NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN
TECHNISCHE BEPALING
S - 52 DRAAD EN MEERGELEIDERKABEL MET THERMOPLASTISCHE ISOLATIE
⌧
Heruitgave Deze versie werd niet gewijzigd, enkel de lay-out is aangepast
UITGAVE : 1971
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
Index 1. ALGEMEENHEDEN ................................................................................................3 Art. 1 – Doel van onderhavige bepaling ....................................................................3 2. EERSTE DEEL. DRADEN MET THERMOPLASTISCHE ISOLATIE.................3 HOOFDSTUK I.- GELEIDERS................................................................................3 Art. 2 – Aard en hoedanigheid van het metaal.......................................................3 Art. 3 – Doorsnede.................................................................................................4 Art. 4 – Vertinning.................................................................................................4 HOOFDSTUK II – DE ISOLATIE ...........................................................................4 Art. 5 – Aard van de isolatie ..................................................................................4 Art. 6 – Dikte van de isolatie .................................................................................4 Art. 7 – Mechanische karakteristieken...................................................................5 Art. 8 – Thermische karakteristieken.....................................................................5 Art. 9 – Brandvrije karakteristieken.......................................................................6 Art. 10 – Scheikundige karakteristieken................................................................6 Art. 11 – Elektrische karakteristieken....................................................................7 Art. 12 – Kleur .......................................................................................................8 TWEEDE DEEL.- MEERGELEIDERKABELS MET THERMOPLASTISCHE ISOLATIE......................................................................................................................8 Art. 13 – Samenstelling..........................................................................................8 Art. 14 – Voorschriften ..........................................................................................8 DERDE DEEL.- VOORWAARDEN VAN KEURING EN LEVERING....................9 Art. 15 – Voorwaarden van keuring ......................................................................9 Art. 16 – Levering van de geïsoleerde draden .......................................................9 Art. 17 – Voorwaarden van keuring van de geïsoleerde draden............................9 Art. 18 – Voorwaarden van keuring en van levering van de meergeleiderkabels10
Pagina 2 van 10
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
1. ALGEMEENHEDEN Art. 1 – Doel van onderhavige bepaling Onderhavige technische bepaling heeft tot doel de voorwaarden vast te stellen waaraan bepaalde draden en meergeleiderkabels met thermoplastische isolatie moeten voldoen. Die draden en kabels zijn voorzien voor een maximum spanning van 600V en een maximum temperatuur van 60 C. De voorschriften die in deze bepaling voorkomen, zullen kunnen herzien worden indien zulks op grond van de ervaring of als gevolg van de technische vooruitgang noodzakelijk blijkt.
2. EERSTE DEEL. DRADEN MET THERMOPLASTISCHE ISOLATIE HOOFDSTUK I.- GELEIDERS Art. 2 – Aard en hoedanigheid van het metaal De geleiders moeten bestaan uit een enkele draad van uitgegloeid elektrolytisch koper dat goed homogeen is, van de beste hoedanigheid en zonder las; ze mogen barstjes noch andere gebreken vertonen. Hun oppervlak moet vrij zijn van ruwheden, schilfers, strepen en bramen; het moet zuiver zijn en ontdaan van iedere stof die de geleider zelf of de isolatie zou kunnen aantasten. De soortelijke weerstand van het koper moet gelijk zijn aan of kleiner dan 1/58 of 0,017241 Ohm mm2 bij de temperatuur van 20 ° C; m de soortelijke weerstand mag stijgen met 0,000068 ohm mm2 per Celsius-graad. m Op de soortelijke weerstand 1/58 wordt een afwijking van 2% toegestaan. De koperdraad moet volkomen buigzaam zijn; hij moet zonder noemenswaardige beschadiging op zijn eigen middellijndikte kunnen gewikkeld worden, volgens een schroeflijn met een spoed gelijk aan deze middellijn en daarna afgewikkeld en weer opgewikkeld zoals de eerste maal. Hij moet eveneens een verlenging van 22 % kunnen doorstaan zonder te breken.
Pagina 3 van 10
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
Art. 3 – Doorsnede De nominale middellijn van de geleiders is 1,2 mm voor draad van het type A en 0,8 mm voor draad van het type B. Een afwijking van 0,01 mm minder en van 0,03 mm meer wordt toegestaan. Evenwel mag de elektrische weerstand van de geleider niet groter zijn dan die van een geleider met de opgegeven doorsnede en de maximale soortelijke weerstand bepaald bij artikel 2. Art. 4 – Vertinning De geleiders dienen over hun gehele oppervlakte in het vuur vertind. De daarbij te pas komende hoeveelheid tin moet ten minste 1,2 mg per cm2 oppervlakte bedragen. De hoedanigheid van de tinafzetting wordt gecontroleerd door middel van de methode Schürmann-Blumenthal, beschreven in het rapport NBN 10 van het C.E.B. – 7e uitgave1966.
