Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2012 Inventarisatie bijen
Rapport 2012-048 A.J. Loonstra W. Patberg
Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2012 Inventarisatie bijen
Rapport 2012-048 A.J. Loonstra W. Patberg
bezoekadres postadres telefoon telefax email website
oosterweg 127 Haren postbus 111 9750 AC Haren 050 8200018 050 8200013
[email protected] www.koemanenbijkerk.nl
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
3
Colofon Opdrachtgever
Gemeente Groningen, Stadsbeheer Postbus 7081, 9701 JB Groningen
Titel
Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2012
Subtitel
Inventarisatie bijen
Auteurs
A.J. Loonstra, W. Patberg
Tekst, foto’s & illustraties
A.J. Loonstra
Kaarten
W. Patberg
Datum
25 juni 2013
Pagina’s (inclusief bijlagen)
128
Opdrachtnr
3CF8650-8801
Projectnr
2012-006
Rapportnr
2012-048
Status
Definitief
Akkoord
Drs. G.J. Berg
Paraaf Foto omslag: Wormkruidbij vrouwtje op Gewone margriet. Deze publicatie kan geciteerd worden als: Loonstra, A.J. & W. Patberg. 2013. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2012: inventarisatie bijen. Rapport 2012-048. Koeman en Bijkerk bv, Haren.
© Koeman en Bijkerk bv / Gemeente Groningen, Stadsbeheer Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Koeman en Bijkerk bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Koeman en Bijkerk bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede schade welke voortvloeit uit toepassingen van resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Koeman en Bijkerk bv; opdrachtgever vrijwaart Koeman en Bijkerk bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
4
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
5
Inhoudsopgave 1 2
3
4
5
6 7
Inleiding 1.1 Achtergrond SES monitoring Kennis maken met bijen 2.1 Inleiding 2.2 Wat is een bij? 2.3 Levensbehoeften en biologie Bijeninventarisatie binnen de SES 3.1 Algemeen 3.2 Gebiedskeuze 3.3 Methodiek 3.4 Volledigheid 3.5 Rapportage Resultaten bijeninventarisatie 2012 4.1 Resultaten algemeen 4.2 Resultaten per gebied 4.2.1 Boterdiep 4.2.2 Groene long 4.2.3 Eelderbaan 4.2.4 Oostersluis 4.2.5 Noorderplantsoen 4.2.6 Bornholmstraat 4.2.7 Duinkerkenstraat 4.2.8 Helperdiepje 4.2.9 Helperzoom 4.2.10 Rabenhaupt 4.2.11 Geluidswal de Wijert 4.2.12 Hoornsemeer Oostzijde 4.2.13 Hoornseschans + Park 4.2.14 Stadspark + voorpark Opmerkingen en advies ten aanzien van beheer en inrichting 5.1 Knelpunten 5.1.1 Voedselaanbod 5.1.2 Nestgelegenheid 5.2 Aanbevelingen 5.2.1 Voedselaanbod 5.2.2 Nestgelegenheid 5.2.3 Nestmateriaal 5.2.4 Zon en beschutting Dankwoord Literatuur
Bijlage I Overzicht van de waargenomen bijensoorten in de stad Groningen van 2002-2012 Bijlage II Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012
7 7 9 9 9 11 15 15 15 16 18 18 19 19 22 22 29 35 41 47 54 61 67 72 78 83 89 95 101 109 109 109 110 111 111 113 116 117 121 123
125 127
6
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
1
Inleiding
1.1
Achtergrond SES monitoring
7
De Gemeente Groningen heeft in 2008 - in verband met de realisatie van de Stedelijke Ecologische Structuur (SES) en het hierop af te stemmen groenbeheer - een monitoringsprogramma in werking gesteld. De SES is de ecologische infrastructuur van de stad. Deze bestaat uit groen- en waterelementen en is ingedeeld naar kerngebieden en ecologische verbindingen (Figuur 1). De SES geeft de verschillende levensgemeenschappen (ecosystemen) in de stad de mogelijkheid zich in onderlinge samenhang te ontwikkelen. Binnen de SES wordt gestreefd naar een netwerk van aaneengesloten biotopen met een verbinding naar het buitengebied. Op punten binnen de SES waar dieren minder gemakkelijk tussen gebieden kunnen bewegen zijn veelal faunapassages aangelegd om de aaneensluiting van de biotopen en de dispersie van dieren te bevorderen. Alle kerngebieden, verbindingszones en de daarin aanwezige faunapassages zullen met een frequentie van eens per vijf jaar worden gemonitord. De faunapassages worden hierbij gekoppeld aan de verbindingszones. Voor al deze gebieden zijn doelsoorten en begeleidende soorten vastgesteld. De SES monitoring is een instrument om te meten of de inrichting en het beheer van groengebieden en verbindingszones voldoen aan de eisen van de doelsoorten. Wanneer tijdens de inventarisaties ten behoeve van de SES monitoring geen doel- of begeleidende soorten worden aangetroffen kan dat een indicatie zijn dat de inrichting of het beheer (en dus een beheerplan) van een gebied moeten worden aangepast. Zonder monitoring is het niet mogelijk om te bepalen of de vastgestelde doelstellingen zullen worden gehaald. In 2008 is op verzoek van de Gemeente Groningen, Stadsbeheer, door Koeman en Bijkerk bv de start gemaakt met de monitoringactiviteiten in 12 gebieden die behoren tot de SES van Groningen. Voor 2009 stonden 21 gebieden op het programma, voor 2010 17, voor 2011 tevens 17 gebieden en voor 2012 11 gebieden (Figuur 1).
8
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
SP
BD
NN SK RZ HW
PA
ON NZ HH GR HH MP
SH
ZE AD
NB
RP RB KD
SN
PL
AQ
GB
SC
VK
EB
WK
OK
SW PP OS
SZ
WE KO
JE
RV PU RR
VI KR
ST
AZ BW PI
Legenda 2008 2009
SV WP
PSHO VSHN
KA ENSE
DB
ZC
CO IB HS WH GW IB
CB CH ES EW
VD
2010 2011 2012 2013 NVT
Figuur 1
KL LR LC
KM
WN ZC BH ZB PM SB GI NW KB HD HZ DK GS VH
HM
WL
ZC ZR
SI
ZU JZ
ND BV
DL
ZK OZ
NP NK PH RL DD OH MK BG
VE
BB
GL ZW BZ
Overzicht van alle SES-gebieden in en rond de stad Groningen.
HE
EG WD
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
2
Kennis maken met bijen
2.1
Inleiding
9
Om dit rapport over bijenmonitoring goed te kunnen interpreteren en om adviezen met betrekking tot inrichting en beheer met meer achtergrondkennis uit te voeren is ervoor gekozen een apart hoofdstuk toe te voegen waarin men kennis kan maken met de bij, haar biologie en verbondenheid met het landschap.
2.2
Wat is een bij?
Algemeen Bijna iedereen is bekend met de Honingbij (Figuur 2). Wat veel minder mensen weten is dat er naast de honingbij 358 andere soorten bijen in Nederland voorkomen, deze worden meestal wilde bijen of solitaire bijen genoemd. Voor een niet-kenner lijken zij in sommige gevallen op de honingbij, zoals bijvoorbeeld de Klimopbij (Figuur 2). De meeste bijen in Nederland zijn volkomen ongevaarlijk en bemoeien zich niet met mensen. Alleen vrouwtjes dragen een angel, mannetjes niet. Van de meeste solitaire soorten is deze te zwak om in de menselijke huid door te dringen. Alleen de Honingbij, hommels en enkele forse groefbijen kunnen een pijnlijke steek geven. Zij steken in principe alleen ter verdediging wanneer zij zich bedreigd voelen, bijvoorbeeld bij te dichte benadering of verstoring van het nest.
Figuur 2 Foto links) Een werkster van de honingbij, Groningen 2012. Foto rechts) Een vrouwtje van de Klimopbij, een zeldzame soort uit het zuiden van Nederland, Maastricht 2012.
Verwantschap en wetenschappelijke indeling Bijen zijn vliesvleugelige angeldragende insecten (Insecta: Hymenoptera: Aculeata). Zij zijn verwant aan andere angeldragers zoals plooivleugelwespen, spinnendoders en graafwespachtigen. Taxonomisch vallen zij samen met de graafwespachtigen binnen één superfamilie (Apoidea). Zij vertonen overeenkomsten in nestelwijze, fenologie en in uiterlijke kenmerken. Binnen deze superfamilie zijn de bijen in Nederland onderverdeeld over 6 families, 12 subfamilies, 37 genera en 359 soorten (inclusief Honingbij).
10
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Een biologische eigenschap die bijen delen met andere angeldragers zoals graafwespen, spinnendoders en plooivleugelwespen is dat zij voor de nakomelingen een speciale kamer aanleggen waarin deze zich kunnen ontwikkelen, verpoppen en overwinteren. Deze kamer noemen we een broedcel. Herkenning Bijen hebben een aantal morfologische basiskenmerken waarmee zij zich onderscheiden van andere insecten. Bij determinatie moet op de combinatie van alle onderstaande morfologische eigenschappen worden gelet. Twee paar vliezige vleugels (die aan elkaar haken) Insnoering tussen borststuk en achterlijf Antennen hebben 12 of 13 leden Achterlijf met 6 of 7 zichtbare segmenten Voorrand borststuk en vleugelinplanting zijn gescheiden Achtertarsen (voet) zijn afgeplat (in doorsnede niet rolrond) De haren van bijen zijn vertakt Vrouwelijke bijen dragen een angel die in en uit het achterlijf kan bewegen, in rust niet waarneembaar Vrouwelijke bijen kunnen verzamelborstels op het lichaam hebben ten behoeve van het transporteren van pollen Verwarring met andere insecten Bijen vertonen binnen de groep nog veel uiterlijke verschillen en zijn niet altijd meteen herkenbaar als bij, sommige soorten vertonen amper beharing of hebben zwart met gele tekening en kunnen voor wespen worden aangezien. Aan de andere kant kunnen sommige insecten voor bijen worden aangezien, bijvoorbeeld zweefvliegen (Figuur 3) of andere sterk behaarde vliegen. Zweefvliegen vertonen allerlei vormen van mimicry, dat wil zeggen dat ze een voorkomen hebben van een ander dier of insect, veelal een bij of wesp. Bijen en wespen worden door vijanden vaak met rust gelaten omdat zij een angel hebben waarmee zij kunnen steken. Zweefvliegen hebben geen angel en ondervinden van dit uiterlijk een mate van bescherming omdat de vijand ze voor bij of wesp aan ziet. Ook beweeg- en foerageergedrag kunnen geïmiteerd worden.
Figuur 3 Twee zweefvliegen die door de beharing, lichaamsbouw en kleur enigszins op bijen lijken. Foto links) Een Blinde Bij, Groningen 2011. Foto rechts) Een Aardhommelreus, Eenrum 2011.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
11
Solitaire, sociale en parasitaire bijen Solitair levende bijen zijn soorten waarbij de vrouwtjes individueel nesten aanleggen en bevoorraden. Met andere vrouwtjes van dezelfde soort wordt niet samengewerkt. Nesten kunnen wel bij elkaar in de buurt worden aangelegd en kunnen aggregaties vormen. Sociaal levende bijen, zoals de Honingbij en hommels, vormen kleine tot grote volken en kennen binnen het volk een hiërarchische structuur. Er is één koningin, alleen zij legt eieren. Zij produceert werksters en mannetjes. De werksters bouwen, bevoorraden en verzorgen het nest. Er bestaan verschillende overgangsvormen tussen solitaire en sociale leefwijzen. Voorbeelden hiervan zijn: het aanleggen van nesten in een communaal of primitief sociaal verband. Binnen communale nesten gebruiken de vrouwtjes een gezamenlijke nestingang, binnenin het nest bouwen en bevoorraden zij alleen hun eigen broedcellen. Binnen primitief sociale nesten is er één dominant vrouwtje, zij stuurt de gedragingen van andere vrouwtjes en legt de meeste eieren (Peeters et al. 2012). Bijen waarbij de vrouwtjes zelf nesten aanleggen en zelf bevoorraden worden zelfvoorzienend genoemd. Naast de zelfvoorzienende bijen bestaan er bijen die voor hun nageslacht niet zelf een nest aanleggen maar gebruik maken van een broedcel die door een andere bij is aangelegd en bevoorraad, de gastheer. Dit noemen we broedparasitaire bijen of koekoeksbijen, voorbeelden zijn: Wespbijen (Figuur 4), Bloedbijen (Figuur 4) en Rouwbijen (Figuur 73).
Figuur 4 Foto links) Een vrouwtje van de Sierlijke wespbij, Groningen 2012. Foto rechts) Een vrouwtje van de Dikkopbloedbij, Groningen 2009.
2.3
Levensbehoeften en biologie
Algemeen In de leefomgeving van bijen moet een viertal basiselementen op korte afstand van elkaar aanwezig zijn die in hun levensbehoeften voorzien. Deze basiselementen zijn: voedsel nestgelegenheid nestmaterialen zon/beschutting Als deze elementen in het landschap op elkaar aansluiten of in elkaars nabijheid zijn kan een bij zich handhaven. Hoe groter de variatie van deze elementen in elkaars nabijheid
12
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
hoe groter de diversiteit aan bijen. De diversiteit hangt ook af van de grootte, aard en de onderlinge verbondenheid van deze elementen en de actieradius van de soort. Bij schaarste of het uitblijven van één van de elementen in een bepaald terrein kan het voor een bij lastig tot onmogelijk worden zich te handhaven. Naast de basiselementen zijn er nog tal van andere factoren die een rol spelen bij het voorkomen en voortplantingssucces van bijen. Dit zijn bijvoorbeeld: gradiënten van hoog-laag, droog-nat, open-gesloten, voedselrijk-voedselarm, betreden-onbetreden bodemdelen, bodemtype (zand/klei/leem) wel/geen beheer door mensen. LEESWIJZER: In dit rapport zullen de vier bovengenoemde basiselementen als kapstok dienen om de potenties van de omgevingsfactoren in een gebied te omschrijven en hoe deze door inrichtings- en beheermaatregelen te verbeteren. Voedsel Vrouwelijke bijen verzamelen pollen en nectar van bloeiende planten voor de nakomelingen, nectar wordt tevens genuttigd voor eigen energievoorziening. Mannelijke bijen kennen geen broedzorg maar zijn wel vaak op bloemen te vinden waar zij nectar nuttigen of zoeken naar vrouwtjes om mee te paren. Er zijn monolectische en oligolectische soorten (Figuur 6) die voor hun voedsel volledig afhankelijk zijn van één bepaalde plant of plantenfamilie (monolectie en oligolectie), dit geldt in het bijzonder voor de vrouwtjes. Mannetjes zijn soms ook op andere planten waar te nemen. Daarnaast zijn er polylectische soorten (Figuur 6) die op allerlei plantenfamilies foerageren (polylectie). Bevoorrading broedcel Alvorens te beginnen met voedsel te verzamelen maakt het vrouwtje eerst een broedcel gereed, zie Nestgelegenheid. Nadat de broedcel is klaargemaakt kan het vrouwtje deze vullen met een voedselvoorraad. Voor de nakomelingen wordt er een mengsel van pollen en nectar in een broedcel gebracht, vaak in de vorm van een balletje. Wanneer er voldoende voedsel is verzameld voor één larve wordt op de voorraad één ei gelegd (Figuur 5). Vervolgens wordt de broedcel afgesloten met door speeksel aan elkaar gekleefde aardedeeltjes. Elke larve ontwikkelt zich in een eigen broedcel.
Figuur 5 Foto links) Een opengelegde broedcel van de Donkere rimpelrug met voedselvoorraad in de vorm van een pollenbal met daarop een ei, een ondergronds nestelende soort, Beek 2011. Foto rechts) Een opengelegde broedcel in een bamboestengel met voedselvoorraad en etende larve van de Rosse metselbij, een bovengronds nestelende soort, Groningen 2009.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
13
Nestgelegenheid Bijen kunnen ondergronds of bovengronds nesten aanleggen. Binnen dit rapport wordt deze indeling aangehouden en in de gebiedsbesprekingen, soortentabellen en in hoofdstuk 5 steeds in deze categorieën gepresenteerd. Door solitaire ondergronds nestelende bijen wordt er door het vrouwtje in (relatief) droge bodems zoals zand, zavel, klei of leem een nestgang met daaraan broedcellen gegraven. Dat gebeurt bijvoorbeeld in kale stukjes zand op vlakke bodems, op aarden wallen, dijken, bermen, slootwallen en tussen trottoirtegels. Het nest bestaat uit een hoofdgang met zijgangen. Aan het einde van de zijgangen liggen de broedcellen. Nestingangen vertonen meestal uitgeworpen aarde rondom de nestingang (Figuur 30). Bovengronds leggen bijen nesten aan in boomholtes, verlaten oude knaaggangen van keverlarven in bomen (zonder hars), zacht vermolmd hout, kieren en spleten in grove schors van oude bomen en in dode plantenstengels met holle of zachte kern, bijvoorbeeld Gewone braam of schermbloemigen die jaarrond blijven staan. Binnen de menselijke bebouwing worden holtes in raamkozijnen, boorgaten in muren, gaten en kieren in houten schuurtjes, boorgaten in tuinmeubelhout en aangeboden kunstnesten gebruikt. Broedcellen worden achter elkaar aangelegd en van elkaar gescheiden met nestmaterialen als aarde of plantenmaterialen, zie Nestmaterialen. Hommels kunnen de nesten zowel ondergronds als bovengronds aanleggen. Ondergronds bijvoorbeeld in oude, verlaten muizenholen. Dit benadrukt eveneens de verbondenheid met een gezonde muizenstand. Bovengronds kan dit zijn in dichte (onverstoorde) bodemvegetatie zoals forse stevige graspollen, boomholten, verlaten vogelnestkastjes, spouwmuren en onder dakpannen. Nestmaterialen Sommige soorten bijen gebruiken uit hun leefomgeving natuurlijke materialen om hun nesten mee te bouwen of in te richten. Voorbeelden zijn: aarde, bladstukjes (heel of fijngekauwd), plantenharen en hars. Binnen in het nest worden individuele broedcellen van deze materialen gemaakt of van elkaar gescheiden. Voorbeelden zijn de Grote wolbij die plantenharen van soorten als Bosandoorn of Ezelsoor verzamelt, de Tronkenbij die hars verzamelt van naaldbomen en Bladsnijderbijen die met hun speciaal gevormde kaken stukjes blad uit rozenstruiken knippen. Aarde wordt door bijvoorbeeld de Rosse metselbij verzameld op kale vochtige bodemdelen van slootwallen, greppels, diepe karrensporen of diep in droogtescheuren. In sommige gevallen kan er zelfs een ondergrondse mijn worden aangelegd waar ook in tijden van droogte nog vochtige aarde kan worden verzameld. De mijn kan door meer vrouwtjes gebruikt worden. Zon en beschutting Bijen zijn overwegend droogte- en warmteminnende insecten. Landschapselementen als aarden wallen, dijken, steile kale aarden randen of richels, rietkragen, solitaire struiken (inclusief voedselplanten), hagen en muurtjes kunnen bijen beschutting en opwarmmogelijkheden bieden. Op deze plaatsen kunnen kleine, lokale microbiotopen ontstaan waar bijen bij gebaat zijn. Vaak worden hier de nesten aangelegd of deze elementen worden gebruikt als zwerm-, ontmoetings- en paringsplaats.
14
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Vliegperiode en generaties Volwassen bijen kunnen waargenomen worden van eind februari tot eind oktober. Veel soorten kennen één generatie per jaar, andere kennen er twee of zijn het grootste deel van het jaar waar te nemen (hommels). De generatie van het ene jaar produceert de generatie van het jaar erop. Bij soorten met twee generaties per jaar produceert de eerste generatie in het voorjaar de tweede in de zomer, deze laatste produceert weer de eerste generatie van het jaar daarna. De generaties vertonen een min of meer afgebakende vliegperiode. De vliegperiode van oligolectische bijen hangt samen met de bloei van een specifieke voedselplant of plantenfamilie waarop de bij foerageert. Een illustrerend voorbeeld hiervan is de Grijze zandbij (Figuur 6) die uitsluitend op bloeiende wilgen foerageert en vroeg in het voorjaar vliegt wanneer de wilgen bloeien. Een ander voorbeeld is de Gewone slobkousbij (Figuur 6), deze soort foerageert uitsluitend op Grote wederik en vliegt uitsluitend in de zomer wanneer de Grote wederik bloeit. Ontwikkeling Enkele dagen nadat het ei is gelegd komt de larve uit het ei en eet de voedselvoorraad geheel op (Figuur 5) en volgroeit en verpopt zich in de broedcel. Wanneer de larve al het voedsel heeft opgegeten en verteerd kan deze dit gaan uitscheiden. Het volgende jaar, wanneer de nieuwe vliegperiode aanbreekt komt de volwassen bij uit het nest tevoorschijn. Voor zover bekend overwinteren de meeste voorjaarssoorten als volwassen bij in de broedcel, de meeste zomersoorten als larve of prepop in de broedcel.
Figuur 6 Foto links) Een vrouwtje van de Grijze zandbij die nectar verzameld op een vrouwelijk wilgenkatje, Anloo 2012. Foto rechts) Een vrouwtje van de Gewone slobkousbij foeragerend op Grote wederik, Gasselternijveen 2009.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
3
Bijeninventarisatie binnen de SES
3.1
Algemeen
15
In het kader van het Jaar van de Bij (2012) is er een bijeninventarisatie in 14 SESgebieden uitgevoerd. Uitgangspunt is het krijgen van een indruk van de soortensamenstelling en potenties voor bijen in deze gebieden. Het doel is binnen de inrichting en het beheer van deze gebieden rekening te houden met de levensbehoeften van bijen en de uitvoering hierop zoveel mogelijk af te stemmen. Er wordt naar gestreefd de inventarisatie na vijf jaar te herhalen. Doel van de inventarisatie is inzicht krijgen in de soortensamenstelling en de potenties van de gebieden en daaraan gekoppeld het kunnen geven van richtlijnen en concrete handvatten met betrekking tot bijvriendelijk beheer en inrichting. Na vijf jaar moet de inventarisatie herhaalbaar zijn en moeten de effecten van specifieke ingrepen getoetst kunnen worden en gekeken worden of de adviezen uitgevoerd zijn en of de vier basiselementen geoptimaliseerd zijn. Concrete onderzoeksvragen: Welke soorten bijen komen er binnen de SES-gebieden voor? Welke planten worden door de bijen bezocht? Op welke plaatsen binnen de gebieden wordt door de bijen genesteld? Wat zijn de huidige potenties van het gebied gezien in het kader van de vier basiselementen? Wat kan er in de inrichting en het beheer verbeterd worden ten bate van bijen in de nabije toekomst en op langere termijn?
3.2
Gebiedskeuze
Bij het bepalen van de te onderzoeken gebieden is gekeken naar de SES-gebieden met een redelijke tot goede potentie voor bijen of waarvan bekend is dat er een redelijk aantal soorten bijen voorkomt. De gebieden met de minste potentie voor bijen of gebieden waar beheermatig weinig of niets te realiseren is zijn achterwege gelaten. De gebieden liggen verspreid over alle delen van de stad, zodat er een compleet beeld gegeven kan worden. In totaal zijn er 14 SES-gebieden geselecteerd voor de inventarisatie van bijen. (Tabel 1 en Figuur 7).
16 Tabel 1
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048 Overzicht van de SES gebieden waar in 2012 een bijen inventarisatie is uitgevoerd.
NOORD Boterdiep Groene long Eelderbaan
BD GL EB
CENTRUM Noorderplantsoen Oostersluis
NP OS
OOST Bornholmstraat Duinkerkenstraat
BH DK
3.3
ZUID Helperdiepje Helperzoom Rabenhaupt Geluidswal de Wijert
HD HZ RH GW
WEST Hoornsemeer Oostzijde Hoornseschans + Park Stadspark + voorpark
HM HO SV
Methodiek
Frequentie en tijdsbesteding Elk gebied is in 2012 tijdens voorjaar en zomer twee tot drie keer onderzocht op bijen. De bezoekduur varieerde van een half uur en drie uur per gebied per bezoek, al naar gelang de grootte van het gebied. Strategie Binnen het gebied is er gezocht naar de meest veelbelovende foerageer-, nestel- en opwarmplaatsen en in sommige gevallen in de omliggende omgeving. Tijdens alle veldbezoeken is er getracht zoveel mogelijk dezelfde plaatsen binnen het aangewezen gebied te onderzoeken, dit was echter niet in alle gevallen mogelijk. Foerageer- en nestelplaatsen kunnen in het voorjaar op andere plaatsen liggen dan in de zomer. Bijen kunnen bijvoorbeeld talrijk zijn op bloeiende wilgen in het voorjaar en in de zomer niet omdat die dan uitgebloeid zijn. Hetzelfde geldt voor schaarsbegroeide taluds die in het voorjaar door bijen als nestplaats worden benut maar in de zomer ruig en dicht begroeid zijn. Het is wenselijk dan uit te kunnen wijken naar plaatsen waar bijen wel actief zijn. Anders dan bij het monitoren van vlinders en libellen binnen de SES is het monitoren in transecten in een vast tempo voor bijen geen geschikte onderzoeksmethode. Bijen zijn vaak klein en snel en worden door middel van het lopen van vaste transecten al gauw over het hoofd gezien. Hierdoor ontstaat een gebrekkig beeld waarmee geen goede en concrete adviezen gegeven kunnen worden voor beheer en inrichting. Observatie en documentatie Per gebied is er binnen het biotoop gekeken naar de vier basiselementen die voorzien in de levensbehoeften van bijen (voedsel, nestgelegenheid, nestmaterialen en zon/beschutting). Er wordt in dit rapport per gebied een indicatie gegeven in welke mate het gebied aan deze vier elementen kan voldoen. Waarnemingen van bijen bestaan uit zicht- en hand (net)vangsten ter plaatse, in enkele gevallen zijn er exemplaren verzameld voor determinatie onder een stereomicroscoop. Alle waarnemingen zijn ingemeten met een GPS. De volgende gegevens van een
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
17
waargenomen bij zijn genoteerd: soort, geslacht, aantal van de soort, bezigheid, de (eventueel) bezochte plant en de (eventuele) nestelplaats, datum en gebied. Deze gegevens zijn gebundeld in één record in het databestand. Waarnemingen van één soort op verschillende voedselplanten op dezelfde locatie zijn gesplitst in verschillende records. In het veld zijn voedselplanten genoteerd waar bijen op zijn waargenomen, planten waar geen bijen op zijn waargenomen maar die vanuit kennis en ervaring wel belangrijk zijn voor bijen zijn eveneens genoteerd. Voor een uitgebreide lijst met waargenomen planten binnen de onderzochte SES-gebieden (m.u.v. Hoornsemeer oostzijde) kunnen de SESmonitoringsrapporten van Koeman en Bijkerk (Berg et al. 2008-2012) geraadpleegd worden (zie literatuurlijst, hoofdstuk 0). Van de omgeving en de bijen zijn foto’s gemaakt. Een aantal zijn geselecteerd om de tekst in het rapport te illustreren en ondersteunen. In de gebiedsbesprekingen worden uitsluitend foto’s gebruikt die in het gebied zijn gemaakt. In het inleidende hoofdstuk worden wel foto’s uit andere gebieden gebruikt en hebben een plaats en jaarvermelding. Concrete veldwerkzaamheden per gebied: Waarnemingen bijen (zicht-, hand- en verzamelvangsten) noteren. Waarnemingen inmeten met gps. Beoordelen habitatsfactoren en (micro-) structuren door het kader van de vier elementen m.b.t. de levensbehoeften van de bij. Voor zover mogelijk de huidige manier van beheren en de effecten hiervan op de soortensamenstelling omschrijven. Koppelen potenties van het gebied aan de levensbehoeften van bijen en dit vertalen in concrete richtlijnen en handvatten voor bijvriendelijk beheer en inrichting. Aard en omvang van beheermaatregelen wanneer nodig in kaartje intekenen (gefaseerd maaien, afschrapen en inzaaien geschikte voedselplanten). Foto’s maken van habitatsfactoren, voedselplanten en bijen die illustrerend kunnen zijn bij de tekst. Data 2002-2012 Door A.J. Loonstra is een grote hoeveelheid data van bijen in de stad Groningen verzameld vanaf 2002, afkomstig van eigen inventarisaties. Om een compleet beeld van de soortensamenstelling en potenties van een gebied te kunnen geven zijn de gevonden soorten vanaf 2002 in dit rapport betrokken. De gevonden soorten uit 2002-2011 en die uit 2012 worden hier gescheiden gepresenteerd. Voor data-analyse zijn alleen gegevens uit 2012 gebruikt. Alle data (2002-2012) beslaan iets meer dan 3400 records met meer dan 10.000 waargenomen individuen. Andere externe databronnen zijn niet gebruikt of verwerkt in de soortenlijsten of verspreidingskaarten. In de tekst wordt op sommige plaatsen wel verwezen naar andere bronnen, zoals de De Nederlandse bijen (Peeters et al. 2012). Voor interpretatie of uitvoer van dit rapport is het echter niet noodzakelijk deze te raadplegen.
