| 32 |
‘Ik hou van mijn rolstoel, het zijn mijn benen’ Ricardo Matusse Mozambique
| 33 |
In een volkswijk van Beira leeft Ricardo Matusse. Op een oude handnaaimachine verstelt hij kleren van buurtgenoten. Sinds een paar jaar staat er een rolstoel op zijn binnenplaats. Na 62 jaar op handen en knieën te hebben gekropen, kan Matusse nu overal heen. Hij kan zijn geluk niet op. tekst Sybilla Claus met medewerking van Petra Jorissen, fotografie Jörgen Caris Trots schrijft hij zijn naam op een vel papier. Dat had ik vast niet gedacht, dat deze gehandicapte sloppenwijkbewoner kan schrijven – je ziet het hem denken. Ricardo Acacio Vasco Matusse. Een beetje bibberig staat het zwart op wit. In Mozambique is het gebruikelijk om allerlei namen, waaronder die van moeder en vader, achter elkaar te plakken. Op een zelfgemaakte mat zit kleermaker Matusse voor de drempel van zijn huis, 67 jaar, graatmager, met een getekend gezicht. Hoedje op tegen de felle winterzon, korte broek aan, zijn dunne benen onder zich gevouwen. Zijn overhemd heeft een opgenaaid lapje over een versleten plek, zodat het nog een paar jaar langer mee kan. Het duurt even voor ik begrijp waarom deze volwassen man een korte broek draagt. Dan valt het kwartje: Matusse kan niet staan of lopen, hij beweegt zich binnenshuis en op zijn plaatsje voort op handen en voeten. Een lange broek zou al snel aan flarden zijn.
| 34 | Mozambique Roberto Matusse
Matusse is ruim veertig jaar geleden in Beira, de tweede stad van Mozambique, komen wonen. Zijn huurhuis in de aan zee gelegen volkswijk Inhamudima bestaat uit één kamer met een dak van golfplaat en een driehoekig plaatsje. In de kamer is precies plaats voor een bed en een tafel met daarop de naaimachine. Buiten staan een bankje dat het begeeft als ik het optil, een krukje dat ook kapot blijkt, en de gebruikelijke potten en pannen van plastic en ingedeukt aluminium. Hoogtepunt van het plaatsje is een papayaboom. Overal liggen gerafelde doekjes vol gaten, blijkbaar nog te waardevol om afscheid van te nemen. Ook hangen er twee overhemden en twee korte broeken aan een lage waslijn. Stukken plastic moeten in het brede deel van het plaatsje voor wat schaduw zorgen. De muren van het huis zijn gemaakt van samengebonden dikke takken hout, waarbij de tussenruimtes zijn opgevuld met stenen. Het is de typische bouwstijl van de bairro. Wie
wat meer geld heeft, kan de buitenkant laten pleisteren. De huizen staan dicht op elkaar met daartussen smalle zanderige steegjes. Altijd en overal krioelt het van de mensen in de bairro. Sommigen verkopen groente in een kraampje, anderen handelen in zojuist gevangen vis. ‘Toen ik geboren werd, had ik verlamde benen,’ vertelt Matusse. Bedachtzaam en uiterst geconcentreerd doet hij op de binnenplaats zijn levensverhaal uit de doeken. ‘Ik kon me op handen en knieën voortbewegen. Althans, dat lukte aardig op de zachte grond rondom ons huis, maar om zo naar school te gaan was te ver.’ Het is het lot van zoveel gehandicapten in Afrika. Of de school hem destijds zou hebben toegelaten, is overigens de vraag. ‘Maar mijn vriendjes leerde me schrijven als ze terugkwamen van school.’ Matusse heeft er nog steeds profijt van. In deze sloppenwijk vol analfabeten is kunnen schrijven een bijzondere verworvenheid. Ook leerden zijn vrienden
Mozambique
Roberto Matusse | 35 |