HOOFDSTUK II – DE ISOLATIE Art. 5 – Aard van de isolatie De isolatie moet bestaan uit een ononderbroken mantel van polyvinylchloride (PVC) of van co-polymeren van vinylacetaat en –chloride met een verhouding van ten minste 94 % chloride. Art. 6 – Dikte van de isolatie De nominale dikte van de isolatie is 1mm voor draad van het type A en 0,6 mm voor draad van het type B. De gemiddelde waarde van de gemeten dikten op de proefstukken mag niet kleiner zijn dan de nominale waarde. De kleinste waarde van de dikte mag niet kleiner zijn dan 90% van de nominale dikte. De dikte van de isolatie in een punt van het proefstuk wordt bekomen door de formule: E= D-d 2 waarin : D d
de gemiddelde buitenmiddellijn van de geïsoleerde draad is, gemeten volgens twee op elkaar loodrechte middellijnen. de middellijn van de geleider is.
Pagina 4 van 10
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
De centreringscoëfficiënt van de geleider moet niet kleiner zijn dan 0,7. De centreringscoëfficiënt wordt bepaald door de verhouding van de minimumdikte tot de maximumdikte van de isolatie tussen de maten genomen volgens twee op elkaar loodrechte middellijnen. De buitenmiddellijn van de geïsoleerde draad van het type A mag niet groter zijn dan 3,5 mm. Art. 7 – Mechanische karakteristieken De isolatie moet aan volgende voorwaarden voldoen: Breukbelasting : ten minste 150 kg/cm2 bij de temperatuur van 20 + /– 5° C. Verlenging bij breuk: ten minste 175 %. Na kunstmatige veroudering bekomen door een verblijf van 120 uren in een droogoven die op een temperatuur van 80 + /– 2° C gehouden wordt, gevolgd door een verblijf van 24 uren op omgevingstemperatuur, mag de mantel geen vermindering van meer dan 15% op de verlenging en van meer dan 5% op de breukbelasting vertonen. Bovendien mag het gewichtsverlies na deze verouderingsproef niet groter zijn dan 1%. Art. 8 – Thermische karakteristieken a) Thermische stootproef: Een proefstuk van de draad met zes windingen aansluitend gewikkeld op een doorn met diameter gelijk aan de buitendiameter van de geïsoleerde draad wordt gedurende 1 uur aan de temperatuur van 120° +/- 2° C blootgesteld en daarna tot de temperatuur van de omgeving teruggebracht en afgewonden. Geen enkele barst, zelfs geen oppervlakkige mag in de mantel zichtbaar zijn met behulp van een vergrootglas dat tienmaal vergroot. b) Weerstandsproef aan de koude: Een proefstuk, gedurende 2 uren aan de temperatuur van –20° C blootgesteld, wordt met drie windingen op een doorn, waarvan de middellijn gelijk is aan viermaal de buitenmiddellijn van de geïsoleerde draad, gewikkeld. De bewikkeling moet bij de temperatuur van –20° C geschieden met de snelheid van ongeveer een winding per seconde; de doorn zelf moet op de temperatuur van –20° C gebracht worden gedurende een voldoend lange tijd voor de bewikkeling.
Pagina 5 van 10
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
Na terugkeer tot de normale temperatuur mag in de isolatie geen enkel, zelfs geen oppervlakkig scheurtje of barstje zichtbaar zijn met een vergrootglas dat tienmaal vergroot. c) Vormverandering door de warmte: Een uitgegloeide koperen draad van 1mm middellijn aan ieder uiteinde met een gewicht van 100 gr belast, wordt dwars over een proefstuk van de geïsoleerde draad geplaatst, zodanig dat de gewichten vrij hangen langs beide zijden van de draad die op een behoorlijk plat vlak rust. De aldus belaste geleider wordt gedurende 5 uren aan de temperatuur van 70° +/- 2° C blootgesteld. Het proefstuk wordt daarna uit de droogoven genomen en ontlast van de draad en de gewichten. De indringing van de draad 5 minuten na de ontlasting gemeten, mag 50 % van de nominale dikte van de isoleermantel niet te boven gaan. Art. 9 – Brandvrije karakteristieken Een proefstuk met een lengte van 50 cm wordt horizontaal gespannen en geplaatst boven een Bunsenbrander met een reducerende kegel van ongeveer 40 mm en een vlam van 125 mm zodat het toppunt van de reducerende kegel in contact komt met de geïsoleerde draad. Het proefstuk wordt aan twee opeenvolgende en op hetzelfde punt toegepaste brandproeven onderworpen, telkens gedurende 15 seconden en met een tussentijdruimte van 15 seconden. De verbranding mag niet meer dan 15 seconden voortduren na de laatste proef; de beschadiging der isolatie mag een totale zone van 60 mm rondom het met de vlam in contact gebrachte punt niet overschrijden. Art. 10 – Scheikundige karakteristieken Een proefstuk van de geïsoleerde draad gedurende 4 uren in olie S.A.E. 20 op 70° C gedompeld mag geen verandering van de buitenmiddellijn vertonen. Na deze proef mag de breukbelasting van de isolatie niet met meer dan 15 % verminderd zijn; geen enkele vermindering van de verlenging bij breuk is toegelaten.
