museabrugge.be
MUSEA
BRUGGE
COLLECTIEPRESENTATIE
AMÉDÉE CORTIER
PERSDOSSIER
Collectiepresentatie Amédée Cortier KORT
Amédée Cortier (1921-1976) was een Belgisch schilder en graficus. In de jaren 40 werkte hij in de expressionistische stijl, in de jaren 50 kubistisch en in de jaren 60 abstract. Met het uitgepuurde werk vanaf eind de jaren 60 vond hij aansluiting bij internationale tendensen waarin de kleur centraal staat. Algemeen wordt zijn werk van die periode beschouwd als ‘fundamentele kunst’. In 1973 verwierf het Groeningemuseum een eerste belangrijk werk van deze kunstenaar. In 1992-1993 kwam een nieuw ensemble tot stand dat de volledige carrière van de kunstenaar beslaat. Het toont de evolutie die de kunstenaar onderging van figuratief naar abstract, minimalistisch werk. Net als bij het vorig jaar getoonde ensemble van Dan Van Severen heeft het werk van Cortier een extra, spirituele dimensie. Hoewel in formaat doorgaans kleiner dan het werk van Amerikaanse tijd- en visiegenoten als Newman, Reinhardt en Rothko, zorgen de kleuren bij Cortier voor eenzelfde gewaarwording van bewustzijn. De tentoonstelling omvat schilderijen, tekeningen, een maquette en een documentair gedeelte.
MEER INFO
In 1973 kochten de Vrienden van de Stedelijke Musea een triptiek voor het Groeningemuseum, bestaande uit drie omzeggens vierkante doeken (70 x 80 cm), met de mythische kleuren rood, geel en blauw. Het was een werk van de Gentse schilder Amédée Cortier (1921-1976). Tussen 1966 en 1970 schilderde Barnett Newman (1905-1970) vier versies van het legendarische ‘Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue?’. Het rood is in die doeken overheersend, behalve in de versie van Berlijn, daar wordt op een langwerpig doek een rood en een geel vierkant vlak gescheiden door een blauwe verticale balk. Of het werk van Cortier geïnspireerd werd door of een eerbetoon was aan Newman is niet duidelijk. Feit is wel dat Amédée Cortier op het einde van de jaren 1960 experimenteerde met dezelfde kleuren in verschillende varianten. Maar net als bij Newman was zijn kleurenpalet rijker dan die drie kleuren. Met Barnett Newman had Cortier bovendien ook dezelfde visie op schilderkunst gemeen. Vorm werd kleur en kleur werd vorm. Kleur laten opgaan in de ruimte was voor beiden het ideaalbeeld. Newman werkte op grote formaten, Cortier’s doeken waren doorgaans kleiner. Maar de kunstenaar was terecht de mening toegedaan dat een schilderij, hoe klein ook, met zijn kleur de volledige wand kon bestrijken. De gewaarwording van het werk blijft daardoor razend actueel. In 1992-1993 kwam via aankoop en schenking binnen het Groeningemuseum een ensemble tot stand dat een mooi overzicht biedt van het oeuvre en de evolutie in het werk van Cortier. In het Groeningemuseum wordt een uitgebreide selectie getoond van schilderijen, tekeningen, een maquette en een documentair gedeelte.
