Nationaal Gevangenismuseum
Gevangen in beeld Groep 8 Les 2. 1 + 1 = 3
Nationaal Gevangenismuseum
Les 2. 1 + 1 = 3
Groep 8
95 - 120 minuten
Samenvatting van de les Deze les staat in het teken van het kijken naar en het interpreteren van beelden. Beelden beïnvloeden onze interpretatie. Een foto van een fruitschaal krijgt een specifieke betekenis wanneer deze getoond wordt naast een foto van een ondervoed kind. De betekenis verandert wanneer de fruitschaal naast een afbeelding van een schilderij met fruitschaal wordt getoond. Aan het begin van deze les kijken de leerlingen klassikaal naar een vijftal tweeluiken en leren ze zien hoe de twee beelden waaruit de werken bestaan niet alleen elkaar, maar ook onze interpretatie beïnvloeden. Dit zien en onder woorden brengen, oefenen zij vervolgens in tweetallen. De les wordt afgesloten met een drama-opdracht: het maken van een tweedelig tableau vivant.
Doelen De leerlingen: kennen de termen tweeluik, contrast en overeenkomst; herkennen beeldaspecten in foto’s en kunnen deze benoemen; begrijpen dat beeld een belangrijke bijdrage levert aan onze beeldvorming en dat onze interpretatie van beelden niet altijd juist hoeft te zijn Doelen uitbreiding: zijn in staat om vormen van emotie uit te beelden in de klas; kunnen een tableau vivant maken en daarin samenhang laten zien tussen twee opeenvolgende scenes.
Achtergrondinformatie Visuele informatieoverdracht gaat razendsnel en we interpreteren beelden vaak zonder dat we er ons van bewust zijn. Media maken hier handig gebruik van en kleuren de werkelijkheid naar believen in. Deze les maakt leerlingen zich bewust hoe interpretatieprocessen verlopen en leert hen zien welke visuele mogelijkheden er zijn om onze beeldvorming te sturen en te manipuleren. Beeldaspecten zoals kleur, vorm, lijn en compositie bepalen voor een belangrijk deel hoe mensen een afbeelding interpreteren. Door deze beeldaspecten bewust in te zetten bij het maken van beelden, is het mogelijk het proces van betekenisgeving bij de kijker te sturen. Onderaan deze lesbrief staat een aantal beeldaspecten beschreven, waarmee je leerlingen beter en op een andere manier kunt laten kijken. In het geval van deze lessenserie gaat het om het kijken naar foto’s in tweeluiken. Lees de informatie in ieder geval door en bepaal hoe uitgebreid je hierop in wilt gaan tijdens je les. Voor het klassikaal bespreken van de tweeluiken is 45 minuten gerekend; dit lijkt veel. In de praktijk is gebleken dat deze tijd nodig is om leerlingen anders en beter te leren kijken.
Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
Materiaal
Digibord PowerPoint bij Les 2. Bijlage Les 2. Opdracht tweeluiken
Voorbereiding Lees de informatie over de beeldaspecten (onderaan deze lesbrief) en bekijk de tweeluiken in de PowerPointpresentatie. Kopieer de werkbladen bij les 2. in kleur (voor ieder tweetal twee verschillende opdrachten). Tijd: 20 minuten
Werkvormen Aan de hand van de PowerPoint bij les 2 worden klassikaal foto’s besproken, daarna analyseren leerlingen in groepjes een aantal tweeluiken. Tot slot maken zij in tweetallen een tweedelig tableau vivant (optioneel).
Lifestyle talenten in deze les Communicatief talent, cognitief talent, creatief talent en sociaal talent. De leerlingen doen kennis op over verschillende beeldaspecten die een fotograaf tot zijn beschikking heeft om iets uit te drukken en brengen onder woorden wat zij waarnemen. Zij drukken een gevoel uit in een drama-opdracht, waarin zij samenwerken.
2
Lesinhoud
Introductie 10 minuten
PPT dia 1.