hem Portugees spreken. Zoals vaker zal gebeuren tijdens het interview zwaait het hek van het plaatsje open, gemaakt van stokken met jute ertussen gespannen. Over belangstelling uit de buurt heeft de kleermaker niet te klagen. Klanten komen iets brengen of halen, buren wippen even langs voor een praatje, familieleden komen poolshoogte nemen of iets te eten brengen. Nu loopt een jonge vrouw het plaatsje op. Zonder dat ze een woord wisselen overhandigt Matusse haar een pakje en geeft zij een muntstuk terug. Voordat hij de maandhuur van 120.000 meticai (3,70 euro) in de vorm van een stapeltje felbegeerde rode briefjes bij elkaar heeft gespaard, moet Matusse heel wat naaien. ‘Mijn ouders hadden niet zoveel verwachtingen van mij. Ik moest zelf plannen maken voor mijn toekomst. Toen ik bijna twintig was, besloot ik kleermaker te worden.’ Een van zijn ooms die op een uur kruipafstand woonde, oefende dat beroep uit. ‘Soms hielp ik hem. Dan naaide ik zomen met de hand, dat vond ik leuk werk om te doen.’ Matusse leerde het zichzelf aan om hele kledingstukken in elkaar te zetten. Hij kocht een overhemd en een capulana, zoals de Afrikaanse omslagdoek voor vrouwen in Mozambique wordt genoemd. ‘Het overhemd tornde ik helemaal los, zodat ik kon zien hoe het in elkaar zat. Daarna maakte ik van de capulana op precies dezelfde manier een nieuw hemd.’ Enkele jaren later zag hij een andere kleermaker werken met een destijds moderne handnaaimachine uit Zuid-Afrika. Hij vroeg een oom die in dat buurland woonde, ook zo’n machine
| 36 | Mozambique Roberto Matusse
voor hem te kopen. Dat bleek een gouden greep. Zijn eenmansbedrijfje kreeg nu echt vaart en voor het eerst kon hij in zijn eigen levensonderhoud voorzien, op 25jarige leeftijd. Matusse was inmiddels bij zijn grootmoeder gaan wonen, omdat allebei zijn ouders waren hertrouwd. ‘Grootmoeder wilde me wel,’ zegt hij terloops. Van het geld dat hij verdiende, liet hij een vrouw een landje bewerken. De opbrengst bestond uit bonen, pinda’s, maïs, zoete aardappels, maniok en nog andere groenten.
‘Ik leerde dat je zelf met ideeën moet komen, anders moet je nog meer lijden’ Matusse onderhield hiervan zijn oma en een jonger zusje dat ook bij hen woonde. ‘Nooit heeft iemand me gestimuleerd om iets te ondernemen. Mijn ouders niet, anderen niet. Maar de armoede gaf me kracht. Ik leerde dat je zelf met ideeën moet komen, anders moet je nog meer lijden.’ Uiteindelijk heeft Matusse toch erkenning gekregen van zijn ouders. Hun houding veranderde langzaam in bewondering, zegt hij. ‘Maar omdat ze zich een beetje schaamden voor hun eerdere opstelling, hebben ze dat nooit rechtstreeks tegen me gezegd.’ Het kleren maken en verstellen liep zo goed dat Matusse na drie jaar een nieuwe
stap wilde zetten. Hij woonde nog altijd in zijn geboortedorp Vilanculos, in de provincie Inhamba. ‘Ik wilde graag een andere streek van Mozambique leren kennen, weten hoe het leven in de grote stad was.’ Natuurlijk was er in de extended family, het uitgebreide Afrikaanse gezin, wel een neef die in Beira woonde en bij wie hij terecht kon. Een week voor zijn vertrek trouwde Matusse, op traditionele wijze. Daarbij vlecht het paar in aanwezigheid van familieleden een knoop in lange grassprieten om de nieuwe eenheid te symboliseren. Samen met een tante nam hij vervolgens de kustboot naar Beira. Zijn kersverse bruid bleef achter tot hij voldoende verdiend zou hebben om haar te laten overkomen. Eenmaal in de grote stad bracht een taxi hem, zijn tante plus de kostbare naaimachine naar de neef. Het was 1966, Mozambique was nog steeds een kolonie van Portugal. De marxistische bevrijdingsbeweging Frelimo was twee jaar eerder een gewapende opstand gestart. Maar Matusse merkte daar nog weinig van in Beira. ‘Ik vond het leuk in de stad. Het beviel me echt.’ Weer knarst het hek van de binnenplaats. Een jonge vrouw met een baby in een doek op haar rug pakt een bezempje. Omdat het plaatsje volzit met de fotograaf, de tolk, Matusse en mij, gaat ze maar buiten het smalle straatje aanvegen. Matusse en de tolk spreken Portugees, de taal van de voormalige kolonisator, nog steeds de voertaal in Mozambique. Soms moeten ze samen naar het goede woord zoeken. Het Ronga, de moedertaal van medicijnen-
