Monitor Arbeid en Gezondheid 2013 Cijfers & trends over ´Inzetbaarheid van werknemers´
Inhoud Inleiding ............................................................................................................................................... 3 Samenvatting en beschouwing per kengetal ......................................................................... 4 Verzuimpercentage ...................................................................................................................... 4 WGA/WIA-instroom ..................................................................................................................... 4 Gezondheid/leefstijl ..................................................................................................................... 4 Implementatie van de RI&E ..................................................................................................... 5 Leeftijdsopbouw ............................................................................................................................ 6 Instroom/Uitstroom ..................................................................................................................... 6 Overall conclusie en aanbeveling ............................................................................................... 7 Belangrijkste resultaten en bevindingen per kengetal....................................................... 8 Verzuimpercentage ...................................................................................................................... 8 Algemene parameters ............................................................................................................. 8 Verzuim naar leeftijd ............................................................................................................... 8 Verzuim naar bedrijfsgrootte ............................................................................................... 9 Verzuimduur ............................................................................................................................... 9 Oorzaken van verzuim ............................................................................................................ 9 WGA/WIA-instroom ................................................................................................................... 10 Gezondheid/leefstijl ................................................................................................................... 12 BRAVO-scores .......................................................................................................................... 12 BMI-scores................................................................................................................................. 15 RI&E-implementatie .................................................................................................................. 16 Leeftijdsopbouw .......................................................................................................................... 18 Instroom/Uitstroom ................................................................................................................... 21
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
2
Inleiding In de Monitor Arbeid en Gezondheid bundelt Gezond Transport halfjaarlijks cijfermatige informatie over het thema arbeid en gezondheid in de sector Transport en Logistiek. De gegevens zijn een kompas bij het opstellen en bijsturen van beleid rondom inzetbaarheid van werknemers op sectoraal en bedrijfsniveau. Gezond Transport heeft zes indicatoren benoemd: kengetallen die inzicht geven in de inzetbaarheid van mensen en factoren die daarop van invloed zijn (zie bijgevoegd overzicht). Bronnen hiervoor zijn eigen databases van Gezond Transport, data van de collega’s van VTL en publicaties van derden zoals het CBS, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, TNO en UWV. Op elke indicator publiceert Gezond Transport in de monitor de meest recente beschikbare cijfers. De Monitor Arbeid en Gezondheid 2013 is de derde monitor in de reeks; een uitgebreide monitor met beschikbare, actuele cijfers over heel 2013. Ten opzichte van de Monitor Arbeid en Gezondheid 2012 is deze monitor uitgebreid met gegevens over leeftijdsopbouw en instroom/uitstroom. Het volgend overzicht bevat een uitwerking van de zes kengetallen: Kengetal
Berekening/ Definitie
Reden waarom dit kengetal relevant is
1 Verzuimpercentage
% van aantal verzuimdagen op aantal kalenderdagen
2 WGA/WIA instroom
% gekeurd WIA -WGA van totaal werknemers
3 Gezondheid/ leefstijl
BRAVO-scores (Bewegen, Roken, Alcohol, Voeding, Ontspanning) & BMIscores (Body Mass Index)
4 RI&Eimplementatiedichtheid
% bedrijven met RI&E (risicoinventarisatie en – evaluatie) op totaal aantal RI&E-plichtige bedrijven
5 Leeftijdsopbouw
Verdeling van werknemers over leeftijdscategorieën, aandacht voor groepen 55-59, 60-64, en 65+ om inzicht te krijgen in inzetbaarheid, gemiddelde leeftijd en gemiddelde pensioenleeftijd % intredende schoolverlaters en zij-instroom op totaal werknemers % vertrek door pensioen, WIA, loopbaan, ontslag etc. op totaal werknemers (dus minus pre-pensioen en WGA)
Medewerkers die ziek zijn, zijn niet of verminderd inzetbaar. Verlaging van het percentage kan mede worden gebruikt voor de evaluatie van effectiviteit van beleid duurzame inzetbaarheid. Naast kosten die op conto van werkgever komen, geeft dit getal een indicatie over hoe de sector zich verhoudt tot andere sectoren op vlak van werkhervatting van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Dit is een indicatie voor de inzetbaarheid. De scores rondom gezondheid en leefstijl zijn een belangrijke peilstok voor inzetbaarheid van werknemers. BRAVO wordt gezien als geaccepteerde indicator voor gezond leven; BMI als indicator voor de gevolgen van een leefstijl en kosten ervan. Het hebben van actuele RI&E met bijbehorend plan van aanpak is voor een bedrijf niet alleen van belang om aan wettelijke verplichting te voldoen en een boete te vermijden. Door het uitvoeren van een RI&E ontstaat ook inzicht in bedrijfsspecifieke arbeidsrisico’s die van invloed zijn op duurzame inzetbaarheid van medewerkers; een basis voor formuleren van beleid hierover. Geeft aan hoeveel mensen het betreft in de verschillende leeftijdscategorieën en een tendens daarin (bijvoorbeeld een toename in de groep ouderen en een uitgestelde pensioenleeftijd). Dit is een maatstaf voor mate van vergrijzing en ontgroening in de sector en daarmee voor urgentie van beleid voor duurzame inzetbaarheid. Trends in dit kengetal kunnen effecten van beleid zichtbaar maken, en helpen om trends in andere kengetallen te duiden. Instroom is een maatstaf voor de mate waarin de sector erin slaagt ‘nieuw bloed’ aan te trekken. Is mogelijk ook een graadmeter voor de aantrekkelijkheid van de sector. Uitstroom is een maatstaf om vast te stellen of de sector erin slaagt medewerkers te behouden, dus te voorkomen dat men, bijvoorbeeld door (te) zware arbeidsomstandigheden, kiest voor een andere baan. Cijfers en trends daarin winnen aan kracht als ze kunnen worden vergeleken met die van andere sectoren.
