Monumententour
Delft 12 februari 2005
Bij de voorpagina: Het stadswapen van Delft Het Delftse wapen bestaat uit een zilveren schild met daarin een zwarte balk of paal. Deze balk, die vaak wordt afgebeeld met golfjes erin, symboliseert een gracht of een ‘delft’. Op de oudste zegels van Delft staan ter weerszijden van de balk, in het lichtgekleurde veld, stadspoorten afgebeeld. Het wapen bestond dus in diverse vormen. Daaraan kwam een einde in 1816, toen de Hoge Raad van Adel officieel vaststelde hoe het Delftse wapen er voortaan uit zou zien. De originele oorkonde waarin dit is vastgelegd, wordt bewaard bij het Gemeentearchief.
2e druk, februari 2006.
De vlag van Delft De gemeentevlag wordt gevormd door drie horizontale banen, waarvan de binnenste zwart is en het twee buitenste wit zijn. Dit is dus dezelfde kleurencombinatie als op het wapen van Delft. De vlag is pas in 1996 officieel vastgesteld door de gemeenteraad, maar werd al eeuwen geleden gebruikt, met name op de Delftse schepen van de VOC .
21 BEKENDE DELFTSE MONUMENTEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Watertoren Oud-katholieke kerk Molen De Roos Waltoren Prinsenhof Waalse kerk Oude kerk St.-Hippolytus kapel De Génestet kerk Vrije akademie Oost-Indisch Huis
12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
Armamentarium Waag Stadhuis Nieuwe kerk Maria van Jessekerk Molslaan 104 Oostpoort St.-Huybrechtstoren Bibliotheek TU Delft Artillerie Depot
Watertoren Kalverbos
Watertoren ten behoeve van de drinkwatervoorziening. In 1895 gebouwd naar een ontwerp van M.A.C. Hartman. Drinkwater In de 19e eeuw werd ontdekt dat verontreinigd drinkwater cholera en tyfus veroorzaakte. Daarom werden waterleidingsystemen ontwikkeld, waarbij natuurlijk gezuiverd water in schone gebieden (bijvoorbeeld duinen) werd gewonnen. De eerste (duin-)waterleiding kwam in 1853 in Amsterdam tot stand. Het water werd direct via buizen naar de afnemers gepompt. Het duurde nog geruime tijd (en een cholera-epidemie in 1866) voor andere grote steden een waterleiding kregen. Het principe was intussen verbeterd. Het drinkwater werd opgeslagen in reinwaterkelders, van daaruit opgepompt naar een hoogreservoir (meestal in een toren) om vervolgens via het drinkwaterleidingnet naar de gebruikers vervoerd te worden. Daardoor was de leidingdruk vrij constant en beschikte men bovendien over een noodvoorraad, voor het geval er niet gepompt kon worden.
Opvallend is de zorgvuldige detaillering met siermetselwerk en smeedijzeren ankers.
Het hoogreservoir Delft kreeg in 1887 een waterleiding. Het waterwingebied lag in de duinen bij Monster, waar in dat jaar een watertoren werd gebouwd. Vanwege de hoge afstand, waardoor drukverlies ontstond, bleek in Delft een tweede hoogreservoir noodzakelijk. Eerst werd overwogen dit in de toren van de Nieuwe Kerk onder te brengen, maar later besloot men een watertoren te bouwen, en wel op het voormalige bastion voor de Haagpoort waar zich van 1829 tot 1874 de gemeentelijke begraafplaats had bevonden. De 29 meter hoge toren, ontworpen door gemeente-architect M.A.C. Hartman, werd in 1895 gebouwd en in het jaar daarop in bedrijf gesteld. De constructie bestaat uit metselwerk en stalen balken. Het water bevindt zich binnen het uitkragende gedeelte in een zogenaamd Intze-II-reservoir: een geklonken stalen bak (inhoud 600 m³) met een dubbel gewelfde bodem, die met een ringvormige goot op het torenlichaam rust. De architectuur is kenmerkend voor de bouwtijd: neorenaissance. Het romantische uiterlijk, dat door de kantelen iets kasteelachtigs heeft, wordt nog versterkt door de fraaie ligging in het groen. De toren is sinds de bouw nauwelijks veranderd. Alleen werden in 1908 een betonnen tussenvloer en een ijzeren spiltrap aangebracht en werd de pomp buiten de toren geplaatst. Als gevolg van het toenemende waterverbruik werd in 1918 vlak bij de toren een reinwaterkelder (inhoud 1900 m³) aangelegd. De plaats van de kelder is herkenbaar aan de begroeide heuvel. Half op het reservoir werd een pompgebouwtje opgetrokken, waarin ook de regelapparatuur werd ondergebracht. Sedert 1921 betrekt Delft drinkwater uit Rotterdam waartoe een extra pompstation moest worden gebouwd. Dit provisorische station werd in 1972 door een nieuw vervangen, toen twee reinwaterkelders van elk 3000 m³ in de Wippolder in gebruik werden genomen. De oude watertoren functioneert tot eind 1996 om de waterdruk in het net te regelen, maar al lang niet meer als voorraadtoren, want het Delftse verbruik steeg tot gemiddeld 1250 m³ per uur! In de periode 1986-1989 werd het dak vernieuwd, het reservoir gecoated en het metselwerk opnieuw gevoegd.
De onderbouw is eigenlijk een holle ruimte. In het midden lopen de standleidingen van en naar het hoogreservoir. De ijzeren spiltrap dateert uit 1908 toen een tussenvloer werd aangebracht.
Oud-Katholieke kerk Bagijnhof 21
Oud-Katholieke schuilkerk met zeer rijk, barok interieur. Gebouwd in 1743. Begijnen Het Delftse begijnhof (thans gespeld Bagijnhof) is in de 13e eeuw ontstaan. In het ommuurde hof woonde een groep vrouwen (begijnen), die zonder in een klooster te treden in armoede een kuis en vroom leven wilde leiden. In de 14e eeuw omvatte het voortdurend uitgebreide hof een aantal huizen, een kapel en enige dienstgebouwen. Bij de stadsbrand van 1536 werd het begijnhof grotendeels in de as gelegd. De herbouw van de kapel, begonnen rond 1550, werd vermoedelijk nooit voltooid. Rooms- en Oud-Katholieken Kort na de reformatie werd de kapel van het Bagijnhof, of wat daar nog van over was, gesloopt. Het eromheenliggende hof zelf kon echter blijven bestaan omdat de bewoners, begijnen, geen echte kloosterlingen waren. Daardoor bleef op het Bagijnhof een rooms-katholieke gemeenschap in stand, die hier in de loop van de 17e eeuw twee kleine schuilkerken stichtte. In de 18e eeuw groeiden er spanningen binnen de katholieke geestelijkheid, die zich uitten in verdachtmakingen en felle ruzies. Door de paus van Rome werd een aantal Nederlandse rooms-katholieken in de ban gedaan, die zich aan de oud-kerkelijke opvattingen wilden houden, waarbij behalve aan ´Rome´ook aan de lokale kerk bestuurlijke macht werd toegekend. Zij richten in 1723 een eigen kerkgenootschap op: de Oud-Katholieke Kerk. Een aantal Delftse rooms-katholieken ging over naar de Oud-Katholieke Kerk. Verborgen schoonheid In Delft werd in 1743, uiteraard als schuilkerk, een geheel nieuwe oudkatholieke kerk gebouwd. Aan het exterieur mocht geen aandacht worden besteed. Het interieur kreeg echter een zeer weelderige versiering in barokke, hier en daar naar de rococo neigende vormen. Het is vrijwel geheel uitgevoerd in stucwerk met door pilasters gelede wanden, een rondom lopende, sterk gecorniste (met de pilasters mee uitspringende) kroonlijst en een gedrukt tongewelf. Men komt binnen onder het orgel waarvan het front nog uit 1722 dateert en dat uit een van beide vroegere schuilkerken aan het Bagijnhof afkomstig is. Recht ertegenover bevindt zich de absis met het altaar, waarboven in 1747 het grote, door Jacob de Wit geschilderde, altaarstuk (de Opdracht in de Tempel) werd aangebracht. De beelden in de nissen aan weerszijden van het altaar en van de ingang werden in 1744 door de Haagse beeldhouwer Franciscus Maes vervaardigd. De originele preekstoel en het tabernakel op het altaar werden in de loop der tijd door andere, overigens antieke, exemplaren vervangen. Het gebouw werd in 1930 en rond 1960 gerestaureerd. Het was mogelijk om de oude kleuren weer in ere te herstellen, omdat deze onbeschadigd onder de laag witkalk te voorschijn kwamen. In 1993 werd de kerk voor het laatst gerestaureerd, waarbij onder andere de kap werd hersteld.
Tot in de details is het interieur verzorgd.
Detail altaarstuk. Een 18e-eeuws schilderij, niet in het museum, maar op de plaats waar het altijd aanwezig is geweest: boven het altaar.
Molen De Roos Phoenixstraat 112
Van oorsprong op de stadswal gebouwde korenmolen. Molenaarshuis uit 1728 tegen de oudere zeskantige onderbouw van de molen. Ronde bovenbouw dateert uit latere tijd. Korenmolen Reeds in de 16de-eeuw stonden er op de stadswal korenmolens. Die plaats is verklaarbaar omdat molens nogal brandgevaarlijk waren en daar geplaatst, geen directe bedreiging voor de stedelijke bebouwing vormden. Bovendien konden zij daar goed wind vangen. Ter plaatse van molen De Roos, op een rondeel in de stadsmuur, stond al in de 16de eeuw een molen, toen een houten standerdmolen. In 1679 werd deze afgebroken en daarna vervangen door een veel hogere stellingmolen. Het zeskantige onderste gedeelte van de huidige molen behoorde wellicht nog tot die molen. Tegen de onderbouw werd in 1728 het nog steeds bestaande molenaarshuis gebouwd. Het bovenste gedeelte zal oorspronkelijk van hout zijn geweest en bekleed met riet zoals we thans nog bij een aantal poldermolens zien. Misschien is destijds wel het geraamte van een poldermolen gebruikt. Op een gegeven moment is de houten bovenbouw vervangen door een stenen bovenbouw, niet meer zeskantig maar rond in doorsnede. Op een tekening van Balthazar Joosz. uit 1822 komt de stenen bovenbouw al voor; de vervanging moet voor dat jaar hebben plaatsgevonden.
Dankzij de restuaratie kan het binnenwerk weer functioneren.
Bij de restauratie werd het bovenstuk van de molen rechtgezet.
