Kinderrechten en kinderrechtenorganisaties De rol van non-gouvernementele organisaties bij de implementatie van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Mr. Stan Meuwese Directeur Defence for Children international Gepubliceerd in: K. Blankman en M. Bruning (Red.), Meesterlijk groot voor de kleintjes, Opstellen aangeboden aan Professor mr. J.E. Doek ter gelegenheid van zijn emeritaat, Liber Amicorum, Kluwer 2004. 1.
De overheid speelt de eerste viool
Regeringen spelen de hoofdrol bij de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De regeringen vertegenwoordigen in de terminologie van het Verdrag “de staten die partij zijn bij dit Verdrag (State Parties)”. Het IVRK omvat 54 artikelen met 117 leden. In 87 leden komt het begrip ‘State Parties’ voor. Artikelen van het Verdrag beginnen met formuleringen als “the State Parties shall assure…, the State Parties shall take measures…, the State Parties shall undertake…, the State Parties shall recognize…, the State Parties shall respect…, the State Parties shall use their best efforts…” Daarom zou de stelling verdedigd kunnen worden dat het kinderrechtenverdrag helemaal niet over rechten van kinderen gaat maar over verplichtingen van de overheid.1 De rol van de staat bij de implementatie van kinderrechten is essentieel. 2.
NGO´s als ‘supporting actor’
Het eerste probleem in het woord non-gouvernementeel is dat het zegt wat het niet is. Het lijkt wel of een NGO haar bestaan ontleent aan het functioneren van de overheid. Maar ‘nongouvernementeel’ impliceert niet vanzelfsprekend anti-gouvernementeel. Ofschoon heel veel NGO´s een heel kritische rol vervullen in de relatie met de overheid, betekent dat niet dat een NGO per definitie niet kan samenwerken met de overheid. Het kan in dit verband nuttig zijn om overheid te onderscheiden van kabinet of regime. Op deze manier kan men de staat en zijn bestuursstructuur onderscheiden van de mensen die op dat moment aan de macht zijn in een bepaald land. De overheid blijft en kabinetten komen en gaan. De overheid is permanent en de regering van dat moment is tijdelijk. Een NGO is een particuliere organisatie en als zodanig onderdeel van de ‘civil society’ of zoals het in Nederland wel genoemd wordt het maatschappelijk middenveld. Een NGO is ook de verwezenlijking van de vrijheid van vereniging zoals neergelegd in artikel 22 van het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BUPO) en zijn tegenhanger in artikel 15 IVRK. Een NGO is geen particuliere onderneming maar een ‘non-for-profit organisatie’. Een onderneming is opgezet om winst te maken, een onderneming onderneemt activiteiten om geld te verdienen. Een NGO daarentegen heeft geld nodig om activiteiten te ondernemen, precies het tegenovergestelde van een onderneming. Een NGO vormt geen onderdeel van de politieke structuur. Het opereert binnen een politieke omgeving maar is niet hetzelfde als een politieke partij. Een politieke partij is opgericht om politieke macht uit te oefenen om zijn politieke doelstellingen te realiseren. Een NGO is uit op invloed niet op macht. Het maakt gebruik van het politieke systeem om ervoor te zorgen dat de officiële overheidsorganen die maatregelen nemen die de NGO wenselijk acht op het terrein van wetgeving, begroting ed. Een NGO onderscheidt zich van de vakbeweging omdat 1
Er zijn maar drie artikelen die beginnen met: “Het kind heeft recht op..” (artikel 7 over naam en nationaliteit, artikel 13 over vrijheid van meningsuiting en artikel 16 over privacy en ‘family life’).
een NGO niet uit is op directe bevoordeling van zijn leden. Een NGO is ook geen partij in overeenkomsten (zoals bijvoorbeeld CAO’s) hoewel het wel voorkomt dat NGO´s betrokken zijn bij de opstelling van ‘gentlemens agreements’ of ‘code of conducts’.
3.