6 Instroom/ Uitstroom
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
3
Samenvatting en beschouwing per kengetal Verzuimpercentage Het ziekteverzuimpercentage in de sector, uitgaande van de gegevens van bedrijven aangesloten bij Gezond Transport daalde verder (naar 3,7% over 2013). Het gemiddeld aantal verzuimdagen (26,03 in 2013) en de bijdrage van het aandeel extra lang verzuim (366 tot 730 dagen) hierin (29%) daalden eveneens. Daarmee komt het aandeel verzuim langer dan 42 dagen in het totale verzuim uit op 73,8% en is sprake van een trendbreuk met een systematisch groeiend aandeel langdurig verzuim in de afgelopen jaren. De meldingsfrequentie is voor het eerst in drie jaar gedaald (naar 0,51 over 2013). Ook in de benchmark van de BV Nederland dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldt, daalde het verzuimpercentage (naar 3,9% over 2013); een percentage dat de afgelopen 18 jaar niet eerder zo laag was. Voor de bedrijfstak ‘Vervoer en Opslag’ (een ruimere definitie dan de sector Transport en Logistiek) meldt het CBS een percentage van 4,4%. Ook derden melden hun percentages over 2013: ArboNed 3,8%, Stigas 3,5%. Uit het Trendrapport 2013 van Gezond Transport blijkt de top drie door werknemers meest genoemde oorzaken van verzuim al enige jaren stabiel nl. 1) lichamelijk zwaar werk, 2) werkdruk en stress, 3) langdurig dezelfde handelingen verrichten. TNO(monitorarbeid.nl) meldt dat in 2013 een derde van het verzuim in Nederland wordt veroorzaakt door werkgerelateerde psychische klachten (werkdruk en stress). En dat PSA (psychosociale arbeidsbelasting) daarmee een van de belangrijkste oorzaken is van werkgerelateerd ziekteverzuim in ons land. Dit soort klachten wordt vaak veroorzaakt door een verstoorde balans tussen werk en privé, werkdruk, baanonzekerheid, of agressie, seksuele intimidatie en geweld op de werkvloer. Bij veel bedrijven is het onderwerp nog onvoldoende bespreekbaar. Een campagne rondom PSA vanuit de overheid (Focal Point Campagne “Herken de druppel: check je werkstress!”) is net gestart. Verder komt uit hetzelfde Trendrapport de BMI (Body Mass Index) van werknemers als een belangrijke verklaring voor verzuim naar voren: werknemers met obesitas (BMI>30) zijn in de praktijk significant vaker langdurig (>9 dagen) ziek (23%) dan werknemers met een goede (18,5-25) BMI-waarde (14%). WGA/WIA-instroom De WGA-premie relevante instroom in de sector Transport en Logistiek van de bedrijven aangesloten bij Gezond Transport is in 2013 duidelijk gedaald (met 24%) ten opzichte van 2012. Het totaal aantal WIA-keuringen (75) (dus inclusief IVA en WGA <35%) daalde licht. Het landelijk gemiddelde percentage dat het UWV meldt voor de sector Overig goederenvervoer te land en in de lucht (waaronder de sector Transport en Logistiek valt) voor 2013 is ten tijde van het schrijven van deze publicatie nog niet bekend. Gezondheid/leefstijl De score om gezondheid en leefstijl te meten, de BRAVO-score, is voor de sector in 2013 nagenoeg gelijk gebleven aan de scores uit 2012, 2011 en 2010. Slechts de helft van de onderzoekspopulatie heeft (en houdt) een gunstige BRAVO-score. Uit gegevens over de BRAVO-scores in de totale beroepsbevolking in 2013 weten wij dat in die groep twee
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
4
derde gunstig scoort. De sector scoort dus minder goed dan de totale beroepsbevolking. Het is niet helemaal duidelijk wat hiervan precies de oorzaak is. Een BRAVO-score wordt door verschillende factoren bepaald en geen van de scores is significant beter of slechter geworden. Wat opvalt, is dat ‘het percentage mensen dat rookt’ (36,3% in 2013) hoger blijft dan dat van de totale beroepsbevolking (23,1% in 2012). En dat ‘het percentage dat fors rookt’ (4,4%) wel is gedaald in vergelijking met 2012 maar hoger blijft dan dat van de totale beroepsbevolking (3,6% in 2013). Overall gezien blijven de cijfers voor bewegen, sporten, voeding en ontspanning onveranderd en ongunstig. De enige score die gunstig is en blijft (gunstigere score dan de totale beroepsbevolking) is de alcoholconsumptie. Dit blijft positief gezien het feit dat alcohol en verkeer botsen. De BMI-scores voor de sector zijn in 2013, in vergelijking met die uit 2012, 2011 en 2010, nauwelijks veranderd. Dat geldt niet voor de mensen met ernstig overgewicht (obesitas). Slechts ongeveer een kwart van de onderzoekspopulatie heeft een normaal gewicht, het aantal obese werknemers stijgt naar ongeveer een kwart. Uit gegevens over BMI-scores in de totale beroepsbevolking weten wij dat het percentage met normaal gewicht in die groep 50% is en het percentage met ernstig overgewicht 10%. Beide percentages wijken significant af van de waardes in de sector en kunnen niet (meer) door toeval worden verklaard. Vooral het verschil in percentages mensen met ernstig overgewicht tussen de sector en de beroepsbevolking wordt groter en baart zorgen. Waar in de sector in 2012 nog ca. 20% obese was, steeg dat in 2013 naar ca. 25%. Ter vergelijking: in