NATIONALE LANDSCHAPPEN Gerealiseerde ontwikkelingen versus kernkwaliteiten
Datum Status
2 juli 2010 Definitief
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Colofon R.J. Naafs VROM-Inspectie Directie Uitvoering Programma Ruimte Rijnstraat 8 Postbus 2903616191 2500 BD ‘s-Gravenhage
Fotografie :
VROM-Inspectie Gemeente Bodegraven
Publicatienummer:
VI-2010-04
De publicatie is te downloaden via www.vrominspectie.nl
Pagina 3 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Inhoud
Samenvatting ................................................................................................................ 7 1
Inleiding ........................................................................................................... 9
1.1
Achtergrond ....................................................................................................................... 9
1.2
Doelstelling en resultaat .................................................................................................... 10
2
Projectaanpak ................................................................................................. 11
2.1
Selectie ........................................................................................................................... 11
2.2
Beoordeling ...................................................................................................................... 12
3
Noties ............................................................................................................ 13
3.1
Algemene noties ............................................................................................................... 13
3.2
Inhoudelijke noties (feitelijk) .............................................................................................. 13
3.3
Inhoudelijke noties (opinies) .............................................................................................. 16
4
Aanbevelingen voor de evaluatie ....................................................................... 19
5
Bijlagen .......................................................................................................... 23
5.1
Bijlage 1: Overzicht geselecteerde gerealiseerde ontwikkelingen ............................................. 23
5.2
Bijlage 2: Beoordelingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen (Alterra) .................................... 24
5.3
Bijlage 3: Samenvattingstabel beoordelingen (Alterra) .......................................................... 26
5.4
Bijlage 4: Observaties en aanbevelingen (Alterra) ................................................................. 27
5.5
Bijlage 5: Vergelijkingstabel scores ..................................................................................... 29
5.6
Bijlage 6: factsheets 12 gerealiseerde ontwikkelingen (Alterra) ............................................... 30
Pagina 5 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Samenvatting
Dit rapport levert een bijdrage aan de evaluatie van het Nota Ruimtebeleid voor nationale landschappen. Het richt zich specifiek op de effectiviteit van het beleid; op het eindresultaat, gerealiseerde ontwikkelingen in nationale landschappen. Werkt het ’ja-mitsregime’ zoals het is bedoeld? Is ontwikkelen met behoud of versterking van de kernkwaliteiten ook in de praktijk waarneembaar? Het antwoord is nee, niet altijd! Daarom wordt in dit rapport een aantal aanbevelingen meegegeven voor de evaluatie. Aanbevelingen die zich voornamelijk richten op een betere borging van het ’ja-mitsregime’ door:
1. Toetsbaar te maken dat alleen daar wordt ontwikkeld waar dit het minste negatieve effecten heeft op de kernkwaliteiten 2. Toetsbaar te maken dat de ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen in relatie tot de kernkwaliteiten, deskundig is beoordeeld.
Toelichting De beoordelingen van 12 gerealiseerde ontwikkelingen in nationale landschappen door Alterra laten zien, dat bij veel ontwikkelingen sprake is van verlies aan kernkwaliteiten. Ontwikkelingen onderscheiden zich niet altijd van vergelijkbare ontwikkelingen in andere gebieden. In de planontwikkeling is soms geen of nauwelijks aandacht besteed aan het feit dat deze in een nationaal landschap plaatsvindt. Dat klinkt negatief. Gelukkig zijn er ook gerealiseerde ontwikkelingen positief beoordeeld. Het kan dus wel! De onderzoeksresultaten, discussies hierover met rijkspartners (het ministerie van LNV en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), en eerdere VI-onderzoeken, roepen het beeld op dat het ’ja-mitsregime’ te weinig is geborgd. Veel wordt overgelaten aan de uitwerking en invulling door lagere overheden. Dat leidt tot goede resultaten, maar niet overal. Het rijk is resultaatverantwoordelijk, maar heeft onvoldoende zekerheden over het eindresultaat. In ambtelijke discussies met rijkspartners LNV en RCE is de zorg geuit of het op de lange duur goed blijft gaan met de nationale landschappen, met name die onder stedelijke druk staan. Zorg of de als waardevol aangemerkte landschappen ook voor volgende generaties behouden blijven. Er zit een natuurlijk spanningsveld op ontwikkelen, met behoud van landschapskwaliteiten. Zeker als je dat in een langetermijnsperspectief plaatst. Iedere ontwikkeling afzonderlijk zal de kernkwaliteiten niet substantieel aantasten, maar de optelsom van die ontwikkelingen naar verwachting wel. Pagina 7 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Het voorgaande is gevat in een aantal inhoudelijke noties in hoofdstuk 3 van dit rapport. Op basis daarvan zijn enkele overwegingen geformuleerd die in de evaluatie kunnen worden ingebracht. De aanbevelingen strekken ertoe, om op gebieds- en ontwikkelingsniveau de borging van het ’ja-mitsregime’ aan te scherpen, zodat de kans op een goed eindresultaat toeneemt. De belangrijkste voorstellen gekoppeld aan beide aanbevelingen zijn: Aan de uitwerking van de kernkwaliteiten in een structuurvisie te verbinden, dat inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate de kernkwaliteiten zich in de delen van het nationaal landschap voordoen (differentiatie). Een andere optie hierbij is een landschapsontwikkelingsplan Een beeldkwaliteitsplan/-paragraaf als ruimtelijke onderbouwing te vragen, voor ruimtelijke plannen die ontwikkelingen mogelijk maken in delen van het nationaal landschap waar kernkwaliteiten zich (in hoge mate) voordoen Bij de omgevingsvergunningsprocedure van de hiervoor bedoelde ontwikkelingen een welstandsadvies te laten overleggen, waarin nadrukkelijk de kernkwaliteiten worden betrokken.
