Technische Universiteit Delft
TU Delft
Highlights
TU Delft Highlights
1 | Highlights
Inhoudsopgave 04 Voorwoord
Dirk Jan van den Berg
06 Een goed idee alleen is niet genoeg Gandert Van Raemdonck
10 ‘Het overstijgt mijn verwachtingen’ Simone de Jong
14 De microstructuren van staal begrijpen Maria Santofimia
op fundamenteel niveau
18 Innovatie behoeft aandacht Sabine Roeser en Ibo van de Poel
voor morele waarden
22 Werken in de toegepaste hoek van de Merle de Kreuk
universiteit
2 | Highlights
26
Sytske de Groot
‘Een uit de hand gelopen hobby’
30
Joost de Groot
34
Rinske Geerlings
38
Frans van der Helm
42
Luuk van der Wielen
46
Vincent Mourik en Kun Zuo
51
‘Wiskundigen kom je overal tegen’
Werken aan veiligheid en welzijn
‘Gewoon ontzettend leuk werk’
‘Een duurzame maatschappij tot wasdom laten komen’ ‘Majorana is het nieuwe grafeen’
Vertical cities Asia
Nieuwe ontwerpkaders voor een ouder wordende gemeenschap
3 | Highlights
Voorwoord
Dirk Jan van den Berg
‘Alleen door samenwerking tussen collega’s, faculteiten, universiteiten, en met overheden en bedrijfsleven - komen de resultaten van ons onderzoek ook daadwerkelijk daar terecht waarvoor ze bedoeld zijn, in de samenleving’
4 | Highlights
Met gepaste trots kan ik een nieuwe uitgave van de TU
betrokken bestuurders die onze toekomst vorm moeten
Delft Highlights introduceren. Zoals u zult lezen, stond ook
gaan geven. Ook onze studenten komen dus uitgebreid aan
de afgelopen periode bol van de hoogtepunten. Dat geeft
het woord. Zo geven promovendi Vincent Mourik en Kun
moed in een tijd waarin de actualiteit, ook op economisch
Zuo een interessant kijkje achter de schermen van cutting-
vlak, weinig aanleiding tot vreugde lijkt te geven. Reden te
edge fundamentele wetenschap. En zonder wiskunde geen
meer voor ons als technologische universiteit om alle zeilen
technologie, al gebruikt docent-van-het-jaar Joost de Groot
bij te zetten. Want van afvalwaterzuivering tot zorgrobot,
liever geen technologie in zijn wiskundeonderwijs.
Delftse research kan bijdragen aan een veilige, schone
Uiteraard is ook een goed personeelsbeleid, waarin de
en duurzame wereld. Bovendien leidt ons onderzoek niet
kwaliteit van mensen centraal staat, essentieel voor succes
alleen tot nieuwe kennis, maar ook tot praktijktoepassingen
in onderwijs en onderzoek. ‘Freedom to Ecxel’ is onze
en nieuwe bedrijvigheid. Ik benadruk het nog maar eens:
strategie, en vrijheid kan hier ook betekenen dat iemand
innovatie is een belangrijke motor voor de economie. Goed
eens een uitstapje buiten de universiteit maakt. Merle de
voorbeeld is het verhaal van Gandert Van Raemdonck die een
Kreuk heeft in dat verband absoluut geen spijt van haar
idee uit zijn afstudeerproject tot volle wasdom liet komen.
tijd bij het waterschap, al zijn wij - en zij - blij dat ze weer
Zijn aerodynamische oplossingen voor vrachtwagens kunnen
terug is. Af en toe moeten we dat beleid een duwtje in de
na een overname door multinational Wabco de wereldwegen
rug geven, zoals met onze Delft Technology Fellowship voor
veroveren.
vrouwelijk wetenschappelijk talent. Al gebiedt de eerlijkheid
Al presenteren we u in deze uitgave vooral individuele
te zeggen dat Maria Santofimia Navarro het ook zonder dat
verhalen, de prestaties waar het om draait zijn natuurlijk
duwtje wel gered had.
nooit die van eenlingen. Want alleen door samenwerking
Een reeks mooie verhalen, die reden tot optimisme zijn. Want
- tussen collega’s, faculteiten, universiteiten, en met
economisch zwaar weer en klimaatverandering ten spijt, met
overheden en bedrijfsleven - komen de resultaten van ons
zoveel talent en toewijding als alleen al in deze Highlights
onderzoek ook daadwerkelijk daar terecht waarvoor ze
voorbijkomen, hebben wij vertrouwen in de toekomst.
bedoeld zijn, in de samenleving. Wie kan dat beter uitleggen dan Luuk van der Wielen, die voor zijn jarenlange inzet op het gebied van valorisatie tot ‘Distinguished Professor’ werd benoemd. Aan de basis van dat alles staat uiteraard goed onderwijs, want dat maakt van onze Delftse studenten de slimme ingenieurs, voortvarende entrepreneurs en
5 | Highlights
Drs. Dirk Jan van den Berg Voorzitter College van Bestuur Technische Universiteit Delft
6 | Highlights
Gandert Van Raemdonck
Een goed idee alleen is niet genoeg Samen met zijn broer Hjalmar ontwikkelde Gandert Van Raemdonck speciale zijspoilers en staartstukken om de opleggers van vrachtwagens te stroomlijnen. In 2012 werd hun startupbedrijf Ephicas overgenomen door het beursgenoteerde WABCO. Een belangrijke en bewuste stap, volgens Van Raemdonck: ”Mijn doel is dat binnen enkele jaren alle opleggers zijn voorzien van brandstofbesparende aerodynamische hulpmiddelen. Dat kan alleen als je flink aanwezig bent in de transportsector en een wereldwijd netwerk hebt, zoals WABCO.”
Het wachten bij ondernemers-centrum YES!Delft is zeker geen straf. Prima koffie uit de hightech espressomachine en uitzicht over het sciencepark in ontwikkeling. Gandert Van Raemdonck excuseert zich: hij zat in een conference call met Rusland en moet morgen onverwacht op het vliegtuig daarnaartoe.
Briljante geesten De ontwikkelingen rond de aerodynamische oplossingen van het voormalig Ephicas gaan blijkbaar razendsnel. Daar heeft Van Raemdonck, het huidige Hoofd Onderzoek en Ontwikkeling Aerodynamica van WABCO, niets op tegen. Hij werd als jongen al gefascineerd door snelheid: “Ik ben een racefanaat, kijk graag Formule I en deed tot mijn 19e zelf aan wielrennen. Alles wat met snelheid te maken heeft vind ik supergaaf. Maar ook de technologie eromheen, zoals de lichtgewichtmaterialen en de aerodynamica, spreken me enorm aan.” Tijdens zijn studie aan de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek (L&R) kon hij dus zijn hart ophalen. Van Raemdonck ging naar de middelbare school in het Belgische Sint-Niklaas. Een schoolbezoek van een oud-leerling die in Delft studeerde, inspireerde hem om hier ook eens te komen kijken. “Ik wist dat ik ingenieur
7 | Highlights
wilde worden en dan liefst universitair opgeleid, of burgerlijk ingenieur zoals dat in België heet. Maar daar vond ik de universitaire ingenieursopleidingen toen – ik heb het inmiddels over dertien jaar geleden – veel te theoretisch.” Samen met zijn ouders bezocht hij een voorlichtingsdag bij L&R, speciaal voor Belgische scholieren. “We werden uitstekend ontvangen met een apart programma voor de ouders. Die waren zeer onder de indruk. Ikzelf ook, van de faciliteiten als de windtunnels, de vliegtuighal en de laboratoria. Ook het onderwijssysteem vond ik aantrekkelijk, met veel projectmatig onderwijs en de kans om vier of vijf keer per jaar tentamen te doen. Wat me over de streep trok? Ik zag een carbonfiets in de hal staan en het DUT Racing team was ook net opgericht.” Eenmaal in Delft beviel vooral het contact met docenten en professoren. ”Mensen als Michel van Tooren, Adriaan Beukers en Loek Boermans zijn echt mijn helden. Briljante geesten.” Na zijn bachelor en een jaar als racewagenbouwer bij Formula Student, koos hij daarom voor de groep van Michel van Tooren voor zijn master. “Gewoon omdat ik het zo’n interessante vent vond om van te leren”, aldus Van Raemdonck. In die tijd ontstond ook het idee voor de ‘SideWings’, de vleugelvormige windgeleiders die
‘We hebben Delft op de kaart gezet als centrum voor de aerodynamica van opleggers’ de onderkant van de vrachtwagen afschermen. “Ik wilde afstuderen in toegepast aerodynamisch ontwerpen en dan liefst met iets met vier wielen, een racewagen of personenauto. Een bedrijf zocht juist iemand voor een project over de opleggers van vrachtwagens. Daar had ik ook wel weer iets mee; mijn ooms hebben een aannemersbedrijf. In 2006 heb ik toen de ‘SideWings’ ontwikkeld in de windtunnel, als één van een aantal oplossingen. Maar ik was na mijn afstuderen nog niet klaar met het onderwerp, ik wilde nog meer de diepte in. Dus besloot ik om te promoveren.”
Regelgeving
YES!Delft Van goed idee naar goedlopend bedrijf is vaak een lange weg. Bedrijvenbroedplaats YES!Delft helpt studenten en medewerkers van de TU Delft bij het vermarkten van hun kennis. En met succes, want van de meer dan 100 bedrijven die er sinds de oprichting van YES!Delft in 2005 een plaatsje vonden, is de overgrote meerderheid nog actief. Sommige start-ups zijn zelfs al uitgegroeid tot bedrijven met tientallen werknemers en een miljoenenomzet. Goed nieuws voor de bedrijven zelf, de regionale economie en voor de samenleving in het algemeen. Want mede dankzij YES!Delft komen er vindingen op de markt, die anders misschien in de archieven van de universiteit hadden liggen verstoffen. Van wateraangedreven irrigatiepompen voor boeren in ontwikkelingslanden (aQysta) tot aan composietconstructies voor de maritieme industrie (MOCS), YES!Delft biedt onderdak, coaching, faciliteiten en een uitgebreid ondernemersnetwerk.
Een van die andere oplossingen was een aerodynamisch staartstuk of ‘boat tail’. Dat werd eind 2011 vijf maanden lang in de praktijk getest door TNT. Met groot succes: met de inklapbare EcoTail kan 6% brandstof worden bespaard. Probleem is alleen dat de Europese regelgeving een maximale lengte voor vrachtwagens voorschrijft; het uitgeklapte staartstuk is anderhalve meter lang. “Kijk, de EU heeft de doelstelling van 20% minder CO2-uitstoot in 2020. Met de ‘SideWings’ en de ‘EcoTail’ samen kun je al tien procent brandstof besparen”, legt Van Raemdonck uit. “Daarom zijn we al jaren in overleg met de EU om de regelgeving aan te passen. In december 2012 werd er nieuwe regelgeving gepubliceerd, alleen niet met de gehoopte verlenging van anderhalve meter, maar met slechts een halve meter. Een Europees compromis”, verzucht hij. Hij blijft echter positief. “Het is een stap in de goede richting en een die nog wel een vervolg krijgt. Het is belangrijk dat het onderwerp op de agenda kwam en blijft. Dat hebben we als TU Delft samen met de Nederlandse overheid toch maar mooi voor elkaar gekregen.” Regelgeving ten spijt, over het algemeen ging het Van Raemdonck en zijn collega’s voor de wind. In 2008 begonnen ze hun eigen bedrijf. “Je wordt enorm gestimuleerd als je wilt gaan ondernemen in Delft. Je kunt bijvoorbeeld workshops volgen om een businessplan te schrijven en kantoorruimte
8 | Highlights
huren bij YES!Delft. Dan lijkt de stap naar ondernemerschap niet zo groot. Bovendien, als je jong en ongebonden bent, ben je ook bereid om keihard te werken om je visie te realiseren.” Ze wonnen allerlei nationale en internationale prijzen voor jonge ondernemers. Volgens Van Raemdonck speelde de timing daarbij een rol: “Vanaf 2000 kwam duurzame ontwikkeling overal op de agenda. Verder zijn de marges in de transportsector klein en met de stijgende energieprijzen stonden die nog verder onder druk.” Bovendien was er sprake van een gat in de markt. “Heel veel brandstof gaat bij vrachtwagens verloren door de aerodynamica van de oplegger, maar bijna niemand besteedde daar aandacht aan. Daar zat dus nog enorme ruimte voor verbetering. Kijk je naar de cabine en de motor, die zijn al heel goed ontwikkeld. Maar een fleetmanager koopt dan de beste trekker met de meest geavanceerde motor en hangt daar vervolgens een soort baksteen achter. Alle winst die je aan de voorkant boekt, raak je dus aan de achterkant weer kwijt. Met een relatief simpele oplossing als de SideWings kun je al vijf procent besparen, zelfs binnen de huidige regelgeving. Dat betekent anderhalve liter brandstof per 100 kilometer, plus lagere CO2-uitstoot.”
Geloofwaardigheid Toch is een goed idee alleen niet genoeg. “Er lopen genoeg fantasten rond die zeggen dat ze een vinding hebben waarmee je tien procent brandstof kunt besparen. Wij waren echter ingenieurs van de TU Delft, en hadden toegang tot de faciliteiten en kennis van de universiteit. Onze professoren stonden achter ons en gingen soms zelfs mee naar presentaties. Dat alles gaf ons geloofwaardigheid naar de industrie toe, ook al waren we nog jong.” Van Raemdonck heeft ook zelf bijgedragen aan die kennis, want het stromingsgedrag rondom stompe voorwerpen werpt steeds nieuwe (onderzoeks)vragen op. “De aerodynamica rond zo’n ‘bluff body’ is volgens mij vele malen ingewikkelder dan bij een vliegtuig. Het is één en al
losgelaten stroming en instabiliteit. Intussen hebben we Delft op de kaart gezet als centrum voor de aerodynamica van opleggers. Vorig jaar was er een symposium waar mensen van over de hele wereld naar toe kwamen. We hadden de aerodynamische hoofdontwerpers van Volvo, Scania, Daimler en DAF als sprekers en zelf hield ik ook een presentatie.” Die bijeenkomst werd georganiseerd door PART, het Platform for Aerodynamic Road Transport, een samenwerkingsverband van wetenschappers, fabrikanten en transportbedrijven waar ook de TU Delft deel van uitmaakt.
SideWings Tijdens het symposium legde Van Raemdonck de eerste formele contacten met WABCO, waarna de ontwikkelingen in een stroomversnelling raakten. In september 2012 werd de overname door WABCO bekend gemaakt. “WABCO is
een internationaal technologiebedrijf dat intelligente systemen ontwikkelt om de veiligheid en het rendement van bedrijfsvoertuigen te verbeteren. Daar passen onze producten prima in. Niet alleen qua rendement, onze SideWings zijn ook veiliger omdat ze de onderkant van de vrachtwagen afsluiten.” Spijt heeft hij niet dat hij van ondernemer nu weer werknemer is geworden. “Ephicas was maar een klein team, daarmee verover je de markt niet. Nu hebben we tientallen vertegenwoordigers in binnen- en buitenland, in plaats van maar eentje. Zelf ben ik toch meer een ontwikkelaar en ontwerper dan een verkoper. Bovendien, wat ik nu bij WABCO doe is eigenlijk veel breder. Ik adviseer over alles wat bij de WABCO-groep te maken heeft met aerodynamica, of ik ontwerp het zelf.” Terugkijkend is Van Raemdonck wel heel trots op wat hij met zijn team in vier jaar heeft bereikt, mede dankzij de TU Delft.
9 | Highlights
“Het is fantastisch dat je bij een faculteit als L&R de kans krijgt om je ideeën te verwezenlijken en dat ook de faciliteiten en de structuur aanwezig zijn om dingen op te bouwen vanuit het niks tot een succesvolle onderneming.” Ook is hij blij dat hij met zijn werk wat kan bijdragen aan een duurzame maatschappij. “Ik zal de wereld niet redden, dat klinkt ook zo wollensokkerig. Maar nu kan ik met maatschappelijk verantwoord ondernemen een bijdrage leveren, terwijl ik tegelijk met mijn passie bezig ben.” Hij wijst uit het raam, richting A13. “Kijk, daar rijdt er een.” Als op bestelling komt er een vrachtwagen met SideWings voorbij. “Er zit hier een distributiecentrum van Albert Heijn in de buurt, er rijden er een stuk of tien per dag langs”, voegt hij er eerlijk aan toe. Binnenkort ook op een snelweg bij u in de buurt.
10 | Highlights
Simone de Jong
‘Het overstijgt mijn verwachtingen’ Simone de Jong studeerde Cultuur- en Wetenschapsstudies in Maastricht. Zij werkte jarenlang als wetenschapsvoorlichter en communicatieconsultant, maar maakte vorig jaar de overstap naar de functie van faculteitssecretaris bij de faculteit Industrieel Ontwerpen (IO). Dat was een hele bewuste keuze: ”ik wilde veel meer doen dan ik kon in de rol van communicatieadviseur. Wat ik deed werd wel gewaardeerd, maar ik voelde me geen onderdeel van de besluitvorming.”
Bètavakken… Deed ik op het vwo, want ik dacht aan een technische studie. Ik ging echter eerst een jaartje naar het buitenland. Toen ik terugkwam wist ik wat ik wilde: iets met technologie en wetenschap, maar geen puur technische opleiding. Dat leek met te smal, daar zou ik mijn aandacht niet bij kunnen houden. Ik ben meer een generalist. Ik heb toen gekozen voor de opleiding Cultuur- en Wetenschapsstudies in Maastricht, waar een afstudeerrichting bestond die gericht was op de interactie tussen wetenschap, technologie en de samenleving. Dat sprak me heel erg aan: het ging over techniek, maar je was vooral bezig met observeren en analyseren. Geen hardcore technische studie dus, maar de bètaklanten zoals ik rolden er wel makkelijker doorheen, want die waren beter in die analytische vaardigheden.
Wetenschapspopularisatie… werd mijn afstudeerrichting en ik kon daarna bij de universiteit aan de slag als wetenschapsvoorlichter. Ik kreeg de kans om een post-hbo-opleiding communicatieadviseur te doen en zo rolde ik eigenlijk het communicatievak in. Dat heb ik een paar jaar met veel plezier gedaan, maar als voorlichter bleef ik toch vaak aan de oppervlakte van onderwerpen, zonder dossierkennis
11 | Highlights
op te bouwen. Na een paar jaar wilde ik wel wat meer de diepte in en ik kwam in Den Haag terecht bij Schuttelaar en Partners, een adviesbureau dat zich vooral bezighoudt met gezondheid en duurzaamheid. Daar schreef ik onder andere een studie over voedselrisico’s. In zo’n onderwerp kon ik me dan helemaal vastbijten om een overzicht te krijgen van de huidige stand van de wetenschap en wat we er nu als maatschappij van vinden.
Burgerparticipatie… is iets waar ik me in specialiseerde in mijn tijd bij Schuttelaar. Om te zorgen dat de burger zich een mening vormt over beleid moet je het zo vertalen dat die burger er wat mee kan. Dat lijkt op wetenschapspopularisatie, daar gaat het ook om het toegankelijk maken van moeilijke onderwerpen. Om die vertaalslag te kunnen maken, moet je zo’n onderwerp wel zelf snappen. Er zat dus zeker voldoende diepte in dat werk, maar ik hopte wel van opdracht naar opdracht, zonder ooit echt de resultaten van wat ik deed in de praktijk te zien. Na zes jaar bureauervaring ging ik bij mezelf te rade en realiseerde me dat het werken bij een universiteit me eigenlijk het beste had gelegen. Vanwege de inhoudelijk gedreven mensen die er werken, de studenten en de algehele dynamiek.
‘Ik wist dat mijn hart lag bij het werken met wetenschappers’ TEDxDelft
Zo kwam ik bij de TU Delft terecht...
