Naar een Vlaamse EU-Toekomstvisie: Waarden, verantwoordelijkheid en solidariteit in de EU 7 december 2015 EU-toekomstdebatten met het middenveld
Toekomstdebat 2: Waarden, verantwoordelijkheid en solidariteit in de EU Programma 09u15
Onthaal en registratie
09u30
Verwelkoming,
Koen
Verlaeckt,
secretaris-generaal
Departement
internationaal Vlaanderen 09u40
Keynote 1: Frank Vandenbroucke, professor KU Leuven Keynote 2: Joséphine Rebecca Vanden Broucke, Head of Unit European Parliamentary Research Service
10u30
Drie parallelle debatgroepen 1. Vergrijzing en innovatieve gezondheidszorg 2. Groeiende ongelijkheid en nood aan billijkheid 3. Solidariteit en verantwoordelijkheid
12u35
Plenaire terugkoppeling van de debatten en slotwoord
12u50
Slotwoord door Luc Van den Brande, voorzitter vleva
13u00
Broodjeslunch
Meer info en inschrijvingen via: www.vleva.eu/event/sociodemografie
a. Context De EU kende lange tijd een schijnbaar evidente tendens om gezamenlijk vooruit te gaan op economisch, financieel, politiek en zelfs sociaal gebied. De mondiale financiële crisis, de grote uitdagingen in de directe buurregio’s van de Unie, maar ook interne evoluties zoals de natuurlijke vergrijzing van onze bevolking, plaatsen grote vraagtekens bij deze evidentie. Waarden, verantwoordelijkheid en solidariteit in de Unie vormen meer en meer een rode draad in de huidige debatten. Ze creëren een spanningsveld waar meer dan ooit duidelijke keuzes gemaakt moeten worden tussen de lidsaten van de Unie. Deze keuzes lijken bovendien onlosmakelijk verbonden met externe evoluties. In zijn politieke beleidslijnen gaf toenmalig kandidaat-Commissievoorzitter Juncker aan dat hij tot een meer billijke Europese Unie wil komen en sprak hij zich uit voor een bijsturing van het economisch bestuur van de EU. Zo pleitte hij ervoor om “alle bijstandsen hervormingsprogramma's in de toekomst niet alleen aan een beoordeling vanuit het oogpunt van budgettaire houdbaarheid [te onderwerpen], maar ook aan een beoordeling van de sociale gevolgen. De sociale gevolgen van structurele hervormingen moeten in het openbaar worden besproken en armoedebestrijding moet een prioriteit zijn. Ik ben een uitsproken voorstander van de sociale markteconomie.”Het staat haaks op de sociale markteconomie, aldus Juncker, dat “reders en speculanten in tijden van crisis rijker worden, terwijl pensioentrekkers nauwelijks het hoofd boven water houden”.1 De aandacht voor billijkheid in het economisch bestuur vertaalde zich in de voorstellen voor voltooiing van de Economische en Monetaire Unie, die de vijf voorzitters van het Europees Parlement, de Europese Raad, de Commissie, de eurogroep en de ECB in een rapport in juni 2015 aannamen, beter bekend als het vijf presidenten rapport. Daarin stelden de vijf voorzitters dat ze voor de EU een sociale AAA-score ambiëren. Op 21 oktober 2015 legde de Europese Commissie haar implementatievoorstellen neer voor de 1ste fase van het proces van voltooiing. Op 27 oktober publiceerde de Commissie haar werkprogramma voor 2016. Daarin werden de grootste maatschappelijke uitdagingen voor de EU opgesomd waarvan verschillende een duidelijke link hebben met het debat over waarden verantwoordelijkheid en solidariteit, namelijk: “de problemen op het gebied van banen, groei en investeringen, de stroom van vluchtelingen die een onstabiele situatie en oorlog ontvluchten op zoek naar een toevluchtsoord, de ongelijkheid, de intolerantie en het onveiligheidsgevoel in onze maatschappij, en de gevolgen van wereldwijde onderlinge afhankelijkheid en het gebrek aan vertrouwen in de positie van Europa in een nieuwe wereldorde” De gevolgen van de economische en financiële crisis op tewerkstelling en armoede Dat de economische en financiële crisis negatieve sociale gevolgen heeft gehad en dat haar impact zich in ongelijke mate laat voelen tussen verschillende lidstaten en tussen verschillende bevolkingsgroepen binnen een zelfde lidstaat valt moeilijk te ontkennen. De periode 1997-2007 zag een sterke afname van de sociale en economische verschillen tussen de leden van de Eurozone. Sinds de aanvang van de crisis is deze convergentietrend gestopt en begonnen de economische en sociale resultaten van de Eurozonelanden opnieuw sterk te verschillen. Hieronder worden Europese ontwikkelingen geschetst. Socio-economische cijfers voor Vlaanderen gaan als bijlage.