Rompverbetering In 1926 werd de molen aangekocht door de Vereniging De Hollandsche Molen, waarmee de molen voor een dreigende ondergang werd behoed. In 1929, 1942 en 1964-1965 werden restauratiewerkzaamheden uitgevoerd. Door een samenspel van oorzaken ging de molen steed schever staan. Die verzakking kwam tot stilstand, maar het beteknde wel dat de kop niet meer goed gedraaid (´gekruid´) kan worden om de wieken in de wind te krijgen. Er was een ingrijpende restauratie nodig, die plaatsvond in de periode 19891990. Daarbij werd het bovenstuk recht gevijzeld en de daardoor ontstane wigvormige kier ter hoogte van de omloop met metselwerk opgevuld. De noordelijke kant van de romp moest ruim een halve meter omhoog worden gebracht.
Op de locatie van molen De Roos stond al in de 16de eeuw een molen, toen een houten standerdmolen. In 1679 werd deze afgebroken en daarna vervangen door een veel hogere stellingmolen. Op een gegeven moment is de houten bovenbouw vervangen door een stenen bovenbouw, niet meer zeskantig maar rond in doorsnede. Op een tekening van Balthazar Joosz, uit 1822, komt de stenen bovenbouw al voor; de vervanging moet voor dat jaar hebben plaatsgevonden. Rond 1990 is de molen ingrijpend gerestaureerd. De molen is te bezichtigen als de blauwe wimpel uithangt. Voor groepsbezoek aan de molen kunt u telefonisch reserveren.
Waltoren (Bagijnetoren) Phoenixstraat 85
Waltoren, onderdeel van de middeleeuwse stadsomwalling, gebouwd rond 1500, ingrijpend gerestaureerd in 1932, gewijzigd in 1967. Muren en torens Het Delftse stadsrechtsgebied werd in 1355 voor het laatst uitgebreid. Stadsrechten hielden onder meer in, dat er een muur met poorten en torens om de stad mocht worden aangelegd. Daarmee was men nog niet gereed, toen Albrecht van Beieren in 1359 de stad belegerde en (msschien wel daardoor) wist in te nemen. Op last van hem moesten alle wallen en poorten die er toen waren, worden afgebroken. Het duurde tot 1394 voor er weer poorten mochten worden gebouwd; pas in 1449 ook weer wallen met waltorens. Om praktische en financiële redenen zullen er eerst torens op de meest strategische punten zijn gebouwd. Op andere punten, zoals aan de oostzijde van de stad, zijn ze, op regelmatige afstand van elkaar, pas later aan de wal toegevoegd. Bagijnen De Bagijnetoren, ter hoogte van het Bagijnhof, moet rond 1500 zijn gebouwd. De toren stond met de vlakke achterzijde tegen de stadsmuur die, om beter bestand te zijn tegen het steeds zwaarder wordende geschut, in een aarden wal werd ´ingepakt´. De toren bevatte beneden een overwelfde ruimte die via een overwelfde gang via de wal vanaf het straatniveau te bereiken was. Vanaf de wal had men toegang tot het bovenste gedeelte van de toren, waar nog twee verdiepingen en een zolder waren. De bovenste verdieping bevatte een weergang met schietgaten. Reeds in 1538 werd de toren verhuurd voor bewoning, een functie waar de toren eigenlijk niet geschikt voor was, zeker omdat de toren toen nog een verdedigingsfunctie had. Verval De verdedigingsfunctie verdween na 1600 en de toren werd geleidelijk steeds meer geschikt gemaakt voor bewoning. Het was het beleid van de stad om waltorens voor een geringe prijs of soms zelfs gratis door behoeftigen te laten bewonen. In 1773 besloot het stadsbestuur daarmee te stoppen en geen reparaties meer uit te voeren. Wanneer een bewoner verhuisde of overleed zou de toren voor afbraak moeten worden verkocht. Voor de Bagijnetoren was het zover in 1827 en de toren werd wegens bouwvalligheid verkocht aan een touwslager die evenwel vergunning vroeg, en kreeg, om slechts een gedeelte af te breken en de rest als bedrijfsruimte in gebruik te nemen. Bij die gelegenheid zal de toren zijn verlaagd en van een geïmproviseerd dak zijn voorzien. Restauratie Nadat de stadswal was afgegraven en in 1929 de tramlijn over de Phoenixstraat in gebruik was genomen, kwam het inmiddels zeer vervallen restant van de toren storend in het zicht te staan. Gelukkig koos het gemeentebestuur voor restauratie en niet voor afbraak. De toren kreeg in 1932 zijn oude vorm terug en tegen de vlakke gevel werd een trappenhuis gemaakt zodat ook het bovenste deel goed vanaf de begane grond bereikbaar was. De toren kon nu als kleine, maar redelijk bewoonbare woning in gebruikt worden genomen. De toenmalige bewoonster noemde de toren St.-Jobstoren. Toen de Phoenixstraat verbreed moest worden zat het trappenhuis in de weg. Het werd in 1967 afgebroken. Er kwam een nieuwe ingang opzij en een inwendige trap. Door die trap was er binnen minder gebruiksruimte ontstaan. De toren was nu alleen nog geschikt als atelierruimte.
Vaag is de schuine lijn in de gevel te zien, die de plaats markeert waar in 1932 tot 1967 een trappenhuis tegen de toren heeft gestaan.
Prinsenhof Sint Agathaplein 1
Complex ontstaan als Sint Agathaklooster. Oudste delen eerste helft 15e eeuw, jongste delen 16e eeuw. Na de reformatie in diverse delen met afzonderlijke bestemmingen opgedeeld. Complex tussen 1932 en 1951 gerestaureerd tot stedelijk museum. Het klooster Het Sint Agathaklooster was het grootste klooster binnen de muren van het middeleeuwse Delft. De kapel, de kapittelzaal en de vleugels langs de Schoolstraat met onder andere een eet- en een gastenverblijf, kwamen in de 15e eeuw tot stand. De vleugels loodrecht op laatstgenoemde vleugels werden in de 16e eeuw gebouwd. Het complex strekte zich uit van de Oude Delft tot aan de stadswal (Phoenixstraat) en omvatte binnenplaatsen en tuinen. Het Hof van de Prins Na de reformatie en de tweede helft van de 16e eeuw, werd het complex in afzonderlijk gebruikte delen opgesplitst, waardoor het tot op heden kon blijven bestaan. Een deel van de kapel bleef als kerkelijke ruimte in gebruik (Waalse kerk) en in de lange, zuidelijke vleugel bleven enige kloosterzusters wonen. Het overige gedeelte werd ingericht als hof van Prins Willem I, die hier in 1584 werd vermoord. De eetzaal bleef als zaal voor bijzondere gebreurtenissen in gebruik (feesten, ontvangsten, synodes, concerten enz.). Deze Historische Zaal werd in 1668 van een fraaie plafondschildering voorzien. De kogelgaten in de wand van het trappenhuis zijn een tastbare herinnering aan de moord op Prins Willem I.
De Historische Zaal met het in 1668 beschilderde plafond. Op het grote schilderij rechts is het Armamentarium, een ander belangrijk Delfts monument afgebeeld.
Wisselende bestemmingen Langs de Schoolstraat werd de Kamer van Charitaten gevestigd, een liefdadigheidsinstelling waaraan het poortje uit 1614 en de regentenkamer nog herinneren. Elders in het complex werd een lakenhal, later een ´saai-, greine- en stoffenhal´ ingericht, waaraan het poortje uit 1658 aan de Oude Delft nog memoreert. De verschillende gevels langs de Oude Delft werden in 1775 door één brede gevel vervangen toen het gymnasium als opvolger van de Latijnse school in de Schoolstraat werd gevestigd. Na de Franse tijd werd het complex gebruikt als kazerne en legermagazijn, wat een periode van verval en aantasting betekende. De lange, zuidelijke vleugel werd als militair hospitaal gebruikt. Waardering en herstel In 1884 werd de Historische Zaal gerestaureerd als herinnering aan prins Willem I. Kort voor de Tweede Wereldoorlog werd met de restauratie van het inmiddels sterk vervallen complex begonnen. De oorlog zelf betekende een vertraging vand e restauratie, die pas in 1951 kon worden afgesloten. De zuidelijke vleugel herbergde enige tijd de dienst Openbare Werken van de gemeente. Thans is hier het Volkenkundig Museum Nusantara gevestigd. De eerste tentoonstelling in Museum Het Prinsenhof werd al in 1948 gehouden. Sindsien is het wellicht het belangrijkste museum van Delft, dat niet alleen vanwege de historische, eigen collectie en de tentoongestelde objecten, maar ook als gebouwencomplex zeer interessant is. In 1996 werd de meest oostelijke binnenplaats, de zogenaamde Kruidentuin met een glazen overkapping overdekt om ook dat deel van het museum te kunnen benutten.
Waalse kerk Oude Delft 181 (in poort naar Sint Agathaplein)
Kapel van het Sint Agathaklooster. Sinds 1585 grotendeels in gebruik als Franse of Waalse kerk. 15e-Eeuwse kloosterkapel Het St.-Agathaklooster verkreeg in 1414 het recht om een eigen kapel en kerkhof te bezitten. In dat jaar moet de eerste kapel zijn gebouwd. Tussen 1467 en 1471 werd het koor afgebroken en werd de kapel met drie traveeën verlengd en van een nieuw koor voorzien. Ook werden toen enige zijkapellen aangebracht die later weer zijn verdwenen. In de 16e eeuw werden aan de voorzijde een overwelfde gang met een verdieping en een traptoren toegevoegd. De kapel was vanaf het begin voorzien van een nonnengalerij, een tribune of balkon achter in de kerk van waaraf de nonnen, die niet in contact met de buitenwereld mochten komen, de eredienst konden volgen. Door het sterk hellen van de vloer had men een goed uitzicht op het altaar in het koor. Na de stadsbrand van 1536 werd de kapel hersteld, waarbij een nieuwe kap en een dakruiter (torentje) werden aangebracht. Scheiding Na de reformatie in de tweede helft van de 16de eeuw, werd het gedeelte met de nonnengalerij bij het Prinsenhof getrokken en door een wand van de rest van de kapel gescheiden. Deze werd in 1585 in gebruik genomen als kerk voor de Waalse Hervormde Gemeente en vanwege de Franse voertaal ook wel als Franse kerk of Eglise Wallonne aangeduid. De in de 16de eeuw gebouwde sacristie bleef bij de kerk in gebruik. De buitengevel ervan langs de Oude Delft is in 1755 vernieuwd, maar binnen zijn de fraaie, laatgotische stergewelven bewaard gebleven, zoals die ook nog boven het aangrenzende poortje aanwezig zijn. In het midden van de 17de eeuw werd de kerk aan de noordzijde (eerste binnenplaats Het Prinsenhof) uitgebreid met twee gekoppelde dwarsbeuken. Ingrijpende restauratie Bij de restauratie in de periode 1950-1960, waarbij men streefde naar een middeleeuws voorkomen, zijn de 17de-eeuwse dwarsbeuken afgebroken, waarna de zijgevel van de kerk is gereconstrueerd. De restauratie is overigens in het geheel zeer ingrijpend geweest, al is de gevel langs het Oude Delft niet gereconstrueerd en is de afscheiding van de nonnengalerij niet ongedaan gemaakt. Deze restauratie betekende de laatste fase van de restauratie van het Prinsenhof-complex.
