3
Morgen is mijn dag levensverhaal van Ricardo V. David Pieters ISBN 978-90-6353-621-3 NUR 402 Boekverzorging: Patrick Staal, Ede www.staalontwerp.nl © 2011 Uitgeverij Medema, Heerenveen Alle rechten voorbehouden. Uitgeverij Medema is onderdeel van Uitgeversgroep Jongbloed te Heerenveen www.jongbloed.com Sommige namen zijn uit privacyoverwegingen gefingeerd.
Woord vooraf
door Louis Wüllschleger ‘Alleen dankzij Gods genade ben ik wat ik ben’ (1 Kor. 15:10). Aan die woorden van de apostel Paulus moest ik denken toen ik het levensverhaal van Ricardo (en Natasja) Verhagen las. Ik ken Ricardo en Natasja nu een jaar of vijf. Ik was toen verbonden aan de wijkgemeente ‘De Ontmoeting’ van de protestantse gemeente te Middelburg. Het contact ontstond toen er in onze gemeente een jong meisje stierf, Merel Blok. Zij leed aan dezelfde ziekte als Jimmy, het zoontje van Ricardo en Natasja. Wonderbaarlijk hoe in een diep en duister dal vol raadsels de kracht van de genade van God zichtbaar werd! In de jaren daarna ontmoette ik Ricardo en Natasja ook in het kader van de stichting Sta op Zorg, een organisatie voor christelijke hulp aan verslaafden. Ricardo was samen met anderen de motor achter het werk van deze stichting. In al die contacten had ik wel wat fragmenten uit het levensverhaal van Ricardo gehoord, maar nooit zag ik het voor me zoals in dit boek.
5
Hoe moet je dit boek zien? Als een sterk verhaal? Nou nee. Als je een heldenverhaal wilt lezen, neem dan wat anders. Er zitten in dit verhaal te veel dingen die niet af zijn, te veel dingen die weerbarstig zijn, die splinterig aanvoelen. Het past niet allemaal mooi in een doosje. En toch is het een sterk verhaal. Sterk vanwege de genade van God. ‘Dankzij Gods genade ben ik wat ik ben’, schrijft Paulus. Als je dit boek straks uit hebt, moet je de balans maar opmaken. Bij voorbaat kan ik je zeggen dat het rekensommetje niet kloppen zal. Zoals het bij Paulus ook niet klopte. Hij rekende en rekende en uiteindelijk was dit zijn conclusie: alleen dankzij Gods genade ben ik wat ik ben … Die woorden schreef iemand op die ooit een fanatieke moordenaar was. ‘Dreiging en moord’, dat waren de woorden die het beste bij hem pasten, vonden anderen. Een mens om bang voor te zijn. Maar het onmogelijke gebeurt: Christus grijpt in zijn leven in en de dreigende leeuw wordt zo mak als een lam. Van die keer ten goede in zijn leven kan hij alleen maar zeggen: dankzij Gods genade! En vanuit die genade wordt hij een van de belangrijkste verkondigers van het evangelie in de geschiedenis van de mensheid. Van een vervolger wordt hij een volgeling. Wat hij vroeger te vuur en te zwaard bestreed, verkondigt hij nu zelf: Jezus leeft! Ik vermoed dat er ook heel wat mensen moeite gehad hebben met zijn ommekeer. Ze hadden hem gekend als
6
bestrijder van het evangelie. Ze hadden ooit met hem te maken in zijn hoedanigheid van inquisiteur. ‘Moet zo iemand met de goede boodschap van het evangelie aankomen? Dat bestaat toch niet?! Je kunt alleen maar grote vraagtekens zetten achter de woorden van zo iemand! Wat is zijn motivatie?’ Zelf heeft Paulus het onmogelijke van de situatie ook wel gevoeld. Op bepaalde momenten zegt hij: ‘Verkondiger van het evangelie ben ik alleen maar, omdat het mij opgelegd is. Door Christus zelf. Wee mij, als ik het niet zou doen. Trots op mijn verhaal ben ik niet. Ik voel heel goed dat er geen enkele reden voor trots is. Misschien zou ik wel het liefste wegkruipen en mezelf aan geen mens meer laten zien. Alleen: dat gaat niet, want Christus is sterker. En Hij heeft mij op pad gestuurd. De wereld in. Om maar één reden: als er in mijn leven een keer ten goede kon komen, dan kan het in het leven van ieder mensenkind! Dankzij Gods genade! Dat moet ik in de hele wereld vertellen. God heeft in mijn leven een voorbeeld gesteld van zijn genade. Ja, begrijp me goed: een modelchristen ben ik niet. En dat zal ik ook wel nooit worden. Ik denk dat ik tot mijn laatste snik met mijzelf aan het vechten ben. Nee, een voorbeeld heeft God gegeven door in mijn leven te laten zien hoe groot zijn genade is. Mijn sterke verhaal is niet dat ik groot ben, maar dat de genade van God groot is. Dáár kan ieder mens hoop aan ontlenen. Voor zichzelf en voor een ander. Daarom prijs ik de genade van God!
