NAAKTFICUUR; OORSPRONKELIJKE LITHO VAN GEORG RUETER.
GEORG RUETER, DOOR R. W. P. DE VRIES JR. Nu ik over Rue ter ga schrijven, keeren dat wij omventelingslichamen en regelvlakmijn herinneringen weer terug tot vele ken lieten draaien, bleef men, in weerwil jaren geleden, toen wij samen de trappen van al die wetenschap, jong vanhart, werden beklommen die naar de zolders boven 't daar velerhande snakerijen uitgehaald, geRijksmuseum -leidden om ons te laven jonglcerd met gipskoppen die onze onverdeelde sympathie aan de bron der niet hadden, en kunst. Ik zie ons meer dergelij ke ondaarna met de bezonnenheden. schilderkist het „land van Mauve" En bij al deze binnenrukken om escapades, die in in dat toen nog onze kunstzinnige niet zoo bedorven breinen werden Laren boerenbinuitgebroed, was nen- en buitenRueter zoo niet huizen op doek haantje de voorte brengen. En ste dan toch lang later trekken wij niet de minste. naar Parijs, huren Dat deze jeugin een klein straatdige overmoed je een apparteechter geen beletment meublé en sel voor ernstige brengen onze werkstudie was, bewees dagen door in wel zijn werk dat het Louvre, in er toen reeds zeer musée Cluny, in degelijk verzorgd Guimet en waar uitzag, en waarbij niet al, om op de hij. minder naar Zondagen met beartistieken zwier vriende kunstdan wel naar conbroeders naar buisciëntieuze uitvoeGEORG RUETER. ZELFPORTRET (TEEKENINC). ten te gaan. Te ring streefde. Er zelfder tijd toch waren daar Dupont en was toen nog zelfs onder de meest revolutioMonnickendam, Woortman en Wienecke naire kunstbroeders geen neiging naar futuen nog enkele anderen. risme, noch naar cubisme, Césannisme of Van Al deze herinneringen, ze geven mij weer Goghisme. En al bewonderden wij de ophet beeld van Rueter, ondanks dat de jaren komende decoratieve kunst in Dijsselhoff's hem ietwat veranderd hebben, en onze onovertroffen houtsneden en batiks, als wegen wat uiteen zijn gegaan. In den tijd schilders ging onze waardeering uit naar dan dat wij ons verdiepten in de wisse- Breitner en Van der Valk, naar Van Looy lingen der kunststijlen, dat wij de gehei- en Jan Veth en langs den laatste heen naar men der doorzichtkunde ontsluierden, tot Dürer en Holbein, en de vroeg-Italianen. zij voor ons geen mysteriën meer bevatte, In die voor indrukken en invloeden zoo LV. Elseviers No. 6.
29
374
GEORG RUETER.
vatbare jaren togen wij, zooals gezegd, samen naar Parijs, om veel te zien niet alleen maar ook om met de uiterste zorg de museumschatten in de Egyptische afdeelingen van het Louvre, de Japansche bronzen in Guimet, de middeneeuwsche kleinkunst in Cluny of Carnavallet te teekenen. En ik geloof dat deze studie der gebruiks- en versieringskunst uit vroeger tijdperken toen wel even ons beider weg bepaalde en ons de richting der „sierkunst" deden inslaan. Voor Rueter kwam daar nog iets bij, n.1. dat zijn vader destijds medebeheerder was in de steendrukkerij der firma „Gebr. Braakensiek" en juist in dien tijd het moderne aanplakbillet in evidentie begon te komen. Nieuwenhuis, Cachet, Toorop, Molkenboer, van Caspel, zij hadden affiches gemaakt voor tentoonstellingen en handelsfirma's en zoo was er een zekere vraag naar het moderne PORTRET VAN MIJN vlakversierde billet gekomen; er werden prijsvragen voor uitgeschreven en Rueter behaalde o. a. een tweeden prijs in een wedstrijd voor een affiche van de firma Boelen. Vele en velerhande billetten teekende hij sindsdien voor rijwielhandelaren en limonadefabrieken, voor kindermeel en boottochten, voor reukwerk en smeerolie en wat niet al, en daarbij gaf hij er blijk van een der eerste regelen der affiche-kunst:
