in die mate, dat de nazaat zich onwillekeurig afvraagt of deze lof niet sterk overdreven is en wellicht beïnvloed door de echt-Indische gastvrijheid der landheeren aan de reizigers betoond. Natuurlijk zijn afbeeldingen niet uitgebleven, en het is aan deze teekeningen van Rach, Heydt e. a. te danken, dat wij ons aan de hand van hetgeen de tijd gelaten heeft, nu nog een goed denkbeeld kunnen vormen van deze woningen en tot de overtuiging komen, dat in deze uitbundigen lof inderdaad niets overdreven is. D De waardevolle teekeningen van Heydt, o. a. voorstellende „de thuyn" van den GouverneurGeneraal Adriaan Valckenier met al zijn praal van grotwerk, beelden, vogelhuizen, geschoren hagen en waterpartijen, die van Rach van het landhuis Weltevreden van den GouverneurGeneraal Petrus Albertus van der Parra leggen goede getuigenissen af van het Indische landhuis naar den smaak dier dagen. Uit deze afbeeldingen blijkt wel dat onze voorouders al hun artistiek kunnen, al hun scheppingskracht aangewend hebben om deze buitenverblijven te maken tot gedenkteekenen van blijvende waarde. D Zij waren immers van ouds zeer gesteld op de vrije lucht en hielden van het buitenleven en het was dan, om een oud gezegde te bezigen, alsof „de zuinige Hollander van aert veranderde, zoodra hij zijn stadswoning verliet en of de miltheyt der nature miltheyts wekker was". D In de Oost ging het niet veel beter. D Ook hier werden moeite noch geld gespaard om deze „kostelijcke houpaerden" te versieren en te verfraaien. □ In de tweede helft der 17de eeuw, toen Europa als het ware overstroomd was door de leerlingen van Le Nötre, en de tuinaanleg en al wat daarmede in verband stond ingrijpende veranderingen onderging, volgde men ook hier in de vert; deze verwrongen stijl, welke arcadische landschappen of de tuinen van Armida moesten voorstellen, doch waarbij het gevoel voor natuurschoon geweld werd aangedaan. □ „De vloed Jacatra", zoo schrijft Frikius ') omstreeks 1680, „door de Stad lopend en dan noch een groot deel seer vermaeckelijcke Lust en Vrught-hoven wel opgepronckte Prieelen, en gantsch aengenaeme Woningen brengen geen kleyn aensien en hertverheugende verquickingh aen dit Batavia". D Als wij dan ook het oog wenden naar het oude land, dan zien wij hoe omstreeks dien tijd de vermaarde buitenplaatsen verrezen aan de boorden van Rijn en Waal, Amstel en Vecht, waar 367
Het Huis Weyerman. Molenvliet West 13. Eig. Mevr. J. H. Kroet-Boshouwer
Hollands aanzienlijke geslachten als de Van Beuningen's, de Trompen, de Van Someren's, de Van Galens en anderen in alle heerlijkheid zetelden. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de bloem van den Compagnies-adel in Oost-Indië deze voorbeelden voor oogen had bij den aanleg van de niet minder vermaarde buitenplaatsen aan den Molenvliet, den weg van Jacatra, den Gelderschen en den Antjolschen weg, aan de Mookervaart of aan den weg naar Buitenzorg en daar „t Aerdsch vergaten in het hemelsch van natuer", of zooals Hoogvliet van den landadel schreef: „Daer wandelde d'eedle deugt door de geschoren dreven ". De liefhebberij om vreemde planten te kweeken, de belangstelling voor alles wat tuinbouw en boomkweekerij betrof, lag geheel in den geest des tijds. Het aanleggen van landgoederen, het bouwen van buitenhuizen was in het Indië der Compagnie eerst een liefhebberij van een kleinen kring van hooge Compagniesdienaren, zooals de Van Hoorns, vader en zoon, Isaac de St. Martin, Camphuys en Cornelis Chastelein. De Amsterdamsche burgemeester Nicolaas Witsen, in verre hoogheid gezeten, heeft steeds de liefde tot botanie in de tropen aangemoedigd. Het ging er mede als met de vaderlandsche hofsteden, deze waren in den aanvang immers niet meer als „een houten kluysken met een rieten dack tot hoedt", zooals het heette, doch werden later niets minder dan D imposante gebouwen, als middeleeuwsche kasteelen door grachten omringd. 'I Christoph. Fnkius, Elias Hesse en Christ. Schweitzer. Drie
368
seer aenmerckelijke reysen enz. blz. 30,
MDCXCIV
Logeergebouw van het Huis Tjitrap. Gelegen in de Res. Batavia, van Buitenzorg. Eig.: Mevr. H. L. Velberg-Verstege.