de beroepsbevolking was dit in zowel 2012 als in 2013 10%. Het hebben van ernstig overgewicht brengt grote risico’s op klachten en uitval met zich mee, met alle bijbehorende kosten. Temeer omdat in het Trendrapport 2013 een significant verband is aangetoond tussen obesitas en langdurig verzuim. Implementatie van de RI&E Uit het Trendrapport 2011 bleken vooral grote bedrijven in het bezit te zijn van een RI&E en bijbehorend plan van aanpak. In reactie hierop is een RI&E 2.0 ontwikkeld voor kleine bedrijven en heeft een deelmarkt specifieke uitrol plaatsgevonden. Mede hierdoor had eind 2013 ca. 62% van de RI&E plichtige bedrijven (met meer dan 5 werknemers in de sector) sinds 2007 gebruik gemaakt van het branche-instrument bij het maken van de RI&E (totaal 2531 RI&E’s). Het aantal vergunningplichtige bedrijven > 5 werknemers volgens Transport in Cijfers 2013, TLN wordt daarbij als referentie gehanteerd. Als vergelijking: de meest recente beschikbare cijfers over RI&E implementatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 tonen aan dat in 2012 gemiddeld ca. 45% van alle bedrijven in het bezit is van een RI&E, TNO2 meldt dat dit ca. 46% is. Gegevens over de uitrol van de RI&E in 2013 zijn ten tijde van het schrijven van deze publicatie nog niet beschikbaar. Geschat wordt dat, op basis van de door bedrijven aangeleverde gegevens, bijna 77.000 werknemers onder de gestarte RI&E’s vallen. Andere interessante bevindingen betreffende de uitrol van de RI&E De gegevens uit de RI&E database zijn gerelateerd aan de Arbocatalogus die voor de sector Transport en Logistiek is vastgesteld. Van alle vragen in de RI&E is ca. 35% hieraan gerelateerd. Daarmee is het mogelijk om te monitoren hoe de sector scoort als het gaat om de toepassing van deze Arbocatalogus. Op basis van een analyse van ongeveer 400 RI&E’s die in 2013 zijn opgesteld, kan worden geconcludeerd dat bij 91% 1 2
Arbo in Bedrijf 2012, gepubliceerd in september 2013 WEA (Werkgevers Enquête Arbeidsomstandigheden) 2012 met 5000 deelnemende werkgevers
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
5
van de in de RI&E vastgestelde arbo-risico’s, de in de Arbocatalogus omschreven preventiemaatregel is opgepakt. Daarbij zijn er geen verschillen in percentages tussen deelmarkt specifieke en generieke onderwerpen; noch tussen Arbocatalogus-gerelateerde vragen en overige RI&E-vragen. Bedrijven < 25 werknemers scoorden beter (95%) dan de bedrijven met meer werknemers in dienst (87%). Leeftijdsopbouw
De sector Transport en Logistiek vergrijst, net als de rest van Nederland. De leeftijdsopbouw van de sector 2010-2013 laat zien dat de groep van 61-65 jaar de afgelopen jaren bijna is verdubbeld. De sector vergrijst daarmee sneller dan de rest van Nederland. Data die gaan over chauffeurs tonen aan dat deze groep nog sneller vergrijst dan de sector als geheel. Waar in de gehele sector tussen 2010 en 2013 de groep oudere werknemers (56-65 jaar) steeg van 14,2% naar 17,7% afgezet tegen het geheel, steeg dit bij chauffeurs van 13% naar 19,3%. Dat betekent dat, als alle werknemers in de sector blijven werken tot hun pensioen, de leeftijdsopbouw niet verandert en de instroomcijfers gelijk blijven, de groep ouderen in de sector zal stijgen tot 26,4% in 2017, de groep oudere chauffeurs tot 26,1%. Dit onderstreept het belang om ervoor te zorgen dat ouderen in de sector gezond kunnen blijven werken. Over ontgroening (de tegenhanger van vergrijzing) kan worden gemeld dat de afgelopen jaren steeds minder jongeren (< 30 jaar) in de sector werkzaam waren. Voor de sector als geheel daalde dit tussen 2010 en 2013 van 26,2% naar 22,3%, bij de jongere chauffeurs van 16,1% naar 14,3%. Voor de sector als totaal zal dit percentage, op basis van de instroom en leeftijdsopbouwsopbouw in 2017 verder zijn gedaald naar 19,6%, voor de jongere chauffeurs naar 13,1%. Dit benadrukt het belang van nieuwe instroom, zeker van jongeren, in de sector en mogelijk het verhogen van de aantrekkelijkheid van een functie als chauffeur. Instroom/Uitstroom De gegevens over de unieke in- en uitstroom in de sector als totaal en de ontwikkelingen daarin laten zien dat tot begin 2012 de unieke instroom steeds hoger was dan de unieke uitstroom. Vanaf dat moment veranderde er iets. In de laatste twee kwartalen lag de uitstroom beduidend hoger dan de instroom. Na een hoge piek in het vierde kwartaal van 2012 is de uitstroom in het eerste kwartaal van 2013 weer iets gedaald, maar nog steeds beduidend hoger is dan de instroom. De conclusie is dat er op dit moment onder de streep nog steeds beduidend meer mensen uitstromen dat instromen in de sector. Dit baart zorgen. Vooral als wordt aangenomen dat de groep instromende werknemers veelal jongeren zullen zijn en daarmee kunnen zorgen voor voldoende ontgroening gezien de gesignaleerde vergrijzing. En temeer omdat bekend is dat de sector en vooral de groep chauffeurs sterk vergrijst en het verzuim met stijgen van de leeftijd toeneemt, langer duurt en complexer van aard wordt.