18
3.4
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Volledigheid
Hoewel voor het uitvoeren van de bijeninventarisatie steeds de meest geschikte periode in het seizoen en de meest geschikte weersomstandigheden zijn uitgezocht, is het niet uit te sluiten dat een aantal soorten is onderschat of gemist. Veel bijen leven maar zeer kort en kunnen sterk in aantal of in vliegactiviteit fluctueren. Bij een slechte zomer is het mogelijk dat soorten die normaal wel actief zijn dat jaar niet gezien worden. Door het betrekken van de gegevens vanaf 2002 is deze variatie in aangetroffen soorten zoveel mogelijk ondervangen. Binnen Nederland vindt van nature migratie en kolonisatie van andere gebieden plaats. Een aantal soorten is de laatste twee decennia vanaf het zuiden opgerukt naar het noorden van Nederland. Het is mogelijk dat er in de toekomst meer soorten zullen opduiken. Geen enkele bij wordt beschermd onder de Nederlandse Flora en Faunawet en er bestaat geen officiële rode lijst. Er bestaat wel een voorstel voor een rode lijst (Peeters en Reemer 2003), in dit voorstel wordt voor elke Nederlandse bij een trendklasse, zeldzaamheidsstatus en (eventuele) rode lijst categorie gepresenteerd. In het laatste decennium zijn verschillende soorten minder zeldzaam geworden en gaat bijvoorbeeld de zeldzaamheidklasse niet meer op. Er is besloten daarom deze informatie niet mee te nemen. Bij aanwezigheid van recent bedreigde of kwetsbare soorten is alleen een beknopte tekstuele toelichting gegeven.
3.5
Rapportage
In hoofdstuk 4 van dit rapport zijn per gebied de resultaten, potenties en aanbevelingen gegeven. Groepen die onderscheiden worden in de soortentabellen per gebied zijn; bovengronds nestelende bijen, ondergronds nestelende bijen, soorten die zowel bovenals ondergronds nestelen (de meeste hommelsoorten) en honingbijen. Honingbijen worden hier als aparte groep ingedeeld omdat het voorkomen deels afhankelijk is van mensen en de plaats van de bijenkast niet altijd duidelijk is. In hoofdstuk 5 worden vervolgens concrete aanbevelingen ten behoeve van beheer en inrichting gegeven. Geraadpleegde literatuur is in hoofdstuk 0 weergegeven. Tenslotte is in de bijlagen een volledig overzicht gegeven van alle aangetroffen soorten en alle bezochte planten.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
4
Resultaten bijeninventarisatie 2012
4.1
Resultaten algemeen
19
In 2012 zijn er in totaal 76 soorten bijen gevonden. Voor de stad Groningen zijn er tot op heden 95 soorten gedocumenteerd door de auteur (Bijlage I). De meest talrijke soorten waren de Honingbij en de Aardhommel. Van de solitaire soorten was de Rosse metselbij de meest talrijke. Onderstaande kaart van Groningen (Figuur 7) geeft een overzicht van de soortenaantallen per hectare binnen de onderzochte SES gebieden in 2012. Op plaatsen waar geen stippen staan zijn geen bijen waargenomen of is niet geïnventariseerd.
Figuur 7 2012.
Kaart van Groningen met de soortenaantallen per hectare binnen de onderzochte SES gebieden in
20
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Voedselplanten Tijdens het inventariseren zijn vaak bloeiende planten onderzocht (Tabel 2 en Bijlage II). De aantallen geven slechts een indicatie voor de mate van belang van deze planten voor bijen en moeten altijd naast de overige basiselementen worden gelegd (nestgelegenheid, nestmaterialen en zon/beschutting). Op Paardenbloem werden de meeste waarnemingen gedaan. Dit is te verklaren doordat het een algemene plant is die in bijna alle gebieden zeer veel voorkomt en waar veel soorten op foerageren. In het voorjaar is dit één van de belangrijkste voedselbronnen. Klokjes scoren veel lager omdat ze in de onderzochte gebieden slechts hier en daar staan. Deze zijn echter bijzonder belangrijk voor oligolectische soorten als klokjesbijen en de Klokjesdikpoot. Aanwezigheid van (voldoende) klokjes is de eerste vereiste voor overleving of vestiging van deze soorten. Het zwaartepunt binnen het bloembezoek in volgorde van grootte ligt bij de Composietenfamilie, Vlinderbloemenfamilie, Rozenfamilie, Wilgenfamilie en de Schermbloemenfamilie. De meeste waarnemingen werden gedaan op Paardenbloem, rolklaver, roos en wilg (zie Bijlage II). Tabel 2 Overzicht van de door bijen bezochten plantenfamilies in 2012 en het aantal individuen dat is waargenomen op de planten binnen deze families. Naamgeving volgens Heukels’ Flora van Nederland 23e editie. Wetenschappelijke naam Asteraceae Fabaceae Rosaceae Saliaceae Apiaceae Ranunculaceae Geraniaceae Boraginaceae Hydrangeaceae Lamiaceae Orobanchaceae Onagraceae Caprifoliaceae Brassicaceae Berberidaceae Oleaceae Grossulariaceae Rhamnaceae Amaryllidaceae Hypericaceae Campanulaceae Caryophyllaceae Primulaceae
Nederlandse naam Composietenfamilie Vlinderbloemenfamilie Rozenfamilie Wilgenfamilie Schermbloemenfamilie Ranonkelfamilie Ooievaarsbekfamilie Ruwbladigenfamilie Hortensiafamilie Lipbloemenfamilie Bremraapfamilie Teunisbloemfamilie Kamperfoeliefamilie Kruisbloemenfamilie Berberisfamilie Olijffamilie Ribesfamilie Wegedoornfamilie Narcisfamilie Hertshooifamilie Klokjesfamilie Anjerfamilie Sleutelbloemenfamilie
Aantal waargenomen bijen 1338 1105 508 506 344 174 95 93 87 57 48 29 25 25 19 17 10 9 9 7 6 4 2
Bodem Aan de noordzijde van de stad Groningen zijn voornamelijk zware bodemtypen als zavel en klei te vinden, aan de zuidzijde voornamelijk lichtere bodems als zand en veen. Ondergronds nestelende soorten die zand prefereren zijn het talrijkste in of beperken zich geheel tot het zuiden van de stad. Een enkele keer worden zij wel waargenomen in gebieden met klei of zavel maar nestelen dan langs paden, wegen of spoortaluds waarbij zand is gebruikt voor de aanleg hiervan. Voorbeelden hiervan zijn: de Witbaardzandbij en de Pluimvoetbij. Er zijn ook soorten die zich goed op stevige grondsoorten als klei en zavel kunnen handhaven, een voorbeeld hiervan is de Viltvlekzandbij, een soort die het opvallend goed doet in de Friese en Groningse zeekleigebieden.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
21
Nestplaatscategorieën Bijen kunnen ondergronds of bovengronds nesten aanleggen. De meeste hommels en de Wormkruidbij (omslagfoto) kunnen op beide plaatsen nesten aanleggen en worden ingedeeld bij de categorie ondergronds/bovengronds. Een uitzondering is de Veldhommel waarvan uitsluitend ondergrondse nesten zijn gedocumenteerd, deze wordt ingedeeld bij ondergrondse soorten. Broedparasieten zijn opgeteld bij de categorie waar de gastheer toe behoort omdat waarnemingen van de broedparasieten iets zeggen over nestplaatsen van de gastheer in het landschap. Van de ondergronds nestelende bijen zijn in het voorjaar de meeste soorten en individuen vertegenwoordigd (Figuur 8). De categorieën ondergronds en ondergronds/bovengronds (voornamelijk hommels) zijn ongeveer even groot. Het aandeel soorten dat bovengronds nestelt is in de zomer hoger ten opzichte van het voorjaar. De Honingbij betreft maar één soort (1% of 2%). In het voorjaar zijn de ondergronds nestelende bijen in aantal individuen het meest vertegenwoordigd (67%) en vormen in de zomer de kleinste categorie (6%). Redenen voor deze sterke daling zijn dat veel soorten alleen een voorjaarsgeneratie kennen en de toestand van de leefomgeving in de zomer (gebrek aan nestplaatsen en voedselplanten). In het vroege voorjaar worden van hommels alleen de koninginnen waargenomen, later in het voorjaar en in de zomer zijn de volken gegroeid en worden ook werksters en mannetjes waargenomen. Hommels zijn wat individuen betreft dan de grootste categorie.
Figuur 8 Schematische verdeling van de vier nestplaats categorieën gebaseerd op de gegevens uit de onderzochte SES gebieden in 2012. De bovenste drie betreffen de soorten (totaal, voorjaar en zomer), de onderste drie betreffen de individuen (totaal, voorjaar en zomer). Achter de onderschriften van de diagrammen staat cijfermatig aangegeven om hoeveel soorten of individuen het gaat. NB: Er is overlap in de soorten van voorjaar en zomer.
22
4.2
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Resultaten per gebied
Per gebied worden de belangrijkste resultaten van de inventarisatie in 2012 besproken. Daarnaast wordt per gebied iets gezegd over de potenties en worden aanbevelingen gegeven voor inrichting en beheer. Op de resultaten van de waargenomen Honingbijen wordt niet al te diep ingegaan omdat niet overal vastgesteld kan worden uit welke kasten de honingbijen komen. Honingbijen worden alleen besproken bij de algemene resultaten, bij de potenties alleen wanneer er opvallende of relevante waarnemingen zijn. LEESWIJZER: Bij het lezen van de potenties en aanbevelingen is het van groot belang de onderlinge verbondenheid van de vier basiselementen die voorzien in de levensbehoeften van bijen steeds in het achterhoofd te houden. Het is eveneens van belang kennis te nemen van de biologie en levenswijze van bijen. Hoofdstuk 2 en 5 gaan hier uitgebreider op in.
4.2.1 Boterdiep Resultaten Het gebied is in 2012 drie maal bezocht en in totaal (2002-2012) zijn er 27 soorten bijen gevonden (Tabel 3). De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire soorten. De meest talrijke soorten waren Akkerhommel, Aardhommel, Goudpootzandbij, Witkopdwergzandbij, Honingbij en Rosse metselbij. De aantallen van de solitaire soorten liggen vooral in het voorjaar relatief hoog en in de zomer zeer laag. Hommelsoorten worden zowel in het voorjaar als in de zomer waargenomen maar vertonen in aantallen een piek in de zomer. Honingbijen werden in het voorjaar het meest waargenomen. Tabel 3 Overzicht van alle bijen die in het gebied Boterdiep zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena barbilabris Andrena carantonica Andrena chrysosceles Andrena cineraria Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena subopaca Andrena tibialis Anthophora plumipes Bombus lucorum Nomada fabriciana Nomada flava Nomada goodeniana Nomada marshamella Nomada ruficornis Nomada sheppardana Bombus hypnorum Megachile willughbiella Osmia bicornis Osmia caerulescens Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Apis mellifera
Nederlandse naam Witbaardzandbij Meidoornzandbij Goudpootzandbij Asbij Vosje Roodgatje Viltvlekzandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Gewone sachembij Veldhommel Roodzwarte dubbeltand Gewone wespbij Smalbandwespbij Donkere wespbij Gewone dubbeltand Geeltipje Boomhommel Grote bladsnijder Rosse metselbij Blauwe metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Honingbij
2002 - 2011 •
• • • • •
•
•
2012 1 4 74 1 6 24 18 49 2 2 19 1 10 9 2 4 1 6 3 40 1 21 32 139 2 104 49 624
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
23
Potenties Voedselaanbod Tijdens het voorjaar en de zomer is het voedselaanbod gemiddeld over het hele gebied matig tot goed. De meeste waarnemingen zijn gedaan op Paardenbloem (Tabel 4 en Figuur 9). Schermbloemen zijn aanwezig met soorten als Fluitenkruid, Zevenblad, Gewone berenklauw en Peen. Oligolectische soorten of maskerbijen zijn hier niet op gevonden. De aantallen van de solitaire soorten liggen vooral in het voorjaar relatief hoog, dit is onder andere te danken aan voldoende voedselplanten. Door niet-vroegtijdig en gefaseerd te maaien kunnen voedselplanten tot bloei komen. Aanwezigheid van nestgelegenheid en goede beschutting in deze periode van het jaar spelen hierbij ook een rol. In de zomer werden er weinig solitaire soorten waargenomen ondanks de aanwezigheid van voedselplanten als rolklaver, Rode en Witte klaver en Knoopkruid. Een mogelijke verklaring hiervoor is waarschijnlijk een beperkte nestgelegenheid in deze periode. Hommels foerageerden hier wel op in hoge aantallen. Tabel 4 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Boterdiep. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Asteraceae
Fabaceae
Onagraceae Boraginaceae Ranunculaceae Lamiaceae Brassicaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Taraxacum officinale Centaurea jacea Leontodon autumnalis Trifolium pratense Trifolium repens Vicia cracca Lotus Epilobium hirsutum Pulmonaria officinalis Ranunculus repens Glechoma hederacea Cardamine pratensis
Nederlandse naam Paardenbloem Knoopkruid Vertakte leeuwentand Rode klaver Witte klaver Vogelwikke Rolklaver Harig wilgenroosje Gevlekt longkruid Kruipende boterbloem Hondsdraf Pinksterbloem
Totaal 239 40 3 162 58 30 10 26 23 7 2 1 601
Figuur 9 Foto links) Een belangrijke voedselplant is Paardenbloem. Foto rechts) Een vrouwtje van het Roodgatje op Paardenbloem.
Nestgelegenheid Nesten van ondergronds nestelende, solitaire soorten werden in geringe aantallen vastgesteld in de verschillende dijken en taluds. De activiteit van volwassen bijen concentreerde zich hier. Waarschijnlijk zijn dergelijke landschapselementen het meest belangrijk in het voorjaar voor de ondergronds nestelende bijen (Figuur 11). Door
24
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
menselijke betreding worden de taluds op verschillende plaatsen opengehouden, bijen kunnen deze plekken gebruiken als nestplaats. Ondergronds nestelende, solitaire soorten zijn vooral in het voorjaar talrijk wanneer de bodem voldoende bereikbaar is. In de zomer zijn dergelijke taluds te dicht gegroeid om een aantrekkelijke nestplaats te vormen en waarnemingen blijven dan uit. Hommels die afhankelijk zijn van holle ruimtes in de bodem, zoals oude, verlaten muizenholen kunnen in de hellende vlakken door het hele gebied waarschijnlijk voldoende aanbod vinden. Op een aantal plekken binnen het gebied is zand opgebracht (Figuur 10, Figuur 11). Dit zorgt voor een schrale bodem die ook in de zomer geschikt is als nestplaats voor verschillende soorten bijen. Nesten van bijen zijn niet ontdekt, wel van graafwespen (Figuur 11).
Figuur 10 Ligging van de proefveldjes in de Boterdiepstrook. De proefveldjes zijn afgeschraapt en hebben een ondergrond van woudzand, schelpen of metselzand. Ten noorden van de proefveldjes ligt een akkerveldje (Bron: Mark Ronda, Gemeente Groningen, Stadsbeheer).
De soorten die zijn gevonden gedijen goed op zware bodemtypen als klei of zavel, er is slechts één typische zandsoort gevonden, de Witbaardzandbij. De hoofdverspreiding van deze soort ligt op zandgronden, maar kan ook af en toe op kleigebieden aangetroffen worden door gebruik van zand bij aanleg van infrastructuur. Nesten worden dan aangelegd in het zand tussen trottoirtegels. Mogelijk heeft het opgebrachte zand een rol gespeeld in de vestiging van deze soort.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
25
Figuur 11 Foto linksboven) Het dijktalud van het Boterdiep is in het voorjaar een geschikte nestplaats. Foto rechtsboven) De Asbij, foeragerend op Paardenbloem, nestelt hier ook. Foto linksonder) Opgebracht zand kan ook in de zomer zorgen voor betere nestgelegenheid. Foto rechtsonder) Bijen en graafwespen leggen in het zand nesten aan door dat hier de bodem ook in de zomer goed toegankelijk blijft.
Het aantal bovengronds nestelende soorten ligt niet erg hoog. Het aanbod van natuurlijke, bovengrondse nestplaatsen als oude kevergangen, holle, overblijvende stengels of grote holten in oude bomen is zeer beperkt. Een soort als de Rosse metselbij zal waarschijnlijk de nesten aanleggen in de nabijgelegen menselijke bebouwing, bijvoorbeeld: in boorgaten, kieren of gaten in kozijnen, tuinmeubelhout en oude schuurtjes. Plantenstengels zoals die van Gewone braam, Pastinaak en andere schermbloemigen blijven op verschillende plaatsen staan, mogelijk nog niet voldoende voor vestiging van bijvoorbeeld maskerbijen. Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waar bijen nestmaterialen op kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn weinig tot niet aanwezig in het gebied. Soorten als de Grote wolbij en Tronkenbij zijn dan ook niet waargenomen. Zon en beschutting Het gebied kent een goede afwisseling van open en gesloten biotopen en gradiënten van hoog naar laag. Verspreid over het gebied liggen veel taluds, dijkjes, bos- en struweelranden, hagen en solitaire bosjes. Deze vormen samen een aantrekkelijk mozaïek van landschapselementen waar bijen in ruime mate beschutting en
26
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
opwarmmogelijkheden kunnen vinden. Enig kritisch punt is dat de overgang van bos naar open veld op veel plaatsen nog te abrupt is. Aanbevelingen Boterdiep Inrichting Delen van het gebied met een sterk vergraste en bloemenarme vegetatie afschrapen (zie Figuur 13). Op de vlakke delen 5-10 cm van de toplaag verwijderen. Bij taluds maximaal 5 cm afschrapen. Na het afschrapen kan er zand opgebracht worden. Indien nodig na enkele jaren de ingreep herhalen. Bodems waar reeds zand is opgebracht (Figuur 10) extra inzaaien met rolklaver, lathyrus, klokjes, wikke en gele composieten als Gewoon biggenkruid, Vertakte leeuwentand, Boerenwormkruid en Jacobskruiskruid, Hondsdraf en Kruipend zenegroen, Wilde reseda en sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts. Op de zwaardere bodemtypen meer robuuste voedselplanten inzaaien als Kool, Gevlekt longkruid, Gewone smeerwortel en dovenetels (alle soorten). Moerasandoorn, Grote kattenstaart en Grote wederik inzaaien langs oevers. Aanplanten struiken als Grauwe- en Geoorde wilg, Meidoorn en Sleedoorn. Ringen van enkele (oude) bomen op zuidelijk gelegen bosranden, de stammen dienen voor een groot deel van de dag in de zon te staan. Aanleggen van zandwallen op het zuiden op speelweiden voor betere nestgelegenheid (Figuur 79). Bij voorkeur combineren met bovengenoemde struiken of kruidige voedselplanten. Beheer Het huidige beheer van de ecologisch hovenier kan gehandhaafd blijven. Dit geldt in het bijzonder voor de velden zoals aangegeven in Figuur 10. Maaibeheer wordt hier gefaseerd uitgevoerd en in herfst en winter blijven er voldoende zomen en randen staan, wat gunstig is voor de overlevingskansen van insecten. Voor de gebiedsdelen die niet bij deze hovenier in beheer zijn gelden de overige hieronder genoemde aanbevelingen. Daar waar het karakter van het gebied het toelaat bloemrijke graslanden ontwikkelen door zorgvuldig gefaseerd maaibeheer, zorgen voor kruidenrijke zomen (3-4 meter breed) door niet tot aan de struweelrand te maaien (Figuur 12). Zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. De meest bloemrijke delen in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De sterk vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden, maaisel afvoeren. Verbeteren geleidelijke overgang bos-struweel-grasland (Figuur 12), eens in de zoveel jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Voorbeeld als in Figuur 80. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
27
Figuur 12 Foto linksboven) Een abrupte overgang van struweelranden naar open veld, een geleidelijke overgang met ongemaaide zomen is hier wenselijk. Foto rechtsboven) Een bloemrijk veldje waarbij het wenselijk is dat de randen ongemaaid blijven. Foto Linksonder) Door gefaseerd te maaien blijven er voldoende voedselplanten aanwezig om te zorgen voor een continu voedselaanbod zoals Rode klaver Foto Rechtsonder) en voldoende aanbod Vertakte leeuwentand.
28
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 13 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Boterdiep en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
29
4.2.2 Groene long Resultaten Het gebied is in 2012 drie maal bezocht en er zijn in totaal 28 soorten bijen gevonden (Tabel 5). De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire soorten. De meest talrijke soort was de Honingbij. Daarnaast waren talrijk: de Witkopdwergzandbij, Goudpootzandbij, Gewone kleine wespbij en de Rosse metselbij. De meeste waarnemingen werden gedaan in het voorjaar en aanvang van de zomer, dit geldt voor alle categorieën. Het laatste zomerbezoek in augustus leverde slechts een paar soorten op met niet meer dan tien individuen. Kindertuin Beijum en de Wiershoeck liggen binnen het te onderzoeken gebied. Hoewel deze gebieden rijk zijn aan bijen zijn deze niet in de inventarisaties meegenomen omdat deze niet binnen het beheer van de Gemeente Groningen, Stadsbeheer vallen. Tabel 5 Overzicht van alle bijen die in het gebied Groene long zijn waargenomen in 2012. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Waarnemingen uit de periode 20022011 zijn niet bekend. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena carantonica Andrena chrysosceles Andrena cineraria Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena subopaca Andrena tibialis Andrena varians Anthophora plumipes Lasioglossum calceatum Lasioglossum leucopus Melitta haemorrhoidalis Nomada flava Nomada flavoguttata Nomada goodeniana Sphecodes miniatus Bombus hypnorum Chelostoma rapunculi Megachile willughbiella Osmia bicornis Bombus campestris Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Bombus vestalis Apis mellifera
Nederlandse naam Meidoornzandbij Goudpootzandbij Asbij Vosje Roodgatje Viltvlekzandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Variabele zandbij Gewone sachembij Gewone geurgroefbij Gewone smaragdgroefbij Klokjesdikpoot Gewone wespbij Gewone kleine wespbij Smalbandwespbij Gewone dwergbloedbij Boomhommel Grote klokjesbij Grote bladsnijder Rosse metselbij Gewone koekoekshommel Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Grote koekoekshommel Honingbij
2012 1 23 2 2 7 6 34 2 1 1 1 1 1 3 22 3 1 2 4 1 13 1 3 3 10 1 6 2 97 254
Potenties Voedselaanbod In het voorjaar is het voedselaanbod matig. De meeste waarnemingen zijn gedaan op Paardenbloem (Tabel 6, Figuur 14). Doordat er niet al te vroeg in het seizoen gemaaid werd kon de soort voldoende in bloei komen. Andere druk bezochte planten waren roos (Tabel 6, Figuur 14) en Akkerdistel. Veel graslanden hebben een voedselrijk en verruigd karakter, hierdoor verdwijnen veel voedselplanten in de zomer. Foerageermogelijkheden
30
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
zijn dan erg slecht en het effect hiervan is in alle categorieën terug te zien. Opvallend is het effect van de aanwezigheid van enkele exemplaren van het Ruig klokje. Ondanks het geringe aantal wordt toch direct een oligolectische soort als de Grote klokjesbij aangetrokken. Mogelijk bieden de omliggende particuliere tuinen ook foerageermogelijkheden voor deze soort. Tabel 6 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Groene long. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Asteraceae
Rosaceae Geraniaceae Saliaceae Campanulaceae Orobanchaceae Brassicaceae Boraginaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Taraxacum officinale Cirsium arvense Jacobaea vulgaris Solidago canadensis Bellis perennis Rosa Geranium Salix Campanula trachelium Rhinanthus angustifolius Brassica Pulmonaria officinalis
Nederlandse naam Paardenbloem Akkerdistel Jacobskruiskruid Canadese guldenroede Madeliefje Roos Ooievaarsbek Wilg Ruig klokje Grote ratelaar Kool Gevlekt longkruid
Totaal 183 13 4 3 2 18 7 5 4 1 1 1 242
Figuur 14 Foto links) Mannetje van de Gewone kleine wespbij slapend op meeldraden van Paardenbloem. Foto rechts) Vrouwtje van de Goudpootzandbij foeragerend op roos.
Nestgelegenheid Nestplaatsen voor ondergronds nestelende, solitaire bijen zijn vooral in het voorjaar matig tot redelijk aanwezig in de taluds en aarden walletjes in het gebied. In de zomer is er voor deze soorten weinig dunbegroeide bodem meer over om in te nestelen en blijven waarnemingen vrijwel uit. De enige waarnemingen zijn die van de Gewone dwergbloedbij op de bijen- en vlindermuur (Figuur 17). Natuurlijke, bovengrondse nestgelegenheid is in geringe mate aanwezig in de vorm van dode bomen of delen daarvan. Veel bomen zijn nog te jong en vertonen weinig tot geen vermolmde delen die zouden kunnen dienen als nestgelegenheid. De geringde bomen in het centraal gelegen bosje staan momenteel nog iets te veel in de schaduw en zijn daarom minder geschikt (Figuur 15). Nestgelegenheid in lichte, houtige gewassen als Gewone braam of andere planten met holle stengels zijn op verschillende plaatsen aanwezig. Concrete aanwijzingen dat hier ook in genesteld wordt ontbreken. Struweelranden met kruidige ondergroei in combinatie met overblijvende braamtakken vormen een aantrekkelijke nestel- en foerageerplaats voor maskerbijen (Figuur 15). Bovengronds nestelende bijen zijn slechts met een viertal soorten vertegenwoordigd.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
31
Figuur 15 Foto links) Een geringde dode boom kan nestgelegenheid opleveren, dergelijke maatregelen zijn op termijn voor bijen aantrekkelijk. De plaats is echter wel belangrijk, bovenstaand exemplaar staat te beschaduwd. Foto rechts) Een struweelrand met kruidige en lichthoutige gewassen als ondergroei. Vergrassing dient op termijn wel tegengehouden te worden door gefaseerd maaien.
Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waar bijen nestmaterialen op kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn weinig tot niet aanwezig in het gebied. Soorten als de Grote wolbij en Tronkenbij zijn niet waargenomen, dit heeft echter ook te maken met slechte, bovengrondse nestgelegenheid. Zon en beschutting Beschutting kunnen de bijen voldoende vinden in dit gevarieerde gebied bij taluds, dijkjes, bos- en struweelranden en hagen. Een geleidelijke overgang van bos naar open veld ontbreekt op veel plaatsen. Aanbevelingen Groene long Inrichting Bestaande flora aanvullen met robuuste voedselplanten als Gevlekt longkruid, Gewone smeerwortel, dovenetels (alle soorten), Kool, Zevenblad en Gewone berenklauw. In combinatie met opbrengen zand (zie punt 3) flora aanvullen met rolklaver, Lathyrus, Wikke, Boerenwormkruid, Jacobskruiskruid, Hondsdraf, Kruipend zenegroen, Wilde reseda en sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts. Het aanplanten van struiken als Sleedoorn, Meidoorn, Grauwe en Geoorde wilg. Delen van het gebied met een sterk vergraste en bloemenarme vegetatie afschrapen (zie Figuur 18). Op de vlakke delen 5-10 cm van de toplaag verwijderen. Bij taluds maximaal 5 cm afschrapen. Na het afschrapen kan er zand opgebracht worden en dit kan ingezaaid worden met bovengenoemd mengsel. Indien nodig na enkele jaren de ingreep herhalen. Het aanleggen van steile, kale randen en richels in de taluds is gewenst. Ringen van enkele (oude) bomen op zuidelijk gelegen bosranden, de stammen dienen voor een groot deel van de dag in de zon te staan. Oeverzones voorzien van voedselplanten als Moerasandoorn en Grote kattenstaart (Figuur 16).
32
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Beheer Daar waar het karakter van het gebied het toelaat bloemrijke graslanden ontwikkelen door zorgvuldig gefaseerd maaibeheer, zorgen voor kruidenrijke zomen (3-4 meter breed) door niet tot aan de struweelrand te maaien (Figuur 16). Zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. De meest bloemrijke delen in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De sterk vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien op 10 cm hoogte en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Opslag van Gewone braam of wilg laten staan. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76). Verbeteren geleidelijke overgang bos-struweel-grasland, eens in de zoveel jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Voorbeeld als in Figuur 80.