1
Zie: http://ec.europa.eu/priorities/docs/pg_nl.pdf
In 2012 kon men vaststellen dat in veel EU-lidstaten de tewerkstellingsgraad lager lag dan in 2004. Jongeren werden het zwaarst getroffen door de crisis. Vijf miljoen of een kleine 22% van de Europese jongeren (15- tot 24-jarigen) zijn vandaag werkloos. In Spanje en Griekenland is één op twee jongeren werkloos. Bijkomend zijn jongeren vaak tewerkgesteld in precaire contracten. Tussen 2004 en 2012 daalde het per capita beschikbare inkomen met 6%. Dit ging gepaard met een stijging van het armoederisicopercentage tussen 2008 en 2014 van 23,8 tot 24,4%. De relatief beperkte stijging dekt echter grote verschillen. Hoewel in acht, voornamelijk centraal-Europese lidstaten, het armoederisicopercentage daalde, steeg dit percentage in alle andere landen waarvoor Eurostat over cijfers beschikte, inclusief in de economische motor van de EU, m.n. Duitsland. Het hebben van een job is nog altijd de beste garantie om armoede te voorkomen, maar niet absoluut. Het fenomeen van de werkende armen, vaak enige kostwinners, is dan ook in de laatste jaren gestegen in Europa. Over het algemeen worden mannen iets meer getroffen door dit fenomeen dan vrouwen. Demografische uitdagingen: vergrijzing, een krimpende werkbevolking en hogere afhankelijkheidsratio’s De EU staat voor een groot aantal demografische uitdagingen in de komende decennia. De verwachting is dat de totale bevolking van de EU zal groeien tot 526 miljoen inwoners in 2050, inclusief jaarlijkse netto migratie-instromen. De samenstelling van de bevolking zal sterk veranderen, alsook de demografische verhoudingen tussen lidstaten. De dynamiek tussen enerzijds een verhoogde levensverwachting (80,6 jaar in 2013), o.a. omwille van verbeterde levensomstandigheden en toegang tot zorg en andere sociale basisdiensten, en anderzijds de relatief lage vruchtbaarheidsgraad (1,55 per vrouw in 2013) maakt dat Europa vandaag de dag een relatief oud continent is. Tegen 2025 zal 20% van de EU-burgers ouder zijn dan 65. Vooral de subgroep van 80+’ers zal snel stijgen. Dat de vergrijzing zich binnen de EU niet in alle lidstaten op dezelfde wijze doorzet, wordt duidelijk uit het verschil in levensverwachting tussen de Oost- en WestEuropese lidstaten, dat oploopt tot om en beide 10 jaar. Tot 2023 zal de werkende bevolking min of meer stabiel blijven, waarna ze zal dalen. Tegen 2060 zullen er 19 miljoen minder werkenden zijn. Dit laatste niettegenstaande een duidelijke stijging van de werkzaamheidsgraad van oudere werkenden. Een dalende werkende bevolking heeft een duidelijk effect op de totale economische afhankelijkheidsratio, i.e. deverhouding kinderen en ouderen vs. werkende bevolking. Deze zal sterk stijgen (tot 120% in het volgende decennium en 140% tegen 2060). De mate waarin de Europese Unie er in slaagt om een beleid inzake economische migratie uit te bouwen, zal mee bepalend zijn om het hoofd te bieden aan de geschetste demografische uitdagingen. Daarbij mag evenwel niet vergeten worden dat de huidige arbeidsmarkten in Europa, ook de Vlaamse, gekenmerkt worden door werkloosheid bij de actieve beroepsbevolking. Beter afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt is ook een deel van de oplossing van de zogenoemde knelpunteconomie. Toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt en daarmee samenhangende tekorten laten zich moeilijk voorspellen. Deze hangen samen met technologische, economische, politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