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
6
Overall conclusie en aanbeveling Gezien de geconstateerde vergrijzing, het feit dat de eindstreep van eenieder opschuift in de tijd en het feit dat vervroegd uittreden er veelal niet meer bij is, loont het om preventief aan de slag te gaan met duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Hier is de link met een (getoetste) RI&E en bijbehorend plan van aanpak snel gemaakt. De RI&E is immers een manier om te peilen of de omstandigheden zodanig zijn dat werknemers duurzaam inzetbaar kunnen blijven. De uitkomsten van een RI&E vormen de basis voor het nemen van maatregelen gericht op een veilige en gezonde werkomgeving en het efficiënter maken van werkprocessen. Om zo gefundeerd aan de slag te gaan om werknemers duurzaam inzetbaar te houden en daarmee de organisatie vitaal. De conclusie is dat de sector het goed doet als het gaat om de implementatie van de RI&E. Dat is een positief gegeven. Zorgen baart de constatering dat de gezondheid van de medewerkers in vergelijking met de Nederlandse beroepsbevolking ongunstig is en blijft. Dat is een risico (ook financieel) voor het individu, maar ook voor de organisatie(s). Het feit dat de sector vergrijst en de uitstroom momenteel onder de streep hoger is dan de instroom onderstreept de ernst van het probleem. Uit het Trendrapport 2013 is o.a. bekend dat bijvoorbeeld de Body Mass Index hoger wordt met het stijgen van de leeftijd. Als er niets verandert, wordt de geconstateerde problematiek dus alleen maar groter. Dit pleit ervoor om op sectorniveau met gezondheid en leefstijl aan de slag te gaan. Een sector waarin wordt gewerkt aan gezonde en vellige arbeidsomstandigheden in bedrijven enerzijds én aan gezonde medewerkers anderzijds, is aantrekkelijk om in te werken en kan instroom bevorderen. Het heeft de voorkeur om niet stigmatiserend maar positief gelabeld met gezondheid en leefstijl aan de slag te gaan. De eerste resultaten van de in 2014 gestarte Inzetbaarheidschecks en interventies, die momenteel gratis worden aangeboden aan medewerkers via het sectorplan Transport en Logistiek, kunnen daarbij een eerste stap zijn.
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
7
Belangrijkste resultaten en bevindingen per kengetal
Verzuimpercentage (bron: Verzuim Management Systeem Gezond Transport) Algemene parameters Verzuimparameter Gemiddeld verzuimpercentage (%) Gemiddelde verzuimduur (dagen) Meldingsfrequentie
2012 totaal 4,05 28,16 0,6
2013 totaal 3,70 26,03 0,51
Ook in 2013 is het verzuimpercentage verder gedaald. Over 2013 is sprake van een verzuimcijfer van 3,70% (een daling van 8,6% ten opzichte van 4,05% over 2012). Na de over 2012 geconstateerde stijging van het gemiddeld aantal verzuimdagen naar 28,16 is over 2013 sprake van een daling met 7,5% naar 26,03 dagen. Hierdoor ligt de gemiddelde verzuimduur over 2013 weer meer op het niveau van 2011. Daarbij is het aandeel extra lang verzuim in het totale verzuim gedaald naar 29%, waardoor het aandeel verzuim langer dan 42 dagen in het totale verzuim uitkomt op 73,8%. Dit was in 2012 nog 75,8%. Daarmee is sprake van een trendbreuk ten opzichte van de voorgaande jaren waarin sprake was van een systematisch groeiend aandeel langdurig verzuim. De meldingsfrequentie over 2013 is voor het eerst in drie jaar gedaald (tot 0,51). Over het algemeen kunnen we stellen dat het verzuim lager is naarmate het arrangement “kleiner” is c.q. de werkgever meer zelf doet, waarbij werkgevers met succes actiever zijn bij het korte verzuim.
5,40% 4,86%
7%
2012 2013 1,48% 1,06%
3,71% 3,35%
3,49% 3,24%
2,50% 2,22%
2,05% 1,79%
2%
1,64% 1,79%
4%
2,93% 2,73%
5%
3,98% 3,42%
6%
3%
7,49%
Verzuim per leeftijdscategorie in 2012 en 2013
6,36% 6,02%
8%
7,08%
Verzuim naar leeftijd Verzuimcijfers op leeftijdscategorie 2012 vs. 2013:
1% 0%
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
8
Verzuim naar bedrijfsgrootte Verzuimcijfers naar bedrijfsgrootte in 2012 vs. 2013:
3,32%
3,83%
3,93%
4,20%
3,86%
4,27%
3,82%
4,50% 4,00% 3,50% 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00% 0,50% 0,00%
3,89%
Verzuim naar bedrijfsgrootte in 2012 en 2013
2012 2013
Verzuimduur Gemiddelde verzuimduur 2012 vs. 2013 en verdeling verzuim kortdurend, middellang, lang en extra lang (resp. 0-7 dagen, 8-42, 43-365 en 366-730 dagen verzuim):
35,0%
15,0% 10,0%
9,0%
16,0%
20,0%
10,2%
25,0%
15,1%
30,0%
26,0%
31,4%
40,0%
28,2%
45,0%
29,0%
50,0%
44,8%
44,4%
Gemiddelde lengte verzuimduur in 2012 en 2013
2012 2013
5,0% 0,0%
Oorzaken van verzuim (bron: Trendrapport 2013 Gezond Transport) Werkgevers die ziekteverzuim willen voorkomen of verminderen dienen de oorzaak van het verzuim in de onderneming te achterhalen. Wanneer oorzaken direct met het werk of de werkomgeving te maken hebben kan de werkgever deze mogelijk aanpakken. Het aandeel werknemers dat het afgelopen jaar heeft verzuimd met klachten, die (mede) gevolg waren van het werk (34%), is afgenomen ten opzichte van de vorige meting in 2011 (40%). De drie meest genoemde oorzaken van verzuim zijn al enige jaren stabiel:
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
9
1) 2) 3)
Lichamelijk zwaar werk Werkdruk en stress Langdurig dezelfde handelingen verrichten