Bespreek de lesdoelen (PPT dia 1.) Na deze les: • Weten jullie wat er bedoeld wordt met: tweeluik, contrast en overeenkomst; • herkennen jullie de verschillende onderdelen waaruit beelden zijn opgebouwd (beeldaspecten) en kunnen jullie deze benoemen; • begrijpen jullie dat onze interpretatie van beelden niet altijd juist hoeft te zijn; • kunnen jullie een tableau vivant maken en daarin samenhang laten zien tussen twee opeenvolgende scenes. Breng het filmpje van de eerste les in herinnering, kijk het nog een keer terug met de klas. Zeg: In dit filmpje wordt heel handig gebruik gemaakt van tegenstellingen. Een ander woord voor tegenstelling is contrast. Vraag: wie kan er nog een paar contrasten in dit filmpje noemen? (Denk aan: sfeer, kleur, lichaamshouding, lichtinval, geluid.)
Speel af via DCA website (https://www.youtube.com /watch?v=4nCxPcshMWs)
Vraag: wat is er hetzelfde gebleven in het hele filmpje? (Denk aan: gevangenis, de gevangenen, bewakers, het gereedschap.) Vertel: je weet pas als je het hele filmpje hebt gezien wat de gevangenen aan het doen zijn en waarom. Je hebt dus alle informatie nodig om het verhaaltje goed te kunnen begrijpen. Hetzelfde hebben sommigen van jullie ontdekt toen je informatie over gevangenissen en gevangenen op ging zoeken. Je had er een bepaald beeld van, door tv-series, films, verhalen over criminelen, maar door meer informatie veranderde je beeld en misschien ook wel je mening. Vraag: wat kun je hieruit opmaken? (Dingen zijn niet altijd wat ze lijken. Met beelden kun je een bepaalde indruk wekken die niet hoeft te kloppen. Soms wordt je expres op het verkeerde been gezet. Je hebt meer informatie nodig om iets echt goed te weten. Je moet eerst het hele verhaal kennen voordat je een conclusie trekt en een mening over iets hebt.)
Inleiding 45 minuten
PPT dia 2 t/m 11 op digibord
Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
Neem uitgebreid de tijd voor dit onderdeel. Kinderen gaan er echt meer door zien en beter door kijken.
3
Leg uit: we gaan nu een paar foto’s bekijken en bespreken. Wanneer leerlingen vorige jaren lessen gevolgd hebben van de DCA (o.a. in groep 5, Museum de Buitenplaats en groep 6 Theater de Nieuwe Kolk) kan deze inleiding ingekort worden. Je kunt aan deze lessen refereren: in groep 5 hebben leerlingen kennis gemaakt met het ‘lezen van beelden’ en in groep 6 met de manipulatieve werking van beelden.
Laat de eerste dia van de PowerPointpresentatie bij Les 2 zien. Vraag: Wat zie je hier? Vraag: Waarom denk je dat de foto gemaakt is? Vraag: Zouden dit echte gevangenen zijn? Waarom wel/niet? Vraag: Waar is deze foto gemaakt? Waaraan zie je dat? Vraag: Wie kan deze foto gemaakt hebben? Waarom denk je dat? Vraag: Wat voor indruk maakt deze foto op je?
Ga naar de volgende dia. Vraag: Wat zie je nu? Vraag: Hoe kijk je nu naar de eerste foto van de mannen? Vraag: Wat is er veranderd? Waar komt dat door? Vraag: Horen deze foto’s bij elkaar? Waarom? Vraag: Welke overeenkomsten zie je hier? (Iedereen staat; ze dragen kleding die hoort bij een deel van hun leven; ze hebben gebruiksvoorwerpen in hun hand; zwart-wit foto’s; op beide foto’s zijn het vijf personen; de opstelling van de mensen in V-vorm, studioportretten). Vraag: welke tegenstellingen zie je hier? (Mannen - vrouwen; gevangenen – cheerleaders; werk - sport) Vraag: Waarom zouden deze foto’s gemaakt zijn en zo bij elkaar gezet? Vraag: Zou het een kunstwerk kunnen zijn? Vraag: Hoe noemen we een kunstwerk dat uit twee delen bestaat? (een tweeluik of met een heel speciale benaming: een diptiek). Wat zou een titel van dit tweeluik kunnen zijn? Ga naar de volgende dia. Bespreek de foto zoals de eerste aan de hand van vragen: Wat zie je hier? Wat vind je bijzonder aan deze foto? Waarom denk je dat de foto gemaakt is? Wat voor gevoel krijg je bij deze foto? Laat het volgende tweeluik zien en bespreek dit. Vraag: Wat is er veranderd? Waardoor komt dat? Vraag: welke tegenstellingen zie je hier? (Boven – beneden; hemel – aarde; kikvorsperspectief – vogelvluchtperspectief; met mens – zonder mens of dier) Vraag: welke overeenkomsten zie je hier? (Water in verschillende vormen- als wolk en als water; zweven en gewichtloosheid; centrale compositie met de wolk en het kind in het midden; kleurenfoto’s; ronde vormen- wolk is bijna rond, de kringen rond het meisje ook) Vraag: Wat zou het onderwerp dit tweeluik zijn? (Ziet het meisje de wolk? Kijkt de wolk naar het meisje?)
Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
4
Vraag: Wie zou dit tweeluik wel in zijn kamer willen hangen? Waar zou je het dan hangen? Ga naar de volgende dia. Bespreek de foto aan de hand van vragen: Wat zie je hier? Wat zou het kunnen zijn? Wat valt je op aan deze foto? Wat zou er op de foto die erbij hoort kunnen staan? Laat het volgende tweeluik zien en bespreek dit. Tweeluik 3
Vraag: Weet je nu wat de eerste foto is? Waardoor? Vraag: Waarom horen deze foto’s nog meer bij elkaar? (Allebei foto’s van zand; de foto links is een detail van het landschap rechts; allebei zwart-wit foto’s) Vraag: welke tegenstellingen zie je hier? (Veraf – dichtbij; grote geheel – detail/close up; abstract figuratief) Vraag: Waarom zou de kunstenaar deze twee foto’s naast elkaar hebben gezet? (Hulpvragen: Als je alleen de linker foto zou zien, zou je dan weten wat het voorstelt? Als je alleen de rechter foto zou zien, zou je er dan ook zo goed naar kijken?) Vraag: Wat vind je mooier: de eerste foto alleen of de twee foto’s samen? Ga naar de volgende dia. Vraag: Waar moet je aan denken als je deze foto ziet? Vraag: Waar zou de foto gemaakt kunnen zijn? Waaraan zie je dat? Vraag: Van wie zouden de spullen zijn die op tafel liggen? Geef een beschrijving van die persoon? Vraag: Zijn de spullen met opzet zo neergezet en neergelegd of is het toeval? Waarom denk je dat? Vraag: Hier hoort natuurlijk ook weer een foto naast. Hoe zou die eruit kunnen zien?
Laat het volgende tweeluik zien en bespreek dit.
Tweeluik 4
Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
Vraag: Had je deze foto verwacht? Wat valt je op aan deze foto’s bij elkaar? Zijn dit eigenlijk wel twee foto’s; zou het ook één foto kunnen zijn? Waarom denk je dat? Van wie zouden de spullen op de rechter foto kunnen zijn? Waar gaat dit tweeluik over, denk je? Waarom heeft de fotograaf ervoor gekozen om de foto in tweeën te delen?
5
Ga naar de volgende dia. Vraag: Wat zien we hier? Vraag: Waar zou deze foto genomen kunnen zijn? Waarom daar? Vraag: Wat valt je op aan deze foto? (het perspectief). Vraag: Wat zou het onderwerp van deze foto kunnen zijn? En wat voor tweede foto hoort er dan bij? Vraag door op bijvoorbeeld: onderwerp, kleur, perspectief, sfeer, omgeving, enz. Laat het volgende tweeluik zien en bespreek dit. Vraag: Wat heeft de onderste foto met de bovenste te maken? Hulpvraag: welke overeenkomsten zie je hier? (Geometrische vormen; zwart-wit foto’s; buitenkant van gebouw en van camper; ongeveer de helft van de foto is lucht) Vraag: welke tegenstellingen zie je hier? (Horizontaal – verticaal; hoog – laag; permanent – mobiel; kikvorsperspectief – zijaanzicht) Wat is het onderwerp van dit tweeluik? (Denk aan: wonen, behuizing, etc.) Vraag: Wat is een goede plek om dit tweeluik te hangen?
Tweeluik 5
Kern
Opdrachtbladen Tweeluiken 1 t/m 8 (zie bijlage).
Vertel: Jullie gaan nu in tweetallen twee verschillende tweeluiken met elkaar bekijken en bespreken.
PowerPointPresentatie dia 12 t/m 19.