In de kerk zijn enige rouwborden opgehangen die van elders in Delft afkomstig zijn. Dit grote rouwbord hing oorspronkelijk in de Oude Kerk.
Het orgel werd in 1869 gebouwd door C.G.F. Witte van de firma Bätz te Utrecht.
Oude Kerk Heilige Geestkerkhof
Oudste parochiekerk van Delft. Gesticht omstreeks 1200. In de loop der eeuwen vervangen door een veel grotere kerk. Toren gebouwd tussen ca. 1325 en 1350. Thans Nederlands Hervormde kerk. Imposante toren De eerste parochiekerk van Delft werd rond 1200 gebouwd. Deze aan St.Bartholomeus gewijde kerk werd in de 13e eeuw met smalle zijbeuken en een groter koor uitgebreid. Tussen ca. 1325 en 1350 werd vóór de kerk een ongeveer 75 meter hoge toren gebouwd met een gemetselde spits en vier hoektorentjes. In die tijd moet de toren een enorme indruk hebben gemaakt. De bebouwing was in het algemeen vrij laag. De stadhuistoren was nog niet zo hoog als wij die thans kennen en de toren van de Nieuwe Kerk overtroefde qua hoogte die van de Oude Kerk pas bijna anderhalve eeuw later. Ook in de wijde omgeving van Delft waren er rond 1350 geen hogere torens. Men neemt aan dat de toren volgens één ontwerp is gebouwd. De architectuur vertoont Vlaamse kenmerken, zoals de overwegende toepassing van baksteen, de verdeling van de gevels in twee traveeën en de keuze voor een gemetselde spits met vier hoektorentjes. De toren moest vóór een bestaand kerkgebouw worden opgetrokken. Wellicht is het Oude Delft daarom iets verlegd en is de toren gedeeltelijk gefundeerd op een gedempte gracht. Dat zou een reden kunnen zijn voor de scheefstand, die overigens al tijdens de bouw optrad. Het uiterlijk van de toren is in de loop der tijd slechts iets veranderd. De omloop halverwege de spits dateert uit de jaren 1452-1453, toen de spits werd hersteld. Wellicht werden dtoen ook de natuurstenen onderdelen aangebracht. In 1605 werden vier grote wijzerplaten met voetstuk en omlijsting aangebracht. Twee daarvan werden in de 19de eeuw afgebroken, maar in 1960 weer gereconstrueerd. Ze zijn herkenbaar aan het erop aangegeven jaartal. De hoektorentjes zijn rond 1900 vernieuwd.
De hoektorentjes zijn recht herbouwd op de scheve torenromp.
In de kerk liggen onder andere Maarten Tromp, Anthonie van Leeuwenhoek en Piet Heyn begraven.
Uurwerken en klokken Het inwendige van de toren is voor velen onbekend. Het is van oorsprong, behalve op de begane grond, geen publieksruimte. De torenromp telt vier bouwlagen en een dertig meter hoge spits, met daarin nog eens vier tussenvloeren. Via een kort, na 1500 gebouwd voorportaal bereikt men de onderste torenruimte. Links en rechts zijn de doorgangen naar de zijbeuken nog herkenbaar. Duidelijk is te zien dat ze zijn gemaakt toen de toren al scheef stond. Vanuit de noordelijke zijbeuk leidt een spiltrap naar boven. Op de eerste verdieping staat thans het grote, uit 1605 daterende smeedijzeren uurwerk; het doet geen dienst meer. Het veel kleinere uurwerk dat in 1885 het werk overnam, doet dat nu ook al niet meer en staat nu binnen het oude uurwerk opgesteld. Het nu functionerende uurwerk bevindt zich op de geëigende plek: ter hoogte van de wijzerplaten. In de noordwesthoek, ter hoogte van het gewelf van de tweede bouwlaag, bevindt zich een archiefbewaarplaats met een oude ijzeren deur. Naar verluidt zou hierin Balthasar Gerards, de moordenaar van Willem van Oranje, opgesloten hebben gezeten. De derde bouwlaag dient eigenlijk alleen maar om de toren meer hoogte te geven. Het was immers belangrijk de klokken zo hoog mogelijk te kunnen hangen. De vierde zolder is de ´klokkenzolder´. Hier bevindt zich een fraaie, zwaar geconstrueerde eiken klokkenstoel uit de 16de of 17de eeuw. Er hangen twee klokken: de Trinitasklok, beter bekend als de Bourdon, uit 1570, en de Laudateklok uit 1719. De Bourdon, die bijna 9000 kilo weegt en een middellijn heeft van 2.30 meter, wordt alleen bij bijzonder gebeurtenissen geluid, waarbij de klok zelf heen en weer beweegt. Men kan hem wel horen als de uren worden geslagen, dan slaat een hamer tegen de stilhangende klok. Modernisering onderbroken In de tweede helft van de 14de eeuw werden de zijbeuken vergroot zodat een hallekerk ontstond (met drie even hoge beuken naast elkaar) en werden twee zijkoren en, het nog bestaande, hoogkoor gebouwd, waar sedert ca. 1638 het
grafmonument van Piet Heyn staat. De kerk werd in 1396 opnieuw gewijd, ditmaal aan St.-Hippolytus, een naam die in Delft nog steeds voortleeft. Tussen ca. 1425 en 1440 werd het middenschip geheel vernieuwd en hoger opgetrokken, zodat de kerk de vorm van een basiliek kreeg: een hoge middenbeuk en lagere zijbeuken. Tegelijkertijd werden de zijbeuken langs de toren naar voren verlengd. In de loop van de 15e eeuw en in de eerste jaren van de 16e eeuw werden diverse kapellen en portalen tegen het gebouw geplaatst. Daarvan zijn bewaard gebleven het 15e-eeuwse portaal aan de noordzijde, dat in de 16e eeuw tot kapel werd verbouwd en het, vermoedelijk rond 1500 gebouwde, portaal tegen de toren. Rond 1510 werd begonnen met een verbouwing volgens ontwerp van de Mechelse bouwmeester Anthonis Keldermans, die van de bakstenen basiliek een natuustenen kruisbasiliek wilde maken. Alleen de noordelijke dwarsbeuk met aansluitend een kapel en zijkoor kwamen gereed in de rijke vormen van de Brabantse gotiek. De stadsbrand van 1536 en vervolgens de reformatie in de tweede helft van de 16e eeuw, verhinderden de voltooiing van de verbouwing, zodat de kerk een duidelijk beeld geeft van uiteenlopende bouwperioden. Grafmonumenten in plaats van altaren Bij de herinrichting na de reformatie bleef de in 1548 vervaardigde preekstoel gehandhaafd. Alle altaren verdwenen. In de loop van de 17e eeuw werden enige grafmonumenten opgesteld, die als het ware de altaren vervingen. De kerk werd in de jaren 1949-1961 gerestaureerd. Daarna werden geleidelijk de 25, door Joep Nicolas ontworpen, gebrandschilderde ramen aangebracht. Sedert de ontploffing van het kruithuis in 1654 ter plaatse van de paardenmarkt had de kerk geen gebrandschilderde ramen meer bezeten. De doopkapel en het ingangsportaaltje van de zijde van het Heilige Geestkerkhof kwamen pas in de 20ste eeuw tot stand.
17e eeuws epitaaf van Clara van Sparwoude.
St.-Hippolytuskapel Oude Delft 118
Kort na 1400 gebouwd als kapel bij het Heilige Geestzusterhuis. In 1919 en 1924 fantasierijk gerestaureerd. Na diverse functies thans weer (rooms-katholieke) kapel. St.-Hippolytus De St.-Hippolytuskapel is een kerkgebouw, dat niet meer verbonden is aan een parochie of kerkelijke instelling. De kapel is in 1972 (her-)ingericht voor de rooms-katholieke eredienst en sedert 1977 eigendom van de Stichting St.Hippolytuskapel. De naam van St.-Hippolytus was eerder verbonden aan een parochie, waarvan de kerk aan de Voorstraat was gelegen. Deze parochie is met die van St.-Jozef (met de kerk aan de Burgwal) samengevoegd tot de Maria van Jessekerk. Vóór de reformatie was de Oude Kerk aan St.-Hippolytus gewijd.
Het torentje is authentiek. Het heeft een gemetselde, natuurstenen spits.
Heilige Geestzusters De kapel is even na 1400 gebouwd op de hoek van de Oude Delft en de Nieuwstraat, bij het kort vóór dat jaar gestichte Heilige Geestzusterhuis. Dat was een door de stad beheerde liefdadigheidsinstelling (géén klooster), waar alleenstaande vrouwen, behalve zij die rijk waren, konden intereden om een sober, godsdienstig leven te leiden. Aan de Molslaan stond het Heilige Geesthuis waar goederen lagen opgeslagen, die aan de behoeftigen werden uitgedeeld. Wapens en meisjes Het heilige Geestzusterhuis overleefde de beeldenstorm van 1566 vrijwel ongeschonden, maar in 1572 werd bepaald dat er geen vrouwen meer mochten intereden. Zes jaar later werd het in gebruik genomen als (protestant) meisjesweeshuis, maar waar ook de overgebleven oude vrouwen in konden blijven wonen. De kapel ging dienen als een opslagplaats voor wapenrustingen, zwaarden, geweren enz. In1623 werden tussenvloeren aangebracht en in 1630 werd de voormalige kapel als oorglogsmagazijn aan de Generaliteit (landelijke overheid) verhuurd. Na de Franse tijd behoorde de voormalige kapel aan het Meisjeshuis toe en werden de zolders aan particulieren verhuurd.
Aangezicht van de St.Hippolytuskapel aan de Oude Delft.
In de nis op de hoek is een modern beeldje van een Heilige Geestzuster geplaatst.
Fantasierijke restauratie In 1910 werd de voorgevel van de kapel gerestaureerd in een vorm zoals die nooit zal hebben bestaan. Deze gevel werd in 1924, bij de ingrijpende restauratie van het gebouw als aula van de Technische Hogeschool, wederom gewijzigd. Toen is ook de gevel langs de Nieuwstraat geheel nieuw opgemetseld in een afwijkend baksteenformaat. Sindsdien is het gemetselde torentje met een natuurstenen spits, uitwendig nog het enige in zicht zijnde originele werk! Inwendig is de kapconstructie nog authentiek. Het houten gewelf werd hersteld en geschilderd. Er werden weer een spreekgestoelte, afkomstig uit de academie van Harderwijk, en een orgelfront, afkomstig uit de roomskatholieke kerk in Roelofarendsveen, in het gebouw geplaatst. In 1987 is het torentje historisch verantwoord gerestaureerd.