Ook TNO (monitorarbeid.nl) meldt dat in 2013 een derde van het verzuim in Nederland wordt veroorzaakt door werkgerelateerde psychische klachten (werkdruk en stress). En dat daarmee zogenoemde psychosociale arbeidsbelasting (PSA) de meest voorkomende beroepsziekte in ons land is. Dit soort klachten wordt vaak veroorzaakt door een verstoorde balans tussen werk en privé, werkdruk, baanonzekerheid, of agressie, seksuele intimidatie en geweld op de werkvloer. Bij veel bedrijven is het onderwerp nog onvoldoende bespreekbaar. Een plan van aanpak rondom PSA vanuit de overheid is in aantocht. Verder wordt, vanuit het Trendrapport 2013 van Gezond Transport, een belangrijke verklaring voor verzuim gevonden in de BMI van de werknemers. Werknemers met obesitas (BMI>30) zijn in de praktijk significant vaker langdurig (meer dan 9 dagen) ziek (23%) dan werknemers met goede (18,5-25) BMI-waarde (14%). BMI en verzuim: percentage werknemers met langdurig verzuim naar BMI-groepen
25%
20%
15%
23% 10% 16% 14% 5%
0% BMI 18,5 tot 25 (norma al)
BMI 25 tot 30 (overgewicht)
BMI 30 of hoger (obesitas)
9 of meer dagen verzuim
WGA/WIA-instroom (bron: Verzuim Management Systeem Gezond Transport) Uit ziekteverzuimgegevens kan een trendbreuk worden geconstateerd als het gaat om het in de afgelopen jaren constant stijgende aandeel langdurig verzuim binnen het totale verzuim; het aandeel langdurig verzuim komt over 2013 weer meer in de buurt van het niveau over 2011. Een vergelijkbaar beeld komt naar voren als wordt gekeken naar het aantal gevallen waarvoor gedurende de volle twee jaar verzuimbegeleiding moet plaatsvinden, al dan niet gevolgd door het opmaken na twee jaar verzuim van een Actueel Oordeel en waarvoor eventueel een WIA-keuring wordt aangevraagd. Over 2012 werd bij een in vergelijking met 2011 gelijkblijvend aantal Actuele Oordelen nog een
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
10
stijging van 18% waargenomen in aantal opgemaakte eerstejaarsevaluaties (218 in vergelijking met 185 in 2011). Over 2013 is dit aantal weer gezakt naar 166 eerstejaarsevaluaties, een daling van bijna 24% ten opzichte van 2012 en zelfs nog een daling van 10% ten opzichte van 2011 bij een eveneens dalend aantal Actuele Oordelen met ruim 12%. Wel is sprake van een aanzienlijke stijging van één naar 14 van het aantal vervroegde IVA’s, waarvoor niet eerst een Actueel Oordeel is opgemaakt. Overigens is ook niet voor alle medewerkers waarvoor een Actueel Oordeel is opgemaakt uiteindelijk een WIA keuring aangevraagd. Bij 27 medewerkers was alsnog sprake van herstel c.q. verwacht herstel waardoor de WIA-aanvraag is uitgesteld. Daarnaast is in 3 gevallen een loonsanctie opgelegd, waardoor de beoordeling is uitgesteld. Net als in 2012 waren ook in 2013 de opgelegde loonsancties vrijwel uitsluitend een gevolg van een verschil van inzicht tussen de verzekeringsarts van het UWV en de bedrijfsarts over (het moment van) de in te zetten stappen in het re-integratietraject. Met de wijsheid achteraf oordeelde de verzekeringsarts dat een werkgever eerder re-integratie activiteiten had moeten ondernemen dan de bedrijfsarts (en werknemer) mogelijk achtte. Sowieso heeft de strengere UWV toetsing al tot gevolg dat een werkgever en werknemer vaker dan in het verleden er toe worden gedwongen om eerder een re-integratie traject 2e spoor in te zetten, ongeacht of het op dat moment zinvol is, om het risico van een loonsanctie, ingeval achteraf een verwacht herstel of plaatsing toch uitbleef, te voorkomen. De opstelling van de verzekeringsarts daar aan toegevoegd betekent ook nog dat een werkgever en werknemer enerzijds de adviezen van de bedrijfsarts moeten opvolgen, om vervolgens bij een verschil van mening tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts toch een loonsanctie opgelegd te krijgen Het totaal aantal WIA keuringen in 2013 (75) is licht gedaald ten opzichte van 2012 (79). De premierelevante WGA-instroom van de bedrijven van Gezond Transport is in 2013 duidelijk gedaald met 24% ten opzichte van 2012. Overzicht WIA-instroom 2013:
WIA aanvragen 2013 Aantal AO/BA
WIA <35%
WGA 35-80%
WGA 80100%
IVA
Vervr oegd IVA
Nog geen oordeel
Herstel / uitstel / geen aanvraag
WAO/ vangnetter
Loonsancties
119
19
12
18
12
14
12
27
2
3
Nadere informatie huidige arbeidsrelaties: Van degenen waarvoor een Actueel Oordeel is opgemaakt (105) is de status, voor zover bekend, als volgt: - Handhaving dienstverband bij eigen werkgever: 27 - dienstverband bij andere werkgever: 10 - ontslag: 15 - lopend 2e spoor: 4 Premie relevante instroom: 30 werknemers met WGA status op 25.761 = 0,115% Aantal WIA keuringen: 75 werknemers op 25.761 = 0,29%
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
11
Ter vergelijking: overzicht WIA-instroom 2012:
WIA aanvragen 2012 Aantal AO/BA
WIA <35%
WGA 35-80%
WGA 80100%
IVA
Ander werk
Nog geen oordeel
Herstel / uitstel / geen aanvraag
WAO/ vangnetter
Loonsancties
Werkgever failliet
120
27
20
19
13
18
8
20
7
5
1
Nadere informatie huidige arbeidsrelaties: Van degenen waarvoor een Actueel Oordeel is opgemaakt (120) is de status, voor zover bekend, als volgt: - Handhaving dienstverband bij eigen werkgever: 31 - dienstverband bij andere werkgever: 6 Premie relevante instroom: 39 werknemers met WGA status op 25.493 = 0,152% Aantal WIA keuringen: 79 werknemers op 25.493 = 0,31%
Gezondheid/leefstijl (bron: PMO 2013, 2012, 2011 en 2010 Gezond Transport3) De scores betreffen steeds alle deelnemers aan het PMO van Gezond Transport. BRAVO-scores
40%
43,0%
39,4%
37,7%
37,6%
50%
48,0%
50,9%
BRAVO-Score 48,7%
60%
51,8%
Een manier om de gezondheid te meten is de BRAVO-score. BRAVO staat voor (meer) Bewegen, (stoppen met) Roken, (matig gebruik van) Alcohol, (gezonde) Voeding en (voldoende) Ontspanning. Het PMO bevat vragen die deze items meten en berekent daaruit de BRAVO-score. Het percentage werknemers met gunstige, neutrale of ongunstige score wordt steeds weergegeven waarbij tegelijkertijd een vergelijking wordt gemaakt tussen de scores van de sector uit 2013 met die uit 2012, 2011 en 2010.