TED staat voor Technology, Entertainment, Design. Het fenomeen komt uit de Verenigde Staten waar sprekers tijdens jaarlijkse TEDbijeenkomsten in maximaal achttien minuten een inspirerend idee presenteren. Intussen zijn er TEDxevenementen over de hele wereld. De ‘x’ houdt in, dat het een onafhankelijk georganiseerd evenement is. Dus wel in de geest van TED, maar geheel op eigen benen. In 2011 was het zover: de eerste TEDxDelft – met als motto Creating History – werd georganiseerd door Simone de Jong en Rob Speekenbrink. Met twintig sprekers uiteenlopend van student Bauke Steenhuizen, die een pleidooi hield voor meer poëzie in zakelijke teksten, tot Nederlands eerste astronaut Lodewijk van de Berg. TEDxDelft trok volle zalen en een staande ovatie. Dat smaakte naar meer. In 2012 werden de fans op hun wenken bediend met de tweede TEDxDelft: Never grow up. Ook nu weer veel ideeën die meer dan de moeite waard zijn: van Boyan Slat die de plastic soep uit de wereldzeeën wil verwijderen tot Bas Lansdorp die in 2023 een bemande missie naar Mars wil lanceren. Ook in 2013 is er weer een TEDxDelft: Do try this at home.
als communicatie-adviseur voor het Delft Research Initiative Infrastructures & Mobility. Van mobiliteit wist ik toen nog niet zoveel, maar het werken bij de TU Delft vond ik vanaf de eerste dag ontzettend leuk. Er gebeurt hier zoveel en de universitaire processen boeien me zeer. Zo was ik betrokken bij de oprichting van het TU Delft Transport Institute. Hoe ga je zoiets inbedden in de organisatie en hoe ga je om met de stakeholders buiten de universiteit? Maar hoe belangrijk communicatie daarbij ook is, het is geen beslissende factor. Ik zat als communicatieadviseur niet in het hart van de organisatie. De secretaris van zo’n transportinstituut zat bijvoorbeeld veel dichter bij het vuur. Dus ging het ook hier na verloop van tijd weer kriebelen. Ik wist dat mijn hart lag bij het werken met wetenschappers, maar ik ging twijfelen of communicatie wel echt mijn wereld was.
Veel steun... kreeg ik in die tijd van mijn leidinggevende, Evelyne Esveld. Als hoofd Corporate Communicatie komt zij op heel veel plekken binnen de universiteit en zij kon dus goed meedenken waar ik tot mijn recht zou kunnen komen. Zij adviseerde me om ook zelf eens een oriëntatierondje te maken in de organisatie. Ik ben dus met heel veel mensen gaan praten, bij HR, O&S, Instellingsbeleid, noem maar op. Dat kan ik iedereen aanraden. De meeste mensen zijn echt bereid om daar tijd voor
12 | Highlights
te maken en vinden het zelfs leuk om dat te doen. Toen zag ik de vacature voor een faculteitssecretaris bij IO. Dat leek me een geweldige stap. Precies het soort functie dat bij mij als generalist past, met veel groeimogelijkheden, en dan ook nog bij een leuke faculteit als IO. Ik kende hier namelijk al wat mensen, onder andere van toen ik de TEDxDelft organiseerde. De ‘D’ in TED staat voor Design, en op die manier had ik al een aantal industrieel ontwerpers ontmoet.
Een mensenfaculteit… zo heb ik de faculteit Industrieel Ontwerpen leren kennen. Mensen staan centraal bij het ontwerpen. Of misschien moet ik het anders uitleggen: het is eigenlijk de menscomponent in de technologie. Bij industrieel ontwerpen heb je het over de interactie van de gebruiker of gebruikers met het product of het netwerk van producten. Daarbij staat die gebruiker centraal. Bij traditionele ontwerpacademies bijvoorbeeld gaat het veel meer om de individuele stijl van de ontwerper. Ik denk dat IO daarom een bepaald type studenten en wetenschappers aantrekt, die dat mensaspect interessant vinden – net als ik trouwens. Tegelijkertijd zijn wij natuurlijk wel een technische universiteit, we leiden ingenieurs op. Design gaat over begrijpen hoe mensen reageren op producten of technologie, en wat je kunt doen om een bepaald effect te bereiken. Maar design gaat ook over vooruitkijken en de
ontwikkeling van nieuwe, opkomende technologieën beinvloeden. Relevantie is daarbij een belangrijke factor. Design moet maatschappelijk relevant zijn, anders past het niet bij ons als TU Delft.
Opvallend… is dat design steeds meer een wetenschappelijke discipline op zichzelf wordt. Daarmee lopen we bij IO vooruit in de wereld en daar zien we ook voor onszelf een rol in. Onze decaan, Ena Voûte, is ook nog niet zo lang geleden begonnen; nu zitten we in een interessante fase van ontwikkeling. Waar willen we ons als faculteit de komende jaren op concentreren en hoe willen we ons verhouden tot de rest van de wereld? Dat strategie-denken is nodig, want we zijn dan wel de oudste en breedste ontwerpfaculteit, maar dat alleen is niet voldoende om nummer één te blijven. Grappig is dat ik dan zie hoe ontwerp ook een rol speelt in de organisatie. Hebben we bijvoorbeeld een strategiebijeenkomst, dan worden er modelletjes gebouwd die bijdragen aan de discussie, die je helpen om je gedachten aan te scherpen. Dat is volgens mij typisch IO.
Helemaal thuis... voel ik me intussen in mijn nieuwe functie. Het overstijgt zelfs mijn verwachtingen. Ik hou ervan om het ene moment heel snel te schakelen en dingen te regelen, en dan weer rustig stil te staan bij een beleidstekst en daar mee te stoeien. Volop nieuwe uitdagingen ook. Ik moet
me buigen over cijfertjes en begrotingen, iets wat ik stiekem altijd heel leuk heb gevonden. Ik had niet voor niets wiskunde in mijn pakket. Die administratieve processen zijn wel het grootste verschil met wat ik voorheen deed. Ik krijg nu te maken met systemen als Basware, Peoplesoft, en Digiforms en ik heb er ook last van als daar iets aan schort. Daar krijg je als voorlichter weinig van mee. Verder ben ik nu leidinggevende en moet ik medewerkers beoordelen. Bij Schuttelaar was ik wel gewend om trainees of junior adviseurs inhoudelijk aan te sturen, maar nu moet ik mensen aansturen op functies die ik zelf nooit uitgeoefend heb.
Het onderwijs… krijg ik nu ook veel meer van mee. Laatst hebben we de tien beste afstudeerders van de afgelopen tien jaar op een rijtje
13 | Highlights
gezet. Daar zitten hele mooie verhalen bij. Neem nou Maarten Kamphuis die in 2010 zelfs beste afstudeerder van de TU Delft werd met zijn veilige wedstrijdzwaard. Die had alles uit de kast gehaald om zijn zwaard te verbeteren: hij had met een hi-speed camera gekeken wat voor bewegingen je precies maakt, hij was in historische archieven gedoken hoe het in de middeleeuwen zat, hij gebruikte ergonomie en testopstellingen met varkenspoten. Geweldig vind ik dat.
14 | Highlights 2010
Maria Santofimia
De microstructuren van staal begrijpen op fundamenteel niveau Vorig jaar ontving Maria Santofimia zowel een Europese startersbeurs van de ERC als een Nederlandse Vernieuwingsimpuls (Vidi). Bovendien werd zij gekozen voor een Delft Technology Fellowship voor vrouwelijke wetenschappers. Dat stelt haar in staat om een grote onderzoeksgroep op te zetten voor haar werk met betrekking tot microstructuren in staal. Drie beurzen in de wacht slepen is een bijzondere prestatie, waar heel wat denk- en ander werk in is gaan zitten. Wat is het geheim achter haar succes? “Het belangrijkste is wat mij betreft alles goed regelen en timen. In augustus 2011 ging ik trouwen en op huwelijksreis, maar dan zou ik in de knoop kunnen komen met de deadlines voor de beurzen. Daarom heb ik ervoor gezorgd dat ik in juli mijn conceptvoorstellen al af had, ruim voor de deadlines.”
Maria Santofimia Navarro studeerde natuurkunde in Córdoba, in Andalusië, in het zuiden van Spanje. “Toen ik in 2000 afstudeerde, realiseerde ik me dat ik studeren ontzettend leuk vond en het liefst de rest van mijn leven wilde blijven doen.” Ze begon met promotieonderzoek op het gebied van CO2-laser, maar vroeg later een onderzoeksbeurs aan bij de Spaanse onderzoeksraad, om te kunnen werken bij CENIM, het nationaal centrum voor metallurgisch onderzoek in Madrid. Deze aanvraag werd gehonoreerd. “Overschakelen van laser op staal was een risico, maar het leek me interessant om weer iets heel anders te bestuderen en ik raakte al gauw gefascineerd door het onderwerp”, vertelt Santofimia. “Het onderzoek bij CENIM is zeer geavanceerd en mijn promotieonderwerp was heel breed. Ik heb er veel geleerd over de vorming van microstructuren in metalen, vooral fundamentele kennis dus.” Na haar promotie aan de Complutense Universiteit van Madrid, solliciteerde ze naar de functie van postdoc bij het Materials innovation institute (M2i) in Delft. M2i is
een onderzoeksverband tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten. “Ik kreeg die baan omdat mijn onderzoeksgroep een uitstekende reputatie had en de functie in het verlengde lag van mijn dissertatie. Maar de doorslaggevende factor was volgens mij het enthousiasme waarmee ik mijn ideeën voor het project presenteerde. Nu ik zelf sollicitanten interview, merk ik hoe belangrijk dat is.” Na drie jaar als postdoc bij M2i keerde Santofimia terug naar Spanje. Daar won ze een prestigieuze onderzoeksbeurs in het kader van het Ramon y Cajalprogramma van het Spaanse ministerie voor Wetenschap en Innovatie. “Dat was een hele prestatie: de functie maakt deel uit van een tenure track en de verwachtingen zijn hooggespannen. Bovendien was het de enige manier waarop ik naar Spanje terug kon om daar een academische loopbaan te volgen. Ik werkte in het nieuwe instituut voor materiaalonderzoek IMDEA, in Madrid, waar men op dat moment jonge mensen uit de hele wereld aan
15 | Highlights
het werven was. Dat was een nieuwe en spannende ontwikkeling binnen de Spaanse onderzoekswereld.” Santofimia was nu junior onderzoeker, maar Delft bleef trekken. “Bij M2i had ik meegemaakt hoe onderzoek van topkwaliteit er uitziet. Na ongeveer zes maanden bij IMDEA besloot ik te vertrekken en als postdoc terug te keren naar M2i. Je zou dat als een stap terug kunnen beschouwen, maar ik zette die stap graag. Dat betekende wel dat ik niet opnieuw in aanmerking zou kunnen komen voor een Spaanse onderzoeksbeurs.”
Drie op een rij M2i was blij met Santofimia’s terugkeer. Zij zelf ook. “Ik was de beste postdoc die ze konden krijgen, zelfs nogal overgekwalificeerd”, aldus Santofimia. “Maar om in Delft te kunnen blijven en voor de TU Delft te werken zoals ik van plan was, moest ik mijn eigen financiering regelen. Daarom vroeg ik in eerste instantie in 2010 een startersbeurs van de ERC aan, maar die werd afgewezen. Gelukkig had ik genoeg punten om het
‘Ik was zo trots dat ik ze alle drie kreeg: de ERC-beurs, de Vidi en het Fellowship’
TU Delft Technology Fellowship In 2011 werd het Delft Technology Fellowship gelanceerd, een initiatief gericht op het verhogen van het aantal vrouwelijke wetenschappers bij de universiteit. Met een Delft Technology Fellowship krijgen excellente vrouwelijke wetenschappers in eerste instantie een vijfjarige aanstelling als universitair (hoofd)docent of hoogleraar. Daarbij krijgen ze financiering om hun onderzoek op te zetten. Inmiddels zijn de eerste tien Fellows aangenomen, waaronder Maria Santofimia. Veel internationaal talent: slechts één van de tien dames is Nederlands. Inhoudelijk beslaan ze ook bijna de hele breedte van de universiteit met onderwerpen uiteenlopend van sociale media tot aan wiskundige modellen voor de neurowetenschap. De universiteit is van plan om in 2014 een tweede ronde van het Fellowship te starten.
jaar daarop weer een aanvraag in te mogen dienen.” In 2011 probeerde ze het opnieuw. Ze vroeg ook een Vidibeurs aan en schreef zich in voor het pas opgerichte Delft Technology Fellowship voor vrouwelijke wetenschappers. Het was een goed teken dat ze voor alle drie op gesprek werd gevraagd, al leverde dat haar de zwaarste tijd uit haar loopbaan tot nu toe op. “Ik kreeg er nogal stress van. Ik kan mezelf niet heel goed verkopen”, geeft Santofimia toe. “Als je maar vijf minuten hebt – en één A4’tje – om een project van 1,5 miljoen te presenteren, zoals in het geval van de ERC, moet je goed op je woorden letten en niet meteen over je twijfels beginnen. Ik ben realistisch ingesteld en vind mislukken even bespreekbaar als succes. In de wetenschap is dat een voordeel, maar tegenover een commissie voor een beurs moet je het niet over potentiele problemen hebben.” In de zomer van 2012 kreeg ze het goede nieuws te horen. “Ik was zo trots dat ik ze alle drie kreeg: de ERC-beurs, de Vidi en het Fellowship. Eén op zich was al genoeg geweest. Vooral de ERC-beurs was een verrassing. Ze waren heel positief over het gesprek en mijn presentatie, maar in mijn beleving was ik behoorlijk aan de tand gevoeld.”
Geen alchemie Waar gaat Santofimia zich de komende jaren mee bezighouden? “Ik richt me hoofdzakelijk op metalen, in het bijzonder staal. Staal wordt voor van alles gebruikt: gasleidingen, auto’s, schepen, enzovoort. Voor al die toepassingen is staal met bepaalde eigenschappen nodig. Het moet bijvoorbeeld vooral sterk zijn, of vervormbaar, of bestand tegen corrosie of neerstorten, of een combinatie
16 | Highlights
daarvan. Onder een microscoop kun je verschillende kristalstructuren of fases waarnemen. De omvang, opbouw en morfologie van deze structuren bepalen de eigenschappen van het staal. Ze worden gevormd door middel van een complex proces, waarbij verschillende toestanden en behandelingen een rol spelen, waaronder verhitten, stollen en walsen. Ik bestudeer hoe deze structuren tijden het proces veranderen, de zogenaamde faseovergangen”, licht Santofimia toe. “Duizenden jaren lang is staal op basis van ‘trial and error’ gemaakt. Er werden verschillende soorten staal met verschillende eigenschappen geproduceerd zonder dat bekend was wat er nu eigenlijk gebeurde, bijna een soort alchemie. Tegenwoordig beschikken we over technieken om de structuren op atomair niveau te bestuderen. Als we de fysische processen achter de vorming van de microstructuren begrijpen, kunnen we op basis van die kennis nieuwe soorten staal maken met precies de juiste eigenschappen.”
Atomair niveau Santofimia is van plan om zogenaamde Atom Probe Tomography (APT) toe te passen bij de Technische Universiteit Eindhoven. “Met APT kun je in 3D zien wat er op atomair niveau gebeurt. Legeringen bevatten verschillende soorten atomen, die allemaal een rol spelen bij de vorming van de microstructuren en de daarbij behorende eigenschappen. Het is heel spannend om dat in actie te zien.” Santofimia bestudeert in het bijzonder de fases die zich voordoen bij relatief lage temperaturen (300-400°C), omdat die van invloed zijn op de mechanische eigenschappen van staal, zoals sterkte en
vervormbaarheid. “Deze fases vormen zogenaamde niet-evenwichtssituaties, waarbij de normale thermodynamica niet van invloed is en waar nog maar weinig over bekend is. Ik bestudeer de invloed die deze fases op elkaar hebben. Staal wordt meestal gemaakt door middel van een sequentieel proces, maar mijn voorstel is om fases elkaar te laten beïnvloeden tijdens een niet-sequentieel proces. Dat is een nieuwe manier om er tegenaan te kijken”. Haar onderzoek zal naar verwachting niet alleen nieuwe staalsoorten opleveren, maar ook fundamentele kennis die op andere metalen kan worden toegepast.
Betrokkenheid van de staalindustrie Uiteraard is de staalindustrie zeer geïnteresseerd in haar werk. “De staalindustrie wil het beste staal ontwikkelen, maar kan geen vijf jaar besteden aan fundamenteel onderzoek. De ERC-beurs is voor fundamenteel onderzoek, dus daar zijn geen bedrijven bij betrokken. Maar in het kader van mijn Vidi-voorstel is er een gebruikerscommissie opgezet, waaraan Tata Steel, Arcelor, Tenaris en M2i deelnemen. Ik verlies de praktische toepassing van mijn werk nooit uit het oog.” Van tijd tot tijd is ze ook betrokken bij contractonderzoek. “Soms word ik gevraagd om een behandeling te ontwikkelen voor een staal dat aan bepaalde eisen moet voldoen. Dat doe ik dan niet op basis van ‘trial and error’, maar vanuit begrip van wat er gebeurt.”
Werksfeer Santofimia is erg positief over de werksfeer in Delft. “Het is prettig dat
de organisatie zich op jou als persoon richt en niet alleen op je resultaten. Ik probeer werk en privé in evenwicht te houden en ga elke dag tussen vijf en zes naar huis, hoewel ik dan meestal thuis nog wel moet werken. Ik wil er alleen geen gewoonte van maken om tot laat op kantoor te zitten.” Een goede sfeer vindt ze heel belangrijk: “Ik wil onderzoek doen en daar plezier aan beleven, en voor anderen wil ik hetzelfde. Als ik niet tevreden ben over mijn werk, neem ik die ontevredenheid mee naar huis.” Halverwege haar promotieonderzoek heeft ze zelfs overwogen om te switchen van onderzoek naar onderwijs, vanwege de sfeer. “De Spaanse academische wereld wordt gekenmerkt door stress en een felle concurrentiestrijd. Ik was er niet zeker van of dat voor mij de juiste omgeving was.”
17 | Highlights
Na jarenlang zelf promovendus en postdoc te zijn geweest, heeft Santofimia nu de leiding over haar eigen onderzoeksassistenten. “Ik moedig ze aan om zelf met ideeën te komen, maar ik wil tegelijk voorkomen dat ze een doodlopende weg inslaan. En ik benoem het altijd wanneer ze een positieve bijdrage hebben geleverd. Jonge mensen motiveren en stimuleren om zelf te denken is iets fantastisch.”
18 | Highlights
Sabine Roeser en Ibo van de Poel
Innovatie behoeft aandacht voor morele waarden Een sectie filosofie is waarschijnlijk niet het eerste waar je aan denkt bij een technologische universiteit. Toch bestaat die bij de faculteit Techniek, Bestuur en Management (TBM) al jaren. “Ethiek is een verplicht onderdeel in het onderwijs aan veel opleidingen van de TU Delft. We verzorgen al zo’n vijftien jaar colleges bij bijna alle faculteiten”, aldus professor Sabine Roeser. Ook het onderzoek is in die tijd niet stil blijven staan. “Onze meerwaarde is dat we niet alleen de theorie kunnen vertellen, maar dat we die ook kunnen vertalen naar wat dat betekent voor techniekontwikkeling”, stelt professor Ibo van de Poel.
Zo op het eerste gezicht lopen de carrières van Sabine Roeser en Ibo van de Poel opvallend parallel. Beiden werden in 2012 benoemd tot Antoni van Leeuwenhoekhoogleraar, een hoogleraarschap voor jonge, talentvolle wetenschappers. Beiden kregen in 2009 een fellowship van het prestigieuze Netherlands Institute of Advanced Studies (NIAS). En gezamenlijk hebben ze alle drie de subsidies uit de Vernieuwingsimpuls van NWO al binnengehaald: Roeser een Veni en een Vidi en Van de Poel een Vici. Toeval, volgens Van de Poel. ”Voor we naar Delft kwamen, deden we heel verschillende dingen. Ook onze achtergrond is anders. Ik studeerde techniekfilosofie in Twente”, vertelt hij. “En ik ging naar de kunstacademie in Maastricht en deed daarna een master in de filosofie en een master in de politicologie en promoveerde in de grondslagen van de ethiek”, vult Roeser aan. Inhoudelijk zijn er ook verschillen. “We houden ons allebei bezig met ‘ethiek en technologie’. De manier waarop we dat doen is heel verschillend, al is dat voor de buitenwereld misschien niet zo duidelijk”, zegt Van de Poel. Tijd om daar wat aan te doen.