Pagina 8 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
1
Inleiding
1.1
Achtergrond1 Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten. De Nota Ruimte onderscheidt twintig nationale landschappen. Het rijksbelang heeft betrekking op de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van de nationale landschappen. De kernkwaliteiten van de nationale landschappen moeten worden behouden, beheerd en versterkt, en tegelijk moet de toeristisch-recreatieve betekenis van de gebieden toenemen. Vanuit verschillende programma’s, zoals de Agenda Landschap en Mooi Nederland, wordt van rijkszijde gewerkt aan de bescherming en ontwikkeling van de nationale landschappen. Middelen vanuit het Investeringsbudget landelijk gebied en het Nota Ruimte-budget ondersteunen daarbij. Ter borging van de rijksbelangen in nationale landschappen bevat het ‘’Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’’ regels die bij het opstellen van provinciale verordeningen in acht moeten worden genomen. Deze regels betreffen o.a. de bescherming van de kernkwaliteiten en de maximering van het bouwen van nieuwe woningen Uitwerking kernkwaliteiten en provinciale regels De in genoemd besluit omschreven kernkwaliteiten dienen door het provinciaal bestuur te worden uitgewerkt. De uitwerking moet dusdanig zijn, dat de uitgewerkte kernkwaliteiten sturend kunnen zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen op het niveau van bestemmingsplannen. Het uitgangspunt daarbij is, dat ruimtelijke ontwikkelingen in nationale landschappen mogelijk zijn, mits de uitgewerkte kernkwaliteiten van de nationale landschappen worden behouden of versterkt (‘ja, mits’ principe). Dit brengt met zich, dat alle ontwikkelingen die geen doorslaggevend negatief effect hebben op de uitgewerkte kernkwaliteiten in beginsel zijn toegestaan. Daarbij moet worden opgemerkt, dat niet alleen rode of grijze ontwikkelingen, maar ook groene of blauwe ontwikkelingen een negatief effect kunnen hebben op het behoud of de versterking van de kernkwaliteiten. Maatvoering, schaal en ontwerp zijn bepalend voor het behoud van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap. Om die reden is in het besluit bepaald, dat wijzigingen in een bestemmingsplan, die leiden tot grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocaties, glastuinbouwlocaties, bedrijventerreinen of infrastructuurprojecten, niet zijn toegestaan. Waar grootschalige ingrepen vanwege een groot openbaar belang onvermijdelijk zijn, kunnen, indien aan de voorwaarden in dit besluit is voldaan, gedeputeerde staten een ontheffing verlenen van voornoemd verbod of kan het verbod buiten toepassing worden verklaard. Provincies dienen regels te stellen over de mitigerende en compenserende maatregelen die getroffen moeten worden, wanneer van het verbod wordt afgeweken.
1 De tekst is ontleend aan de toelichting bij het ontwerp AMVB-ruimte (versie 29-5-2009) en betreft die passages die relevant zijn voor dit project Pagina 9 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
1.2
Doelstelling en resultaat Dit jaar, vier jaar na inwerkingtreding van de Nota Ruimte, wordt het rijksbeleid voor nationale landschappen geëvalueerd. Deze evaluatie moet inzicht geven in de mate van doelbereiking (effectiviteit) en de doelmatigheid (efficiency) van het beleid. Royal Haskoning heeft van VROM, LNV en IPO opdracht gekregen de evaluatie uit te voeren. Eind juni dient het onderzoeksrapport gereed te zijn. De VROM-Inspectie heeft opdracht gekregen om een bijdrage te leveren aan de evaluatie, door in het spoor van doelbereiking een dieptescan uit te voeren. De onderzoeksvraag is na te gaan, wat het effect is van gerealiseerde ontwikkelingen op de kernkwaliteiten van het nationaal landschap. Een daaraan gerelateerde vraag is wat faal- en succesfactoren hierbij zijn. Het resultaat van het project is een onderzoeksrapport. De op 19 mei gehouden reflectiebijeenkomst, waar de tussenresultaten van de evaluatie en de bevindingen van dit VI-project zijn gepresenteerd, maakt deel uit van het resultaat. Voor deze bijeenkomst zijn medewerkers van het Directoraat-Generaal Ruimte (DGR), andere relevante rijksdiensten en de VROM-Inspectie uitgenodigd. Afbakening In afstemming met de programmadirectie Mooi Nederland is bepaald dat voor de uitvoering van het project ongeveer 10 gerealiseerde ontwikkelingen in 4 à 5 nationale landschappen zullen worden onderzocht. Randvoorwaarde is om bij de selectie een verscheidenheid in landschappen en ontwikkelingen aan te houden.
Pagina 10 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
2
Projectaanpak
2.1
Selectie Uitgangspunten Voor de selectie van nationale landschappen en gerealiseerde ontwikkelingen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Van breed naar smal; selecteren van 4 à 5 nationale landschappen, vervolgens de gemeenten in die nationale landschappen en ontwikkelingen in die gemeenten 2. Verscheidenheid aan kernkwaliteiten, ruimtedruk en omvang 3. Gerealiseerde ontwikkelingen; het gaat niet om een beoordeling van het ruimtelijk besluit (papier) maar om de beoordeling van het voltooide eindresultaat 4. Diversiteit aan gerealiseerde ontwikkelingen; woningbouw, bedrijventerreinen, infrastructuur, natuur. Ook moet de ontwikkeling van enige omvang zijn. 5. Relevantie van ontwikkelingen; voor een zuivere bijdrage aan de evaluatie van het rijksbeleid komen bij voorkeur ontwikkelingen in aanmerking waarvan het ruimtelijk besluit is genomen na het van kracht worden van het Nota Ruimtebeleid voor nationale landschappen. 6. Bij voorkeur nationale landschappen buiten selectie laten, die eerder zijn geselecteerd voor activiteiten/onderzoek door DGR of de VI. Selectie nationale landschappen De volgende selectie is gemaakt rekening houdend met genoemde uitgangspunten: 1. 2. 3. 4. 5.
Groene Hart Noordelijke Wouden Het Graafschap Zuid-Limburg Zuid-West Zeeland
Selectie gerealiseerde ontwikkelingen Selectie heeft plaatsgevonden via een belronde met gemeenten in de geselecteerde nationale landschappen, aangevuld met voorbeelden op basis van parate veldkennis. Parate veldkennis bij VROM en LNV bleek als enige bron niet toereikend te zijn. Dat bleek evenmin het geval voor een benadering van alleen die gemeenten met actuele bestemmingsplannen buitengebied. Uitgangspunt 3 in combinatie met uitgangspunt 5 heeft de selectie bemoeilijkt. De tijdspanne tussen ruimtelijk besluit en volledige realisatie van de daarmee mogelijk gemaakte ontwikkeling is relatief klein. Gerekend vanaf het van kracht worden van de Nota Ruimte (1/2006) tot heden is dat slechts maximaal zo’n 4 jaar. Het was binnen de voor de projectuitvoering beschikbare tijd dan ook niet mogelijk om de gehele selectie aan die uitgangspunten te laten voldoen. Een aantal ontwikkelingen is nog niet geheel (wel grotendeels) gerealiseerd. Ook geldt in een enkel geval dat het ruimtelijk besluit van (net) voor de Nota Ruimte is genomen (zie verder onder 3.1).