Pagina 6 van 10
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
De geïsoleerde draad moet kunnen weerstaan aan het verblijf van 1 uur in de volgende producten: -
Geconcentreerd zwavelzuur; Verdund salpeterzuur, dichtheid 1,2; Natriumhydroxide, oplossing 10 N; Kaliumhydroxide, oplossing 10 N; methylalcohol 90° ; benzine, zwavelether.
Na deze proef wordt de geïsoleerde draad gewikkeld op een doorn met dezelfde middellijn als de buitenmiddellijn van de draad. Hij mag barstjes, noch scheurtjes vertonen, zelfs geen oppervlakkige die zichtbaar zijn met een vergrootglas dat tienmaal vergroot. Deze proef is niet toepasselijk op de vastheid van de kleur van de isolatie. Art. 11 – Elektrische karakteristieken a) Diëlektrische vastheid. Na een verblijf van 12 uren in water met een temperatuur begrepen tussen 15° en 25° C, wordt elke ingedompelde spoel onderworpen aan een sinusoïdale wisselspanning, met een frequentie begrepen tussen 25 en 60 Hz, en een effectieve spanning van 2000V voor draad van type A en 1200V voor draad van type B. De duur van de proef is 5 minuten. Geen enkele doorslag in de isolatie mag teweeggebracht worden. b) Isolatie. Na de diëlektrische vastheidsproef moet iedere spoel een isolatieweerstand vertonen van ten minste 26,5 Megohm/km bij 20° voor draad van het type A en van 25 Megohm/km bij 20° C voor draad van het type B. De proef wordt met gelijkstroom onder de spanning van 500V uitgevoerd. De meting van de isolatieweerstand gebeurt na het aanleggen der spanning gedurende 1 minuut. Deze isolatieweerstand stemt overeen met een transversale soortelijke weerstand van 1,7 x 1013 ohms per cm en bij 20° C.
Pagina 7 van 10
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
Indien de isolatieweerstand bij een andere temperatuur dan 20° C gemeten wordt, moet de gemeten weerstand vermenigvuldigd worden door een factor, bepaald in de hiernavolgende tabel: Temp. °C 10 11 12 13 14 15 16
Temperatuurs -factor 0,116 0,145 0,182 0,230 0,290 0,364 0,445
Temp. °C 17 18 19 20 21 22 23
Temperatuursfactor 0,545 0,668 0,815 1,000 1,23 1,50 1,80
Temp. °C 24 25 26 27 28 29 30
Temperatuursfactor 2,18 2,64 3,20 3,89 4,70 5,70 7,00
Voor de temperatuurswaarden die in deze tabel niet opgenomen zijn, geschiedt de interpolatie lineair. Art. 12 – Kleur De isolatie van de draad van het type A is rood of zwart gekleurd, die van de draad van het type B is zwart, rood, groen, wit of geel gekleurd.
TWEEDE DEEL.- MEERGELEIDERKABELS MET THERMOPLASTISCHE ISOLATIE Art. 13 – Samenstelling De meergeleiderkabel is samengesteld uit 20 draden van het type B, beschreven in het eerste deel van deze bepaling. Die draden zijn verdrild en bedekt met een isolatielint en een mantel van zwart polyvinylchloride (P.V.C.) ten minste 1,3 mm dik. Bij elke laag geleiders moet er een rode kengeleider en een zwarte richtingsgeleider zijn, al de andere geleiders hebben een andere eenvormige kleur die door de leveraar mag gekozen worden. Art. 14 – Voorschriften Elke geleider moet beantwoorden aan de technische voorwaarden vermeld in hoofdstukken I en II. De buitenmantel van P.V.C. moet beantwoorden aan de voorwaarden bepaald bij artikels 7, 8a en b en 10.