Bekijk de foto’s eerst afzonderlijk, door eerst het rechter en dan het linker plaatje af te dekken. Bespreek met elkaar wat er in je opkomt als je de losse foto’s bekijkt. Bespreek met elkaar wat de foto’s met elkaar te maken hebben. Schrijf dat op. Jullie krijgen hiervoor 10 minuten de tijd.
25 minuten
Geef ieder groepje twee opdrachtbladen. (Er zijn acht verschillende opdrachten waarmee gewerkt kan worden, zorg voor afwisseling in de afbeeldingen die je uitdeelt.) Wijs na de afgesproken tijd in ieder groepje één tweeluik aan dat ze voor de klas moeten toelichten. Let er op dat alle verschillende tweeluiken worden besproken. Laat het tweeluik dat besproken wordt zien op het digibord/touch screen; voor ieder tweeluik is er een dia.
Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
6
Uitbreiding 25 minuten (optioneel)
De opdracht kan gebruikt worden om de stof op een andere manier te verwerken. PPT dia 20 en 21.
Zeg: We gaan naar een laatste tweeluik kijken. Laat de leerlingen dia 20 zien. Vraag: welk verhaal vertelt deze foto? (Ruzie/boos/hekel aan elkaar/onverschillig) Vraag: hoe wordt het verhaal verteld? (lichaamshouding, gezichtsuitdrukking) Vraag: Wat zou een goede foto zijn voor ernaast? Laat dia 21 zien. Vraag: welke gevoelens kunnen jullie nog meer bedenken? Maak een lijstje van emoties en gevoel. Schrijf ze op het bord en ga er dan een paar bij langs. Vraag: hoe zou je …. (angst, woede, eenzaamheid, blijdschap, vermoeidheid, etc.) uitdrukken? Geef twee of drie opdrachten. Laat alle kinderen in de klas tegelijkertijd dezelfde emotie uitbeelden. Zeg: Nu gaan we het moeilijker maken. Je mag er geen geluid bij maken en er ook niet bij bewegen. Geef weer twee of drie opdrachten met emoties die de kinderen stil en zonder beweging moeten uitdrukken. Je kunt één of twee emoties uit de eerste opdracht herhalen. Lukt het om hetzelfde overbrengen als je geen geluid of beweging mag gebruiken? Gebruik een paar kinderen als voorbeeld van wat wel en wat niet werkt. Vertel: Zo’n uitbeelding zonder geluid of beweging heet een ‘tableau vivant’. Dat is Frans en betekent: een levende afbeelding. Leg uit: jullie gaan een tweeluik maken met twee tableaux vivants. Zoiets als in dit voorbeeld, maar niet over ruzie en vriendschap. Jullie gaan zelf twee situaties die bij elkaar horen bedenken en die uitbeelden. Er zijn een paar spelregels: 1. De situaties moeten bij elkaar horen. Je kunt denken aan een tegenstelling, maar ook aan twee beelden die een logische volgorde hebben. Bijvoorbeeld in de eerste scene zie je twee mensen heel verlegen naar elkaar kijken. In de tweede scene zie je ze in een stevige omhelzing. Het is het leukst als de tweede scene verrassend is. 2. Jullie mogen geen geluid en geen beweging gebruiken. 3. Je voert straks de twee scenes na elkaar op. 4. Je moet het zo uitvoeren dat iedereen zonder uitleg begrijpt waar het over gaat. Jullie hebben 5 minuten om iets voor te bereiden. Verdeel de leerlingen in tweetallen en laat hen zelf een tweeluik bedenken en in scene zetten (tableau vivant). Als dit lastig voor sommige leerlingen is, kun je met hen eerst nog wat mogelijkheden bespreken. Na vijf minuten gaat iedereen zitten. Eén voor één laten de tweetallen hun tweeluik zien aan de groep. Eerst laten ze alleen de eerste scene zien. Vraag aan de toeschouwers: Wat zien jullie, waar gaat dit over,
Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
7
wat wordt hier uitgebeeld? Vraag ook: Wat zou hierna kunnen komen? Dan laat het tweetal de tweede scene zien. Vraag aan de toeschouwers: Wat vinden jullie van dit vervolg? Is het logisch? Is het verrassend?
Afsluiting
PPT dia 1.