afd. Buitenzorg, distr. Tjibinong 11' '■> paal N.O
Hier ging het den zelfden kant op. Men behoeft slechts de plaat van Rach te bekijken, waarop Chastelein's landhuis Seringsing boven Meester-Cornelis staat afgebeeld, zeer eenvoudig van djattihout in Indischen trant opgetrokken, en het paleisachtige gebouw van Van der Parra, dat den naam van landhuis eigenlijk niet meer mag dragen, om te beseffen hoezeer zich ook in het karakter dezer landhuizen de tijden weerspiegelden. D Had men zich van een flink stuk grond buiten Batavia verzekerd, dan verrees op een mooi plekje liefst aan het water het landhuis, zooals de landheer het zich had gedacht. D Zoo kwam van lieverlede in de mooie omstreken van onze stad het eene buitenverblijf na het andere tot stand en hoe verder in de 18de eeuw, hoe grootscher de opzet van de huizen op de landgoederen werd. De aanzienlijke landhuizen kwamen echter grootendeels na 1730 tot stand. Vaak werden in de schaduw dezer huizen woeste gronden ontgonnen en rijstvelden aangelegd, vruchtboomen gekweekt, steenbakkerijen, suiker- en rijstpelmolens opgericht, rivieren overbrugd en gebezigd voor eenvoudige irrigatie-doeleinden, vetweiderij gedreven, paardenstoeterijen opgericht, aan de opgezetenen eenige bescherming verleend, kortom alles wat behoorde tot het bedrijf en gerief van een heerlijk land. Maar nog vaker helaas gebeurde het, dat de landheeren hun gronden aan Chineezen verhuurden en zich verder daaraan niet gelegen lieten liggen. Hierdoor is het te verklaren, dat de economische vooruitgang der Bataviasche Omme-
369
Logeergebouw van het Huis Tjitrap. Eetkamer met antieke meubelen en oud porselein; links schilderij van het landhui door Th. van Lelyveld.
landen geen gelijken tred heeft gehouden met het zich steeds uitbreidend particulier grondbezit zooals verwacht kon worden. Aan sommige groot-grondbezitters werd zelfs het privilege om markt te houden op hun „thuynen" verleend. Zoo ontstonden de pasars Tanah Abang, Pondok Gedeh, Tandjong Oost, om maar enkele te noemen, alle stammende uit de 2de helft der 18de eeuw, die echter meestal verhuurd werden. Langzamerhand ontstonden tal van andere dikwijls ongeschreven heerlijke rechten, die de eigenaars van deze quasi-heerlijkheden maakten tot machtige heeren, waardoor de Heeren Zeventien op het voorstel, om den landheeren de lage jurisdictie toe te kennen, zooals in Europa nog wel gebruikelijk was niet ingingen. D Uit dit alles blijkt wel, dat deze landhuizen een voorname rol gespeeld hebben in het leven van onze Indische voorouders. Niet algemeen bekend is echter, dat deze ook getuigen waren van merkwaardige gebeurtenissen in de Compagnies-geschiedenis. □ Wij doen slechts een greep uit den rijkdom aan historische herinneringen. □ Op het voormalige landgoed Struiswijk, plantte de latere Gouverneur-Generaal Van Hoorn de eerste koffie hier te lande, welke zijn vriend Zwaardecroon hem in 1696 uit Malabar had toegezonden, welk voorbeeld Chastelein op zijn landgoed Weltevreden het eerst navolgde. □ Op het landgoed Leenhoff's Weergade ') aan den Mookervaart begon de afgetreden landvoogd ) Aan den
370
Tangerangschen weg op het land Batoe Tjepper btvinden zich nog de
poorten van dit landhuis.
Het Huis
Tjimanggis. Aan den weg Batavia-Buitenzorg
Exploitatie van het land Tjimanggis.
ten
O.