studente en gelegenheidstolk Arlette, en Ndao, de taal die Matusse in Beira leerde, bieden te weinig overeenkomsten. In zijn geboortedorp sprak Matusse overigens Chope. Na een paar jaar naaien in Beira had Matusse genoeg gespaard om zijn vrouw te laten overkomen. ‘Ik stuurde geld naar huis voor haar reis.’ Banken zijn er niet op het Afrikaanse platteland, dus de enige manier was het geld mee te geven aan iemand die naar het dorp ging. Een transactie die nog wel eens verkeerd wil aflopen. In dit geval ging het goed, maar er kwam een ander probleem aan het licht. Matusses vrouw had het onzekere avontuur niet afgewacht, ze was zwanger van een ander. Hertrouwd is Matusse nooit meer. Wel woonde hij in Beira nog tien jaar met Rosa samen. ‘Zij was niet de vrouw van mijn hart. Het ging meer om menselijke behoeftes,’ zegt hij erover. Toen Rosa op bezoek was bij haar familie in de provincie Inhambane, kon zij door de oplaaiende burgeroorlog tussen de strijdende partijen Frelimo en Renamo niet meer terugkomen. Toen dat na de vrede in 1992 wel weer kon, bleef ze toch liever op het platteland wonen. Daar is ze ook overleden. Ziehier het verhaal van veel families in Mozambique, die door de jarenlange oorlog uit elkaar zijn gevallen. ‘Maar ondanks de oorlog, die voor een grote toeloop van vluchtelingen in de bairro zorgde, vond ik het nog steeds leuk in de stad,’ zegt Matusse over die jaren. De honger op het platteland, het ronselen van kindsoldaten, de zinloze aanvallen van het door het apartheidsregime in
Mozambique
Roberto Matusse | 37 |
| 38 |
Zuid-Afrika gesteunde Renamo op burgerdoelen – het ging allemaal langs hem heen, zijn actieradius was beperkt tot zijn huisje in de bairro. ‘Als ik een enkele keer verder weg moest, dan ging ik bij iemand achterop de fiets of motor, of met een taxi.’ Inmiddels echter staat er een rolstoel op zijn binnenplaats, met twee grote wielen achter en een heel klein wieltje voor. Sinds wanneer heeft hij die? ‘Die heb ik in 2001 van het ziekenhuis gekregen. Mijn neef werkt daar als schoonmaker. Hij had gehoord dat er een aantal gratis rolstoelen beschikbaar was en waarschuwde me. Toen kwam hij mij een keer ophalen om er samen heen te gaan.’ Voor de mobiele westerling is het onvoorstelbaar dat Matusse bijna zijn hele leven – zijn leerachtige knieën en wreven getuigen ervan – over de grond gekropen heeft. ‘Ik hou enorm van mijn rolstoel,’ zegt hij met glinsterende ogen. ‘Het zijn mijn benen. Nu kan ik overal heen. Van het ziekenhuis gingen we zo hierheen. Ik haal nu ook de afstand tot mijn vorige woning in Beira om daar mijn vroegere buren op te zoeken. Ik kan alles met de rolstoel, op bezoek gaan, boodschappen doen. Ik ben enorm uithuizig geworden.’ Matusse kan zijn geluk niet op met de ‘nieuwe’ aanwinst. Hij lijkt er nog steeds verbaasd over. ‘Vroeger zag ik wel eens iemand met een rolstoel. Dan was ik erg jaloers. Maar ja, het was zo ver buiten mijn bereik dat ik het maar snel weer vergat. Ik ben er zó blij mee, in mijn hart,’ benadrukt hij nog eens, terwijl hij zijn hand op borsthoogte op zijn opgelapte