10 minuten
Vraag: Wat zijn de belangrijkste dingen die we hebben geleerd over het kijken naar beelden? (Beelden roepen associaties bij ons op. Als we iets zien, hebben we daar vaak gelijk bepaalde ideeën bij of een menig over. Onze ideeën bij een beeld hoeven niet te kloppen; we weten niet altijd voldoende over hetgeen we zien. Onze mening of interpretatie van wat we zien kan veranderen als we meer informatie krijgen. Deze informatie kan in de vorm van teksten zijn, maar ook in de vorm van andere beelden.) Vraag: Wat denken jullie, geldt dit voor alles wat we zien? Vraag: Nu je dit weet, kijk je dan anders naar wat je ziet? Vraag: Wat zijn we te weten gekomen over tweeluiken? (Ze hebben allemaal tegenstellingen én overeenkomsten.) Vraag: Waarom hebben de tweeluiken allemaal tegenstellingen én overeenkomsten? (De tegenstellingen maken de kijker nieuwsgierig, je blijft kijken en vergelijken; de overeenkomsten zorgen ervoor dat je kunt zien dat de foto’s bij elkaar horen). Vraag: Hoe was het om de emoties uit te beelden? Vraag: Wat vonden jullie van de opdracht met de tableaux vivants? Kijk nog een keer met elkaar naar de doelen op dia 1. Zijn de doelen gehaald?
Beeldaspecten Beeldaspecten zijn onderdelen van de opbouw van een beeld (zoals kleur, vorm, ritme, structuur), die belangrijk zijn voor de overdracht van het totaalbeeld. Hieronder staat een aantal beeldaspecten beschreven, waarmee je leerlingen beter en op een andere manier kunt laten kijken. In het geval van deze lessenserie gaat het om tweeluiken met foto’s, maar ook bij het kijken naar andere soorten kunstwerken worden deze aspecten gebruikt. Lees de informatie in ieder geval door en kijk dan hoe uitgebreid je hierop in wilt gaan tijdens je les. Compositie Compositie is in de beeldende kunst het ordenen van beeldelementen volgens een vooraf bepaalde strategie. Het is een poging tot creëren van orde in de chaos. Er zijn verschillende soorten compositie, waar onder: • Symmetrische compositie - een denkbeeldige verticale en horizontale as die min of meer een evenredige massaverdeling maakt van links en rechts. Je hebt dus een evenwichtige verdeling. • Asymmetrische compositie - alle niet-symmetrische composities. • Centrale compositie – heeft een centraal punt (dikwijls gelegen in het midden van het werk) waar alle andere elementen naartoe gericht lijken te zijn. Is tevens ook een symmetrische compositie. • Geometrische compositie - het geheel is nauwkeurig volgens bepaalde meetkundige regels opgebouwd waardoor het een meetkundig karakter heeft. • Diagonale composities - een compositie waarbij een duidelijke tweedeling van een diagonale beeld-as over het vlak is aangebracht. Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
8
Kleur Kleur kent verschillende contrasten, bijvoorbeeld: • Kleur tegen kleurcontrast – ontstaat door de primaire kleuren (magenta, cyaan en geel) tegen elkaar aan te zetten. • Licht-donkercontrast - ook wel aangeduid als zwart-wit contrast. Ook mogelijk tussen twee kleuren, bijvoorbeeld een donkere en een lichte kleur, of tussen sterk verschillende nuances van één kleur. • Complementair-contrast - ontstaat door kleuren naast elkaar te zetten die in de kleurencirkel recht tegenover elkaar staan: rood-groen, geel-paars en blauw-oranje. Het effect van een complementair kleurcontrast is dat deze kleuren elkaar versterken. Er is geen kleur waarnaast rood beter opvalt dan naast groen. • Koud-warmcontrast - wordt veroorzaakt doordat sommige kleuren, vooral rondom de kleur rood, een warme indruk maken. Kleuren rondom de kleur blauw maken een koude indruk. In feite gaat het om een afspraak, omdat warme of koude indruk van een kleur niet te meten is. De warmte van een kleur in een schilderij kan door het warm-koud contrast versterkt worden door er een koelere kleur naast te zetten. Vorm Vormen komen overal voor in een kunstwerk. Ze ontstaan door het gebruik van verschillende kleurvlakken, lijnen, bewerkingen of materialen. Er zijn verschillende vormsoorten: • Realistisch – de vorm lijkt op het echte object. • Geïdealiseerd – de vorm is mooier dan in de werkelijkheid. • Gedeformeerd – de vormen zijn vervormd. • Gestileerd – enigszins vereenvoudigde vormen. • Abstract – niet makkelijk of helemaal niet herkenbare vormen. • Wanneer vormen naast elkaar geplaatst worden, worden verschillen duidelijk, zogenaamde vormcontrasten, bijvoorbeeld: • Rond – hoekig; Geometrisch – organisch; Symmetrisch – asymmetrisch; Plat – ruimtelijk; Grillig – strak; Duidelijk – vaag Ruimte Ruimte kan worden ervaren of gesuggereerd. • In driedimensionale kunst wordt ruimte het meest duidelijk ervaren. Je kunt meestal helemaal of gedeeltelijk om het kunstwerk heen lopen en het zo van alle kanten bekijken. Als je naar het kunstwerk kijkt zie je meestal niet alleen het kunstwerk maar ook de omgeving. • Een tweedimensionaal werk als een schilderij of tekening heeft maar 2 dimensies of maten: lengte en breedte, en is dus plat. Kunstenaars proberen echter met allerlei trucs die platheid te doorbreken, onder andere door het gebruik van perspectief. Perspectief Perspectief is de manier waarop de juiste verhoudingen van driedimensionale objecten in een plat vlak zijn afgebeeld als gezien vanuit het standpunt van een waarnemer. Dit standpunt kan op ooghoogte zijn, maar ook • Vanuit de hoogte: vogelvluchtperspectief • Van onderaf: kikvorsperspectief. • Lijnperspectief is een methode om de diepte zoals die in werkelijkheid wordt gezien weer te geven op het platte vlak, bijvoorbeeld in een schilderij of foto. De schuine lijnen lopen hierbij altijd naar een gezamenlijk `verdwijnpunt` dat ligt op een horizontale lijn aan de horizon. • Bij atmosferisch perspectief wordt de suggestie van diepte in een afbeelding gewekt, door de dingen die verder weg zijn minder duidelijk af te beelden qua omtrek en detail en, als er sprake is van kleurgebruik, door de verandering van een tint in de richting van blauw en de afname van de kleurintensiteit en contrast in de lichtverdeling. Licht Er zijn verschillende soorten van belichting, zoals: • Tegenlicht - de lichtbron bevindt zich achter het hoofdonderwerp van de foto; de beschouwer kijkt tegen het licht in. • Meelicht – de beschouwer kijkt mee met de richting van het licht; de lichtbron belicht het onderwerp van voren. • Zijlicht – de lichtbron bevindt zich naast het onderwerp. • Strijklicht - licht dat zijwaarts (bijna parallel) op het onderwerp valt. Het `strijkt’ als het ware langs het onderwerp, waardoor oneffenheden extra geaccentueerd worden. Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
9
• • • •
Licht heeft verschillende werkingen: Eigen schaduw - de schaduw van het voorwerp zelf; het gedeelte dat niet rechtstreeks belicht wordt (niet de schaduw op het oppervlak waar het voorwerp op staat). Slagschaduw – de schaduw die een verlicht voorwerp op de grond maakt. Clair-obscur - één van de manieren om de aandacht ergens op te vestigen door het onderwerp in de spotlights zetten. Het is fel verlicht en de rest blijft in de schaduw. 'Clair-obscur' is Frans voor 'licht-donker'.
Textuur Textuur is de zichtbare oppervlakte van een voorwerp. Structuur Structuur is de opbouw van kleine delen in een groter geheel. Een patroon bestaat uit een herhaling van eenvoudiger eenheden of ontstaat uit een herhaalde toepassing van dezelfde regels. Contrast Tegenstellingen worden gebruikt om onze aandacht vast te houden. Enkele belangrijke tegenstellingen in een kunstwerk zijn: • Convex-Concaaf - in de betekenis van bol en hol, positief tegenover negatief, vorm tegenover restvorm. • Organisch-Abstract - losse vormen worden tegenover strakke vormen geplaatst, natuurlijke vormen tegenover gestileerde. • Schilderkundig-grafisch - in een schilderkundige omgeving wordt de nadruk gelegd op kleur, in een grafische omgeving ligt de nadruk op wit-zwart en grijs verhoudingen en lineaire aanpak. • Statisch-Dynamisch - de partijen in rust tegenover de partijen die in beweging zijn.
Lesvoorbereiding les 2. – 1 + 1 = 3
10