Figuur 16 Foto linksboven) Een gefaseerd gemaaid speelveld waar Paardenbloem nog de kans krijgt in bloei te komen, bijen profiteren hiervan. Foto rechtsboven) Een zeer sterk verruigd grasland, hier is ruimte voor ingrijpende verschraling (zie ook Figuur 10). Foto linksonder) Rechts een recent onderhouden oever waar ruimte is voor inbrengen van voedselplanten van een vochtig milieu. Foto rechtsonder) een van de taluds waarin eenvoudig series van kleine, steile, kale randen en richels kunnen worden aangebracht, hiermee wordt de nestgelegenheid vergroot.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
33
Inrichting bijen- en vlindermuur In het gebied is recent een bijen- en vlindermuur aangelegd (Figuur 17). Om de bijenmuur een optimale nestgelegenheid te laten zijn voor bijen zijn nog enkele verbeteringen aan de inrichting van de muur noodzakelijk. Verbetering van de bijenmuur zal waarschijnlijk meer soorten opleveren in de toekomst. Aanbevelingen voor het verbeteren van de muur:
De geplaatste bamboestengels worden nat en blijven dat ook doordat ze in contact staan met de aarde achterin en tussen de bakstenen (Figuur 17). De bamboebundels moeten volledig droog blijven en daarom bij voorkeur onder een overkapping geplaatst worden. De overlevingskansen van de larven van bijen is momenteel zeer gering. De gaten in de gekantelde bakstenen worden doorgaans niet gebruikt door bijen omdat ze aan de achterzijde niet afgesloten zijn en vierkant in doorsnede zijn. Holle stengels en geboorde gaten in hout hebben de voorkeur. De mogelijkheid bestaat wel dat wespen als de Metselspinnendoder (Auplopus carbonarius) de gaten benutten om hun urntjes te metselen. De onderlinge afstand tussen de stenen is te klein, vaak niet meer dan een paar millimeter. De afstand zou groter moeten zijn, zodat ook de grotere soorten gangen kunnen aanleggen. Dit kan gerealiseerd worden door wisselend steeds een steen weg te halen. De lege plek moet hellend opgevuld worden met leem dat aansluit op de aarde aan de achterzijde van de muur. Bijen kunnen zich dan gemakkelijker op en rond de vliegopeningen bewegen en ondervinden beschutting en opwarmmogelijkheden. Het leem moet een deel zand bevatten, waardoor het gemakkelijker bewerkbaar blijft zonder dat het instort. Leem/klei zonder of met een minimumgehalte aan zand droogt meestal zeer hard op en is voor sommige soorten dan moeilijker bewerkbaar. De huidige vegetatie op en rond de muur kan worden aangevuld met planten als Tijm, Marjolein en Kattenkruid.
Figuur 17 Foto links) De recent aangelegde bijen- en vlindermuur, deze moet zorgen voor meer nestgelegenheid en voedselaanbod. Foto rechts) Een detail van de bamboestengels.
34
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 18 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Groene Long en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
35
4.2.3 Eelderbaan Resultaten Het gebied is in 2012 drie maal bezocht, waarbij in totaal 24 soorten bijen zijn gevonden. Gegevens van 2002-2011 ontbreken (Tabel 7). De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire soorten. Solitaire, bovengronds nestelende soorten waren zeer schaars. De meest talrijke soort was de Honingbij gevolgd door de Aardhommel, Steenhommel en Akkerhommel (Tabel 7). De Honingbij is alleen in de zomer waargenomen. Hommels werden zowel in het voorjaar als de zomer waargenomen maar vertoonden een piek in de zomer. Van de solitaire soorten waren de Viltvlekzandbij en het Roodgatje het meest talrijk. De meeste waarnemingen van solitaire soorten zijn in het voorjaar gedaan. In de zomer bleven deze, ondanks het grote en zeer gevarieerde voedselaanbod, op een paar soorten na uit. Het merendeel van de waarnemingen bestond in die periode uit hommels en Honingbij. De waarneming van de Wimperflankzandbij (Figuur 19) was de meest bijzondere (zie ook paragraaf 4.2.7 Duinkerkenstraat).
Tabel 7 Overzicht van alle bijen die in het gebied Eelderbaan zijn waargenomen in 2012. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Waarnemingen uit de periode 20022011 zijn niet bekend. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena carantonica Andrena chrysosceles Andrena dorsata Andrena flavipes Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena semilaevis Andrena subopaca Andrena tibialis Bombus bohemicus Bombus lucorum Lasioglossum calceatum Lasioglossum sexstrigatum Nomada flavoguttata Nomada goodeniana Bombus hypnorum Megachile willughbiella Osmia bicornis Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Apis mellifera
Nederlandse naam Meidoornzandbij Goudpootzandbij Wimperflankzandbij Grasbij Roodgatje Viltvlekzandbij Halfgladde dwergzandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Tweekleurige koekoekshommel Veldhommel Gewone geurgroefbij Gewone franjegroefbij Gewone kleine wespbij Smalbandwespbij Boomhommel Grote bladsnijder Rosse metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Honingbij
2012 1 2 1 1 15 17 1 6 5 1 8 2 8 2 1 4 3 7 5 97 97 4 136 206 630
36
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 19 Foto Links) Een vrouwtje van de Wimperflankzandbij op Boerenwormkruid. Foto rechts) Een mannetje van de Grijze rimpelrug op Paardenbloem.
Potenties Voedselaanbod Het centrale gedeelte van het gebied Eelderbaan kent in voorjaar en zomer een groot en gevarieerd voedselaanbod. Plaatsen hierbuiten zijn vaak sterk verruigd en voedselplanten zijn hier zeer matig en sterk verspreid aanwezig. In het voorjaar zijn de meeste bijen waargenomen op Paardenbloem (Tabel 8 en Figuur 19), boterbloem en Look-zonder-look. Op de bloeiende wilgen zijn geen waarnemingen gedaan, maar dit heeft waarschijnlijk te maken met de matige weersomstandigheden tijdens de inventarisatieronde. Bij droog en zonnig weer kunnen hier veel bijen op verwacht worden. Aanbod van soorten als Zevenblad en Fluitenkruid is nog te matig. In de zomer is het voedselaanbod in het centrale deel bijzonder divers met soorten als Knoopkruid, Boerenwormkruid, Rode- en Witte klaver, honingklaver en rolklaver (Figuur 20). Deze voedselplanten werden vooral door hommels en Honingbij bezocht. Ondanks dit diverse voedselaanbod werden slechts een paar solitaire soorten waargenomen. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk de matige nestgelegenheid in de zomer door het dichtgroeien van de bodem en het nagenoeg ontbreken van oude bomen in de omgeving.
Figuur 20 Foto’s links en rechts) Twee bloemrijke velden met o.a. Akkerdistel, Boerenwormkruid, Knoopkruid, Peen, klaver, honingklaver, rolklaver en Veldlathyrus.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
37
Tabel 8 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Eelderbaan. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Fabaceae
Asteraceae
Rosaceae Ranunculaceae Lamiaceae Brassicaceae Apiaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Lotus Melilotus Trifolium pratense Vicia cracca Trifolium repens Lathyrus pratensis Centaurea jacea Taraxacum officinale Tanacetum vulgare Cirsium arvense Rosa Potentilla anserina Ranunculus acris Stachys sylvatica Alliaria petiolata Aegopodium podagraria
Nederlandse naam Rolklaver Honingklaver Rode klaver Vogelwikke Witte klaver Veldlathyrus Knoopkruid Paardenbloem Boerenwormkruid Akkerdistel Roos Zilverschoon Scherpe boterbloem Bosandoorn Look-zonder-look Zevenblad
Totaal 109 103 59 52 25 14 103 52 8 4 79 2 4 4 1 1 620
Nestgelegenheid Ondergronds nestelende soorten vinden vooral in het voorjaar geschikte nestplaatsen in de taluds in de centrale en zuidelijk gelegen delen. De bodem is op veel plaatsen erg voedselrijk en sterk vergrast. Dit bemoeilijkt het aanleggen van nesten in de zomer door te weinig open plekken op de bodem. Het aandeel solitaire, ondergronds nestelende bijen is in die periode bijzonder laag. Bovengronds nestelende soorten zijn weinig waargenomen. Geschikte bovengrondse nestgelegenheid is nauwelijks voorhanden. Staand, dood hout is in de omgeving wel aanwezig maar waarschijnlijk nog te schaars. De bomen zijn over het algemeen echter nog jong en bevatten weinig tot geen vermolmde plekken. In een bruggetje zijn wel goudwespen waargenomen op verweerde houten palen, wat duidt op mogelijke bewoning door solitaire wespen of bijen. Lichte, houtige gewassen als Gewone braam en andere holle plantenstengels zijn wel aanwezig maar blijven niet jaarrond staan. De bijensoorten die wel aanwezig zijn kunnen in de menselijke bebouwing waarschijnlijk nestplaatsen vinden. Oude muizenholen zijn in geringe mate vastgesteld in de taluds, hommels kunnen deze gebruiken voor de aanleg van een nest.
38
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Nestmaterialen Sterk behaarde planten als Bosandoorn zijn hier en daar aanwezig. Deze bieden voor een soort als de Grote wolbij geen vestigingskansen door het ontbreken van bovengrondse nestgelegenheid.
Figuur 21 Foto’s links en rechts) Twee taluds waarbij de open bodem door vroege voorjaarssoorten worden benut als nestplaats.
Zon en beschutting Beschutting en opwarmmogelijkheden zijn in dit gebied voldoende aanwezig. Vooral de taluds kunnen een aantrekkelijke leefomgeving vormen wanneer ook aan de overige levensbehoeften voor bijen wordt voldaan. De overgang van bos naar open veld kan nog verbeterd worden. Aanbevelingen Eelderbaan Inrichting Delen van het gebied met een sterk vergraste en bloemenarme vegetatie afschrapen (zie Figuur 22 en Figuur 23). Op de vlakke delen 5-10 cm van de toplaag verwijderen. Bij taluds maximaal 5 cm afschrapen. Na het afschrapen kan er zand opgebracht worden. Indien nodig na enkele jaren de ingreep herhalen. Voorbeeld zoals in Figuur 10. Inzaaien met soortgelijke samenstelling als in Tabel 8. Aanvullend kan worden ingezaaid: kool, Gevlekt longkruid, Gewone smeerwortel, dovenetels (alle soorten) en Wilgenroosje. Fluitenkruid en Zevenblad langs beschutte bos en struweelranden. Het aanleggen van steile, kale randen en richels in de taluds (Figuur 21 en Figuur 22). Ringen van enkele (oude) bomen op zuidelijk gelegen bosranden, de stammen dienen voor een groot deel van de dag in de zon te staan. Aanplanten struiken als Sleedoorn, Meidoorn, Grauwe en Geoorde wilg. Moerasandoorn en Grote kattenstaart inzaaien langs oevers. Inzaaien sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts op delen waar zand is opgebracht (zie punt 1 boven).
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
39
Beheer Gefaseerd maaien van de graslanden (Figuur 20) en zorgen voor het overhouden van kruidenrijke zomen en/of stroken tussen 3-4 meter breed. Zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. De meest bloemrijke delen in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De sterk vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden. Verbeteren geleidelijke overgang bos-struweel-grasland, eens in de 3-4 jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Opslag van struiken als wilg laten staan. Voorbeeld als in Figuur 80. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
Figuur 22 Foto links) Een talud langs de oude vloeivelden waarbij sterke vergrassing nestelen in de bodem bemoeilijkt en in de zomer zorgt voor slecht voedselaanbod. Foto rechts) Een grasland in het noordelijke deel, voedselplanten en nestgelegenheid zullen vergroot worden door het afschrapen van de toplaag, het opbrengen van zand en inzaaien met voedselplanten.
40
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 23 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Eelderbaan en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
41
4.2.4 Oostersluis Resultaten Door slechte weersomstandigheden vroeg in het voorjaar kon de eerste inventarisatieronde pas half mei worden uitgevoerd. Om eventuele gemiste soorten te compenseren zijn bij deze eerste ronde van twee plaatsen buiten het SES-gebied Oostersluis waarnemingen meegenomen, één daarvan hoort bij het SES-gebied Damsterdiep. Deze plaatsen lagen direct aangrenzend aan het gebied Oostersluis en boden voedselplanten en bovengrondse elementen die in de rest van het gebied niet aanwezig waren, maar wel vergelijkbaar zijn voor soortensamenstelling en inrichtingsmogelijkheden. Een voorbeeld hiervan zijn de bladsnijderbijen die in de oude sluismuren nestelen (Figuur 24) en waarnemingen op boterbloem (Figuur 24). Ondanks het schrale karakter van de meeste graslanden en het gevarieerde en ruime voedselaanbod is het algemene resultaat slecht tot matig. Een belangrijke oorzaak is waarschijnlijk de gebrekkige nestgelegenheid voor ondergronds nestelende soorten in de zomer. Het grote nectaraanbod zorgde wel voor bijzonder hoge dichtheden van zweefvliegen als de Citroenpendelvlieg (Helophilus trivitattus) en bijvliegen (Eristalis). Het gebied is in 2012 drie maal bezocht. In de periode 2002-2012 zijn in totaal 21 soorten gevonden (Tabel 9). De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire soorten. Solitaire, bovengronds nestelende soorten zijn gelet op de grootte van het gebied matig te noemen. De aantallen van de solitaire soorten waren in het voorjaar en de zomer matig. Hommelsoorten werden in beide seizoenen waargenomen maar vertoonden een grote piek in de zomer. De meest talrijke soorten waren achtereenvolgens: Steenhommel, Aardhommel en Akkerhommel. De meest talrijke solitaire soort was de Rosse metselbij. De Honingbij was slechts zeer matig aanwezig.
Figuur 24 Foto links) Een vrouwtje van de Tuinbladsnijder met stukje blad op een oude sluismuur. Foto rechts) Een vrouwtje van de Gewone geurgroefbij op Kruipende boterbloem.
42
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Tabel 9 Overzicht van alle bijen die in het gebied Oostersluis zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena carantonica Andrena flavipes Andrena haemorrhoa Andrena minutula Andrena nitida Andrena tibialis Bombus lucorum Lasioglossum calceatum Lasioglossum sexstrigatum Nomada panzeri Panurgus banksianus Hylaeus communis Megachile centuncularis Megachile willughbiella Osmia bicornis Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus terrestris Colletes daviesanus Apis mellifera
Nederlandse naam Meidoornzandbij Grasbij Roodgatje Gewone dwergzandbij Viltvlekzandbij Grijze rimpelrug Veldhommel Gewone geurgroefbij Gewone franjegroefbij Sierlijke wespbij Grote roetbij Gewone maskerbij Tuinbladsnijder Grote bladsnijder Rosse metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Aardhommel Wormkruidbij Honingbij
2002 - 2011
2012 1 2 8
• 1 7 11 1 1 1 • •
• •
4 6 19 1 227 60 192 1 18 561
Potenties Voedselaanbod Het gebied Oostersluis biedt in het voorjaar en in de zomer voldoende voedselplanten voor bijen (Tabel 10). In het vroege voorjaar foerageren de meeste bijen op Paardenbloem, wilg (waarneming eerdere jaren), Kruipende boterbloem en op Narcis. Op een enkele plaats staat kool en dit werd veel bezocht door verschillende soorten zandbijen (Figuur 25). Steekproefsgewijs is de pollenlading van een vrouwtje van de Grijze rimpelrug onderzocht. Het pollen bleken uitsluitend van kool afkomstig te zijn. In eerdere jaren zijn in dit gebied ook veel bijen op kool waargenomen. Direct naast het gebied zijn verschillende soorten bijen waargenomen op bloeiende Kruipende boterbloem (Figuur 24). In het voorjaar is het aanbod van schermbloemigen als Fluitenkruid en Zevenblad onvoldoende voor oligolectische soorten die uitsluitend hierop foerageren. Zij vinden geen aansluiting met Peen die in de zomer volop aanwezig is. Aan het eind van het voorjaar en in de zomer is het voedselaanbod divers met soorten als Gewone Margriet, Duizendblad, Peen, Pastinaak, Knoopkruid, Akkerdistel, Wilde cichorei en een groot aanbod van vlinderbloemigen (Figuur 25). Bladsnijderbijen werden vooral waargenomen op Veldlathyrus en in eerdere jaren ook op rolklaver. Hommels vlogen vooral op rolklaver, Knoopkruid en op Vogelwikke (Figuur 25). Ondanks het ruime aanbod van Gewone Margriet en Duizendblad zijn hier op geen waarnemingen gedaan, dit is mogelijk te wijten aan een gebrekkige nestgelegenheid in de zomer voor ondergronds nestelende soorten. Het aanbod van gele composieten als Jacobskruiskruid, Boerenwormkruid, Gewoon biggenkruid of Vertakte leeuwentand is zeer matig, er is slechts één vrouwtje van de Wormkruidbij gevonden. Afgezien van de wilgen in het voorjaar ontbreken andere belangrijke struiken waarop gefoerageerd kan worden. De oevers van de wateren zijn erg dichtgegroeid. Voedselplanten van een vochtig milieu als Moerasandoorn, Grote wederik en Grote kattenstaart ontbreken hier.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
43
Figuur 25 Foto linksboven) Bloeiende kool bij het Damsterdiep. Foto rechtsboven) Een vrouwtje van de Grijze rimpelrug op bloeiende kool, de verzamelborstels aan de achterpoten zitten vol met koolpollen. Foto Linksonder) Moerasrolklaver en Vogelwikke zijn zeer veel aanwezig Foto rechtsonder) Akkerhommel op Vogelwikke.
Tabel 10 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Oostersluis. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Fabaceae
Asteraceae
Ranunculaceae Apiaceae Brassicaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Lotus Vicia cracca Lathyrus pratensis Trifolium pratense Cytisus scoparius Centaurea jacea Jacobaea vulgaris Cirsium arvense Tanacetum vulgare Carduus crispus Ranunculus repens Daucus carota Brassica
Nederlandse naam Rolklaver Vogelwikke Veldlathyrus Rode klaver Brem Knoopkruid Jacobskruiskruid Akkerdistel Boerenwormkruid Kruldistel Kruipende boterbloem Peen Kool
Totaal 242 27 21 16 7 168 13 7 1 1 30 3 3 539
Nestgelegenheid In het voorjaar is de ondergrondse nestgelegenheid matig. Potentiële nestplaatsen liggen waarschijnlijk langs de randen in de droge taluds en droge slootwallen. In de graslanden wordt waarschijnlijk weinig tot niet genesteld. In de zomer zijn deze plaatsen erg dichtgegroeid of te vochtig en zijn dan niet geschikt voor bijen om nesten in aan te leggen. Als foerageergebied zijn zij echter wel belangrijk door het grote aanbod van rolklaver, Rode en Witte klaver en Veldlathyrus. Bovengrondse nestgelegenheid is aanwezig in de oude sluismuren en in de scheuren van de brede, houten aanlegpalen (Figuur 26). Verschillende soorten bladsnijderbijen zijn
44
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
waargenomen op de palen en nesten van de Tuinbladsnijder zijn in de oude sluismuren gevonden (Figuur 26). In september 2010 zijn nog bladsnijderbijen waargenomen op de aanlegpalen. Andere bovengrondse nestgelegenheden als staand, dood hout ontbreken. Plantenstengels met zachte of holle kern zijn voldoende aanwezig maar soorten die hierin nestelen zijn niet gevonden. Onvoldoende beschutting of de slechte verbinding met andere groene zones kunnen hiervan de oorzaak zijn. Gezien de hoge aantallen hommels zullen de nesten hiervan in de nabije omgeving aangelegd worden in oude, verlaten muizenholen in de slootwallen of andere taluds. Nestmaterialen Bladsnijderbijen verzamelden hun nestmaterialen in de directe omgeving, uitvliegende vrouwtjes kwamen herhaaldelijk na enkele minuten met stukjes blad retour bij hun nest. Geschikte planten of bomen waarop bijen nestmaterialen kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn weinig tot niet aanwezig in het gebied. Voordat soorten als de Grote wolbij of de Tronkenbij zich hier zouden kunnen vestigen moet de bovengrondse nestgelegenheid verbeterd worden.
Figuur 26 Foto links) Eén van de oude sluismuren waar oude boorgaten door bladsnijderbijen worden gebruikt als nestplaats. Foto rechts) Een pas afgesloten nest van een bladsnijderbij in de muur waarbij de verse stukjes blad nog zichtbaar afsteken tegen de rest van de muur
Zon en beschutting Beschutting en opwarmmogelijkheden vinden bijen door aanwezigheid van de oude muren en verschillende kleine taluds. Geschikte struweelranden of solitaire struiken ontbreken. De graslanden aan weerszijden van de huidige sluis zijn open en over het algemeen erg winderig. Solitaire, ondergronds nestelende soorten zijn hier nauwelijks waargenomen. Aanbevelingen Oostersluis Inrichting Uitbreiden en/of inzaaien planten zoals genoemd bij Voedselaanbod is gewenst, in het bijzonder kool, Kruipende boterbloem, Boerenwormkruid en Jacobskruiskruid. Voorjaarsschermbloemigen als Fluitenkruid en Zevenblad kunnen ingebracht worden op graslandjes buiten het gebied zoals op de
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
45
rechterfoto in Figuur 27, dit betreft het af te schrapen deel zoals aangegeven in Figuur 28. Dit deel ligt nog enigzins beschut langs een talud. Wilgenroosje langs nieuw ontstane zomen (zie volgende punt) inzaaien. Aanplanten struiken als wilg, Sleedoorn, Meidoorn en Sporkehout. In aaneengesloten rijen aanplanten langs de noordzijde van de zandtaluds. Aanleggen zandwallen voor meer beschutting en nestgelegenheid (Figuur 79). Delen van het gebied met een sterk vergraste en bloemenarme vegetatie afschrapen. Op de vlakke delen 5-10 cm van de toplaag verwijderen. Bij taluds maximaal 5 cm afschrapen. Na het afschrapen kan er zand opgebracht worden. Indien nodig na enkele jaren de ingreep herhalen Voorbeeld zoals in Figuur 10. Inzaaien sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts.
Beheer Graslanden niet geheel afmaaien, zorgen voor het overhouden van kruidenrijke zomen en/of stroken tussen 3-4 meter breed door alleen centrale delen te maaien. Een kruidenrijke zoom/strook kan tegen de wilgenrijen aan de oostkant en de heggen aan de westkant van het gebied ontwikkeld worden door gefaseerd te maaien. Zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. De meest bloemrijke delen in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De sterk vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden, maaisel afvoeren (Figuur 27). De oevers van de wateren zijn op verschillende plaatsen afgeschraapt (Figuur 27). Op termijn kan verruiging weer toenemen, herhaling zou dan wenselijk zijn. Met de wensen en/of doelen voor rietvogels dient wel rekening gehouden te worden. Opslag van struiken als wilg laten staan.
Figuur 27 Foto links) Een deel van een afgeschraapte oeverzone. Foto rechts) Een van de sterk vergraste delen waar de bodem volledig bedekt wordt door afgestorven, plantaardig materiaal.
46
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 28 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Oostersluis en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
47
4.2.5 Noorderplantsoen Resultaten Het gebied is in 2012 twee maal bezocht. In de periode 2002-2012 zijn er in totaal 34 soorten bijen gevonden (Tabel 11). De talrijkste soorten waren de Honingbij, Rosse metselbij, Viltvlekzandbij en de Goudpootzandbij. In het tijdvak 2002-2011 is dit gebied op eigen initiatief regelmatig geïnventariseerd. De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire soorten. De solitaire, bovengrondse nestelende bijen waren wat soorten betreft in 2012 zeer schaars. De aantallen van de solitaire soorten liggen voornamelijk in het voorjaar relatief hoog en in de zomer zeer laag. Oorzaak hiervan ligt voornamelijk bij een schaars aanbod van voedselplanten in de zomer. Hommelsoorten worden zowel in het voorjaar als de zomer waargenomen. Een duidelijke piek is niet waarneembaar, waarschijnlijk te wijten aan onvoldoende voedselaanbod. De Honingbij is alleen in de zomer waargenomen. Bijzondere waarnemingen tussen 2002-2011 waren die van de Andoornbij en de Kleine klokjesbij, beide kwetsbare, oligolectische soorten. De Grasbij (Figuur 29) is in de laatste twee decennia aanzienlijk talrijker geworden in de noordelijke helft van Nederland (Vegter 1977).
Tabel 11 Overzicht van alle bijen die in het gebied Noorderplantsoen zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen.
Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena barbilabris Andrena chrysosceles Andrena cineraria Andrena flavipes Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena praecox Andrena semilaevis Andrena subopaca Andrena tibialis Anthophora plumipes Bombus bohemicus Bombus lucorum Lasioglossum calceatum Lasioglossum sexstrigatum Melitta haemorrhoidalis Nomada fabriciana Nomada flava Nomada goodeniana Nomada ruficornis Anthidium manicatum Anthophora furcata Bombus hypnorum Chelostoma campanularum Chelostoma rapunculi Osmia bicornis Osmia caerulescens Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Apis mellifera
Nederlandse naam Witbaardzandbij Goudpootzandbij Asbij Grasbij Vosje Roodgatje Viltvlekzandbij Vroege zandbij Halfgladde dwergzandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Gewone sachembij Tweekleurige koekoekshommel Veldhommel Gewone geurgroefbij Gewone franjegroefbij Klokjesdikpoot Roodzwarte dubbeltand Gewone wespbij Smalbandwespbij Gewone dubbeltand Grote wolbij Andoornbij Boomhommel Kleine klokjesbij Grote klokjesbij Rosse metselbij Blauwe metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Honingbij
2002 - 2011 • • • • • • • • • • • • •
2012 2 22 1 8 9 7 22
2 1 11 1 2 5
• •
1 2 8 4
• • • • • •
17
• • • • • •
35 2 4 3 10 6 11 52 248
48
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 29 Foto links) Een overzicht van een foerageerterrein met Paardenbloem in het voorjaar. Foto rechts) Een vrouwtje van de Grasbij op Paardenbloem.
Potenties Voedselaanbod De meeste waarnemingen in het voorjaar werden gedaan op Paardenbloem (Tabel 12, Figuur 29). Door pas laat in het voorjaar te maaien is Paardenbloem door het gehele gebied goed in bloei gekomen, hier hebben bijen baat bij. Pinksterbloem komt hierdoor eveneens tot bloei, dit is de waardplant van het Oranjetipje en wordt af en toe door kleine bijen bezocht. In de zomer zijn alleen Honingbij en hommels waargenomen, vooral op ooievaarsbek. Overige, noemenswaardige voedselplanten zijn Mahonie, Ribes, roos, Gevlekt longkruid, Gevlekte dovenetel, Salie en Zevenblad. Het aanbod van Fluitenkruid en Zevenblad is schaars. Vooral rond om en op de Jatsdwinger blijven deze net voldoende staan om afhankelijke, oligolectische soorten als Halfgladde dwergzandbij lokaal in stand te houden. Vlinderbloemigen als rolklaver, lathyrus en wikke ontbreken. De lage aantallen hommels houden hiermee verband. Tussen 2002 en 2011 werden bijen waargenomen op planten als krokus, Oosterse sterhyacint, Narcis, Holwortel, Voorjaarshelmbloem, klokjessoorten (Ruig- en Mariëtteklokje), Bosandoorn, Hondsdraf, Speenkruid, Look-zonder-look, Gewone smeerwortel, Vertakte leeuwentand en Fluitenkruid. Op wilg, Meidoorn, Sleedoorn, Spaanse aak en Esdoornsoorten zijn geen bijen waargenomen, maar deze kunnen wel een belangrijke voedselbron vormen. De meeste oevers zijn beschoeid en laten weinig of geen ruimte voor planten die gedijen in een vochtig milieu zoals Moerasandoorn, Grote kattenstaart en Grote wederik. Tussen 2002 en 2011 zijn oligolectische bijen zoals de Andoornbij op Bosandoorn waargenomen en drie soorten klokjesspecialisten op Ruig- en Mariëtteklokje. In 2012 ontbraken deze voedselplanten en werden deze kwetsbare soorten bijen niet meer waargenomen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
49
Tabel 12 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Noorderplantsoen. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Asteraceae Geraniaceae Berberidaceae Grossulariaceae Rosaceae Lamiaceae Boraginaceae Apiaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Taraxacum officinale Bellis perennis Geranium Berberis aquifolium Ribes Rosa Salvia Lamium maculatum Pulmonaria officinalis Aegopodium podagraria
Nederlandse naam Paardenbloem Madeliefje Ooievaarsbek Mahonie Ribes Roos Salie Gevlekte dovenetel Gevlekt longkruid Zevenblad
Totaal 109 1 77 13 10 8 3 2 4 2 229
Nestgelegenheid Door ondergronds nestelende soorten wordt vooral de zuidzijde van de (droge) taluds in het voorjaar gebruikt als nestplaatsen, de nestingangen bevinden zich in de kale (dan nog zon beschenen) delen en in de gazons (Figuur 30). De laagste delen nabij de oever zijn vrij vochtig en in de meeste gevallen niet geschikt voor bodemnesten. Het Vosje prefereert korte vegetatie voor het aanleggen van nesten zoals kort gemaaide gazons en bermen (Figuur 30). In de zomer worden op de taluds weinig tot geen bijen waargenomen en nesten zijn niet meer waargenomen. Redenen hiervoor liggen mogelijk bij het dichtgroeien van het bladerdak waardoor de gazons in de schaduw komen te liggen en de schaarste en eenzijdigheid van voedselplanten. In totaal zijn er zeven bovengronds nestelende soorten gevonden, dit is gezien het matige voedselaanbod tijdens de vliegtijd van de specifieke soorten een redelijk resultaat. Bovengrondse nesten van bijen bevinden zich waarschijnlijk in dode delen van oude bomen en in beschikbare gaten of holtes in de omliggende menselijke bebouwing. Het natuurlijke aanbod van staand, dood hout is op diverse plaatsen aanwezig. Nesten van bijen konden niet gevonden worden, maar wel van verschillende soorten solitaire wespen die in grote lijnen dezelfde nestelwijze er op nahouden. Aanwezigheid van deze wespen indiceren dat er ook goede nestmogelijkheden zijn voor solitaire bijen zoals de Rosse metselbij of de Grote klokjesbij. Opvallend zijn de waarnemingen uit eerdere jaren (tussen 2002-2011) van de Andoornbij, deze soort is hier verschillende jaren achtereen waargenomen. De soort knaagt nesten in vermolmd hout. Aanwezigheid van voldoende staand, dood hout in combinatie met (Bos)andoorn is een vereiste voor vestiging van de soort. Gezien de diversiteit aan en de hoeveelheid van oude bomen met dood hout is het Noorderplantsoen een geschikt leefgebied voor deze soort. Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waar bijen nestmaterialen op kunnen verzamelen zoals plantenharen zijn weinig tot niet aanwezig in het gebied. De Grote wolbij is eerder gevonden op Bosandoorn. Door ontbreken van deze plant in 2012 is deze soort niet meer geconstateerd.