van spoorweghalte Depok. Eig.: Maatschappij tot
Zwaardecroon met de eerste kweekplaats van zijderupsen en werd het eerste monster van Indische zijde vervaardigd, waarvan kenners in Europa verklaarden, nooit zoo iets voortreffelijks gezien te hebben. □ Het was immers in zijn „thuyn" aan den Molenvliet, die niet meer bestaat, dat de schatrijke Ds. Johan Maurits Mohr een observatietoren voor sterrekundige waarnemingen oprichtte, dat de belangstelling had van alle vreemdelingen die Batavia bezochten. Het was op het landgoed Tandjong West '), dat Jan Andries Duurkoop de teelt van djatiboomen op allerlei wijze bevorderde. Hij was dezelfde, die een bekroond antwoord kreeg op een prijsvraag door het Genootschap indertijd uitgeschreven. □ De botanische tuin, dien de HoogEdelheid Camphuys bij zijn thans verdwenen landhuis in Japanschen stijl op het eiland Edam had aangelegd, was de eerste van dien aard in Indië, welke Von Wurmb, den eersten secretaris van het Genootschap, tot voorbeeld strekte bij het aanleggen van een tweeden botanischen tuin op een stukje grond aan de Amanusgracht. □ Een bewijs hoe trotsch wel onze voorouders waren op hun landgoederen, moge blijken uit het feit, dat vreemdelingen van naam bij voorkeur in deze „thuynen" werden ontvangen. □ Op zijn reis naar Siam werd Guy Tachard, die in het gevolg van den Ridder de Chaumont, )
Het oude landhuis
met den uitzichtkoepel is afgebroken en vervangen door het tegenwoordige
371
Het Huis Groeneveld of Tandjong Oost. Aan den weg Batavia- Buitenzorg tusschen paal door Pieter van der Velde. Eig.: De erven van Mevr. J. R. C. E. Ament-Burgemeestre.
15 en 16. Gebouwd j; 176C
gezant van Zijne Allerchristelijkste Majesteit, door den Gouverneur-Generaal Camphuys in zijn „thuyn" ontvangen, nadat hem eerst als bezienswaardigheid het lustverblijf van den overleden HoogEdelheid Speelman getoond was. D De bekende reiziger Cornelis de Bruyn was meermalen de gast van den Directeur-Generaal Abraham van Riebeeck op zijn landgoed Struiswijk, de beroemde wereldreiziger De Bougainville werd genoodigd door zijn HoogEdelheid Van der Parra in zijn „thuyn" aan den Jacatraschen weg, evenals de niet minder vermaarde Cook en zijn reisgenooten. □ „Le pays des environs de Batavia dans vn espace de quelques milles, est semé partout de maisons de campagne et de jardins", zoo schrijft hij in zijn reisverhaal '), en geeft vervolgens zijn indrukken weer van dit uitgestrekte complex van landgoederen. D Een Engelsch reiziger schreef reeds vroeger: „The ground, for about ten or twelve miles round Batavia is pretty well cultivated. The gentleman have their country houses, gardens and ponds, after the Dutch mode; and must always keep a numerous retinue of servants well armed. The
James
Dutch grandees have their pleasure houses and gardens on the small islands in the bay, there they pass to and from one another in boats from the purpose" -). D ') Voyages autour du monde par Ie Capitaine Cook. Tomé 4. MDCCXXIV blz. 247. 2) A voyage to the East-Indies, Charles Frederick Noble Esq. MDCCLXV, blz. 92.
372
□ D
Het Huis Groeneveld of Tandjong Oost
Wat den bouw der huizen betreft, meestal waren zij die een stuk woesten grond het eerst van de Hooge Regeering in eigendom kregen, ook de grondleggers van het buitenhuis. De landheeren voerden dus meestal zelf hun eigen ontwerpen uit en waren hun eigen bouwmeesters. Zoo werden huis en kerkje van Depok door Chastelein zelf aangelegd, het huis en de tuinen van het landgoed Materman, waaraan de buurt Matraman nog herinnert, zelf aangelegd door den landheer, den kapitein der Burgerij Jan van 't Hoff. D De landvoogd Valckenier droeg aan Johan Wolffgang Heydt het ontwerp op van zijn buitenplaats aan den Antjolschen weg, het landhuis Kampong Melajoe van den Gouverneur-Generaal Mr. Willem Arnold Alting werd verbouwd volgens plannen van de Kapitein-ingenieurs Pilon en Reimer, maar in den regel verrezen de lustverblijven van den Bataviaschen ambtenaarsadel volgens eigen (niet altijd gekuischten) smaak. i Er zijn maar enkele onder de Bataviasche groot-grondbezitters, die door Andries Teisseire nadrukkelijk met namen worden genoemd als aanleggers van met veel smaak aangelegde tuinen en bouwmeesters van sierlijke landhuizen en die als zoodanig een zekere vermaardheid genoten. Boven allen stond als primus interpares de Raad-ordinair David Johannes Smith, de bouwmeester van de landhuizen Struiswijk, Tjimanggis, Simplicitas en Berendrecht. D Deze neef van den landvoogd Van der Parra moet een bekwaam bouwkundige zijn geweest. Wat deze huizen thans nog te zien geven, legt overtuigende bewijzen van zijn talent af. Ook de