2010 30% 9,0%
2012 9,7%
10,9%
20%
13,6%
2011
2013
10% 0% Gunstig
3
Neutraal
Ongunstig
Preventief Medisch Onderzoek toegespitst op de sector met specifieke vragenlijst(en)
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
12
2010 14,2%
20%
16,6%
17,2%
30%
18,8%
53,0%
49,1%
32,8%
32,2%
40%
33,2%
34,7%
50%
48,1%
60%
50,2%
Bewegen
2011 2012
10%
2013
0% Beweegt voldoende, 5 dagen per week (normactief)
Beweegt wel, maar onvoldoende (semi-actief)
Beweegt niet (inactief)
20%
40,2%
44,9%
47,2%
40,4%
2010
19,4%
17,8%
14,8%
30%
14,1%
40%
37,3%
50%
37,2%
38,7%
60%
48,0%
Sport
2011 2012 2013
10% 0%
40,8%
36,3%
40%
41,2%
37,5%
50%
Sport niet (niet fit)
Roken
63,7%
59,2%
60%
58,8%
70%
62,5%
Sport voldoende, 3x per Sport 1 tot 3 keer per week week (normfit) (semi-fit)
2010 2011
10%
4,4%
2012 8,9%
20%
8,4%
7,8%
30%
2013
0% Rookt niet
Rookt
Rookt fors
‘Rookt fors’ is een nadere verdieping van ‘Rookt’ (scores ‘Rookt’ en ‘Rookt niet’ zijn samen 100%)
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
13
90,8%
89,3%
89,2%
89,0%
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Alcoholconsumptie
2010
3,0%
2,3%
2,1%
2,5%
6,2%
8,4%
8,7%
8,5%
2011 2012 2013
Drinkt niet of matig (vrouw Drinkt matig tot veel Drinkt teveel alcohol < 8 en man < 15 glazen/ (vrouw 8-13 en man 15-20 (vrouw > 13 en man > 20 week) glazen/ week) glazen/ week)
37,2%
37,0%
38,0%
35,1%
36,7% 36,4%
38,2%
37,6% 23,0%
25%
24,2%
30%
22,4%
35%
25,3%
40%
32,8%
45%
36,6% 36,3%
36,2%
Voeding - groente en fruit
2010
20%
2011
15%
2012
10%
2013
5% 0% Eet niet regelmatig of te weinig fruit
77,3% 53,4%
19,0%
27,3%
27,2% 26,4%
17,3% 15,9%
17,2%
18,2%
63,3%
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
68,4% 65,9%
Voeding - gedrag
82,8%
Eet regelmatig voldoende fruit
75,8% 78,9%
Eet regelmatig Eet niet regelmatig voldoende groente of te weinig groente
2010 2011 2012 2013
Meestal geen tijd om Neemt minder dan Neemt maaltijden Eet regelmatig vlak rustig te eten vijf dagen per week niet op vaste tijden voor het slapen gaan drie maaltijden per week
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
14
Ontspanning - Herstel
76,0%
77,5%
80,0%
74,6%
73,9%
90,0%
70,0% 60,0% 2010
50,0%
2011
40,0%
8,0%
10,0%
7,8%
9,3%
2013 10,1%
16,0%
20,0%
14,7%
16,0%
30,0%
16,1%
2012
0,0% Scoort gunstig op "Herstel na het werk"
Scoort gemiddeld op "Herstel na het werk"
Scoort ongunstig op "Herstel na het werk"
Opmerking: hoeveel energie ervaren mensen tijdens het werk en hoe vermoeid ze zijn na hun werk? Als beide indicatoren gunstig scoren, is men in balans.
BMI-scores BMI (Body Mass Index) geeft de verhouding weer tussen lichaamsgewicht en lichaamslengte ([BMI = lichaamsgewicht (kg)/lichaamslengte2 (m)]). De uitkomst geeft aan of er sprake is van een normaal gewicht, overgewicht of obesitas.