7
Het is in een notendop het verhaal van de ommekeer van de apostel Paulus. En Ricardo Verhagen kan het zijne ernaast leggen. Toen ik hem vijf jaar geleden leerde kennen, was het nog niet zo lang na de grote ommekeer in het leven van hem en Natasja. Ook hij had weinig dingen om trots op te zijn. Wat vroeger zijn trots was – de schijnwereld waarin hij leefde – betekende alleen maar ondergang. Hij kreeg er een hartgrondige afkeer van. Je kunt het lezen in zijn verhaal. De ommekeer die Christus in zijn leven bracht, heeft grote gevolgen gehad. Hij kan het niet laten om daarover te vertellen en om van daaruit te werken: Jezus leeft! Beste lezer, lees dit verhaal zo. Niet als een heldenverhaal. Maar als het verhaal van een mens die zegt: ik kan er echt niet over zwijgen! Dit heeft Christus in mijn leven gedaan. Dit wil Hij ook in jouw leven doen. Jezus leeft! Amersfoort, voorjaar 2011 Drs. Louis Wüllschleger is directeur van de IZB: vereniging voor zending in Nederland.
8
Proloog:
De boerderij ‘k Haên alleen duuzendjes’, zei de boer met een zwaar Zeeuws accent. Ik zat met mijn vader aan de keukentafel bij een boer van middelbare leeftijd en er moest betaald worden. Mijn vader had net een kunstgebit voor de man gemaakt. De praktijk van mijn vader was al jaren geleden failliet gegaan, maar toch bleef hij kunstgebitten zetten, zwart natuurlijk. Ik bracht hem wel vaker naar een van zijn klanten. Hij belde me dan op het laatste moment op met de vraag of ik even met hem mee wilde gaan. Dat hij geen auto meer had was voor hem al een vernedering op zich, want zolang ik me kan herinneren had hij in dure auto’s gereden. Toen mijn vader nog veel geld verdiende, woonden wij met het hele gezin in een groot landhuis buiten het dorp. Het huis stond aan het eind van een lange doodlopende weg. Rondom ons huis was niets dan landbouwgrond: zware zeeklei, waar vooral aardappelen en suikerbieten het goed deden. In de winters was het er kil en kaal. Ik
9
weet nog steeds niet waarom mijn ouders besloten om daar te gaan wonen. Voor een kind als ik was het dodelijk saai. Ik deed van alles om de verveling tegen te gaan. We hadden bijvoorbeeld een oude kever, die door mijn oudere broers gebruikt werd om de vuilniszakken naar de doorgaande weg te brengen. Het vuilnis kon natuurlijk ook achter in onze normale auto worden gezet, maar het aanschaffen van de kever typeerde mijn vader: hij was op zijn eigen manier creatief en vindingrijk. De kever had een grote aantrekkingskracht op mij. Ik was amper zeven toen ik ook een ritje wilde maken. De sleutels hingen erin. Omdat er nauwelijks op mij gelet werd, kon ik ongestoord mijn gang gaan. Ik dacht wel ongeveer te weten hoe ik moest autorijden. Ik stapte in en startte de motor. Dat ging makkelijk. Ik kon alleen niet bij het gaspedaal, dus ging ik rechtop staan. Hierdoor kwam mijn lichaam in een nogal onhandige positie terecht, waardoor ik bij het indrukken van het gaspedaal de weg niet kon zien. Ik kon ook niet goed remmen, alleen door met mijn hele lichaam vol op de rem te gaan staan. Dat hield me niet tegen. Ik voelde een spanning die ik geweldig vond. Natuurlijk lukte het me om het ding in beweging te krijgen. Hortend en stotend reed ik over het erf en ik kreeg de gang langzaam te pakken. De racefiets die ik voor mijn verjaardag had gekregen zag ik niet liggen. Voor ik het in de gaten had reed ik er vol overheen. Rem-