373
aanleg van siertuinen en parken was hem goed toevertrouwd. In dat opzicht gaf de oud-waterfiskaal Mr. Pierre Poelman, die de tuinen van Tjitrap heeft aangelegd of zooals Teisseire schrijft „de schoone Gezigten, die de Natuur daar oplevert, zeer veel door de kunst verfraaid" heeft, hem niets toe. D Dikwijls waren verscheidene landgoederen in één bezit vereenigd en hadden dus verscheidene landhuizen denzelfden eigenaar. In tegenstelling met de meeste buitenplaatsen en kasteelen van Nederland, dievaak in dezelfde geslachten bleven, gingen de Bataviasche landhuizen door verkoop meerdere malen in andere handen over en valt het niet gemakkelijk, de schakels te vinden tusschen de bezitsperioden der opvolgende eigenaren, 's Lands Archief, de overschrijvings-afdeeling ter Griffie van den Raad van Justitie, alsmede de Plaatselijke Dienst van het Kadaster te Batavia weten daaromtrent steeds licht te verschaffen. Tot de weinige landhuizen, die tot op heden na„Duivehok opsteenen pilaaren" v/h Huis Japan (Djepang) genoeg in een en hetzelfde geslacht zijn gebleven, behooren Tandjong Oost, het Huis Weyerman en Tjitrap '); het Huis Goenoeng Sarie, in 1736 gebouwd door Frederik Julius Coyett, is sinds 1762 in handen van den Chineeschen Raad. Het behoeft geen betoog, dat het bezit van landde meeste vooraanstaande Compagniesdienaren waren groot-grondbezitters en als goederen een kostbare liefhebberij was en in deze kwaliteit een luxueuse zoodanig niet altijd sympathiek train-de-vie met zich medebracht. Het was volstrekt geen zeldzaamheid, dat Bataviasche families in den omtrek der stad verscheidene landgoederen bezaten met zich daarop bevindende geheel of gedeeltelijk ingerichte woningen, stallingen, slaven, enz. enz., waarvan het onderhoud veel eeuw, geld kostte. Dit was dan ook de oorzaak, dat in het einde der 18de en begin der bij de versobering der Europeesche levenswijs met Weltevreden als wooncentrum, vele landgoederen werden verkocht, en in handen geraakten van Chineezen en Arabieren. Zelfs in dien tijd van achteruitgang op schier elk gebied werd Molenvliet nog beschreven als: „Cette promenade est une des plus belles qu'on puisse voir; toutes les Communications qui n'y aboutissent sont ornées des palais magnifiques, demeures des conseillers des Indes, des principaux employés de la Compagnie et des plus riches négocians " -) D In onzen tijd is nog maar een klein gedeelte in bezit van Europeesche particulieren gebleven en is het oude ras der Bataviasche landheeren aan het uitsterven en daarmede ook het echte
—
—
') Tandj. O. kwam in 1763 in handen van de fam. J. J. Craan, wier afstammelingen (de Aments) het nog heden bezitten; het Huis Weyerman wordt bewoond door de afstammelingen van de fam. Mr. H. Klein, die het in 1831 betrok: Tjitrap is het eigendom van de nazaten van Aug. Michiels, die het in 1817 kocht. D '-) Ch es F. os Tombe. Voyage aux Indes orientales etc. Tomé Premier, 1810, blz. 242. D
374
Het Huis Japan (Djepang) Res Batavia, afd. Stad
en Voorsteden, distr. Weltevreden, nabij de spoorweghalte Paal Merah. Eig.: Maatschappij tot Exploitatie van Vastigh. Ham Thiang Kit.
oud-Indische landleven, waarvan zoovele schrijvers gewagen en dat nu bijna spreekwoordelijk geworden is. Een tijdgenoot '), die in het landhuis Tjampea bij Buitenzorg logeerde omstreeks de eerste helft der vorige eeuw, beschrijft in korte trekken en typeerend voor de zeden des lands, D zijn verblijf aldus: „Des morgens te half zes wordt er bij klokgelui opgestaan; heeren en dames verschijnen weldra in eenen luchtigen sarong en kabaai in de achtergalerij, om zich door koffij of thee, inlandsche lekkernijen en confituren te ontnuchteren. Na het bad gaat men te paard of in het rijtuig eenen toer in de morgenkoelte door een gedeelte van het heerlijk landgoed maken, vervolgens ontvangt men brieven of couranten en schrijft of leest men iets. Een keurig ontbijt, dat in Europa voor een middagmaal zou gelden, vergast nu het gehemelte, terwijl het oor door inlandsche en later veel aangenamer door Europeesche muzijk gestreeld wordt. De dames begeven zich naar de toilet- en de heeren naar de biljarttafel. Hier hoort men een liefelijk draaiorgel, ginds eene piano-forte; onder het rooken, praten en nuttigen van morgenwijn, wordt het één uur, en nu verzamelt zich het gezelschap aan den disch, waarop de voortbrengselen van Indië prijken. Keurige kerri- en vogelnest- of schildpaddensoep, rijst, groenten, aardappelen, ossen-, varkens-, herten-, zwijnenvleesch, wild, hoenders en andere gevogelte, visch, keukenzuren, atjar, ananas, ') P. P. Roorda van Eysinga. Handboek der Land- en Volkenk. enz. Ille boek, He dl. 1842