De Génestetkerk Oude Delft 102
Neorenaissance Remonstrantse kerk uit 1896 ter plaatse van vroegere schuilkerk. Remonstranten In 1619 werden tijdens de Synode van Dordrecht de volgelingen van Arminius, de Arminianen, uit de ´gereformeerde´ kerk gestoten. Naar aanleiding van hun verweerschrift ´Remonstrantie´ werden zij aangeduid als Remonstranten. Na 1619 waren de Remonstranten gedwongen in het geheim bij elkaar te komen. In Delft deed men dat aanvankelijk in een schuur achter de bebouwing aan de westzijde van de Oude Delft. In 1638 kocht de ´directeur´ van de Remonstrantse gemeente, Jan Jansz. Nachtegaal, een voormalige mouterij tussen Oude Delft en Wijnhaven, die via een poort op de plaats van het huidige smalle pandje Wijnhaven 13 bereikbaar was. Schuilkerk De mouterij werd in 1639 ingrijpend verbouwd tot (schuil-)kerk of zelfs door een geheel nieuw kerkgebouw op de oude fundamenten vervangen. Op de plaats van de poort aan de Wijnhaven kwam een ´gewoon´ huis, waarvan het jaartal in de gevelsteen nog steeds aan de bouwactiviteit herinnert. De kerk werd sindsdien bereikt via een smalle gang binnen Wijnhaven 13 of 14. Het gebouw was uitwendig zeer sober uitgevoerd; inwendig iets rijker in Hollands-classicistische vormen. In de loop der tijd werd het enige malen verbouwd en aangepast aan het stijgende aantal gemeenteleden.
De voorgevel ten voeten uit. De uitbouw bevat het ingangsportaal en, duidelijk herkenbaar, de trap naar het balkon.
De Génestet In 1852 vestigde de destijds zeer populaire Remonstrantse predikant P.A. de Génestet (1829-1861) zich te Delft. Hij was vooral bekend als dichter en keerde zich in zijn ´Leekedichtjes´ onder andere tegen zowel onverdraagzaamheid als tegen onverschilligheid. Zijn populariteit was de oorzaak van een vrij grote stijging van het aantal (Remonstrantse) kerkgangers. De kerk werd inwendig nogmaals aangepast en de toegang en de toegang werd in 1854 verlegd naar een poort, uitkomende op de oostzijde van de Oude Delft. Neorenaissance In 1896 werd het kerkgebouw vervangen door het thans nog bestaande gebouw. Het werd ontworpen door de Delftse architect L. Couvée in een neorenaissance stijl, geïnspireerd door de Hollandse renaissance rond 1600. Dezelfde stijl is toegepast bij het meubilair dat uit vaste en losse banken bestaat. Het orgel, in 1900 gebouwd door de firma Van Dam te Leeuwarden, is in iets barokkere vormen, maar wel relatief sober, uitgevoerd. Het interieur is sedertdien nagenoeg ongewijzigd gebleven. In 1909 werd het pand Oude Delft 100-102 gebouwd, ontworpen door A. van der Lee. Het bevat een doorgang naar de kerk en een bovenwoning. Boven de poort is een door prof. A.W.M. Odé vervaardigd medaillon aangebracht met de afbeelding van P.A. de Génestet, die in de zeven jaar dat hij predikant te Delft was, veel voor de Remonstrantse gemeente heeft betekend. In 1989 werd de kerk naar hem vernoemd.
Het medaillon boven de poort.
De kerk ligt ver achter de toegangspoort.
Vrije Akademie Westvest 9
Onderwijsgebouw Polytechnische School uit 1865 in neoclassicistische stijl. Sedert 1989 Vrije Akademie. Voorlopers van de TU In 1842 werd in Delft opgericht de ´Koninklijke Academie ter opleiding van burgerglijke ingenieurs, zoo voor ´s lands dienst als voor de nijverheid en voor kweekelingen voor den handel´. Kortweg de Koninklijke Academie (KA). De academie veranderde enige malen van naam. In 1864 in Polytechnische School (PS), in 1905 in Technische Hogeschool (TH) en in 1986 in Technische Universiteit (TU). Het academiecomplex bestond aanvankelijk uit de panden Oude Delft 89 t/m 95 waarvan de tuinen tot aan de stadvest doorliepen. In Oude Delft 95 was van 1814 tot 1828 de Artillerie- en Genieschool gevestigd geweest. Bij die school behoorde een gebouw dat in 1817 nabij de stadswal was gebouwd en dat collegezalen en een bibliotheekruimte bevatte.
Vooral in de 19e eeuw werd gietijzer veelvuldig in de bouw toegepast. Een goed voorbeeld wordt gevormd door de arcaden op de begane grond van de centrale hal, die dateren uit 1875.
Boven op het fronton dat de gevel bekroont, zijn palmetvormige ´akroteriën´ toegepast, versierende elementen, ontleend aan de klassieke Griekse bouwkunst. Op de uiteinden van de gevel zijn ze verdwenen. Bij Westvest 7 zijn ze daar juist nog bewaard gebleven.
Van de gesloopte tussenvleugel uit 1898-1899 bleef de gevelsteen bewaard, op een nieuwe plaats binnen Westvest 9.
Westvest Bij de omzetting van KA in PS in 1864, werd het leerprogramma uitgebreid en moest het complex worden vergroot. Op het achterterrein, maar nu georiënteerd op de daartoe voor een deel afgebroken Westvest, werd in 1865 op kosten van de gemeente Delft een groot gebouw opgetrokken. Het was in neoclassicistische stijl ontworpen door de gemeente-architect C.J. de Bruyn Kops en bestemd voor het onderwijs in scheikunde, delfstof- en aardkunde, mechanische technologie en werktuigbouwkunde. De plattegrond was Uvormig met achter de hoofdvleugel twee door een open plaats gescheiden achtervleugels. Tegen die achtervleugels werd in 1875 een scheikundig laboratorium gebouwd. De daardoor ontstane afgesloten plaats werd toen op de begane grond overdekt en van galerijen met gietijzeren kolommen voorzien. Uitbreiding In de jaren 1875-1876 werd het complex onder meer ook nog uitgebreid met een vleugel aan de Westvest tegen het uit 1817 daterende academiegebouw. De architectuur van die vleugel (Westvest 7) kwam overeen met die van de vleugel uit 1865, waarvan het door een tuin was gescheiden. In die tuin werd in de jaren 1898-1899 een tussenvleugel gebouwd in neogotische vormen. Nadat de PS/TH voor het grootste deel was uitgeweken naar locaties ten zuiden van de binnenstad, werden delen van het complex Oude DelftWestvest geleidelijk voor andere bestemmingen gebruikt. Westvest 7 vele jaren voor de afdeling Bevolking van de gemeente Delft, Westvest 9 voor het laatst, tot 1984 door de Topografische Dienst. Vrije Akademie In 1988 werd Westvest 9 verbouwd ten behoeve van de Vrije Akademie (VAK). De tussenvleugel uit 1898-99 werd gesloopt zodat Westvest 9 weer los van Westvest 7 kwam te liggen. Uitwendig werd het in vrijwel oorspronkelijke staad hersteld, inwendig werd het aan de nieuwe bestemming aangepast. De centrale hal ontstond door de overkapping van de vroegere plaats een verdieping hoger te leggen. De tussenvleugel uit 1898-1899 werd gesloopt. Hier kwam in 1990 het hoofdgebouw van het IHE. Westvest 7 kwam ook bij dat instituut in gebruik.
Oostindisch Huis Oude Delft 39
Zetel van de kamer Delft van de VOC. Ontstaan in 1631 bij een verbouwing van oudere panden. In 1722 voor een deel vernieuwd en uitgebreid. Nu complex met VOC-zaal en wooneenheden. De oorsprong De Verenigde Oostindische Compagnie omvatte zes kamers (onderafdelingen) in zes verschillende steden. De in 1602 opgerichte kamer van Delft was er één van. De rol van Delft als VOC-stad is begrijpelijk wanneer men bedenkt dat Delfshaven, nu een deel van Rotterdam, destijds bij Delft behoorde, waardoor Delft een zeehaven bezat. Pas na 1620 werden stappen ondernomenom tot een vaste hoofdzetel in Delft te komen. In, of kort voor, 1631 werden twee, vrij grote, huizen aan de Oude Delft aangekocht en zeer ingrijpend verbouwd tot het Oostindisch Huis. De gevels werden zodanig gewijzigd en aangevuld, dat een representatief, min of meer symmetrisch front ontstond met twee trapgevels, gescheiden door een balustrade. Bij die verbouwing bleven onder andere enige laatgothische poortjes gehandhaafd. Het poortje onder de gevelsteen met het VOCDmonogram en het jaartal 1631 is ongeveer tachtig jaar ouder dan die gevelsteen! Uitbreiding en verbouwing Aan de voorzijde bevonden zich een bewindhebberskamer, kantoorruimten en een dienstwoning. De verdieping en de zolder werden als opslagplaats gebruikt. Er was veel opslagruimte nodig. Aan de achterzijde werden rond een binnenplaats drie pakhuisvleugels gebouwd, die zich uitstrekten tot aan de stadswal. In het midden van de 17de eeuw kwam als dependance aan de overzijde van het Oude Delft het Oost-Indisch pakhuis tot stand, dat thans onderdeel van het armamentarium is. Pas in 1722 kon het Oost-Indishc Huis weer worden uitgebreid. De rechterzijde werd volledig vernieuwd en kreeg een hoge lijstgevel in plaats van de trapgevel. Voor aan de straat werd een nieuwe bewindhebberskamer ingericht, de huideige VOC-zaal, met een zeer fraaie schoorsteenmantel. Rechts van het oorspronkelijke huis werd een nieuw, hoog pakhuis gebouwd met een, later geconstrueerde, klokgevel.
In 1631 werd deze gevelsteen met het monogram van de kamer Delft van de kamer Delft van de VOC geplaatst.
De vele luikjes dateren van kort na 1930 toen de voorgevel werd gerestaureerd.