•de gcede en juiste plaatsing van duidelijk leesbare letters, niet te onderschatten en tevens aan het figurale gedeelte voldoende waarde te hechten, om te zorgen dat hierbij noch uit onkunde, noch uit nonchalance misteekeningen voorkwamen. Trouwens hij was toen leerling der akademie geworden en ijverige figuurschilder op de klasse van Prof. van der Waay. Toch zat er nog geen volbloed schilder in, misschien ook nu zelfs nog niet; ten minste als wij aan een virtuoos op 't penscel denken, want de lithografie trok hem zoo sterk aan, dat hij droomde van privaatdrukken en aan de zaak van zijn vader dan ook een eigen appartement had met een handpers erin, dat den weidschen naam droeg van drukkerij ,,De gulden snede." En in die drukkerij „De gulden snede" werd de eerste Ructerkalender geboren. Of laat ik niet VROUW. (SCHILDERIJ). zeggen de eerste, want reeds in 1896 had hij voor zijn vaders firma een koppermaandag-kalendcr gemaakt, die zelfs Jan Veth in de Kroniek de volgende loftuiging ontlokte: „Het is mij niet bekend, wie den opmerkelijken reclamekalender van de firma Gebr. Braakcnsiek geteekend heeft. De auteur kent blijkbaar het werk van Dijsselhof en Cachet, kent ook de boekversieringen van Derkinderen . . . .
GEORG RUETER.
375
„Is de teekenaar jong, wat ik waarschijnMij dunkt hier kon de jeugdige sierkunlijk acht, dan is het een sekure belofte stenaar tevreden mede zijn, en het woord van aanwinst onder onze grafische artis- van Veth is hem zeker een aansporing ten. Is hij iemand die al meer leverde, geweest, tot de uitgave van een kalender dan weet ik hem niet thuis te brengen. geheel volgens zijn eigen inzichten. Wat hier beoogd In 1900 dan was werd is bereikt, het, dat de eerste er is iets rustigs, vandethanssedert iets evenredigs in jaren ons verheude zes bescheiden gende kalenders bladen, die van op het grijze bordeen uitnemenden papier, met donsmaak getuigen. kere blaadjes er ()]) elk blad zijn op gehecht, de te/ weerszijden persen van „De van een telkengulden snede" keer goed geslaagd verliet. midden-ornament Die telken jare twee maanden in terugkomende kakeurige letters gelender is wel een ?et, en terwijl die kenmerkend ding indeeling van de voor Kucter, zookaart doorgaand wel de opzet erdezelfde blijft, is van als de volalleen in de dessin harding, ieder navan de frontverjaar weer een siering, in het ornieuwe te ontnamentaal voortwerpen. borduren op di' Het was n. 1. hoofdlijnen, in den direct de bedoeluchtigen rand, in ling om, wat men de kleurkombinategenwoordig „amtie de noodige afbachtelijk zuiver" wisseling bet racht. noemt, het mateDe kleuren zijn riaal te laten sprezuivere maar stille ken ; dies werd en mooi harmonihet schild van ëerende. Het Meisimpel Zaansch Juni-blad is bebord gemaakt, paald uitstekend waarvan de grijze van samenstemSCHEEPJE MAKEN. (SCHILDERIJ). kleur moest medemen in het geel-groen-rood. En het karakter van den wandkalender gaat zoo goed door werken in het effect van het geheel. Xu in het geheel. De mate van verzorging en eens was het 't mooie bruin van Turksch van niet pretentieuze luchtigheid, zooals rood, dan weder indigo-blauw, of zwart die past bij dingen van tijdelijke bestem- met wat goud, dat zich zeer goed verdroeg ming, lijkt mij gansch voorbeeldig...." tegen dit wel beschaafde grijs. En de maandbladen, met een sprcukje
376
GEORG RUEÏER.