NGO´s als QUANGO
Het lijkt soms wel een zeer dunne lijn tussen overheidsorganen en NGO´s. a) Overheidstaken in een NGO-jasje. Het komt voor dat overheidstaken worden uitgevoerd door de overheid zelf opgerichte of geïnstigeerde stichtingen. Men denkt dan te maken te hebben met een particuliere organisatie, maar in wezen is het een overheidsorgaan. Zo kan men denken aan de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. b) NGO´s met overheidstaken. Er zijn ook bestaande particuliere stichtingen die de uitvoering van overheidstaken op zich genomen hebben. Er is dan weinig overgebleven van de oorspronkelijke vormgeving van particulier initiatief in de letterlijke zin van het woord. Ook komt het voor dat oorspronkelijke rijksinstellingen geprivatiseerd zijn, zoals het Bijzonder Jeugdwerk (BJ), dat tot 1 januari 1989 onderdeel van het Ministerie van CRM was en later in de vorm van een stichting is voortgezet. Er is ook een verandering gaande van financiële ondersteuning van overheidswege van maatschappelijk nuttige initiatieven naar particuliere instellingen die (nagenoeg) volledig gesubsidieerd overheidstaken uitvoeren. De huidige stand van zaken in de jeugdzorg is daarvan een goed voorbeeld. Zo worden uitvoerende instellingen in de jeugdhulpverlening (residentiële voorzieningen, pleegzorg) in de nieuwe Wet op de Jeugdzorg jeugdzorgaanbieders genoemd, alsof het bedrijven zijn die een product leveren. In de nieuwe Wet op de Jeugdzorg is de centrale rol in het proces toegekend aan Bureau Jeugdzorg. Per provincie wordt één Bureau Jeugdzorg ingesteld. Dit is een particuliere stichting die geheel afhankelijk is van (provinciale of grootstedelijke) overheidssubsidie. Het is opvallend dat in de tekst van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg consequent gesproken wordt over ‘de stichting’ als Bureau Jeugdzorg bedoeld wordt. Bureau Jeugdzorg is dus formeel geen overheidsinstelling, maar vervult in haar complexe takenpakket wel een overheidsfunctie, met name waar het gaat om de toewijzing van jeugdzorg. c) NGO´s en overheid als tweeling. Het komt ook voor dat overheidsorganen en particuliere organisaties helemaal naast elkaar staan, zoals bijvoorbeeld op het terrein van de gesloten justitiële jeugdinrichtingen. Er zijn rijksinrichtingen en er zijn inrichtingen opgezet door particuliere organisaties. Zo bestaat in Amsterdam het Jongeren Opvang Centrum (JOC), uitgaande van de Stichting SociaalAgogisch centrum/Amstelstad, naast de rijksinrichting het Nieuwe Lloyd2. Ook bij de verschillende Halt-bureaus zijn verschillende modaliteiten toegepast. Soms is Halt onderdeel van de gemeentelijke organisatie (bijvoorbeeld in Rotterdam) en soms is Bureau Halt ondergebracht in een particuliere stichting. Particuliere stichtingen die overheidstaken vervullen worden wel beschouwd als zelfstandige bestuursorganen (ZBO`s), in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissingen van deze particuliere stichtingen zijn dus toetsbaar door de administratieve rechter3. 2
Zie artikel 1, sub c en sub d van de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen, Stb 200, no 481. In de (nieuwe) Wet op de Jeugdzorg vervult de kinderrechter de functie van bestuursrechter, waar het beslissingen van Bureau Jeugdzorg betreft. 3
Het is van belang om bij NGO´s goed onderscheid te maken tussen een NGO als vorm en structuur en een NGO qua inhoud en doelstelling. Veel instellingen met een nongouvernementele structuur kunnen niet beschouwd worden als onderdeel van het maatschappelijk middenveld. Deze NGO´s zijn in wezen QUANGO´s, quasi nongouvernementele organisaties. Voor een uitvoerige beschouwing over de ontwikkeling in de verhouding tussen overheid en particulier initiatief op het terrein van de jeugdhulpverlening wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van het onder leiding van Jaap Doek tot stand gekomen proefschrift van Alice van Unen4. 4.