10
men ging niet meer. Ik knalde met een enorme vaart een hek omver en kwam tot stilstand in de sloot. Mijn ouders kwamen naar buiten om te kijken wat er gebeurd was. Toen ze mij uit de kever zagen kruipen, konden ze er wel om lachen: ‘Het was tenslotte de vuilniskever maar’, zei mijn vader. Mijn vader lachte niet toen ik zijn splinternieuwe auto vernielde. Hij was helemaal gek van sportwagens en had net een nieuwe Pontiac Firebird Trans-Am gekocht. Het was een nogal opvallende Amerikaanse sportwagen, waar er niet veel van waren in Nederland, een feit waar mijn vader erg trots op was. Fonkelnieuw uit de showroom stond hij op ons erf. Die auto maakte iets in mij los wat ik moeilijk kon beschrijven. Onbewust wilde ik misschien voorkomen dat mijn vader weer een avond naar het casino zou gaan. Een week eerder had ik al met een baksteen de achterruit van de Trans-Am ingegooid. Mijn vader had hem net laten repareren. Nu stond hij weer voor ons huis te blinken in het zonlicht. Ik wist mijn hand te leggen op de luchtbuks die mijn broers gebruikten om ratten dood te schieten. Zonder na te denken richtte ik op de koplampen en schoot ze allebei finaal kapot. BANG! BANG! De glasscherven rinkelden op het grind. Mijn oudere zus kwam gillend naar buiten rennen. Ik kon niet tegen dat gegil. Dat gillen moest ophouden. Ik schoot richting mijn zus, maar miste. Ze draaide zich om en rende terug naar het huis.
11
Ik schoot nog eens en dit keer raakte ik haar hard in de billen. Ik wilde haar niet opzettelijk raken, het gebeurde vanzelf. Schreeuwend en gillend stoof ze naar binnen. Ik schrok van mezelf. Verstijfd stond ik voor de kapotte auto, wachtend op wat komen zou. Mijn vader kwam met een stuk hout naar buiten rennen. Ziedend van woede kwam hij op me af. Als hij me te pakken zou krijgen zou hij me slaan, daar was ik zeker van. Toen hij dichtbij kwam, zette ik het op een lopen. Ik rende en rende. Hij keek vloekend en tierend naar zijn kapotte Trans-Am. ‘Die kinderen zijn gek, die kinderen zijn gek’, riep hij heel hard. Ik stond op veilige afstand te kijken hoe hij een rondje rond zijn auto liep en vloekend weer naar binnen ging. Hij was ontzettend kwaad geworden, maar daar bleef het bij. Straf kreeg ik niet. Nu zaten mijn vader en ik bij die boer, twintig jaar later. We zaten wat na te kletsen en keken uit over de landerijen. De keuken was nog in authentieke staat. ‘Ouderwets’ was misschien een betere beschrijving. Op de vloer lagen kleine vierkante tegeltjes in ruitvorm. Het licht kwam door kleine raampjes naar binnen. Het plafond was ook lager dan bij een gemiddeld huis. Het gaf me een benauwd gevoel. De boer was een bijzonder figuur. Hij praatte de hele tijd aan één stuk door: over zijn boerderij en over de Duitse toeristen op zijn camping. Hij was niet echt blij
12