somwijlen, maar steed» met goede duidelijke cijfers, harmonieerden er doorgaans bijzonder mede. Die kalenders, het waren geen wonderen van ornamentale oplossing, het waren geen rijke decoratieve vondsten, maar pleizierige aangename dingen om naar te zien. Ze hadden de charme van een Delftsch bord, van een Hindelooper stoel of kast, van een gedrukt katoentje, van een oud schutblaadje; van alles eigenlijk wat ontstaan is in de handen van een vakman, die p 1 e i z i e r in zijn werk heeft, maar ingeenen deele de pretentie er aan wil verbinden dat het k u n s t is. Trouwens als wij zien hoe hij zijn huiselij k milieu door een kleurtje op een kast, door een randje langs een lambriseering weet op te vroolijken dan herinnert ons dit ook telkens aan het genoegelijke van volkskunst, aan wat wij in Rusland, in Zweden nog wel aantreffen, waar het meer in ' T KROONJAAR de menschen zit, en uitgaat van een ietwat gecultiveerden huisschilder. Heel wat, dat tegenwoordig met den weidschen naam van kunstnijverheid, van ambachts- en nijverheidskunst of andere mooie woorden betiteld wordt, behoorde dan ook vroeger tot het domein van den smaakvollen ambachtsman.
das e n . . . . maakt er meer reclame voor. Een van de weinigen die zich w e 1 bewust was dat zijn werk in die lijn geen k u n s t genoemd moest worden, was de gemoedelijke Ko Doncker en ik geloof ook dat Rueter zijn decoratieve werk voor zich zelf niet zoo hoog aanslaat. Hij heeft nu eenmaal een neiging in zich om te versieren en daarom doet hij het. Hij versiert uit lust om het te doen, omdat hij het aardiger vindt ergens zoo'n randje langs te zien en te maken, dan een effen kleur, en hierdoor geleid maakte hij ook behangselrandjes,schutblaadjes, portefeuillestempeltjes, boekvignetten en velerlei andere dingen. En, wij zeiden het reeds, door zijn vaders zaak kwam hij er toe aanplakbilletteh te teekenen, wat zeker een van de moeilijkste puzzles, maar ook van de beste oefeningen is voor hen, die zich op decoratief terrein willen bewegen. Er was in die dagen (SCHILDERIJ). nog niet zoo heel veel op dit gebied in Holland gemaakt.
Daarbij kwam dat zijn akademisch gevormde geschooldheid in het figuurteekenen en zijn neiging tot versieren hem zeer geschikt maakten, om aantrekkelijke affiches te teekenen, daar het publiek en de opdrachtgever graag „een voorstelling" ziet, en zich Die dingen zelf zijn er niet meer of niet — toen ten minste nog niet — tevreden minder om, alleen doet men er thans stelt met een ornamentale compositie. Trouveel gewichtiger mede, praat er diepzin- wens ornament in de volste beteekenis van het nig over, zet er een peinzend gezicht bij — woord is zijn werk feitelijk niet, het zijn sliersteekt zich in fluweelen jas met gebatikte tjes, veegjes, reminiscensen aan bloemetjes en
PROF. AI.'G. ALLEBÉ. (SCHILDERIJ), Ml'SEL'M BOYMANS, ROTTERDAM.
GEORG RUETER.
379
blaadjes, die niet gecomposeerd zijn, maar heeft, uit zijn portretten gebannen schijnt. als uit het penseel gevloeid. In de eerste jaren na zijn akademietijd, teen hij op de Van Oldebarneveldkade zijn ateVergelijken wij dan ook zijn werk met het zeldzaam decoratieve kamerscherm met lier had (waar, indachtig de Parijsche reis, de parelhoenders van Dijsselhof, met de op de deur een bordje prijkte met: „penvisschen van Lebcau, met de herten of dant la séance de modèle on ne tire pas Ie leeuwen van Lion Cachet dan zien wij cordon") schilderde hij na een kort verdirect het verschil. Rueter's werk draagt blijf in Gent een bagijntje, waarin de inmeer het karakter der verfijnde volkskunst, vloed van Van der Waay niet te miskennen zelfs een deel viel. Maar daarna zijner latere boekook een portret versieringen en van zijn vader, affiches. dat meer persoonMen begrijpe nu lijke kwaliteiten wel, dat dit geen heeft en uiterst degradatie indoorwerkt is. houdt, maar meer Hij streeft dan een kenschetsing naar een zeer van het werk is, zorgvuldige peinon ik neem aan ture, geen imdat, indien hij, pressionisme, geen met zijn voorbevlotte chic, maar schikking voor de een schier