Na de opheffing van de VOC omstreeks 1800, kwam het Oost-Indisch Huis in bezit van het ministerie van Oorlog, dat het als militair kledingmagazijn ging gebruiken. Rond 1930 werd het overgedragen aan de Technische Hogeschool Delft, waarna het complex ingrijpend werd verbouwd. Met name de pakhuisvleugels aan de zijde van de Westvest werden vrijwel onherkenbaar veranderd. Lange tijd was de faculteit der Bouwkunde in het Oost-Indisch Huis ondergebracht. Later gevolgd door de faculteit Industrieel Ontwerpen. In 1987-1989 werd het complex verbouwd, waarbij er een groot aantal woningen in werden gerealiseerd. De meeste zijn toegankelijk vanaf de binnenplaats, die een eigen straatnaam kreeg: Oostindiëplaats.
Na de opheffing van de VOC omstreeks 1800, is het Oost-Indisch huis diverse malen verwisseld van eigenaar. In 1987-1989 werd het complex verbouwd tot een aantal woningen. De meeste zijn toegankelijk vanaf de binnenplaats, die een eigen straatnaam kreeg: Oostindiëplaats.
In 1722 kwam de huidige VOCzaal tot stand. Hier vergaderden de bewindhebbers van de VOC.
Armamentarium Korte Geer 1
Nederlands Leger- en Wapenmuseum ´Generaal Hoefer´ Wapenmagazijn van de Staten van Holland en Westfriesland. Oudste deel uit 1601-1602, uitgebreid in 1660 en in 1691-1693. Na 1802 ten behoeve van het Ministerie van Oorlog uitgebreid met onder andere het voormalig Oostindisch Pakhuis. Ideale ligging Door de ligging ver achter de linies en de aanwezigheid van goede (water)verbindingen was Delft een ideale vestigingsplaats voor een centraal wapenmagazijn voor het gewest Holland en Westfriesland. Ter plaatse van de voormalige stadstimmerwerf op de uiterste punt tussen Oude Delft en Geer, werd in de jaren 1601-1602 een groot magazijn gebouwd waarin geschut, wapens en munitie en allerlei uitrustingsstukken werden opgeslagen. De Delftse stadsbestuurders hechtten zo´n belang aan de vestiging van het magazijn in hun stad, dat zij het bouwterrein gratis ter beschikking stelden en in de bouwkosten bijdroegen. Het gebouw bestond uit vier vleugels rond een binnenplaats, in een traditionele bouwstijl, uitgevoerd in bak- en natuursteen, met renaissance motieven in de poortomlijstingen. De daken sloten aan op diverse trapgevels.
De poort met gevelsteen aan de kopgevel. Van het oudste gedeelte bleven de poortomlijstingen en de gevelsteen met het jaartal 1602 gehandhaafd.
De beeldhouwer Johannes Blommendael vervaardige het grote reliëf in de gevel langs de Oude Delft; een topstuk van laat 17eeeuws beeldhouwwerk.
Het Armamentarium en het gepleisterde Oost-Indisch pakhuis met hun westgevels, direct aan de Oude Delft.
Uitbreidingen Nadat enige particuliere huizen, onder andere een deel van het originele Hofje van Gratie, waren aangekocht en gesloopt, werd het magazijn in 1660 aan de noordzijde uitgebreid met een terrein waarop een wachthuis en een smederij werden gebouwd. Een tweede uitbreiding, verder naar het noorden, volgde in de jaren 1691-1693 toen, eveneens na aankoop en afbraak van particuliere huizen, een zeer groot magazijn werd gebouwd met vier vleugels rond een binnenplaats. Het sober classicistische gebouw is voorzien van enige gevelstenen met onder andere het jaartal 1692. Het grote reliëf aan de Oude Delft is een goed voorbeeld van laat-17de-eeuwse decoratieve beeldhouwkunst. Verbouwingen In de loop der tijd is het complex veelvuldig verbouwd. In de 18de eeuw werden de beide verdiepingen van het oudste gedeelte tot één verdieping met grote, hoge vensters samengevoegd. In de 19e eeuw werden van dit gedeelte de trapgevels afgebroken en werden de gevels, behalve die aan de binnenplaats, voorzien van een geblokte bepleistering. In 1802 werde een aangrenzend pakhuis van de voormalige Oost-Indische Compagnie aan het complex toegevoegd, waarna het terrein met enige erven werd uitgebreid zodat het ook vanaf de breestraat via een poort toegankelijk was. Het in 1755 vervaardige toegangshek aan de Geer werd door de Duitse bezetters verwijderd en door de gemeente Delft bij het St.-Agathaplein herplaatst.
In de loop der tijd is het complex regelmatig verbouwd. In 1802 werd een aangrenzend pakhuis van de voormalige Oost-Indische Compagnie aan het complex toegevoegd. Het in 1755 vervaardigde toegangshek aan de Geer werd door de Duitse bezetters verwijderd en door de gemeente Delft bij het Sint Agathaplein herplaatst. Tegenwoordig is er in de gebouwen van het armamentarium het legermuseum gevestigd.
Waag Markt 11
Waaggebouw, in 1664 ontstaan door samenvoeging van twee oudere panden. Gevels grotendeels vernieuwd in 1770. Stadswaag Het recht om een waag te bezitten was een van de eerste stadsrechten die Delft in de Middeleeuwen verkreeg. Volgens een stedelijke keur (verordening) waren handelaren verplicht om producten die per gewicht werden verhandeld en zwaarder waren dan tien pond, in de stadswaag te laten wegen. Daardoor werd een eerlijke handel bevorderd, wat onmisbaar was voor de ontwikkeling van Delft als markt- en handelsplaats. De heffing van waaggeld, een stedelijke accijns, betekende bovendien een bron van inkomsten voor de stad. Met het woord ´waag´ (op verschillende manieren geschreven, als waeghe, waech enz.) werd in eerste instantie een weeginstrument bedoeld, maar later ook het waaghuis waar dat zich in bevond. Er werd gewogen met een opgehangen tweearmige balans met twee ´waagschalen´ (waar ons woord weegschaal van is afgeleid). Uitbreiding en modernisering Vermoedelijk pas na de stadsbrand van 1536 werd de waag op de huidige plaats in gebruik gnomen in een overigens ´gewoon´ huis, half zo breed als de huidige waag, dat van grote deuren op de begane grond werd voorzien. In 1644 werd de waag uitgebreid met het buurhuis, waarbij onder andere de tussenmuur op de begane grond voor een deel werd vervangen door een open houtconstructie met een zware vrijstaande kolom (standvink). Na de uitbreiding was er plaats voor een nieuwe, grote balans. Deze, gedateerd 1647, is nog steeds in de waag aanwezig. Alleen op de begane grand werd gewogen. De bovenverdieping werd verhuurd aan particulieren. Het voorste gedeelte van de verdieping werd sedert 1674 gebruikt door het gilde van de goud- en zilversmeden. Het andere gedeelte werd in 1767 in gebruik gegeven aan het Collegium Medico Pharmaceuticum, het apothekersgilde, waaraan de gevelsteen in de achtergevel nog steeds herinnert. In 1770 werd het bovenste gedeelte van het gebouw gemoderniseerd volgens een ontwerp van de ´stadsfabriek´ (stadsarchitect) Nicolaas Terburg, waarbij het duidelijker één gebouw werd. In het fronton boven de voorgevel wordt de functie als stadswaag duidelijk gemaakt. Een grote gevelsteen wijst op de gildekamer van de Goud- en zilversmeden. Onder de luifel is het 16de-17de eeuwse metselwerk nog herkenbaar. Theater Na de Franse tijd werd de bovenverdieping voor verschillende doeleinden gebruikt. De begane grond bleef als waag in gebruik tot in 1960 voor het laatst een partij kaas werd gewogen en er een fietsenstalling werd ondergebracht. Reeds in 1960 werd gedacht aan een nieuwe bestemming als theater (studentencabaret). In 1963 werd de stichting De Waag opgericht met als doelstelling de waag te gebruiken als theater annex bar, expositieruitme enz. Sedert 1968 werd de waag provisorisch als zodanig gebruikt. In de jaren 19731974 werd het gebouw inwendig verbouwd om beter als theater gebruikt te kunnen worden. Die functie verdween in 1995 toen het Theater de Veste was gerealiseerd. In 1996 kreeg het een nieuwe bestemming als Stadscafé De Waag. Vermoedelijk pas na de stadsbrand van 1536 werd de waag op de huidige plaats in gebruik genomen. In 1644 werd de waag uitgebreid met het buurhuis. Na de uitbreiding was er plaats voor een nieuwe, grote balans. Deze is nog steeds in de waag te zien. Tot 1960 bleef de waag in gebruik. Daarna deed het pand onder meer dienst als theater. In 1996 kreeg het een nieuwe bestemming als Stadscafé ‘De Waag’.
Een gevelsteen aan de voorzijde wijst op de gildekamer van de gouden zilversmeden. Het kroontje boven het stadswapen is in de Franse tijd weggehakt.
Een gevelsteen aan de achterzijde herinnert aan de apothekersgilde.
Stadhuis Markt 87
In 1618-1620 gebouwd rond restanten oude stadhuis. Architect: Hendrick de Keyser. Het middeleeuwse stadhuis Ter plaatse van het stadhuis en directe omgeving bevond zich sedert de 13e eeuw een grafelijk hof. Rond 1435 gingen de gebouwen en het marktveld (dat tot dan toe ook grafelijk bezit was) over in handen van de stad Delft. Delen van het complex werden hersteld en aangepast aan een nieuwe functie, namelijk die van stadhuis. Voordien was het stadhuis nabij de hoek ChoorstraatVoorstraat gesitueerd. Door diverse uitbreidingen en herstellingen werd het stadhuis aan de Markt in feite een groepje gebouwen met als opvallendste de in oorsprong 13de-eeuwse gevangenistoren die aanvankelijk nog deel van het grafelijke hof had uitgemaakt. Het Steen In de 13de eeuw bezat de stad Delft, die toen nog beduidend kleiner was dan de huidige binnenstad, vrijwel uitsluitend houten bebouwing. Aanvankelijk was de, rond 1200 gebouwde, tufstenen kerk ter plaatse van de huidige Oude Kerk wellicht het enige stenen gebouw in de stad. De grafelijke hof werd omstreeks het midden van de 13e eeuw voorzien van een bakstenen toren, die als gevangenis dienst deed. Deze toren was toen als (bak)stenen gebouw zo opmerkelijk dat het als Het Steen werd aangeduid. Tegen het einde van de 13de eeuw werd iets ten westen ervan een grotere, eveneens bakstenen, gevangenistoren gebouwd. Sindsdien werd de ene toren Het Oude Steen en de andere toren Het Nieuwe Steen genoemd. Beide torens gingen in het midden van de 15e eeuw deel uitmaken van het stadhuis, dat in de loop der tijd werd uitgebreid en gemoderniseerd. Bij de stadsbrand van 1536 brandde ook het stadhuis uit. Het werd daarna hersteld en iets gemoderniseerd en uitgebreid. Boven de ingang prijkt Vrouwe Justitia, wat duidt op de vroegere functie van stedelijke rechtbank, de ´vierschaar´.