2
Collectiepresentatie Amédée Cortier [tekst van Yves De Smet] Tekst van kunstenaar Yves De Smet (1946-2004), oprichter van de Plus-Groep en de latere galerij Plus-Kern, ‘Centrum voor constructieve vormgeving’, uitvalsbasis van de ‘Gentse constructivisten’. Yves De Smet was zeer goed bevriend met Cortier. De tekst werd geschreven n.a.v. de aankopen en schenkingen in 1992-1993 van het werk van Cortier en de aansluitende collectiepresentatie in het Groeningemuseum van 3 april tot 4 juli 1993. Enkel schilderen: een achtergrond, een vlak, een paneel zo groot als een kleur Roland Jooris1 Het ensemble dat het voorwerp vormt van de “Aankoop en schenking Amédée Cortier” telt niet minder dan veertig werken van de hedendaagse Gentse meester. Het oudste is een contrastrijk landschapsschilderij uit 1949 (Cortier was toen 28), het meest recente: een monochroom zwart reliëf uit 1975, het jaar waarin hij tevens zijn ‘Acht composities met twee kleuren rood’ realiseerde. Cortier is dan 55 en, al te vroeg, zijn einde nabij. Twee kleinschalige maar monumentale werken, die niet alleen, op treffende wijze, een museale vertegenwoordiging en haar tentoonstelling afbakenen, maar tevens als symbolen fungeren voor de polariteiten, waartussen zich Cortiers epurerende evolutie voltrok; hoewel de kunstenaar al op achttienjarige leeftijd werkzaam was en het tentoongesteld reliëf wellicht niet zijn allerlaatste werk is. Voor mij heeft Cortiers evolutie als kunstschilder veel te maken met zijn grensoverschrijdend verkennen van de ruimtelijke werkelijkheid, haar begrips- en beeldvorming, haar uitdrukking en bewerking. Ik heb ‘ruimte’ steeds een fascinerend woord gevonden. Een term die zoveel begrippen dekt, op verschillende niveaus, binnen meerdere schalen ook. Een aantal kunstenaars zijn er tijdens hun leven in geslaagd, binnen hun oeuvre, een aantal van deze ruimtecategorieën, soms consecutief doch meestal simultaan, te betreden, te verkennen, te onderzoeken. Zowel in het verleden als heden ten dage droegen/dragen zij mijn bewondering weg. Amédée Cortier was een van hen. Gemakshalve en onvermijdelijk simplistisch (omdat de overgangen natuurlijk veel genuanceerder verliepen, omdat er overlappingen waren en omdat de kunstenaar, in de loop van zijn evolutie, soms naar vroeger behandelde thema’s – en enkele keren zelfs naar eerder beoefende schilderwijzen teruggreep) kan gesteld worden dat Amédée Cortier, als schilderende twintiger, tijdens de jaren veertig vooral landschappen produceerde, waaronder een merkwaardige reeks marines, maar ook enkele landelijke ‘pays sages’ en zelfs een paar melancholieke stadsgezichten. Kunsthistorisch beschouwd sluiten deze panorama’s en landschappelijke details aan bij een expressionistische traditie (Permeke is niet ver), waarbij het evoceren van een kosmische ruimte-ervaring elk realistisch streven vervangt, tot irrelevant feit herleidt, voorbijstreeft… Tijdens de jaren vijftig gaat Cortier zich, als dertiger, meer en meer terugtrekken in het interieur: een door de architectuur tot binnenruimte begrensde buitenruimte (lees: dampkring), waarin ‘stille levens’ (‘des natures apparemment mortes’) worden geënsceneerd of stereotiepe naakten een ode vormen aan de universele vrouw (moeder, geliefde, echtgenote, … godin). In deze periode begint Amédée Cortier in zijn werk (zoals ook glazeniers dat doen) een opvallend en belangrijk onderscheid te maken tussen enerzijds de lijntekening (contouren ter afbakening der silhouetten) en anderzijds het invullen van deze ‘verkavelde’ oppervlakten met kleurvlakken. Aanvankelijk geschiedt dit nog schematisch, zoals bij Georges Rouault. Maar later resulteert deze werkwijze, naar het voorbeeld van Fernand Léger en de puristen, in meer bezadigde tekeningen en schilderijen. Tijdens de jaren zestig zou Cortier dit expliciet ordenen van het rechthoekig vlak (en dit vaak met behulp van de gulden snede) handhaven. Net zoals bij Piet Mondriaan begint de figuratie binnen zijn werk plaats te ruimen voor een louter concrete behandeling van de drager, maar evenals bij Mondriaan blijven vele ‘abstracte’ composities in deze periode herinneringen aan interieur-scènes of andere constructies uit de alledaagse werkelijkheid. Als kunst- en huisschilder was Cortier reeds lang vertrouwd met het feit dat de ruimte binnen een kunstwerk een essentiële dialoog onderhoudt met de omgevende ruimte waarin het wordt tentoonge1 Uit het gedicht ‘Hommage aan Amédée Cortier’, in Eenzijdig Gestreken, III-2 (Academie Leon, Wetteren, 1988)