Pagina 11 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Er zijn 12 gerealiseerde ontwikkelingen geselecteerd, die geheel of nagenoeg geheel aan de gestelde uitgangspunten voldoen. Naar type ontwikkeling betreft dit de volgende selectie (in bijlage 1 is een gedetailleerd overzicht opgenomen): 3 woonfuncties; variërend van 20 tot 78 woningen 3 bedrijfsfuncties; variërend van een bedrijfsuitbreiding tot een middelgroot bedrijventerrein 2 bijeenkomstfuncties; Horecabedrijf met parkeervoorziening en schoolgebouw 1 combinatie van woon- en bijeenkomstfuncties 1 recreatiefunctie; sportvelden met kantine 2 natuur- recreatiefuncties
2.2
Beoordeling Documentatie De VROM-Inspectie heeft per ontwikkeling documentatie verzameld. Hiervoor zijn interviews met de beleids- of projectmedewerkers van de gemeenten afgenomen. Daarnaast zijn voor de ontwikkeling relevante ruimtelijke stukken opgevraagd (met focus op landschappelijke inpassing), zoals het ruimtelijk (landschaps)beleid, het ruimtelijk besluit, stedenbouwkundig plan enz... . Deze documentatie is gebruikt als referentiekader bij de beoordeling en voor het maken van analyses. Beoordeling De kwaliteit en daarmee bruikbaarheid van het VI-rapport in de evaluatie, is sterk afhankelijk van de onafhankelijkheid en deskundigheid van de beoordelende instantie. De VROM-Inspectie heeft daarom aan Alterra Wageningen UR opdracht verleend om de feitelijke beoordeling uit te voeren, van de effecten van 12 gerealiseerde ontwikkelingen op de kernkwaliteiten van de betreffende nationale landschappen. De beoordelingsmethodiek die Alterra heeft toegepast (bijlage …) bevat eenduidige criteria op grond waarvan alle ruimtelijke ontwikkelingen zijn beoordeeld. Daarbij is gebruik gemaakt van methoden uit eerdere studies naar landschapsbeleving en landschapskwaliteit. De criteria zijn ingedeeld in 3 categorieën: Algemene indruk van de ontwikkeling tot het omringende landschap Generieke kernkwaliteiten volgens de Nota Ruimte Specifieke kernkwaliteiten voor het nationaal landschap Voor elke categorie is een totaaloordeel gegeven. In een tabel (bijlage …) is ten slotte aangegeven of per ruimtelijke ontwikkeling per saldo sprake is van verlies, behoud of versterking van kernkwaliteiten.
Pagina 12 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
3
Noties
Dit hoofdstuk start met enkele algemene noties over het onderzoek (par.3.1). Vervolgens zijn inhoudelijke noties weergegeven, gebaseerd op feiten ontleend aan de 12 casestudies (par. 3.2). Ten slotte komen inhoudelijke noties aan bod die zijn ontleend aan meningen en uitingen gedaan in een aantal bijeenkomsten met rijkspartners (het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)) dit jaar en in een reflectiebijeenkomst op 19 mei jl. (par.3.3). Het geheel aan inhoudelijke noties vormt de onderbouwing voor enkele overwegingen in hoofdstuk 4, die kunnen worden betrokken in de evaluatie van het beleid voor nationale landschappen. 3.1
3.2
Algemene noties
De beoordeling uitgevoerd door Alterra is uitgangspunt. De beoordeling is uitgevoerd door een landschapsdeskundige en gebaseerd op een daartoe toereikende methodiek.
Het onderzoek betreft 12 gerealiseerde ontwikkelingen in 5 van de 20 nationale landschappen. Ook al is met deze omvang geen sprake van een representatief onderzoek, het leent zich wel goed voor het geven van op feiten gebaseerde noties, voor discussie en voor inhoudelijke beschouwingen van het feitelijk effect van het beleid. Daarmee worden (impliciet) ook enkele indicaties gegeven van faal- en succesfactoren.
De opdracht is om een bijdrage te leveren aan de beleidsevaluatie van het Nota Ruimtebeleid voor nationale landschappen. Voor meerdere gevallen geldt echter dat de planontwikkeling al (soms ver) voor de Nota Ruimte is aangevangen. Dit geeft enerzijds beperkingen om indicaties te geven van het feitelijk effect van het Nota Ruimtebeleid. Anderzijds kent het rijksbeleid voor behoud van het landschap en voor de meeste in dit onderzoek geselecteerde nationale landschappen al een lange historie, die van invloed kan/zal zijn geweest bij de planvorming.
Inhoudelijke noties (feitelijk) 1. Variatie in beoordelingen. o De eindscores op de kernkwaliteiten van de 12 gerealiseerde ontwikkelingen geven een gevarieerd beeld (zie bijlage 5). Bij 5 ontwikkelingen is het eindoordeel duidelijk negatief (score 4 op 5puntsschaal) en heeft het ’ja-mits-regime’ kennelijk niet gewerkt. Bij 2 ontwikkelingen is het eindoordeel positief. Beide ontwikkelingen (in nationaal landschap Zuid-Limburg) zijn kleinschalig. o
Uit een overzicht van Alterra (zie bijlage 3) blijkt dat bij 7 ontwikkelingen sprake is van verlies bij 1 of meerdere kernkwaliteiten. Bij 2 ontwikkelingen (woningbouw Reeuwijk en natuurontwikkeling Sluis) is evident sprake van behoud en versterking van kernkwaliteiten.
Pagina 13 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
2. Beleving. o Alterra merkt op dat je soms aan de ontwikkeling niet kan zien dat het in een nationaal landschap ligt. Het onderscheidt zich niet van ontwikkelingen elders in het land. Voorbeelden waar dit is gesignaleerd zijn het bedrijfsterrein in Graafstroom en de woningbouw in Surhuisterveen.
o
De algemene indruk van een ontwikkeling hangt sterk samen met de mate waarin die opvalt in het omringende landschap. De algemene indruk van bijvoorbeeld de waterbergingsplas in Giessenlanden is positief, omdat deze ontwikkeling weinig opvalt. Bij het sportcomplex in Gouda, dat op zich landschappelijk goed is ingepast, is de algemene indruk toch negatief door plaatsing van hoge hekken op het complex. U i t d e a l g e m e n e i n d
Pagina 14 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
ruk die Alterra geeft over het bedrijventerrein in Graafstroom kan worden afgeleid dat het zelfs mogelijk is om te voldoen aan de kernkwaliteiten (behoud slotenpatroon), maar dat door de inrichting van het terrein de beleving daarvan volledig teniet kan worden gedaan. 3. Verlies soms onontkoombaar. o Niet het schaalniveau van de ontwikkeling, maar het volume van de gebouwen lijkt van invloed op de mogelijkheid om kernkwaliteiten, als openheid en strokenverkaveling, te behouden. Woningbouwlocaties met enkele tientallen woningen (Reeuwijk, Bronckhorst) zijn relatief positief beoordeeld, terwijl dit voor geen enkel bedrijventerrein geldt. Zelfs bij de bouw van een enkele school (Dantumadeel) is sprake van verlies. o
Rode ontwikkelingen leiden per definitie tot verlies aan de kernkwaliteit ’openheid’ van het nationaal landschap Groene Hart. Alle 4 beoordeelde rode ontwikkelingen scoren negatief op dit onderdeel (1x score 3 en 3x score 4 op 5-puntsschaal).
o
Geen van de gerealiseerde ontwikkelingen scoort op alle 3 kernkwaliteiten voldoende (behouden of te versterken). Als op 1 van de kernkwaliteiten voldoende wordt gescoord (1 of 2 op 5puntsschaal), staan daar altijd lager scorende kernkwaliteiten tegenover.