25,9%
21,5%
21,9%
21,0%
46,7%
47,4%
48,5% 27,4%
30%
31,1%
40%
31,6%
30,5%
50%
46,5%
Body Mass Index 60%
20%
2010 2011 2012 2013
10% 0% Normaal gewicht (BMI = 18,5 Licht tot matig overgewicht Ernstig overgewicht (BMI = - 25) (BMI = 25 -30) 30 of hoger)
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
15
RI&E-implementatie (bron: Branche RI&E en Trendrapport 2013, beiden van Gezond Transport) Het uitvoeren van een RI&E kan worden beschouwd als een noodzakelijke peilstok in de organisatie, om zicht te verkrijgen op de risico’s ten aanzien van de duurzame inzetbaarheid van de medewerkers. Hierdoor biedt de RI&E een goede basis voor het realiseren van goede arbeidsomstandigheden waardoor medewerkers duurzaam inzetbaar kunnen blijven en ontstaat een belangrijke, motiverende inhoudelijke reden om een RI&E uit te (laten) voeren naast sec de wettelijke verplichting. Aangezien in de praktijk het invullen van de digitale RI&E een belangrijke administratieve hobbel bleek (ondanks de al verregaande eenvoud van het branche-instrument) die bedrijven de energie ontnam om met het plan van aanpak van start te gaan, is begin 2012 de RI&E 2.0 ontwikkeld, vooral voor bedrijven < 25 medewerkers. Deze RI&E 2.0 is bedoeld om bedrijven te ontzorgen bij het opstellen van hun RI&E, waardoor meer tijd en energie bij de bedrijven resteert voor het implementeren van het uit de RI&E voortvloeiende plan van aanpak. Dit door een grotere standaardisatie en het op voorhand door Gezond Transport invullen van een groot aantal gegevens op basis van de aanwezige kennis van de sector. In 2013 zijn 500 RI&E’s gestart, waarvan 67% in januari 2014 was afgerond. Hiermee komt het totaal aantal gestarte RI&E’s sinds de start met het branche-instrument in 2007 op 2.531. Uitgaande van het aantal vergunningplichtige bedrijven met meer dan 5 werknemers (4103 volgens Transport in Cijfers 2013 van TLN), kunnen we concluderen dat ongeveer 62% van de bedrijven in onze sector gebruik heeft gemaakt van ons branche-instrument bij het opstellen van hun RI&E. Ter vergelijking: uit de meest recente beschikbare cijfers over RI&E implementatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbo in Bedrijf 2012, gepubliceerd in september 2013) blijkt dat gemiddeld over alle bedrijven in 2012 ca. 45% in het bezit is van een RI&E. Uit gegevens van de bijna 5000 werkgevers die in 2012 deelnamen aan de WEA (Werkgevers Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO) was dit ca. 46%. Gegevens over uitrol in 2013 zijn nog niet beschikbaar. Ingeschat wordt dat, op basis van de door bedrijven aangeleverde gegevens, bijna 77.000 werknemers onder het bereik van de gestarte RI&E’s vallen. Dekkingsgraad per provincie Onderstaand cirkeldiagram laat zien dat de verdeling van gestarte RI&E’s over de provincies redelijk in evenwicht is: Zuid-Holland 35%
40%
Noord-Brabant 34%
39%
Gelderland
28%
31%
38%
29%
38%
39% 37%
29%
Noord-Holland Limburg Overijssel Friesland Utrecht Groningen
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
16
Andere interessante bevindingen betreffende de uitrol van de RI&E De gegevens uit de RI&E database zijn gerelateerd aan de Arbocatalogus die voor de sector Transport en Logistiek is vastgesteld. Daarmee is het mogelijk om te monitoren hoe de sector scoort als het gaat om de toepassing van deze Arbocatalogus. Hiertoe zijn van ongeveer 400 RI&E’s die in 2013 zijn opgesteld de vragen die gerelateerd zijn aan de Arbocatalogus nader geanalyseerd. Van alle vragen in deze RI&E’s is 35% gerelateerd aan de Arbocatalogus. Het betreft in totaal 322 verschillende vragen. De deelnemers aan van deze 400 RI&E’s gaven over het algemeen een positief antwoord op deze vragen (91%) hetgeen wil zeggen dat bij geconstateerd arbo-risico de in de Arbocatalogus omschreven preventiemaatregel is opgepakt. We zien hierbij geen verschillen in percentages tussen deelmarkt specifieke en generieke onderwerpen; noch tussen Arbocatalogus-gerelateerde vragen en overige RI&E-vragen. Bedrijven < 25 werknemers scoorden beter (95%) dan de bedrijven met meer werknemers in dienst (87%). Enkele regelmatig voorkomende punten van aandacht: Bouwmaterialenvervoer: verbetering van de losplaats en verantwoordelijkheden bij het klimmen op de lading; Kiepauto’s: kantelgevaar, elektronisch uitgelezen van het laadgewicht en vaccinaties; Werkplaats: geluid (pictogrammen), gevaarlijke stoffen, zoals lasrook en het veilig Oppompen van banden (werkinstructie); Warehouse / loods: fysieke belasting en last van koude en tocht; Algemeen: lichaams- en handarmtrillingen, werken met containergassen: Een vijfde van de bedrijven met containerstromen (gegaste containers) heeft zich nog niet verdiept in de mogelijke arbeidsrisico’s daarvan.
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
17
Leeftijdsopbouw (bron: Arbeidsmarktrapportage beroepsgoederenvervoer over de weg en logistiek 2013 en VTL FACTS Vergrijzing en ontgroening 2014, beiden van VTL) Voor gegevens over Leeftijdsopbouw is gebruik gemaakt van data die VTL heeft verzameld en gepubliceerd in de Arbeidsmarktrapportage beroepsgoederenvervoer over de weg en logistiek 2013 en in de VTL FACTS Vergrijzing en ontgroening 2014. Hiervoor heeft VTL verschillende bronnen gebruikt. Alle primaire bronnen (de analyse van gegevens van het Pensioenfonds Vervoer en de enquête die is uitgevoerd onder de bedrijven uit de sector) hebben exact betrekking op de sector. Algemene tendensen zijn gebaseerd op andere bronnen, zoals data van het CBS en onderzoeksrapporten uitgevoerd door banken en onderzoeksbureaus. Deze bronnen en onderzoeken hanteren vaak een andere afbakening van de sector. Met deze verschillen is