met de ‘moffen’, ook al waren het goede klanten van hem. De man kletste maar door. Ik staarde uit het raam naar buiten en luisterde met een half oor. Toen de man opeens emotioneel werd, kreeg hij wel mijn volledige aandacht. Hij vertelde dat hij een kind had verloren. Het was zijn enige zoon. Ik hoorde zijn verhaal aan en zag de lege blik in zijn ogen. Hij liet ons een foto van een jongen van in de twintig zien. Triest vond ik het. Het was een troosteloze pijn, die zo zichtbaar was dat het zelfs mij aangreep. Even voelde ik me alsof ik hier niet hoorde en stiekem van buitenaf naar binnen zat te kijken. Ik voelde me een indringer bij dit openlijke verdriet en voelde bijna plaatsvervangende schaamte. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik hield maar gewoon mijn mond en luisterde naar zijn verhaal. Achteraf begrijp ik waarom het verhaal van die zoon me zo raakte: ik zou hetzelfde meemaken. Mijn vader zat ondertussen ongemakkelijk op zijn stoel heen en weer te schuiven en probeerde de laatste druppel thee uit zijn glas te slurpen. Hij wist ook niet wat hij moest zeggen. De boer was erg succesvol. Zijn boerderij was omringd door gigantische schuren en een camping. Ook had hij veel landerijen. Het grootste deel van zijn grond had hij al verkocht, gedeeltelijk onderhands. De camping, die vol stond met de Duitsers tegen wie hij tekeerging, bracht ook veel geld in het laatje. Geld was dus niet
13
alleen de grote drijfveer voor mensen als ikzelf en mijn vader. Ook voor een gewone boer was het meer dan een hobby om zo veel mogelijk geld te verzamelen. De boer ging tekeer tegen de staat en de belastingdienst: dat vond hij maar een stelletje schaamteloze dieven bij elkaar. ‘Ik betaal geen stuiver belasting’, riep de oude man nog, terwijl hij de trap op liep om geld te halen voor mijn vader. Ik keek mijn vader met een vragende blik aan. Hem interesseerde het allemaal weinig, zolang hij zijn geld maar kreeg. De oude houten vloeren van de bovenverdieping kraakten enorm en we hoorden de man dan ook goed heen en weer lopen. De man kwam beneden met twee briefjes van duizend. Ik wilde natuurlijk weten hoeveel hij op zijn slaapkamer verstopt had. Ik kon mijn nieuwsgierigheid nog maar net bedwingen en hield de vraag voor me. Die optelsom kon ik zelf wel maken. De boer had jaar in jaar uit al zijn zwart verdiende geld opgespaard en op zijn zolder bewaard. Grote uitgaven had hij niet meer op zijn leeftijd. Aan de inrichting was ook al twintig jaar niets veranderd. Ik deed een snelle rekensom en kwam al vlug tot de conclusie dat er veel geld op zolder lag. Zeker een ton, maar waarschijnlijk meer. ‘Ik ga alleen naar de bank om te wisselen’, zei hij, toen hij het geld met een nonchalant gebaar aan mijn vader gaf. Bij het weggaan keek ik nog eens goed om me heen. De boerderij was groot en prachtig gelegen. Het was me duidelijk dat de boer veel meer geld had dan aan de bui-
14
tenkant zichtbaar was. Terwijl we het erf af reden dacht ik na over wat hij allemaal had verteld. Zagen wij er zo betrouwbaar uit, dat hij zo veel met ons had gedeeld? We kwamen misschien wel eerlijk over, maar dat was een spelletje dat mijn vader en ik al ons hele leven speelden. Het was naïef van de boer geweest om zo openhartig te zijn. Hij had beter zijn mond kunnen houden. Die man wist natuurlijk niet dat hij aan tafel had gezeten met twee mensen die altijd op geld uit waren en er niet voor terugdeinsden om zichzelf te verrijken ten koste van een ander.
15