Een dynamische kenniseconomie en de noodzaak van sociale investeringen en bescherming De demografische trends brengen de nodige sociale en economische uitdagingen met zich mee. De EU-lidstaten zullen niet alleen moeten investeren in jobcreatie, maar ook in het terugdringen van sociale ongelijkheid en de ontwikkeling en het inzetten van het menselijke kapitaal. Dit, niet louter uit sociale bekommernis, maar ook om de gezondheid van de Europese economie op peil te houden. Volgens de OESO heeft een stijgende sociale ongelijkheid namelijk een negatieve impact op economische groei. Tegelijk hebben vele EU-lidstaten na de uitbraak van de financiële en economische crisis in 2009 gesnoeid in de (sociale) uitgaven. Belangrijke uitdagingen voor de EU en de lidstaten bestaan erin kwaliteitsvolle en duurzame jobs te creëren voor alle inkomensniveaus en initiatieven te nemen om werk en privéleven, ook voor gezinnen met kinderen, met elkaar te verzoenen. Wat de gezinnen met kinderen betreft, mag het belang van een voldoende aanbod aan kinderopvang, de mogelijkheid van flexibele arbeidsregimes en een gelijk loon voor gelijk werk niet onderschat worden. De nagestreefde Europese dynamische kenniseconomie veronderstelt goed, opgeleide en productieve werkkrachten, die zich kunnen aanpassen aan de evolutie die de Europese economie doorloopt en de technologische veranderingen die zich voordoen. Kwaliteit van onderwijs en opleiding zijn hierbij cruciale factoren. Een dynamische kenniseconomie veronderstelt een goede toegang tot kwaliteitsvolle zorg en andere basisvoorzieningen. Daarbij moet expliciet aandacht besteed worden aan de specifieke zorgnoden van de numeriek steeds belangrijkere groep bejaarden. Naast verhoogde pensioenuitgaven zullen ook verhoogde overheidsuitgaven voor zorgverlening (incl. investeringen in infrastructuur) de begrotingen van de lidstaten verder onder druk zetten. Tegelijk zitten er een aantal wetenschappelijke en technologische vernieuwingen in de pipeline, die zonder meer revolutionair zijn en onze kijk op de samenleving in het algemeen en op de zorgorganisatie in het bijzonder, drastisch zullen beïnvloeden. Dit zal regeringen nopen om hun zorgsystemen aan te passen en in te zetten op een innovatieve, betaalbare gezondheidszorg en een duidelijke visie te ontwikkelen op het gewenste niveau van investeringen en sociale uitgaven voor de komende jaren. Dat sociale investeringen en dynamische kenniseconomie kunnen samen gaan, tonen recente OESO-cijfers aan. Finland, Duitsland en Nederland besteden allemaal meer dan 30% van hun bbp aan sociale uitgaven en behoren tot de top-10 van meest competitieve landen. Zweden besteedt een nog hoger percentage van zijn bbp en staat eveneens in de top-10. Een sociale pijler voor de Unie De Europese Commissie houdt vast aan haar agenda om een een Europese pijler voor sociale rechten op te bouwen. In haar commissiewerkprogramma 2016 legt de Europese Commissie nadruk op twee complementaire wegen hiertoe. Enerzijds zal de wetgeving op het gebied van sociaal beleid worden gemoderniseerd om beter aangepast te zijn aan de noden van een moderne werkomgeving en te garanderen dat nieuwe werkmodellen evenwichtige betrekkingen tussen de werkgevers en werknemers respecteren. Anderzijds zullen op basis van beste praktijken in de lidstaten sociale benchmarks worden geïdentificeerd, met name met betrekking tot het begrip "flexicurity", om tot meer convergentie te komen op het gebied van de arbeidsmarkt, vaardigheden en sociale bescherming incl. de strijd tegen sociale dumping en sociale zekerheidsfraude, in het bijzonder in de eurozone. De Commissie belooft intensiever overleg plegen met het Europees Parlement, de lidstaten, de nationale parlementen en de sociale partners om dit doel te bereiken.