50
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 30 Foto links) Een overzicht van een zonnig gelegen talud in het voorjaar, nestplaats voor soorten als Vosje en Viltvlekzandbij. Foto rechts) Een nestingang met uitgeworpen aarde van een Vosje in een kort gemaaid gazon.
Zon en beschutting Het Noorderplantsoen kenmerkt zich door een afwisseling van open, zonnige en schaduwrijke plekken. Vooral in het voorjaar staan de talrijke taluds bloot aan direct zonlicht. De bijen die in het voorjaar vliegen ondervinden hier beschutting en opwarmmogelijkheden op de taluds zelf of langs de struweelranden. Bij het dichtgroeien van het bladerdak in de zomer zijn de meeste taluds sterk beschaduwd en worden dan minder of niet meer door bijen benut. Bijen zijn dan voornamelijk actief langs zonbeschenen, kruidenrijke struweelranden. Aanbevelingen Noorderplantsoen Inrichting Het handhaven of inzaaien van redelijk robuuste voedselplanten op de zwaardere bodems zoals Gevlekt longkruid, Gewone smeerwortel en dovenetels (alle soorten) (Figuur 32). Op de weinig aanwezige lichtere bodemdelen (zoals Figuur 33 rechts) de zomen inzaaien met vlinderbloemigen als rolklaver, lathyrus en wikke voor aantrekken van Bladsnijderbijen en versterking voor hommels. Verder Bosandoorn en klokjes ten behoeve van de Andoornbij, Grote wolbij en de klokjesspecialisten. De ruige oever aan de grachtstraat (straatkant) en andere kleine, verruigde oeverzones (Figuur 32) afschrapen en inzaaien met planten uit vochtig milieu zoals Moerasandoorn, Grote kattenstaart en Grote wederik (Figuur 34). Aanplanten of uitbreiden van struiken zoals Sporkehout, Sleedoorn, Meidoorn en wilg. Gewone braam en opslag van wilg deels laten staan. Steile, kale randen en richels creëren op onbetreden, zonnig gelegen taluds (Figuur 31) om nestgelegenheid te vergroten. Het oevertalud aan de noordzijde verschralen door gefaseerd afschrapen (Figuur 31). Inzaaien sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts op lichtere bodemdelen zoals bij Figuur 32 en Figuur 33 (beide rechts).
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
51
Figuur 31 Foto links) Een zonnig gelegen talud dat deels voorzien kan worden van steile, kale randen en richels ten behoeve van ondergronds nestelende soorten zoals de Gewone Sachembij. Foto rechts) Een overzicht van een schraal talud dat door afschrapen ook in de toekomst schraal gehouden moet worden.
Figuur 32 Foto links) Oeverzones op de voor- en achtergrond waar ruimte is voor inzaaien van voedselplanten uit een vochtig milieu. Foto rechts) Voedselplanten als Gevlekte dovenetel en aanverwante soorten dienen behouden of ingezaaid te worden in zomen langs de bos- en struweelranden.
Beheer Waar het formele karakter van het plantsoen het toelaat wordt aanbevolen een kruidenrijke zoom (3-4 meter breed) te creëren langs bosschages waar nu nog tot aan de struweelrand wordt gemaaid (Figuur 33). Deze zomen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. Verbeteren van de geleidelijke overgang bos-struweel-gazon/grasland (Figuur 33), eens in de 3-4 jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Voorbeeld als in Figuur 80. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
52
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 33 Foto links) Een voorbeeld van een strak onderhouden gazon in de zomer, hier is ruimte voor een brede, niet-gemaaide, kruidenrijke zoom. Foto rechts) Een opname uit 2010, een zonnig, kruidenrijk hoekje met soorten als Bosandoorn, klokjes en toorts. Door het verdwijnen van deze voedselplanten verdwijnen ook de bijen die ervan afhankelijk zijn voor voedsel of nestmaterialen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
53
Figuur 34 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Noorderplantsoen en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
54
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
4.2.6 Bornholmstraat Resultaten Het gebied is in 2012 drie maal bezocht. In de periode 2002-2012 zijn in totaal 26 soorten bijen gevonden (Tabel 13). Van de Honingbij werden de meeste individuen waargenomen. Daarna achtereenvolgens van de Aardhommel, de Steenhommel en de Akkerhommel. Van de solitaire soorten was de Pluimvoetbij het meest talrijk. In vergelijking met andere SES-gebieden zijn er in dit gebied tijdens de zomer nog een redelijk aantal bijen actief. Ondergrondse, solitaire bijen zijn in voorjaar en zomer redelijk gelijk vertegenwoordigd wat soorten en aantallen betreft. Dit is voornamelijk te danken aan het dicht bij elkaar voorkomen van goede nestgelegenheid en voldoende voedselplanten. Bovengronds nestelende soorten waren schaars in soorten en aantallen. Hommels en de Honingbij waren het talrijkst in de zomer. Een bijzondere waarneming is die van de Variabele wespbij. De soort is een broedparasiet bij de Wimperflankzandbij. Een andere, bijzondere waarneming was die van een mannetje van de Veenhommel. In het noorden van Nederland beperkt de soort zich vooral tot duin-, heide-, bos- en veengebieden in Drenthe en ZO-Friesland en de Waddeneilanden. Waarnemingen in stedelijk gebied zijn schaars. Tabel 13 Overzicht van alle bijen die in het gebied Bornholmstraat zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena denticulata Andrena dorsata Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena praecox Andrena tibialis Andrena vaga Bombus lucorum Dasypoda hirtipes Halictus rubicundus Lasioglossum calceatum Lasioglossum leucozonium Lasioglossum sexstrigatum Lasioglossum villosulum Nomada zonata Panurgus calcaratus Megachile centuncularis Megachile willughbiella Osmia bicornis Bombus hortorum Bombus jonellus Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Apis mellifera
Nederlandse naam Kruiskruidzandbij Wimperflankzandbij Vosje Roodgatje Vroege zandbij Grijze rimpelrug Grijze zandbij Veldhommel Pluimvoetbij Roodpotige groefbij Gewone geurgroefbij Matte bandgroefbij Gewone franjegroefbij Biggenkruidgroefbij Variabele wespbij Kleine roetbij Tuinbladsnijder Grote bladsnijder Rosse metselbij Tuinhommel Veenhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Honingbij
2002 - 2011 • •
• • • • • • • • •
2012 1 1 1 4 6 1 10 1 15 2 1 4
1 4 2 4
• • • •
1 18 16 1 48 64 206
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
55
Potenties Voedselaanbod Het voedselaanbod is in het voorjaar en de zomer matig tot goed. In het voorjaar zijn de meeste soorten aangewezen op wilg (Tabel 14 en Figuur 36), boterbloem en kool. Belangrijke voedselplanten als Paardenbloem of schermbloemigen ontbreken. In de zomer is het aanbod gele composieten matig tot goed en deze zijn in grote delen van het gebied aanwezig. Oligolectische soorten als Pluimvoetbij, Kleine roetbij en Kruiskruidzandbij werden op Gewoon biggenkruid waargenomen. De meeste soorten foerageren in de zomer op Gewone braam en rolklaver (Figuur 36). Grote ratelaar is volop aanwezig, ondanks dat zijn hier geen waarnemingen op gedaan. Het zaadmengsel (met o.a. vlinderbloemigen) dat enige jaren geleden langs de bermen en taluds is ingezaaid wordt door bijen goed benut. Bladsnijderbijen hebben zich daardoor kunnen vestigen, zie echter ook: nestgelegenheid. Gezien het aandeel vlinderbloemigen zijn de aantallen hommels vrij laag gebleven, de oorzaak is niet duidelijk. Tabel 14 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Bornholmstraat. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Rosaceae Asteraceae Saliaceae Fabaceae
Hypericaceae Ranunculaceae Campanulaceae Brassicaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Rubus fruticosus Cirsium arvense Hypochaeris radicata Salix Lotus Vicia sativa Trifolium repens Hypericum perforatum Ranunculus Jasione montana Brassica
Nederlandse naam Gewone braam Akkerdistel Gewoon biggenkruid Wilg Rolklaver Voederwikke Witte klaver Sint-Janskruid Boterbloem Zandblauwtje Kool
Totaal 74 21 19 37 26 1 1 7 3 2 1 192
Figuur 36 Foto links) Een werkster van de Aardhommel foeragerend op Gewone braam. Foto rechts) Een koningin van de Steenhommel foeragerend op een vrouwelijk wilgenkatje.
56
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 37 Foto links) Een overzicht van een schraal, bloemrijk grasland in het voorjaar met voedselplanten als Scherpe boterbloem en Grote ratelaar. Foto rechts) Een ingezaaide berm met voedselplanten als Gewoon biggenkruid, Luzerne, honingklaver en rolklaver.
Nestgelegenheid Ondergrondse nestgelegenheid is op verschillende plaatsen matig tot goed aanwezig in de schrale, vlakke delen zoals de bermen van fietspaden (Figuur 39). Door de Gemeente Groningen, Stadsbeheer is hier eerder een toplaag van de bodem afgeschraapt en zand opgebracht. Deze ingreep heeft er waarschijnlijk voor gezorgd dat ondergronds nestelende, solitaire soorten zich hier kunnen vestigen en handhaven. De taluds van de omliggende infrastructuur zijn meestal ruig en dicht begroeid gebleven, nestelactiviteit is hier met uitzondering van hommelnesten in oude muizenholen vrijwel beperkt tot het voorjaar (Figuur 39). Bovengrondse nestgelegenheid is aanwezig in dode (droge) delen van bomen. In kleine gaten en kieren in de omliggende bebouwing kunnen bijen ook nesten aanleggen. Gallen van de Rietvlieg zijn veel aanwezig en geschikte voedselplanten liggen hier direct naast. Mogelijkheden voor de Rietmaskerbij lijken aanwezig, zie hiervoor ook paragraaf 5.2.2.
Figuur 38 Foto links) De door RO/EZ geplaatste stammen met geboorde gaten. Foto rechts) Een mannetje van de Tuinbladsnijder die de stammen continu inspecteert op aanwezigheid van vrouwtjes.
In 2012 zijn door de Gemeente Groningen, Stadsbeheer een tweetal boomstammen, voorzien van geboorde gaten, geplaatst (Figuur 38). Door metsel- en bladsnijderbijen werden de stammen direct geïnspecteerd; vrouwtjes betraden de geboorde gaten en mannetjes patrouilleerden voortdurend langs de stammen (Figuur 38). De uitvoer behoeft
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
57
nog enige verfijning. De geboorde gaten in de geplaatste stammen vertonen momenteel nog te veel splinters. Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waarop bijen nestmaterialen kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn weinig tot niet aanwezig in het gebied. Soorten als de Grote wolbij en Tronkenbij zijn dan ook niet waargenomen. Bladmateriaal kan door bladsnijderbijen waarschijnlijk voldoende in de omgeving gevonden worden. Zon en beschutting Beschutting en opwarmmogelijkheden zijn matig tot redelijk aanwezig in de vorm van de verschillende taluds en struweelranden.
Figuur 39 Foto linksboven) Een schrale berm met ijle vegetatie en open bodem. Foto rechtsboven) Een groepje nestingangen van groefbijen in dezelfde berm. Foto linksonder) Een talud dat alleen in het voorjaar geschikt is voor bijen, de bodem is dan nog gemakkelijk te bereiken. Foto rechtsonder) Een deel van een grasland met voedselplanten dat voor het aanleggen van bodemnesten minder tot niet meer gunstig is
58
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Aanbevelingen Bornholmstraat Inrichting Bij verruiging van de bermen op langere termijn kan wederom een deel van de toplaag worden afgeschraapt (maximaal 5 cm). Dit moet in het najaar (na 1 oktober) gebeuren en nooit in het vroege voorjaar (na 1 februari). Bij de al eerder ingezaaide delen hoeft waarschijnlijk niet per se opnieuw ingezaaid te worden. Delen van het gebied met een sterk vergraste en bloemenarme vegetatie afschrapen (zie Figuur 42). Op de vlakke delen 5-10 cm van de toplaag verwijderen. Bij taluds maximaal 5 cm afschrapen. Na het afschrapen kan er zand opgebracht worden. Indien nodig na enkele jaren de ingreep herhalen Voorbeeld zoals in Figuur 10. Vooral de zeer sterk verruigde delen langs de oever van de voormalige skivijver zouden sterk verschraald moeten worden. Nieuwe, verschraalde delen inzaaien met zaadmengsel dat eerder in dit gebied gebruikt is aangevuld met Wilde reseda, Tijm, Marjolein, Kattendoorn, Brem en Stekelbrem. Wilgenroosje langs zomen. Aanplanten van struiken als Kruipwilg, Sleedoorn, Meidoorn en Sporkehout. Aanleggen zandwallen voor meer nestgelegenheid en beschutting zoals aangegeven in kaartje en Figuur 79. Aanplanten naaldbomen als dennen en sparren. Hier kan worden volstaan met het plaatsen van solitaire Grove dennen. Inzaaien sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts. Geboorde gaten in de geplaatste stammen vertonen nog te veel splinters. Aanbevolen wordt deze opnieuw uit te boren zodat alle splinters binnen en aan de randen verwijderd worden. Er moet een gladde, cilindervormige holte ontstaan.
Figuur 40 Foto links) Sterk verruigde oever en grasland bij de voormalige skivijver (opname 2011). Foto rechts) Hetzelfde grasland in 2012 na het maaien. Het maaien heeft slechts een tijdelijk effect. Hier is ruimte voor ingrijpende verschraling door afschrapen van de toplaag en het opbrengen van zand.
Beheer Het huidige beheer van de ecologische hovenier in het meest zuidelijke deel van het gebied Bornholmstraat kan gehandhaafd blijven. Dit geldt in het bijzonder voor de velden zoals aangegeven in Figuur 39 rechtsonder. Maaibeheer wordt hier gefaseerd uitgevoerd en in herfst en winter blijven er voldoende zomen en randen staan wat gunstig is voor de overlevingskansen van insecten. Voor de
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
59
gebiedsdelen die niet bij deze hovenier in beheer zijn gelden de overige hieronder genoemde aanbevelingen. Bestaande voedselplanten zoals genoemd bij voedselaanbod handhaven en uitbreiden door zorgvuldig, gefaseerd maaibeheer. Gefaseerd maaien van de graslanden, zorgen voor het overhouden van kruidenrijke zomen en/of stroken van 3-4 meter breed. Zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. De meest bloemrijke delen in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De meer vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden. Handhaven en verbeteren geleidelijke overgang bos-struweel-grasland, dit geldt ook voor kleine struweel- en bospartijen (Figuur 41), eens in de 3-4 jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Voorbeeld als in Figuur 80. Opslag van wilg of Gewone braam nooit volledig terugsnoeien (Figuur 41). Riet uitsluitend gefaseerd maaien. Beschut liggende delen of stroken laten staan in verband met de zwermplaatsen van solitaire zandbijen en de goede potenties voor de Rietmaskerbij. Belangrijk is het behouden van een goede, fysieke, onderlinge aansluiting van rietkragen. Voedselplanten als boterbloem moeten in de buurt van het riet staan en niet tijdens de bloeiperiode gemaaid worden. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
Figuur 41 Foto links) Op de voorgrond de opslag van wilgen waarop zeer veel bijen kunnen foerageren, deze moeten nooit volledig worden teruggesnoeid. Foto rechts) Bloeiende Gewone braam, voor veel bijen een belangrijke voedselplant, maskerbijen kunnen de stengels met zachte en holle binnenkant als nestplaats gebruiken. Gewone braam moet altijd gedeeltelijk blijven staan en voldoende oud kunnen worden.
60
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 42 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Bornholmstraat en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
61
4.2.7 Duinkerkenstraat Resultaten Het gebied is in juni bezocht maar door zeer matige weersomstandigheden werden weinig bijen waargenomen. In de tweede helft van juni is het gehele gebied kort gemaaid en afgeschraapt. Vrijwel alle voedselplanten zijn door deze ingreep verdwenen en nog slechts een enkele bij is nadien aangetroffen (Figuur 43). Bijen kunnen uitsluitend baat hebben bij een dergelijke ingreep wanneer dit gebeurt buiten de vliegperiode: tussen 1 oktober en 1 februari. De Duinkerkenstraat was voorafgaand aan de ingreep een aantrekkelijk gebied voor bijen. Dit was deels te danken aan de verschraling en het inzaaien van voedselplanten in eerdere jaren door de Gemeente Groningen, Stadsbeheer. Het gebied is in 2012 drie maal bezocht en er zijn in de periode 2002-2012 in totaal 25 soorten bijen gevonden (Tabel 15). De meeste waarnemingen werden gedaan in het vroege voorjaar en de gevonden soorten waren voor het grootste deel ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het meest talrijk was de Grijze zandbij, hiervan was een aggregatie aanwezig die bestond uit enkele tientallen individuen. In de zomer kon door de bovengenoemde ingreep slechts één hommel op een restantje rolklaver worden waargenomen. Uit observaties in 2010 en 2011 blijkt dat het gebied ook in de zomer nog zeer aantrekkelijk was voor ondergronds en bovengronds nestelende, solitaire bijen en hommels door het gevarieerde voedselaanbod en de redelijke nestgelegenheid.
Figuur 43 Foto links) Een opname in de eerste helft van juni 2012, één van de verschraalde bloemrijke delen. Foto rechts) Dezelfde locatie na de ingrepen in de tweede helft van juni 2012, de struweelrand is gekapt en de kruidige vegetatie is voor het grootste deel verdwenen.
Een bijzondere waarneming uit 2011 is de Wimperflankzandbij met haar broedparasiet, de Variabele wespbij. In 2012 zijn er twee mannetjes van de Wimperflankzandbij waargenomen. De gastheer werd eerder schaars waargenomen in de noordelijke drie provinciën, maar breidt zich in de laatste twee decennia naar het noorden uit (Peeters et al. 2012). Binnen de stad Groningen is zij vanaf 2009 op vijf verschillende plaatsen door de auteur gevonden. De Variabele wespbij volgt waar de gastheer gaat en is momenteel bekend van een paar plaatsen in Groningen en Friesland.
62
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Een andere bijzondere waarneming is die van de Bruinsprietwespbij, een broedparasiet van de Kleine- en de Grote Roetbij. De eerste soort is hier goed vertegenwoordigd, de tweede is één keer waargenomen. Tabel 15 Overzicht van alle bijen die in het gebied Duinkerkenstraat zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena clarkella Andrena denticulata Andrena dorsata Andrena haemorrhoa Andrena praecox Andrena subopaca Andrena vaga Andrena ventralis Dasypoda hirtipes Lasioglossum villosulum Nomada ferruginata Nomada fuscicornis Nomada zonata Panurgus banksianus Panurgus calcaratus Bombus hypnorum Heriades truncorum Megachile centuncularis Megachile willughbiella Osmia caerulescens Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus terrestris Bombus vestalis Apis mellifera
Nederlandse naam Zwart-rosse zandbij Kruiskruidzandbij Wimperflankzandbij Roodgatje Vroege zandbij Witkopdwergzandbij Grijze zandbij Roodbuikje Pluimvoetbij Biggenkruidgroefbij Geelschouderwespbij Bruinsprietwespbij Variabele wespbij Grote roetbij Kleine roetbij Boomhommel Tronkenbij Tuinbladsnijder Grote bladsnijder Blauwe metselbij Steenhommel Akkerhommel Aardhommel Grote koekoekshommel Honingbij
2002 - 2011
2012 15
• 2 17 9 1 51 1 • • 1 • • 1 • 1 • • • • • • •
2 2 4 1 8 116
Potenties Voedselaanbod In het verleden is de bodem verschraald en ingezaaid met een gevarieerd bloemenaanbod. De positieve invloed hiervan is duidelijk terug te zien in het aantal gevonden bijensoorten. In het voorjaar zijn bijen voornamelijk aangewezen op wilg (Tabel 16) en Paardenbloem (waarnemingen 2011). Iets later in het voorjaar en in de zomer zijn Gewone Margriet, Gewone Ereprijs, kool, rolklaver, honingklaver, Rode- en Witte klaver, Vertakte leeuwentand, Gewoon biggenkruid, Jacobskruiskruid, Knoopkruid (Figuur 44) en Akkerdistel de belangrijkste voedselplanten. Tabel 16 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Duinkerkenstraat. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Saliaceae Fabaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Salix Lotus
Nederlandse naam Wilg Rolklaver
Totaal 127 1 128
Onderlinge aansluiting is redelijk maar het aandeel Jacobskruiskruid zou veel hoger moeten zijn, Boerenwormkruid ontbreekt. Schermbloemigen zijn schaars aanwezig. Struiken als roos, Gewone braam, Sleedoorn en Meidoorn ontbreken. De ingrepen in de tweede helft van juni 2012 hebben ervoor gezorgd dat de aanwezige bijen voor voedsel moesten uitwijken naar elders. Mogelijk worden hiervoor de aangrenzende graslanden gebruikt. Het weghalen van voedselplanten tijdens de
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
63
vliegperiode van bijvoorbeeld beide roetbijen en de Pluimvoetbij (Figuur 44) kan de populatie doen krimpen of in het ergste geval doen verdwijnen. Hetzelfde geldt voor de Grijze zandbij, die afhankelijk is van bloeiende wilgen. Bodemnesten zijn mogelijk vernietigd. Inventarisatie in de toekomst zal moeten uitwijzen of de bijen zich kunnen herstellen of zich nog in het gebied kunnen handhaven.
Figuur 44 Foto links) Een overzicht van een aangrenzend grasland waar voedselplanten door extensieve begrazing voldoende in bloei kunnen komen. Foto rechts) Een opname uit 2011 van een vrouwtje van de Pluimvoetbij foeragerend op Knoopkruid.
Nestgelegenheid De bodem is op een deel van het gebied schraal met ijle vegetatie, bijen zoals de Grijze zandbij leggen hier nesten aan (Figuur 45). De nestgelegenheid voor ondergronds nestelende bijen is redelijk tot goed. Dit hangt ook samen met het herstel van de vegetatie. Direct grenzend aan het gebied bevindt zich een grasland (Figuur 45) dat door pony’s begraasd wordt. Zij houden de bodem open door betreding, hierdoor wordt deze geschikt als nestplaats voor onder andere de Kleine Roetbij. Bovengrondse nestgelegenheid is er niet in de vorm van staand dood hout, oude bomen met holtes en overblijvende plantenstengels. Toch zijn er bovengronds nestelende bijen gevonden. De enige denkbare plaatsen in de directe omgeving zijn kieren en gaten in kozijnen van bedrijfsgebouwen. Nabijgelegen woonwijken met onder andere volkstuintjes kunnen een positieve rol spelen in de voorziening van nestgelegenheid. Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waarop bijen nestmaterialen kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn weinig tot niet aanwezig in het gebied. De Grote wolbij is niet waargenomen. De Tronkenbij is waargenomen maar waar de soort hars verzamelt is niet duidelijk. Misschien in particuliere tuinen in nabijgelegen woonwijken.
64
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 45 Foto linksboven) Een overzicht van een schraal talud in het vroege voorjaar, hier nestelt onder andere de Grijze zandbij, in de zomer ook de Kleine Roetbij en Pluimvoetbij. Foto rechtsboven) Een grasland net buiten het gebied, de door pony’s kaalgetrapte bodem wordt door de Kleine Roetbij benut als nestplaats. Foto linksonder) Een overzicht van de struweelrand in het vroege voorjaar met bloeiende wilg, deze struweelranden zorgen in het voorjaar voor beschutting en fungeren als foerageer- en ontmoetingsplaats voor bijen. Dit struweel is in juni 2012 verwijderd. Foto rechtsonder) Het beschut gelegen spoorwegtalud aan de rand van het deelgebied vormt een aantrekkelijke, warme foerageerplaats.
Zon en beschutting Beschutting en opwarmmogelijkheden zijn aanwezig op de verschillende tunnel- en spoorwegtaluds. De bomen en de struweelrand zijn gekapt, zij waren lokaal een zeer belangrijke beschutting, voedselbron en tevens ontmoetingsplaats voor in het voorjaar vliegende bijen. De takken van de wilgen en ook lage vegetatie als het dode riet worden door verschillende soorten mannelijke zandbijen als zwermplaats gebruikt, waardoor er op zonnige dagen tientallen tot honderden individuen kunnen rondvliegen. Door het kappen van de struweelrand is beschutting en ook een geschikte plaats om te zwermen erg matig geworden.
Aanbevelingen Duinkerkenstraat Inrichting Bestaande flora aanvullen en herstellen met voedselplanten zoals Heggenwikke, Vogelwikke, Veldlathyrus, Kattendoorn, Gewone Berenklauw, Peen, Boerenwormkruid, dovenetels (alle soorten), Kruipend zenegroen, Wilde reseda, Tijm en Marjolein. Fluitenkruid, Zevenblad en Wilgenroosje kunnen gezaaid worden langs de meer beschutte en beboste delen aan de oostzijde van het gebied.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
65
Aanleg van meer zandwallen voor meer nestgelegenheid en beschutting (Figuur 46 en Figuur 79). Aanleg en herstel van struweelranden of solitaire struiken gewenst. Hierbij kan gedacht worden aan struiken als Kruipwilg, Grauwe en Geoorde wilg, Sleedoorn, Meidoorn, roos en Gewone braam. Optimaal in combinatie met zandwallen. Plaatsen van stammen met voorgeboorde gaten, vergelijkbaar met de stammen die in de Bornholmstraat geplaatst zijn. Belangrijk is dat voorgeboorde gaten gladde cilinders zijn zonder splinters. Niet verschraalde bodemdelen verschralen door afschrapen en opbrengen zand. Dit moet plaatsvinden buiten de vliegperiode van bijen; tussen 1 oktober en 1 februari. Aanplanten naaldbomen als dennen en sparren. Hier kan worden volstaan met het plaatsen van enkele solitaire Grove dennen. Inzaaien sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts.