Emotie “Mijn ‘unique selling point’ in de techniekethiek is emotie”, vertelt Roeser. “Ik heb een eigen theorie over de rol van
emotie bij de vorming van morele kennis. In de ethiek heb je traditioneel twee stromingen. De rationalisten die zeggen dat je ethiek moet baseren op de rede, want anders blijf je niet objectief. En de sentimentalisten die zeggen dat ethiek gebaseerd is op subjectieve emoties. We zijn eigenlijk allemaal nog steeds gewend om rede en emotie als elkaars tegengestelde te zien. Maar die tegenstelling is volstrekt achterhaald. Neuropsychologisch onderzoek van mensen met hersenbeschadiging toont aan, dat wie geen emoties heeft ook geen moreel oordeel meer kan vormen. Dat idee speelt een belangrijke rol in mijn ethische theorie. Ik zeg dat je beide kunt hebben: emoties en objectiviteit. Die emoties heb je juist nodig voor het vormen van het morele oordeel. Maar daarmee beland je niet in subjectiviteit. Als dat zo was, zouden we geen onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad. Dan was de moraal van een massamoordenaar net zo aanvaardbaar als de moraal van Moeder Theresa. Intuïtief voelen we aan dat dat niet zo is.”
Experiment Van de Poel baseert zijn onderzoek ook op een nieuw uitgangspunt, namelijk dat we nieuwe technologie zouden moeten zien als een maatschappelijk experiment. “Nu proberen we risico’s van nieuwe technologieën van te voren
19 | Highlights
in kaart te brengen. Vaak weten we dan nog niet hoe zo’n technologie zich precies gaat ontwikkelen. Dus weten we niet exact wat er mis kan gaan, of er gaat in de praktijk iets heel anders mis. Nanodeeltjes bijvoorbeeld zouden giftig of kankerverwekkend kunnen zijn, maar dat is wetenschappelijk nog onbeslist. Uit nieuwe technologie kunnen veel goede dingen voortkomen, maar experimenteren brengt risico’s met zich mee. In mijn Vici-project onderzoek ik onder welke condities we experimenteren met technologie in de samenleving aanvaardbaar zouden moeten vinden.”
Risico Risico is een van de raakvlakken tussen hun onderzoek. “Ik laat mijn emotietheorie los op risico’s. Die emoties zitten nu in het verdomhoekje”, stelt Roeser. “Risico’s zitten in de technische hoek, dus die moet je overlaten aan experts, is de heersende gedachte. Daarbij worden de maatschappelijke en morele waarden die een rol spelen over het hoofd gezien. Neem bijvoorbeeld vrijwilligheid, dat mensen wel of niet gevraagd wordt of ze een risico willen ondergaan. Zoiets raakt aan de autonomie en dat vinden mensen intuïtief heel belangrijk. Of denk aan rechtvaardigheid. Meestal worden er wel kosten-batenanalyses bij innovaties gemaakt, maar daarbij wordt er dan alleen gekeken of iets nut heeft voor een
‘We willen studenten bewust maken van het feit dat technologie morele vragen oproept’ Antoni van Leeuwenhoekhoogleraar In 2012 werden Sabine Roeser en Ibo van de Poel benoemd tot AvL-hoogleraar. Dat is een speciaal hoogleraarschap voor veelbelovende wetenschappers. De AvL-titel wordt toegekend aan wetenschappers in vakgebieden waar nog geen leerstoel in is. Ze kunnen dat vakgebied dan stevig op de kaart zitten. In andere gevallen is er misschien wel een leerstoel, maar is die niet vacant. Daarmee wijkt de TU Delft af van het formatiebeginsel, waarbij er voor elke vakgebied een leerstoel met een hoogleraar is. Bij de sectie filosofie speelt ook mee dat het vakgebied zo enorm gegroeid is de afgelopen tien jaar. “Op deze manier kun je voorkomen dat talentvolle mensen weggaan, want dan kun je nooit een hele sterke sectie opbouwen. Dit is meer het Amerikaanse systeem, waarbij iedereen in principe hoogleraar kan worden.”, zegt Sabine Roeser. Al is het een volwaardige hoogleraarstitel, Ibo van de Poel vindt het ook wel een beetje een eretitel: “Als je kijkt wie er in het rijtje van AvL-hoogleraren staan, dan is dat best iets om trots op te zijn”. Het is belangrijk om ook andere getalenteerde jonge wetenschappers een goed carrièreperspectief te bieden, vindt Roeser. “Het is jammer als fantastische jonge mensen alleen maar tijdelijke contracten kunnen krijgen. Ons wetenschappelijk talent is een investering in de toekomst van de universiteit.”
onderneming of voor de maatschappij in zijn geheel, en niet naar de verdeling van die kosten en baten. Klimaatverandering is een goed voorbeeld. Het rijke Westen veroorzaakt het grotendeels terwijl de gevolgen op dit moment vooral bij de armere landen terecht komen. Die kunnen zich daar ook nog eens slechter tegen wapenen. Dat zijn morele vraagstukken die buiten de kwantitatieve methoden van de huidige risicobeoordeling vallen. Om die aspecten van risico’s aan het licht te brengen, zouden we meer aandacht moeten besteden aan de emoties binnen de samenleving. Dat mensen compassie voelen voor slachtoffers in andere landen kan zo een belangrijk aanknopingspunt zijn.”
CO2-opslag
De ophef rond de CO2-opslag in Barendrecht in 2010, illustreert voor Van de Poel precies waar het nu misgaat. “Shell zei ‘onderzoek toont aan dat het veilig is’, maar onderzoek kan nooit aantonen dat iets absoluut veilig is. De bevolking zei juist ‘bewijs maar dat er niets kan gebeuren’. Dat kan echter net zo min: je kunt nooit bewijzen dat er niets fout zal gaan. Door zoiets als een experiment te bekijken, heb je gelijk een andere manier om erover te praten. Dan kun je gaan bespreken onder welke condities je wel of niet het experiment wilt aangaan. Nu kwam de discussie nooit op gang en ging het niet door omdat er volstrekt geen draagvlak voor was.” Ook Van de Poel ziet autonomie als een belangrijke factor. “Mensen willen wat te zeggen hebben over hoe ze hun eigen leven inrichten en aan welke gevaren ze blootgesteld worden. Om iedereen individueel om toestemming te vragen, zoals bij medische experimenten, gaat te ver, dan slaat de balans door naar de andere kant. Maar democratische controle via inspraak en participatie kan een oplossing bieden.” Ook in Barendrecht werden de emoties aan
20 | Highlights
de kant geschoven, vindt Roeser. “De overheid zei dat het besluit toch al genomen was. Volgens mij kwam de boosheid dan ook vooral omdat mensen zich niet serieus genomen voelden. Dat is de technocratische valkuil: je laat de techniek zegevieren en je vergeet de morele aspecten, zoals de autonomie. In Groningen zag je daarna precies het tegenovergestelde. Toen riepen de Groningers ‘we zijn toch niet het afvoerputje van Nederland’ en was de discussie gelijk gesloten. Emoties waren daar het eindpunt van de discussie. Dat is het andere uiterste, de populistische valkuil. Er had een gesprek moeten ontstaan over hoe er tegemoet kon worden gekomen aan de bezorgdheid van de burgers. Dan neem je emoties serieus.”
Failliet Ethiek is een hot topic de laatste jaren, binnen de TU Delft en in de samenleving. Voor een deel komt dat door de economische crisis. “Heel lang was winst maximaliseren het paradigma. Mensen zijn zo geïndoctrineerd dat dat een goed uitgangspunt is”, stelt Roeser. “Bij de bankencrisis zie je heel duidelijk een gebrek aan emoties. Bankiers hadden zich eens in moeten leven in de gezinnen die ze hypotheken verkochten die ze nooit terug zouden kunnen betalen. In plaats daarvan dachten ze alleen aan winst en bonussen.” Van de Poel valt haar bij. “De bankencrisis laat het failliet zien van die benadering. Het is ook goed om te weten wat voor rol techniek daarin speelt. De aandelenmarkt werkt bijvoorbeeld grotendeels op basis van computerprogramma’s. Daar zitten diezelfde economische waarden ingebouwd. Het gaat dus niet alleen om theorievorming, maar ook om praktische tools, zoals de algoritmen van die aandelenprogramma’s. We moeten nieuwe paradigma’s vertalen naar technieken en toepassingen.” Dan hebben we het over Responsible
Innovation en waardenbewust ontwerpen. De faculteit TBM heeft sinds kort een nieuwe afdeling Values, Technology & Innovation. Filosofen, economen en veiligheidsdeskundigen gaan zich gezamenlijk buigen over Responsible Innovation. Uitgangspunt is dat je bij innovatie ook aandacht moet besteden aan morele waarden, om ethische, maar zeker ook om economische redenen. Van de Poel legt uit: “Innovatie is meer dan alleen technisch vernuft. Kijk je naar de biotechnologie, dan zie je dat veel innovatieprojecten daar zijn mislukt omdat onvoldoende aandacht besteed werd aan die morele waarden. Uiteindelijk is dat ook slecht voor de economie. Dat vergt een omslag in ons denken, maar
ook in concrete technieken. En daar zit nu net onze toegevoegde waarde. De techniek speelt namelijk een belangrijke rol in hoe mensen hiermee omgaan. Als je die anders ontwerpt, dan kunnen mensen zich ook anders gaan gedragen. Dat is een van de redenen waarom de TU Delft een sectie filosofie heeft.” Een andere reden is natuurlijk het onderwijs. “Via het onderwijs zit onze sectie al jaren stevig verankerd in de organisatie. Bij bijna elke faculteit geven we ethiekcolleges. Dat doen we in tandem met de wetenschappers, die met case studies uit hun eigen vakgebied komen en werkgroepen leiden. Dat houdt het relevant voor studenten, maar het is ook belangrijk dat ze de betrokkenheid
van docenten zien.”, vertelt Roeser. “We willen studenten bewust maken van het feit dat technologie morele vragen oproept en dat ze die kunnen herkennen”, gaat Van de Poel verder. “We doceren ethische theorieën en kaders waarmee ze systematisch over morele vraagstukken na kunnen denken. Verder moeten ze met elkaar in discussie, want dat moeten ze straks in de samenleving ook kunnen. Mooi is dat rector Luyben en zijn voorganger Fokkema allebei werkgroepdocenten in onze colleges geweest zijn. Zo breed wordt ethiek gedragen in de organisatie.”
Beschouwend Het onderzoek van de sectie filosofie is meer beschouwend dan toepassingsgericht. Toch werkt Van de Poel wel degelijk naar concrete toepassingen toe. “Ik zie mijn rol op verschillende manieren. Eén ervan is bewustwording, mensen laten zien dat je ook op andere manieren naar risico’s kunt kijken. Uiteindelijk wil ik ook dat mijn onderzoek beleidsrelevantie heeft, mogelijk in de vorm van aanbevelingen aan de EU, waarmee dan in de toekomst beleid anders kan worden ingericht. De eerste stap is wel die voorlichting, dat je het nieuwe perspectief verspreid.” Roeser is vaak aanwezig in het publieke debat, over onderwerpen uiteenlopend van borstvoeding tot kernenergie. Ook zit ze in adviescommissies als de COGEM,
21 | Highlights
het wetenschappelijk adviesorgaan op het gebied van genetische manipulatie en bij de Covra-OPERA, de onderzoeksorganisatie die zich bezighoudt met nucleaire afvalverwerking. “Laatst sprak ik nog op een expertmeeting van de chemische industrie. Veel technologische sectoren kampen met een imagoprobleem. Een van de oorzaken is dat risicocommunicatie traditioneel wordt gezien als eenrichtingsverkeer. Vanuit mijn werk kan ik laten zien hoe belangrijk het is om in dialoog te gaan met bezorgde burgers. Door bijvoorbeeld van ‘welles-nietes’ over te gaan op ‘onder welke voorwaarden’. Dat is al een hele trendbreuk.”
22 | Highlights
Merle de Kreuk
Werken in de toegepaste hoek van de Universiteit In 2012 werd de eerste Nereda-waterzuiveringsintallatie in gebruik genomen in Epe. Merle de Kreuk was sinds 2000 bij het project betrokken en speelde een sleutelrol bij de doorontwikkeling van de technologie. “Het jaar 2012 was echt een oogstjaar. De officiële opening met Willem-Alexander was een hele happening. Samen met professoren Sef Heijnen en Mark van Loosdrecht werd ik ook nog eens genomineerd voor de European Inventor Award in Denemarken. Dat kwam allemaal samen. Ik heb twee maanden met een grijns op mijn gezicht rondgelopen.”
Nereda-technologie Rioolwaterzuiveringsinstallaties werken met micro-organismen die de afvalstoffen verteren. Normaal klonteren zulke organismen in vlokken samen, die dan langzaam bezinken. Bij Nereda groeien de bacteriën in compacte korrels, die snel bezinken. Dat heeft allerlei voordelen. Het kost minder tijd, het is goedkoper omdat het proces minder energie en chemicaliën verbruikt en er is minder ruimte voor nodig, want nabezinken is overbodig. Het proces vindt plaats onder ‘aerobe’ ofwel zuurstofrijke omstandigheden. Bij andere zuiveringsinstallaties zijn er voor de zuurstofrijke en -arme processen verschillende tanks nodig. De Nereda-korrels combineren die processen: zuurstofrijk aan de buitenkant van de korrel en zuurstofarm aan de binnenkant. De korrels hebben nog meer in petto. Het korreslib blijkt een hoog gehalte te bevatten van een alginaat dat in de industrie als bindmiddel gebruikt wordt. Een ander polymeer kan misschien weer gebruikt worden voor bioplastic. Dat zou uniek zijn, het terugwinnen van een hoogwaardig product uit afvalwater.
Hoe kwam je bij het project terecht? Ik studeerde milieuhygiëne in Wageningen en ging vervolgens aan de slag bij IHC Holland, een scheepswerf voor baggervaartuigen. Na een jaar of drie kwam er zo’n keuzemoment: ga ik nog promoveren of blijf ik in het bedrijfsleven? Via via kwam ik toen in contact met professor Mark van Loosdrecht, die iemand zocht voor het onderzoek naar aeroob korrelslib. Mijn eerste klus als promovendus werd het schrijven van een subsidieaanvraag, want er was maar voor twee jaar financiering. Dat was in 2000, toen was er alleen nog ‘proof of principle’: in het laboratorium konden we onder zuurstofrijke omstandigheden bacteriën in korrels laten groeien. Samen met ingenieursbureau DHV hebben we het proces vervolgens opgeschaald. Daar kwamen dan praktische problemen uit die ik weer in de lab-reactor probeerde uit te zoeken. Zo heb ik jaren op het randje van de wetenschap en de toepassing gebalanceerd.
Wat voor problemen? Schaalvergroting is het grootste obstakel om van een lab-opstelling naar een praktijktoepassing te komen. In een drieliterreactor kan alles. Je kunt hem heel snel vullen en de zuurstofgehaltes heel precies regelen. In de praktijk krijgt een zuiveringsinstallatie meer
23 | Highlights
influent - dat is het afvalwater - binnen als het regent en minder als het droog is. De concentratie en de samenstelling van de afvalstoffen en de pH-waarde zijn ook iedere keer anders. Je moet die praktijksituatie vertalen naar de technologie. Ik onderzocht of de bacteriën onder die verschillende omstandigheden nog wel in korrels wilden groeien en het afvalwater voldoende bleven zuiveren. Soms lukte dat helemaal niet, maar met allerlei trucs konden we ze dan toch weer in korrels dresseren. In 2004 hadden we het proces op pilotschaal onder controle en in 2005 waren we eigenlijk klaar om de eerste installatie neer te zetten.
Toen duurde het nog tot 2012… DHV had al wel demo-installaties in ZuidAfrika en Portugal gebouwd. Maar Nereda is echt een vinding van Nederlandse bodem, dus iedereen wilde heel graag dat de eerste officiële praktijkinstallatie in Nederland kwam. Bovendien waren de waterschappen vanaf het begin betrokken en hebben ze het onderzoek mede gefinancierd via de STOWA (Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer). De waterschappen wilden echter wel zeker weten dat het zou werken en dat konden we alleen op pilotschaal garanderen. Als het onverhoopt niet werkt, wie draagt dat financiële risico dan, wilden ze weten. Kon er geen overheidsgarantiefonds komen? Dat was
‘Drinkwater wordt vanzelf afvalwater; behandel je dat niet, dan worden mensen ziek’ Carrièremove Wetenschappers zouden zo nu en dan een stap buiten de instelling moeten maken, om nieuwe ideeën op te doen en ‘state-of-the-art’ in het eigen vakgebied te worden of te blijven. Dat zegt de HR-strategie van de TU Delft. Merle de Kreuk is het daar wel mee eens. “Na mijn studie werkte ik eerst drie jaar in de industrie. Daar leer je een stuk efficiëntie en doorpakken in projecten. Je kunt niet ergens even diep induiken, want je opdrachtgever hijgt in je nek. Na verloop van tijd werd me dat te oppervlakkig, maar die efficiëntie en dat kunnen praten met het bedrijfsleven is altijd van pas blijven komen. Bij de TU Delft promoveerde ik en werkte daarna als postdoc aan een Europees subsidieproject. Toen dat afliep, was er geen ruimte om me in vaste dienst te nemen. Ik vond een baan als innovatietechnoloog bij WSHD, het waterschap Hollandse Delta. Daar heb ik tweeëneenhalf jaar gewerkt tot er een plek vrij kwam bij de faculteit CiTG, vooral omdat de academische omgeving toch bleef trekken. Ook vind ik de TU Delft een hele positieve werkomgeving. Iedereen is gedreven om zijn onderzoek tot een succes te maken. Ik heb nooit spijt gehad van mijn move naar buiten de TU Delft. Bij het waterschap leerde ik hoe besluitvorming plaatsvindt en hoe informatiestromen lopen. Je houdt bovendien meer voeling met de maatschappij als je niet alleen maar in je academische koker blijft kijken. Het kan ook je carrière versnellen als je af en toe eens buiten de deur kijkt. Het is tenslotte maar weinig mensen gegeven om via een promotie en een tenure track bij de universiteit te blijven.”
nog een heel politiek verhaal, waar ik me gelukkig niet mee hoefde te bemoeien. Waarom hebben ze niet meer lef, dacht ik stiekem wel eens. In de tussentijd heb ik zelf bij een waterschap gewerkt en nu heb ik er meer begrip voor. Een waterschap vraagt belasting aan zijn ingezetenen, is zo’n risico in hun belang? Visionair zijn kan veel geld kosten. Ik vind het overigens wel een taak voor overheden om een springplank te zijn voor nieuwe technologie. Dat betaalt zich uiteindelijk terug in nieuwe bedrijvigheid en werkgelegenheid.
Hoe bleef je al die tijd gemotiveerd? Mijn drijfveer als onderzoeker was dat ik die interessante technologie in de praktijk wilde brengen. Dit moest niet in de spelonken van de universiteit blijven hangen, vond ik. Het is juist bijzonder dat ik er zo lang aan heb kunnen werken. Normaal doe je als PhD maar een klein brokje onderzoek en dan ga je iets anders doen. Ik ben er negen jaar bij betrokken geweest, als promovendus en als postdoc. In totaal heeft het meer dan vijftien jaar geduurd, want halverwege de jaren negentig waren de eerste experimenten al. Toch is dat nog relatief kort om een hele nieuwe technologie naar de markt te brengen. Dat lukte omdat iedereen heel gedreven was. Ik had een analist, Mario Pronk, die mijn wilde ideeën uit kon werken en nu zelf aan het promoveren is op dit onderwerp. En als ik met een probleem bij Mark van Loosdrecht kwam, ging ik weer met tien nieuwe ideeën weg. We onderhielden intensieve contacten met DHV, waarmee het heel prettig samenwerken was. Ook de waterschappen en de STOWA waren nauw betrokken. Valorisatie is toch vooral dat gezamenlijke proces, dat samen optrekken heeft in dit project heel goed gewerkt.