4. Toch grootschalig! o Van de 12 beoordeelde ontwikkelingen is bij 7 ontwikkelingen geoordeeld dat de schaal van de ontwikkeling groot is in relatie tot de bebouwde omgeving (6x score 4 en 1x score 5 op 5 puntsschaal), terwijl het beleid er op is gericht om geen grootschalige ontwikkelingen toe te staan. 5. Aandacht in planproces werkt. o Voor de meeste ontwikkelingen geldt dat in het planproces geen aandacht is besteed aan de ligging in het nationaal landschap en/of aan de kernkwaliteiten. Waar dit wel is gebeurd leidt dit meestal tot een positieve beoordeling. Voorbeelden hiervan zijn de woningbouw in Reeuwijk (aandacht voor kernkwaliteiten in planproces, beeldkwaliteitsplan) en de rijhal in Vaals (welstandtoetsing). Anderzijds
Pagina 15 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
is dit geen garantie voor succes. Bij het bedrijventerrein in Bodegraven (beeldkwaliteitsplan) en bij de woningbouwlocatie in Achtkarspelen (aandacht voor NL/kernkwaliteiten in planproces) is desondanks verlies aan kernkwaliteiten opgetreden.
6. Toezicht toereikend? o Provincie en rijk toetsen ruimtelijke plannen in het kader van het vooroverleg op het voldoen van plannen aan de voorwaarde van het ’ja-mits-principe’. In voorkomende gevallen kunnen daarna de interventie-instrumenten op grond van de Wro worden ingezet. Desondanks heeft dit bij 8 ontwikkelingen, waarbij in meer of mindere mate niet aan het ’ja-mits-regime’ is voldaan, niet geleid tot een interventie met als (mogelijk) resultaat een aangepast plan. Een verklaring die hierin kan hebben gespeeld is dat er geen eenduidig referentiekader is wanneer aan genoemd regime is voldaan. Verder kan een rol spelen dat geen gedetailleerde informatie (ontwerp, detaillering) over de ontwikkeling beschikbaar is om het goed te kunnen beoordelen. o
3.3
Opvallend is verder dat er door omwonenden of organisaties nauwelijks verzet is aangetekend tegen de (beoogde) ontwikkelingen, terwijl in veel gevallen toch sprake is van aantasting van de landschapskwaliteiten. Uitzondering hierop is de bouw van de school in de gemeente Dantumadeel, waartegen veel bezwaren zijn ingebracht. Dit neemt niet weg dat ook hier volgens Alterra verlies aan kernkwaliteiten optreedt.
Inhoudelijke noties (opinies) 1. Aantasting door cumulatie. o Afzonderlijke, vaak kleinschalige ontwikkelingen zullen relatief weinig effect op de kernkwaliteiten van een nationaal landschap in zijn totaliteit hebben. De stapeling van kleine ontwikkelingen over een tijdspanne van decennia kan dit wel tot gevolg hebben (sluipend proces). Ruimtelijke ontwikkelingen worden niet getoetst aan een langetermijn-referentiekader voor het gebied. 2. Geen inzicht waar wel/niet. o In nationale landschappen zijn de kernkwaliteiten niet overal in dezelfde mate aanwezig. Ook door bijvoorbeeld eerdere uitbreidingen of door infrastructuur kan sprake zijn van versnippering met een relatief geringe landschappelijke restwaarde. De differentiatie aan kernkwaliteiten in een nationaal landschap is nu vaak niet inzichtelijk en speelt daardoor geen rol in de afweging/toetsing welke delen in potentie voor verstedelijking in aanmerking komen en welke in hoge mate zouden moeten worden beschermd. Voorbeelden van ontwikkelingen waarbij versnippering aan de orde is, zijn het bedrijventerrein Rijnhoek en het sportcomplex nabij Gouda.
Pagina 16 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
o
De luchtfoto van de woningbouwlocatie aan de kern Surhuisterveen geeft de indruk dat andere locaties rond de kern vanuit het landschap geredeneerd eerder voor deze ontwikkeling in aanmerking zouden komen. De gemeente heeft overigens toegelicht dat landschapskwaliteit wel degelijk in de afweging een rol heeft gespeeld.
3. De juiste afweging? o Grondposities en kosten zijn soms leidend voor de locatie van de ontwikkeling en niet zozeer de kwaliteit van het landschap. o
Verschillende gemeenten geven aan dat zij zich niet belemmerd voelen in hun mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren, waaronder ook grootschalige ontwikkelingen.
o
De opvatting lijkt te bestaan, dat binnen de bebouwingscontouren rond kernen in nationale landschappen niet behoeft te worden voldaan aan het ‘ja-mits-regime’. Een voorbeeld hiervan is de ontwerpverordening van de provincie ZH, waarin is gesteld dat bestemmingsplannen een beeldkwaliteitsparagraaf dienen te bevatten voor gronden gelegen buiten of aangrenzend aan de bebouwingscontouren.
Pagina 17 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
4. Kennis en kunde. o Voor een goede landschappelijke inpassing is specifieke kennis vereist. Deze kennis mag niet als zonder meer aanwezig worden verondersteld bij gemeenten. o
Een goede landschappelijke inpassing is veelal maatwerk en mede afhankelijk van situering, ontwerp, detaillering, … Dit laat zich niet vatten in beleid en algemene regels.
o
Op het niveau van ontwerp en detaillering vindt niet altijd een deskundige en onafhankelijke toetsing plaats t.b.v. het ’ja-mitsregime’.