Beheer Het huidige beheer van de ecologische hovenier kan gehandhaafd blijven. Accent moet komende jaren liggen op herstel van de ingrepen van 2012. Voor de gebiedsdelen die (eventueel) niet bij deze hovenier in beheer liggen gelden de overige hieronder genoemde aanbevelingen. Bestaande voedselplanten zoals genoemd bij voedselaanbod handhaven en uitbreiden door zorgvuldig gefaseerd maaibeheer. Niet vroegtijdig maaien of kappen en daarmee voedseltekort in de zomer of het jaar erop voorkomen. Gefaseerd maaien/laten begrazen van de graslanden (Figuur 43, Figuur 44 en Figuur 45) Indien een nieuwe struweelrand wordt gecreëerd wordt aanbevolen tevens te zorgen voor een kruidenrijke zoom met de bij beheer genoemde voedselplanten. De zomen moeten gefaseerd gemaaid worden om dynamisch en gevarieerd te blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. Overgang struweelrand-open veld moet geleidelijk zijn. Opslag van wilgen laten staan, struweelrand weer laten ontstaan. De meest bloemrijke delen in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De sterk vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden. Maaisel afvoeren. Dood, staand of liggend hout (alleen oostzijde gebied) altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
66
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 46 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Duinkerkenstraat en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
67
4.2.8 Helperdiepje Resultaten Het gebied is in 2012 drie maal bezocht. In de periode 2002-2012 zijn er in totaal 29 soorten bijen gevonden (Tabel 17). De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire soorten. De bovengronds nestelende bijen zijn wat soorten betreft matig vertegenwoordigd, in aantal zijn zij wel de grootste groep. De meest talrijke soort was de Boomhommel. Achtereenvolgens: de Honingbij, de Aardhommel, Rosse metselbij en de Akkerhommel. De aantallen van de solitaire soorten lagen vooral in het voorjaar relatief hoog en in de zomer relatief laag. Honingbij en hommels werden zowel in voorjaar als zomer waargenomen. De meest bijzondere soort is de Halfgladde dwergzandbij, dit is een soort die vrijwel uitsluitend op schermbloemigen foerageert. De soort werd in 2003 voor het eerst (door auteur) binnen dit gebied waargenomen. De soort heeft zich tot op heden kunnen handhaven. Een andere, bijzondere waarneming uit 2011 is die van de Wimperflankzandbij, deze soort ontbrak eerder in grote delen van de noordelijke provincies (Peeters et al. 2012) maar heeft zich in het laatste twee decennia hier kunnen vestigen. In een oude, Chinese treurwilg is een nest van de Boomhommel geconstateerd.
Tabel 17 Overzicht van alle bijen die in het gebied Helperdiepje zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena carantonica Andrena chrysosceles Andrena clarkella Andrena dorsata Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena semilaevis Andrena tibialis Anthophora plumipes Lasioglossum morio Lasioglossum sexstrigatum Nomada flava Nomada goodeniana Nomada marshamella Nomada ruficornis Nomada sheppardana Bombus hypnorum Hylaeus hyalinatus Megachile centuncularis Megachile willughbiella Osmia bicornis Osmia caerulescens Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Apis mellifera
Nederlandse naam Meidoornzandbij Goudpootzandbij Zwart-rosse zandbij Wimperflankzandbij Vosje Roodgatje Viltvlekzandbij Halfgladde dwergzandbij Grijze rimpelrug Gewone sachembij Langkopsmaragdgroefbij Gewone franjegroefbij Gewone wespbij Smalbandwespbij Donkere wespbij Gewone dubbeltand Geeltipje Boomhommel Tuinmaskerbij Tuinbladsnijder Grote bladsnijder Rosse metselbij Blauwe metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Honingbij
2002 - 2011 •
2012 1 9
• • • • • •
2 8 1 6 1 3
• • • • • • • • • • •
1
1 54 1 1 18 2 3 3 17 26 42 200
68
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Potenties Voedselaanbod De meeste waarnemingen zijn gedaan op Gewone braam (Tabel 18). Daarnaast zijn ook waarnemingen gedaan op Fluitenkruid, Gevlekt longkruid, Heggenwikke, wilg, Narcis, Speenkruid en Geel nagelkruid. Het voedselaanbod bestaat in het voorjaar voornamelijk uit wilg, Paardenbloem, Fluitenkruid, Zevenblad, Hondsdraf en Kruipende boterbloem. In de zomer zijn bijen voornamelijk aangewezen op Gewone braam. Gewone braam is naast voedselplant ook voor maskerbijen belangrijk vanwege de holle stengels die als nestplaats dienen. Tabel 18 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Helperdiepje. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Rosaceae Apiaceae Boraginaceae Saliaceae Fabaceae Amaryllidaceae Ranunculaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Rubus fruticosus Geum urbanum Anthriscus sylvestris Pulmonaria officinalis Salix Vicia sepium Narcissus Ficaria verna
Nederlandse naam Gewone braam Geel nagelkruid Fluitenkruid Gevlekt longkruid Wilg Heggenwikke Narcis Speenkruid
Totaal 81 1 21 15 9 9 7 1 144
De taluds bieden in de zomer naast Gewone braam weinig kruidige planten. Opvallend schaarse of ontbrekende soorten zijn gele composieten als Gewoon biggenkruid en Vertakte leeuwentand en kruisbloemigen als Koolzaad. Het aandeel vlinderbloemen is erg laag, hommels zijn wel waargenomen op Heggenwikke.
Figuur 47 Foto links) Oever langs het Helperdiepje (aan oostkant van het gebied) met bloeiend Fluitenkruid, foerageerplaats van de Halfgladde dwergzandbij. Foto rechts) Een vrouwtje van de Tuinbladsnijder foeragerend op bloeiende Gewone braam.
Nestgelegenheid In het voorjaar worden de droge oevertaluds door ondergrondse nestelende bijen benut als nestplaatsen. De activiteit van bijen is voornamelijk nabij de Natte Brug hoog (Figuur 48). De bodem kent een afwisseling van open en begroeide plekken. In de zomer zijn op de taluds amper bijen waargenomen, dit is mogelijk te wijten aan het dichtgroeien van het talud en de afname van het voedselaanbod in deze tijd van het jaar. Op de zanderige delen van het meest westelijk gelegen talud (Figuur 48), die erg geschikt leken voor het aanleggen van ondergrondse nesten, was echter amper activiteit te bekennen. In eerdere jaren zijn hier wel bijen gevonden. Nestgelegenheid langs de oever is matig tot slecht, de
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
69
bodem groeit al vroeg in het jaar voor het grootste deel dicht. Nestelactiviteit van zanden wespbijen is hier in zeer geringe mate waargenomen.
Figuur 48 Foto linksboven) Een overzicht van het talud nabij de Natte Brug, de bodem is hier in het voorjaar nog goed bereikbaar voor bijen. Foto rechts) Een overzicht van het meest westelijk gelegen talud met diverse, kale bodemdelen. Foto linksonder) Bloeiende Gewone braam. Foto rechtsonder) Een gedeeltelijk vermolmde holte in een oude, Chinese treurwilg die door Boomhommels benut wordt als nestplaats (NB: op de foto is slechts de invliegopening te zien)
Bovengrondse nestgelegenheid is er in de vorm van dood hout dat zich in de bomen bevindt. De activiteit van maskerbijen en ook de Tuinbladsnijder (Figuur 47) wijzen op gebruik van stengels met holle of zachte binnenkant zoals Gewone braam. De wilgen nabij de Natte brug worden voldoende oud om vermolmde holten te krijgen. Tientallen werksters van de Boomhommel zijn waargenomen in een oude, Chinese treurwilg (Figuur 48). Deze grote of kleine holten en ook verlaten knaaggangen van kevers kunnen door verschillende bijen benut worden zoals bijvoorbeeld Metsel- en Bladsnijderbijen. Ondergrondse hommelnesten zijn in eerdere jaren waargenomen in oude, verlaten muizenholen in de taluds. Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waarvan bijen nestmaterialen kunnen verzamelen zoals plantenharen zijn weinig of niet aanwezig in het gebied. Een soort als de Grote wolbij is niet waargenomen. Naaldbomen ontbreken in het gebied maar zijn in het aangrenzende gebied Rabenhaupt wel aanwezig, bij verbetering van bovengrondse nestgelegenheid en voedselaanbod zou een soort als de Tronkenbij aangetrokken kunnen worden.
70
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Zon en beschutting Bijen vinden in dit gebied beschutting en plaatsen om op te warmen op de taluds. De vegetatie op de taluds zorgt voor luwte en optimale opwarmmogelijkheden. Aanbevelingen Helperdiepje Inrichting Inzaaien/uitbreiden voedselplanten op de taluds met zware bodem: Gevlekt longkruid, dovenetels (alle soorten) en Gewone Smeerwortel. Aanplanten struiken als Grauwe of Geoorde wilg, Meidoorn, Sleedoorn en Sporkehout. Oeverzone van oostelijke oever gefaseerd in stroken dwars op de oeverrand afschrapen en zand opbrengen (Figuur 49 en Figuur 50). Daarna inzaaien met planten als rolklaver, lathyrus, wikke en Bosandoorn en sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts. Aanbrengen steile, kale randen en richels op zuid- en westoevers. Beheer Taluds gefaseerd maaien, na 1 oktober, maaisel afvoeren. Lichte, houtige gewassen als Gewone braam laten staan, indien terugsnoeien nodig is dan wel gefaseerd en tot op de helft. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
Figuur 49 Foto links) Overblijvend braamstruweel in het vroege voorjaar met op de voorgrond Speenkruid. Foto rechts) De sterk verruigde oever geheel aan de oostkant van het gebied, hier is ruimte voor ingrijpend, gefaseerd verschralingsbeheer.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
Figuur 50 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Helperdiepje en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
71
72
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
4.2.9 Helperzoom Resultaten Door werkzaamheden aan het station Europapark zijn de meest noordelijke delen minder intensief onderzocht. De meest intensief onderzochte delen zijn de matig voedselrijke tot schrale, bloemrijke stroken langs de oevers. Het gebied is in 2012 vier maal bezocht. In de periode 2002-2012 zijn in totaal 39 soorten bijen gevonden (Tabel 19). De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire soorten. De bovengronds nestelende bijen zijn in soorten en aantallen het laagst. De meest talrijke soorten waren Akkerhommel, Aardhommel, Roodgatje, Wormkruidbij, Steenhommel, Vroege zandbij, Grote wolbij en Zwart-rosse zandbij. De diversiteit en aantallen van de solitaire soorten lagen in het voorjaar en de zomer relatief hoog, aantallen waren in de zomer iets lager. De Pluimvoetbij is in eerdere jaren veel vaker waargenomen, de oorzaak van de afname is niet duidelijk. In voorgaande jaren is de Gewone slobkousbij op Grote Wederik aangetroffen. Hommelsoorten werden tijdens alle bezoeken waargenomen en vertoonden een lichte piek aan het einde van het voorjaar en in de zomer. De Honingbij is slechts met twee individuen waargenomen. Tabel 19 Overzicht van alle bijen die in het gebied Helperzoom zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena carantonica Andrena cineraria Andrena clarkella Andrena denticulata Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena praecox Andrena subopaca Andrena tibialis Andrena vaga Anthophora plumipes Bombus lucorum Dasypoda hirtipes Halictus rubicundus Halictus tumulorum Lasioglossum calceatum Lasioglossum leucozonium Lasioglossum lucidulum Lasioglossum sexstrigatum Macropis europaea Nomada flava Panurgus calcaratus Sphecodes ephippius Sphecodes geofrellus Sphecodes monilicornis Anthidium manicatum Bombus hypnorum Megachile centuncularis Megachile willughbiella Osmia bicornis Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Bombus vestalis Colletes daviesanus Apis mellifera
Nederlandse naam Meidoornzandbij Asbij Zwart-rosse zandbij Kruiskruidzandbij Vosje Roodgatje Viltvlekzandbij Vroege zandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Grijze zandbij Gewone sachembij Veldhommel Pluimvoetbij Roodpotige groefbij Parkbronsgroefbij Gewone geurgroefbij Matte bandgroefbij Glanzende groefbij Gewone franjegroefbij Gewone slobkousbij Gewone wespbij Kleine roetbij Bosbloedbij Glanzende dwergbloedbij Dikkopbloedbij Grote wolbij Boomhommel Tuinbladsnijder Grote bladsnijder Rosse metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Grote koekoekshommel Wormkruidbij Honingbij
2002 - 2011 • •
2012
10 • •
• • •
2 30 1 14 6 1 1 2 3 1 1 3 3 2 1
• 1 6 1 2 • • • • • • • • • • • • •
13 4 1 4 2 2 23 36 32 27 2 237
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
73
Potenties Voedselaanbod Het voedselaanbod is in het voorjaar en zomer in grote lijnen groot en gevarieerd en dit wordt weerspiegeld in het aantal gevonden soorten. De meeste waarnemingen zijn gedaan op wilg. Andere, veel bezochte planten waren Gewone Margriet, rolklaver, Zevenblad, Moerasandoorn, Gewoon biggenkruid, Witte klaver en Grote ratelaar (Tabel 20, Figuur 51).
Figuur 51 Foto links) Een vrouwtje van de Grote wolbij foeragerend op Moerasandoorn. Foto rechts) Een vrouwtje van de Matte bandgroefbij foeragerend op Gewoon biggenkruid.
Tabel 20 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Helperzoom. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Saliaceae Asteraceae
Fabaceae Apiaceae Lamiaceae Orobanchaceae Ranunculaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Salix Leucanthemum vulgare Hypochaeris radicata Tussilago farfara Achillea millefolium Cirsium arvense Lotus Trifolium repens Aegopodium podagraria Stachys palustris Rhinanthus angustifolius Ranunculus acris
Nederlandse naam Wilg Gewone margriet Gewoon biggenkruid Klein hoefblad Duizendblad Akkerdistel Rolklaver Witte klaver Zevenblad Moerasandoorn Grote ratelaar Scherpe boterbloem
Totaal 135 26 19 6 1 1 24 17 22 21 14 1 287
De onderlinge aansluiting binnen (gele) composieten is matig. Het aandeel Gewoon Biggenkruid is goed maar soorten als Vertakte leeuwetand en Jacobskruiskruid zijn zeer schaars aanwezig, Boerenwormkruid ontbreekt. Overige ontbrekende voedselplanten zijn: Fluitenkruid, Koolzaad en Sporkehout. Het aandeel Grote wederik en Grote kattenstaart is laag. Op Peen zijn geen foeragerende bijen waargenomen ondanks dat deze soort veel aanwezig is. De oorzaak ligt mogelijk bij de matige nestgelegenheid, zowel onder- als bovengronds.
74
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 52 Twee voorbeelden van matig voedselrijke bloemrijke stroken langs oevers. Foto linksboven) Soorten als Gewone margriet, Moerasandoorn en rolklaver. Foto rechtsboven) Soorten als Peen, rolklaver en Grote kattenstaart. Foto linksonder) Eén van de schrale zandige ijlbegroeide bodems waar bijen ondergronds nesten aanleggen. Foto rechtsonder) Twee afgestorven wilgen waarin bijen nesten kunnen aanleggen.
Nestgelegenheid Nestgelegenheid voor ondergronds nestelende soorten is matig. In het voorjaar wordt op voedselrijke bodems nog genesteld omdat deze dan nog niet dichtbegroeid zijn. In de zomer is de bodem echter volledig dichtgegroeid waardoor deze ongeschikt wordt om in te kunnen nestelen. Nesten zijn in gering aantal gevonden op ijlbegroeide, vlakke bodems nabij de oevers (Figuur 52). Het vochtgehalte is relatief hoog en dit kan een beperkende factor zijn. Waarschijnlijk liggen daarom de meeste nesten ondiep (zie hiervoor ook aanbevelingen). Bovengrondse nestgelegenheid is matig. Dood hout is aanwezig in de vorm van dode, staande stammen en oude, doorgerotte noesten van bomen of dode takken. Plantenstengels met holle of zachte kern blijven tijdens de winter op enkele plaatsen wel staan, maar op zonnige beschutte plaatsen nog niet voldoende. Dit verklaart mogelijk het ontbreken van soorten zoals maskerbijen. Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waarop bijen nestmaterialen kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn in geringe mate aanwezig. Naaldbomen staan in de nabije omgeving in het volkstuinencomplex Helperzoom.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
75
Zon en beschutting Zon en beschutting vinden bijen langs boom- en struweelranden en hagen, de overgang is soms te abrupt. Kleine, kale steile randen en richels zijn slechts hier en daar aanwezig, dit zijn belangrijke microstructuren die nestplaatsen en beschutting bieden. Aanbevelingen Helperzoom Inrichting Uitbreiden en/of inzaaien planten zoals genoemd bij Voedselaanbod, in het bijzonder kool, boterbloem, dovenetels (alle soorten) en voorjaarsschermbloemigen als Fluitenkruid en Zevenblad. Soorten als Jacobskruiskruid, Boerenwormkruid, Gevlekt longkruid, dovenetels (alle soorten) en Gewone Smeerwortel verdienen uitbreiding. Kruipend zenegroen en Wilde reseda inbrengen. Wilgenroosje langs zomen zaaien. Aanplanten struiken als wilg, Sleedoorn, Meidoorn en Sporkehout. Aanleggen van droge zandwallen voor meer beschutting en nestgelegenheid, zie hiervoor Figuur 79. Zorgen voor een geleidelijke overgang bos-open veld, de overgang is soms te abrupt en zou daar waar de infrastructuur dit toelaat geleidelijk moeten zijn. Kleine, kale, steile randen en richels uitbreiden (Figuur 55). Inzaaien sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts.
Figuur 53 Foto links) Een zonnig gelegen talud dat sterk vergrast is, hier is ruimte voor het aanleggen van steile, kale randen en richels waardoor er meer open bodem ontstaat. Foto rechts) Een dichtgegroeid graslandje, nestgelegenheid in de bodem kan vergroot worden door de toplaag af te schrapen en zand op te brengen in de vorm van zandwallen.
Beheer De meest bloemrijke delen in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De sterk vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden, maaisel afvoeren. Langs de bestaande struweelranden een kruidenrijke zoom tot ontwikkeling laten komen, waarin de vegetatie om de twee à drie jaar gefaseerd wordt gemaaid
76
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
zodat deze dynamisch en gevarieerd blijft (Figuur 54). Elk jaar een andere plaats maaien. Voorbeeld als in Figuur 80. Opslag van wilg of andere belangrijke struiken of bomen deels laten staan (Figuur 54). Bij dunnen en terugsnoeien wel letten op de bloei en mogelijke betekenis voor bijen, bijvoorbeeld wilgen pas na de bloei terugsnoeien. Schraal houden door gefaseerd afschrapen van voedselrijke, vlakke delen of taluds (Figuur 53). Om ondiep gelegen nesten te sparen zou de af te schrapen laag niet meer dan 5 cm moeten bedragen. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 52, Figuur 76).
Figuur 54 Foto links) Bloeiende opslag van wilg waarop tientallen bijen waargenomen werden. Foto rechts) Een schrale, gefaseerd gemaaide, grasstrook met Gewoon biggenkruid waarop veel Kleine roetbijen en groefbijen foerageren.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
Figuur 55 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Helperzoom en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
77
78
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
4.2.10 Rabenhaupt Resultaten Het gebied is in 2012 drie maal bezocht. In de periode 2002-2012 zijn in totaal 30 soorten bijen gevonden (Tabel 21). De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof vooral zelfvoorzienende bijen. De meest talrijke soorten waren Witkopdwergzandbij, Grijze zandbij en Aardhommel, de Honingbij ontbrak. De bovengronds nestelende bijen waren wat soorten en aantallen betreft zeer laag in 2012, uit eerdere jaren (2002-2011) zijn er meer soorten bekend. Het uitblijven hiervan heeft mede te maken met vroegtijdig maaien in het bosje. De aantallen van de solitaire soorten lagen vooral in het voorjaar relatief hoog en in de zomer relatief laag. Hommelsoorten werden zowel in het voorjaar als in de zomer waargenomen, zij vertonen een lichte piek aan het einde van het voorjaar. Bijzonder is het voorkomen van de Andoornbij (Figuur 56), dit is een oligolectische soort die voor de voedselvoorziening volledig afhankelijk is van Andoorn en die nesten uitknaagt in vermolmd hout. De soort is daarom sterk gebonden aan gebieden waarin bomen de gelegenheid krijgen oud te worden en waarbij er voldoende dood en vermolmd hout staat waarin de soort kan nestelen. Rabenhaupt is een gebied dat voldoet aan bovenstaande eisen en is momenteel een van de belangrijkste gebieden in Groningen voor deze kwetsbare soort. Een andere opvallende waarneming was een kleine aggregatie van de Grijze zandbij. De soort is niet zeldzaam maar een aggregatie zo dicht bij het centrum van de stad is wel opmerkelijk. De soort is vaker en talrijker te vinden in meer open terreinen zoals Hoornsemeer Oostzijde. Een andere, bijzondere waarneming is de Wimperflankzandbij (zie paragraaf 4.2.7 Duinkerkenstraat).
Figuur 56 Foto links) Een mannetje van de Andoornbij op Bosandoorn. Foto rechts) Een overzicht van het foerageerterrein in het bosje met een optimale hoeveelheid Bosandoorn (opname uit 2011).
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
79
Tabel 21 Overzicht van alle bijen die in het gebied Rabenhaupt zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Wetenschappelijke naam Andrena clarkella Andrena dorsata Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena subopaca Andrena tibialis Andrena vaga Anthophora plumipes Bombus lucorum Lasioglossum leucopus Lasioglossum sexstrigatum Melitta haemorrhoidalis Nomada flava Nomada goodeniana Nomada marshamella Nomada ruficornis Nomada sheppardana Anthidium manicatum Anthophora furcata Bombus hypnorum Hylaeus communis Megachile centuncularis Megachile willughbiella Osmia bicornis Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus sylvestris Bombus terrestris
Nederlandse naam Zwart-rosse zandbij Wimperflankzandbij Roodgatje Viltvlekzandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Grijze zandbij Gewone sachembij Veldhommel Gewone smaragdgroefbij Gewone franjegroefbij Klokjesdikpoot Gewone wespbij Smalbandwespbij Donkere wespbij Gewone dubbeltand Geeltipje Grote wolbij Andoornbij Boomhommel Gewone maskerbij Tuinbladsnijder Grote bladsnijder Rosse metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Vierkleurige koekoekshommel Aardhommel
2002 - 2011 •
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Eindtotaal
2012 2 1 3 2 68 1 52 1
2
1 1
2 3
5 6 13 2 1 23 189
Potenties Voedselaanbod Het voedselaanbod is in het voorjaar en in de zomer matig. De meest bezochte planten zijn Speenkruid, wilg en Gewone braam (Tabel 22). Op Bosandoorn foerageert de Andoornbij, maar deze soort trekt ook veel hommels aan en tevens de Grote wolbij (waarnemingen uit eerdere jaren). In 2011 zijn er op Bosandoorn acht individuen van de Andoornbij bij elkaar waargenomen. In 2012 was een groot deel van de Bosandoorn afgemaaid en werden er minder soorten en aantallen waargenomen. Op Brem en Narcis werden alleen hommels waargenomen. Sporkehout is wel aanwezig, maar er zijn geen waarnemingen op gedaan. In eerdere jaren werden bijen ook waargenomen op Veldlathyrus en rolklaver. Ontbrekende of schaarse voedselplanten zijn Fluitenkruid, Zevenblad, Paardenbloem, Gewoon biggenkruid, Gevlekt longkruid, Gewone smeerwortel, Sleedoorn en Meidoorn. Tabel 22 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Rabenhaupt. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Ranunculaceae Saliaceae Rosaceae Lamiaceae Fabaceae Amaryllidaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Ficaria verna Salix Rubus fruticosus Stachys sylvatica Cytisus scoparius Narcissus
Nederlandse naam Speenkruid Wilg Gewone braam Bosandoorn Brem Narcis
Totaal 60 54 32 7 3 1 157
80
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Nestgelegenheid In het voorjaar wordt een groot deel van de bosbodem waarschijnlijk gebruikt als nestplaats voor de Witkopdwergzandbij. Het bladerdak is dan nog niet volledig dichtgegroeid en de bodem wordt dan nog voldoende door de zon beschenen, dit maakt het mogelijk om hier te nestelen. In de zomer werden in het bosje wel bijen waargenomen, maar in de meeste gevallen waarschijnlijk alleen om te foerageren. Overige nestplaatsen bevinden zich in het kleine talud langs het bosje (Figuur 57), hier nestelen zeven soorten zandbijen waaronder de Grijze zandbij en de Wimperflankzandbij. In de zomer is het gazon en het kleine talud langs de bosrand dichtgegroeid en daarom zijn er in deze periode geen bijen of bijennesten meer waargenomen. Bovengrondse nesten worden waarschijnlijk aangelegd in dode boomstammen (Figuur 57). Rond en op de toppen hiervan werd veel activiteit van bijen waargenomen. Welke soorten dit betrof was niet vast te stellen vanwege te grote afstand. Maskerbijen zijn weinig waargenomen maar kunnen waarschijnlijk nesten in braamstengels aanleggen (Figuur 57).
Figuur 57 Foto linksboven) Een klein talud langs een bosrand waar in het voorjaar tussen de ijle vegetatie nesten zijn gevonden, Foto rechtsboven) Een nestingang van een zandbij op het talud. Foto linksonder) Een overblijvende, dode stam van een kastanje die voor bijen en wespen nestgelegenheid biedt. Foto rechtsonder) Een overzicht van een bosrand met onder andere Gewone braam. De overgang is te abrupt.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
81
Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waarop bijen nestmaterialen kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn aanwezig in het gebied. De Grote wolbij is in 2010 en 2011 waargenomen op Bosandoorn en een soort als de Tronkenbij zou zich hier bij aanwezigheid van voldoende geschikte voedselplanten als Jacobskruiskruid ook kunnen handhaven. Een grotere variatie aan behaarde planten zou een soort als de Grote wolbij betere kansen geven om zich te vestigen of te handhaven, bovengrondse nestgelegenheid is voldoende aanwezig. Zon en beschutting Het gebied Rabenhaupt bestaat uit bos en struweel en gazons met beschut gelegen, kruidenrijke zomen. Beschutting is volop aanwezig en de meeste bijen worden dan ook langs de kleine taluds en langs de kruidige zomen waargenomen. Aanbevelingen Rabenhaupt Inrichting Inzaaien of uitbreiden voedselplanten als rolklaver, lathyrus en wikke, Gewoon biggenkruid, Vertakte leeuwentand, Boerenwormkruid, Jacobskruiskruid, kool, Klokjes, Kattenkruid, Gevlekt longkruid, dovenetels (alle soorten) en Gewone Smeerwortel, Wilde reseda, Salie, Kruipend zenegroen, Tijm en Marjolein. Wilgenroosje langs zomen zaaien. Inzaaien meer sterk behaarde planten zoals Bosandoorn, Ezelsoor en toorts. Aanleggen van zandwal langs bosrand zoals aangegeven in Figuur 58 en inzaaien met bovengenoemde planten. Beheer Aanbevolen wordt om een kruidenrijke zoom te creëren langs bosschages waar nu nog tot aan de struweelrand wordt gemaaid. Deze zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. Behouden Bosandoorn ten behoeve van de Andoornbij en Grote wolbij, bij maaien hier speciaal op letten. Verbeteren geleidelijke overgang bos-struweel-grasland (Figuur 57), eens in de zoveel jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Voorbeeld als in Figuur 80. Wilgen in het bosje niet kappen. Gewone braam ten dele laten staan, stengels halverwege scherp afknippen. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 57, Figuur 76).
82
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 58 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Rabenhaupt en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
83
4.2.11 Geluidswal de Wijert Resultaten Het gebied is in 2012 drie maal bezocht. In totaal zijn 22 soorten bijen gevonden (Tabel 23). Gegevens uit 2002-2011 ontbreken. De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire soorten. De bovengronds nestelende bijen bestonden slechts uit twee soorten maar waren wat individuen betreft talrijk. De meest talrijke soort was de Fluitenkruidbij (Figuur 59). Andere talrijke soorten waren Rosse metselbij, Akkerhommel en Honingbij. De aantallen van de solitaire soorten lagen met name in het voorjaar relatief hoog en in de zomer heel laag. De Honingbij en hommelsoorten werden met name aan het einde van het voorjaar en in de zomer waargenomen. De meest bijzondere waarnemingen waren die van de hoge aantallen van de oligolectische soort de Fluitenkruidbij en haar broedparasiet de Langsprietwespbij. Dit is te danken aan het grote aanbod van Fluitenkruid in combinatie met nestgelegenheid als hoge (droge) taluds en de goede verbinding met omliggende, groene gebieden. De Fluitenkruidbij is binnen de noordelijke drie provincies slechts uit twee uurhokken bekend. De Langsprietwespbij is alleen gedocumenteerd uit de zuidelijke helft van Nederland (Peeters et al. 2012). Het ontbreken van waarnemingen ligt ten dele aan een schaarse verspreiding van de gastheer in het noorden van Nederland maar ook aan te weinig onderzoek.
Figuur 59 Fluitenkruidbij op Fluitenkruid. Foto links) Vrouwtje. Foto rechts) Mannetje.