3
steld of een definitieve plaats kreeg. Vanaf 1970 echter begint deze relatie zijn werk op een meer uitdrukkelijke wijze te beïnvloeden. De reliëfs, de veelluiken, die met gelijke tussenafstanden dienen te worden opgehangen, de ‘Wanden’, die met bestaande architectonische wanden kunnen samenvallen (in de collecties van het Bonnefantenmuseum te Maastricht en het Museum van Hedendaagse Kunst te Gent), en het schaalmodel voor een ‘Kleuromgeving’ belichamen zijn ambitie op zijn kunstenaarschap te verzoenen met zijn voormalig beroep van huisschilder en om, via deze architecturale weg, op de bescheiden wijze die hem eigen was, de macroruimte te betreden, te verkennen en te onderzoeken die hijzelf, tijdens de jaren veertig, in een aantal landschappen had geëvoceerd. Het werk uit deze ultieme periode wordt wel eens met ‘monochroom’ geduid. Het is een feit dat Cortier enkele eenkleurige studies en doeken schilderde (zoals in 1974 het drieluik ‘Drie gelijke blauwen’). Ook een aantal van zijn reliëfs zijn sensu stricto monochroom. Maar wanneer de respectieve luiken van een polyptiek komen samen te vallen met verschillende kleuren, kan het totaal bezwaarlijk ‘monochroom’ worden genoemd. Deze opmerking geldt trouwens evenzeer voor vele andere zogenaamde ‘monochromen’ uit de recente kunstgeschiedenis. Een regel die weliswaar wordt bevestigd door één opvallende uitzondering: de consequente monochromie van Yves Klein. Zowel Cortier als Klein kenden een vroege dood. De verleiding is dan ook groot om zich af te vragen wat elk van hen zou hebben voortgebracht tijdens een langer leven. Een irrelevante vraag echter, vermits zowel het minimalistisch karakter van hun laatste werken, als hun vroegtijdig heengaan, onontkoombare feiten zijn. Of beide feiten daarom onderling verbonden zouden zijn, of de biologische en creatieve evoluties van een kunstenaar enig parallellisme kunnen vertonen en of sommige kunstenaars naar hun dood toe zouden werken, zijn vragen die ik niet met zekerheid positief kan beantwoorden, hoewel ik er, als collega van Cortier, wel enige neiging toe voel. Met ‘monochromen’ is er echter meer aan de hand. Niet alleen blijken de uitmunters onder hen, over vele ismen heen, de tijd te trotseren (J.M. William Turner was een van hun voorlopers), hun reducerend streven naar essentie blijkt een relatieve herkenbaarheid van hun persoonlijkheid niet in de weg te staan. Zo zou ik een vijftal hedendaagse Vlaamse auteurs van ‘monochrome’ landschapsevocaties kunnen opnoemen, die, desalniettemin, individueel vrij gemakkelijk herkenbaar blijven. Hetgeen weer eens bewijst dat het onderscheiden van artistieke individualiteit geenszins afhangt van het demonstreren van formele labels. Nochtans hoeven kunstwerken, net zoals mensen, niet op elkaar te lijken om gekenmerkt te zijn door een essentieel onderling verband. Zo is Cortiers oeuvre, naar mijn gevoel, nauw verwant met dat van die andere Vlaamse meester Dan Van Severen (waarvan het Brugse stadsbestuur met de steun van de Vrienden van de Stedelijke Musea recentelijk een twintigtal etsen mocht verwerven), die van de eerder genoemde Piet Mondriaan (Nederland) en Yves Klein (Frankrijk), en die van de Amerikaanse kunstschilders Barnett Newman, Ad Reinhardt en Mark Rothko. Of Amédée Cortiers bezoek aan de stad New York en haar musea (1973) hiermee verband houdt, is mogelijk maar onzeker. Hoe Van Severens ascetische grauwheid ook van Cortiers zinnelijk