Uit een recent opinie-onderzoek van de Bertelsmann Stichting blijkt bovendien dat de meerderheid van de burgers uit België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Polen, Portugal en ook het Verenigd Koninkrijk gewonnen zijn voor de idee dat de minimumstandaarden voor sociale bescherming binnen de Unie worden ontwikkeld.2 Solidariteit tussen lidstaten en regio’s in de Economische en Monetaire Unie en via de Europese structuur- en investeringsfondsen Teneinde de welvaartsstaten te vrijwaren en asymmetrische macro-economische schokken te absorberen, in de afwezigheid van monetaire autonomie en in de context van een versterkt economisch en fiscaal bestuur, hebben de vijf voorzitters voorgesteld om op het niveau van de eurozone een gemeenchappelijke macro-ecnomische stabilisatiefunctie in te voeren. Volgens hen dient een monetaire unie over de nodige instrumenten te beschikken om beter om te gaan met schokken die op nationaal niveau alleen niet kunnen worden beheerd. Het gaat hierbij niet om crisisbeheer – waarvoor het Europees Stabiliteitsmechanise is ontworpen – maar wel om het voorkomen van crisissen binnen de EMU en dus een noodzakelijke solidariteit tussen de deelnemende lidstaten. De voorzitters spraken zich nog niet uit over de precieze vorm die automatische stabilisatoren op het niveau van de Eurozone zouden moeten aannemen, maar gaven expliciet aan dat deze enkel gebruikt zouden kunnen worden door lidstaten die verdere stappen nemen inzake economische en monetaire integratie en dus verdere convergentie en pooling van besluitvorming inzake nationale begrotingen. Het door Europees Commissievoorzitter Juncker gelanceerde Europees Fonds voor Strategische Investeringen wordt door de vijf voorzitters naar voren geschoven als voorbeeld, waarop als eerste stap zou kunnen worden voortgebouwd, door het aanwijzen van een pool van financieringsbronnen en investeringsprojecten die specifiek zijn voor de eurozone, om te gebruiken volgens de conjunctuurcyclus. Naast een macro-economische aanpak, probeert de Unie ook concrete socio-economische uitdagingen aan te pakken met inzet van middelen uit de EU-begroting. De Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) zijn de bekendste instrumenten in dit kader. De ESI-fondsen omvatten het Europees fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees sociaal fonds, het Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees fonds voor Maritieme Zaken en Visserij. De middelen voor de lidstaten uit deze fondsen worden verdeeld op basis van criteria afgesproken tussen de lidstaten in het kader van de Europese meerjarenbegroting.