overhemd legt. Sinds hij de rolstoel heeft, gaat hij graag ter afwisseling van zijn naaiwerk een frisse neus halen, omdat het onder het dak van golfplaat ’s zomers snikheet wordt. ‘In de ochtend of in de avond, dat is afhankelijk van de klusjes die ik te doen heb. Nee, ik ben hier in het donker in de bairro niet bang, want iedereen kent me.’ De rolstoel, Matusse raakt er niet over uitgepraat. Hij somt nog een voordeel op: hij hoeft niet meer door het vuil te kruipen. Vuil, in de letterlijke betekenis. In sloppenwijken bestaat geen vuilophaaldienst, iedereen gooit zijn afval over de omheining. ‘Vroeger greep ik bij het voortbewegen zo vaak in afval. Nu ga ik schoon weg en kom ik schoon weer terug.’ Makkelijk zal het overigens voor Matusse niet zijn om op eigen handkracht in de rolstoel te rijden op de zanderige straatjes van Inhamudima. De rolstoel ziet er stoeisterk uit, maar is waarschijnlijk een afdankertje uit een westers land. Het is een sportrolstoel met slechts één klein voorwiel, speciaal ontworpen om vaart te kunnen maken op de gladde ondergrond van een sportzaal. Tijdens een kort uitstapje de volgende dag komt Matusse al snel met het voorwieltje vast te zitten in het zand. In de regentijd, wanneer de smalle straatjes onder water staan, moet een ritje met dit type rolstoel een hele opgave zijn. Maar duwers zijn altijd voorradig, zal Matusse later benadrukken. Een jonge vrouw komt Matusses strijkbout terugbrengen. Een groot ijzeren geval met een houten handvat. Ook een buurman komt kijken wat hier gaande is;
Mozambique
Roberto Matusse | 39 |
de bierlucht gaat voor hem uit. Wat zijn voor Matusse nu de grootste nadelen van zijn handicap, welke verschillen met lopende mensen vindt hij het hinderlijkst? Daar moet hij lang over nadenken. ‘Moeilijke vraag. Eigenlijk kan ik veel niet. Neem dit huis, dat moet ik huren omdat ik er zelf geen kan bouwen.’ Hij wijst op de elektriciteitsdraden die vlak voor zijn huisje door de smalle straat slingeren. ‘Er is stroom, en ik zou graag een elektrische naaimachine hebben zodat ik meer capulanas kan maken. Maar ja, die zijn zo duur, ik verdien veel te weinig om er eentje te kunnen kopen.’ Zijn dagelijkse verzorging is voor Matusse ook niet makkelijk. Hij wast zich met behulp van een emmer water die zijn nichtje Mainzena, dochter van zijn jongere broer, hem geregeld brengt. Mainzena helpt hem vaker. ‘Ik kan me ook wassen in de buurtlatrine, daar onder die palmbomen, maar dat kost meer moeite. Daar is ook de wc, een blok cement op een verhoging met een gat. Het is redelijk schoon.’ Hoewel een dergelijk toilet voor hem lastig moet zijn, klaagt Matusse er niet over. Hij voegt zich lankmoedig naar zijn fysieke omgeving, zijn gemoedsrust lijdt er niet merkbaar onder dat allerlei zaken niet op zijn handicap zijn afgestemd. De kleermaker beantwoordt niet aan het stereotiepe beeld van de gehandicapte verschoppeling zonder maatschappelijke positie. Hij staat midden in het sociale leven en voorziet in zijn eigen levensonderhoud. Als 67-jarige werkt hij nog dagelijks met volle inzet; aan mentale kracht geen gebrek. Alleen al de fysiek zware hande-
| 40 | Mozambique Roberto Matusse
lingen, zoals van de grond in de rolstoel klimmen, zichzelf op handen en knieën naar het toilet vijftig meter van zijn huis slepen, of op de stoel kruipen om achter de naaimachine te gaan zitten, zijn volgens de maatstaven van de westerse revalidatiewereld te typeren als topsport, zeker voor mensen van zijn leeftijd. De luxe om het rustiger aan te doen kan hij zich niet permitteren. Ook voorzieningen – een begrip uit het westerse referentiekader – zoals een aangepaste rolstoel met terreinbanden of een elektrisch liftje dat