De stadhuistoren, Het Steen, is een getuige van vele eeuwen stadsgeschiedenis.
Stadhuistoren Het Nieuwe Steen werd in de 15de eeuw als stadhuistoren voorzien van een natuurstenen verhoging met een omloop langs de voet, die de standplaatrs vormde van de stadsomroeper en de torenwachter (uitziend naar eventueel onraad, zoals belegeraars, brand enz.). De verhoging bevatte luidklokken, een uurwerk met voorslag en een carillon. Het oude onderstuk herbergde een kelder, een vertrek op de begane grond met een bijzondere bestemming, vermoedelijk de raadkamer, en op de verdiepingen gevangenisruimten. Aan de achterzijde is rond 1500 een natuurstenen traptoren gebouwd, zodat inwendig meer ruimte ter beschikking kwam. Het poortje waardoor men in de traptoren komt, werd pas in 1618 aangebracht. Rechts ervan is een dichtgemetseld, middeleeuws venster herkenbaar. Het lage poortje daar weer rechts van dateert in opzet vermoedelijk uit de 16e eeuw. Uitwendig bleef de toren vrijwel ongeschonden bewaard, alleen de omloop van de verhoging werd rond 1850 op een harde manier vernieuwd. In een torenkamer heeft een houten cachot alle verbouwingen overleefd. Hier werd een klein museum ingericht, genaamd Het Steen, waaron ook verschillende voorwerpen betreffende de vroegere strafrechtspleging zijn te zien. Hendrick de Keyser In 1618 brandde het stadhuis uit. Alleen de toren, Het Nieuwe Steen, en enige muurresten bleven staan. Voor de herbouw zijn door verschillende architecten ontwerpen geleverd. Dat van Hendrick de Keyser werd gekozen. Deze bekende architect slaagde erin om, met gebruikmaking van de oude toren en de muurresten, een nieuw stadhuis te creëren met een zeer evenwichtige, vrijwel symmetrische opzet, dat in de jaren 1618-1620 tot stand kwam. Gedurende lange tijd veranderede het gebouw niet wezenlijk. Pas in de 19de eeuw, als gevolg van in de Franse tijd op gang gebrachte bestuurlijke reorganisaties (er kwamen onder andere wethouders, een gemeenteraad, een burgelijke stand en een kantongerecht), vonden ingrijpende herindelingen plaats. Deze gingen gepaard met een modernisering van het grootste gedeelte
van het interieur en voor wat betreft het exterieur, van de vensters en de ingangspartij. Renovaties en restauraties Bij renovaties in de periode 1934-1939 werden de meeste 19de-eeuwse moderniseringen in het interieur weer ongedaan gemaakt. Het gebouw werd constructief hersteld, waarbij onder andere bijna alle houtconstructies in de toren door gewapend beton werden vervangen. Na de Tweede Wereldoorlog kregen representatieve functies de overhand en werd besloten het stadhuis in 17de-eeuwse vormen te restaureren. In1962-1966 werden de buitengevels gerestaureerd. In 1980-1981 volgde de restauratie van het interieur. Een volledige reconstructie van de 17de-eeuwse toestand werd niet nagestreefd; enerzijds om praktische redenen, anderzijds omdat die vorm op vele punten niet was te achterhalen. Het gebouw ademt binnen weliswaar een 17deeeuwse sfeer maar die wordt, behalve in de burgerzaal met de vierschaar en de omliggende kamers, mede bepaald door deurpartijen die niet in overeenstemming zijn met de historische werkelijkheid. Het uitwendige is zorgvuldig, op betrouwbare wijze, gereconstrueerd en een goed voorbeeld van 17de-eeuwse architectuur.
In de 19e eeuw werd het stadhuis ingrijpend gereorganiseerd. Het gaf onderdak aan o.a. wethouders, een gemeenteraad en een kantongerecht. Tijdens de reorganisatie is ook het interieur en exterieur van het stadhuis gemoderniseerd. Tegenwoordig vergadert de gemeenteraad er en wordt er getrouwd. Het oudste deel van het stadshuis ‘het Steen’ is met groepen te bezichtigen.
Opvallend is de zorgvuldige detaillering met siermetselwerk en smeedijzeren ankers.
Nieuwe Kerk Markt
Tweede parochiekerk van Delft. Gebouwd tussen 1383 en 1510. Toren gebouwd tussen 1396 en 1496. Huidige spits uit 1875. Praalgraf van Willem van Oranje uit 1614-1622. Thans Nederlands Hervormde kerk. De kerk In 1381 werd de tweede parochiekerk van Delft als een kleine, houten noodkerk gebouwd. In 1383 werd ten oosten ervan begonnen met de bouw van het dwarsschip en het, enkelvoudige koor van een grote, bakstenen kerk. Rond 1390 was dit gedeelte gereed. In 1396 begon men ten westen van de noodkerk met de bouw van de toren. In 1412 was het onderste stuk daarvan gereed en kon men daarop aansluitend het schip met de zijbeuken gaan bouwen. In 1435 werden die werkzaamheden afgesloten. De kerk was aanvankelijk aan Maria en later, sedert 1404, aan St.-Ursula gewijd. Het koor werd tussen 1453 en 1465 uitgebreid met een kooromgang, waarna het koor zelf werd vervangen door een hoger koor dat in 1476 in gebruik werd genomen. Rond 1485 werd de zuidelijke zijbeuk langs de toren doorgetrokken en voorzien van een uitgebouwde doopkapel. Andere nog bestaande uitbouwen zijn de sacristie met een librije op de verdieping, een kluis tegen de koorsluiting en een Mariakapel tegen de noordgevel van het noorder dwarsschip. In navolging van de Oude Kerk wilde men ook de nieuwe kerk volgens een ontwerp van Anthonis Keldermans uitbreiden, maar men kwam niet verder dan enige fundamenten. Bij de stadsbrand van 1536 brandde de kerk uit. Bij het herstel werden de daken op een eenvoudiger plan hersteld. De beeldenstorm in 1566 betekende een einde van de bouwactiviteiten.
De zwarte verkleuring is niet door brand ontstaan, maar door verwering.
Het orgel werd in 1837-1839 vervaardigd door Jonathan Batz
De toren De eerste steen voor de toren werd gelegd in 1396. De overwegend bakstenen onderbouw op een vierkante plattegrond kwam gereed in 1412 waarna de bouwactiviteiten zich verlegden naar het kerkgebouw. Pas in 1430 ging men weer verder met de toren. Het eerste achtkant werd opgetrokken in ledesteen, een witte Belgische natuursteen. Rond dit achtkant werden in de jaren 1440-1441 de vierkante hoektorentjes gebouwd die ervoor zorgen dat het silhouet van de onderbouw fraai in de bovenbouw overgaat. Het eerste achtkant kwam gereed in 1447. In 1484 werd besloten de bouw van de toren voort te zetten met de bouw van het tweede achtkant. Een Belgische steenhouwer kreeg de opdracht de benodigde natuursteen, in dit geval gele Bentheimer zandsteen, kant en klaar bewerkt te leveren. De bestelling werd twee jaar later geleverd. De kerkmeesters schrokken zo van de enorme hoeveelheid steen dat ze bang waren dat de toren onder het gewicht van de tweede achtkant in zou storten. De stenen bleven acht jaar opgestapeld liggen. Pas in 1494 durfde men de bouw weer aan. Een jaar later was het tweede achtkant gereed. De toren werd bekroond met een houten, appelvormige spits, die in 1496 gereed was. Het was niet de bedoeling dat het tweede achtkant zwart zou worden. Tijdens de bouw was niet bekend dat Bentheimer zandsteen in de loop der tijd zwart zou verweren. In 1536 brandde de torenspits af na blikseminslag tijdens hevig noodweer dat ook de grote stadsbrand tot gevolg had. Er kwam een eenvoudige nieuwe spits die ongeveer 22 meter hoog was. Ook deze spits ging door brand, in 1872, verloren. De circa 40 meter hoge spits die daarna kwam en er nu nog is, kwam in 1875 gereed. In tegenstelling tot de vorige, houten spitsen is deze opgebouwd in profielijzer. Het was de bedoeling dat de toren hoger zou worden dan de Domtoren in Utrecht en daarmee de hoogste toren van Nederland zou zijn. Dit was ook zo tot bijna een eeuw later de Domtoren een nieuwe, hogere spits kreeg. Restauraties In de jaren 1923-1925 en 1931-1937 werd de kerk grondig gerestaureerd. De gebrandschilderde ramen werden tussen 1927 en 1936 aangebracht. Bij de
restauratie is gekozen voor een niet-gepleisterd interieur, terwijl het interieur altijd gepleisterd was geweest. De toren werd daarna onder handen genomen en was in 1950 klaar. Onder andere vanwege de luchtvervuiling (zure regen) was het bovenste gedeelte van de toren enige tientallen jaren later alweer aan restauratie toe. Deze vond plaats in 1987. Grafkelder vorstenhuis De kerk is van belang vanwege de, overigens niet voor het publiek toegankelijke, grafkelder van het Nederlandse vorstenhuis. In het koor verrees tussen 1614 en 1622 het praalgraf van Prins Willem I volgens een ontwerp van Hendrick de Keyser. In de kooromgang bevinden zich een aantal grafmonumenten.
Het grafmonument van Prins Willem I, Willem van Oranje, behoort tot de monumentaalste van ons land.
Maria van Jessekerk Burgwal 20
Neogothische, rooms-katholieke parochiekerk. Gebouwd in de periode 1875-1882. Voorgeschiedenis In de Jozefstraat, voorheen molenpoort, stond in 1733 een rooms-katholieke kerk, die in 1815 een nieuwe voorgevel en een torentje kreeg. In 1837 verving men deze kerk door een grotere, de neo-classicistische St.-Jozefkerk aan de oude Langendijk. Deze kerk werd vervangen door een nog grotere: de nog steeds bestaande neogotische kerk tussen burgwal en Oude Langendijk.
Het interieur, architectonisch al rijk, werd tussen 1904 en 1906 nog van een veelkleurige, decoratieve beschildering voorzien.