84
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Tabel 23 Overzicht van alle bijen die in het gebied Geluidswal de Wijert zijn waargenomen in 2012. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Waarnemingen uit de periode 2002-2011 zijn niet bekend. Categorie Ondergronds
Bovengronds Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena chrysosceles Andrena cineraria Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena proxima Andrena tibialis Anthophora plumipes Lasioglossum calceatum Nomada conjungens Nomada flava Nomada flavoguttata Nomada goodeniana Nomada marshamella Nomada ruficornis Nomada sheppardana Bombus hypnorum Osmia bicornis Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Apis mellifera
Nederlandse naam Goudpootzandbij Asbij Roodgatje Viltvlekzandbij Fluitenkruidbij Grijze rimpelrug Gewone sachembij Gewone geurgroefbij Langsprietwespbij Gewone wespbij Gewone kleine wespbij Smalbandwespbij Donkere wespbij Gewone dubbeltand Geeltipje Boomhommel Rosse metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Honingbij
2012 2 1 9 4 41 1 2 2 6 1 4 2 2 1 1 4 40 3 1 25 2 19 173
Potenties Voedselaanbod Voldoende voedselaanbod is vooral in het voorjaar beschikbaar. De belangrijkste voedselplanten waren Fluitenkruid (Figuur 59), boterbloem en Paardenbloem (Figuur 60 en Figuur 61). De meeste waarnemingen werden op Fluitenkruid gedaan, door de aggregatie van de Fluitenkruidbij. De Rosse metselbij bezocht voornamelijk Kruipende boterbloem. Op Paardenbloem foerageerden voornamelijk zandbijen zoals Roodgatje en Viltvlekzandbij. Gewone smeerwortel werd door verschillende hommelsoorten bezocht (Figuur 60). De (meeste) graslanden worden niet meer gemaaid. In plaats daarvan worden schapen toegelaten om te grazen. De graslanden verruigen in de zomer sterk, voedselplanten worden dan schaars en bijen zijn dan eveneens schaars. Begrazing op plaatsen met voedselplanten is nadelig voor bijen. Op bloeiende linden konden geen bijen vastgesteld worden, de reden is niet duidelijk. Tabel 24 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Geluidswal de Wijert. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Apiaceae Ranunculaceae Fabaceae
Asteraceae Boraginaceae Lamiaceae Caprifoliaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Anthriscus sylvestris Ranunculus repens Ranunculus acris Trifolium pratense Trifolium repens Vicia sepium Taraxacum officinale Symphytum officinale Glechoma hederacea Symphoricarpos albus
Nederlandse naam Fluitenkruid Kruipende boterbloem Scherpe boterbloem Rode klaver Witte klaver Heggenwikke Paardenbloem Gewone smeerwortel Hondsdraf Sneeuwbes
Totaal 57 29 12 11 5 3 18 17 14 5 171
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
85
Figuur 60 Foto linksboven) Een vrouwtje van de Gewone wespbij op Paardenbloem. Foto rechtsboven) Een werkster van de Tuinhommel op Gewone smeerwortel, de tong van de deze soort is lang genoeg om nectar te bemachtigen zonder te hoeven inbreken. Foto linksonder) Een overzicht van de plaats waar de hoge aantallen van de Fluitenkruidbij werden waargenomen. Foto rechtsonder) Eén van de vele boterbloemenveldjes in het voorjaar waarop de Rosse metselbij bijzonder graag foerageert.
Nestgelegenheid Nestgelegenheid voor ondergronds nestelende bijen is in het voorjaar aanwezig op de taluds, langs paden en langs de randen van de graslandjes (Figuur 61). De bodem is in het voorjaar vrij snel dichtgegroeid maar waarschijnlijk toch nog voldoende open om nesten in aan te leggen. In de maand mei zijn verschillende graslanden begraasd en op enkele plaatsen zorgt dit voor meer open bodem. Betreding door schapen kan op taluds mogelijk bijdragen aan een betere nestgelegenheid. In de zomer zijn grote delen van de bodem dermate dichtgegroeid dat er dan vrijwel geen ondergronds nestelende bijen meer te verwachten zijn. Het dichtgroeien van het bladerdak heeft waarschijnlijk ook invloed op het voorkomen van bijen. Bovengrondse nestgelegenheid wordt waarschijnlijk gevonden in dode stammen of dode delen van bomen (Figuur 61). Waarschijnlijk wordt ook de omliggende menselijke bebouwing gebruikt zoals kleine gaatjes in raamkozijnen en boorgaten. Ondergrondse hommelnesten in verlaten muizenholen zijn niet geconstateerd maar gelegenheid hiervoor zal waarschijnlijk voldoende aanwezig zijn in de taluds.
86
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 61 Foto links) Een talud met pad. Foto rechts) Een oude wilg met vermolmde holten waarin bijen kunnen nestelen. Op de graslanden groeit volop Paardenbloem.
Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waarop bijen nestmaterialen kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn in geringe mate aanwezig in het gebied. Plantenharen worden bijvoorbeeld van Bosandoorn of toorts verzameld. Hars wordt op naaldbomen verzameld. Soorten als de Grote wolbij en Tronkenbij zijn niet waargenomen. Zon en beschutting Het gebied kent een goede afwisseling van open naar gesloten biotopen. Verspreid over het gebied liggen taluds, bos- en struweelranden of solitaire struiken en bomen. Bijen vinden op deze plaatsen opwarmmogelijkheden en beschutting. Aanbevelingen Inrichting Delen van het gebied met een sterk vergraste en bloemenarme vegetatie afschrapen (Figuur 63). Op de vlakke delen 5-10 cm van de toplaag verwijderen. Bij taluds maximaal 5 cm afschrapen. Na het afschrapen kan er zand opgebracht worden. Indien nodig na enkele jaren de ingreep herhalen. Voorbeeld zoals in Figuur 10. Inzaaien/uitbreiden voedselplanten op zware bodems: Gevlekt longkruid, dovenetels (alle soorten) en Gewone Smeerwortel. Inzaaien met name in de kruidenrijke zomen. In combinatie met opgebracht zand inzaaien van rolklaver, lathyrus, wikke, en sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts. Bosandoorn met name inzaaien op plaatsen van schaduw en halfschaduw. Onderlinge aansluiting van schermbloemen verbeteren, inbrengen of uitbreiden Zevenblad, Fluitenkruid, Gewone Berenklauw en Peen. Beheer Behoud en ontwikkeling van kruidenrijke zomen door zorgvuldig maai- of begrazingsbeheer. Zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. Op plaatsen waar nog wel gemaaid wordt eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden, maaisel afvoeren.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
87
Begrazing van schapen kan gedeeltelijk worden toegelaten maar belangrijke voedselplanten moeten worden afgerasterd (Figuur 62). Bij voorkeur begrazing toestaan op graslanden zonder voedselplanten. Verbeteren geleidelijke overgang bos-struweel-grasland, eens in de 3-4 jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Voorbeeld als in Figuur 80. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
Figuur 62 Foto linksboven) Een voorbeeld van gefaseerde begrazing waarbij belangrijke voedselplanten, zoals Gewone smeerwortel, blijven staan. Foto rechtsboven) Een afgerasterd veld waarbij voedselplanten als Fluitenkruid gespaard blijven. Foto linksonder) Een gemaaid grasland in mei, vrijwel alle voedselplanten zijn weggemaaid. Foto rechtsonder) Een grasland omgeven door twee hoge taluds, verschraling door afschrapen toplaag en opbrengen zand zou hier gefaseerd uitgevoerd kunnen worden.
88
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 63 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Geluidswal De Wijert en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
89
4.2.12 Hoornsemeer Oostzijde Resultaten Gezien de grootte en de variatie van het gebied is de afspiegeling van de aantallen waarschijnlijk onderschat. Niet alle plekken konden even grondig en lang onderzocht worden. Het gebied is in 2012 drie maal bezocht. In de periode 2002-2012 zijn in totaal 37 soorten bijen gevonden (Tabel 25). De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire bijen. De aantallen van de solitaire soorten lagen vooral in het voorjaar relatief hoog en in de zomer laag. Bovengronds nestelende bijen zijn wat soorten en aantallen betreft laag. Hommelsoorten werden zowel in het voorjaar als in de zomer waargenomen en vertoonden een piek aan het einde van het voorjaar. De Honingbij was de meest talrijke soort, deze werd zeer veel op schermbloemigen als Dolle kervel en Reuzenberenklauw waargenomen. Verder waren talrijk: de Aardhommel, Tuinhommel, Akkerhommel, Roodgatje en Grijze zandbij. In het voorjaar werden de meeste soorten en aantallen waargenomen. In de zomer lagen de aantallen veel lager door onvoldoende voedselaanbod als gevolg van maaiwerkzaamheden. Tabel 25 Overzicht van alle bijen die in het gebied Hoornsemeer Oostzijde zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena chrysosceles Andrena clarkella Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena praecox Andrena proxima Andrena subopaca Andrena vaga Andrena varians Anthophora plumipes Bombus bohemicus Bombus cryptarum Bombus lucorum Colletes cunicularius Halictus tumulorum Lasioglossum calceatum Lasioglossum sexstrigatum Macropis europaea Nomada ferruginata Nomada flava Nomada goodeniana Nomada lathburiana Nomada leucophthalma Nomada marshamella Nomada ruficornis Sphecodes monilicornis Bombus hypnorum Megachile willughbiella Osmia bicornis Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Bombus vestalis Apis mellifera
Nederlandse naam Goudpootzandbij Zwart-rosse zandbij Vosje Roodgatje Viltvlekzandbij Vroege zandbij Fluitenkruidbij Witkopdwergzandbij Grijze zandbij Variabele zandbij Gewone sachembij Tweekleurige koekoekshommel Wilgenhommel Veldhommel Grote zijdebij Parkbronsgroefbij Gewone geurgroefbij Gewone franjegroefbij Gewone slobkousbij Geelschouderwespbij Gewone wespbij Smalbandwespbij Roodharige wespbij Vroege wespbij Donkere wespbij Gewone dubbeltand Dikkopbloedbij Boomhommel Grote bladsnijder Rosse metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Grote koekoekshommel Honingbij
2002 - 2011 • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
2012
1 24 13 1 18 1
6 4
2 6 8
4 3 6
• • • • • • •
9 23 6 22 5 35 1 209 407
90
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Potenties Voedselaanbod Vooral in het voorjaar zijn voedselplanten voldoende en gevarieerd aanwezig. Veel soorten foerageren op wilg (Tabel 26), Paardenbloem (waarnemingen van voor 2012), Dolle kervel, Reuzenberenklauw en Grote ratelaar (Tabel 26 en Figuur 64). De hoge aantallen op Dolle kervel en Reuzenberenklauw zijn voor het grootste deel afkomstig van honingbijen. De Fluitenkruidbij is uit eerdere jaren bekend en heeft zich hier al enkele decennia weten te handhaven (Peeters et al. 2012). Er kon geen inventarisatie uitgevoerd worden tijdens de bloei van het Fluitenkruid en de soort is daarom in 2012 niet geconstateerd. Door de ruime hoeveelheid bloeiende wilgen kunnen veel oligolectische soorten die hierop foerageren zich hier uitstekend handhaven. Door maaiwerkzaamheden begin juli worden veel voedselplanten weggemaaid voordat die in bloei kunnen komen of voldoende zaad kunnen zetten. In de zomer wordt het voedselaanbod beperkt tot ongemaaide slootranden, en hier en daar een schraal stukje grasland met Tormentil en gele composieten. Hierdoor worden overlevings- of vestigingskansen voor zomersoorten zeer gering. Tormentil weet het intensieve maaien nog enigszins te boven te komen. Waarnemingen zijn echter in geen enkel tijdvak op deze soort gedaan, mogelijk omdat de bloei onderbroken wordt. Op soorten als Gewoon biggenkruid en Vertakte leeuwentand zijn evenmin waarnemingen gedaan. Een andere oorzaak kan zijn een te dichte vegetatielaag die het aanleggen van bodemnesten bemoeilijkt. Vlinderbloemigen zijn slecht vertegenwoordigd, alleen op rolklaver is een enkele waarneming gedaan. Gezien de vele oeverzones kunnen voedselplanten van een vochtig milieu zoals Moerasandoorn, Grote kattenstaart en Grote wederik hier goed gedijen. Door ook grote delen van de oevers begin juli te maaien verdween een groot deel van de Grote wederik (Figuur 66). De Gewone slobkousbij is in 2012 slechts met een paar exemplaren waargenomen. In eerdere jaren bleef Grote wederik langer staan en was de Gewone slobkousbij talrijker. Tabel 26 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Hoornsemeer Oostzijde. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Apiaceae Saliaceae Orobanchaceae Caprifoliaceae Rosaceae Onagraceae Primulaceae Fabaceae Rhamnaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Chaerophyllum temulum Heracleum mantegazzianum Salix Rhinanthus angustifolius Valeriana officinalis Rubus fruticosus Chamerion angustifolium Lysimachia vulgaris Lotus Rhamnus frangula
Nederlandse naam Dolle kervel Reuzenberenklauw Wilg Grote ratelaar Echte valeriaan Gewone braam Wilgenroosje Grote wederik Rolklaver Sporkehout
Totaal 130 97 81 33 15 6 3 2 1 1 369
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
91
Figuur 64 Foto links) Dolle kervel waar bijzonder veel honingbijen op foerageerden. Foto rechts) Grote ratelaar waarop veel hommels foerageerden. Op de achtergrond de eveneens drukbezochte Reuzenberenklauw.
Nestgelegenheid Natte en droge bodems wisselen elkaar in het gebied af. Nestplaatsen zijn te vinden in droge slootwallen en de droge, vlakke delen van de grote graslanden, soms in oude, afgevlakte molshopen (Figuur 65). Zeer vroeg in het voorjaar wordt ook de zonbeschenen bosbodem benut door ondergronds nestelende, solitaire bijen. Bij het dichtgroeien van het bladerdak wordt de bosbodem voor bijen minder tot niet geschikt. Bovengrondse nestgelegenheid is aanwezig in de vorm van geknotte wilgen (Figuur 65) en overblijvend braamstruweel. Langs de oevers staat riet met veel rietgallen en mogelijkheden voor de Rietmaskerbij lijken aanwezig te zijn. Voedselplanten als boterbloem ontbreken echter (zie aanbevelingen).
Figuur 65 Foto links) Kleine plekjes in de schrale bodem waar zandbijen nesten aanleggen, ook oude molshopen kunnen een bijdrage leveren aan meer open bodem. Foto rechts) Geknotte wilgen, op termijn zullen deze dood en vermolmd hout gaan bevatten waarvan bijen gebruik kunnen maken. Op de achtergrond een rietkraagje dat door vroeg vliegende zandbijen gebruikt wordt als zwermplaats.
Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waarop bijen nestmaterialen kunnen verzamelen zoals plantenharen of hars zijn weinig tot niet aanwezig in het gebied. Plantenharen worden bijvoorbeeld van Bosandoorn of toorts verzameld. Hars wordt op naaldbomen verzameld. Soorten als de Grote wolbij en Tronkenbij zijn niet waargenomen, dit hangt sterk samen met de leeftijd van de bomen in het gebied. Deze zijn in veel gevallen nog jong en bevatten weinig of geen holten.
92
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Zon en beschutting Voor beschutting zijn bijen aangewezen op slootwallen, struweel en bosranden. Deze zijn redelijk in het gebied vertegenwoordigd. Beschutting laat op de grote graslanden nog te wensen over. Aanbevelingen Inrichting In- of bijzaaien voedselplanten als rolklaver, lathyrus, wikke, Kattendoorn, Gevlekt longkruid, dovenetels (alle soorten), Gewone Smeerwortel, Gewoon biggenkruid, Vertakte leeuwentand, Boerenwormkruid, Jacobskruiskruid, kool, Wilde reseda, Tijm en Marjolein. Wilgenroosje langs zomen uitbreiden/inzaaien. Op de oeverzones voedselplanten van een vochtig milieu inzaaien, zoals Moerasandoorn, Grote kattenstaart en Grote wederik. Aanplanten/uitbreiden van struiken als Kruipwilg, Meidoorn, Sleedoorn, Sporkehout. Zowel rijen als solitaire struiken zijn gewenst. Delen van het gebied met een sterk vergraste en bloemenarme vegetatie afschrapen (Figuur 66 en Figuur 67). Op de vlakke delen 5-10 cm van de toplaag verwijderen. Bij taluds maximaal 5 cm afschrapen. Na het afschrapen kan er zand opgebracht worden. Indien nodig na enkele jaren de ingreep herhalen Voorbeeld zoals in Figuur 10. Aanleggen zandwallen en beplanten met Kruipwilg (Figuur 79).
Figuur 66 Foto links) Een gemaaid grasland waar een zeer smalle strook is blijven staan. De overblijvende strook zou minstens vier meter breed moeten zijn. Foto rechts) Vlakke delen en taluds zouden schraal gehouden kunnen worden door lokaal een dun gedeelte van de toplaag af te schrapen.
Beheer De meest bloemrijke delen in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De sterk vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden. Ontwikkelen danwel behouden van kruidenrijke zomen langs de bestaande struweelranden. Zomen eens in de 2 à 3 jaar gefaseerd maaien zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. Voorbeeld als in Figuur 80.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
93
Opslag van wilg of andere belangrijke struiken of bomen laten staan. Bij dunnen en terugsnoeien wel letten op de bloei en mogelijke betekenis voor bijen, bijvoorbeeld wilgen pas na de bloei terugsnoeien. Riet uitsluitend gefaseerd maaien. Beschut liggende delen of stroken laten staan in verband met zwermplaatsen van solitaire zandbijen en de goede potenties voor de Rietmaskerbij. Zorg hierbij voor goede, fysieke, onderlinge aansluiting van rietkragen. Voedselplanten als boterbloem moeten hierbij dicht in de buurt staan en niet weggemaaid worden. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
94
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 67 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Hoornsemeer Oostzijde en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
95
4.2.13 Hoornseschans + Park Resultaten Het gebied is in 2012 drie maal bezocht. In totaal zijn 32 soorten bijen gevonden (Tabel 27). De grootste diversiteit aan gevonden soorten op de schans behoort tot de ondergronds nestelende solitaire bijen. Het betrof met name zelfvoorzienende bijen. De bovengronds nestelende bijen blijven in soorten en aantallen het laagste en zijn door het hele gebied waargenomen. De meest talrijke soort was de Grijze zandbij, in de zuidoostpunt van de schans was een nestaggregatie van deze soort aanwezig. Andere talrijke soorten waren de Honingbij, Rosse metselbij, Akkerhommel, Viltvlekzandbij, Aardhommel en Boomhommel. De aantallen van de solitaire soorten lagen vooral in het voorjaar relatief hoog en in de zomer laag. Hommelsoorten werden zowel in het voorjaar als in de zomer waargenomen. Een bijzondere waarneming was die van de Kleine harsbij (Figuur 68). Het is een soort die meestal voorkomt op droge, bloemrijke heideterreinen en bosranden. Aanwezigheid van naaldhout in de omliggende tuinen zorgt ervoor dat de soort zich hier handhaaft. In De Nederlandse bijen (Peeters et al. 2012) is de soort eerder in hetzelfde atlashok (5x5 km) waargenomen. Tijdens een bezoek op 2 juli 2013 voor het monitoren van vlinders en libellen werden nog de Klaverbehangersbij (Megachile ligniseca) en de Gewone kegelbij (Coelioxys inermis) gevonden, beide zeldzaam tot vrij zeldzaam. Omdat deze waarnemingen achteraf werden gedaan zijn deze niet opgenomen in de tabellen.
Figuur 68 Foto links) Het kruidige grasland waar de Kleine harsbij is gevonden. Foto rechts) Een vrouwtje Kleine harsbij welke foerageerde op Honingklaver.
96
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Tabel 27 Overzicht van alle bijen die in het gebied Hoornseschans + Park zijn waargenomen in 2012. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Waarnemingen uit de periode 2002-2011 zijn niet bekend. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena barbilabris Andrena chrysosceles Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena semilaevis Andrena subopaca Andrena tibialis Andrena vaga Andrena ventralis Bombus lucorum Colletes cunicularius Lasioglossum calceatum Lasioglossum sexstrigatum Nomada flava Nomada fulvicornis Nomada lathburiana Nomada marshamella Nomada ruficornis Nomada sheppardana Sphecodes pellucidus Anthidiellum strigatum Bombus hypnorum Chelostoma rapunculi Hylaeus hyalinatus Megachile centuncularis Osmia bicornis Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Apis mellifera
Nederlandse naam Witbaardzandbij Goudpootzandbij Roodgatje Viltvlekzandbij Halfgladde dwergzandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Grijze zandbij Roodbuikje Veldhommel Grote zijdebij Gewone geurgroefbij Gewone franjegroefbij Gewone wespbij Roodsprietwespbij Roodharige wespbij Donkere wespbij Gewone dubbeltand Geeltipje Schoffelbloedbij Kleine harsbij Boomhommel Grote klokjesbij Tuinmaskerbij Tuinbladsnijder Rosse metselbij Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Honingbij
2012 1 1 9 14 2 1 9 84 2 3 2 1 9 1 1 1 1 3 1 1 1 11 1 1 1 21 4 6 17 3 13 55 281
Potenties Voedselaanbod In het voorjaar is het voedselaanbod matig tot goed. Groot hoefblad op het talud van de Hoornseschans werd door veel zandbijen bezocht (Figuur 69 en Tabel 28). Mannetjes van de Grijze zandbij werden hierop waargenomen. Deze soort is oligolectisch en afhankelijk van wilgen, maar mannetjes worden vaker op andere planten waargenomen. Een enkele wilg kon bemonsterd worden en dit leverde hoge aantallen zandbijen op, vooral zwermende, mannelijke zandbijen die de bloeiende katjes afspeurden naar foeragerende vrouwtjes. Gewone smeerwortel werd uitsluitend door hommels bezocht. Andere belangrijke voedselplanten in het voorjaar waren kool, Scherpe boterbloem (Figuur 71) en Speenkruid. In de zomer is het voedselaanbod matig omdat op veel plaatsen de voedselplanten dan zijn uitgebloeid. Op de schrale graslandjes aan de zuidkant van het gebied, in het Hoornsepark, zijn dan nog wel bloeiende voedselplanten aanwezig zoals honingklaver, Akkerdistel, Vogelwikke en rolklaver. Op Jacobskruiskruid werd geen enkele waarneming gedaan ondanks dat de omgeving geschikt leek. Groot streepzaad was op veel plaatsen aanwezig, hierop konden echter geen waarnemingen gedaan worden. Boerenwormkruid ontbreekt.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
97
Tabel 28 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Hoornseschans + Park. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Asteraceae Saliaceae Boraginaceae Fabaceae
Geraniaceae Brassicaceae Ranunculaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Petasites hybridus Cirsium arvense Salix Symphytum officinale Melilotus Vicia cracca Lotus Geranium Brassica Ranunculus acris Ficaria verna
Nederlandse naam Groot hoefblad Akkerdistel Wilg Gewone smeerwortel Honingklaver Vogelwikke Rolklaver Ooievaarsbek Kool Scherpe boterbloem Speenkruid
Totaal 149 12 58 28 14 2 2 11 11 6 5 298
Figuur 69 Foto links) Talud van de Hoornseschans met bloeiend Groot hoefblad waartussen de nestaggregatie van de Grijze zandbij zich bevindt. Foto rechts) Een bloeiende wilg die druk werd bezocht door bijen.
Nestgelegenheid Door de niet al te zware bodem en de zuidelijke ligging wordt het talud van Hoornseschans in het voorjaar veel gebruikt door ondergronds nestelende bijen. In de zomer zijn de aantallen minder hoog. In de zomer zijn wel verschillende bovengronds nestelende bijen waargenomen die waarschijnlijk in menselijke bebouwing in de omgeving nestgelegenheid vonden. Bomen worden hier en daar oud maar vertonen weinig geschikte nestplekken met vermolmd hout. Gewone braam woekert over een groot deel van de schans (Figuur 70), holle delen van de stengel kunnen door maskerbijen als nestplaats benut worden. Ondergrondse hommelnesten in verlaten muizenholen zijn niet gevonden, de schans lijkt hiervoor de meest geschikte plek. De Kleine harsbij legt nesten aan op zeer uiteenlopende plaatsen. Bij voorkeur onder overkapte plaatsen zoals onder boomstammen, kleine boomtakjes of dorre grasstengels, hekwerken of andere, menselijke bebouwing. Nestmaterialen Geschikte planten waarop bijen nestmaterialen zoals plantenharen kunnen verzamelen zijn niet aanwezig in het gebied. Plantenharen worden bijvoorbeeld van Bosandoorn of toorts verzameld. De Kleine harsbij boetseert uit hars van naaldbomen vrij hangende druppelvormige broedcellen. Naaldbomen zijn voldoende aanwezig, deels ook in de
98
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
omliggende particuliere tuinen. Waarschijnlijk is de Kleine harsbij volledig op de naaldbomen in de tuinen aangewezen. Zon en beschutting Door de ligging van de Hoornseschans warmt deze snel op en geeft aan de onderzijde van de zuidkant beschutting tegen wind. Boven op de schans werden, ondanks de grote hoeveelheden Fluitenkruid, geen waarnemingen gedaan als gevolg van de sterke wind. De graslandjes in het Hoornsepark zijn omgeven door struweelranden. Deze vormen een aantrekkelijk en beschut foerageerterrein. Aan de onderzijde van de zuidkant van de schans werden in het vroege voorjaar door mannelijke zandbijen als de Grijze rimpelrug de nog kale en niet-bloeiende struiken gebruikt als zwermplaats (Figuur 70).
Figuur 70 Foto links) Een overzicht van het talud van de Hoornseschans waar Gewone braam is teruggesnoeid. Foto rechts) Struiken die nog niet in blad staan of bloeien maar wel door mannelijke zandbijen als zwermplaats worden gebruikt.
Aanbevelingen Hoornseschans Inrichting Toplaag van de schans gefaseerd afschrapen (zie Figuur X), maximaal 5 cm. Aanplanten struiken als Geoorde- en Grauwe wilg, Sporkehout, Meidoorn en Sleedoorn op de schans. Struiken als Krent of Laurierkers mogen hiervoor wijken. Aanplanten struiken als Kruipwilg en Sporkehout langs de randen van de kruidige graslandjes in het park (Figuur 72). Inbrengen voedselplanten van een vochtig milieu, zoals Moerasandoorn, Grote kattenstaart en Grote wederik langs het water bij de schans en in de wateren in het parkje. Inzaaien/uitbreiden van voedselplanten als wikke, lathyrus, rolklaver, klokjes, Salie, Kattenkruid, Kruipend zenegroen, Wilde reseda, Tijm en Marjolein op de schrale, kruidenrijke graslandjes van het park. Gevlekt longkruid en dovenetels (alle soorten) op de schans. Op beide plaatsen Wilgenroosje langs zomen inzaaien. Inbrengen sterk behaarde plantensoorten, met name Bosandoorn, Ezelsoor en toorts langs schans en randen van de kruidige graslandjes in het park.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
99
Het plaatsen van dode boomstammen langs zuidelijk gelegen (zonnige) zomen, Bornholmstraat kan hier als voorbeeld dienen. Let wel op juiste uitvoer boorgaten.
Beheer Het huidige beheer van de ecologisch hovenier kan gehandhaafd blijven, zorgen voor het overhouden van kruidenrijke zomen en/of stroken tussen 3-4 meter breed die jaarrond blijven staan. Zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. De meest bloemrijke delen (Figuur 71) in principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. De sterk vergraste en verruigde delen, die in de zomermaanden weinig tot geen voedselplanten meer bevatten, twee maal per jaar gefaseerd maaien en afvoeren. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden. Let wel op aanwezigheid van orchideeën. Verbeteren geleidelijke overgang bos-struweel-grasland, eens in de 3-4 jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Voorbeeld als in Figuur 80. Opslag van wilg en Gewone braam (Figuur 71) gedeeltelijk laten staan. Voor maskerbijen en kleine soorten als Klokjesbijen en de Tuinbladsnijder zijn stengels met zachte of holle kern van levensbelang. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76).
Figuur 71 Foto links) Een veld met bloeiende scherpe boterbloem. Foto rechts) Op de schans groeit Gewone braam wat zich na verwijderen weer moet herstellen. Ertussen groeit kool, een belangrijke voedselplant.