‘Ik ben nooit uitgescholden, mensen helpen me juist als ik moeilijk vooruitkom in het zand’ hem in en uit de rolstoel helpt, zal hij van z’n levensdagen niet krijgen. Een geluk: Matusse hoeft geen grammetje overtollig lichaamsvet mee te torsen. Soms kookt hij zelf, vaker eet hij mee met wat de pot bij zijn nichtje schaft. Vandaag ziet zijn avondmaal er niet florissant uit. Als het donker wordt, komt Mainzena het hem brengen: een droog stuk witbrood in een plastic zakje. Het beeld van een Nederlandse kennis, Maarten Zandbergen, zestiger, ook van jongs af aan gehandicapt, komt in me
op. Ik zie hem zitten achter zijn perfect aangepaste bureau, zuchtend probeert hij een stapel nota’s van zijn persoonsgebonden budget op orde te krijgen. Dat hij steeds minder zorguren krijgt, verontrust hem. Sinds de invoering van de WMO, de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning, moet hij een groter beroep doen op mantelzorg. Alleen, die hééft hij niet in zijn omgeving, iedereen is druk, druk, druk. En dan is er de aanvraag voor een betere elektrische rolstoel die ergens, bij een van de vele loketten, zoekgeraakt is. Zandbergen besteedt twintig uur per week aan disability management: het regelen van hulp en voorzieningen die noodzakelijk zijn om maatschappelijk te kunnen participeren. Werkelijk meedoen aan het normale leven gaat hem steeds moeizamer af. Voor Matusses leven lijkt eerder karakteristiek dat hij vastbesloten was zoveel mogelijk langs zijn handicap heen te leven. Het zorgen voor een zelfstandig bestaan in de harde Afrikaanse omstandigheden had prioriteit. Het opkomen voor zijn belangen als gehandicapte is niet het eerste waar hij aan denkt. Hij vertelt dat hij ruim twintig jaar bevriend was met Lorito, ook rolstoelrijder, die wel met zulke zaken bezig was. Lorito overleed in 2004 aan malaria, volksvijand nummer één in Afrika. ‘Lorito werkte in de gezondheidszorg. Hij ging naar bijeenkomsten met andere gehandicapten en wilde dat ik ook meeging, maar dat is er nooit van gekomen.’ Toen de leden van deze gehandicaptenorganisatie gezamenlijk bier en
koekjes gingen inkopen om op straat te verhandelen, deed Matusse ook niet mee. ‘De winst werd niet gedeeld,’ merkt hij enigszins schamper op. Matusse had niet zo’n behoefte aan een band met andere gehandicapten, omdat hij naar eigen zeggen nooit discriminatie in de bairro heeft ondervonden. ‘Iedereen helpt me juist. Mijn familie brengt eten. Soms duwt een vreemde me een eindje en daarna duwt een ander me weer een stuk verder.’ Is hij wel eens uitgescholden? ‘Nee, nooit!’ klinkt het stellig, terwijl hij met zijn wijsvinger zwaait alsof hij het idiote van die veronderstelling wil onderstrepen. ‘Mensen helpen me juist als ik moeilijk vooruitkom in het zand.’ Niet toevallig zorgt het woord discriminatie voor verwarring tijdens dit deel van ons gesprek. In het Ndao bestaat het waarschijnlijk niet eens. Ook in het Portugees behoort het niet tot Matusses vocabulaire, zo blijkt uit het korte overleg tussen hem en de tolk. Maar dat wil nog niet zeggen dat er in de praktijk van alledag geen sprake van is. Het kan ook zijn dat het Afrikaanse motto ‘eerlijk zullen we alles delen’, dat bij sociale stijgers vaak als een molensteen om de nek hangt, in familieverband juist heel goed uitpakt voor de zwakkeren. Dankzij deze Afrikaanse mantelzorg kunnen veel wezen, ouderen en gehandicapte mensen zich staande houden. De taaie Matusse is er op microniveau een goed voorbeeld van. Op macroniveau ligt dat ingewikkelder. Omdat hij zich dubbel en dwars inspant om in leven te blijven, lijkt het allemaal nog zo slecht niet geregeld en
Mozambique
Roberto Matusse | 41 |