Eén architectonisch concept De nieuwe St.-Jozefkerk is naar één ontwerp in fasen tussen 1875 en 1882 gebouwd. Nog tot 1905 werd aan de afwerking en completering van het interieur gewerkt. Zo werden onder andere het orgel in 1892-1893, de preekstoel in 1903 en de beschildering in 1904-1905 aangebracht. De kerk werd in 1891 uitgebreid met een sacristie aan de Oude Langendijk en in 1905 met het zogenaamde Rosa-patronaat in de Molenpoort. De architect van de kerk was Everard Margry, een leerling van de bekende architect P.J.H. Cuypers. De pastorie rechts van de kerk is ouder dan de kerk zelf en werd in 1837 als pastorie bij de kerk aan de Oude Langendijk gebouwd. Naamswijziging In de 19e eeuw was het Delftse grondgebied in twee parochies opgedeeld: de St. Hippolytusparochie in het noorden en de St. Jozefparochie in het zuiden. Later, toen de buitenwijken tot ontwikkeling kwamen, werden er nieuwe parochies afgesplitst. Vanwege de ontvolking van de binnenstad en de terugloop van het aantal gelovigen werden in 1971 de St.-Hippolytus- en de St.-Jozefparochie samengevoegd tot de Maria van Jesseparochie, waarna de St.-Hippolytuskerk aan de Voorstraat werd gesloopt en de St.-Jozefkerk een nieuwe naam kreeg: Maria van Jessekerk.
De twee torens verwijzen naar de toren van de Oude Kerk en de toren van de Nieuwe Kerk.
De neogotische preekstoel verving in 1903 een oudere preekstoel, die nog in de vroegere, veel kleinere, St. Jozefkerk had gestaan.
Verschillende torens De voorgevel van de als kruisbasiliek gebouwde kerk wordt geflankeerd door twee torens. De bovenste stukken verschillen van elkaar. De linker toren is voorzien van een achtzijdige lantaarn en een hoge spits met dakkapellen aan de voet en lijkt daardoor geïnspireerd op de toren van de Nieuwe Kerk. De rechtertoren heeft een vierzijdige klokkenverdieping, een hoge spits en kleine hoektorentjes en lijkt afgeleid van de toren van de Oude Kerk. Met respect voor de monumentale waarden van ruimten en onderdelen van het interieur, is in 1987-1988 een nieuw liturgisch centrum gecreëerd met een zeer sober altaar als middelpunt. In het koor is als het ware een kerk in de kerk ontstaan, waarin het oude altaar zeer goed tot zijn recht komt. De oude communiebanken dienen nu als balustrade op de scheiding tussen koor en schip. In 1992 ging een restauratiecampagne van start. Die was hoognodig. Enkele bouwvallige onderdelen waren al van de toren verwijderd en in een storm dreigde een spits om te waaien.
Molslaan 104 Molslaan 104
Heilige Geesthuis, later ook vondelingenhuis, uit het einde van de 15de eeuw. Heilige Geest Molslaan 104 is gevestigd in een gebouw dat oorspronkelijk helemaal tot aan de Burgwal doorliep en dus meer dan 70 meter lang was. In de 16de eeuw was het bekend als Heilige Geesthuis of Vondelingenhuis. Het behoorde toe aan de ´Heilige Geest´, een instituut voor armen- en ziekenzorg. De kapel van het Heilige Geestzusterhuis staat nog steeds op de hoek van de Nieuwstraat en de Oude Delft (de huidige St.-Hippolytuskapel). Reeds in het midden van de 15de eeuw is er sprake van een heilige geesthuis aan de Molslaan. Op het einde van die eeuw lieten de beheerders van de ´Heilige Geest´ een duur en vermoedelijk dus vrij groot pand bouwen. Dit moet het grote Heilige Geesthuis zijn waarvan Molslaan 104 nog een gedeelte is. Het is een van de weinige gebouwen die bij de stadsbrand van 1536 gespaard zijn gebleven. Vondelingen en daklozen Het ziet er naar uit dat het gebouw is ontworpen voor uiteenlopende doeleinden die met de armen- en ziekenzorg te maken hadden. Op de begane grond waren twee enorme zalen die hooguit met lichte tussenwanden waren onderverdeeld. Het gebouw was zo zwaar geconstrueerd dat de bovengelegen zolders goed als pakzolder waren te gebruiken. Het diende twee doelen: huisvesting (zij het in onze ogen weinig comfortabel) en opslag. Permanent waren er vondelingen, maar ook verlaten kinderen en wezen gehuisvest. Incidenteel konden er ook anderen onderdak vinden, zoals de daklozen na de grote stadsbrand van 1536 en pestlijders tijdens pestepidemieën. Op de zolder werden voorraden levensmiddelen, brandhout en turf opgeslagen, die nodig waren voor de armenzorg. In 1578 werd het voormalige St.-Barbaraklooster ingericht als weeshuis en kreeg het ´Vondelingenhuis´ met het ernaast gelegen terrein de functie van stadstimmerwerf. Aan de andere zijde van de Burgwal kwam in de 17de eeuw de Stadsleenbank. Op het bijbehorende terrein werden in de 19e eeuw twee gemeentescholen gebouwd, één voor jongens en één voor meisjes. Het oude pand aan de Molslaan werd voor opslag gebruikt tot het in 1978 verbouwd werd tot restaurant.
In de 16de eeuw werd het pand gebruikt als Vondelingenhuis. Het huis was eigendom van de ´Heilige Geest´, een instituut voor armen- en ziekenzorg. Het is een van de weinige gebouwen dat bij de stadsbrand van 1536 in tact is gebleven. Het huis liep oorspronkelijk helemaal door tot aan de Burgwal en was ruim 70 meter lang. In 1978 werd het verbouwd tot stadsherberg ‘De Mol’.
De kleine vensters zijn kenmerkend voor de oorspronkelijke functie van pakhuis, wat het Heilige Geesthuis in feite was.
Oostpoort Oostpoort 1
Stadspoort, ca. 1400. Torens verhoogd in 1514. Landpoort door stukje landsmuur verbonden met waterpoort. In gebruik als woning annex expositieruimte.
Gravure eind 18e eeuw. Direct voor de poort leidde toen een vaste brug naar het voormalig bastion, herkenbaar als een plantsoen met bomen.
In de nis boven de doorgang aan de veldzijde stond oorspronkelijk een beeld van Sint Catharina. Thans staat er het door H. Etienne vervaardigde beeld van een poortwachter.
Weergang. Duidelijk is te zien dat het bovenste deel van dit stukje stadsmuur in andere baksteen is uitgevoerd. Hier rustte het dak oorspronkelijk op houten stijlen langs de open weergang.
Poorten, muren en torens Delft kreeg tussen 1246 en 1355 in fasen stadsrechten. Het oostelijke stadsgedeelte kreeg die rechten omstreekst 1345. In 1359 moesten alle stadspoorten, muren en waltorens, voorzover die al waren gebouwd, worden afgebroken en moest de stadsbuitengracht worden gedempt. Dit alles op last van Albrecht van Beieren, die de stad had ingenomen. in 1394 mocht Delft weer poorten bouwen en opnieuw de stadbuitengracht uitgraven. Pas in 1448 mochten er ook weer muren en waltorens worden opgetrokken. In totaal werden acht poorten en vierentwintig waltorens gebouwd. Daarvan zijn de Oostpoort en een drietal waltorens bewaard gebleven. Land en water Vóór de aanleg van de stadsbuitengracht en de omwalling van de stad vormden het Oosteinde en de Delfgauwseweg één geheel. In eerste instantie als waterloop, later ook als westelijke kade erlangs, die aanvankelijk Kerkweg heette. Bij de kruising met de stadsrand moesten zowel een landspoort als een waterpoort worden gebouwd. De huidige Oostpoort, vroeger ook wel St.Catharijnepoort geheten, werd rond 1400 gebouwd. Het is een relatief licht gebouwde poort. De torens hebben een diameter van slechts circa 3.70 meter, met op de begane grond een hoge, overwelfde ruimte als een soort ´bunker´, van waaruit via schietgaten kon worden geschoten. De trap bevindt zich in een afzonderlijke traptoren, van waaruit ook de weergang van de aansluitende stadsmuur kan worden bereikt. De poortdoorgang kon met deuren worden afgesloten. De onderste duinen waarop die scharnierden, zitten nu verborgen onder het ongeveer vijftig centimeter opgehoogde wegdek. Boven de toren bevindt zich een wachtlokaal, met aan de ´veldzijde´ werpgaten aan weerszijden van een gotische nis, waarin oorspronkelijk een beeld van St.-Catharina stond. De poort wordt met de waterpoort verbonden door een stukje stadsmuur: een overdekte weergang op bogen. Deze weergang was oorspronkelijk aan stadszijde open. De waterpoort bezit een doorvaartopening die met hekken kon worden afgesloten. Aan de veldzijde is middenboven een werpgat bewaard gebleven. Latere lotgevallen In 1514 werden de torens met een achtzijdige verdieping verhoogd en voorzien van een zeer stijle spits. Rond die tijd werd vóór de poort een bolwerk aangelegd waarop geschut kon worden opgesteld. Sedert de 17de eeuw nam het militaire belang van de stadsverdediging af. Het bolwerk werd in 1765 gesloopt en in de loop der tijd werd de poort voor bewoning geschikt gemaakt. Daarbij werden onder andere aan de veldzijde vensters aangebracht en de weergang werd door een muur met vensters afgesloten. Van 1962 tot 1964 werd de poort gerestaureerd en ingericht als dubbele atelierwoning. In 1966 werden de woningen samengevoegd tot één woning, omdat de woonruimte toch wel erg beperkt was. Sedert 1988 is de voormalige weergang als expositieruimte opengesteld. In 1514 werden de torens met een achtzijdige verdieping verhoogd en voorzien van een zeer stijle spits. Van 1962 tot 1964 werd de poort gerestaureerd en ingericht als dubbele atelierwoning. Later werden de woningen samengevoegd tot één woning, omdat de woonruimte toch wel erg beperkt was. Vanaf 1988 is de voormalige weergang als expositieruimte opengesteld.