Structuren en taken van een NGO
De vijf voorwaarden, die ik stel aan een NGO, zouden als volgt geformuleerd kunnen worden: a. een helder mandaat. Een NGO moet heel helder zijn wat het mandaat is: de reikwijdte van haar domein. Er zijn NGO´s met een heel brede scope. Er zijn ook talrijke ‘oneissue organisaties’. En beide zijn nodig. Een breed overzicht over een heel veld en gespecialiseerde kennis. b. een transparante structuur. Er zijn in het algemeen twee modellen denkbaar. Een vereniging of een stichting, een ledenorganisatie of een instituut. Bij ledenorganisaties is het mandaat afkomstig van de individuele leden die in de meeste gevallen via contributies de organisatie financieel overeind houden. De leden zijn betrokken bij de acties van hun NGO. Als een NGO meer de vorm van een instituut heeft, ligt de nadruk van de inbreng veel meer bij de staf van de instelling. Dit is goed te illustreren door te verwijzen naar twee algemene mensenrechtenorganisaties: Amnesty International als ledenorganisatie en Human Rights Watch als instituut. c. een democratisch besluitvormingsproces. Een NGO die zegt democratische waarden te verdedigen moet natuurlijk zelf ook democratisch georganiseerd zijn. Bij een ledenorganisatie moet het duidelijk zijn dat een algemene vergadering van de leden het hoogste besluitvormende orgaan is. Voor institutionele NGO`s is het democratisch niveau afhankelijk van de rol, de samenstelling en de structuur van het bestuur. d. betrouwbare informatie als basis. De invloed die een NGO kan ontwikkelen hangt volledig af van haar betrouwbaarheid. Er is een enorm risico om de omvang van mensenrechtenschendingen te overdrijven. Nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van feiten is een absolute voorwaarde voor NGO´s om een invloedrijke en geloofwaardige positie te behouden. Zoals het gezegde luidt: vertrouwen komt te voet en gaat te paard5. e. Bereidheid tot samenwerking (in het bijzonder met andere NGO´s). In de publieke opinie is er niet altijd begrip dat er zoveel verschillende organisaties zijn die opkomen voor mensenrechten, vrouwenrechten, kinderrechten, minderheidsrechten etc. In grote variëteit van verschillende NGO´s op hetzelfde domein schuilt geen probleem zolang deze NGO´s bereid zijn samen te werken met andere NGO´s: uitwisseling van informatie en 4
Unen, van A. De Wet op de Jeugdhulpverlening: overheid of particulier initiatief? , Uitgeverij Lemma, 1996. Een bekend voorbeeld is de kwetsbare positie van Greenpeace in haar betrokkenheid bij het Shell-olieplatform Brent Spar en de veronderstelde hoeveelheid giftige stoffen daarin. En volgens betrokken kinderorganisaties zouden er tienduizenden zo niet honderdduizenden straatkinderen in Rio de Janeiro zijn. In het kader van een onderzoek van een Braziliaanse Universiteit telde men ´s nachts 800 kinderen die op straat sliepen. 5
coördinatie van activiteiten. Een klein beetje concurrentie houdt iedereen scherp. Uitgaande van deze vijf basisvoorwaarden onderscheid ik de volgende taken voor NGO’s , in het bijzonder voor NGO´s die zich bezighouden met mensenrechten: • • • • • • • • • • • • • • •
verzamelen van informatie distribueren van informatie het uitzenden van onderzoeksmissies doen van onderzoek en studie bijhouden van documentatie opstellen van schaduwrapporten (alternatieve rapporten) aan toezichthoudende organen bevorderen van samenwerking en coördinatie (het organiseren van coalities, zowel structurele als gelegenheidscoalities) het ondernemen van lobby activiteiten organiseren van publieke hoorzittingen en debatten inzetten van media houden van cursussen en trainingen bieden van rechtshulp (zowel eerstelijns als tweedelijns) verwerven van fondsen aanbieden van voorzieningen (zoals opvang en hulp) het organiseren en faciliteren van vormen van kinder- en jeugdparticipatie (dit geldt uiteraard in het bijzonder voor kinderrechten-NGO´s)
De meeste van deze activiteiten zijn onderling met elkaar verbonden en kunnen een rol spelen in verschillende fasen van een goed georganiseerd programma of campagne. 5.