Pagina 18 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
4
Aanbevelingen voor de evaluatie
De beoordeelde gerealiseerde ontwikkelingen tonen aan dat in meerderheid van de gevallen verlies optreedt aan één of meerdere kernkwaliteiten van het betreffende nationale landschap. Aan de voorwaarde van het ‘ja-mits-regime’ wordt dan ook niet in alle gevallen voldaan. Eenduidige en harde verklaringen zijn daarvoor op grond van dit onderzoek niet te geven. Bij een aantal nationale landschappen is inmiddels duidelijk vooruitgang geboekt door bijvoorbeeld het opstellen van visies, beleidskaders, regels en toepassingsmethoden. Ook bijvoorbeeld de handreiking ’Een impuls op de kernkwaliteit’ (VROM 2009) zal naar mag worden aangenomen daadwerkelijk een impuls geven aan verbeteringen in de toepassing van het ‘ja-mitsregime’. De opsomming aan noties in hoofdstuk 3, gebaseerd op de feitelijke beoordelingen door Alterra, de verschillende werksessies met rijkspartners en op eerdere VIrapportages over nationale landschappen, geven desondanks de indruk dat er meer nodig is om het ’ja-mits-regime’ overal naar behoren te laten werken. De borging ervan lijkt onvoldoende. De daarbij leidende vragen zijn geweest:
Zal met het huidige instrumentarium nu of in de nabije toekomst bij ruimtelijke ontwikkelingen in nationale landschappen een eindresultaat worden bereikt dat voldoet aan het ’ja-mits-regime’ ? Is voldoende geborgd dat ontwikkelingen vooral daar plaats vinden waar deze het minste negatieve effect hebben op de kernkwaliteiten? Kunnen we er vertrouwen in hebben dat de cumulatie van ontwikkelingen op termijn toch niet zal leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten? Is de voorwaarde voor behoud en versterking van de kernkwaliteiten altijd haalbaar en altijd noodzakelijk? Is voldoende geborgd dat de inrichtings- en detailleringsaspecten, die mede bepalend zijn voor het effect op de kernkwaliteiten, deskundig worden beoordeeld?
De onderstaande aanbevelingen zijn er niet op gericht om een nieuw sturingsmodel op het ‘ja-mitsregime’ te introduceren, maar om dit model te nuanceren en op onderdelen de toepassing beter te borgen. In hoofdlijn wordt aanbevolen om de borging van het ‘ja-mitsregime’ aan te scherpen door:
1. Toetsbaar te maken dat alleen daar wordt ontwikkeld waar dit het minste effect heeft op de kernkwaliteiten 2. Toetsbaar te maken dat de ruimtelijke inpassing van ontwikkelingen in relatie tot de kernkwaliteiten, deskundig is beoordeeld.
Pagina 19 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Toelichting Het is belangrijk onderscheid te maken tussen de locatie van de ontwikkeling en de inpassing van die ontwikkeling zelf. Gebiedsniveau (locatiekeuze) Op gebiedsniveau, met als schaal het nationaal landschap of samenhangende delen daarvan, geldt onverkort het huidige ’ja-mits-regime’; ontwikkelen is toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. De inzet daarbij is dat vooral wordt gestuurd op de locatiekeuze voor de ontwikkeling. Door alleen daar te ontwikkelen waar de kernkwaliteiten van geen of van beperkte betekenis zijn, zal in belangrijke mate aan de voorwaarde van het ‘jamits-regime’ worden voldaan. Dit moet ook voorkomen dat door cumulatie van afzonderlijke ontwikkelingen uiteindelijk toch de kernkwaliteiten worden aangetast. Ter borging ervan kan aan de volgende aanscherping van het huidige regime worden gedacht:
Bij de uitwerking van de kernkwaliteiten in structuurvisies dient in ieder geval inzichtelijk te worden gemaakt in welke delen en in welke mate kernkwaliteiten in het gebied voorkomen. Denkbaar is een driedeling aan kernkwaliteiten: o ’van beperkte betekenis’, o ’van betekenis’ o ’van grote betekenis’. Hierbij wordt er van uitgegaan dat bij de begrenzing rekening is gehouden met gebieden zonder kernkwaliteiten. Deze uitwerking kan plaatsvinden in provinciale structuurvisie, maar in plaats daarvan ook in een door de gezamenlijke gemeenten structuurvisie/gebiedsvisie voor (delen van) het nationale landschap. Een door het ministerie van LNV geopperd alternatief is een landschapsontwikkelingsplan (LOP), waarin een integrale benadering van rode/grijze/blauwe en groene ontwikkeling wordt gekoppeld aan ontwerp- en landschapscultuur. In de visie dient ook aandacht te worden besteed aan het langetermijnperspectief van het gebied en het cumulatieve effect van ontwikkelingen op de kernkwaliteiten. Bij het opstellen van de bedoelde visie dienen landschapsdeskundigen en gebruikers van het gebied te worden betrokken. Voor delen van het landschap waar kernkwaliteiten zich ’in grote mate’ voordoen zou een ‘nee-tenzij-regime’ moeten worden toegepast, om ook op langere termijn te borgen dat deze behouden blijven. Dit betekent niet dat gebieden met beperkte kernkwaliteiten ‘vogelvrij’ worden verklaard en voor verstedelijking in aanmerking komen. Hier geldt immers onverkort het ‘ja-mitsregime’. Wel kan het gevolg zijn dat ontwikkelingen zich meer in deze delen concentreren, waardoor andere delen gevrijwaard blijven. Per saldo levert dit winst op voor de kernkwaliteiten. Rijk (en provincie) toetsen de structuur-/gebiedsvisies op deze voorwaarden. Hieraan kunnen vervolgens ook wijzigingen van bebouwingscontouren in provinciale verordeningen worden getoetst.