Wat doe je nu het af is? Het leuke van werken in de toegepaste
24 | Highlights
hoek van de universiteit is dat je je onderzoek vrij snel in praktijk kunt brengen. Dan zijn er echter nog allerlei losse eindjes en door die op te lossen kun je straks misschien weer verbeterslagen maken. In die fase zitten we nu en dat is weer wat meer fundamenteel. Zo kijk ik naar de onderliggende processen van de korrelvorming. Hoe start die korrelvorming precies, wanneer vallen de korrels uit elkaar, zijn er algemene mechanismen die voor anaerobe en aerobe korrelvorming gelden? Een ander onderwerp waar ik mee bezig ben is de optimalisatie van de slibvergisting waarmee er biogas uit afvalslib gehaald wordt. Hoe kunnen we het vergistingsproces bijvoorbeeld versnellen? De hydrolyse – de stap waarbij je grote moleculen als het ware opknipt in kleinere – is de eerste, snelheidsbepalende stap. Gek genoeg is daar nog relatief weinig over bekend, terwijl we al tientallen jaren dit actief-slib vergisten.
Volgt na Epe de rest van de wereld? Nu de positieve resultaten uit Epe bekend zijn, neemt het echt een vlucht. In Nederland komen er installaties in Dinxperlo en in Vroomshoop, maar die stonden al in de planning. Ook uit het buitenland is veel belangstelling. Er komt een installatie in Polen en een tweede in Zuid-Afrika. Een Nereda-installatie is heel geschikt voor grote steden, omdat hij zo compact is. Denk aan gebieden als Hong Kong of Singapore, waar ruimte een probleem is. Je hebt dan maar een klein hoekje van je terrein nodig om uit te breiden. Op andere plekken in de wereld heb je soms nog helemaal geen afvalwaterzuivering, dan is een Nereda technologisch wel behoorlijk ingewikkeld. Daar hebben ze misschien meer aan een laag-technologisch vijversysteem, of aan een anaerobe installatie waar ook biogas uitkomt. In Nederland zijn we juist al heel ver, zo ver dat we onze afvalwaterzuivering
als grondstoffenfabriek zien. We kijken nu of het energieneutraal kan en hoe we grondstoffen en nutriënten kunnen terugwinnen. Soms denk ik wel eens, moeten we niet eerst de rest van de wereld ontwikkelen voor we hier zo in de marge optimaliseren? Aan de andere kant kun je daarmee een voorsprong creëren waar andere landen van kunnen profiteren. Nieuwe, goedkopere technologieën maken waterzuivering ook haalbaarder voor die gebieden.
Wat drijft jou als wetenschapper? Afvalwaterzuivering is maatschappelijk heel erg relevant. Neem nou ontwikkelingslanden, daar wordt altijd eerst aan waterputten gedacht, maar drinkwater wordt vanzelf afvalwater. Behandel je dat niet, dan worden mensen ziek. Doe je het juist zo efficiënt mogelijk, dan kun je er energie en nutriënten uithalen. Een belangrijke interne drijfveer voor mij is dat ik iets als toepassing wil zien, dan heb ik echt het gevoel een steentje te hebben bijgedragen. Natuurlijk hebben we fundamentele wetenschappers nodig die de wereld verklaren, maar ik zou na tien jaar werk
niet alleen een mooie publicatie willen hebben. Het is dus prachtig als je werk zulke tastbare resultaten oplevert als een installatie als in Epe. Die officiële opening met WillemAlexander was heel bijzonder. Ik kon mijn ouders en mijn man en kinderen eindelijk laten zien waar ik al die jaren aan gewerkt had. En dan zie je die reactoren staan en er borrelt water doorheen, dat was zo leuk. Je kunt ze ook vanaf de A50
zien. ‘Mijn reactoren’, denk ik dan. Onzin, natuurlijk. We hebben het met zijn allen gedaan. We hadden niemand kunnen missen.
Bèta-ambassadeur Merle de Kreuk geeft voorlichting aan middelbare scholieren en dat zouden veel meer vrouwen in de techniek moeten doen, vindt ze. “Ik praat met meisjes op havo en vwo over hun profiel- en studiekeuze. Ik laat ze zien dat techniek niet heel vies of mannelijk hoeft te zijn, want daar hebben ze vaak een heel raar beeld bij. Ik leg ze uit dat ik niet zelf pompen inregel, maar dat ik indirect wel iets doe aan cholera en kindersterfte. Meisjes hebben een basisonzekerheid over rekenen en wiskunde, dat begint al op de basisschool. Ik ben zelf ook in Wageningen gaan studeren, omdat ik dacht dat ik die Delftse wiskunde niet aankon. Dat is zonde, want daardoor mis je een groot arbeidspotentieel in de bètahoek. Je hebt in iedere beroepsgroep mannen en vrouwen nodig om zo ver mogelijk te komen. Niet omdat vrouwen eigenschappen hebben die mannen niet zouden kunnen hebben, maar omdat je je team zo
25 | Highlights
gebalanceerd mogelijk wilt hebben. Ook in de organisatie wil je dat eigenlijk. Dat kan af en toe wel een zetje krijgen, als blijkt dat het niet vanzelf gaat. Bij de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (CiTG) zijn er veel vrouwelijke studenten en promovendi, maar daarna stokt het een beetje. Dat zou je kunnen stimuleren door vrouwen te benoemen als hoogleraar, maar dan is het risico dat mensen denken ’ze zit er alleen omdat ze vrouw is’. De redenatie zou moeten zijn ‘ze heeft kwaliteiten en is ook nog een vrouw; dat is mooi meegenomen, want die hebben we meer nodig.’ Dat is een subtiel onderscheid. Je moet dus voorzichtig omgaan met stimuleringsmaatregelen en goed uitleggen dat je mensen vooral benoemt om hun kwaliteiten en dat goed kunnen onderbouwen.”
Sytske de Groot
‘Een uit de hand gelopen hobby’ Sytske de Groot won in 2012 een bronzen medaille op de Olympische Spelen bij het onderdeel vrouwen acht. Samen met alumna Chantal Achterberg roeit ze sinds 2004 bij Delftse studentenroeivereniging Proteus-Eretes. Na de Spelen werden de twee erelid van de vereniging. “Het bestuur belde ons met een list en zei dat ze iets wilden overleggen. Het werd een prachtig feest waar een heleboel mensen kwamen vertellen waarom we erelid moesten worden.” Na alle verdiende feestelijkheden en mediaaandacht is ze nu weer druk aan het studeren. “Uiteindelijk moet ik straks gewoon een baan zoeken.”
Ik begon met roeien toen ik ging studeren. Ik wilde graag lid worden van een sportvereniging, vooral om vrienden te maken. Ik was in het begin niet zo ambitieus. Dat hoeft ook niet; je kunt op elk niveau roeien. Spelenderwijs kwam ik er achter dat ik goed was. Je gaat vanzelf wedstrijdjes roeien, om te beginnen in een eerstejaars acht. Ik roeide altijd met Chantal Achterberg. We deden ook mee aan ergometerwedstrijden en daar blonken we allebei in uit. Als je tijdens wedstrijden goed presteert, word je weer uitgenodigd voor een volgend evenement. Al die evenementen zijn selectiemomenten, zoals wedstrijden van de roeibond en later het Nederlands kampioenschap. Je valt een keer af, of je gaat door en wordt uitgenodigd voor een volgend selectiemoment. Chantal en ik gingen door, en uiteindelijk zaten we bij de laatste acht.
Zes keer per week trainen is goed te combineren met studeren. Tien, elf, twaalf keer per week ging ook nog wel. Zolang het in Delft was tenminste, dan kon ik ’s ochtends en ’s avonds het water op en tussendoor studeren. Het werd veel moeilijker toen ik in Amsterdam moest trainen met de Nederlandse selectie, tussendoor heen en weer gaat dan niet. Tja, dan moet je
26 | Highlights
kiezen. De eerste twee jaar in Amsterdam heb ik nog gestudeerd. Ik moest nog een aantal vakken halen; die stof bestudeerde ik op eigen houtje en dan ging ik op voor het tentamen. De laatste jaren ging zelfs dat niet meer. We hadden zoveel trainingskampen in het buitenland, we waren de helft van de tijd het land uit. Bovendien, dat trainen wordt steeds intensiever, ik was gewoon te moe aan het eind van de dag.
Eerst baalde ik ervan. Maar ik dacht: ik heb nu de kans om mee te doen aan de Spelen en ik moet alles op alles zetten om dat te halen. Toen heb ik de knoop doorgehakt en besloten even te stoppen met mijn studie. Ik nam me voor er alles aan doen om zo goed mogelijk te roeien en na de Spelen mijn studie weer op te pakken. Dat was de juiste beslissing, want vanaf dat moment had ik een duidelijk plan. Anders was ik maar met het gevoel blijven zitten dat ik het niet goed deed, omdat ik niet genoeg kon studeren. Ik kan nu ook weer hard studeren, want dat was onderdeel van het plan.
Die selectie was nog een hele spannende tijd. Ik had wel goede papieren, want ik had ieder jaar in de WK-selectie gezeten. Maar je moet goed blijven presteren. Op het laatst
27 | Highlights 2012
‘Nu vind ik het juist leuk om mijn hersenen weer te gebruiken’ Topsport bij de TU Delft “Roeien is echt een studentensport”, stelt Sytske de Groot. “Een verenigingssport bovendien, bij wedstrijden draag je de kleuren van je vereniging. Behalve als je voor Nederland uitkomt, natuurlijk. De universiteit en het roeien zijn wel heel erg verweven met elkaar. De TU Delft sponsort de roeiverenigingen. En bij sportcentrum Sport en Cultuur kun je terecht voor krachttraining en ergometertraining, dat is ook belangrijk. Zonder de TU Delft zouden de Delftse roeiers niet zo goed zijn.” Al waren er tot voor kort geen speciale regelingen voor studerende topsporters, toch is ze positief over hoe ze topsport en studie heeft kunnen combineren. “Docenten zijn best behulpzaam. Je krijgt leuke reacties en ze staan er voor open als je iets later in wilt leveren. Ik hoor dat dat bij andere universiteiten anders kan zijn. Ik heb wel eens tentamens een week later mogen doen omdat ik op trainingskamp moest. Uiteindelijk is het wel je eigen verantwoordelijkheid, je moet zelf de discipline opbrengen om te studeren.” Toekomstige generaties zullen het wel makkelijker krijgen, denkt ze. “Er is nu een TU Delft sponsorprogramma voor topsporters, een heel goed initiatief. En er komt een topsporthuis, waar sporters bij elkaar kunnen wonen. Een speciale topsportcoördinator kan bij alle sporters vinger aan de pols houden.” Daar vaart de universiteit ook wel bij: “Sporten is een prima manier voor de TU Delft om op de kaart te komen.” Dat noem je nou een win-winsituatie.
werd alles getest en gemeten, er werden steeds nieuwe ranglijstjes gemaakt. Het was een voortdurende competitie. In april werden met z’n allen bij de coach geroepen en hoorden we dat we mee mochten. Grappig: tijdens de selectie hoop je dat je de beste in je team bent, later wil je liever dat je de slechtste bent, want dat houdt in dat je team beter is. Dat maakt je flexibel in je denken. Ik ben nu ook veel stressbestendiger. Ik denk niet dat ik die mate van spanning nog eens meemaak.
Gaaf was dat de Spelen in Londen waren. De Engelsen zijn gek van roeien, dus er waren enorme tribunes en heel veel publiek. En vanwege de afstand konden er ook veel toeschouwers uit Nederland komen. Ander voordeel is dat je aan het klimaat gewend bent, en geen rekening hoeft te houden met jetlag. Al ben je natuurlijk altijd blij als je mee mag, het maakt niet uit waar het is. In Londen moest je verplicht in je Olympische pakje lopen. Dan staan ze voor je in de rij om foto’s en handtekeningen te vragen. De eerste week, tijdens het roeitoernooi, leefden we in ons eigen wereldje. In de tweede week hebben we veel naar de andere Nederlandse sporters kunnen kijken. We hadden alleen geen kranten gelezen of NOS-journaals gezien en hadden totaal geen idee hoe belangrijk mensen in Nederland het allemaal vonden.
Terug in Nederland zou er een soort sluitingsceremonie in Den Bosch zijn. Daar mocht je drie mensen voor uitnodigen. Lastig, want mijn ouders, broer en vriend waren er al vier. ‘Het is
28 | Highlights
zeker in een klein zaaltje’, dacht ik nog. Niet dus. Er stonden 12.000 mensen die ons thuis wilden zien komen. Heel apart. Sommige individuele sporters, zoals Epke Zonderland, zijn echte volkshelden geworden; iedereen wil iets van ze. Wij hadden ‘maar’ een bronzen plak en dat in een teamsport. Ik kan dus nog gewoon over straat. Toch is zo’n teammedaille juist bijzonder als je erover nadenkt. Je moet alle acht in de vorm van je leven zijn. Dat is een uitdaging, want ieder lichaam is anders. De een kan net even wat meer aan dan de ander, heeft misschien minder snel blessures. Je moet er op hetzelfde moment staan met zijn achten. Dat gaat niet zomaar.
Een bijzondere band krijg je wel met elkaar. Met de meesten zat ik al vier jaar in de boot. Het was een hele intense periode. Je traint je te pletter en bent veel van huis. Je hebt allemaal je moeilijke momenten en die kun je niet voor elkaar verbergen. Iedereen houdt elkaar heel goed in de gaten, want wat jij doet is belangrijk voor hen en omgekeerd. Je pikt wel veel van elkaar. Als iemand erg vermoeid is, geeft die wel eens een snauw, daar heb je dan begrip voor. Het was mooi om dat mee te maken. Ik realiseerde me dat het heel bijzonder was, zo intensief bezig te zijn dat je alles van elkaar weet. We zullen elkaar ook niet gauw uit het oog verliezen, al doen we intussen allemaal andere dingen.
Roeien doe ik even niet zoveel als toen. Ik heb wel flink geschaatst afgelopen winter en ik loop veel hard. Het is niet gezond om op te houden met bewegen na zo’n periode van topsport, maar sport is niet meer het belangrijkste waar ik mee bezig
ben. Toch houd ik wel van uitdagingen. Met hardlopen begint het soms ook te kriebelen. Misschien moet ik maar wedstrijden gaan doen, denk ik dan. Daarom train ik nu met een team voor de Roparun, een estafetteloop om geld in te zamelen voor kankerpatiënten. Dat is een leuk doel om sportief mee bezig te zijn, anders voelt het een beetje als zinloos rondjes rennen.
Rijk zul je niet worden van roeien; het is geen wielrennen of zo. Het is vooral een beetje uit de hand gelopen hobby, niet iets waarmee je in je levensonderhoud kunt voorzien. Het is wel heel erg uitdagend, fysiek en motorisch, je zoekt de hele tijd je grenzen op. Nu vind ik het juist leuk om mijn hersenen weer te gebruiken. Daar word je uiteindelijk blijer van, denk ik, zeker als je het jarenlang moet doen. Daarom was het zo belangrijk voor me om naast mijn sport te blijven studeren. Of ik opga voor Rio in 2016? Het was zo gaaf, dat zou ik nog wel een keer willen. Maar het was ook een opoffering waar je
je hele leven aan moest wijden. Het bevalt me prima om nu weer met andere dingen bezig te zijn. Ik heb ook nog even de tijd. Na mijn afstuderen hoef ik daar pas een besluit over te nemen. Die medaille nemen ze me in ieder geval niet meer af. Gek wel, iedereen die ik hem laat zien, heeft de neiging erin te bijten. Er staan al tandafdrukken in.
Passerende schepen“Dat ik Maritieme Techniek Dat ik Maritieme Techniek studeer was toeval, het heeft niets met het roeien te maken. Toen ik begon met roeien studeerde ik Industrieel Ontwerpen, maar ik ben geswitcht”, vertelt De Groot. Na de Spelen liep ze al stage bij Deltares: “Ik deed mee aan een onderzoek naar passerende schepen in havens. Wat zijn bijvoorbeeld de krachten op de aanmeerlijnen als er een schip voorbijkomt? Daarbij speelt de havengeometrie een rol. We hebben met modelproeven allerlei soorten haventjes nagebouwd en gekeken wat het effect was van de verschillende havenvormen op een passeerevent.”
29 | Highlights
Inmiddels is ze bezig met haar afstudeerproject voor de master Hydromechanica. “Bij Allseas doe ik onderzoek naar golfkrachten op constructies die op de zeebodem geïnstalleerd worden, zoals de fundering voor onderzeese pijpleidingen. Dat zijn platen die aan kranen de zee in worden gehesen. Over de interactie tussen die platen en de golven is nog maar weinig bekend. Ik ben nog bezig met de onderzoeksopzet. Met behulp van computational fluid dynamics – numerieke stromingsleer - kun je een benadering maken van wat er gebeurt. Dat wil ik combineren met metingen uit modelproeven.” Eind 2013 hoopt ze af te studeren.
Joost de Groot
‘Wiskundigen kom je overal tegen’ Als klein jongetje wilde Joost de Groot nog brandweerman worden, maar in de brugklas zag hij het licht: zijn toekomst lag in de wiskunde. “Ik gaf op de middelbare school al wiskundebijles, vanaf mijn zestiende wist ik eigenlijk al dat ik docent wilde worden. Het is heel leuk dat ik dat op de universiteit kan doen, maar anders was dat het middelbaar onderwijs geworden.” Studenten aan de TU Delft zijn erg blij met zijn loopbaankeuze. Zij verkozen Joost de Groot in 2012 zelfs tot Beste Docent van de TU Delft.
Het mailtje voor de afspraak is even weggezakt in de stroom van berichten die Joost de Groot dagelijks krijgt, maar eenmaal aan tafel geeft hij zijn volle tijd en aandacht aan het gesprek. Ongetwijfeld een van de kwaliteiten die hem zo populair maken bij zijn studenten. Gevraagd naar de geheimen van zijn succes blijft hij echter wat omzichtig. “Tja, ik zie geen andere docenten in actie, dus het is moeilijk te zeggen wat ik anders zou doen. Volgens mijn studenten ben ik heel enthousiast over mijn vak. Dat enthousiasme wil ik graag overbrengen, het echte begrijpen komt dan later wel”, vertelt hij. “Ik probeer me ook altijd in te leven in wat studenten wel en niet weten, al wil ik niet zeggen dat collega’s dat niet doen. Ik ben daar misschien iets extremer in. Ik geef vooral eerstejaarsstudenten les en doe ook veel voorlichtingswerk op middelbare scholen, dus ik weet gelukkig vrij goed wat het niveau is.” Een voorval uit zijn eigen studententijd bleef hem altijd bij: ”Een docent legde een hele moeilijke stelling op de overheadprojector. Nog voor ik de kans kreeg die te lezen, werd hij al weer weggehaald en kwam het bewijs, zeven vellen lang. Zo moet lesgeven dus niet, wist ik toen al.” Hoe dan wel? “In wiskunde zit een structuur; je werkt naar iets toe. Meestal zijn de details moeilijk en gevat in ingewikkelde redeneringen. Als ik zelf
30 | Highlights
wiskunde lees begrijp ik dat ook niet gelijk, maar pas aan het eind. Ik maak daarom vooraf duidelijk waar we naar op weg zijn, waarom we het doen”, legt hij uit. De Groot werkt daarbij het liefst met voorbeelden, in plaats van stellingen met ellenlange bewijzen. “Voor het gros van de studenten is het niet nuttig om het bewijs van een stelling op het bord te zetten. Je vraagt die bewijzen ook niet op een tentamen, dan zou er niemand slagen. Af en toe moet je er wel eentje uitschrijven, dat hoort bij de wiskunde, maar ik selecteer ze heel bewust.”