De relatie van NGO´s met de Verenigde Naties
De betrokkenheid van NGO´s op het niveau van de Verenigde Naties (VN) heeft z´n formele grondslag in artikel 71 (hoofdstuk X) van het Handvest van de Verenigde Naties uit 19456. Deze regeling is het resultaat van een goed georganiseerde van een lobby van een aantal Amerikaanse NGO´s. Artikel 71 luidt: The Economic and Social Council may make suitable arrangements for consultation with non-governmental organisations which are concerned with matters within its competence. Such arrangements may be made with international organisations and, where appropriate, with national organisations after consultations with the Member of the United Nations concerned. De Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC) heeft op basis van bovenstaand artikel in resolutie 1296 (XLIV) van 23 mei 1968 onderscheid gemaakt in drie groepen NGO´s:
-
6
Meer over NGO’s en het VN-systeen is te vinden in de scriptie ‘De rol van de NGO’s bij de totstandkoming en implementatie van internationale mensenrechtenverdragen’ van Majorie Kaandorp (studie Beleid en Bestuur in Internationale Organisaties, Rijksuniversiteit Groningen, 1995) en de final thesis van Maria Manuela Palamari: NGOs and the committee on the rights of the child, (Universiteit Utrecht en de Babes Bolyai Universiteit, Cluy-Napoca, Roemenië, 2003).
1. “organisations who have a basic interest in most of the activities of the Council and are closely linked with the economic or social life of the areas which they represent”; 2. organisations with a special competence; 3. NGOs with a Roster-status, which can deliver occasional and useful contributions (NGOs which have a consultative status at one of the specialized UN organisations have automatically a Roster-status at the ECOSOC). Deze drie groepen hebben een verschillende positie wat betreft het verstrekken van informatie, het geven van advies, spreekrecht enz. De positie van NGO´s bij de ECOSOC is verder versterkt door ECOSOC resolutie 31 van 25 juli 1996. Er zijn binnen het VN-systeem een aantal toezichthoudende organen, gekoppeld aan de belangrijkste mensenrechtenverdragen. Eén van deze organen is het VN Comité inzake de Rechten van het Kind, zoals geregeld in de artikelen 43, 44 en 45 van het IVRK. Jaap Doek is sinds 1999 lid en sinds 2001 voorzitter van dit Comité. Er zijn twee artikelen in het IVRK die direct of indirect refereren aan de functie van NGO´s: artikel 3 over het belang van het kind en artikel 45 over de procedure voor landenrapporten.
6.
De NGO´s en het IVRK: het belang van het kind
Artikel 3 lid 1 legt de verplichting op om bij alle beslissingen en acties die kinderen betreffen van (onder meer) particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn het belang van het kind te hanteren als de eerste overweging. In zoverre kinderrechtenorganisaties ook voorzieningen voor kinderen aanbieden, kunnen ze gezien worden als zo´n particuliere instelling voor maatschappelijk welzijn die de belangen van de kinderen in de eerste plaats moeten stellen. Om dit met een voorbeeld te illustreren: een NGO die de rechten van werkende kinderen wil bevorderen, doet dit door belangenbehartiging bij de plaatselijke autoriteiten. Deze NGO wil ook een educatief project opzetten om de werkende kinderen informeel onderwijs aan te bieden. Hoe dit onderwijs wordt ingericht, dient te geschieden met de belangen van de kinderen op de eerste plaats. Dat klinkt vanzelfsprekend maar in zo´n project heeft de NGO ook te maken met de belangen van haar medewerkers. Het is niet uitgesloten dat de belangen van de medewerkers niet altijd parallel lopen met de belangen van de kinderen (bijvoorbeeld lang verlof van medewerkers kan gedwongen schoolvakantie voor de kinderen betekenen). Hoe dan ook: NGO´s die uitvoerend werk doen met en voor kinderen moeten zich continu realiseren dat ze verplicht zijn de belangen van de kinderen voorop te stellen. 7.