St.-Huybrechtstoren Oostplantsoen 40
Waltoren uit het eerste kwart van de 16de eeuw. In 1914 gerestaureerd, sedertdien clubgebouw van roeivereniging De Delftse Sport. St.-Huybrecht De St.-Huybrechts- of St.-Hubertustoren, is genoemd naar de patroon van het jagersgilde. Deze naam hangt mogelijk samen met de destijds nabijgelegen schuttersdoelen. De toren werd kort na 1500 gebouwd tegen de wal, die hier altijd uit opgeworpen grond heeft bestaan. Men is hier nooit aan een muur toegekomen. De St.-Huybrechtstoren bevatte drie ruimten boven elkaar: een overwelfde ruimte onderin (voor opslag van wapens enz.), een tussenverdieping en een bovenverdieping. Van daaruit kon door de schietgaten worden geschoten. De onderste ruimte was van buiten via een gang door de wal bereikbaar. Die -doodlopende- gang is grotendeels nog aanwezig en vanuit de toren toegankelijk. De bovenste ruimte kon oorspronkelijk worden bereikt vanaf de stadswal. Tegen het einde van de 17de eeuw nam het belang van de verdedigbaarheid van de stad af. Delft lag veilig achter de (water-)linies. De waltorens werden sindsdien gebruikt als primitieve woning, als pakhuis of ze werden wegens bouwvalligheid gesloopt. Want onderhoud was er nooit meer bij. Nieuwe militaire functie De Huybrechtstoren was er aan het begin van de 19de eeuw slecht aan toe. De bovenverdieping werd rond die tijd grotendeels gesloopt. Er werd een nieuw dak aangebracht toen de toren opnieuw in militair gebruik werd genomen. Nu als onderdeel van het artilleriemagazijn, dat aan de andere zijde van de stadswal, aan de paardenmarkt, was gelegen. In dit complex was ondermeer een pyrotechnische werkplaats aanwezig waar vuurpijlen, lichtkogels e.d. werden gemaakt. In de oude toren werd gewerkt met ontplofbare vloeibare stoffen. De Delftse Sport Rond 1900 verdween het militair bedrijf en verloor de toren zijn functie. In 1913 kocht de roeivereniging De Delftse Sport (DDS) de toren als clubgebouw, en restaureerde hem in 1914. Aan de zijkant werd een nieuwe vleugel in dezelfde stijl gebouwd, waarin een botenloods, deels doorlopend onder de weg. Het ontwerp was van een student bouwkunde die later, om heel andere redenen, grote bekendheid kreeg: Han van Meegeren. Het geheel ademt - enigszins misleidend - een historische sfeer. Zo horen er eigenlijk in een waltoren geen grote vensters. De kruiskozijnen uit 1914 suggereren dat die er vanouds wel waren.
In 1913 kocht de roeivereniging De Delftse Sport (DDS) de toren als clubgebouw, en restaureerde hem in 1914. Aan de zijkant werd een nieuwe vleugel in dezelfde stijl gebouwd, waarin een botenloods, deels doorlopend onder de weg. Het geheel ademt - enigszins misleidend - een historische sfeer. Zo horen er eigenlijk in een waltoren geen grote vensters. De kruiskozijnen uit 1914 suggereren dat die er vanouds wel waren.
Rechts van de toren werd in 1991 een doorgang door de wal gegraven om een erachter gelegen loods voor de berging van boten te kunnen gebruiken.
Bibliotheek TU Delft Schuttersveld 2
Bibliotheekgebouw Technische Universiteit uit 1910-1915 in neorenaissance stijl. Plannen Rond 1900 verloren een exercitieterrein tussen Raam en Oostplantsoen en de ´Geweerwinkel´ (productie- en onderhoudsinrichting voor vuurwapens) tussen Verwersdijk en Raam, hun militaire functie. Al snel werd overwogen om hier nieuwe gebouwen voor de Technische Hogeschool (TH) op te richten. De eerste plannen uit 1908 voorzagen in een „TH-wijkje” van Verwersdijk tot Oostplantsoen met onder andere een aula, een bibliotheek en gebouwen voor Bouwkunde en Weg- en waterbouwkunde. De Raam (lakengracht) zou moeten worden gedempt en voor een deel van de openbare weg worden afgesloten.
Essentieel voor de bibliotheek: het depot. De erkers waren niet voor de sier. Hierin moest het stof van de boeken worden afgeklopt!
De tekening van de voorgevel zoals gevoegd bij het bestek.
Bibliotheek Als eerste gebouw werd in de jaren 1910-1915 op een deel van het voormalige exercitieterrein de bibliotheek gebouwd. Het ontwerp was van Rijksbouwmeester J.A.W. Vrijman. Het was het eerste grote bibliotheekgebouw in Nederland dat als zodanig was ontworpen en mede daarom destijds een zeer modern gebouw. Naast de in 1914 gedempte gracht bevindt zich de publieksvleugel met de centrale uitleenhal en daaromheen diverse studieen werkvertrekken. De architectuur is geïnspireerd op de renaissance met zowel Italiaanse als gotische invloeden zoals die in de 16e eeuwe in de Nederlanden voorkwamen. Die architectuur is ook in het interieur prominent aanwezig, met name in de centrale hal met zijn galerijen en stucplafonds. Langs de Doelenstraat bevindt zich het boekenmagazijn, dat nog steeds verboden terrein is voor het publiek. De specifieke functie blijkt duidelijk uit de andere opzet en architectuur. De strengere bouwtrant is, met inbegrip van het oorspronkelijk van een balustrade voorziene, platte dak, geïnspireerd op Europese voorbeelden van rond 1600. Inwendig ontbreekt hier iedere vorm van versiering. De nieuwe functie was het uitgangspunt voor het ontwerp en leidde tot een logische rangschikking van ruimten en bouwmassa´s. In verband met de soms zeer hoge vloerbelastingen en de brandveiligheid zijn voor de draagconstructie en de vloeren voornamelijk de toen moderne materialen, gewapend beton en staal toegepast. Ook het decoratieve aspect van de architectuur was functioneel, want het gebouw vormde het ´visitekaartje´ van de TH. Dependances De plannen uit 1908 zijn maar ten dele gerealiseerd omdat uiteindelijk toch besloten werd uitbreidingen van de TH ten zuiden van de binnenstad te situeren. In 1923 werd nog het gebouw voor Weg- en Waterbouwkunde aan het Oostplantsoen in gebruik genomen, in 1933 uitgebreid met het Waterloopkundig Laboratorium aan de overzijde van de gedempte gracht. Beide gebouwen bevatten thans dependances van de bibliotheek, want het bezit neemt sedert 1915 enorm toe. Verdere uitbreiding is niet mogelijk. In 1996 werd daarom begonnen met de bouw van een nieuwe bibliotheek in de TU-wijk. De staten van Holland en West-Friesland beschikten sedert 1602 over een groot magazijn aan de Geer (Armamentarium), maar bleven behoefte behouden aan het voormalige kloosterterrein. Zij lieten er in 1671 een affuitenloods bouwen.
De centrale hal maakt met zijn rondlopende galerijen een bijna paleisachtige indruk.
Een groot tweebeukig gebouw zonder verdieping van ongeveer 15 bij 63 meter: het huidige gebouw A naast de Paardenmarkt. In de achtergevel bevindt zich nog steeds de steen die herinnert aan de eerste steenlegging op 13 juli 1671.
Artilleriemagazijn Paardenmarkt 1
Depot Nederlands Leger- en Wapenmuseum ´Generaal Hoefer´ Voormalig artilleriemagazijn van Holland en West-Friesland. Complex met gebouwen uit 17e-19e eeuw. Voormalig kloosterrein Als gevolg van de reformatie kwamen rond 1572 de Delftse kloosters leeg te staan. Zo ook het Clarissenklooster in de noordoosthoek van de stad. Het complex werd in gebruik genomen door de Staten van Holland en WestFriesland (de provinciale overheid) als opslagplaats voor zwavel, salpeter en kanonnen. In de tuin werd, vermoedelijk in 1637, een lage kruittoren gebouwd. Deze ontplofte in 1654 waarbij het complex vrijwel volledig werd verwoest. Artilleriemagazijn De staten van Holland en West-Friesland beschikten sedert 1602 over een groot magazijn aan de Geer (Armamentarium), maar bleven behoefte behouden aan het voormalige kloosterterrein. Zij lieten er in 1671 een affuitenloods bouwen. Een groot tweebeukig gebouw zonder verdieping van ongeveer 15 bij 63 meter: het huidige gebouw A naast de Paardenmarkt. In de achtergevel bevindt zich nog steeds de steen die herinnert aan de eerste steenlegging op 13 juli 1671. De rest van het voormalige kloosterterrein werd ook voor opslag gebruikt. Voor een deel in de openlucht (kanonnen, kogels) en voor een deel in loodsen nabij de Geerweg (salpeter, handgranaten). De beheerder van de landsmagazijnen in Delft, de landscommies, bezat naast de stadswal een grote tuin met tuinhuis. Ter plaatse van die tuin werd rond 1750 een groot ´salpeetershuys´ gebouwd (gebouw C). In de kleine salpeetersloods (gebouw B) werd sedertdien zwavel opgeslagen. In 1790 werd aan de zuidzijde van het Artilleriemagazijn een wachthuis toegevoegd. Laboratoria Het complex maakte organisatorisch deel uit van een aantel werkplaatsen en magazijnen in Delft en omstreken, die sedert 1815 samen werden aangeduid als Artillerie Inrichtingen (met onder andere constructiewerkplaatsen en een kogelgieterij). Het magazijn aan de Paardenmarkt kreeg de functie van artillerielaboratorium hetgeen een aantal bouw- en verbouwactiviteiten tot gevolg had. Zo werd het wachthuis in 1824 verbouwd tot vuurwerkerslaboratorium (lichtkogels e.d.), de salpeterloods in 1828 iets verhoogd en van een voor die tijd zeer moderne kapconstructie met zogenaamde Philibertspanten voorzien, en werd op de zuidoosthoek een scheikundig, later pyrotechnisch, laboratorium gebouwd. Museumdepot In 1903 was de verplaatsing naar de Artillerie Inrichtingen naar een locatie bij de Hembrug in Amsterdam een feit geworden. Het complex aan de Paardenmarkt vervulde sedertdien diverse militaire functies waarbij een aantal kleinere gebouwen als dienstwoning in gebruik werd genomen. Thans dient het als depot van het Koninklijk Nederlands Leger- en Wapenmuseum ´Generaal Hooter´ (gevestigd in het Armamentarium), waartoe het grondig werd opgeknapt. Een nieuw ´historisch´ element is het toegangshek. Dit smeedijzeren hek met hardstenen pijlers is rond 1790 vervaardigd en stond aan de noordzijde van de affuitenmakerij (later constructiewerkplaatsen) aan de Houttuinen. Dit bedrijf van Holland en West-Friesland was daar sedert 1679 aanwezig en was sindsdien vele malen verbouwd en uitgebreid. Het hek moest verdwijnen in verband met de aanleg van het stationsplein. Na een aantal jaren in onderdelen te zijn opgeslagen, werd het in 1989 op de huidige plaats heropgericht en gerestaureerd. Zie ook kader links.
Gravure door L. Schenk (naar A. Rademaker), begin 18e eeuw. De affuitenloods in oorspronkelijke vorm, maar iets verkort afgebeeld. Op de voorgrond de in 1914 gedempte Lakengracht.
De binnenplaats is een ruim opslagterrein. Aan het metselwerk is te zien dat de salpeterloods uit 1750 later iets is verhoogd.
Het smeedijzeren toegangshek.