Sociaal gebeuren Interactie in de collegezaal is volgens De Groot heel belangrijk. “Tijdens colleges komen studenten toch vooral om informatie op te zuigen, maar het moet geen eenrichtingsverkeer worden. Door veel vragen aan de zaal te stellen houd ik de aandacht er bij. En af en toe een grapje tussendoor helpt”, glimlacht hij. “Dat lukt aardig. Al heb ik wel eens dagen dat ik denk, ‘wat was het saai’, maar daar heeft de zaal dan niets van gemerkt.” Een college moet bovendien een sociaal gebeuren zijn: “Ik maak vooraf en in de pauze altijd tijd voor een praatje. Colleges zijn een ontmoetingsplek voor studenten onderling, maar ook voor ons als docenten. Op zo’n moment stellen studenten vragen, waardoor ik dan weer
31 | Highlights
‘Voor het gros van de studenten is het niet nuttig om het bewijs van een stelling op het bord te zetten’ begrijp wat niet duidelijk was en wat dus misschien nog eens uitgelegd moet worden.” Zijn eerste keer voor een collegezaal herinnert hij zich nog goed. “Ik vond het best spannend en vroeg tips aan een collega. ‘Trek een pak aan en stel je voor als meneer’, was het advies. Een pak draag ik bijna nooit, en voor meneer voelde ik me te jong. Dus kwam ik in spijkerbroek en stelde ik me maar voor als ‘De Groot’. In de pauze noemden de studenten me al Joost en dat is altijd zo gebleven.”
Geocaching
Ode aan het krijtje Alle technologie aan de TU Delft ten spijt, voor De Groot is het beste lesmiddel nog altijd het schoolbord plus krijtje. Hij moet dan ook niets hebben van moderne whiteboards met viltstiften. “Krijtborden zijn ouderwets en ongezond, is het argument. Ik ken geen docent die er ziek van is geworden. Whiteboardstiften zijn van milieuonvriendelijk plastic, de inkt is chemisch, je wordt er vies van, als de stiften tenminste niet leeg zijn, wat ook vaak gebeurt. Studenten vinden het juist fijn als iets rustig op het bord geschreven wordt.” Hij ziet wel een toekomst voor digitale borden, zij het op lange termijn. “Huidige digiborden zijn te klein en reageren te langzaam. Je kunt wel dingen opslaan, dat is handig. Maar we moeten ons niet te snel afhankelijk maken van die dingen. Zo’n krijtje doet het gewoon altijd, zelfs het kleinste stompje.”
De Groot heeft intussen ook behoefte aan even pauze. En koffie. “Dit weekend fietste ik de Amstel-Gold race. Ik moet nog een beetje bijkomen”, bekent hij. De 250 kilometer van deze ‘toerrit’ zijn zelfs voor hem uitzonderlijk, al draait hij zijn hand niet om voor de ruim 60 kilometer van zijn huis naar de TU Delft. “Tussen maart en september probeer ik minstens een keer per week op de fiets naar Delft te komen.” Fietsen is een van zijn hobby’s, net als geocaching. Geocaching? “Dat is een soort schatzoeken met gps. Overal ter wereld liggen schatten verstopt. Meestal een kokertje met een logboekje erin. Als je er een vindt, dan zet je je naam daarin en je logt je vondst op internet.” Dat schatzoeken doet hij met zijn zoons, een tweeling van veertien. Hij heeft ook twee dochters, van twaalf en zestien. En al doen zijn kinderen het alle vier best aardig bij wiskunde, vooralsnog willen ze er geen carrière in maken. De Groot zelf daarentegen wist al vroeg dat hij wiskundeleraar wilde worden. “Daar zit nog een mooi verhaal aan”, grijnst hij. “In de brugklas kwam de schoolpsycholoog langs. We werden in een kring gezet en naar ons favoriete vak gevraagd. Iedereen zei gym of handvaardigheid. Ik was als laatste aan de beurt en ik zei wiskunde. ‘O ja, dat kan natuurlijk ook’, reageerde de psycholoog.” Toch begon De Groot in eerste instantie aan een studie Natuurkunde. Hij dacht dat wiskunde te saai zou zijn. Het tegendeel bleek waar. “Eenmaal bij natuurkunde keek ik vooral op naar de wiskundedocenten. Wow, die
32 | Highlights
geven les aan de universiteit, dacht ik dan. Bij de natuurkundedocenten had ik dat helemaal niet. Na elf weken ben ik toen maar overgestapt.”
Context overboor Wiskunde is hem sindsdien nooit gaan vervelen. Wat is er zo bijzonder aan? “Wiskunde gaat om structuur, om logica. Het is een beetje puzzle-achtig; het is de uitdaging om ergens uit te komen. Wiskunde is bovendien contextonafhankelijk. In de natuurkunde heb je het over meters per seconde, joules, krachten. In de wiskunde gooi je dat allemaal overboord en dan blijkt het opeens veel breder toepasbaar. Dat vind ik heel mooi”, legt De Groot uit. Je kunt er in allerlei vakgebieden mee terecht, zoals hij op voorlichtingsbijeenkomsten altijd benadrukt. “Wiskundigen kom je overal tegen. In de financiële wereld, de psychologie, de logistiek, noem maar op. Ze werken op plekken waar je het niet verwacht. Vroeger werkte er een wiskundige bij Hennes & Mauritz. Die dokterde uit hoeveel er van een bepaalde modelijn naar verschillende steden moest, vanwege de plaatselijke smaakverschillen.” Na zijn cum laude afstuderen promoveerde hij in de topologie. “Een prachtig vakgebied. Het is alleen zo abstract, dat je haast niet kunt uitleggen wat het is”, aldus De Groot. “Het standaardvoorbeeld is dat een koffiekopje meetkundig hetzelfde is als een binnenband van een fiets. Als het kopje namelijk van rubber was, zou je het zo kunnen vervormen dat het een binnenband werd. Het zijn objecten met één gat.” Toch koos hij ervoor om fulltime docent te worden. “Wat ik deed was zo specialistisch dat er maar zo’n tien mensen op de hele wereld mee bezig waren. Dat vond ik weer te ver van de werkelijkheid afstaan, dus toen heb ik me op het onderwijs gestort.”
Ondernemende studenten Dat onderwijs gaf hij behalve aan de TU Delft ook aan de VU in Amsterdam. Is er nou zoiets als een typisch Delftse student? “De VU is een christelijke instelling. Daar is geloof nog wel eens gespreksonderwerp, in Delft niet. Kijk
je naar het wiskundeonderwijs, dan zie je vooral verschillen per opleiding. Wiskundestudenten gaan er natuurlijk helemaal voor, je kunt inhoudelijk heel veel aan ze kwijt. Studenten Industrieel Ontwerpen en Bouwkunde zijn dan weer meer geïnteresseerd in het creatieve gebeuren en hebben die wiskunde op een ander niveau nodig.” Wel typisch Delfts vindt hij dat studenten zo ondernemend zijn. Ze doen van alles naast hun studie. “Ik ben erelid van ‘Christiaan Huygens’, de studievereniging van de faculteit. Die organiseert niet alleen lunchlezingen en boekverkopen en zo, maar ook studiereizen. Zo’n reis is een combinatie van cultuur, gezelligheid en bezoeken aan bedrijven en universiteiten. Bij een trip naar Denemarken bezochten we de informatica-afdeling van Lego en kregen we een wiskundelezing bij de Universiteit van Kopenhagen.” De Groot gaat met veel plezier mee, al vraagt dat om een concessie: “Voor zo’n reis trek ik wel mijn pak aan. Als het echt moet, doe ik maar mee. Binnenkort gaan we drie weken naar Korea en Japan. Eens kijken of ik mijn pak nog kan vinden.”
Vertrouwenspersoon Pak of geen pak, De Groot is een man van vele petten. Jarenlang deed hij van alles aan onderwijsvernieuwing. “Ik dacht mee over het gebruik van laptops in het onderwijs en ontwikkelde interactieve toetsen waarmee studenten zich konden voorbereiden op tentamens. Dat soort dingen stond toen nog in de kinderschoenen.” Tegenwoordig is hij naast docent ook voorlichter en lid van
de examencommissie. En als bachelorcoördinator adviseert hij studenten over inhoudelijk zaken als keuzevakken en minors. Eigenlijk vinden studenten altijd een luisterend oor bij hem. “Ik ben een soort informeel vertrouwenspersoon, daar ben ik een beetje ingerold. Studenten vertellen me wat ze vinden dat er niet goed gaat bij andere vakken. Ze komen ook bij me met privéproblemen, soms zelfs psychische problemen, dat kan best heftig zijn. Ik probeer ze zoveel mogelijk door te verwijzen naar de juiste instantie, zoals de studentpsycholoog, maar dat willen ze niet altijd. En je stuurt ze ook niet weg”, vertelt De Groot. Die bereidheid om altijd tijd te maken,
of het nu gaat om een bakje koffie bij de studievereniging of een diepgaand persoonlijk gesprek, ligt mede ten grondslag aan zijn nominatie als docent van het jaar. Dat hij ook daadwerkelijk gekozen werd, vindt hij een hele eer. “Ik had het echt niet verwacht”, zegt hij bescheiden. Toch is er een klein minpuntje. “Ik word voor van alles en nog wat gevraagd sinds ik docent van het jaar ben. Gelukkig kan ik af en toe echt niet, omdat ik moet lesgeven.” Ook nu wachten weer colleges, adviesgesprekken en tentamenvoorbereidingen. “Zijn we klaar? Dat viel mee”, verzucht hij. Alsof hij zojuist zelf een moeilijk tentamen heeft gedaan.
Voorlichter Joost de Groot doet veel aan voorlichting. Op de Open Dagen voor aanstaande studenten bijvoorbeeld. “Ik geef daar de praatjes over de opleiding en samen met mijn collega bedenk ik een minicollege.” Ook zijn er activiteiten als Wiskunde Actief, een cursus voor vwoscholieren. “Scholieren komen drie middagen naar Delft om een wiskundig onderwerp uit te diepen. Vorig jaar was dat ‘snelle glijbanen’. Dit jaar ging het over de geschiedenis van pi, ‘Life of Pi’,
33 | Highlights
dus eigenlijk.” Voor de echte bollebozen op het vwo is er nog Junior TU Delft, onderdeel van het Honours Programme TU Delft. Zij gaan zich dit jaar buigen over coderingstheorie. “Mensen lezen door typefouten heen en verbeteren ze in hun hoofd. Coderingstheorie gaat erover hoe we dat voor digitale informatie kunnen doen, met behulp van foutverbeterende codes.”
34 | Highlights
Rinske Geerlings
Werken aan veiligheid en welzijn Rinske Geerlings woont al jaren in Australië waar ze ‘Business as Usual’ runt, haar bedrijf in business continuity en disaster management, ofwel bedrijfscontinuïteit en herstel na rampen. Al is ze nog regelmatig in Delft, haar uitverkiezing tot Alumnus van het Jaar kwam als een complete verrassing. “Ik wist niet dat ik genomineerd was, ik wist niet eens dat het bestond”. Dat kan kloppen, want ze volgt Arnoud Greidanus op die in 2011 de eerste Alumnus van het Jaar was.
Al twijfelde Rinske Geerlings destijds tussen Bouwkunde en Industrieel Ontwerpen, ze heeft nooit spijt gehad van haar studiekeuze. Integendeel. “Ik werd ingeloot voor Industrieel Ontwerpen dus ik dacht, ik probeer het een jaar. Al gauw kwam ik erachter dat IO me helemaal op het lijf geschreven was. Er zitten zoveel kanten aan: de creatieve kant van het ontwerpen, maar ook techniek, ergonomie, communicatie. Ik houd ervan om allerlei verschillende dingen te kunnen doen.” Een hardcore ontwerpbaan zag ze niet zo zitten. “Ik wist al dat ik niet een van die zeldzame ontwerpers was die het helemaal zou gaan maken.” Haar afstudeerproject, waarmee ze cum laude slaagde, had juist een invalshoek uit de communicatie: “Ik deed marktonderzoek naar de introductie van lichtgewicht kunststoffen elektriciteits- en lantaarnpalen.” Dat project ondernam ze in Sydney, want van stilzitten houdt Geerlings niet: “Bill Green, een hoogleraar bij IO, wilde me wel helpen met contacten. En binnen drie weken had ik een project en zat ik in Australië.” Eenmaal daar wilde ze eigenlijk niet meer weg, dus na haar afstuderen zocht ze mogelijkheden om terug te gaan. “Tijdens mijn studie had ik bij PinkRoccade gewerkt, als consultant in IT-management. Voor hen kon ik toen ook in Sydney aan de slag. Er was grote behoefte aan experts in IT-management, dus dat leverde me een visum op. Ik
35 | Highlights
vond het bovendien ook echt leuk om als consultant bij allerlei bedrijven binnen te kunnen kijken.”
Rampenplan Een van die bedrijven was de Rabobank, waar ze haar graag wilden inlijven. Geerlings ging er aan de slag met ‘continuity planning’. “In Australië ben je als bank verplicht een goed rampenplan te hebben, anders ligt de economie plat als er wat gebeurt. Dat heb ik opgezet voor de Rabobank.” Daarvoor keek ze naar de ‘what-if’-scenario’s. “Wat doe je als je IT-systeem niet meer werkt of als driekwart van je medewerkers ziek is? Hoe kun je dan je werk voortzetten? Dat soort vragen stelde ik en de uitkomsten bracht ik samen in een plan.” Daarbij kwam haar ontwerpachtergrond dan weer goed van pas. “Niemand gaat een plan van honderden pagina’s tekst lezen, laat staan updaten. Ik ontwierp leuke checklists en andere tools.” Die vielen zo in de smaak dat ze gevraagd werd om zich te buigen over de naleving van andere regelgeving, zoals de Sarbanes-Oxleywet voor bedrijven met een Amerikaanse beursnotering. “Beursgenoteerde bedrijven moeten aan allerlei voorwaarden voldoen, rapportages en controles en zo. Dat hoort meestal niet tot het dagelijkse werk en eigenlijk vinden medewerkers dat ze wel wat beter te doen hebben. Ik probeerde te bedenken hoe dat zo simpel mogelijk kon, met
‘Wat doe je als je IT-systeem niet meer werkt of als driekwart van je medewerkers ziek is?’ Empowerment De jury die Rinske Geerlings verkoos tot alumnus van het jaar, was ook onder de indruk van het werk dat ze doet voor vrouwen. Geerlings stimuleert vrouwen, in eigen land en in ontwikkelingslanden, om te gaan ondernemen. Dat doet ze als actief lid van BPW – Business and Professional Women – een wereldwijd vrouwennetwerk. BPW streeft naar een betere werk- en economische situatie voor vrouwen. Dat kan door het scheppen van kansen voor vrouwen in ontwikkelingslanden, maar ook door het coachen van jonge zakenvrouwen in ontwikkelde landen. Belangrijk daarbij is ‘female empowerment’, wat zoveel wil zeggen als vrouwen hun eigen lot in handen laten nemen. BPW probeert lokale, nationale en internationale overheden te beïnvloeden op het gebied van wetgeving en beleid dat impact heeft op vrouwen en hun gezin, en daarmee op economische ontwikkeling en de samenleving in het algemeen. “Ik merk in mijn werk dat de beslissers in het bedrijfsleven vaak nog mannen zijn, die deals maken op de golfcourse. Dat is meer een gewoonte dan diepgewortelde overtuiging”, zegt Geerlings. “Veel mannen willen juist voor hun eigen vrouw of dochters ook een meer gelijkwaardige toekomst en daar hebben we hun inbreng bij nodig. Daarom moedig ik binnen BPW vrouwen aan om meer met mannen samen te werken.” In 2010 werd Geerlings door BPW uitgeroepen tot Australian Business Woman of the Year 2010-2013.
praktische templates en invulschema’s. En ik organiseerde workshops waar mensen ermee leerden werken.”
Deskundigheid Het was haar vriend die haar stimuleerde om een eigen bedrijf te beginnen. “Met al die tsunami’s en aardbevingen heeft iedereen straks een rampenplan nodig, was zijn argument”, vertelt Geerlings. Hij kreeg gelijk. Ze waagde de sprong en besteedde een half jaar aan het ontwikkelen van trainingen en ander materiaal en vond een partner die haar cursussen aan de man bracht. “Ik leerde mensen hun eigen rampenplan op te stellen. Na een paar maanden had ik al tientallen mensen opgeleid.” Tevreden cursisten leidden tot grote opdrachten. “Ik was even bang dat ik geen enkele klant zou krijgen. Ik had ze immers geleerd hoe ze het zelf konden doen. Het omgekeerde bleek waar. Ze kwamen bij me terug voor mijn deskundigheid.” Inmiddels is ze een internationaal erkend expert en gewild spreker op congressen. En de zaken gaan goed. Zo goed, dat ze zich kan concentreren op wat ze leuk vindt. “Ik ben iemand die veel sociaal contact nodig heeft. Trainingen en seminars zijn helemaal mijn ding. Zodra het teveel procedures schrijven wordt, heb ik andere mensen die dat voor me kunnen doen.” Geerlings is een succesvol zakenvrouw, met oog voor het maatschappelijk belang van wat ze doet. “Als er een hotel met duizend gasten in brand staat, staan al die mensen in hun pyjama op straat en weten niet waar ze heen moeten. Je moet voor hun veiligheid en welzijn zorgen. Dat is het menselijke aspect.
36 | Highlights
Continuïteitsplanning heeft ook met duurzaamheid te maken. Als bedrijf moet je altijd je kernactiviteiten kunnen voortzetten, want een onderbreking van een paar dagen of weken kunnen genoeg zijn om je tent te sluiten. Consumenten switchen bijvoorbeeld heel snel van product als er iets een tijdje niet leverbaar is.” Opdrachten krijgt ze tegenwoordig van over de hele wereld. Is ieder land anders? “De problemen zijn anders. Zo moet je in Afrika rekening houden met burgeroorlog, dat staat in Sydney niet zo hoog op de risicolijst”, licht ze toe. “Ik werk meestal in Oost-Afrika, daar is het redelijk veilig, maar de infrastructuur is wel heel slecht. Denk aan elektriciteit of telefonie. Je kunt daar niet even kiezen uit een rijtje alternatieve telecomaanbieders. Je zoekt dus andere oplossingen. De bedrijfstak speelt ook een rol, vaak meer nog dan de locatie. Hoe dan ook, met wat plaatselijke expertise kom ik er altijd wel uit. De structuur is namelijk hetzelfde, het soort vragen dat je stelt, hoe je het aanpakt.”