In de voorbije jaren is Vlaanderen geconfronteerd met een duidelijke afname van de Europese middelen in elk van deze fondsen. Ook voor een volgende programmaperiode kan een verdere daling van de Europese middelen verwacht worden. Belangrijkste reden hiervoor is de vaststelling dat niettegenstaande grote socio-economische uitdagingen in Vlaanderen, deze uitdagingen voor andere gebieden in de Europese Unie nog vele keren groter zijn. De programma’s voor interregionale samenwerking binnen het EFROprogramma vormen een uitzondering op deze dalende tendens. Vergeleken met programmaperiode 2007-2013, ontving Vlaanderen duidelijk meer middelen voor interregionale samenwerking voor de periode 2014-2020. Voor een volgende meerjarenbegroting is het belangrijk om grondig na te denken over de toekomst van de ESI-budgetten. Daarbij komt oa de hoogte van het ESI-budget op EU-niveau, de middelenverdeling tussen de lidstaten, de plaats van interregionale samenwerking in het volgende programma, enz. in het vizier. Geconfronteerd met een dalende tendens in ESI-middelen en de externe kritiek dat de positieve socioeconomische impact van de ESI-investeringen onvoldoende duidelijk is, dringt de https://www.bertelsmann-stiftung.de/en/topics/aktuellemeldungen/2015/november/buerger-sehen-die-europaeische-union-als-garant-dessozialstaats/
2
Europese Commissie er steeds sterker op aan om de middelen in te zetten via innovatieve financiële instrumenten, i.e. leningen, garanties, enz., in plaats van subsidies voor concrete projecten. Deze aanpak laat volgens de Commissie toe om met dezelfde middelen meer projecten te ondersteunen en stelt de economische levensvatbaarheid van de ondersteunde projecten centraal. In Vlaanderen bestaan ook voorbeelden waarbij klassieke ESI-subidies toegekend worden aan projecten met als doel financieerders uit de privé-markt te overtuigen in een innovatief verhaal in te stappen. Migratieuitdagingen wijzen op het belang van een gedeelde visie rechtvaardigheid en grondrechten binnen en buiten de Europese Unie
op
De reeds jaren sluimerende vluchtelingencrisis heeft zich sinds 2014 versterkt doorgezet. Volgens UNHCR-cijfers uit oktober 2015 kwamen er dit jaar 643.000 vluchtelingen en migranten de EU binnen via de Middellandse Zee. Het overgrote deel hiervan (502.500) kwamen via Griekenland binnen, gevolgd door Italië, dat eind september 131.000 vluchtelingen en migranten ontving die de EU binnenkwamen via de Middellandse Zee. De vluchtelingencrisis van vandaag houdt de Unie in de ban en zet de tegengestelde visies over de aanpak van deze crisis binnen de Unie op scherp. De sterke stijging van de instroom resulteert in erg verschillende posities over hoe een menswaardig opvang- en terugkeerbeleid vorm krijgt en hoe de buitengrenzen best kunnen beschermd worden. De huidige crisis zet tegelijk ook de Schengen-afspraken, als belangrijke onderbouw van de interne markt, onder druk. De herinvoering van grenscontroles helpt om vat te krijgen op de toestroom, maar resulteert anderzijds in belemmeringen van het vrij verkeer tussen de lidstaten, één van de centrale verworvenheden binnen de Unie. Deze relevante discussies mogen onze blik niet volledig afwenden van de nog veel grotere uitdaging die voor Europa ligt. Geconfronteerd met de demografische uitdagingen die eerder werden geschetst, zullen de lidstaten een versnelling hoger moeten schakelen in hun (voorlopig, erg moeizame) zoektocht naar een gemeenschappelijke visie op migratie. Dit laatste beperkt zich niet tot de huidige vluchtelingenstroom, maar behelst ruimer alle vormen van migratie die we vandaag kennen en heeft ook betrekking op de integratie