nadrukkelijk rekening gehouden bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten. Leeftijdsopbouw Transport en Logistiek - totaal 2010-2013-2017 (Bron: VTL FACTS Vergrijzing en ontgroening, 2014) De sector Transport en Logistiek vergrijst, net als de rest van Nederland. Het percentage ouderen ten opzichte van het geheel wordt snel groter. De figuur hieronder laat de leeftijdsopbouw zien van 2010, 2013 en de situatie in 2017, zoals die zal zijn als de instroom van jongeren zo doorzet en oudere werknemers allemaal tot de pensioenleeftijd in dienst blijven. Tussen 2010 en 2013 is het percentage oudere medewerkers gestegen van 14,2% in 2010 naar 17,7 in 2013. Als alle werknemers tussen 2013 en 2017 in de sector blijven werken, zal het percentage oudere werknemers stijgen tot 26,4%. Figuur 1 Leeftijdsopbouw sector Transport en Logistiek 2010-2013-2017 (peildatum december 2013 Bron: VTL 2013)
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
18
Tegenover vergrijzing staat ontgroening. Ontgroening is de afname van het aantal jonge werknemers op het totaal. Ook hier is de situatie in 2010, 2013 en 2017 weergegeven. De situatie in 2017 laat zien wat de verdeling van leeftijden is, uitgegaan van de huidige instroomcijfers. In 2010 was 26,2% 30 jaar of jonger, in 2013 was dat 22,3% en als de huidige instroom zich voortzet zal dat in 2017 19,6 zijn. Deze cijfers laten zien hoe groot het belang is van nieuwe instroom van jongeren in de sector. Dat de sector vergrijst, blijkt ook uit onderstaand figuur afkomstig van VTL. Hierin is te zien dat de groep 61-65 jaar in 4 jaar tijd bijna 2 keer zo groot is geworden. Daarmee vergrijst de sector 60% sneller dan Nederland. Figuur 2 Leeftijdsopbouw sector transport en logistiek 2010-2013. (Bron: Pensioenfonds Vervoer, bewerking VTL )
100%
80%
60%
3,86%
5,16%
6,55%
7,62%
21,06%
21,20%
21,54%
21,94%
29,04%
29,42%
29,52%
29,50%
24,72%
23,33%
22,18%
21,31%
17,41%
17,04%
16,69%
16,31%
2010
2011
2012
2013
40%
20%
0% 16-21
22-30
31-40
41-50
51-60 61-65 Bron: Pensioenf onds vervoer, VTL
Leeftijdsopbouw chauffeurs Transport en Logistiek - chauffeurs 2010-20132017 (Bron: VTL FACTS Vergrijzing en ontgroening, 2014) De sector Transport en Logistiek vergrijst, net als de rest van Nederland. Het percentage ouderen ten opzichte van het geheel wordt snel groter. Dat geldt voor de sector als geheel, maar ook voor de chauffeurspopulatie. De figuur hieronder laat de leeftijdsopbouw zien van 2010, 2013 en de situatie in 2017, zoals die zal zijn als de instroom van jongeren zo doorzet en oudere chauffeurs allemaal tot de pensioenleeftijd in dienst blijven. Tussen 2010 en 2013 is het percentage oudere chauffeurs gestegen van 13% in 2010 naar 19,3% in 2013. Als alle chauffeurs tussen 2013 en 2017 in de sector blijven werken, zal het percentage oudere chauffeurs stijgen tot 26,1%.
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
19
Figuur 3 Leeftijdsopbouw chauffeurs sector Transport en Logistiek 2010-2013-2017 (peildatum december 2013 Bron: VTL 2013)
Dat ook de groep chauffeurs in de sector vergrijst, blijkt uit onderstaand figuur afkomstig van VTL. Hierin is te zien dat de groep chauffeurs 61-65 jaar in 4 jaar tijd bijna 4 keer (!) zo groot is geworden. Daarmee vergrijst de chauffeurspopulatie in de sector 136% sneller dan Nederland. Figuur 4 Leeftijdsopbouw sector transport en logistiek 2010-2013 (Bron: Pensioenfonds Vervoer, bewerking VTL)
100%
1,4%
3,0%
4,7%
6,1%
23,5%
23,4%
23,9%
24,7%
30,8%
31,0%
31,4%
31,6%
25,4%
24,1%
23,0%
22,3%
17,9%
17,5%
16,4%
15,0%
2010
2011
2012
2013
80%
60%
40%
20%
0% 18-21
Juni 2014
22-30
31-40
41-50
51-60 61-65 Bron: Pensioenf onds vervoer, VTL
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
20
Instroom/Uitstroom (bron: Arbeidsmarktrapportage beroepsgoederenvervoer over de weg en logistiek 2013 van VTL) De instroom en uitstroom in de sector als geheel en de ontwikkeling daarin is weergegeven in figuur 24. Het betreft de unieke in- en uitstroom per kwartaal. Deze wordt gevormd door werknemers die in de sector instromen en in de vier daaraan voorafgaande kwartalen niet in de sector werkzaam zijn geweest. De unieke uitstroom wordt gevormd door werknemers die uit de sector stromen en in de vier daaraan voorafgaande kwartalen in de sector werkzaam zijn geweest. Hiermee worden werknemers die slechts korte tijd in de sector werkzaam waren of slechts korte tijd de sector verlieten buiten beschouwing gelaten4. Figuur 5 Unieke in- en uitstroom in de sector, 2010-2013. (Bron; Pensioenfonds Vervoer, bewerking VTL 2013)
7000 6000 5000 4000
3000 2000 1000 0 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 2010 Instroom
2011 Uitstroom
2012
2013
Bron: Pensioenfonds Vervoer, bewerking VTL
In 2010 en 2011 is de unieke instroom hoger geweest dan de unieke uitstroom. Vanaf het begin van 2012 verandert dit beeld. In de laatste twee kwartalen lag de uitstroom beduidend hoger dan de instroom. Na een hoge piek in het vierde kwartaal van 2012 is de uitstroom in het eerste kwartaal van 2013 weer iets gedaald, maar is nog steeds beduidend hoger dan de instroom.
4
Deze definities worden gehanteerd omdat een aanzienlijkgedeelte van de mobiliteitsstromen (schommelend tussen de 5 en 30%) wordt gevormd door “herintreders of snelle uittreders”, werknemers die slechts korte tijd in de sector werkzaam zijn of slechts korte tijd de sector hebben verlaten. Deze herintreders of snelle uittreders vertekenen het beeld van de daadwerkelijke, meer structurele mobiliteitsstromen in en uit de sector. Daarom worden zij buiten beschouwing gelaten bij het berekenen van de (unieke) in- en uitstroom.
Juni 2014
Monitor Arbeid en Gezondheid 2013
21