Weerbaarheid Daarbij gebruikt ze nog steeds het ontwerpproces dat ze bij IO leerde: “Dat proces van ideeën spuien en dan op de beste voortborduren, vond ik heel leuk. Het was heel gestructureerd: je moest altijd kunnen beredeneren waarom je bepaalde keuzes maakte. Die aanpak hanteer ik nog steeds. Want wat ik maak mag dan creatief zijn, het moet wel functioneel zijn en in een rampsituatie intuïtief te gebruiken.” Iets anders wat ze in Delft meekreeg is een flinke dosis lef. “Je wordt zeven jaar lang geconfronteerd met mensen
die slimmer zijn dan jij en docenten die alles al eens gezien hebben. Het niveau is heel hoog en je wordt niet altijd even zachtzinnig op je fouten gewezen. Daar word je weerbaar van. Sindsdien schroom ik niet meer om een klus aan te pakken of om ergens mijn zegje over te doen.” En: “Ik heb heel veel met mannen te maken in mijn werk, dat zijn toch vaak de beslissers. Daar ben ik dus helemaal niet bang voor, dat heeft zeven jaar Delft me wel geleerd.” Met haar Hollandse directheid onderscheidt ze zich in Australië: “Mensen gaan hier liever een straatje om als er een conflict is. Ik houd ook niet van conflicten, maar gezwets of hypocriet gedrag ga ik gelijk tegen in. Het lef hebben om op staan en je mening te verkondigen is niet gebruikelijk hier. Ik merk dat het wel gewaardeerd wordt en dat legt me zakelijk geen windeieren.” Wat zij zelf in Australië
dan weer weet te waarderen is de bedrijfshiërarchie. “Het is hier makkelijker om beslissingen te nemen. Wat de baas zegt telt. Dingen gaan op die manier veel sneller. In Nederland ben je vaak twee jaar aan het polderen.” Wat bevalt haar verder zo goed aan het leven down under? “Je werkt hier om te leven, het is geen verslaving. Met mijn eigen bedrijf ben ik toch wel geneigd om veel aan het werk te zijn, maar in Nederland was ik waarschijnlijk een vreselijke nerd geworden die de hele dag binnen achter een pc zat. Dit land dwingt je om naar buiten te gaan. Ik woon aan zee en lig iedere dag in het water. Als ik na weken in het buitenland thuiskom, ben ik meteen weer in de natuur. En dan het klimaat. In Nederland kun je zelden iets buiten afspreken, hier bijna altijd.” Naast zwemmen is zingen een andere manier
37 | Highlights
van ontspannen. “Werken is leuk, maar je moet je linkerhersenhelft compenseren. Dat doe ik als jazzzangeres. Ik organiseer al jarenlang jamsessies in Sydney en als ik ergens kan optreden, doe ik dat. Meestal is dat in Sydney, maar soms ook in Afrika.” Voor haar onderneming reist ze de hele wereld over. Toen het bericht van haar verkiezing kwam, was ze toevallig een keer gewoon op vakantie. “Ik liep in Istanbul met mijn vriend naar vissersbootjes te kijken en ik kreeg opeens allemaal berichtjes van Sicco Santema. Hij had me stiekem opgegeven.” Professor Sicco Santema was destijds haar afstudeerbegeleider bij Industrieel Ontwerpen. Ze heeft nog regelmatig contact met hem en komt af en toe naar Delft om gastcolleges te geven. “Een van zijn onderwerpen is supply chain management, ofwel integraal ketenbeheer. Dat gaat erover hoe ketens van producenten met elkaar verbonden zijn. Dat heeft een duidelijke link met mijn werk. Als er namelijk één deelnemer uitvalt in een keten is de rest ook ontregeld. Denk aan de tsunami in Japan. Bijna de hele wereld had daar last van, zeker binnen de auto-industrie.” Het prijzengeld dat ze mag besteden als Alumnus van het Jaar vindt zo een goede bestemming. “We gaan een spel maken waarbij we simuleren dat een keten ontregeld is door een ramp. Dat laten we door studenten ontwikkelen.” Geerlings is ontzettend trots op haar verkiezing. “Het was jammer dat ik niet bij de uitreiking kon zijn, maar via Skype werkte het ook prima. Hopelijk kan ik binnenkort eens een alumni-activiteit in levenden lijve bijwonen.”
Frans van der Helm
‘Gewoon ontzettend leuk werk’ Frans van der Helm is hoogleraar Biomechatronica en Biorobotica bij de faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek en Technische Materiaalwetenschappen (3mE). In 2012 kreeg hij de Simon Stevin Meester-prijs, de grootste prijs voor technischwetenschappelijk onderzoek in Nederland. Net als Technologiestichting STW maakt Van der Helm zich hard voor het realiseren van kennisoverdracht tussen technische wetenschappen en gebruikers. “Wat wij ontwikkelen moet via de industrie naar de maatschappij.”
Sturing is de kern van het werk van Frans van der Helm en zijn vakgroep, de sturing van mensen en van apparaten. Want om te zorgen dat mensen apparaten optimaal kunnen besturen, moet je eerst weten hoe sturing in het menselijk lichaam zelf plaatsvindt. “Daarin zijn we al heel ver”, vertelt hij. “Onze groep heeft namelijk een unieke achtergrond; we combineren regeltechniek en fysiologische systemen.” Bijzonder daarbij is het gebruik van diagnostische robots. “Die oefenen een zekere kracht uit op een gewricht van de patiënt, die daar met een kracht- of positietaak op moet reageren. Dan kunnen wij heel nauwkeurig meten hoe iemand bijvoorbeeld zijn armen aanstuurt”, legt hij uit. Dat gebeurt, zoals veel in het lichaam, met behulp van feedbacksystemen. “Spierspoeltjes en peesorgaantjes zenden feedback naar het centrale zenuwstelsel over de positie, snelheid en kracht van de spier. Dat zijn de drie belangrijkste terugkoppelbanen bij beweging. Wij kunnen die als enige onderzoeksgroep van elkaar onderscheiden.” Uiteindelijk moet die kennis ten goede komen aan patiënten die hun bewegingen niet goed kunnen aansturen. Mensen met aandoeningen als de ziekte van Parkinson,
cerebrale parese, of multiple sclerose. Binnen het STW-onderzoeksprogramma NeuroSIPE, dat Van der Helm leidt, wordt gezocht naar nieuwe methoden om diagnoses te stellen en aandoeningen aan het zenuwstelstel te monitoren.
EEG Ook ontwikkelt Van der Helm, samen met professor Gert Kwakkel van VU Medisch Centrum, een nieuwe methode om hersenactiviteit nauwkeurig vast te leggen in plaats en tijd. “Dat doen we op dezelfde manier”, zegt Van der Helm, “We oefenen kracht uit en kijken hoe mensen daar op reageren. Daarvoor gebruiken we ‘high-density’-EEG met 256 elektroden. Je kunt het een beetje vergelijken met het lokaliseren van aardbevingen. Je meet overal en rekent terug waar de bron van je signaal is.” Dat is geen nieuwe methode, wel nieuw is de nauwkeurigheid in tijd en plaats. Van der Helm wil die terugbrengen van de huidige halve centimeter naar twee millimeter, met elke milliseconde een meting. De EEG-methode moet ook snel uitsluitsel geven. “We streven ernaar om het rekenwerk binnen enkele minuten te kunnen doen. In de klinische praktijk is het belangrijk om snel te weten wat er met een patiënt
aan de hand is.” Van der Helm en Kwakkel ontvingen voor dit onderzoek in 2011 een ERC Advanced Grant van €3,5 miljoen van de Europese Onderzoeksraad.
Revalidatie Het EEG-onderzoek levert niet alleen fundamentele kennis op, er is ook een specifieke doelgroep, namelijk mensen die een herseninfarct gehad hebben. “Zenuwbanen die door het beschadigde hersengedeelte lopen, vallen uit en de zenuwcellen degenereren. Als je weet welke banen nog functioneren en welke verbinding er nog is met andere delen van de hersenen, kun je een betere prognose doen over de mogelijkheden van herstel.” Als het beschadigde gedeelte herstelt, dan moeten patiënten bewegingen opnieuw aanleren met behulp van veel herhalingen. Gebeurt dat niet, dan nemen andere hersengedeelten het over en vaak ook andere spiergroepen. Een essentieel verschil voor de revalidatie. “Bij compensatie door andere hersengedeelten moet je veel vrijere opdrachten geven, zodat mensen er zelf achter kunnen komen wat het beste werkt”, zegt Van der Helm. Volgens hem wordt er echter vaak te lang doorgegaan met therapie gericht op herstel. “Gebeurt
‘Als ik vijf keer zoveel tijd had, deed ik vijf keer zoveel projecten’
TU Delft Robotics Institute In 2013 is al het robotonderzoek aan de TU Delft gebundeld in een instituut, het TU Delft Robotics Institute, onder leiding van wetenschappelijk directeur prof. Robert Babuska. Het instituut kent drie takken van robotica: • Zwermrobotica, denk aan robotvisjes voor seismografisch onderzoek of kleine vliegtuigjes • Werkrobots, zoals grijparmen in de industrie • Robots die interacties aangaan met de mens, bijvoorbeeld zorgrobots.
Minor Robotica Martijn Wisse is coördinator van de interdisciplinaire minoropleiding robotica, die expertise van vier faculteiten bij elkaar brengt. Deelnemers aan de minor moeten colleges volgen bij andere faculteiten, zodat ze elkaars taal leren spreken. Daarna volgen gezamenlijke projecten. “Daar komen prachtige dingen uit”, zegt Frans van der Helm. “De zorgrobot EVA werd in zes weken ontwikkeld door zo’n groep studenten. Die is nu de state-of-the-art onder de zorgrobots, want zoiets bestond gewoon nog niet. Wat er was is veel te complex en te duur. De kunst is om een (zorg)robot voor tienduizend euro te maken.” Geheel in stijl is het nieuwe instituut niet fysiek op de campus te vinden; het is een virtueel instituut. Dat geldt trouwens ook voor de overige nieuwe TU Delft Institutes: Climate, Process Technology, Transport, en Wind Energy.
dat na een paar weken niet, dan komt het niet meer. Als we in staat zijn dat te onderbouwen met metingen, kunnen artsen vroegtijdig beslissen de behandeling aan te passen.”
Haptische terugkoppeling Niet alleen de medische sector is zeer geïnteresseerd in zijn werk. Van der Helm en zijn groep werken ook samen met industriële partners als Nissan. Nissan is de eerste autofabrikant die ‘steer-bywire’ toe gaat passen. Besturing van de auto gebeurt dan elektronisch in plaats van met een directe, mechanische verbinding tussen stuur en wielen. De bestuurder krijgt feedback via het stuur, zodat hij voelt wat de auto doet. Haptische terugkoppeling heet dat, want haptisch heeft te maken met de tastzin. “Bij autorijden kun je bijvoorbeeld de tegenkracht op de wielen in een bocht weghalen. De auto draait dan netjes de bocht in, maar je hebt toch het gevoel dat je het zelf doet. Dat rijdt heel comfortabel en kost je veel minder aandacht”, zegt Van der Helm. Op dezelfde manier kun je ook automobilisten helpen inparkeren, in hun rijbaan blijven of juist obstakels laten ontwijken. “Stel, er valt een rotsblok op de weg. Het systeem helpt je er omheen te sturen, terwijl je denkt dat je het zelf gedaan hebt. Omdat je niet door hebt dat de auto het tijdelijk overnam, raak je niet in paniek en blijf je zelf de controle over het stuur houden.” Van der Helm werkt al twaalf jaar samen met Nissan, tot grote tevredenheid. “Nissan ziet de universiteit als verkenner, als uitzoeker van principes. Zo hoort het ook. Wat wij doen is relatief fundamenteel, zij bouwen er een auto omheen.”
met ‘shared control’, waarbij de robot in kwestie actief samenwerkt met de mens die hem bestuurt. “Dat shared control is een revolutionair principe, want bij de huidige systemen bestuurt de master de slave, ofwel de robot. Eenrichtingsverkeer dus”, legt Van der Helm uit. Gedeelde controle kan bijvoorbeeld heel goed werken bij sleutelgatoperaties. “Het systeem heeft rechtstreeks contact met het weefsel en koppelt de kracht die het ondervindt terug. De chirurg voelt wat het systeem suggereert, en kan dat overnemen of niet.” Van der Helm is programmaleider van H-Haptics, wat staat voor ‘Human-centered design of haptic interfaces’. In het programma werken universiteiten en bedrijven samen aan zeven verschillende projecten, uiteenlopend van diepzeeduiken tot kernreactoren. Een goede samenwerking met bedrijven vindt Van der Helm buitengewoon belangrijk: “Wat wij ontwikkelen moet uiteindelijk via de industrie naar de maatschappij, of het nu om de klinische praktijk gaat, of de auto- of een andere industrie”. Omgekeerd ziet de industrie ook de meerwaarde. “Bij een NeuroSIPEsymposium vorig jaar zat het twee dagen vol. De industrie komt dan naar onze wetenschappelijke presentaties luisteren, want daar wordt de toekomst verteld.” Van der Helm heeft ook veel contact met medici. Daar past hij goed tussen, vindt hij zelf. “Artsen en ingenieurs hebben soms moeite elkaar te snappen, maar alleen teams van specialisten kunnen een onderwerp echt verder brengen. Ik studeerde bewegingswetenschappen en promoveerde in de regeltechniek en mechanica. Dat maakt me tot een generalist die de taal van beiden spreekt.”
H-Haptics Ook het besturen van apparaten op afstand – telemanipulatie - zou meer moeten lijken op de menselijke manier van aansturen, dus via terugkoppeling van informatie. Het STW-programma H-Haptics doet onderzoek naar systemen
40 | Highlights
Klinische technologie Mensen die zoals van der Helm een brug kunnen slaan tussen techniek en gezondheidszorg zijn nu nog zeldzaam. Daar wordt aan gewerkt; samen met de met de universitair medische centra van
Rotterdam en Leiden hoopt de TU Delft in 2014 een bachelor klinische technologie aan te bieden. Van der Helm is betrokken bij de inhoud van het programma. “Er wordt in de zorg steeds meer technologie gebruikt, denk aan complexe beeldverwerkende apparatuur of chirurgische robots. Er is grote behoefte aan mensen die die apparatuur begrijpen en kunnen bedienen, maar daarbij moet je ook iets weten over de patiënt. Wij werken aan een hybride opleiding, waarbij afgestudeerden straks ook bevoegd zijn om een aantal medische handelingen te verrichten.”
Leermeester Die volgende generaties onderzoekers en ingenieurs is waar Van der Helm zich tegenwoordig op richt “Het gaat al lang niet meer om mij, maar om de jonge mensen op de afdeling. Zij moeten de juiste kansen krijgen. Dat gaat gelukkig heel goed. Veel van onze subsidieaanvragen voor onderzoeksprojecten worden gehonoreerd en we hebben uitmuntende mensen op sleutelposities kunnen benoemen. Die komen ook graag naar ons toe.” Niet alleen toponderzoekers, promovendi en afstudeerders staan eveneens in de rij. Het TU Delft Universiteitsfonds eerde hem daarom in 2012 met de Leermeesterprijs,
als grondlegger van het biomedisch onderwijs en bron van inspiratie voor studenten en promovendi. Daar bleef het niet bij. Technologiestichting STW benoemde hem tot Simon Stevin Meester voor het succesvol verbinden van onderzoek aan maatschappelijk relevante vraagstukken en toepassingen. Een absoluut hoogtepunt in zijn carrière, vindt Van der Helm. “Als ik kijk wie die prijs eerder kregen, dan voel ik me zeer vereerd.” Ook het prijzengeld van € 500.000 komt goed van pas. “Het mooie van dit bedrag is, dat we het vrij kunnen besteden. Regelmatig worden subsidieaanvragen afgewezen omdat het onderzoek te risicovol zou zijn. Als wetenschapper moet je echter wel risico’s nemen, anders kom je niet verder. Al denk ik dat ze inmiddels wel
door hebben dat ik er meestal niet ver naast zit.” Blij als hij is met zijn prijzen, Van der Helm is sowieso een tevreden man. Al had hij liever wat meer uren in een dag. “Als ik vijf keer zoveel tijd had, deed ik vijf keer zoveel projecten. Ik vind mijn werk gewoon ontzettend leuk.”
Open Education Professor Frans van der Helm is ambassadeur voor OpenCourseWare (OCW) en een voorstander van open educatie. “Ik hang de filosofie aan dat je de mensheid verder kunt helpen met goede opleidingen. Bovendien legt het open aanbieden van onderwijs ons als universiteit zeker geen windeieren: het trekt uiteindelijk ook studenten aan. “Het hele onderwijs is aan het veranderen. Ik zie dat aan mijn eigen kinderen, die hier ook studeren. Ze kijken college op Collegerama op 1.8 keer de snelheid, zodat ze nog net kunnen horen wat de docent zegt. Bij lastige stukken vertragen ze dan.
41 | Highlights
“Er wordt steeds meer gewerkt met video. Als je je college in individuele onderwerpen opdeelt, kun je daar filmpjes van maken waarin je beste docent zo’n onderwerp uitlegt. Of je gebruikt een filmpje van de beste docent ter wereld. In je colleges heb je dan tijd voor discussie. Want informatie is het begin, maar kennis is het doel. Interactie blijft belangrijk voor studenten. Maar als ze eerst die video gezien hebben, kunnen we daarna praten over de toepassing. Dat is een beetje de methode van Harvard-professor Eric Mazur. Hij stelt dat als je studenten meer verantwoordelijkheid geeft en zelf actiever laat leren, de studieprestaties ook verbeteren.”
42 | Highlights
Luuk van der Wielen
‘Een duurzame maatschappij tot wasdom laten komen’ Professor Luuk van der Wielen is hoogleraar bioscheidingstechnologie bij de faculteit Technische Natuurwetenschappen (TNW). Hij is tevens bestuursvoorzitter van BE-Basic Foundation, het internationale publiek-private samenwerkingsverband voor de ontwikkeling van groene technologieën. In 2012 werd hij benoemd tot ‘Distinguished Professor’ omdat hij al jarenlang met veel succes kennis naar de maatschappij weet te brengen. “Ik heb altijd over grenzen heengekeken, van mijn vakgebied, van de universiteit en van de academische wereld.”
Wat is een distinguished professor precies? We kenden al de universiteitshoogleraren, een bijzondere functie voor toonaangevende hoogleraren. Zij krijgen die titel vooral op basis van hun wetenschappelijke kwalificaties en prestaties. Er zijn ook hoogleraren die via een andere route, zoals valorisatie, op een overeenkomstige manier hebben bijgedragen aan de TU Delft en hun vakgebied. Met deze benoeming creëert het College van Bestuur nu dus een vergelijkbare positie van waaruit ik dat meer geformaliseerd kan doen. Hetzelfde geldt trouwens voor professor Sybrand van der Zwaag van de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek. Hij is benoemd tot distinguished professor in de materiaalkunde. Ik zie die benoeming vooral als waardering voor mijn werk op het gebied van de biogebaseerde economie, vanuit mijn leerstoel maar ook leerstoel-overschrijdend, en zowel binnen als buiten de TU Delft.
Hoe breng jij kennis naar de maatschappij? Op verschillende manieren. Een deel van wat ik doe is gericht op onderwijs. In Delft bereiden we jonge mensen van over de hele wereld voor op hun
maatschappelijke carrière, die vaak buiten de wetenschap zal liggen. Zo ben ik al vijftien jaar betrokken bij de ontwikkeling van onze PDEng-opleidingen, de postmasterprogramma’s waarin we trainees opleiden tot ontwerp-specialisten voor de industrie en ander bedrijfsleven. Ik begeef me ook al heel lang op de interface tussen wetenschap, technologieontwikkeling en ontwerp en hoe die in het maatschappelijk veld tot uitwerking kan komen. Via adviescommissies en netwerken neem ik deel aan allerlei projecten, denk bijvoorbeeld aan de vergroening van de Rotterdamse haven. Recent was ik betrokken bij het consortium dat het topsectorenbeleid op het gebied van de biogebaseerde economie in moet vullen. We hebben een programma van in totaal een miljard euro voor vijf jaar opgesteld waarmee we die biogebaseerde economie over de volle breedte kunnen ondersteunen. De industriële partners, die de helft van dat bedrag voor hun rekening willen nemen, zijn zeer enthousiast over de plannen. BE-Basic is trouwens het grootste onderzoeksprogramma ter wereld op het gebied van de biogebaseerde economie. BE-Basic is een belangrijk platform voor valorisatie van Delftse kennis. Dat willen we de komende tijd nog verder
43 | Highlights
professionaliseren, zonder afbreuk te doen aan wetenschappelijke kwaliteit. Ik ben ervan overtuigd dat dat kan.
Dat klinkt als meer dan één dagtaak, klopt dat? Dat klopt wel, ja. Als hoogleraar moet je niet alleen toponderwijs geven, je moet door allerlei hoepels heen om je onderzoeksprojecten gefinancierd te krijgen, dat is al een dagtaak op zich. Als je excelleert in onderzoek, is het vaak niet haalbaar om je ook nog al te zeer met valorisatie bezig te houden. Het is goed dat ik nu voldoende ben vrijgespeeld om dat wel op een professionele manier te kunnen doen. Dan moet je je tijd nog steeds zorgvuldig indelen, maar bij een functie op dit niveau ben je gewoon meer dan veertig uur in de week kwijt als je het goed wilt doen. Dat vind ik ook niet erg.