Pagina 20 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Ontwikkelingsniveau (deskundig oordeel, waar nodig) Op ontwikkelingsniveau is de inzet er op gericht om de mate waarin kernkwaliteiten een rol spelen als uitgangspunt te hanteren voor sturing op basis van het ’ja-mitsregime’. Op grond van de hiervoor geopperde driedeling kan dit als volgt worden vormgegeven: Alleen waar kernkwaliteiten ’van grote betekenis’ zijn (waar zo mogelijk het neetenzij-regime geldt), geldt onverkort dat sprake moet zijn van behoud of versterking van de kernkwaliteiten. Waar kernkwaliteiten ’van (beperkte) betekenis’ zijn geldt niet langer de voorwaarde dat sprake moet zijn van behoud of versterking van de kernkwaliteiten. Daarvoor in de plaats geldt een versoepeling van het ‘ja-mits-regime’ tot de voorwaarde dat moet worden gestreefd naar een goede landschappelijke inpassing, rekening houdend met de kernkwaliteiten. Om dit te borgen kan aan de volgende aanscherping worden gedacht: Voor ruimtelijke plannen die ontwikkelingen mogelijk maken in gebieden waar kernkwaliteiten ’van grote betekenis’ zijn, geldt voor de ruimtelijke onderbouwing de eis van een beeldkwaliteitsplan of beeldkwaliteitsparagraaf, waarin wordt aangegeven met welke maatregelen de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Voor ruimtelijke plannen die ontwikkelingen mogelijk maken in gebieden waar kernkwaliteiten ’van (beperkte) betekenis’ zijn, dient alleen bij ontwikkelingen boven een nader te bepalen omvang een beeldkwaliteitsplan of beeldkwaliteitsparagraaf te worden opgesteld. Hierbij is nog te overwegen om in gebieden met slechts kernkwaliteiten ’van beperkte betekenis’ te volstaan met de reguliere ruimtelijke onderbouwing. Voor alle ontwikkelingen in delen van het nationaal landschap waar kernkwaliteiten een rol spelen geldt verder als voorwaarde voor het verlenen van de omgevingsvergunning, dat in het welstandadvies specifiek wordt ingegaan op de relatie tussen de ontwikkeling en de kernkwaliteiten. Rijk en provincie toetsen (preventief) ruimtelijke plannen op voorwaarde van het beeldkwaliteitsplan als ruimtelijke onderbouwing
Pagina 21 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Schematische weergave van de overwegingen:
GEBIED Kernkwaliteiten Ja, van grote betekenis
Ruimte voor ontwikkeling Nee, tenzij
Ja, van betekenis
Ja, mits
Ja, maar van beperkte betekenis
Ja, mits
Kernkwaliteiten
Eisen Inpassing Ja, behoud en versterking KK
Borging Gebiedvisie prov/samenw. gemeenten Advies landschapsdeskundige Toets rijk/provincie Gebiedsvisie Gebiedvisie prov/samenw.gemeenten Advies landschapsdeskundige Toets rijk/provincie Gebiedsvisie Gebiedvisie prov/samenw.gemeenten Advies landschapsdeskundige Toets rijk/provincie Gebiedsvisie
ONTWIKKELING Ja, van grote betekenis
Ja, van betekenis
Ja, rekening houden met KK
Ja, maar van beperkte betekenis
Ja, rekening houden met KK
Borging Beeldkwaliteitsplan bij Ruimtelijk Plan Toets welstand op KK bij omg.verg. Toets Rijk/provincie Ruimtelijk Plan Beeldkwaliteitsplan bij Ruimtelijk Plan * Toets welstand op KK bij omg.verg. Toets Rijk/provincie Ruimtelijk Plan Ruimtelijke onderbouwing in Ruimtelijk Plan Toets welstand op KK bij omg.verg. Toets Rijk/provincie Ruimtelijk Plan
* Bijvoorbeeld alleen bij perceelsoverstijgende ontwikkelingen
Pagina 22 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
5
Bijlagen
5.1
Bijlage 1: Overzicht geselecteerde gerealiseerde ontwikkelingen Nationaal Landschap Groene Hart Veenweidegebied * Grote mate van openheid * Strokenverkaveling * Veenweidekarakter
Waarden * Verkavelingspatroon * Zeer open landschap * Groen door beplante dijken en kades
Type ontwikkeling
Gemeente
Ontwikkeling
Woningen Woningen/ Bijeenkomst Recreatie
Reeuwijk 78 woningen Giessenlanden 20 woningen, winkels en sporthal Gouda Sportvelden met faciliteiten Bedrijven Bodegraven Bedrijventerrein Rijnhoek Bedrijven Graafstroom Uitbreiding bedrijventerrein Natuur/recreatie Giessenlanden Waterbergingsplas (Hoornaar) met wandelpad.
Graafschap Woningen * Veel kleinschaligheid * Groene karakter (o.a. door buitenplaatsen) * Kenmerkend waterhuishoudingssysteem
Bronckhorst
20 woningen
Noordelijke Wouden * Strokenverkaveling * Kleinschaligheid * Pingoruines en dijkwallen
Woningen Bijeenkomst
Achtkarspelen 42 woningen Dantumadeel School
Bijeenkomst
SittardGeleen
Zuid-Limburg * Schaalcontrast van zeer open naar besloten * Groene karakter * Reliëf
Agrarisch bedrijf Vaals
Functiewijziging in horeca met parkeervoorziening Uitbreiding agrarisch bedrijf met rijhal paarden
Zuid-West Zeeland
West ZeeuwsVlaanderen * Polderpatroon * Overgang gebieden * Verdedigingswerken
Natuur/recreatie Sluis
Aanleg binnendijk met fiets- en wandelpad
Pagina 23 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
5.2
Bijlage 2: Beoordelingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen (Alterra) Arjan Koomen, Johnny Boers Alterra/WUR, Wageningen, 26 mei 2010 Introductie De VROM-inspectie heeft Alterra gevraagd en tiental recent gerealiseerd ruimtelijke ontwikkelingen in de Nationale Landschappen te beoordelen vanuit het perspectief van de kernkwaliteiten zoals omschreven in de Nota Ruimte. De tien ontwikkelingen zijn divers in schaal en divers in aard; bebouwing, infrastructuur en natuurontwikkeling. Deze notitie beschrijft de opzet van dit beoordelingskader en geeft een checklist die als leidraad zal dienen voor het maken van een beschrijving in het veld. Eerst worden enkele relevante stappen beschreven die nodig zijn om het beoordelingskader te maken; daarna volgt de checklist zoals die in het veld zal worden gebruikt. Noodzakelijke informatie vooraf De VROM-inspectie zal op basis van interviews met gemeenten informatie aanleveren over de ruimtelijke ontwikkelingen. Hierin is informatie opgenomen over de planbegrenzing van de ontwikkeling. Daarnaast geeft het informatie over of en op welke wijze er is omgegaan met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen en landschapskwaliteit Allereerst is informatie nodig over de exacte ligging van de ontwikkeling en inzicht in welke (kern)kwaliteiten er op die locatie liggen (Nulmeting kernkwaliteiten; Koomen et al, 2008). Dit houdt in dat de uitgangssituatie van voor de ontwikkeling in beeld moet zijn. Dit zal met gebruik van luchtfoto’s (peiljaren 2006 en 2009) en de contouren van de ontwikkeling in beeld worden gebracht zodat de situatie voor en na uitvoering van het project met elkaar vergeleken kunnen worden. Criteria voor beoordeling Om de verschillende ontwikkelingen in verschillende nationale landschappen een uitspraak te kunnen doen over hoe de kernkwaliteiten al dan niet zijn meegenomen bij de uitvoering is het van belang zoveel als mogelijk te werken met eenduidige criteria. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van studies en methoden die al eerder in projecten zijn toegepast naar landschapsbeleving (Roos Klein-Lankhorst, 2005) en verommeling (Veeneklaas et al, 2004) in Nederland. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van diverse studies naar (ontwikkeling) van landschapskwaliteit (Klijn et al, 1998) en criteria voor het meten van landschapskwaliteit (Koomen et al, 2005). Deze studies geven geen kant en klaar raamwerk voor een beoordelingskader maar geven wel bouwstenen daarvoor. Enkele criteria die in de checklist opgenomen moeten worden zijn: Fysieke effecten op landschapskwaliteiten (om welke gaat het en wat is er gebeurd bij de uitvoering van het project?) Behoud door ontwikkeling c.q. versterking (hoe is er omgegaan met de kernkwaliteiten in het plangebied?) Landschappelijke inpassing (wat is er gedaan om de ontwikkeling in te passen in het landschap en de directe omgeving?) Deze criteria zijn verder uitgewerkt door gebruik te maken van bovengenoemde studies.