lijken maatregelen niet urgent te zijn. Maar als ik Matusse vraag naar het beleid van de Mozambikaanse regering voor mensen met een beperking, barst er wel degelijk een spraakwaterval los. ‘De regering negeert ons omdat we niet helpen met de opbouw van het land. Omdat wij onze bijdrage niet leveren, helpen ze gehandicapten ook niet. Niemand denkt eraan hoe ons leven beter gemaakt kan worden.’ Matusse lacht er plotsklaps wat verloren om, alsof hij schrikt van zijn eigen uitbarsting. Het is alsof hij zich ineens realiseert hoe het leven had kunnen zijn met een beetje hulp van bovenaf. ‘Als ze ons echt belangrijk vinden, dan zouden ze ons toch wel een plek geven om te wonen?’ Hij vertelt hoe de huiseigenaar soms woedend langskomt om de achterstallige huur op te eisen. ‘Ik probeer echt wel alles op tijd te betalen, maar soms lukt dat gewoon niet. Dat snapt de huisbaas niet.’ Hij moet ook wel eens geld lenen om eten te kopen, vertelt Matusse. Als hij in een regeringswoning zou wonen, zou hij niet zo hard hoeven sappelen voor een dak boven zijn hoofd en voor zijn dagelijkse maaltijd. ‘Maar de regering geeft ons niets. Geen huis, geen eten, geen kleding. Nee, er bestaat ook geen plek waar ik heen kan om over dit soort problemen te praten.’ Plotseling schalt de radio van de buren door de palmbladeren van de schutting. De vrolijke klanken van de typisch Mozambikaanse marrabenta-dansmuziek dringen door. Weer een klant die binnenvalt, een oude dame deze keer. Wat
| 42 | Mozambique Roberto Matusse
opvalt is dat geen enkele klant luid om zijn kleding vraagt, zoals dat in ongeduldig Nederland het geval zou zijn. Wie de volle binnenplaats ziet, regelt zonder uitzondering zijn zaakjes met de kleermaker in stilte. Wat is in zijn leven de meest bepalende factor geweest, armoede of zijn lichamelijke beperking? Daar heeft Matusse een denkpauze voor nodig. ‘Dat is toch: niet kunnen lopen,’ antwoordt hij dan stellig. ‘Alle problemen vinden daar hun oorsprong. Maar het is Gods wens. Híj bepaalt ook wanneer hij me tot zich zal nemen.’ Een levenshouding die Maarten Zandbergen vreemd is. Nee, niet God is debet aan ziekte of ander lichamelijk
‘De regering geeft ons niets. Geen huis, geen eten, geen kleding’
ongemak. Wanneer een schoolgebouw niet toegankelijk is wordt God daar niet op aangekeken, maar wél de architect, de opdrachtgever, het schoolbestuur en ieder die maar bij de bouw betrokken is en zich nauwelijks bewust is van het feit dat kunnen lopen niet vanzelfsprekend is. Matusse daarentegen vindt het moeilijk toekomstplannen te maken, hij heeft het niet in de hand. ‘Ik heb gewoon niet de conditie om dingen door te zetten.’ Maar een droom heeft hij wel: een eigen huis hebben. ‘Zodat niemand me nog lastig kan vallen.’ Ricardo Matusse en Maarten Zandbergen. Beelden uit hun heel verschillende levens blijven door mijn hoofd spoken. Ik stel me voor dat ik de maker ben van het televisieprogramma Crip Change, in de geest van Puberruil, de docusoap waarin jongeren met een heel verschillende achtergrond een aantal dagen ruilen van leefomgeving. Zandbergen op survival, zonder elektrische rolstoel en zonder zijn vertrouwde hulpmiddelen, levend in een primitieve hut in de bairro, de hele dag omgeven door buren en kennissen die langskomen en hem een karig kostje brengen. Matusse in een ruimbemeten rolstoeltoegankelijk appartement, driehoog, met lift uiteraard. Met op het bureau stapels formulieren, telefoonnummers, lijstjes met nog af te werken zaken en een rijkelijk belegd broodje zalm voor tussen de middag. De computer, zijn voornaamste contact met de buitenwereld, de hele dag online. Als het echt niet meer lukt, mogen de mannen terug. Wie zal het eerste opgeven?
Mozambique
Roberto Matusse | 43 |