100
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 72 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Hoornseschans + Park en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
101
4.2.14 Stadspark + voorpark Resultaten Alleen de zuidelijke helft van het Stadspark is geïnventariseerd; het Park Boulevard en het Springerpark. Ook bij de reguliere monitoring van de SES is dit deel van het stadspark in 2012 onderzocht. Als enige extra plaats is een centraal gelegen veld met stobben onderzocht, dit ligt in het Natuurpark (Figuur 75 en Figuur 76). De Heemtuin is niet meegenomen in de inventarisatie omdat deze niet binnen het beheer van Gemeente Groningen, Stadsbeheer valt. Het gebied is in 2012 drie maal bezocht. In de periode 2002-2012 zijn in totaal 38 soorten bijen gevonden (Tabel 29). In het voorjaar werden de meeste waarnemingen gedaan. In de zomer zijn er nog wel bijen actief, maar na juni beperkt de soortensamenstelling zich in de onderzochte gebieden vooral tot hommels. De grootste diversiteit aan gevonden soorten behoort tot de ondergronds nestelende, solitaire bijen. Het betrof zowel zelfvoorzienende als broedparasitaire bijen (Figuur 74). De meest talrijke soorten waren de Honingbij, Aardhommel, Akkerhommel, Rosse metselbij (Figuur 74), Boomhommel, Gewone sachembij, Steenhommel en Viltvlekzandbij. De aantallen van de solitaire soorten lagen vooral in het voorjaar relatief hoog en in de zomer laag. Hommelsoorten werden zowel in het voorjaar als in de zomer waargenomen. In 2010 zijn door de Gemeente Groningen, Stadsbeheer een groot aantal stobben geplaatst op een centraal gelegen veld (Figuur 75 en Figuur 76). Het doel van deze ingreep was het vergroten van de insectenfauna, waaronder bijen. Om die reden is dit deel van het Stadspark in dit rapport opgenomen. In 2012 zijn tal van nestelende bijen waargenomen, waaronder de Gewone sachembij met haar broedparasiet, de Bruine rouwbij (Figuur 73). Daarnaast konden zweefvliegen, waarvan de larven zich ontwikkelen in vermolmd hout, zich hier ook vestigen. Voorbeelden hiervan zijn: de Gewone en Gouden bladloper, Kleine woudzwever en de Gevlekte molmzweefvlieg (Figuur 73).
Figuur 73 Foto links) Een Bruine rouwbij. Foto rechts) Een Gevlekte molmzweefvlieg.
102
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Tabel 29 Overzicht van alle bijen die in het gebied Stadspark + Voorpark zijn waargenomen verdeeld over de tijdvakken 2002-2011 en 2012. In de kolom 2002-2011 staat aangegeven of de soort eerder in het gebied is waargenomen. In de laatste kolom staat aangegeven met hoeveel individuen de soort in 2012 is aangetroffen. Categorie Ondergronds
Bovengronds
Onder/bovengronds
Honingbij Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Andrena angustior Andrena carantonica Andrena chrysosceles Andrena cineraria Andrena clarkella Andrena fucata Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena nitida Andrena praecox Andrena semilaevis Andrena subopaca Andrena tibialis Anthophora plumipes Bombus lucorum Halictus rubicundus Lasioglossum calceatum Lasioglossum sexstrigatum Melecta albifrons Nomada fabriciana Nomada flava Nomada goodeniana Nomada marshamella Nomada panzeri Nomada ruficornis Nomada signata Bombus hypnorum Hylaeus communis Hylaeus hyalinatus Osmia bicornis Bombus campestris Bombus hortorum Bombus lapidarius Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus terrestris Bombus vestalis Apis mellifera
Nederlandse naam Geriemde zandbij Meidoornzandbij Goudpootzandbij Asbij Zwart-rosse zandbij Gewone rozenzandbij Vosje Roodgatje Viltvlekzandbij Vroege zandbij Halfgladde dwergzandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Gewone sachembij Veldhommel Roodpotige groefbij Gewone geurgroefbij Gewone franjegroefbij Bruine rouwbij Roodzwarte dubbeltand Gewone wespbij Smalbandwespbij Donkere wespbij Sierlijke wespbij Gewone dubbeltand Signaalwespbij Boomhommel Gewone maskerbij Tuinmaskerbij Rosse metselbij Gewone koekoekshommel Tuinhommel Steenhommel Akkerhommel Weidehommel Aardhommel Grote koekoekshommel Honingbij
2002 - 2011 • • • • • • • • • • • • •
• • • • • • •
2012
12
12 18 22 1 3 2 28 15 1 1 4 6 2 3 6 2 1 1 30 2 3 37
• • • • •
8 26 51 15 95 1 96 504
Figuur 74 Foto links) Een mannetje van de Smalbandwespbij. Foto rechts) Twee Rosse metselbijen in precopulatie.
Potenties Voedselaanbod Het voedselaanbod is met name in het voorjaar redelijk tot goed. De meeste waarnemingen in het voorjaar werden gedaan op Paardenbloem (Figuur 75), Zevenblad, Rood bloeiende framboos, Gewone braam en Boterbloem. Overige belangrijke
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
103
voedselplanten zijn Kruipende boterbloem, Roze berberis, Speenkruid, Hondsdraf, Fluitenkruid, kool, Look-zonder-look en Akkerdistel (Tabel 30). In de zomer zijn veel voedselplanten uitgebloeid of matig aanwezig en dit is duidelijk terug te zien in de soortensamenstelling van de bijen. Veel gazons worden kort gemaaid en struweelranden worden strak onderhouden. Ruimte voor een bloeiende, kruidenrijke vegetatie is vrijwel niet aanwezig. Op plaatsen buiten de onderzochte gebieden, zoals de heemtuin, zijn ook in de zomer nog veel soorten bijen waar te nemen. Dit is te danken aan een groot en gevarieerd voedselaanbod in die periode. De meeste waarnemingen in de zomer werden gedaan op roos, Deutzia, Rode en Witte klaver, Jasmijn en Reuzenberenklauw. Oligolectische soorten, zoals de Halfgladde dwergzandbij, die afhankelijk zijn van schermbloemigen, foerageren eerst op Fluitenkruid en iets later in het seizoen op Zevenblad. De opeenvolgende bloei zorgt voor optimale overlevingskansen voor deze soort. Tabel 30 Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012 in het gebied Stadspark + Voorpark. In de laatste kolom staat het aantal individuen van waargenomen bijen per plantensoort. Familie Rosaceae
Hydrangeaceae Asteraceae Apiaceae
Fabaceae Oleaceae Ranunculaceae Berberidaceae Lamiaceae Brassicaceae Amaryllidaceae Eindtotaal
Wetenschappelijke naam Rosa Rubus odoratus Rubus fruticosus Deutzia Taraxacum officinale Cirsium arvense Aegopodium podagraria Heracleum mantegazzianum Anthriscus sylvestris Trifolium repens Trifolium pratense Jasminum Ranunculus repens Ficaria verna Berberis aggregata Glechoma hederacea Brassica Narcissus
Nederlandse naam Roos Roodbloeiende framboos Gewone braam Deutzia Paardenbloem Akkerdistel Zevenblad Reuzenberenklauw Fluitenkruid Witte klaver Rode klaver Jasmijn Kruipende boterbloem Speenkruid Roze berberis Hondsdraf Kool Narcis
Totaal 138 59 8 87 56 4 16 10 3 18 7 17 8 4 6 4 1 1 447
Figuur 75 Foto links) Een overzicht van het veld met stobben. Foto rechts) Een vrouwtje van de zeer kleine Gewone franjegroefbij op Paardenbloem.
104
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Nestgelegenheid Ondergrondse nestgelegenheid beperkt zich vooral tot de hoger gelegen, droge delen als taluds, droge bosrandjes en slootkanten. Veel graslanden zijn te nat. Hier is geen nestelactiviteit van bijen waargenomen en ook niet te verwachten. Op het talud op het centraal gelegen veld (Figuur 75 en Figuur 76) nestelden in het verleden in het voorjaar hoge aantallen zandbijen. In het voorjaar is de bodem goed bereikbaar doordat het in de herfst ervoor gemaaid is. Samen met de zuidelijke ligging en voldoende voedselaanbod zorgt dit voor veel soorten en hoge aantallen bijen. Het talud kan gelden als model voor andere gebieden met een voedselrijke bodem die in de zomer dichtgroeien. Door verruiging wordt de bereikbaarheid van de bodem in de loop der jaren wel minder. Grenzend aan dit talud ligt het eerder genoemde veld met stobben. Doordat de stobben meestal op de zijkant zijn neergezet blijven deze droog, samen met de vele, steile wanden is het daarmee zeer geschikt voor soorten als de Gewone sachembij (Figuur 76). Bovengrondse nestgelegenheid is er in vorm van staand, dood hout en waarschijnlijk ook in andere dode delen van bomen. Opvallend zijn de aantallen Rosse metselbijen in de holten van een dode, staande stam (Figuur 76). Daarnaast worden waarschijnlijk holle plantenstengels als die van Gewone braam of schermbloemigen door maskerbijen benut als nestplaats. Hommelnesten zijn in eerdere jaren gevonden in de grote taluds rondom het grote centrale speelveld in het Natuurpark (nabij de plaats van de stobben). In 2012 zijn alleen hommelnesten gevonden in oude, verlaten muizenholen in de omhooggekomen wortelkluiten van scheefgezakte meidoorns (Figuur 77). Ook werden hierop ondergronds nestelende, solitaire bijen aangetroffen, wortelkluiten zijn ook voor deze groep een aantrekkelijke nestplaats.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
105
Figuur 76 Foto linksboven) Een overzicht van verschillende, geplaatste stobben. Foto rechtsboven) Een detail van de nestingangen van de Gewone sachembij, waarbij haar broedparasiet de Bruine rouwbij op het punt staat naar binnen te gaan. Foto linksonder) Een staande, dode stam met holten waarin veel Rosse metselbijen nesten konden aanleggen. Foto rechtsonder) Een mannetje van de Rosse metselbij op de stam die hij continu inspecteert op activiteit van vrouwtjes.
Nestmaterialen Geschikte planten of bomen waarop bijen nestmaterialen kunnen verzamelen, zoals plantenharen of hars, zijn in geringe mate aanwezig in het gebied. Plantenharen worden bijvoorbeeld van Bosandoorn of toorts verzameld. Hars wordt op naaldbomen verzameld. Soorten als de Grote wolbij en Tronkenbij zijn niet in de onderzochte delen van het Stadspark waargenomen maar een locatie als de Heemtuin biedt voor deze soorten waarschijnlijk een geschikte leefomgeving. Zon en beschutting Het gebied zorgt op de meeste fronten voor opwarmmogelijkheden en beschutting door afwisseling van open en gesloten plekken, taluds en bos en struweelranden.
106
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Aanbevelingen Inrichting Uitbreiden of inzaaien van voedselplanten als rolklaver, lathyrus en wikke, Gewoon biggenkruid, Vertakte leeuwentand, Boerenwormkruid en Jacobskruiskruid, kool, klokjes, Salie, Kruipend zenegroen, Wilde reseda, dovenetels (alle soorten), Kattenkruid, Gevlekt longkruid en Gewone Smeerwortel. Wilgenroosje langs zomen inzaaien. Moerasandoorn, Grote wederik en Grote kattenstaart inzaaien langs oevers. Aanplanten/uitbreiden struiken als Grauwe en Geoorde wilg, Meidoorn, Sleedoorn en Sporkehout op de toprand van het centraalgelegen af te schrapen talud (zie Figuur 78). Taluds die zeer sterk verruigen afschrapen, niet meer dan 5 cm diep afschrapen. Ringen van enkele (oude) bomen op zuidelijk gelegen bosranden, de stammen dienen voor een groot deel van de dag in de zon te staan. Inzaaien sterk behaarde planten als Bosandoorn, Ezelsoor en toorts. Beheer Waar het formele karakter van het Stadspark het toelaat (Springerpark en Park Boulevard) wordt aanbevolen bloemrijke graslanden te ontwikkelen en kruidenrijke zomen te creëren langs bosschages waar nu nog tot aan de struweelrand wordt gemaaid (Figuur 77). Zomen kunnen eens in de 2-3 jaar gefaseerd gemaaid worden zodat deze dynamisch en gevarieerd blijven. Elk jaar op een andere plaats maaien. Voor inrichting gehele park (inclusief Natuurpark) wordt het onderstaande aanbevolen. In principe eenmaal per jaar maaien, na 1 oktober. Maaihoogte van 10 cm aanhouden, maaisel afvoeren. Sterk vergrassende delen die in de zomermaanden weinig of geen voedselplanten meer vertonen twee maal per jaar gefaseerd maaien, eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede na 1 oktober. Verbeteren geleidelijke overgang bos-struweel-grasland, eens in de 3-4 jaar kan opslag van bomen en struiken gefaseerd gedund of verwijderd worden. Voorbeeld als in Figuur 80. Dood, staand of liggend hout altijd behouden, tenzij dit een gevaar oplevert. Bij gevaar van vallend hout de dode stam ontdoen van takken (Figuur 76). Ook nog levende bomen of struiken die zijn omgevallen zouden moeten blijven liggen (Figuur 77).
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
107
Figuur 77 Foto links) Een strak onderhouden gazon waar het ruimte is voor een overblijvende kruidige zoom. Foto rechts) Twee scheefgezakte meidoorns, in de gedeeltelijk omhoog gekomen wortelkluiten zitten verlaten muizenholen waar hommels de nesten in aanleggen.
108
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 78 Verspreidingskaart van de waargenomen bijen in het gebied Stadspark + Voorpark en de voorgestelde locaties voor beheersmaatregelen.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
5
109
Opmerkingen en advies ten aanzien van beheer en inrichting
Wanneer er in een gebied aan alle vier basiselementen van de levensbehoeften van bijen kan worden voldaan en wanneer deze een goede onderlinge samenhang hebben kan dit resulteren in een grote diversiteit aan soorten en aantallen bijen. De elementen moeten op een klein oppervlak dicht bij elkaar aanwezig zijn en een goede onderlinge verbinding hebben. Landschapselementen als dood of vermolmd, staand hout of een schraal, ijlbegroeid talud worden pas waardevol voor bijen wanneer er voldoende voedselaanbod en beschutting aanwezig is en andersom. Samen vormen die elementen een natuurwaarde voor bijen. Een voorbeeld van een gebied met goede samenhang van de elementen is het bosgebied bij Rabenhaupt waar dode stammen blijven staan en waar in de halfschaduw voldoende Bosandoorn staat om een populatie Andoornbijen te onderhouden. Voldoende voedsel is aanwezig in de vorm van onder andere Bosandoorn, nestgelegenheid in de vorm van dode stammen met vermolmd hout en voldoende beschutting is aanwezig door de afwisseling van open en gesloten biotoop. Alle elementen zijn hier op een klein oppervlak dicht bij elkaar aanwezig. Bij het verdwijnen van één van deze elementen (voedsel of dood, vermolmd hout) zal de populatie van de Andoornbij krimpen of mogelijk verdwijnen. Aard, omvang en verbinding met natuurwaarden in aangrenzende gebieden spelen vaak een rol in het voorkomen of de soortensamenstelling van bijen in het onderzochte gebied. Deze kunnen bijdragen aan lokale natuurwaarden. Voedselaanbod en nestgelegenheid komen soms niet binnen één gebied voor en het is dan moeilijk beide vast te stellen. Bijvoorbeeld de aanwezigheid van bovengronds nestelende bijen in terreinen waar bovengrondse nestelplaatsen ontbreken. Dit maakt het soms lastig om potenties voor de lokaal voorkomende bijen vast te stellen of advies hierover te geven. In die gevallen blijft het bij de meest logische interpretatie.
5.1
Knelpunten
5.1.1 Voedselaanbod Eén van de knelpunten met betrekking tot voedselaanbod binnen een bijvriendelijk groenbeheer zijn maai- en snoeiwerkzaamheden die tijdens de vliegperiode van bijen uitgevoerd moeten worden (eind februari-eind oktober). Maaien Maai- en snoeiwerkzaamheden die van maart tot augustus worden uitgevoerd zijn niet goed omdat voedselaanbod tijdens de vliegperiode van bijen verdwijnt. De vliegperiode van een bij loopt synchroon met de bloeitijd van de voedselplant, wanneer de plant begint
110
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
te bloeien verschijnt de bij om erop te foerageren. Bij vroegtijdige maaiwerkzaamheden kan de plant weliswaar opnieuw in bloei komen en zaadzetten, maar de kans op onderbroken voedselaanbod is dan groot. Bijen zijn genoodzaakt voor voedsel uit te wijken naar elders of verdwijnen geheel. De overlevingskansen voor de volwassen bijen en de nakomelingen worden kleiner of onmogelijk. Oligolectische soorten zijn hier kwetsbaarder voor omdat ze volledig afhankelijk zijn van een specifieke plantensoort of plantenfamilie. Om dit probleem op te vangen kan ervoor gekozen worden om tussen eind februari en begin oktober geen of zo min mogelijk maai- en snoeiwerkzaamheden uit te voeren. Vroegtijdige maaiwerkzaamheden hoeven niet in alle gevallen een negatief effect op bijen te hebben. Om verruiging tegen te gaan en een gevarieerde flora (op langere termijn) te behouden in voedselrijke gebieden kan maaien noodzakelijk zijn. Wanneer dit gefaseerd gebeurt wordt te veel verrijking op termijn geremd en blijft er een ononderbroken voedselaanbod aanwezig voor de lokaal voorkomende bijen. Snoeien Het vroegtijdig snoeien van bijvoorbeeld wilg en Gewone braam kan een voedseltekort in hetzelfde jaar en het jaar erop veroorzaken. Bijenpopulaties kunnen hierdoor krimpen of verdwijnen. Eenzijdig voedselaanbod Bij een te eenzijdig voedselaanbod kan er worden afgegaan op de suggesties in de gebiedsbesprekingen om dit te verbeteren. In paragraaf 5.2.1 (vijfde kopje) worden algemene aanbevelingen gegeven met betrekking tot verbetering van eenzijdig voedselaanbod.
5.1.2 Nestgelegenheid Een knelpunt met betrekking tot nestgelegenheid en ook beschutting is de uitvoer van graaf-, kap-, en snoeiwerkzaamheden het gehele jaar door. Graafwerkzaamheden Een risico bij graafwerkzaamheden is het te diep afgraven en ruimen van bodems of taluds waarin bijen nestelen. Om schade aan populaties te voorkomen zou gekeken moeten worden of de ingrepen werkelijk moeten plaatsvinden en niet alleen voor een opgeruimd beeld dienen. Bijen hebben baat bij voldoende, kale bodemdelen. Een knelpunt is veelal het dichtgroeien van bodems in de loop van het seizoen, waardoor de toegankelijkheid van de bodem bemoeilijkt wordt. Dit vergt maatregelen die de bodem voldoende openhouden. Maaien en afvoeren van vegetatie in het najaar kan hier gedeeltelijk al in voorzien. Soms is het echter noodzakelijk de toplaag af te schrapen. Een dergelijke maatregel hoeft niet schadelijk te zijn mits er niet te diep wordt gegraven.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
111
Kap- en snoeiwerkzaamheden Dood, staand hout en licht houtige zomen zijn belangrijke, bovengrondse nestplaatsen. Bij ruimingswerkzaamheden worden de bijen die erin nestelen vernietigd. Bij het opruimen van dood hout kan er een simpele verdeling tussen wel of niet opruimen worden aangehouden. Indien vallend hout een gevaar oplevert zou ingegrepen moeten worden, bij geen gevaar hoeft niets geruimd te worden. Een tussenweg kan gevonden worden door alleen de takken van een dode stam te verwijderen zodat deze nog lang kan blijven staan zonder gevaar op te leveren (zie paragraaf 4.2.14 Stadspark + voorpark).
5.2
Aanbevelingen
5.2.1 Voedselaanbod Bijen vinden optimale foerageermogelijkheden in situaties met een ononderbroken, gevarieerd, maar ook kwantitatief groot aanbod van voedselplanten in hetzelfde gebied tijdens voorjaar, zomer en aanvang herfst. Planten moeten de gelegenheid krijgen te bloeien en zaad te zetten in de periode wanneer zij dit van nature doen. Voor het verkrijgen, handhaven en uitbreiden van voldoende voedselplanten mag er pas na de zaadzetting gemaaid worden, na 1 oktober. Er moet benadrukt worden dat er tot eind oktober voldoende voedselaanbod moet zijn voor de soorten en individuen die nog zeer laat vliegen zoals hommels of vrouwtjes van groefbijen. Door gefaseerd te maaien kunnen er voldoende voedselplanten overblijven voor de zeer laatvliegende soorten. Inzaaien of aanplanten van voedselplanten Bij inzaaien of aanplanten van voedselplanten in gebieden waar dit nodig is moet gekeken worden naar het bodemtype en de vochtigheidsgraad en naar welke planten daar het beste gedijen. Vochtigheidsgraad kan invloed hebben op de mate van nectarproductie van een plant, soorten die thuishoren in een overwegend vochtige omgeving produceren op droge bodems minder nectar. Bij het kiezen van de (nieuwe) uit te zaaien voedselplanten kunnen de suggesties in de gebiedsbesprekingen worden aangehouden. Een minimumaantal per plantensoort is hier niet te definiëren, maar laat zich wel illustreren met de volgende voorbeelden; één Slobkousbij heeft niet voldoende aan één of twee exemplaren van de Grote Wederik, dat moet minstens een aaneengesloten strook met tientallen planten zijn. Een aggregatie van tientallen Grijze zandbijen heeft niet genoeg aan één kleine bloeiende wilg. In een optimale situatie is er van een groot aantal plantenfamilies voldoende soorten aanwezig. Maaien om verrijking te remmen en aanwezige flora te behouden. Matig voedselrijke tot voedselarme graslanden De grootste diversiteit en kwantiteit aan voedselplanten is meestal te vinden op graslanden op matig voedselrijke tot voedselarme (droge) bodems. Deze bodems zouden dit karakter moeten behouden door één maal per jaar gefaseerd te maaien en af te voeren na zaadzetting (na 1 oktober). Zomen altijd (deels) ongemaaid laten om ook de zeer laat vliegende bijen nog voedsel te bieden. Voor zoomvegetaties is het voldoende deze eens in de twee à drie jaar te maaien, waarbij elk jaar een ander deel gemaaid
112
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
wordt. Het behouden van voldoende bovengrondse nestgelegenheid en gunstige overlevingskansen van andere insecten, zoals dagvlinders, hangen hiermee samen. Maaien op 10 cm hoogte. Voedselrijke graslanden Graslanden op voedselrijke bodems waar (sterke) vergrassing optreedt en waarop in de zomer weinig of geen voedselplanten meer staan, dienen twee maal per jaar gefaseerd gemaaid en afgevoerd te worden. Hiermee wordt te veel voedselverrijking en een te dichte, afgestorven (viltige) vegetatielaag op de bodem voorkomen. Dit levert in veel gevallen een tweede of uitgestelde bloei van voedselplanten op. Gefaseerd maaien is belangrijk voor de aanwezigheid van een ononderbroken voedselaanbod voor de lokaal voorkomende bijen. Tijdens de eerste maaibeurt is het belangrijk dat vooral de meest verruigde danwel bloemarme delen worden gemaaid en de plekken met bloeiende voedselplanten worden ontzien. Het tijdstip van de eerste maaibeurt hangt af de beoordeling van de toestand in het gebied. De tweede maaibeurt dient na 1 oktober plaats te vinden. Maaien op 10 cm hoogte. Afschrapen voedselrijke toplaag Delen van een gebied met een sterk vergraste en bloemenarme vegetatie, waarbij maaien niet voldoende is, kunnen verschraald worden door het afschrapen van de voedselrijke toplaag. Op de vlakke delen 5-10 cm van de toplaag verwijderen. Bij taluds maximaal 5 cm afschrapen. Na het afschrapen kan er zand opgebracht worden (minimaal 30 cm). Daarna kan er ingezaaid worden. Snoei- of kapwerkzaamheden uitvoeren om te veel dichtgroeien te voorkomen. Het (terug)snoeien van struiken en bomen moet altijd pas na de bloei plaatsvinden, waarbij nooit de struik of boom volledig mag verdwijnen. Opslag van struiken moet deels blijven staan. Een voorbeeld is het knotten van wilgen. Een oligolectische soort als de Grijze zandbij is volledig van wilgen afhankelijk, daarnaast wordt wilg ook door tal van niet-specialisten zeer druk bezocht en is ook voor die soorten van zeer groot belang. Het knotten is niet bezwaarlijk, echter, het tijdstip en de manier waarop zijn buitengewoon belangrijk. In de eerste plaats altijd gefaseerd knotten om aanbod van voldoende bloeiende katjes in het voorjaar te garanderen. Ook mag het knotten nooit tijdens de bloei uitgevoerd worden. De oude(re) geknotte wilgen met een vermolmde binnenkant kunnen bovengrondse nestgelegenheid opleveren. Een soortgelijk voorbeeld is dat van Gewone braam. Om elk jaar voldoende bloemenaanbod te hebben moeten niet alle nieuwe loten teruggesnoeid worden, deze bloeien pas het jaar erna. Bovendien moeten de struiken oud worden om holten te krijgen waarin bijen kunnen nestelen. Onderlinge aansluiting en variatie van voedselplanten verbeteren. Voor een optimaal en ononderbroken voedselaanbod is het wenselijk verschillende planten uit één familie op korte afstand bij elkaar te hebben. Een optimale situatie voor bijvoorbeeld oligolectische soorten, die op de schermbloemenfamilie foerageren, is: diverse soorten schermbloemen die opeenvolgend bloeien, bijvoorbeeld Fluitenkruid, Zevenblad, Dolle kervel, Gewone berenklauw, Peen en Pastinaak, dicht bij elkaar. Voor soorten met een (gedeeltelijke) tweede generatie of lange vliegperiode, zoals de Halfgladde dwergzandbij, is dit van groot belang. De soort is in het voorjaar waar te
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
113
nemen op Fluitenkruid en Zevenblad en in de zomer bijvoorbeeld op Peen. Ook de polylectische bijen kunnen hierbij baat hebben. Voor (gele) composieten zijn dat bijvoorbeeld soorten uit de geslachten paardenbloem, streepzaad, biggenkruid, leeuwentand, havikskruid, kruiskruid, melkdistel en verder individuele soorten als Wilde cichorei, Boerenwormkruid en distelsoorten. Er moet tevens gelet worden op het moment van de dag waarop voedsel door de plant wordt aangeboden. De bloemen van Gewoon biggenkruid zijn een groot deel van de middag gesloten, het is wenselijk dat er op dat tijdstip andere soorten aanwezig zijn die wel toegankelijk blijven, zoals Jacobskruiskruid of Boerenwormkruid. Een ander voorbeeld dat voor een variatie aan voedselplanten pleit is Sporkehout, waarbij het nectaraanbod in de ochtend en vroege middag het hoogst is en daarna afneemt, foerageermogelijkheden op andere planten zijn dan noodzakelijk. Bij tweehuizige voedselplanten als wilgen zouden mannelijke en vrouwelijke struiken aanwezig moeten zijn. Voor het verzamelen van pollen worden mannelijke struiken bezocht. Nectar kan op zowel mannelijke als vrouwelijke katjes verzameld worden. Fysieke aansluiting van onderlinge partijen met voedselplanten en op grotere schaal ook met aangrenzende gebieden is eveneens belangrijk, bijvoorbeeld door verbindende, vegetatieve stroken of vlakken. Bijen oriënteren zich tijdens het foerageren vaak op aaneengesloten stroken met voedselplanten en vliegen langs deze in banen en wijken weinig af van de route. Beknopte samenvatting De belangrijkste aanbevelingen met betrekking tot voedselaanbod zijn: Zorgen voor een gevarieerd en groot voedselaanbod van planten uit bijlage II en de aanvullingen in de gebiedsbesprekingen. Zorgen voor onderlinge aansluiting, zowel met betrekking tot soorten, als bloeitijd en ook fysiek. Maaien: matig voedselrijke tot voedselarme graslanden pas na 1 oktober. Voedselrijke graslanden desgewenst twee maal. Eerste maaibeurt afhankelijk van lokale situatie, tweede maaibeurt na 1 oktober. Maaien op 10 cm hoogte en maaisel afvoeren.
Effectief verschralen van zeer verruigde graslanden door afschrapen toplaag, opbrengen zand en inzaaien voedselplanten.
5.2.2 Nestgelegenheid Ondergrondse nestgelegenheid verbeteren Het dichtgroeien van bodems vermindert de toegankelijkheid van de bodem. Het vergt maatregelen om de bodem open te houden. Maaien en afvoeren van vegetatie in het najaar kan hier gedeeltelijk al in voorzien. In de tweede helft van het voorjaar en in de zomer groeien veel voedselrijke bodems dicht en zijn weinig of niet geschikt om nieuwe bodemnesten in aan te leggen. Om de bodem effectief open te houden kan een toplaag van 5 cm diep worden afgeschraapt of kunnen er kale, steile, aarden wanden, randen of richels in taluds of slootwallen aangebracht worden. Steile wanden zijn meestal op voedselrijke bodems als klei of zavel een optimale methode omdat die minder snel
114
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
dichtgroeien en dus voor langere tijd geschikte nestgelegenheid opleveren. Op schrale zandbodems blijven afgeschraapte vlakke delen langer kaal dan op voedselrijke bodems als klei en zavel. Na afschrapen kan er desgewenst een pakket zand opgebracht worden, vlak, of in de vorm van wallen. Hiervoor kan licht leemhoudend zand gebruikt worden ter voorkoming van teveel erosie door wind. Taluds of wallen zijn voor bijen de meest aantrekkelijke plaats om bodemnesten in aan te leggen. De nestingangen blijven bij slecht weer beter droog en een wal kan beschutting bieden. De wal moet altijd in de lengte op het zuiden (in de zon) liggen en een min of meer vrije aanvliegroute hebben. De noordzijde van de wal kan worden voorzien van struiken als wilg, Meidoorn of Sleedoorn (Figuur 79). Nieuw aangelegde bodems of wallen worden pas na een paar jaar geschikt als nestplaats omdat het substraat eerst stabiel en stevig moet worden (inklinken). Bij planning van andere werkzaamheden of monitoring is het raadzaam dit in acht te nemen.