Pagina 24 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
De checklist Bij het opstellen van de checklist is gepoogd de ruimtelijke ontwikkeling op enkele verschillende manieren te beoordelen. Deze verschillende manieren komen tot uiting in criteria maar ook in het clusteren van de criteria onder een aantal categorieën. Achtereenvolgens zijn de volgende categorieën meegenomen in de definitieve checklist: Algemene informatie over het project Algemene indruk van de ontwikkeling in relatie tot het omringende landschap Generieke kernkwaliteiten volgens de Nota Ruimte Kernkwaliteiten nationale landschappen (soms aangevuld met extra kwaliteiten indien zeer relevant voor de ontwikkeling of landschap) Algemeen oordeel Zie verder het excel-file in de factsheets voor meer gedetailleerde informatie over de gebruikte criteria.
Pagina 25 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
5.3
Bijlage 3: Samenvattingstabel beoordelingen (Alterra) Nationaal Landschap
Effect op kernkwaliteiten
Beleid / plan
Onderscheidende factoren
Groene Hart Reeuwijk / Woningbouw
Behoud en versterking
Rekening gehouden met NL en kk in ontwerp & beeldkwaliteitsplan
Aandacht voor streekeigen identiteit in architectuur, materiaal en beplanting
Groene Hart Bodegraven / Bedrijventerrein
Verlies
Geen melding kk Wel beeldkwaliteitsplan
Behalve Noordrand is het landschap uitgegumd en vervangen door een nieuwe indeling
Groene Hart Graafstroom / Bedrijventerrein
Verlies
Beeldkwaliteitsplan en groenplan na voltooiing project
Kavelpatroon en bomenrijen weg. Geen aandacht voor architectuur/vorm gebouwen.
Groene Hart Giessenlanden / Waterbergingsplas
Verlies (gering qua omvang; wel gebiedsvreemd element)
Wel melding NL, geen aandacht voor Waterplas van enige omvang in een landschap waar het water kernkwaliteiten bestaat uit sloten en veenriviertjes
Groene Hart Giessenlanden / Woningbouw
Verlies
NL en kk wel genoemd maar niet gebruikt, geen beeldkwaliteitsplan
Grote parkeerplaats, gebouwen lijken secundair en geen architectonische lijn. Contrast met oude bebouwing. Aandacht voor steilrand kreekrug.
Graafschap Bronckhorst / Woningbouw
Geen / gering
Geen melding NL of kk en geen beeldkwaliteitsplan
Project valt in een open ruimte van het coulissenlandschap – geringe uitstraling. Aandacht voor identiteit en architectuur
NFW Achtkarspelen / Woningbouw
Verlies (Elzensingels)
Aandacht voor NL en kk, geen beeldkwaliteitsplan
Geen of geringe aandacht voor identiteit en/of architectuur – zou ook in een heel ander landschap/gebied kunnen staan.
NFW Dantumadeel / School aan dorpsrand
Verlies
Kernkwaliteiten in beeld via Relatief grote ontwikkeling waardoor enkele percelen en Streekplan, geen beeldkwaliteitsplan elzensingels verdwijnen. Impact op het landschap.
Zuid-Limburg Sittard-Geleen / Functiewijziging boerderij
Kleine schaal van ontwikkeling – impact gering
Aandacht voor inpassing van parkeerplaats
Nieuwe schuur detoneert met de oude hoeve. Parkeerplaats ingepast.
Zuid-Limburg Vaals / Oprichting paardenrijhal
Kleine schaal met behoorlijke uitstraling
Geen aandacht voor NL of kk, geen beeldkwaliteitsplan
Gebouw valt op in dit historische landschap, geen gebiedseigen materiaal of vormgeving. Steilrand is wellicht ontstaan door egaliseren.
Zuid-West Zeeland Sluis / Natuurontwikkeling
Behoud en versterking (op de aanleg van de dijk na)
Geen aandacht voor NL of kk, wel voor Zeeuwse kwaliteiten; geen beeldkwaliteitsplan
Dijk ontneemt zicht op het landschap vanuit verschillende perspectieven. Hogere natuurwaarden door oevers. Toegankelijkheid is toegenomen.
Groene Hart Gouda / Aanleg sportvelden
Sportveld is breder dan een kavel in dit gebied dus enig verlies van slotenpatroon
Niet bekend
Enkele sloten zijn in de ontwikkeling opgenomen, openheid gehandhaafd wel impact van de vele hekken.