NGO´s en IVRK: de internationale toezichtprocedure
Artikel 45 (sub a) opent een mogelijkheid voor `other competent bodies` om een rol te spelen in de toezichtprocedure. Het IVRK is het enige internationale mensenrechtenverdrag dat NGO`s uitdrukkelijk een rol geeft in deze procedure (zoals het Comité inzake de Rechten van het Kind stelt in bijlage VIII van VN document CRC/C/90). Het hele proces van toezicht met de bepalende rol van het Comité inzake de Rechten van het Kind is afhankelijk van het presenteren van een landenrapport door de regering (het eerste twee jaar na het inwerking treden van het verdrag en daarna iedere vijf jaar). Zonder landenrapport geen internationaal toezicht. Het Comité stelt (schaduw)rapporten van NGO´s zeer op prijs. De NGO´s wordt gevraagd om voor het schaduwrapport het format te volgen zoals dat door het Comité is opgesteld. Een NGO rapport zou de inhoud van het IVRK moeten volgen zoals geordend door het Comité: a. Algemene uitvoeringsmaatregelen (artikelen 4, 42 en 44 lid 6) b. Algemene beginselen (artikelen 2, 3, 6 en 12)
c. Burgerrechten en vrijheden (artikelen 7, 8, 13, 14, 15, 16 en 17 sub a) d. Gezinssituatie en alternatieve zorg (artikelen 5, 9, 10, 11, 18 lid 1 en 2, 19, 20, 21, 25, 27 lid 4 en 39) e. Basisgezondheidszorg en welzijn (artikelen 6, 18 lid 3, 23, 24, 26, 27 lid 1-3) f. Onderwijs, ontspanning en culturele activiteiten (artikelen 28, 29 en 31) g. Bijzondere beschermende maatregelen (artikelen 22, 32, 33, 34, 35, 36, 37 sub b, c en d, 38, 39, 40,) Het rapport zou niet langer moeten zijn dan 30 pagina´s, zo adviseert de NGO-group on the Rights of the Child7. Het NGO-schaduwrapport moet niet langer dan een jaar na het publiceren van het landenrapport beschikbaar zijn en tenminste drie maanden voor de ‘presessional meeting’. De ‘presessional meeting’ is een overleg van de NGO´s die een schaduwrapport hebben geproduceerd met het Comité. Het is een gesloten zitting om de NGO´s de gelegenheid te geven frank en vrij met het Comité te spreken. Voor een aantal landen geen overbodige luxe. Voor een ‘presessional meeting’ is ongeveer drie uur beschikbaar. Het werk van NGO´s is niet voorbij na de ‘presessional meeting’. Voor, gedurende en na de officiële zitting van het Comité met de regeringsdelegaties zijn er in de wandelgangen van de vergaderingen van het Comité nog allerlei mogelijkheden voor lobby activiteiten. En zodra het Comité zijn ‘Concluding Observations’ als aanbevelingen aan de regering heeft gedaan, moeten NGO´s actief blijven ervoor te zorgen dat deze aanbevelingen door de regering ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.
8.
NGO´s en het IVRK: toezicht op nationaal niveau
In de vijf jaren tussen twee regeringsrappporten in, zijn NGO´s zeer actief in het monitoren van de implementatie van het IVRK in hun eigen land.8 Dit doen ze door goede contacten te onderhouden met politici, ambtenaren en parlementsleden, door het organiseren en faciliteren van kinder- en jeugdparticipatie. Lobby is een centrale taak voor NGO´s; daarbij moet de basisregel van lobbywerk goed gehanteerd worden: the right message to the right people at the right time. Daarbij is het effectiever om met constructieve en alternatieve voorstellen te komen dan te blijven steken in kritische kanttekeningen.
9.