teekenversierende kunsachtige verfbeten, zijn oorspronhandeling. kelijke gaven alAls hij betrekleen in deze richkelijk kort daarting gestuurd had, op trouwt en zich hij zeker monuin Sloterdijk vesmentaler werk getigt, zijn het de geven zou hebben. uiterst consciënMaar zijn weg tieuze portretten . ging ten deele van zijn vrouw anders. die op Arti de aandacht trekken. Zijn akademiWel maakt hij sche vorming onnog decoratief der de hoogleeraATF.LIERIIOEKJE (SCHILDERIJ). werk, somwijlen ren Allebé en Van der Waay, zijn appreciatie voor het samen met zijn vrouw, en verschijnen ook werk van Jan Veth en voor de strakke tecken- steeds zijn kalenders, maar van nu af aan achtigheid van Dürer en Holbein, brachten neemt het schilderen en teekenen van porhem er toe zich op het teekenen, schil- tretten toch de voornaamste plaats bij hem in. deren, lithografeeren van portretten toe te Waar hij van huis uit geen man van monleggen. dainiteit is, daar verwondert het ons niet, En nu is het opmerkelijk, dat al wat dat hij evenals Larson er pleizier in heeft zijn hij aan zwier, aan overmoed, aan luchtig- kinderen te schilderen. Niet dat zijn teekeheid en nonchalance soms in zijn sierkunst ningen of schilderijen iets op die van Larson
3<So
GEORG RUETER.
gelijken, al heeft hij met dezen Zweedschen artiest den zin voor het behagelijk maken van zijn interieur gemeen; doch ook hij ziet het aardige, het karakteristieke in „het doen" van kinderen. Hetzij ze schrijven met een ernstig schuin gehouden hoofdje, het potlood tusschen de kleine vingertjes geknepen; hetzij ze kralen rijgen, of prenten kleuren of scheepjes in elkaar knutselen, ze hebben meestal een ongeposeerde houding, die zoo goed bij hun werk past. Van kinderen moesten eigenlijk altijd portretten gemaakt worden, wanneer ze het niet wisten en niet bemerkten. Ze moesten, zooals de vogel-fotografen dat doen, in hun omgeving bespied en verrast worden; maar eilieve het publiek wil dat dikwijls wel heel anders. Men vraagt het portret van kinderen „die u aankijken," waar men de oogen vooral goed van ziet; doch daardoor (het beZOMERFLOXEN hoeft natuurlijk niet en Rueter's kinderportret op de laatste Arti-tentoonstelling bewees dit wel) komt er zoo ligt iets geposeerds, iets stroefs in zoo'n kindergezichtje. Toch teekent en schildert Rueter in den laatsten tijd meer en meer het portret om de gelijkenis en de uitdrukking alleen. Een enkele maal leest of schrijft de geportretteerde (mogelijk omdat het poseeren en niets te kunnen doen voor weinigen aantrekkelijk is) maar we zien dat Rueter toch niet de actie in zijn portretten wil weergeven; hij zoekt naar het karakteristieke
van zijn sujetten en daarheen stuurt hij zijn werk. Zoo is het portret van den oud-hoogleeraar Allebé, dat thans in het museum Boymans prijkt, wel zeer markant het type van dezen ietwat nerveuzen, fijnen en delicaten kunstenaar. De, als proevend, eenigszins vooruit gestoken lippen, de scherp kijkende oogen, dit is wel op ende op Allebé. En dat het Rueter ook in eerste instantie om de portretten te doen is, bewijst wel dat hij de achtergronden meestal vrij neutraal behandelt. Een ander kunstenaar schildert zijn sujetten gaarne „in hun milieu", Rueter prefereert een effen, door een kleinigheid iets verlevendigd, fond, en maakt er zóó een harmonieus geheel mede. Sterker nog dan uit zijn geschilderde portretten, waarbij de kleur hem nog even kan bekooren spreekt zijn (SCHILDERIJ). neiging tot preciseering uit zijn geteekende portretten. Met enkel zwart en iets rood-krijt voor het gezicht dwingt hij zich hierbij tot kalme, strakke observeering. Geen zwier, geer élan, geen geniale streek zal hem dan afbrengen van de nauwgezette bestudeering van zijn onderwerp. Met liefdevolle aandacht bespiedt hij iedere plooi, iedere welving in het uiterlijk van zijn sujet en met niet minder zorg tracht hij door de oogen heen ook den inncrlijken mensch te doen spreken. Het hierbij gereproduceerde portret van mevr. prof. Ehrenfest is zeker in dit opzicht wel
PORTRET VAN MEVR. I'ROH. EHRENFEST (TEEKENING).