kleurenpalet verschilt, Mondriaans oppervlaktetextuur van Cortiers egale verfaanbrenging, Kleins mediterrane ether van Cortiers Vlaamse zwaartekracht (“Ik tracht het merg van de kleur te bereiken.”2), Newmans Amerikaans monumentalisme van Cortiers schaalvrije monumentaliteit, Reinhardts matte duisternis van Cortiers glimmende lichtwerking en Rothko’s grenzeloze kleurvlakken van Cortiers orthogonale vlakkenverdeling, allen zijn zij erin geslaagd om, met een minimum aan middelen, in hun beeldend werk een hoge graad van spiritualiteit te bereiken. Iets wat men in mindere mate terugvindt bij iemand zoals de Amerikaan Ellsworth Kelly, waarvan het werk op het formele vlak nochtans meer gelijkenissen vertoont met dat van Cortier. In dit verband merkte de Nederlandse kunstenaar Peter Struycken reeds in 1976 op dat Kelly kleur en vorm aan de orde stelt en laat zien dat deze in hun onderlinge relaties nauwkeurig de zichtbare werkelijkheid volgen en ons daardoor toont hoe deze eruit ziet. (Terwijl) Cortier kleur in zijn zelfstandige werking aan de orde stelt en laat zien hoe deze zich gedraagt en ons toont dat het leven is3 . Een uitspraak geformuleerd in het kader van een bespreking van Cortiers triptiek ‘Rood-geel-blauw’ uit 1972 (die reeds in 1973 werd aangekocht door de
2 Uit een cahier met aantekeningen in handschrift van de kunstenaar
3 ‘Kleur dat wonder’, in Openbaar Kunstbezit, 4/6, 1976
4
Vrienden van de Stedelijke Musea), een werk dat ook Jaak Fontier tot het besluit bracht dat Cortier met behulp van zuivere kleurvlakken, de ruimte tot het bewustzijn van de kijker brengt, (maar ook) het menselijk bewustzijn met intense kleur vult4 . Net zoals bepaalde kaas- en wijnsoorten, geeft het werk van sommige kunstenaars de indruk ‘nog te verbeteren met de tijd’… een zelfbegoochelende verklaring voor een eigen evolutie, waarbij men iets dat steeds zichzelf is gebleven met meer openheid ging benaderen. Hoe meer men zich in het werk van iemand zoals Cortier verdiept, hoe meer men erin ontdekt. In feite zijn het kunstenaars zoals Cortier die ons tot meer openheid, begrip, inzicht en wijsheid brengen. Dat veertig werken van Amédée Cortier dankzij een combinatie van aankoop en schenking, hun definitieve bestemming mochten krijgen binnen de verzameling van het Groeningemuseum, is een feit dat Cortier zeer gelukkig zou hebben gemaakt (“Ik maak mijn werk en mijn werk maakt mij”5) Zijn ‘iconen’ passen perfect binnen de tijdloze entourage van deze Brugse collectie. Yves De Smet Gent, 4 maart 1993
4 ‘Kunstwerken uit de twintigste eeuw in het Groeningemuseum (23): Amédée Cortier’, in Brugsch Handelsblad, 1973? 5 Uit een cahier met aantekeningen in handschrift van de kunstenaar
5
Meer info | Interviews
Afspraak kan geregeld worden via
[email protected] of T +32 50 44 87 08.
Beeldmateriaal
> Afbeeldingen kunnen enkel voor promotionele doeleinden ten gunste van deze collectiepresentatie gedownload worden op volgende link: http://www.flickr.com/photos/museabrugge/sets/. Credits staan erbij vermeld
6
Praktische info collectiepresentatie Titel
Amédée Cortier
Locatie
Groeningemuseum, Dijver 12, Brugge
Data van 28 maart tot 11 november 2015 Open van dinsdag tot zondag van 9.30 tot 17.00 uur Tickets
€ 8.00 (inclusief permanente collectie) € 6,00 (> 65 j. en 12-25 j.) Gratis: -12 jaar & leerlingen basis en middelbaar onderwijs (begeleid door leerkracht) Gratis met Brugge City Card, met Museumpas & met Lidkaart Vrienden Musea Brugge
Meer info
www.museabrugge.be
Verzoek Wij verzamelen alle mogelijke recensies betreffende onze musea en evenementen. Daarom vragen wij u een kopie van het door u gepubliceerde artikel, of een cd met de desbetreffende uitzending, op te sturen naar Sarah Bauwens, Hoofd Pers & Communicatie, Musea Brugge, Dijver 12, 8000 Brugge. U kunt de bestanden ook digitaal bezorgen (ftp of url doorgeven) via
[email protected]. Met dank voor uw medewerking en belangstelling.
7
DA NK E N H U N BI J Z O ND E R E BEG U N S T I G E R S