van migranten die zich hier vestigen. Hoger werd het belang van economische migratie in het kader van de demografische uitdagingen voor de unie vermeld. Inburgeringstrajecten zijn hierbij een begeleide opstap naar een volwaarde deelname aan de ontvangende samenleving. Het Vlaamse beleid inzake integratie en inburgering is erop gericht een grotere solidariteit tot stand te brengen tussen iedereen die in de Vlaamse Gemeenschap een gedeelde toekomst heeft die gestoeld is op een gemeenschappelijk draagvlak van waarden, vrijheden en grondrechten. Werk maken van integratie en inburgering is een gedeelde verantwoordelijkheid, niet alleen voor de migrant, maar voor de hele gemeenschap en de maatschappelijke structuren Het thema migratie blijft niet beperkt tot de interne agenda van de Unie. De opeenvolgende crisissen aan de buitengrenzen van de Unie (bvb. Noord-Afrika, MiddenOosten) worden mee als grondredenen voor de huidige vluchtelingenstromen geciteerd. Wil de Unie en haar lidstaten op geopolitiek vlak een speler van belang blijven en de vaak prominente plaats die ze hebben in internationale organisaties en fora (G-7, G-20, IMF, WB, … ) behouden, dan zijn inspanningen van de Europese Unie nodig om als één blok te spreken en in intern en extern optreden te handelen conform de waarden die we uitdragen. Enkel dan zal de Unie een gerespecteerde stem blijven in de wereld, die mee tracht het hoofd te bieden aan internationale crissen. Diplomatieke inzet alleen volstaat daarbij niet, dit vereist ook de mobilisatie van financiële middelen en inspanningen binnen de Unie zelf. De belangrijke mondiale
geopolitieke afspraken over milieu en klimaat, nieuwe afspraken met de ACP-landen, afspraken met andere regionale handelsblokken, maar ook de visie op de toekomst van het nabuurschapsbeleid van de Unie, … vragen telkens een afweging over solidariteit en verantwoordelijkheid. b. Algemene Vlaamse standpunten •
De Vlaamse regering is van oordeel dat meeruitgaven voor migratie in 2016 buiten het structureel resultaat van de nationale begrotingen moeten gehouden worden aangezien ze het gevolg zijn van een buitengewone, buiten de macht van de lidstaat vallende gebeurtenis waarvoor een tijdelijke afwijking van het traject naar de middelangetermijndoelstelling door de Commissie kan toegestaan worden
•
De Europese middelen voor landbouw bieden maximaal ondersteuning aan de noden van de Vlaamse agro-ondernemers en plattelandsbelevers, waarbij de focus steeds meer op een beleid van preventieve ondersteuning, falingspreventie en risicobeheer komt te liggen als antwoord op financieel-economische uitdagingen op de wereldmarkt. De middelen uit het Europees Fonds voor Maritieme zaken en Visserij focussen op wetenschappelijk toegepast onderzoek en investeringen die duurzame zeevisserij waarborgen
•
EFRO en ESF middelen voor economisch rijkere regio’s zijn verantwoord aangezien ook deze regio’s hun socio-economische weefsel constant moeten aanpassen en vernieuwen, mede rekening houdend met Europese en internationale evoluties.
•
Het Vlaamse beleid inzake integratie en inburgering is erop gericht een grotere solidariteit tot stand te brengen tussen iedereen die in de Vlaamse Gemeenschap een gedeelde toekomst heeft die gestoeld is op een gemeenschappelijk draagvlak van waarden, vrijheden en grondrechten. Werk maken van integratie en inburgering is een gedeelde verantwoordelijkheid, niet alleen voor elke burger afzonderlijk, maar ook voor de hele gemeenschap en de maatschappelijke structuren We spannen ons in voor de invoering van een verplicht integratietraject in Brussel en voor EU-onderdanen die zich in Vlaanderen vestigen.