375
Het Huis Telok Poetjong. Res. Batavia, afd. Mr. Cornelis, distr. Bekasi. Eig.: Handel- Bouw- en Cultuur Mij. Thiam Ki
mangga en andere vruchten, gember en confituren, alles door koel gemaakte wijnen besproeid en door slaven en bevallige slavinnen toegediend, onder het spelen der Europeesche muzijk, terwijl gastvrijheid, ongeveinsdheid en vrolijkheid alles heerlijk doen smaken, maken van eenen zoodanigen maaltijd een denkbeeldig feest, waarnaar men in Europa slechts watertanden kan. Na den disch gaan de meeste gasten een weinig rusten, waarna thee met confituren genomen en weder eenen toer in het rijtuig gemaakt wordt. Bij de terugkomst wordt er koffij aangeboden, vervolgens begeven zich de jeugdige gasten aan den dans en de bejaarde aan de speeltafel. Te tien uren vergadert men zich aan den avondmaaltijd, en tegen middernacht zoekt ieder verpozing in de armen des slaaps." D
*** De meeste Batavian .n, die thans in rustelooze haast per auto door de omstreken van onze stad Buitenzorg-, Tangerang- of Bekasiwaarts snellen, weten niet hoeveel mooie Compagnies-landhuizen achter het dichte geboomte verscholen zijn. Hier verhalen tot puin vervallen toegangspoorten, ingestorte klokkestanden van verganen luister, daar leiden moeielijk begaanbare wegen, welke eens schaduwrijke oprijlanen waren, naar verlaten woningen, of herinneren modderige poelen aan sierlijke waterpartijen uit lang vervlogen tijd. De meeste dezer huizen zijn bewoond en staan niet leeg. Fraai Compagnies huisraad en oude schilderijen zijn geen zeldzaamheid, 376
Het Huis Telok Poetjoeng. Een
van
beide gamelanhuizen op het voorerf.
terwijl het inwendige dikwijls rijk is aan mooi bewerkte bovenlichten, deurpaneelen en trapbalusters. Merkwaardig zijn de hooge met glazen ruiten bezette schuiframen in het intérieur. de vloeren van roode plavuizen, de groote hooge zalen, waardoor het aantal kamers naar verhouding gering is. Tot de naaste omgeving behooren het speelhuis, het gamelanhuis en de klokkestand. Het speelhuis diende voor het theeuurtje, het gamelanhuis voor de bespeling van den gamelan, ter begeleiding van de inlandsche danseressen bij landelijke feesten. In den klokkestand hing de bronzen bel die de werkuren dikwijls een op het land verzeilde scheepsklok het land aangaf. goed □ op Meestal hangt dit symbool van orde en tucht nog in zijn stevigen klokkestand naast het landhuis en geeft voor de opgezetenen van een nieuwen tijd nog het uur aan, der traditie getrouw. Een diepe stilte waart om Batavia's oude landhuizen, welke den sloopenden invloed van tijd en zn dagen. De eene weersgesteldheid nog weten af te weren en droomen van lang generatie van landheeren volgde op de andere, geslachten kwamen op en stierven uit, landgenooten en vreemdelingen verschenen en gingen heen. Menig deftige huizinge bleef onberoerd door den stroom der tijden en statig rijzen haar tinnen boven het breedgetakte geboomte en getuigen nog van de glorie van de Koningin van het Oosten en de Bataviasche ommelanden. Les pierres parlent et les lieux ont leur histoira et leur enseignement D Veel is er verloren gegaan, zelfs zeer veel, dat met een beetje goeden wil en beetje hart voor
—
—,
377
de zaak zonder eenige moeite had gespaard kunnen blijven. Toch kan als voorloopig resultaat van het nog niet beëindigd onderzoek nu reeds gezegd worden, dat hetgeen overgebleven is, nog zeer der moeite waard is, in tegenstelling met hetgeen vroeger daarover werd gerapporteerd'). Bovendien is niet zooveel verloren gegaan als aanvankelijk werd gevreesd, hetgeen tot blijdschap stemt. De toestand wordt nu opgenomen en vastgelegd. Moge spoedig de tijd komen, dat na de wetenschappelijke détail-opname het Gouvernement van Nederlandsch-Indië deze monumenten van geschiedenis en kunstzin zal beschermen en hoeden voor algeheelen ondergang. D
VOORNAAMSTE LITERATUUR OVER BATAVIA'S OUDE LANDHUIZEN
Klokkestand van het Huis Pengoemben. De', bronzen klok draagt tot opschrift: „C. Kraft me fecit Batavia in 't Ambagsquartier 1769. 't Welvaren van desen Bodem!"