Pagina 26 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
5.4
Bijlage 4: Observaties en aanbevelingen (Alterra) Bij het beoordelen van de 12 ruimtelijke ontwikkelingen in het veld en het uitwerken van het materiaal naar beknopte factsheets zijn enkele observaties en aanbevelingen naar voren gekomen die hieronder kort zijn toegelicht. Kader nationaal landschap en Nota Ruimte? Veel van de projecten zijn in de laatste 2 jaar uitgevoerd. De besluitvorming is echter vaak enkele jaren hiervoor begonnen, in sommige gevallen in het vorige millennium. Dit heeft tot gevolg dat bij veel projecten de nationale landschappen en bijbehorende kernkwaliteiten pas in een later stadium bij de besluitvorming zijn betrokken. Uit de data genoemd in de verschillende beleidsstukken lijkt het soms alsof er extra moeite is gedaan om het werken conform Nota Ruimte voor te zijn. De algemene indruk bestaat dat de kernkwaliteiten onderbelicht zijn gebleven in de meeste projecten. Veel kleinschalige projecten…. Veel van de projecten zijn klein van schaal. Hierdoor hebben ze relatief weinig impact op de kernkwaliteiten van de nationale landschappen. Hierdoor bestaat de kans dat er rondom het uitgevoerde project sneller nieuwe projecten zullen worden gestart met een vergelijkbare impact op het landschap en de kernkwaliteiten. Gezamenlijk zullen deze projecten echter een enorme impact kunnen hebben op de nationale landschappen, zeker als het aantal oploopt met het verstrijken van de jaren. Het gevaar bestaat dat hierdoor de nationale landschappen aanzienlijk zullen inboeten aan kernkwaliteiten. Binnen en buiten de nationale landschappen Veel van de bezochte projecten vallen niet op ten opzichte van andere projecten in Nederland. Dat wil zeggen: een woonwijk in een nationaal landschap ziet er niet altijd beter uit dan een woonwijk buiten een nationaal landschap. Dit geldt nog in sterkere mate voor de bezochte bedrijventerreinen. Een onderdeel van het nationale landschappen beleid is echter de diversiteit tussen de landschappen te handhaven. Op basis van deze studie kan niet worden geconcludeerd dat er verschil bestaat tussen binnen en buiten de beleidscategorie van de nationale landschappen. Wel is het zo dat beleidscategorieën uit het verleden zoals de WCL gebieden (Pleijte etal, 19**) soms pas na langere tijd (inwerktijd) van vele jaren tot succes kwamen waaruit kan worden afgeleid dat continuïteit een basisvoorwaarde voor succes is. Beoordelen van omgaan met kernkwaliteiten Het beoordelen van ruimtelijke ontwikkelingen met een hoge mate van diversiteit in type en schaal maakt het onmogelijk om deze ‘objectief’ uit te voeren. Wel kan een benadering in twee stappen helpen om een meer objectief en een meer subjectief deel te beschrijven. Het objectieve deel geeft dan kale informatie over arealen, lengtes en aantallen van veranderde of verdwenen kernkwaliteiten zonder daar een oordeel aan te koppelen. In het meer subjectieve deel staat dan de beoordeling vanuit een beoordelingskader centraal. Lastige uitgangssituatie De nationale landschappen bevinden zich beleidsmatig in een lastige situatie zeker vanuit het Rijk gezien. Behoud en ontwikkeling kunnen strijdig met elkaar zijn en toch zijn beide mogelijk in de nationale landschappen. Een compromis in de vorm van maatwerk bij elke ontwikkeling geeft wellicht de beste garanties voor een eindresultaat dat tot tevredenheid stemt. Hiervoor dienen Rijk en provincies samen een kader te scheppen zodat gemeenten weten waar ze rekening mee moeten houden en nog veel belangrijker weten waar ze terecht kunnen met hun vragen. Goede voorbeelden kunnen hiertoe als inspiratie dienen.
Pagina 27 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
Kleine steekproef Het betreft hier een kleine steekproef van 12 recente ontwikkelingen in nationale landschappen. Alle bovenstaande observaties dienen nadrukkelijk vanuit dit perspectief te worden bekeken – hoe representatief deze quick scan precies is valt niet te zeggen. Hiervoor zou er binnen alle nationale landschappen moeten worden gekeken naar meerdere ontwikkelingen.
Pagina 28 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
5.5
Bijlage 5: Vergelijkingstabel scores
Vergelijkingstabel gerealiseerde ontwikkelingen Ontwikkeling Gemeente
Nationaal Landschap
Kernkwaliteiten
Alg. indr.
Alg. KK Sp.KK Nat. Cult. Bel. 1
Reesvelt Reeuwijk
Groene Hart
1. Openheid 2. Veenweidekarakter 3. Verkavelingsstructuur
4
2
Bedrijvenpark Rijnhoek Bodegraven
Groene Hart
1. Openheid 2. Veenweidekarakter 3. Verkavelingsstructuur
4
4
Natuurplan Hoornaar Giessenlanden
Groene Hart
1. Verkavelingsstructuur 2. Openheid 3. Groen beplante dijken/kades
2
Centrumplan De Hoeken Giessenlanden
Groene Hart
1. Verkavelingsstructuur 2. Openheid 3. Groen beplante dijken/kades
Bedrijventerrein Graafstroom
Groene Hart
Sportpark Donk Gouda
Paardenrijhal Vaals
Type ontw 2
3 Tot.
schaal
2
3
2
2
3 woningbouw
groot (4)
4
4
4
4
4
4 bedrijventerrein
groot (4)
3
4
3
4
2
3
3 waterberging en natuur
klein (2)
4
3
4
4
3
4
4
4 centrumuitbreiding
groot (4)
1. Verkavelingsstructuur 2. Openheid 3. Groen beplante dijken/kades
4
4
4
4
4
4
4
4 Bedrijventerrein
groot (4)
Groene Hart
1. Verkavelingsstructuur 2. Openheid 3. Groen beplante dijken/kades
4
3
3
3
4
4
2
3 sportpark
groot (4)
Zuid-Limburg
1. Groen karakter 2. Relief en ondergrond 3. Cultuurhistorisch erfgoed
3
3
4
4
3
2
2
2 uitbreiding agr.bedrijf
klein (1)
Natuurtransferium Biessenhof Zuid-Limburg Sittard-Geleen
1. Groen karakter 2. Relief en ondergrond 3. Cultuurhistorisch erfgoed
2
2
2
2
2
3
2
2 Functiewijz. boerderij klein (1) in horeca + parkeerplaats in landschapspark
Surhuisterveen-zuidII Achtkarspelen
Noordelijke wouden
1. strokenverkaveling 2. grote mate van kleinschaligheid 3. pingoruines en dijkwallen
4
3
4
4
4
4
3
4 Woningbouw
groot (4)
De Wingerd Dantumadeel
Noordelijke wouden
1. strokenverkaveling 2. grote mate van kleinschaligheid 3. pingoruines en dijkwallen
3
3
4
4
5
4
3
4 Nieuwbouw school
middel (3)
De Woght II Bronckhorst
Het Graafschap
1. veel kleinschaligheid 2. groene karakter, oa door buitenplaatsen 3. kenmerkend waterhuishoudingssysteem
3
3
3
3
3
3
3
3 Woningbouw
middel (3)
Zwaretgatsche kreek Sluis
Zuid-West Zeeland
1. polders met geulensysteem 2. verdedigingswerken 3. overgang kust, polders naar zandgebied
3
2
3
3
2
3
4
3 Aanleg binnendijk, natuur groot (5) en fietspad
Pagina 29 van 30
Definitief | NATIONALE LANDSCHAPPEN | 2 juli 2010
5.6
Bijlage 6: factsheets 12 gerealiseerde ontwikkelingen (Alterra)
Pagina 30 van 30