•
Arbeidsmigratie betekent op de eerste plaats een vraaggestuurde migratie in functie van in te vullen vacatures. Vacatures worden ingevuld volgens een driesporenbeleid: 1) (Inter)regionale activering - vooreerst wordt ingezet op de activering van de aanwezige arbeidsreserve, alsook op een verdere verhoging van de interregionale mobiliteit met Brussel en Wallonië. 2) Europese jobinvulling - indien op de eigen arbeidsmarkt geen kandidaten gevonden worden, wordt de Europese markt aangesproken. Het speerpunt hierin is het EURES-netwerk dat actiever wordt ingezet bij de invulling van vacatures. 3) Dynamische knelpuntberoepenlijst - flexibele instroom van hooggeschoolde en middengeschoolde werknemers, via een dynamische knelpuntberoepenlijst
•
Vlaanderen wil de uitdaging van de vergrijzing ombuigen tot een opportuniteit. Geconfronteerd met de complexe uitdagingen in de zorgsector, kiest de Vlaamse regering met het programma Flanders’ Care voor een beleidsdomeinoverschrijdende besluitvorming geënt op samenwerkingsmodellen, co-creatie en steunkanalen om zorginnovatie te faciliteren. Het is een bundeling van krachten van de beleidsdomeinen welzijn en zorg, innovatie, werk, economie, buitenlands beleid en financiën.
C. Stellingen Thema 1: vergrijzing en innovatieve gezondheidszorg in Europees perspectief 1. Economische migratie in EU context Arbeidsmigratie alleen zal geen afdoende oplossing bieden aan de toenemende vergrijzing. Gegeven de huidige vergrijzingsvooruitzichten zouden verhoudingsgewijs buitensporig veel buitenlandse werknemers aangetrokken moeten worden die op hun beurt ook vergrijzen om de behoeften van de Vlaamse arbeidsmarkt in te vullen. De EU zou beter inzetten op een beleid van hogere arbeidsdeelname, aanpassing van vergrijzingsgevoelige instituties en een verhoging van het geboortecijfer 2. Innovatieve gezondheidszorg in EU – perspectief De Europese Unie moet versterkt inzetten op de link tussen economie, wetenschap, zorgsector, gebruikers en overheid. De uiteindelijke doelstelling moet erop gericht zijn om een economische meerwaarde voor de bedrijfswereld en verbetering van de kwaliteit van de zorg te laten samen sporen in het voordeel van en, belangrijk, vanuit het perspectief van de zorgvrager. Vlaanderen moet know-how op het vlak van zorgorganisatie in het algemeen en preventie van welvaartsziekten in het bijzonder te beschikking stellen in de Europese Unie om de strijd met de ongelijkheid in levensverwachting binnen de Unie tegen te gaan. De EU moet meer inzetten op projecten of stimuli voor de implementatie van innovaties. De kennis die nu reeds opgebouwd is binnen bestaande projecten moet binnen de EU verspreid en gebruikt worden. Thema 2: Groeiende ongelijkheid en nood aan billijkheid 1. De Europese Unie moet werk maken van een grotere convergentie tussen haar lidstaten op het vlak van sociaal beleid. Dit moet worden geïntegreerd in de coördinatie van het macro-economisch beleid van de lidstaten (sociale dimensie van de EMU). De lidstaten moeten een aantal gezamenlijke en bindende sociale benchmarks afspreken. Deze omvatten bindende afspraken rond bijvoorbeeld de hoogte van een Europees minimuminkomen (gemeten t.o.v. het nationale mediaaninkomen). De Commissie monitort de vooruitgang van lidstaten naar die benchmarks. Niet-eurozonelanden zijn welkom om deel te nemen aan de sociale dimensie van de EMU. Los van de beslissing over deelname aan de sociale pijler, blijven een aantal basisafspraken tussen alle EU-landen nodig omtrent convergentie van het sociaal beleid. 2. De Europese Unie erkent het gevaar van excessieve sociale ongelijkheid voor duurzame economische groei en ondersteunt het nationale sociale beleid via sociale en inclusieve investeringen in de ontwikkeling van menselijk kapitaal. De EU moet versterkt inzetten op investeringen in onderwijs, opleiding en activering. De Unie moet bijdragen tot het verminderen van de grote verschillen tussen lidstaten op het vlak van opleidingsniveau.