Je kijkt veel over grenzen heen, zeg je… Onze Delftse innovatie komt meestal op de een of andere manier in het buitenland terecht. Via investeringen van onze industriële partners, via onze afgestudeerden of via internationaal onderzoekstalent dat een tijdje in Delft verblijft. De Nederlandse economie is bovendien voor een belangrijk deel
‘Het stenen tijdperk liep niet af omdat er geen stenen meer waren’ afhankelijk van wat er op internationale veld gebeurt. We oriënteren ons bij BE-Basic daarom niet alleen op Nederland, maar ook op gebieden als Brazilië, Zuidoost-Azië en de VS. We kijken naar kennis, talent en wetenschapsontwikkeling in die landen, en tegelijkertijd naar mogelijkheden voor industriële activiteiten en andere vormen van valorisatie.
Hoe belangrijk is duurzaamheid in jouw werk?
Bioprocess Pilot Facility Belangrijke faciliteit voor BE-Basic is de Bioprocess Pilot Facilty (BPF) die in Delft verrijst. Daar kunnen innovatieve processen voor de industrie op pilotschaal worden getest. De BPF heeft zelf een groen tintje, want in plaats van volledige nieuwbouw wordt hij gebaseerd op de voormalige DSM pilot plant in Delft. “We zijn nu bezig met een aanzienlijke revisie en uitbreiding”, vertelt Luuk van der Wielen. “Dat duurt nog tot medio 2014, maar de poort blijft in die periode gewoon open. Klanten uit de industrie, het MKB en bijvoorbeeld de TU Delft zelf kunnen in de BPF gebruik maken van faciliteiten die ze zelfstandig niet zouden kunnen financieren.” Opschalingsonderzoek voor bioprocessen is kostbaar, omdat er complexe apparatuur voor nodig is. Toch is de stap van laboratoriumproef naar pilotschaal cruciaal voor het ontwikkelen van duurzame alternatieven voor vervuilende processen en eindige grondstoffen. Daarom hebben universiteiten, bedrijven en overheden de handen ineen geslagen om gezamenlijk deze proeffaciliteit te realiseren.
Duurzaamheid is een randvoorwaarde voor alles wat we doen. Niemand bij de TU Delft zal zeggen doelbewust onduurzaam bezig te zijn. De biogebaseerde economie kan een enorme bijdrage aan duurzaamheid leveren doordat het fossiele grondstoffen vervangt en daarmee emissies aanzienlijk kan verlagen. Biogebaseerd is echter niet per definitie duurzaam. Voedselproductie, een van de grootste gebieden binnen die biogebaseerde economie, is dat vaak nog helemaal niet. Intensieve landbouw is gericht op produktie, waarbij overbemesting kan leiden tot eutrofiering van het water met gevolgen als explosieve algengroei. Als je alles meerekent, is het totale energieverbruik in de intensieve landbouw enorm en bovendien wordt er gewerkt met eindige grondstoffen, zoals fosfaat, om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden.
Hoe kunnen we dat duurzamer maken? Door het gebruiken van residuen van de voedselindustrie, zeg maar de resten van de plant. Dat is nog zo’n vijftig tot negentig procent van wat je teelt: daar ligt een enorm potentieel om resources beter te benutten. Die reststromen kun je verwerken tot allerlei grondstoffen en producten, van eiwitrijk veevoer tot biobrandstof tot bakstenen tot automaterialen. Het gebruik van reststromen heeft veel voordelen. Er komen geen emissies van methaan bij vrij en dat is nu net een van de grote bijdragers aan het broeikaseffect. Intensieve landbouw gaat bovendien nog steeds gepaard met lage inkomens voor
44 | Highlights
boeren en landarbeiders. Als er meer waarde uit de landopbrengst te halen en te verdelen is, is dat goed voor de lokale economieën.
Je hoort ook veel over stijgende voedselprijzen en ‘food versus fuel’, hoe zit dat dan? Zogenaamde eerstegeneratiebiobrandstoffen worden uit voedselgewassen geproduceerd. Neem je rijst of palmolie, dan is het aandeel dat voor brandstoffen gebruikt wordt maar een paar procent, terwijl ze wel in prijs verdubbeld zijn. Analyses van die prijsontwikkeling tonen aan dat veelal andere factoren daarin een hoofdrol spelen, zoals droogte, gewasziektes en speculatie. Maar het probleem zit hem met name in de voedselbeschikbaarheid. Als je daar naar kijkt, dan blijkt dat in feite om inkomensproblematiek, kapitaalbeschikbaarheid en infrastructuur te gaan. In Afrika zijn inkomensongelijkheid en het ontbreken van een lokale markt met internationale connecties de belangrijkste oorzaken van honger. Als het ene jaar de prijzen dalen door overproductie en er het volgende jaar droogte heerst, dan kunnen ze daar niet op inspelen, ze hebben geen goede infrastructuur voor opslag en verwerking. Intussen zijn we in ons ‘food versus fuel’-denken wel een paar stappen verder. In het kader van het Global Sustainable Bioenergy project bijvoorbeeld, hebben we de afgelopen jaren gekeken naar scenario’s om biobrandstoffen een grotere rol te laten spelen en tegelijkertijd de voedselproductie te vergroten door lokale toegang tot energie voor (technologie) ontwikkeling en transport.
In theorie zijn we allemaal voor duurzaamheid, toch ondervind je vast nog wel weerstand? Elke significante verandering brengt weerstand met zich mee. In NoordwestEuropa, en dus ook in Nederland, hebben we een zeker welvaartsniveau. Het beschermen daarvan maakt ons conservatief. We sluiten ons af voor de investeringen en gedragsveranderingen
die nodig zijn om onszelf ook op lange termijn een goede toekomst te garanderen. De Nederlandse economie draait voor een groot gedeelte op de petrochemie. Dat kan nog jaren doorgaan, maar er is verandering nodig. Het stenen tijdperk liep ook niet af omdat er geen stenen meer waren. Een grootschalige exploitatie van schaliegas, zoals in de VS, kan op korte termijn soelaas bieden, maar het is wel weer een fossiele bron. Op langere termijn lopen we dan toch tegen beperkingen aan, bovendien vertraagt het in mijn ogen de overgang naar een werkelijk duurzame economie. Moet je nu als land inzetten op dat volledig duurzame traject, terwijl je op korte termijn kunt verdienen door aan sluiten bij ontwikkelingen als schaliegas? Vanwege onze concurrentiepositie denk ik niet dat we eraan ontkomen, maar het moet ons niet blind maken voor de langetermijninvestering en die zit helaas nog niet zo op het netvlies.
Zijn we echt op weg naar die duurzame economie? Ik ben zeker optimistisch, maar natuurlijk gaat dat niet zonder slag of stoot. Dat ligt niet aan ons technisch
kunnen. Ook niet aan een tekort aan duurzame energiebronnen; die hebben we voldoende, denk maar aan de zon. Die beide elementen worden ook nog wel aan elkaar geknoopt. Ik kan niet voorspellen wanneer, maar we kunnen het. De Nederlandse situatie is overigens niet altijd een maatstaf voor hoe de zaken in de rest van de wereld gaan. Een land als Brazilië is zich economisch flink aan het ontwikkelen en heeft geen last van een belemmerende voorsprong als wij met onze welvaart. Wat wij hier nodig hebben is gedragsverandering. We moeten ons als maatschappij realiseren dat we niet
ongebreideld kunnen groeien in aantal en in consumptiegedrag. Daar zie ik voor mezelf ook een taak in. We moeten met de wereld om ons heen praten, de feiten op tafel leggen en met stakeholders zoals het grote publiek, de jeugd, politici en collega-wetenschappers de discussie aangaan. Daarom houd ik me niet alleen bezig met techniekontwikkeling, maar ook met het aandacht vragen ervoor en het tot wasdom laten komen van een duurzame maatschappij.
BE-Basic Foundation BE-Basic staat voor Bio-based Ecologically Balanced Sustainable Industrial Chemistry. Het is een internationaal publiek-privaat samenwerkingsverband, gefinancierd door de Nederlandse overheid, universiteiten, onderzoeksinstituten en bedrijven. BE-Basic maakt zich hard voor het ontwikkelen van bio-gebaseerde industriële oplossingen voor een duurzame samenleving. TU Delft draagt bij aan het bestuur van het consortium. BE-Basic voert inmiddels het grootste programma wereldwijd uit op het gebied van de bio-economie, met een budget van 45 miljoen euro per jaar. “We zijn vooral bezig met technologieontwikkeling, zoals het testen, demonstreren en optimaliseren van processen voor de industrie”, vertelt bestuursvoorzitter Luuk van der Wielen, “Oorspronkelijk ging dat vooral om de grote bedrijven, maar we zien nu dat ook het MKB zich prima thuis voelt. Daar komen dan weer nieuwe samenwerkingen uit voort. Mooi voorbeeld is Bird Engineering, een vroegere TU Delft spin-off, die is samengegaan met CSM-dochter Purac voor de verdere ontwikkeling van biologische PET-flessen. Dat is een van
45 | Highlights
onze grote successen.” Dat betekent ook nieuwe taken binnen het consortium. “Grote bedrijven komen niet alleen via hun eigen R&D tot innovatie, maar ook vaak via spin-offs”, zegt Van der Wielen. “We moeten kijken waar de business-kansen precies liggen en proberen daar investeerders bij te betrekken. Dat doen we onder meer in samenwerking met de venturefondsen van de Rabobank.” Aan geld is volgens Van der Wielen nog geen gebrek. “In conventionele agrosectoren als de glastuinbouw wordt nu veel afgeschreven. Financieringspartijen kijken dan naar andere investeringen. Biogebaseerde productie van energie, materialen en brandstoffen kan een mooie aanvulling zijn op de traditionele ‘food and flowers’-sector.” Ook op het vlak van Europese projecten kunnen individuele bedrijven en instellingen terecht bij BE-Basic. “Grote projecten hebben soms miljardenbudgetten, daar kunnen kleine partijen in hun eentje geen rol in spelen. Ze hebben ook geen tijd om in Brussel te vergaderen om hun belangen te verdedigen. BE-Basic vertegenwoordigt daar een cluster van MKB-bedrijven.”
46 | Highlights
Vincent Mourik en Kun Zuo
‘Majorana is het nieuwe grafeen’ In 1937 voorspelde Italiaanse natuurkundige Ettore Majorana dat er deeltjes bestaan op de grens van materie en antimaterie. Driekwart eeuw later werden de eerste signalen van deze majorana-fermionen ontdekt in een laboratorium van de Quantum Transport (QT) onderzoeksgroep van de Faculteit Technische Natuurwetenschappen (TNW). Alle ogen waren gericht op Delft toen Science Magazine een artikel publiceerde over deze ontdekking. Professor Leo Kouwenhoven, die het onderzoek leidde, was het middelpunt van de media-aandacht. Nu ontmoeten we Vincent Mourik en Kun Zuo, de onderzoekers die de eigenlijke experimenten uitvoerden.
De meeste mensen weten wel wat protonen, neutronen en elektronen zijn, en misschien hebben ze ook nog wel gehoord van quarks, fotonen en muonen. Het zijn fundamentele deeltjes, de bouwstenen van alle materie. Veel van die deeltjes komen alleen voor onder extreme omstandigheden, bijvoorbeeld als andere deeltjes met enorme snelheden op elkaar botsen. Daarom proberen onderzoekers ze te vinden in deeltjesversnellers zoals de Large Hadron Collider van het CERNinstituut. Dat werd wereldnieuws toen de CERN-onderzoekers in 2012 bekend maakten dat ze het Higgs-boson ontdekt hadden. Deeltjesnatuurkundigen proberen onder meer de structuur en evolutie van het heelal te begrijpen. Er is een theorie dat ‘donkere materie’ bestaat uit majorana-deeltjes, maar dat elementaire deeltje is nog steeds niet gevonden.
een vaste stof. Je kunt ze niet isoleren en zelfstandig laten bestaan.” Mourik benadrukt daarom dat dit iets anders is dat het elementaire majorana-deeltje, waar nog naar gezocht wordt. Wat hij en Zuo vonden, kan misschien beter omschreven worden als een ‘gecondenseerde-materiemajorana’. Elementair of niet, het blijft een spannende ontdekking. Kun Zuo legt uit: “In de jaren twintig en dertig ontdekten wetenschappers twee soorten kwantumdeeltjes, de fermionen en de bosonen. Als twee van zulke deeltjes bijvoorbeeld van plaats wisselen, vertonen ze een bepaald soort gedrag. Maar een majorana-fermion gedraagt zich heel anders. Voor een natuurkundige is dat supergaaf en fundamenteel heel belangrijk.”
Voetstappen Niet elementair Wat hebben ze dan wel gevonden in Delft? “De afgelopen vijftien jaar of zo, kwamen natuurkundigen langzaam tot het inzicht dat je majorana-fermionen misschien ook zou kunnen waarnemen in bepaalde supergeleidende materialen, die we exotische supergeleiders noemen”, vertelt Vincent Mourik. “Ze ontstaan dan als gevolg van het gedrag van alle atoomkernen en elektronen samen in
Een majorana-fermion zou zijn eigen antideeltje zijn. Dat betekent dat veel van de waarden ervan, zoals de lading, gelijk zijn aan nul en dus onmeetbaar. Hoe ga je er dan naar op zoek? “Wat we deden was eigenlijk een hele grote thermos nemen om het experiment koud te houden. Want kwantumeffecten kun je alleen waarnemen bij hele lage temperaturen”, vertelt Vincent Mourik. En natuurlijk op hele kleine schaal. “We gebruikten halfgeleidernanodraadjes
47 | Highlights
die werden ‘gekweekt’ bij de Technische Universiteit Eindhoven. Daar lieten we een stroompje doorheengaan, maten wat er gebeurde, optimaliseerden de testopstelling en namen nieuwe metingen. Die cyclus gingen we keer op keer doorheen, steeds met klein variaties. Uiteindelijk viel het nog mee: na anderhalf jaar hadden we al een positief resultaat.” Een positief resultaat was in dit geval een piekje in de geleiding van de draadjes, een iets groter stroompje, consistent met de aanwezigheid van majorana-fermionen. Geen onomstotelijk bewijs, geeft Mourik toe. “Wat we nu zien, zou je kunnen vergelijken met de voetstappen van het beestje. We zijn er vrij zeker van dat het een paard is, maar we kunnen er nog lang niet op rijden.” Het volledige bewijs zal nog jaren van experimenteren in beslag nemen, volgens Zuo. “We proberen er te komen. Er worden steeds nieuwe theorieën ontwikkeld hoe je tot hard bewijs zou kunnen komen.” En het mooie is, nu er eenmaal experimenteel bewijs is, komen de theoretici naar Delft om de QT-onderzoeksgroep te vragen verder onderzoek te doen. In 2010 was het professor Leo Kouwenhoven die zich op een van de vele theorieën wierp die toen in omloop waren over hoe je majorana-fermionen zou kunnen creëren. “Al een jaar of
‘Als je een paar maanden verspilt, gaan anderen er met je doorbraak vandoor’
Kwantum in overvloed Leuk om even stil te staan bij zo’n mooie ontdekking, maar het onderzoek zelf staat natuurlijk niet stil. Recent nog slaagde de onderzoeksgroep van professor Ronald Hanson erin om twee elektronen op drie meter afstand van elkaar in een kwantummechanisch verstrengelde toestand te brengen. Dat is weer een belangrijke stap op weg naar een netwerk waarin toekomstige kwantumcomputers met elkaar verbonden kunnen worden. Mede gebaseerd op het majoranadeeltje willen nanowetenschappers Leo Kouwenhoven en Lieven Vandersypen (TU Delft) en Carlo Beenakker (Universiteit Leiden) ook een stap verder zetten in de richting van de kwantumcomputer. Ze werken aan een experimentele computerschakeling waarin de kwantumtoestand beschermd is. De Europese Unie steunt dit onderzoek met een nieuwe ERC Synergy Grant van 15 miljoen euro. Nog groter is het onderzoeksprogramma ‘NanoFront’ waarbinnen wetenschappers van de TU Delft en de Universiteit Leiden de komende tien jaar de grenzen van de nanowetenschap verder willen verkennen. Samen krijgen ze een zogenaamde Zwaartekrachtsubsidie van 35,9 miljoen euro en doen daar zelf nog 15 miljoen bij. Het onderzoek strekt zich uit van het verkennen van de kwantumwereld in materialen tot aan de bouwstenen van levende cellen.
tien waren natuurkundigen ideeën aan het formuleren. Pas de laatste paar jaar werden die ook echt praktisch uitvoerbaar”, zegt Mourik. Eén zo’n idee leek Kouwenhoven op het lijf geschreven. Het draaide om halfgeleidernanodraadjes, waar hij al jaren onderzoek naar deed. In september 2010 had Kouwenhoven zijn onderzoeksvoorstel klaar, had de financiering rond en was op zoek naar promovendi om het onderzoek uit te voeren. Toevallig waren Mourik en Zuo allebei juist op zoek naar een promotieproject.
Getraind oog Mourik en Zuo konden gelijk de handen uit de mouwen steken. “QT is echt een experimentele onderzoeksgroep”, vertelt Mourik. “We hebben wel contact met de theoretici, maar we ontwikkelen zelf geen theorieën. Wij doen het technische gedeelte. We zetten de testopstelling in elkaar, maken de chipjes in de cleanroom en slaan dan aan het meten.” Bij het interpreteren van de meetresultaten speelde Kouwenhoven weer een belangrijke rol. “Hij heeft echt een getraind oog en een feeling voor het interpreteren van resultaten”, zegt Zuo. Hij wist ze ook bij de les te houden. “Dat we in relatief korte tijd resultaat hadden, heeft er ook mee te maken dat Leo zo gefocust is. Als promovendi lieten we ons nog wel eens afleiden door al die interessante natuurkunde waar we mee bezig waren, al zou die niet tot de gezochte resultaten leiden. Dan greep hij in en zei dat we verder moesten zoeken”, zegt Mourik. “Dat was ook wel nodig”, voegt Zuo toe. “Dit soort onderzoek is best competitief. Dus als je een paar maanden verspilt, gaan anderen er met je doorbraak vandoor.” Hoe was het om te werken in de voorhoede van de wetenschap? “Het is heel spannend om met Leo te werken”, zegt Zuo. “Hij heeft alle contacten en je doet ook altijd iets nieuws. Hij heeft, zeg maar, de X-factor.” Er stond wel veel op het spel. “Het had ook anders kunnen lopen”, benadrukt Mourik. “We hadden wel vier jaar kunnen ploeteren zonder enig resultaat. Maar dat hoort er gewoon bij in de experimentele natuurkunde.” Op het eind liep het nog bijna mis. “Toen we voor
48 | Highlights
ongeveer 80 procent klaar waren, kreeg ik een ongeluk met schaatsen”, vertelt Mourik. “Ik botste finaal tegen iemand op en had een hersenschudding. Toen stond Kun er alleen voor.” “De druk was behoorlijk hoog op dat moment”, geeft Zuo toe. “Het gerucht over ons succes deed namelijk al de ronde. We moesten ons werk afkrijgen, zodat we er de openbaarheid mee in konden.”
Thriller Kouwenhoven was degene die besloot wanneer naar buiten te treden. “Hij is echt een strateeg”, zegt Mourik. “Hij maakte er een beetje een thriller van. Hij had al een paar keer een deel van onze resultaten gepresenteerd en zo het vakgebied nieuwsgierig gemaakt. Dat betekende wel dat iedereen die met hetzelfde onderwerp bezig was, wist wat we aan het doen waren. Dan komt er een punt dat je moet besluiten dat het goed genoeg is en dat je ermee naar buiten gaat voor een ander het doet.” Dat maakte het extra spannend. “We waren in competitie met andere onderzoeksgroepen, dus het voelde echt als een overwinning toen het ons gelukt was”, zegt Zuo. Ze kregen ook een uniek kijkje in de keuken van het onderzoek aan de top. “Het was leuk voor ons als promovendi om die sociale dynamiek mee te maken”, vindt Mourik. “Zo komt het er zelfs op dit niveau van fundamenteel onderzoek uiteindelijk op neer hoe goed je bent in jezelf verkopen.”