Guy Tachard. Reis na Siam door den Ridder de Chaumont enz. enz. Uit het Fransch door G. van Broekhuizen. 1687. Christophorus Frikius, Elias Hesse, Christ. Schweitzer. Drie seer aenmerckelijke Reysen Na en door veelerley Gewesten in Oost-indien enz. MDCXCIV. Cornelis de Bruyn. Reizen over Moskovie doorPerzië en Indië enz. 1711. Franc is Valentijn. Oud- en Nieuw Oost-Indien enz.
1. 1724-1726. W. J. Heydt. Allerneuester geographisch- und topographischer Schauplatz enz. enz. 1744.
IV,
Charles Frederick Noble Esq. A voyage to the East-Indien enz. MDCCLXV. L. A. de Bougainville. Voyage autour du monde enz. enz. en 1766—79. 1771. Voyages autour du monde enz. par Ie Capitaine Cook. Tomé 4. MDCCLXXIV. Blz. 247. Voyages autour du monde enz. du capitaine Carteret (avec The Swallow) MDCCLXXIV. Tomé premier. Mr. J. C. M. Radermacher en Mr. W. van Hogendorp. Korte schets van de bezittingen der Ned. O. I. Maatschappij enz. enz. Verh. Bat. Gen. I, 1779. Jan Hooyman. Verhandeling over den tegenwoordigen staat van den Landbouw in de Ommelanden van Batavia. Verh. Bat. Gen. I, 1779.
M Zie 378
Encyclopaedie van Ned.-Indië. N.-Soema. Holl. oudheden, blz 213
A. Teisseire. Beschrijving van een gedeelte der omme en bovenlanden dezer hoofdstad enz. enz. Verh. Bat. Gen. zesde dl. blz. (I) e. v„ 1792. C. F. Tombe. Voyage aux Indes orientales pendant lesannées 1802, 1803, 1804, 1805 et 1806 enz. Tomé
Premier. 1810. W. Thorn. Memoir of the conquest of Java. 1815. H. Veeckens. Verhandelingen over de Bat Ommelanden in 1815 ('s Lands archief). Joh. Olivier. Aanteekeningen gehouden op eene Reize in Oost-Indië enz. 1827. Blz. 36. Olivier Jz. Land en zeetogten in Nederlands Indië en
eenige Britsche Etablissementenenz.lBl7-1826. 1827.
C. S. W. Grave van Hogendorp. Beschouwing der
Nederlandsche Bezittingen in Oost-Indië. Vertaald uit het Fr. door Joh. Olivier Joh". MDCCXXXIII. P. P. Roorda van Eysinga. Verschillende reizen en lotgevallen enz. enz MDCCCXXX. W. Eekhoff. HetLevenen deLotgevallen vanjacobus Martinus Bal jee enz. enz. 1835. Q. M. R. Ver Huell. Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indien, 2 dl. M. pi. en vignetten. MDCCCXXXVI. Chronologische geschiedenis van Batavia geschreven door een Chinees. Vert. door Medhurst. Tijdschr. voor Ned. Indië 2e jrg. dl. 11, 1840. P. P. Roorda van Eysinga. Handb. der Land- en Volkenk., Gesch- Taal- Aardr. enz. van Ned. Indië, Illeboek, 2e deel. 1842.
M. D. Feenstra. Beknopte Beschrijving van de Nederlandsche Overzeesche Bezittingen enz. 1846. J. B. J. van Doren. Reis naar Nederlands Oost-Indië enz. Tweede Deel. 1851. J. B. J. van Doren. Fragmenten uit de reizen in den Indischen Archipel 1854. Eerste Deel. Hoe 't er vroeger in de Bataviasche bovenlanden en de Preanger regentschappen uitzag. Tijdschr. voor Klokkestand van het afgebroken Huis Tjakoeng. Res. N. I. 18e jrg. 2e dl., 1856. Batavia, afd. Mr. Cornelis, distr. Bekasi bij de gelijkJ. Hageman Jcz. Geschied- en aardrijksk. overzigt van namige spoorhalte. De klok heeft tot opschrift: „Pieter Java op het einde der 18eeeuw. Tijdschr. v. Ind. Taal-, Seest Me Fecit Amstelodamie Anno 1765". Land- en Volkenk. dl. IX, Derde Serie, dl. 111, 1860. J. B. J. van Doren. Herinneringen en schetsen enz. enz. Tweede Deel, 1860. Tijdschr. Bat. Gen. XII, 1862, blz. 563 e. v. (Sentiong).