Pagina 8 van 10
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
DERDE DEEL.- VOORWAARDEN VAN KEURING EN LEVERING Art. 15 – Voorwaarden van keuring Alvorens de geïsoleerde draad en de kabels naar de bewaarplaats E.S. van Etterbeek worden verzonden, moeten zij gekeurd worden, het zij in de fabriek van de aannemer of van de constructeur, hetzij op gelijk welke andere beproevingsplaatsen waarover de aannemer beschikt. De aanvragen om tot de keuring over te gaan moeten, per aangetekende brief, uitsluitend gericht worden aan de keuringsdienst die genoemd is in de brief waarbij de goedkeuring van de overeenkomst wordt medegedeeld. Het personeel, de toestellen en de elektrische energie, nodig voor de proeven in de fabriek, worden door en op de kosten van de aannemer geleverd. Het staat de keurende ambtenaars evenwel vrij hun eigen meettoestellen te gebruiken. Art. 16 – Levering van de geïsoleerde draden De geïsoleerde draad wordt geleverd in rollen van ongeveer 200 m zorgvuldig ingepakt om hem tegen alle beschadiging tijdens het vervoer te beschermen. De rollen waarvan de lengte kleiner is dan 100 m worden niet aangenomen. De rollen waarvan de lengte 100 tot 200 m bedraagt worden aangenomen voor zover echter hun aantal 5% van het totaal aantal der voor goedkeuring aangeboden rollen niet overtreft. Art. 17 – Voorwaarden van keuring van de geïsoleerde draden 1) De proeven met betrekking tot artikels 2, 3, 6 en 7 worden uitgevoerd op 1/20 van het totaal aantal rollen, met een minimum van 5 en een maximum van 25 rollen. Van iedere rol die aan de proeven onderworpen wordt, worden drie proefstukken van behoorlijke afmetingen afgenomen. Eén van de proefstukken van iedere rol wordt aan de proeven onderworpen: de twee andere worden als reserve behouden. Indien meer dan 10 % van de aan de proeven onderworpen proefstukken niet overeenstemmen met de voorwaarden van deze technische bepaling, worden nieuwe proeven op de in reserve gehouden proefstukken gedaan. Indien meer dan 10 % van het totaal aantal der aan de proeven onderworpen proefstukken niet beantwoorden aan de gestelde voorwaarden, wordt de partij afgewezen en mag ze niet meer aangeboden worden.
Pagina 9 van 10
Technische Bepaling S-52 Uitgave 1971
2) De proeven met betrekking tot artikels 4, 8, 9 en 10 worden uitgevoerd op 5 rollen die van de levering worden afgenomen. Van elk dezer rollen wordt er een proefstuk van behoorlijke afmetingen afgenomen. Al de proefstukken welke aan deze proeven onderworpen worden, moeten aan de voorwaarden van deze bepaling beantwoorden. 3) De proef beschreven in artikel 11 a) wordt uitgevoerd op al de aangeboden rollen; die welke bepaald is in artikel 11 b) wordt uitgevoerd op 10 % van het totaal aantal der aangeboden rollen, met een minimum van 10 en een maximum van 50 rollen. De rollen die niet beantwoorden aan de diëlektrische vastheidsproef of aan de isolatieproef worden vervangen; indien het aantal vervangen rollen meer beloopt dan 10 % van het aantal aan deze proeven onderworpen rollen mag de ganse partij afgewezen worden. Art. 18 – Voorwaarden van keuring en van levering van de meergeleiderkabels De kabel wordt op haspels in lengten van ongeveer 500m geleverd. De elementaire geleiders van elke geleverde kabellengte worden voor de kablering aan proeven 11a en 11b onderworpen. Ze mogen niet doorslaan gedurende de tijd dat de spanning wordt aangelegd. De gemeten isolatie mag niet beneden de waarde liggen welke in artikel 11b is aangegeven. Volgende proeven worden bovendien uitgevoerd op 10% van het totaal aantal ter keuring aangeboden haspels, met een minimum van 2 en een maximum van vijf haspels. 1) Diëlektrische vastheidsproef onder 1500 V effectieve spanning met een frequentie begrepen tussen 25 en 60 Hz gedurende 5 minuten; de spanning wordt aangelegd tussen elke geleider en al de andere samen. 2) Afneming van een gedeelte dat lang genoeg is opdat de keuringsbediende op 5 door hem gekozen geleiders de proeven zou kunnen uitvoeren bepaald bij artikels 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 en op de mantel de proeven 7, 8a en b en 10.
Pagina 10 van 10