Thema 3: Solidariteit en verantwoordelijkheid 1. De aanpak van de vluchtelingencrisis wijst erop dat vandaag geen eenduidige visie bestaat binnen de Unie over waar de Europese waardengemeenschap voor staat en waar de grenzen liggen van een ruimte van rechtvaardigheid. De aanpak van de crisis duidt er tevens op dat er binnen de Unie nood is aan een mechanisme om schokken op te vangen. a. De EU lidstaten moeten hun erkenningsbevoegdheid inzake vluchtelingen afstaan aan een supranationale autoriteit. Niet enkel om erkenningsprocedure en de behandeling van asielzoekers gelijk te schakelen binnen de EU, maar ook om asielzoekers in procedure op basis van hun taal, opleidings- en competentieprofiel aan lidstaten zouden kunen worden toegewezen. . Dit zou (nu grote nationale verschillen, waardoor asielzoekers liefst asiel aanvragen in één bepaald land). Dit zou ook voor gevolg kunnen hebben dat asielzoekers pas nadat ze een beschermingsstatuut verworven hebben, toegewezen worden aan een bepaalde onthaal-lidstaat. Lidstaten kunnen dan naast numerieke quota ook bepaalde profielen naar voor schuiven (taal, opleiding, competenties…) voor het opnemen van deze vluchtelingen. Zo heeft Spanje meer handenarbeiders nodig dan België. Hierdoor kan een link gelegd worden tussen onze humanitaire plicht om asielzoekers op te vangen en ons inburgeringsbeleid dat ernaar streeft deze mensen zo snel mogelijk een plaats te geven in de samenleving b. De Europese Unie moet duidelijkheid scheppen over haar visie op solidariteit en verantwoordelijkheid om het Europees buitenlands beleid gericht op de promotie van mensenrechten en het aanpakken van de wortels van conflictstituaties geloofwaardig te kunnen blijven uitdragen. De (groeiende) diversiteit in Europa is een rijkdom maar zorgt tevens voor uitdagingen op het vlak solidariteit. De huidige context van toenemende migratie naar een aantal Europese lidstaten, de intra-Europese mobiliteit, en het feit dat zeer diverse groepen naast elkaar leven, zorgt voor spanningen die de sociale cohesie en bij uitbreiding het Europees project, in gevaar kunnen brengen. Het is de taak van de Europese unie om ook in te zetten op het promoten van interculturele dialoog en diversiteit als rijkdom van de Unie en de gemeenschappelijke waarden zoals democratie, mensenrechten, fundamentele vrijheden, rechtstaat, pluralisme, tolerantie, non-discriminatie en wederzijds respect, actief uit te dragen .
2. Solidariteit binnen de Unie krijgt binnen de EU-begroting een praktische vertaling binnen het kader van het Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen). Naar alle waarschijnlijkheid zal de dalende tendens van de ESI-middelen - merkbaar in de laatste programmaperiodes - zich ook in de toekomst voortzetten. a. Wat de verdeling van de middelen per fonds over de lidstaten betreft, moeten voornamelijk actuele en objectieve criteria doorslaggevend zijn voor de middelenverdeling. Transitieregimes voor de overgang van het steunniveau onder de huidige programmaperiode naar het steunnieveau onder de volgende periode inhouden moeten sterk in de tijd beperkt worden. b. Geconfronteerd met de verdere daling van de ESI-middelen moet Vlaanderen versterkt inzetten op interregionale samenwerking. Tegelijk moet Vlaanderen nadenken om de middeleninzet via leningen, garanties, etc., beter bekend als financiële instrumenten, te verhogen. Daarbij mag, enerzijds, het belang en de meerwaarde van klassieke subsidies met een hefboomeffect niet uit het oog verloren worden, alsook de meerwaarde van financiële instrumenten in het kader van acties met beperkte middeleninzet.