Eureka? Hoe belangrijk hun ontdekking ook is, een echt eureka-moment bleef uit. “Er is niet één moment van ontdekking; je hebt ontzettend veel gegevens waar je doorheen moet”, legt Zuo uit. “Dat was een lastige periode. We hebben het pas gevierd toen de officiële publicatie uitkwam en alles een beetje tot rust was gekomen.” En al ging er veel aandacht uit naar onderzoeksleider Kouwenhoven, Mourik en Zuo kwamen ook wel aan bod. “Leuk was bijvoorbeeld dat ik gevraagd werd om ons werk te presenteren voor een breed publiek”, zegt Mourik. Zuo, die uit China komt, kreeg zelfs hoog bezoek. “De Chinese minister voor Wetenschap en Technologie kwam langs. Het was heel
bijzonder om hem te ontmoeten, want normaal krijg je hoge politici niet zo gauw te spreken.” Al zijn de majorana-fermionen nu gevonden, veel fundamentele vragen zijn nog niet beantwoord. Zo kunnen de Delftse majorana’s ons niets vertellen over ‘donkere materie’, dat blijft een taak voor de deeltjesnatuurkundigen. Maar ze kunnen ons wel van alles vertellen over de eigenschappen van materie op de allerkleinste schaal, en zo een heel nieuw hoofdstuk in de theoretische natuurkunde schrijven. Hebben we er nou praktisch ook nog iets aan? “Jawel, maar dat kan nog wel jaren duren”, zegt Mourik. “Majoranafermionen zijn misschien de sleutel tot een succesvolle kwantumcomputer. Het bewijzen van de basisprincipes van zo’n computer is het uiteindelijke doel van onze afdeling.” Gebaseerd op die principes kan de industrie dan een kwantumcomputer ontwikkelen. Er is dan ook grote interesse voor het onderzoek. “Ons onderzoeksproject wordt voor een deel gefinancierd door Microsoft”, zegt Mourik. Tot nu toe zijn de bouwstenen voor een kwantumcomputer, de zogenaamde qubits, nogal kwetsbaar. Daar zouden de bijzondere eigenschappen van het majorana-fermion wat aan kunnen doen. Mourik legt uit: “Twee majorana-fermionen die in de ruimte van elkaar gescheiden zijn, kunnen samen een qubit vormen. Dat betekent dat zo’n qubit non-lokaal wordt, de twee deeltjes kunnen zelfs ver uit elkaar liggen. Een groot voordeel, want de mechanismen die qubits verstoren, werken plaatselijk. Daarom verwachten we dat majorana-qubits heel robuust zijn. En nog beter, je kunt er op een vreemde, maar ook weer robuuste manier mee rekenen.
Door ze ver uit elkaar te houden en om elkaar heen te bewegen, kun je namelijk berekeningen maken.” Qubits zijn nu alleen nog labsystemen. “We zijn in het stadium van minicomputers die simpele algoritmen kunnen oplossen”, legt Mourik uit. “Het probleem is dat de energieniveaus waar je meer werkt zo verschrikkelijk klein zijn. Je kijkt er naar en het is weg. Dat is een van de dingen waar we nu mee bezig zijn. Op papier zou het majorana-fermion een oplossing kunnen bieden, maar dat is nog maar een theorie.” Zuo is optimistisch: “Wat je opslaat in een computer moet daar natuurlijk een tijdje in blijven. Robuuste majoranaqubits zijn dan een goed alternatief voor geheugenopslag. Misschien bestaat de toekomstige kwantumcomputer wel uit een combinatie van verschillende soorten qubits. Majorana voor opslag en andere voor het rekenwerk.”
Toekomst En wat gaat de toekomst Mourik en Zuo bieden? Hun volgende doel zou het behalen van een doctoraat moeten zijn. “Ik wil nog even niet nadenken over mijn proefschrift”, geeft Zuo toe. “We hebben nog anderhalf jaar en het onderzoek gaat gewoon door. Dat schrijven doen we tussendoor wel.” Mourik houdt ook te veel van het onderzoek om er afstand van te doen. “We zijn bezig met gloednieuwe natuurkunde. Dit is echt ‘hot’ in het veld van de vastestoffenfysica. Het is net het nieuwe grafeen.” Allebei denken ze er serieus over na om in de wetenschap door te gaan. Hun recente succes zou wel wat kansen moeten scheppen. “Geluk speelde ook wel een beetje een rol in ons succes. Maar als je dan eenmaal een doorbraak hebt, krijg je wel gelijk meer aandacht”, zegt Mourik. Laten we hopen dat het deuren voor ze opent.
Mysterieuze Majorana Het Majorana-deeltje werd vernoemd naar Ettore Majorana, de Italiaanse natuurkundige die het bestaan ervan in 1937 voorspelde. Van Ettore Majorana werd niets meer vernomen nadat hij in 1938 op Sicilië aan boord van een veerboot ging. Zoals met alle onopgeloste verdwijningen wordt er van alles gespeculeerd. Werd hij ontvoerd, pleegde hij zelfmoord, of vertrok hij naar Argentinië? De briljante Majorana was kort voor zijn verdwijning nog benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Napels, maar had de jaren daaraan
49 | Highlights
voorafgaand als een kluizenaar geleefd. Recent werd toch weer een glimp van Majorana opgevangen. Op de omslag van Science Magazine waarin het artikel over de ontdekking is gepubliceerd, staat een afbeelding van het nano-apparaatje uit de experimenten. In het uiterste puntje van het nanodraadje is een portret van de natuurkundige te onderscheiden. Heel toepasselijk op minuscule schaal.
50 | Highlights
Vertical cities
Nieuwe ontwerpkaders voor een ouder wordende gemeenschap ‘Everybody Ages’, ofwel ‘Iedereen wordt ouder’. Dat was het thema van de tweede editie van Vertical Cities Asia, een ontwerpwedstrijd georganiseerd door de National University of Singapore. Twintig teams afkomstig van universiteiten uit Azië, de Verenigde Staten en Europa maakten een nieuw ontwerp voor een gebied van een vierkante kilometer in het centrum van het Zuid-Koreaanse Seoul. De wedstrijd werd een Delfts succes, want de twee teams van de Faculteit Bouwkunde wonnen een gedeelde eerste prijs. Een prachtprestatie, maar ze blijven er nuchter onder: “Het belangrijkste is dat we goed werk geleverd hebben”, zegt Maria Stamati.
In de meeste Aziatische steden is ruimte schaars, dus moet er in de hoogte gebouwd worden en ontstaan er verticale steden. De School of Design and Environment van de National University of Singapore (NUS) schreef in 2011 een ontwerpwedstrijd uit voor dichtbebouwde steden. Naar verwachting woont driekwart van de wereldbevolking tegen 2050 in stedelijk gebied, daarom is er dringend behoefte aan innovatieve strategieën voor stedelijke vernieuwing. Dat geldt vooral voor Azië, waar migratie van het platteland naar de stad aan de orde van de dag is. In een serie van vijf jaarlijkse wedstrijden worden universiteiten uitgedaagd om zulke nieuwe kaders te bedenken. ‘Iedereen wordt ouder’ was het thema voor de tweede editie in 2012, want in 2050 is het aantal Aziaten van 65 jaar en ouder waarschijnlijk verviervoudigd.
Ter plaatse Hoe bereidden de Delftse teams zich voor op de wedstrijd? “We moesten eerst een portfolio insturen en uit de inzenders werden vier teams samengesteld”, vertelt Katerina Salonikidi. Vervolgens
verdeelden de teams het voorbereidende werk onderling. “De eerste twee maanden lazen we allerlei praktijkstudies, we vergeleken de Koreaanse demografie met die van andere Aziatische en Europese landen, we verdiepten ons in de sociale aspecten van het ouder worden, en nog veel meer”, legt Stef Bogaerds uit. “En daarna bracht een aantal van ons een bezoek ter plaatse.” De locatie waarvoor ontworpen moest worden lag middenin Seoul, een stad met twintig miljoen inwoners. De lokale vestiging van consultancybedrijf McKinsey & Company beschikte over plaatselijke cijfers die ze in hun onderzoek konden verwerken. “Voor inspiratie spraken we ook met lokale architecten over hun werk”, vertelt Jan Maarten Mulder. Een maand voor de eigenlijke wedstrijd werden de twee deelnemende teams uitgekozen. “Tot op dat moment hadden we nog niet het gevoel dat het een wedstrijd was”, zegt Maria Stamati. “Na de selectie hadden we nog een maand om de benodigde presentaties, posters en boekjes te maken. Een schaalmodel maken was niet verplicht, maar dat hebben we wel gedaan.” Al dat materiaal
51 | Highlights
moest op tijd in Singapore komen, want daar vond de wedstrijd plaats. De teams besloten om hun modellen als handbagage mee te nemen. “We gingen met zijn zevenen naar Singapore, dus maakten we zeven kistjes die we mee konden nemen in het vliegtuig. Daarvoor moesten we wel onze modellen aanpassen”, vertelt Salonikidi. Met hun kistjes trokken ze een hoop aandacht op het vliegveld, maar in ieder geval kwamen de schaalmodellen veilig aan, zij het in stukken.
Lifetime City De opdracht was een nieuw ontwerp voor één vierkante kilometer van Seoul’s Yongsan-district (betekenis: Drakenheuvel) zodat er 100.000 mensen konden wonen, werken en leven. Het team van Salonikidi en Stamati bedacht daarvoor het ‘Lifetime City’- concept. “Ouderen kunnen maar een bepaalde afstand lopen om de zaken te vinden die ze nodig hebben”, legt Stamati uit. Succesvolle woonwijken bieden daarom altijd ruimte aan basisbehoeften als winkels, openbaar vervoer, parken, godsdienstige ruimten en wijkcentra.
‘Goed om ook eens andere manieren te verkennen om met publieke ruimte om te gaan’ Even voorstellen: team Open Ended City Stef Bogaerds specialiseert zich in Urbanisme. Hij studeert af bij de leerstoel ‘Design as Politics’, die zich bezighoudt met de politieke dimensie van bouwkunde en de bouwkundige dimensie van politiek. Zijn afstudeerproject gaat over de Hoeksche Waard. “De overheid draagt steeds meer bevoegdheden over aan de gemeenten. Ik onderzoek wat de consequenties – en ook de mogelijkheden – daarvan zijn voor de ruimtelijke ordening en in hoe dit de democratische legitimiteit kan versterken. Daar zijn dan nieuwe besluitvormingsprocessen voor nodig”, legt hij uit. Jan-Maarten Mulder studeerde af in Architectuur en ging voor zijn afstuderen verder met het project Vertical Cities. “Ik besloot om een nieuw ontwerp te maken voor een kleiner deel van het gebied”, vertelt hij. “In Zuid-Korea wordt de publieke ruimte steeds meer opgeslokt door hoogbouw, waardoor het leven op straat dreigt te verdwijnen. Ik probeerde om de benodigde dichtheid te combineren met behoud van openbare ruimte. In mijn structuurplan ontwierp ik een lokaal leercentrum, waar het straatleven een plek kreeg binnen het gebouw en dat verder plaats bood voor mensen om te leren en studeren.” Bogaerds en Mulder zijn gefascineerd door Azië. Bogaerds maakte van de wedstrijd in Singapore gebruik om aansluitend door Zuidoost-Azië te reizen. De inmiddels afgestudeerde Mulder werkt nu als architect in Japan. Het Open Ended City team bestond verder uit Claudio Saccucci, Erjen Prins en Samuel Liew.
Het team nam traditionele buurten als maatstaf voor hun ontwerp, want daar hebben bevolking en stad zich gezamenlijk ontwikkeld. “We wilden zoveel mogelijk van de bestaande cultuur en levenswijze handhaven. Daarom concentreerden we ons op het behoud van de traditionele delen van het gebied en het verdichten van andere delen”, vertelt Stamati. “We brachten de verschillende buurten in kaart en ontdekten negen verschillende karakters, waaronder een traditionele buurt, een elektronicamarkt, een park, en de waterkant. Sommige van die buurten konden wel hoogbouw hebben, andere niet”, aldus Salonikidi. Door het op die manier gekwalificeerd toepassen van verdichting, kunnen de traditionele levenswijzen behouden blijven.
Open-ended city Het team van Bogaerds en Mulder ontwierp voor een ‘stad met een open einde’. Als uitgangspunt namen ze de gemiddelde afstand die een oudere kan wandelen. “We creëerden een perfecte cirkel met een straal van 400 meter – dat is vijf minuten wandelen – waarbinnen we de benodigde hoeveelheid gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, kantoren enzovoort bij elkaar brachten”, legt Bogaerds uit. “Binnen zo’n cirkel creëerden we hybride centra waar niet alleen kinderen naar school kunnen, maar waar er ook andere voorzieningen voor de gemeenschap zijn, vooral voor ouderen. Die brachten we onder in de bestaande lagere scholen, want daar is vaak nog de enige open ruimte in een gebied dat al heel dichtbebouwd is.”
52 | Highlights
Behalve efficiënt ruimtegebruik bieden zulke hybride centra nog meer voordelen: “Een ouder wordende gemeenschap zet extra economische druk op het werkende deel van de bevolking. Wij zorgen ervoor dat verschillende leeftijdsgroepen onder elkaar komen in plaats van gescheiden te leven”, aldus Mulder. “In zo’n centrum kunnen bijvoorbeeld de ouderen op de kinderen passen.” Die perfecte cirkel moet vervolgens op de bestaande ruimte worden toegepast. “Je past de cirkel aan naar de context van het gebied, zoals een park of een treinstation”, zegt Bogaerds. “In de loop der tijd ontwikkelen onze cirkels zich dan volgens hun eigen regels, zoals de hoogte van de gebouwen in relatie tot de breedte van de straat”, gaat Mulder verder. “Zo creëer je een verschillende identiteit voor elke buurt.”
Lege borden De wedstrijd zelf verliep niet zonder slag of stoot. Hadden de teams hun schaalmodellen zelf veilig meegebracht, de boekjes en posters waren per post gegaan. “We dachten dat ze al voor ons in Singapore zouden zijn aangekomen, maar ze kwamen helemaal niet”, vertelt Salonikidi. “Toen moesten we een printshop vinden in Singapore en alles overdoen.” Tot het allerlaatste moment bleven hun presentatieborden leeg. “De verwachtingen waren hooggespannen, want het jaar ervoor was de TU Delft tweede geworden, maar we hadden slechts een leeg bord”, zegt Bogaerds. Droeg dat mysterie misschien bij aan hun winkansen? Volgens Mulder niet. “We waren gewoon de beste”, zegt hij stellig. Daar was de jury het mee eens.
Life-time City en Open-ended City kregen een gedeelde eerste prijs, omdat de jury vond dat de plannen elkaar mooi aanvulden. Waarom was dat? Een reden kan zijn, dat de teams samen hun voorbereiding deden. “Onze ontwerpen waren gebaseerd op de zelfde onderzoeksgegevens en de conclusies die we daaruit trokken”, legt Salonikidi uit. Er waren natuurlijk ook verschillen. “Bij Lifetime City concentreerden we ons heel erg op de bestaande plek en we probeerden zo min mogelijk aan het karakter daarvan te veranderen”, zegt Stamati. Daar is Bogaerds het mee eens: “Jullie keken vooral naar het culturele aspect. Met Open-ended City waren we wat praktischer. Als je 100.000 mensen een plek moet geven in zo’n kleine ruimte, dan moet je wel iets aan de structuur veranderen. Een verticale stad heeft bijvoorbeeld hele andere straten nodig dan een horizontale. Jullie hadden meer oog voor de bestaande situatie, wij wat meer voor de opdracht van de wedstrijd.”
Bestaande elementen En waarin verschilden de Delftse bijdragen nu van die van de andere teams? “Onze teams hielden er rekening mee dat Zuid-Korea een Aziatisch land met een eigen cultuur is. We deden niet alsof het een westerse wedstrijd was”, vindt Stamati. “Sommige teams waren ook wel erg futuristisch bezig”, voegt Stamati toe. “Hun ontwerpen konden wel over ter wereld zijn.” Bogaerd wijst erop dat ze ook duurzamer bezig waren. “Wij maakten gebruik van wat er al was, en verwerkten bestaande elementen in de opdracht. We deden niet net alsof het een
leeg stuk land was waarop we ons kunstje als stedelijk ontwerper konden doen.” Daarmee wonnen ze de eerste prijs, en het prijzengeld van $ 15,000. Wat hebben ze daarmee gedaan? Dat was helaas minder dan het leek. “We moesten het met zijn tienen delen en het ging vooral op aan onkosten”, zegt Mulder. Prijzengeld of niet, ze hebben een hoop overgehouden aan hun Aziatische avontuur. “We brachten een week door op de NUS-campus, dat lijkt wel een zakendistrict. De kantine van de Faculteit Bouwkunde was een McDonalds en de Starbucks was 24 uur per dag open. Daar waren studenten dat en nacht aan het studeren, omdat er airconditioning was”, zegt Bogaerds. Dan was er nog de ontwerpervaring. “Onze teams bestonden uit zowel studenten Architectuur als Urbanisme. Het was interessant om ook eens met mensen met een ander specialisme te werken”, vindt Stamati. De opdracht zelf was ook bijzonder. “Holland is zeg maar 95% af. Je krijgt hier nooit de kans om zoveel aan een gebied toe te voegen”, zegt Bogaerds. “Maar door het werken in een land dat cultureel zo anders is, krijg je ook wel weer meer begrip en waardering voor wat we in Nederland doen”. Die onderlinge verschillen zijn heel belangrijk, vindt Mulder. “Het is goed om ook eens andere manieren te verkennen om met publieke ruimte om te gaan. Het is belangrijk dat Zuid-Korea zijn individuele kwaliteiten behoudt, zoals het kleurrijke straatleven. Het in een uniek land en dat moet ook zo blijven.”
53 | Highlights
Even voorstellen: team Lifetime City Katerina Salonikidi en Maria Stamati specialiseren zich in Urbanisme. Ze doen dat bij ExploreLab, een afstudeerlab voor extra gemotiveerde studenten met een specifieke interesse. Die interesse kunnen ze in een onderzoeksproject verder uitdiepen en er ook in afstuderen. Salonikidi en Stamati komen allebei uit Griekenland en zijn gefascineerd door Athene. Samen met drie andere studenten hebben ze al een ontwerpboek over Athene gemaakt. Nu zijn ze bezig met hun individuele afstudeerprojecten. “Mijn project behelst stedelijke heropleving met betrekking tot kwetsbare groepen in de samenleving, zoals drugsverslaafden, immigranten en ouderen”, aldus Stamati. Salonikidi concentreert zich op ontsnippering in de stad: “Ik kijk naar het activeren van de openbare ruimte in het centrum van de stad.” Niet dat dat zo gemakkelijk zal gaan. “In Griekenland kun je niks slopen. Veel gebouwen zijn monumenten en er is ook een heel ingewikkeld systeem van eigenaarschap.” Dat is een van de redenen dat Vertical Cities zo’n interessante uitdaging was. Het Lifetime City team bestond verder uit Laura Dinkla, Johnny Tascon en Qiu Ye.
Colofon Productie: TU Delft, afdeling Marketing & Communicatie Tekst: Agaath Diemel (Corporate Communicatie, TU Delft) Ontwerp en opmaak: Liesbeth van Dam, Debby van Vondelen, Dominique Meijer (Media Solutions, TU Delft) Fotografie: Marcel Krijger (m.u.v. foto’s op pagina 34 en 37: Paul Foley) Drukwerk: Edauw en Johannissen © TU Delft Deze Highlights verschijnt tevens in digitale vorm op de website: www.tudelft.nl
Marketing & Communicatie Prometheusplein 1 2628 ZC Delft Postbus 139 2600 AC Delft T +31 (0)15 27 89111 F +31 (0)15 27 81855 E
[email protected] www.tudelft.nl