GEORG RUETER.
383
zeer karakteristiek; bij de tot het uiterste Met een enkel woord willen wij nog doorgevoerde zorgvuldige teekening heeft een bijzondere uiting van zijn talent verhet toch een zeer groote levendigheid door melden, en wel die van het gelithograde wijze waarop de kunstenaar aan de oogen feerde portret. Ook hierbij werkten als uitdrukking heeft weten te geven. van zelf verschillende factoren samen. Naast zijn portretten heeft hij een enkele Immers wanneer een portret wordt aanmaal blijkbaar wel eens behoefte aan geboden, of iemand zijn portret laat maken, meer kleur; en al schildert hij ze dan wil men er doorgaans ook goede repro-
niet minder serieus, toch zijn z'n bloemen en zijn stillevens met een breedere streek, iets uitbundiger zouden wij kunnen zeggen, gedaan. Maar het is alsof hij zich zelf deze kleine tractaties zelden gunt, want in zijn oeuvre neemt het stilleven, het bloemschilderij een zeer ondergeschikte plaats in. * j, *
ducties van hebben; en welke zijn beter dan die door den artiest zelf op steen geteekend, geëtst of gegraveerd, Hieraan danken wij uit vroeger tijd zoo menig bewonderenswaardig staal van grafische kunst. De meer impressionistische kunst en het als zoodanig opgevatte portret van later leende zich zeer slecht tot een
GEORG RUETER. zuiver grafische reproductie; maar de tee- werk, misschien geheel onbewust, doordat kenachtige kant in Jan Veth's portretten, Rueter's opvatting van een teekening tot en de herleving der grafische kunst in onze een zelfde werkwijze leidde, ik zou het dagen, bracht het gelithografeerde portret niet durven zeggen; en het doet er ook weiweer in eere. En waar Rueter's portretten nig toe, het geeft slechts een kleine aanin dit opzicht dezelfde kwaliteiten vertoonen, duiding. hij bovendien door zijns vaders zaak al vroeg met de lithografie in aanraking kwam; Zoo hebben wij dan getracht in dit kort daar lag het voor de hand, dat ook hij als bestek een overzicht te geven van Rueter vanzelf portretals versierder, als ten op steen zou portret -schilder, gaan teekenen. als lithografisch Daarbij sluit zijn kunstenaar. En opvatting van zoo wij hem nu behandeling van vroegen, hoe hij het portret zich 't liefst genoemd zoo goed aan bij zou willen worhet teekenen op den, ik vermoed de steen. Want dat hij dan even hij wascht niet, alsBilderdijkden en schaaft niet, titel „Herr Mahen maakt geen ler" het meest grandioze toeren geëigend zou op de steen; vinden. maar beteckent Zijn artistieke ze even nauwhoroscoop trekgezet als hij dit kende, geloof ik zijn papier doet. ook dat hij de Dat het zich sierkunst meer uitsluitend bepaen meer voor len tot deze behuiselijk gebruik werking van de zal bewaren,, steen niet droog (want laten kan en suf behoeft hij het versieren DAMESPORTRET. te zijn, bewijzen natuurlijk toch vele steenteekenaars en ik zou Fantin Lat our in dit verband nog even willen noemen. Trouwens wanneer Rueter een enkele maal een naaktfiguurtje of een interieur op steen teekent, dan komt er door de analoge behandeling iets van Lat our in. Het is misschien een appreciatie van diens
•
niet) en het portret, het geschilderde, maar vooral het geteekende en gelithografeerde„ zijn sterkste kant zal blijven. En daarmede zal de portretkunst zeker gebaat zijn, want goede portrettisten zijn er niet vele, en een zoo serieus en bekwaam teekenaar als Rueter belooft nog heel wat..
•
•