379
Het landhuis Pendok Gedeh-ketjil. Aan den weg Batavia-Buitenzorg tusschen paal 13 en 14(zijweg bij kampong Poort)
Eig.: Handel- Bouw-
en
Cultuur Mij. Thiam Ki.
Verh. Bat. Gen. dl. XXXIII, 1868, blz. 9 (Sentiong). Prof. P. J. Veth. Javasche landschappen. De I. Gids, 1872. Dignori. Indische schetsen van Batavia naar Buiten zorg. 1875. Realia, 1885. M. A. van Rhede van der Kloot. De Gouverneurs-Generaal en Commissarissen-Generaal v. N. I. enz. Bijl. I, 1891. J. Faes. Geschiedenis Particulier Landbezit op West-Java. Ie Ged. 1893 (zie vooral de Bijlagen). H. D. H. Bosboom. Oude woningen in de stad Batavia, met 3 platen. Tijdschr. Bat. Gen. dl. XL, 1898. Bat. Nwsblad van 25 Januari 1898. Het verlaten huis (d. i. het landhuis Assem). Dr. F. de Haan. Uit Oud-Batavia. Kota Tahi. Tijdschr. Bat. Gen. dl. XIII, 1900. Not. Bat. Gen. dl. 38 blz. 49, 83, 84 en 122. (Huis Reinier de Klerk) 1900. Bat. Nieuwsblad 25 Januari 1901 No. 45. Tweede blad. Oeloe-djamie. Not. Bat. Gen. 1902. Blz. CCXII (Sentiong). H. D. H. Bosboom. Naar aanleiding van teekeningen van het oude Batavia en andere vestingen der O. I. Comp*. M. 2 pi. Tijdschr. Bat. Gen. XLIV. H. D. H. Bosboom. Nog eens de teekeningen van het oude Batavia enz. Tijdschr. Bat. Gen. XLV, 1902. H. D. H. Bosboom. Een buitenverblijf of „thuyn" nabij Batavia in de 18e eeuw.
380
Groote zaal van het Huis Tjitajam. Gelegen tusschen de landen Sawangan, Depok, Tjilodong, Bodjong Cedeh en en Koeripan. Eig.: Gouvernement van Nederlandsch-Indië.
Gabriël. Vroegere Indische buitenplaatsen. Weekbl. voor Indië, 111, 1906. Dr. F. de Haan. Priangan, 4 dl. 1910. H. D. H. Bosboom. Oude woningen in de stad Batavia. M. 19 afb. Het Ned. Indische Huis Oud en Nieuw. 1913.
Oudheidk. Verslag 1917, blz. 119. Dr. F. de Haan. De laatste der Mardijkers Bijdr. Tijdschr. voor Taal-, Land- en Volkenk. v. N. I. Deel 73, Afl. 2, 1917 (Tjitrap). Oudheidk. Verslag 1918, Bijl. B. Blz. 63, 72, 73. P. de Roo de la Faille. lets over oud-Batavia. M. 5 pl„ z. j. Encyclopaedie v. Ned. Indië 111, N.-Soema. Holl. oudheden, blz. 213, 1919. Oudheidk. Verslag 4e kw. 1921 (Struiswijk). Dr. F. de Haan. Oud-Batavia, 2 dl. m. Platen-atlas en Alfabetisch Register, 1922. Java-Bode van 20 Juli 1926. Landhuizen rond Batavia, door B. v. T. P. J. de Loos-Haaxman. Johannes Rach en zijn werk. 1928. Oudheidk. Verslag. Derde en vierde kwartaal 1929, blz. 165. Oudheidk. Verslag 1930, blz. 166. Het landhuis Pebajoeran m. 9 foto's, door B. v. T. P. Act Wereldnieuws No. 23, 1929.
381
—
V. I. van de Wall. Indische landhuizen en hun geschiedenis. Eerste serie. Het Huis Goenoeng Sarie Het Huis Groeneveld of Tandj. Oost Het Huis Reinier de Klerk Het Huis Tjitrap. Met 75 foto's en 5 plattegr. Ter perse. Batavia, Augustus 1931.