Figuur 79 Streefbeeld van een aan te leggen zandwal (zijaanzicht vroege voorjaar), aan de noordzijde struiken als Meidoorn en Sleedoorn. Bovenop en aan noordzijde Kruipwilg.
Bovengrondse nestgelegenheid verbeteren Voldoende dood (wel en niet vermolmd) en staand hout is voor veel soorten een vereiste en dient daarom nooit verwijderd te worden. Het hout moet aan een aantal eisen voldoen; het moet een groot deel van de dag in de volle zon staan en het moet voldoende oud zijn zodat er volop knaaggangen van keverlarven aanwezig zijn. Dood hout dat ligt of onderhevig is aan veel schaduw wordt minder snel door bijen gebruikt maar kan wel gunstig zijn voor sommige zweefvliegen (Figuur 73) en dient bij voorkeur ook te blijven liggen. Bij voldoende bos of struweel kan overwogen worden om enkele bomen aan zuidranden te ringen waarmee het percentage dood hout wordt verhoogd. Het kan vele jaren duren voor het voldoende afgestorven is om geschikt te worden als nestgelegenheid. Om de 5 tot 10 jaar enkele bomen ringen zorgt voor een gespreid aanbod. Een alternatief voor het kappen is het omtrekken (indien soort en bodemtype dit fysiek mogelijk maakt) van de boom. De boom kan blijven liggen en met wortelkluit en
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
115
hout een belangrijke nestplaats worden voor bijen en andere insecten. Door de Gemeente Groningen, Stadsbeheer zijn op de locatie Bornholmstraat een tweetal stammen geplaatst die voorzien zijn van een groot aantal geboorde gaten. Het natuurlijke proces kan op deze wijze versneld worden en het aanbod op korte termijn gunstig maken. Een correcte uitvoer van de geboorde goten is echter heel belangrijk (zie ook paragraaf 4.2.6 Bornholmstraat). Plantenstengels met holle of zachte kern De overgang van veld naar bos en struweel zou breed en geleidelijk moeten zijn en voor meer jaren achtereen ongestoord moeten blijven (Figuur 80). Het uitgangspunt hierbij is een zonnig (op het zuiden) gelegen gevarieerde zoom met kruidachtige planten als schermbloemigen en toorts, lichte, houtige gewassen als Gewone braam en struiken als Gewone vlier. De zoom zou zowel in hoogte als in diepte (inhammen) gevarieerd moeten zijn. Om dit te bewerkstelligen moeten deze plaatsen niet gemaaid worden en opslag moet in eerste instantie niet verwijderd worden. Op deze wijze kunnen er voldoende plantenstengels met holle of zachte kern overblijven die benut kunnen worden door bijvoorbeeld maskerbijen. Oude takken van Gewone braam zijn hol of zacht van binnen en kunnen als nestplaats dienen. Om het nestelen in de stengels te vergemakkelijken moeten zij halverwege scherp afgeknipt moeten worden om een schone, gave toegang tot de binnenkant te verkrijgen. Machinaal terugsnoeien levert veelal een rafelige, onbruikbare opening op. Te sterke verruiging of te ver doorgroeien van opslag kan op termijn optreden. Om de zomen gevarieerd en dynamisch te houden kunnen deze elk jaar op een andere plaats gemaaid of teruggesnoeid worden. Het is noodzakelijk dit elk jaar steeds op een andere plaats te doen om vernietiging van de eventueel aanwezige bijenlarven of poppen te voorkomen. Bij aanwezigheid van Rietgallen die zijn veroorzaakt door de Rietvlieg moet voorkomen worden dat al het riet weg wordt gemaaid, er moeten minstens 2-3 jaren achtereen verlaten rietgallen aanwezig zijn om een soort als de Rietmaskerbij te behouden of aan te trekken. Beknopte samenvatting De belangrijkste aanbevelingen met betrekking tot nestgelegenheid zijn: Dood hout behouden, tenzij het een gevaar oplevert. Bij voldoende bos en struweel kan een aantal bomen geringd of indien mogelijk omgetrokken worden. Zomen met kruiden en licht houtige gewassen voor enkele jaren ongestoord laten. Ingrijpen mag, maar dan gefaseerd en elk jaar op een andere plaats. Taluds, slootwallen en ook vlakke bodems schraal houden of voorzien van steile, kale randen of richels. Bij aanleg wallen licht leemhoudend zand gebruiken.
116
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
5.2.3 Nestmateriaal Sommige bijen gebruiken voor het aanleggen van hun nesten verschillende materialen die in hun natuurlijke omgeving te vinden zijn. De belangrijkste zijn; aarde, bladstukjes (heel of fijngekauwd), plantenharen en hars. Aanbod nestmateriaal verbeteren Aarde De praktijk wijst uit dat kale plekjes voor het verzamelen van aarde meestal wel ontdekt worden zonder maatregelen te treffen. Meer kale bodem kan ontstaan door de maatregelen die worden genoemd bij de adviezen met betrekking tot ondergrondse nestgelegenheid. Bladstukjes of bladmortel Bladsnijderbijen knippen met hun kaken stukjes blad van een plant en gebruiken deze om de binnenkant van het nest mee te bekleden. De broedcellen worden hiermee gevormd. Een soort als de Blauwe metselbij kauwt bladdeeltjes fijn tot een soort mortel waarmee de individuele broedcellen gevormd kunnen worden. Gedocumenteerde soorten of geslachten zijn roos, Sleedoorn, Robinia, es, beuk, eik, berk, Haagbeuk, els, Hartgespan, Esparcette, Luzerne, rolklaver, kaasjeskruid en papaver (Westrich 1989a+b) Waarschijnlijk zullen er meer bronnen zijn, maar deze zijn niet altijd gedocumenteerd. Enkele bijen hebben een specifieke voorkeur voor één plantensoort, bijvoorbeeld Wilgenroosje. Hoewel het wenselijk is dat de meest gebruikte soorten in elk gebied aanwezig zijn, wijst de praktijk uit dat geschikt blad meestal wel in de omgeving aanwezig is. Er worden daarom geen speciale aanbevelingen gedaan m.b.t. geschikte planten voor deze typen nestmaterialen. Plantenharen Voor een soort als de Grote wolbij moeten er sterk behaarde plantensoorten aanwezig zijn, de soort gebruikt plantenharen voor het aanleggen van broedcellen. Voorbeelden uit de literatuur zijn andoorn (incl. Ezelsoor), Wegdistel, Prikneus, Strobloem, toorts (incl. kaars), Muizenoor en zaadpluis van populier en abeel (Westrich 1989b, Peeters et al. 2012). Waarschijnlijk zullen er meer planten worden gebruikt, deze zijn niet altijd gedocumenteerd. Bij het ontbreken van behaarde plantensoorten is het daarom wenselijk deze in te zaaien of aan te planten. Hars Aanwezigheid van naaldhout in een gebied zoals dennen en sparren is een vereiste voor de vestiging van de Tronkenbij en de Kleine harsbij. Zij gebruiken hars afkomstig van naaldbomen als dennen en sparren voor het inrichten of aanleggen van de nesten. Daarom is het belangrijk om naaldbomen te behouden of indien deze ontbreken aan te planten. Beknopte samenvatting De belangrijkste aanbevelingen met betrekking tot nestmateriaal: Behouden of inbrengen van sterk behaarde plantensoorten voor wolbijen. Aanplanten of uitbreiden van dennen en sparren.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
117
5.2.4 Zon en beschutting Zoals al eerder opgemerkt zijn bijen droogte- en warmteminnende insecten. Om actief te kunnen zijn moeten zij voldoende warm zijn, hiervoor hebben zij zon en beschutting nodig. In een optimale situatie vertoont het landschap een mozaïek van elementen waar bijen kunnen opwarmen of schuilen. Voorbeelden zijn: aarden taluds, slootwallen, dijken, bermen, bos- en struweelranden, heggen, solitaire struiken, dode stammen en kruidenrijke zomen. Vaak zijn dit ook de plaatsen waar ze nestelen, foerageren of partners ontmoeten. Opwarm- en beschuttingsmogelijkheden verbeteren. Bij zeer open landschappen kunnen de volgende elementen aangebracht worden: zandwallen, steile, kale randen of richels in aarden taluds, geleidelijk aflopende bos- en struweelranden met kruidenrijke zomen (Figuur 80), heggen, solitaire struiken en dode stammen. Combinatie van zandwallen met voedselplanten zijn optimaal (Figuur 79). Bij oriëntatie in het landschap spelen deze elementen eveneens een belangrijke rol, een bij zal zich gemakkelijker kunnen oriënteren in een structuurrijk landschap dan op een geheel kale vlakte zonder bomen struiken. Onvoldoende beschutting rondom foerageerplaatsen verbeteren Beschutting rondom foerageerplaatsen in de vorm van taluds, struweelranden of hagen is gewenst. Dergelijke kleine landschapselementen kunnen tijdens zeer winderig of koeler weer net het verschil maken tussen wel of niet uitvliegen om te foerageren. Bij zeer open landschappen of ontbreken van bovengenoemde elementen wordt aanbevolen deze aan te brengen. Beknopte samenvatting De belangrijkste aanbevelingen met betrekking tot zon en beschutting zijn: Aanleggen zandwallen. Creëren steile, kale, aarden wanden, randen of richels in bestaande aarden taluds. Zuidelijke ligging in de zon is optimaal. Behouden of aanleggen struweelranden of solitaire struiken waar deze ontbreken. Bij aanleg kiezen voor geschikte voedselplanten of voedselstruiken. Opslag (deels) tolereren. Dood, staand hout altijd behouden.
118
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Figuur 80 Streefbeeld van een geleidelijke overgang van bos naar open veld met variatie aan voedselplanten.
Tabel 31 Per gebied de belangrijkste aanbevelingen, uitgesplitst naar maatregelen ten behoeve van voedselaanbod, nestgelegenheid, nestmaterialen en zon/beschutting. Gebied
Voedselaanbod, uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari m.u.v. verruigde graslanden of zaaien/aanplanten Gefaseerd maaien en snoeien, Inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Nestgelegenheid, uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari. Afschrapen toplaag uitsluitend volgens kaartje! Afschrapen toplaag en opbrengen zand, wandjes en richels in taluds aanbrengen, dood hout laten staan, ringen (oude) bomen
Nestmaterialen
Zon/beschutting uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Aanbrengen zandwallen en deze beplanten met voedselstruiken, overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Groene long
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Afschrapen toplaag en opbrengen zand, wandjes en richels in taluds aanbrengen, dood hout laten staan, ringen (oude) bomen
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Eelderbaan
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Afschrapen toplaag en opbrengen zand, wandjes en richels in taluds aanbrengen, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan, ringen (oude) bomen
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Oostersluis
Gefaseerd maaien Aanbrengen en snoeien, inzaaien zandwallen,
Inzaaien behaarde planten en
Aanbrengen zandwallen en deze
Boterdiep
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
Gebied
119
Voedselaanbod, uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari m.u.v. verruigde graslanden of zaaien/aanplanten voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Nestgelegenheid, uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari. Afschrapen toplaag uitsluitend volgens kaartje! afschrapen toplaag en opbrengen zand, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden)
Nestmaterialen
Zon/beschutting uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari
aanplanten naaldbomen
beplanten met voedselstruiken
Noorderplantsoen
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Afschrapen toplaag en opbrengen zand, wandjes en richels in taluds aanbrengen, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Bornholmstraat
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Aanleggen zandwallen, afschrapen toplaag, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Aanbrengen zandwallen en aanplanten voedselstruiken, overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Duinkerkenstraat
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Aanleggen zandwallen, afschrapen toplaag, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden)
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Aanbrengen zandwallen en aanplanten voedselstruiken
Helperdiepje
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Aanleggen zandwallen, afschrapen toplaag, wandjes en richels in taluds aanbrengen, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Helperzoom
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Aanleggen zandwallen, afschrapen toplaag en opbrengen zand, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Aanbrengen zandwallen en aanplanten voedselstruiken, overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Rabenhaupt
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden
Gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond
Inzaaien behaarde planten
Overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
120
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Gebied
Voedselaanbod, uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari m.u.v. verruigde graslanden of zaaien/aanplanten voedselstruiken
Nestgelegenheid, uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari. Afschrapen toplaag uitsluitend volgens kaartje! overhouden), dood hout laten staan
Nestmaterialen
Zon/beschutting uitvoeren tussen 1 oktober en 1 februari
Geluidswal de Wijert
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Aanleggen zandwallen, wandjes en richels in taluds aanbrengen, afschrapen toplaag, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan
Inzaaien behaarde planten en meer naaldbomen aanplanten
Overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Hoornsemeer Oostzijde
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
zandwallen aanleggen, vlakke bodem schraal houden, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan
Inzaaien behaarde planten en aanplanten naaldbomen
Aanbrengen zandwallen en aanplanten voedselstruiken, overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Hoornseschans + Park
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Aanleggen zandwallen, wandjes en richels in taluds aanbrengen, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan
Inzaaien behaarde planten
Aanbrengen zandwallen en aanplanten voedselstruiken, overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Stadspark + voorpark
Gefaseerd maaien en snoeien, inzaaien voedselplanten, uitbreiden voedselstruiken
Afschrapen toplaag, gefaseerd maaien (bodem open houden en kruidige zomen jaarrond overhouden), dood hout laten staan
Inzaaien behaarde planten
Overgang bos-open veld verbeteren door gefaseerd maaien en snoeien
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
6
121
Dankwoord
Onze dank gaat uit naar Ilse Sibrandi, Gertrud Berg en Maria van Herk voor het kritisch lezen van het rapport en het geven van goede suggesties en verbeterpunten.
122
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
7
123
Literatuur
Berg, G.J., J. Bijkerk, R. Bijkerk, C.J.E. Brochard, J.P. Dijkstra, R.M. Koelman, T. Koeman, B. Koole, J. Tienstra, E. van der Ploeg, A. van Dijk, G.L. Verweij & J.H. Wanink. 2008. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2008. Rapport 2008-101. Koeman en Bijkerk, Haren. Berg, G.J., R.M. Koelman, T. Koeman, B. Koole, A.J. Loonstra, J Tienstra, J. van Goethem, E. van der Ploeg, S. de Vries & B. van de Wetering. 2010. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2009. Verbindingszone Helperzoom. Rapport 2009-089. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., R.M. Koelman, T. Koeman, B. Koole, A.J. Loonstra, J Tienstra, J. van Goethem, E. van der Ploeg & S. de Vries. 2010. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2009. Kerngebied Rabenhaupt. Rapport 2009-088. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, Jager T.D., Kersten M.A.J.M, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, E. van der Ploeg, S. de Vries & J.H. Wanink. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2010. Kerngebied Boterdiepstrook. Rapport 2010-050. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, Modderman R.E., E. van der Ploeg, S. de Vries & J.H. Wanink. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2010. Kerngebied Noorderplantsoen. Rapport 2010-054. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, Modderman R.E., E. van der Ploeg, S. de Vries & J.H. Wanink. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2010. Verbindingszone Oostersluis. Rapport 2010-057. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, E. van der Ploeg, G.L. Verweij, S. de Vries & J.H. Wanink. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2010. Verbindingszone Duinkerkenstraat. Rapport 2010-060. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, Modderman R.E., E. van der Ploeg, G.L. Verweij, S. de Vries & J.H. Wanink. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2010. Kerngebied Eelderbaan. Rapport 2010-048. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, Jager T.D., Kersten M.A.J.M, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, E. van der Ploeg, S. de Vries & J.H. Wanink. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen. Kerngebied Groene Long. Rapport 2010-052. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, G. Mulderij, E. van der Ploeg, H.A. Posthumus & G.L. Verweij. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2011. Verbindingszone Helperdiepje. Rapport 2011-060. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, Kersten M.A.J.M, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, G. Mulderij, E. van der Ploeg & H.A. Posthumus. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2011. Verbindingszone Bornholmstraat. Rapport 2011-064. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, R.M. Koelman, T. Koeman, A.J. Loonstra, G. Mulderij, E. van der Ploeg, H.A. Posthumus & G.L. Verweij. 2011. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2011. Verbindingszone Damsterdiep. Rapport 2011-066, Koeman en Bijkerk bv. Haren. Berg, G.J., H. Boonstra, C.J.E. Brochard, J. van Goethem, A.J. Loonstra, G. Mulderij, W. Patberg, E. van der Ploeg, G.L. Verweij & G. Wolters. 2012. Monitoring in het kader van de Stedelijke
124
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Ecologische Structuur Groningen 2012: kerngebied Geluidswal de Wijert. Rapport 2012-050. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Berg, G.J., C.J.E. Brochard, J. van Goethem, A.J. Loonstra, G. Mulderij, W. Patberg, E. van der Ploeg, G.L. Verweij & G. Wolters. 2012. Monitoring in het kader van de Stedelijke Ecologische Structuur Groningen 2012: kerngebied Stadspark. Rapport 2012-056. Koeman en Bijkerk bv, Haren. Peeters, T.M.J., I.P. Raemakers & J. Smit 1999. Voorlopige atlas van de Nederlandse bijen (Apidae). European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden, 230 p. Theo M.J. Peeters, Hans Nieuwenhuijsen, Jan Smit, Frank van der Meer, Ivo P. Raemakers, Wijnand R.B. Heitmans, Kees van Achterberg, Manja Kwak, Anne Jan Loonstra, Jeroen de Rond, Mervyn Roos & Menno Reemer, 2012. Natuur in Nederland deel 11, 544 pp. Peeters, T.M.J. & M. Reemer 2003. Bedreigde en verdwenen bijen in Nederland (Apidae s.l.). Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden, 96 p. Vegter, K., 1977. Bijen in Drenthe vóór en na 1970. 1. Andrena en Nomada (Hymenoptera, Apidae). Entomologische Berichten, Amsterdam, 37: 177-181. Westrich, P. 1989a. Die Wildbienen Baden-Württembergs Allgemeiner Teil, Eugen Ulmer Verlag, Stuttgart. Westrich, P. 1989b. Die Wildbienen Baden-Württembergs Spezieller Teil, Eugen Ulmer Verlag, Stuttgart.
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
Bijlage I
125
Overzicht van de waargenomen bijensoorten in de stad Groningen van 2002-2012
Overzicht van 95 door auteur gevonden bijensoorten in de stad Groningen in de periode 2002-2012. De wetenschappelijke namen zijn gesorteerd per genus. In de kolom “20022011” staat aangegeven of de soort in die periode gevonden is. In de laatste kolom (2012) staat aangegeven welke soorten binnen de 14 onderzochte SES gebieden zijn gevonden. De getallen zijn de optelsom van alle individuen per soort van alle gebieden. Wetenschappelijke naam Andrena angustior Andrena barbilabris Andrena carantonica Andrena chrysosceles Andrena cineraria Andrena clarkella Andrena denticulata Andrena dorsata Andrena flavipes Andrena fucata Andrena fulva Andrena haemorrhoa Andrena minutula Andrena nitida Andrena praecox Andrena proxima Andrena semilaevis Andrena subopaca Andrena tibialis Andrena vaga Andrena varians Andrena ventralis Anthidiellum strigatum Anthidium manicatum Anthophora furcata Anthophora plumipes Apis mellifera Bombus bohemicus Bombus campestris Bombus cryptarum Bombus hortorum Bombus hypnorum Bombus jonellus Bombus lapidarius Bombus lucorum Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus sylvestris Bombus terrestris Bombus vestalis Chelostoma campanularum Chelostoma rapunculi Coelioxys inermis Colletes cunicularius Colletes daviesanus Dasypoda hirtipes Halictus rubicundus Halictus tumulorum Heriades truncorum Hylaeus communis Hylaeus gibbus Hylaeus hyalinatus Hylaeus pectoralis Lasioglossum calceatum Lasioglossum leucopus Lasioglossum leucozonium Lasioglossum lucidulum Lasioglossum morio Lasioglossum nitidulum Lasioglossum sexstrigatum Lasioglossum villosulum Lasioglossum zonulum Macropis europaea
Nederlandse naam Geriemde zandbij Witbaardzandbij Meidoornzandbij Goudpootzandbij Asbij Zwart-rosse zandbij Kruiskruidzandbij Wimperflankzandbij Grasbij Gewone rozenzandbij Vosje Roodgatje Gewone dwergzandbij Viltvlekzandbij Vroege zandbij Fluitenkruidbij Halfgladde dwergzandbij Witkopdwergzandbij Grijze rimpelrug Grijze zandbij Variabele zandbij Roodbuikje Kleine harsbij Grote wolbij Andoornbij Gewone sachembij Honingbij Tweekleurige koekoekshommel Gewone koekoekshommel Wilgenhommel Tuinhommel Boomhommel Veenhommel Steenhommel Veldhommel Akkerhommel Weidehommel Vierkleurige koekoekshommel Aardhommel Grote koekoekshommel Kleine klokjesbij Grote klokjesbij Gewone kegelbij Grote zijdebij Wormkruidbij Pluimvoetbij Roodpotige groefbij Parkbronsgroefbij Tronkenbij Gewone maskerbij Weide maskerbij Tuinmaskerbij Rietmaskerbij Gewone geurgroefbij Gewone smaragdgroefbij Matte bandgroefbij Glanzende groefbij Langkopsmaragdgroefbij Glimmende smaragdgroefbij Gewone franjegroefbij Biggenkruidgroefbij Glanzende bandgroefbij Gewone slobkousbij
2002 - 2011 • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
2012 14 8 137 5 36 1 5 11 35 199 116 42 41 10 172 33 216 1 3 1 13 2 51 917 2 1 80 148 1 461 67 527 42 3 730 8 5 6 28 16 2 2 2 5 16 1 4 3
39
2
126 Megachile centuncularis Megachile ligniseca Megachile willughbiella Melecta albifrons Melitta haemorrhoidalis Nomada conjungens Nomada fabriciana Nomada ferruginata Nomada flava Nomada flavoguttata Nomada fucata Nomada fulvicornis Nomada fuscicornis Nomada goodeniana Nomada lathburiana Nomada leucophthalma Nomada marshamella Nomada panzeri Nomada ruficornis Nomada sheppardana Nomada signata Nomada zonata Osmia bicornis Osmia caerulescens Panurgus banksianus Panurgus calcaratus Sphecodes ephippius Sphecodes geofrellus Sphecodes miniatus Sphecodes monilicornis Sphecodes pellucidus Stelis punctulatissima Eindtotaal
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Tuinbladsnijder Klaverbehangersbij Grote bladsnijder Bruine rouwbij Klokjesdikpoot Langsprietwespbij Roodzwarte dubbeltand Geelschouderwespbij Gewone wespbij Gewone kleine wespbij Kortsprietwespbij Roodsprietwespbij Bruinsprietwespbij Smalbandwespbij Roodharige wespbij Vroege wespbij Donkere wespbij Sierlijke wespbij Gewone dubbeltand Geeltipje Signaalwespbij Variabele wespbij Rosse metselbij Blauwe metselbij Grote roetbij Kleine roetbij Bosbloedbij Glanzende dwergbloedbij Gewone dwergbloedbij Dikkopbloedbij Schoffelbloedbij Geelgerande tubebij
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
11 30 6 1 6 4 7 31 28 1 30 1 4 8 2 18 4 1 259 5 1 7 1 2 1 1
• 4742
Monitoring SES Groningen 2012 – Inventarisatie bijen
Bijlage II
127
Overzicht van de plantensoorten waarop bijen zijn waargenomen in 2012
Overzicht van voedselplanten waar bijen op zijn aangetroffen in de 14 onderzochte SESgebieden in 2012. In de laatste kolom staat de optelsom van alle individuele bijen die op de plant zijn waargenomen en onderaan elke familie een optelsom van het totaal. e Naamgeving als in Heukels’ Flora van Nederland, 23 editie. Familie Asteraceae
Asteraceae totaal Fabaceae
Fabaceae totaal Rosaceae
Rosaceae totaal Saliaceae Saliaceae totaal Apiaceae
Apiaceae totaal Ranunculaceae
Ranunculaceae totaal Geraniaceae Geraniaceae totaal Boraginaceae Boraginaceae totaal Hydrangeaceae Hydrangeaceae totaal Lamiaceae
Lamiaceae totaal Orobanchaceae Orobanchaceae totaal Brassicaceae
Brassicaceae totaal
Wetenschappelijke naam Taraxacum officinale Centaurea jacea Petasites hybridus Cirsium arvense Hypochaeris radicata Leucanthemum vulgare Jacobaea vulgaris Tanacetum vulgare Tussilago farfara Leontodon autumnalis Bellis perennis Solidago canadensis Carduus crispus Achillea millefolium
Nederlandse naam Paardenbloem Knoopkruid Groot hoefblad Akkerdistel Gewoon biggenkruid Gewone margriet Jacobskruiskruid Boerenwormkruid Klein hoefblad Vertakte leeuwentand Madeliefje Canadese guldenroede Kruldistel Duizendblad
Lotus Trifolium pratense Trifolium repens Melilotus Vicia cracca Lathyrus pratensis Vicia sepium Cytisus scoparius Vicia sativa
Rolklaver Rode klaver Witte klaver Honingklaver Vogelwikke Veldlathyrus Heggenwikke Brem Voederwikke
Rosa Rubus fruticosus Rubus odoratus Potentilla anserina Geum urbanum
Roos Gewone braam Roodbloeiende framboos Zilverschoon Geel nagelkruid
Salix
Wilg
Chaerophyllum temulum Heracleum mantegazzianum Anthriscus sylvestris Aegopodium podagraria Daucus carota
Dolle kervel Reuzenberenklauw Fluitenkruid Zevenblad Peen
Ranunculus repens Ficaria verna Ranunculus acris Ranunculus
Kruipende boterbloem Speenkruid Scherpe boterbloem Boterbloem
Geranium
Ooievaarsbek
Symphytum officinale Pulmonaria officinalis
Gewone smeerwortel Gevlekt longkruid
Deutzia
Deutzia
Stachys palustris Glechoma hederacea Stachys sylvatica Salvia Lamium maculatum
Moerasandoorn Hondsdraf Bosandoorn Salie Gevlekte dovenetel
Rhinanthus angustifolius
Grote ratelaar
Brassica Cardamine pratensis Alliaria petiolata
Kool Pinksterbloem Look-zonder-look
Totaal 710 311 149 62 38 26 17 9 6 3 3 3 1 1 1339 431 263 124 117 111 35 12 10 1 1104 243 205 59 2 1 510 506 506 130 107 81 41 3 362 74 70 27 3 174 95 95 48 45 93 87 87 21 20 11 3 2 57 48 48 27 1 1 29
128 Familie Onagraceae Onagraceae totaal Caprifoliaceae Caprifoliaceae totaal Berberidaceae Berberidaceae totaal Oleaceae Oleaceae totaal Grossulariaceae Grossulariaceae totaal Rhamnaceae Rhamnaceae totaal Amaryllidaceae Amaryllidaceae totaal Hypericaceae Hypericaceae totaal Campanulaceae Campanulaceae totaal Caryophyllaceae Caryophyllaceae totaal Primulaceae Primulaceae totaal Eindtotaal
Koeman en Bijkerk rapport 2012-048
Wetenschappelijke naam Epilobium hirsutum Chamerion angustifolium
Nederlandse naam Harig wilgenroosje Wilgenroosje
Valeriana officinalis Symphoricarpos albus
Echte valeriaan Sneeuwbes
Berberis aquifolium Berberis aggregata
Mahonie Roze berberis
Jasminum
Jasmijn
Ribes
Ribes
Rhamnus frangula
Sporkehout
Narcissus
Narcis
Hypericum perforatum
Sint-Janskruid
Campanula trachelium Jasione montana
Ruig klokje Zandblauwtje
Silene flos-cuculi Agrostemma githago
Echte koekoeksbloem Bolderik
Lysimachia vulgaris
Grote wederik
Totaal 26 3 29 20 5 25 13 6 19 17 17 10 10 9 9 9 9 7 7 4 2 6 3 1 4 2 2 4541