Een kinderrechten-NGO: Defence for Children International als voorbeeld
In het jaar 1979 (het Internationaal Jaar voor het Kind, uitgeroepen door de Verenigde Naties) startten de onderhandelingen over een internationaal verdrag over rechten van kinderen op basis van een voorstel, ingediend door Polen. In 1979 werd in Genève de organisatie Defence for Children International (DCI) opgericht als een NGO die zich specifiek voor de belangen en de rechten van kinderen wilde inzetten. Bij de oprichting waren betrokken de Belgische kanunnik Joseph Moerman, de Britse kinderbeschermer Nigel Cantwell en Nederlandse wetenschapper Jaap Doek. DCI ontwikkelde zich tot de belangrijkste NGO die zich intensief bemoeide met het complexe en langdurige onderhandelingsproces dat uiteindelijk leidde tot de tekst van het IVRK zoals deze op 20 november 1989 door de Algemene Vergadering van 7
NGO Group for the Convention on the Rights of the Child: Networking for Children´s Rights. A guide for NGO´s. 8 Het Comité inzake de Rechten van het Kind heeft in haar ‘General Comment nr. 2 (CRC/GC/2002/2) een pleidooi gehouden voor een onafhankelijk toezichthouder op nationaal niveau voor kinderrechten. Zo´n onafhankelijke instelling kan de vorm krijgen van een Kinderombudsman. De criteria voor de instelling van een dergelijk instituut zijn vastgelegd in de zogenaamde ‘Paris Principles’ van 1993 (resolutie 48/134 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties). Zie verder: S. Meuwese: Naar een Kinderombudsman, Ars Aequi, april 2003.
de Verenigde Naties werd vastgesteld en ter tekening en ratificatie werd voorgelegd aan de VN leden. DCI vormde de kern van een Ad Hoc NGO Group die met grote deskundigheid en inzet een groot aantal toen niet voor de hand liggende thema´s aan de orde gesteld heeft zoals seksuele uitbuiting, kinderhandel en kindsoldaten. De NGO´s hadden daarbij een vooruitgeschoven positie, te meer daar Unicef als IGO (International Governmental Organisation) de kinderrechtenbenadering nog niet hoog in het vaandel had staan. In dat proces is er ook samenwerking geweest tussen de tamelijk actieve Nederlandse onderhandelingsdelegatie en DCI, zeker met betrekking tot de formulering van artikel 19 over intra-familiaire kindermishandeling. DCI is niet ontstaan als een ‘grass roots movement’ maar als een beweging waarvan de ideeën langzamerhand over de wereld zijn verspreid. Inmiddels bestaan er 60 DCI-secties wereldwijd met accenten op Latijns Amerika en Frans sprekend Afrika. Lange tijd is Defence for Children International met haar ‘child rights approach’ eenoog geweest in het land van de ‘child welfare approach’. Maar, zeker na het in werking treden van het IVRK vanaf 1989, kon DCI niet meer de pretentie van de monopolist op het terrein van kinderrechten spelen: kinderrechten zijn van ons allemaal. In de loop van het laatste decennium heeft DCI zowel vanuit het internationaal secretariaat in Geneve als via de secties wereldwijd erg veel nadruk gelegd op de verbetering van het kinderstrafrecht. In tal van landen is DCI betrokken bij kinderrechtshulpprojecten en bij andere activiteiten ter versterking van de (rechts)positie van minderjarigen die in aanraking komen met politie en justitie. Daarbij geeft DCI steeds meer aandacht aan mogelijkheden van ‘restorative justice’, herstelrecht in de vorm van ‘community service’ en ‘mediation’ als alternatieven voor een punitieve benadering. Vijf jaar na de oprichting van DCI in Geneve, heeft Jaap Doek het initiatief genomen om een Nederlandse sectie in het leven te roepen (1984). DCI Nederland raakte al snel verzeild in discussies over Nederland als distributieland van kinderporno en over (vermeend?) seksueel misbruik in Oude Pekela. Ook stelde DCI al heel snel thema´s aan de orde als kinderontvoering en het opsluiten van kinderen op politiebureaus. Op dit moment concentreren de activiteiten van DCI Nederland zich rond vier kerndomeinen: 1) 2) 3) 4)
internationale kinderrechtenstandaarden uitbuiting, mishandeling en verwaarlozing van kinderen kinderenrechten en vreemdelingenbeleid kinderen in conflict met de (straf)wet
In deze domeinen is DCI Nederland op drie verschillende wijzen actief: a) voorlichting en informatie b) actie, lobby en rechtshulp c) onderzoek en documentatie Naast veel activiteiten op nationaal niveau, is DCI Nederland ook betrokken bij activiteiten op Europees en mondiaal niveau. 10.