—
—
De foto's en schetskaarten zijn welwillend ter reproductie afgestaan door den Oudheidkundigen Dienst
VRAGENBUS Naar aanleiding van de gestelde vraag op pag. 224 schrijft de heer Van Dapperen Mevrouw Vogel spreekt van „een bovenstuk van sierlijk koperwerk, waar binnenin zich een leeren taschje bevindt". Dit is afwijkend van 't geen het mijne te zien geeft. Hier een geheel leeren taschje 5 c.M. lang en 3 c.M. breed, waarvan de overval, slechts met een flauw geciseleerd koperen versiering, waarbij 3 steentjes in 't middenvak en aan de beide benedenhoeken telkens één ingezet zijn, overdekt is. □ Beneden is dan een vuurslag van ijzer in 't leder ingelaten, die aan den bovenkant, over 't leder heen, met een smal koperen bandje beslagen is. Vuurslag, bandje en leder zijn door ingeslagen pinnetjes aan elkaar verbonden. Geheel bovenaan is een smal koperen plaatje in het leder bevestigd, met twee oortjes, waarin het draaghengseltje zit. Het geheel is met een vergrootglas □ op de gegeven foto, die ongeveer op 2 van de ware grootte is, wel te onderscheiden. Of er nu nog veel van die taschjes op Java voorkomen, kan ik voorloopig niet beantwoorden. De gewone desaman maakte maakt meestentijds gebruik van een z.g. „kantang", in 't algemeen gesproken een zakje, hier een zakje van meestal donker gekleurd keper of lappengoed. Dit woord „kantang" heeft ook de beteekenis van taschje. Hiernaast bestaat echter ook in het Tegalsche, dompèt, zooals meer ontwikkelde inlanders mij verklaarden, dikwijls „lui" uitgeG sproken als „dopèt".
—
382
'—
□ In Tegal is bovendien nog bekend het woord „èndong". „Dompèt, dopèt, èndong" komen noch in het Javaansche woordenboek van Roorda, noch in D dat van Walbeehm voor. Tegalsche Beteekenis van alle: Alles Tegal taschje. taschje. volgens dialect van voor Het lezing, draagt ook de Mar-Maja bij de wajang golèk-opvoeringen een „èndong kawoel", een zwamtaschje, aan een koord over den schouder hangende, vastgemaakt op de heup. Tijdens het ontstaan van deze wajangsoort zal dus het dragen van een taschje door wie dan ook, adellijken of kleine man (dit is nog onbekend), gebruikelijk zijn geweest, al was 't dan ook D niet algemeen. is, van die Het bewuste en van de het taschjes. plaats verkregen is oud, waar Eigenaardig Wonosobo, niet ver van den Diëng. Wellicht is er Hindoe-invloed bij aanwezig. Uit dien tijd zal het echter, naar mij voorkomt, niet kunnen zijn. Men begroef veel geld in potten. Zou leerwerk in een goed afgesloten pot 't een duizend jaar uithouden? In alle gevallen is het geheel wel interessant. Het lag op den passar, bij zoon verkoopster van „rommel". D Juist terwijl ik dit alles zit op te schrijven komt er een oude Javaan aanloopen die mij mededeelt, dat ook de adellijken vroeger een klein stoffen zakje droegen (tenminste in Tegal) doch in hoofdzaak gebruik maakten van een steeds medegesleepten „tali api". D D Wij moeten dus, denk ik, het geheel bij den kleinen man in het gebergte zoeken. man, keeren Mekka nooit een dergelijk taschje in De eenige geweest zijnde, verklaarde mij bij pelgrims uit Britsch-Indië te hebben gezien. Het zal dus wel niet van daar naar hier ingevoerd zijn. Wellicht invloed van vroegere tijden. In allen gevalle is 't op Java in gebruik Tegal, 15 12 1931. geweest.
* **
Naar aanleiding van Uw vraag in „Nederlandsch-Indië, Oud en Nieuw", afl. 7, blz. 224, deel ik U mede, dat ik een geheel gelijkvormig vuurslag bezit uit China; het bovenste deel is niet van koper, maar van tombak of zilver, ingelegd met email van verschillende kleuren; evenzoo een taschje en van onderen het vuurslag. Maten 13'A> c.M. breed, 6 k c.M. hoog. G beter vorm, weet niet of het was China een inderdaad een zeer practisch Ik in gebruikelijke ingericht voorwerp, dat aan alle eischen voldeed, iets waarin de Chineezen bij uitstek exelleerden. □ Amsterdam, 24,1 '32. Dr. J. C. J. Bierens de Haan.
NIEUWE UITGAVEN Eigeman. Prof. Mr. J. A. : De onvoltooide organisatie van het Koninkrijk. Een studie over ministerieele verantwoordelijkheid en overzeesch bestuur. 's-Gravenhage, Boekhandel v/h. Gebr. Belinfante N.V., 1932. Widoeri (Willen-Doen-Richten) Maandblad voor inheemsche vrouwen en meisjes. Onder redactie en adm. van Mevr. F. A. Volkers-Schipper. Semarang, Karangkoempoelweg 3. f 1,50 per kwartaal. Afl. 1 en 2.
383
Boeddhakop, Siam. Zandsteen. Hoogte 44 c.M.
384
Kunstzaal Van Lier, Amsterdam