Een kinderrechtencoalitie: Het Kinderrechtencollectief
Ongeveer gelijktijdig met de inwerkingtreding van het IVRK in Nederland (op 8 maart 1995) is het Kinderrechtencollectief (KRC) opgericht als een coalitie van organisaties die zich wilden inzetten voor de volledige implementatie van het IVRK. De eerste vijf leden van het KRC waren Unicef Nederland, Defence for Children International Nederland, de Raad voor het Jeugdbeleid, de Kinderrechtswinkels en het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Inmiddels bestaat het KRC uit Defence for Children International Nederland, Unicef Nederland, Save the Children Nederland, (Foster Parents) Plan Nederland, de Nederlandse Jeugdgroep, de Nationale Jeugdraad, de Landelijke Vereniging van Kinder- en
Jongerenrechtswinkels, met als adviseur het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Het KRC heeft twee belangrijke thema´s ter hand genomen: informatie verstrekken over het IVRK en de rapportage over het IVRK. a) Informatie activiteiten. Het KRC is nauw betrokken geweest bij het ontwerpen, adviseren en uitvoeren van de voorlichting over de inhoud van het IVRK aan kinderen en aan volwassenen, zoals dat in artikel 42 IVRK als een verplichting is opgelegd aan de verdragsluitende staten. De voorlichting kreeg met name gestalte in de vorm van brochures voor 10-14-jarigen onder de titel Met praten kom je tot je recht en Yeah Right, in de vorm van het Kinderrechtenfestival (vanaf 1995), in de vorm van een website (www.kinderrechten.nl) en in de vorm van cursussen en trainingsmateriaal voor professionals. b) Schaduwrapportage. Het KRC heeft twee alternatieve rapporten uitgebracht: Children´s rights as a mirror of Dutch society (1997 en updated versie 1999) en Opgroeien in de lage landen (Nederlandstalige versie 2002, updated Engelstalige versie 2003, met een uitvoerige bijlage over kinderrechten en vreemdelingenbeleid). Het KRC heeft twee maal met het Comité gesproken in een besloten ‘presessional meeting’ (9 Juni 1999 en 8 oktober 2003). Beide keren heeft het KRC ook een jongerendelegatie begeleid bij hun inbreng aan het Comité op basis van jongerenrapportages9. De activiteiten van het KRC worden uitgevoerd door de kernleden en ondervinden ondersteuning van ruim 60 organisaties en instellingen die op enigerlei wijze met kinderrechten te maken hebben. Het feit dat de voorlichtingsactiviteiten voor een groot deel verricht worden in samenwerking met, in opdracht van en met financiële steun van de overheid, heeft voor zover valt te constateren geen afbreuk gedaan aan de kritische houding ten opzichte van het doen en laten van overheidsinstellingen op het terrein van kinderrechten. Inmiddels is er een halfjaarlijks overleg van het KRC met een Interdepartementale Werkgroep Kinderrechten (IWK) waaraan de ministeries van VWS, Justitie, OC&W, SZW, Defensie, en Buitenlandse Zaken deelnemen. In dit overleg komt ook de doorwerking van de UNGASS (United Nations General Assembly Special Session on Children, VN Kindertop) van mei 2002 aan de orde. 11. Tot slot Formeel gesproken zou bij de implementatie van het VN-kinderrechtenverdrag de staat zonder een NGO kunnen functioneren, maar een NGO niet zonder de staat. De overheid speelt nu eenmaal de eerste viool. De NGO’s zitten in de begeleidingsgroep: soms unisolo met de overheid, vaak kritisch grommend en als het nodig is met een valse dissonant. De eerste violist doet wat geërgerd, maar trekt zich er vaak maar weinig van aan. Reden voor het begeleidingsgroepje om haar partij nog wat harder te gaan spelen.
9
Over de gang van zaken rondom de rapportage van Nederland zie uitvoeriger: Majorie Kaandorp, Het bondgenootschap tussen Niet-Gouvernementele Organisaties en het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind en Stan Meuwese, Tussen Genève en Den Haag, beide in: Nederland rapporteert over kinderrechten, katern bij het Tijdschrift voor de Rechten van het Kind, maart 2004.