6 Moeder hielp me in mijn crèmewitte tenue terwijl tante toekeek. In de dressoirspiegel van de slaapkamer zag ik eruit als een Pakistaans kindbruidje, althans, ik wilde dat moeder dat zo zag. Te jong, te ongelukkig. De shalwar kamiz viel veel te ruim. Moeder had die wijd genaaid omdat vader mij graag in kuise kleren zag. Er konden wel twee Sophia’s in. Het was alsof ik maar een halve mens was. ‘Je ziet er precies uit als Samia toen zij trouwde’, zei tante met haar zware timbre. ‘Ze zal je beeldig vinden.’ ‘Hoe is het met Samia?’ vroeg ik. Tante gaf me dat typische hoofdschudden van Indiërs en Pakistani. Ik begreep nooit wat het precies betekende. Samia was het middelste kind van mijn oom en tante, de jongere zus van Iskander, de oudere van nakomertje Osman. Ik had haar één keer eerder in Londen bezocht met mijn ouders. Ik was toen zes en Samia acht. Ze nam me elke dag mee naar de tuin van de buren, waar we bramen uit de struiken stalen. Ze gaf me altijd de lichtste, zuurste vruchtjes en nam zelf de donkere, rijpe. Ik durfde er niets van te zeggen. Ze imponeerde me, lang en vrolijk als ze was, iemand die recht op haar doel afging. Ze had ook iets van tante Naz weg, dat gedragene, alsof ze belangrijk was. Ik was afgunstig geweest op haar. Ze was erg verwend en mocht veel. Zo ging ze met haar vader mee naar de bioscoop. Ook droeg ze korte, geplooide rokken die ik niet mocht dragen. En ze had een jongensfiets. Die keer was de enige dat ik haar zag. Een ruzie tussen de broers voorkwam een tegenbezoek van oom Majid en zijn gezin aan Holland. Niemand wist de oorzaak. Het duurde zo’n tien jaar. Niemand wist hoe en wanneer precies mijn vader en oom het weer bijlegden, noch waarom. Maar opeens kreeg ik weer contact met Samia. Een half jaar lang waren we penvriendinnen. Totdat ook dat op een dag even abrupt ophield. ‘Iskander komt zo thuis’, zei tante. Ze vertelde vol trots dat hij ochtend- en middagdiensten draaide als gynaecoloog in een Oost-Londens ziekenhuis. Tante en moeder begeleidden me naar beneden, naar de keuken, waar ze me aan de keukentafel zetten. De zon scheen er fel. Tante wilde dat ik daar werd opgemaakt door Samia. Oom en vader wachtten in de woonkamer op Iskander. De televisie stond hard, net als bij ons in Holland. Moeder of vader zette haar ’s ochtends aan zoals je een lamp aandoet. Alleen voor het gebed of de nachtrust werd ze uitgedaan.
Ik probeerde het nieuws op te vangen door het gekakel van tante en moeder heen. Traag stalde tante poeder, rouge en vaseline op tafel uit. Ze pakte een borstel, draaide die tussen duim en wijsvinger en drukte hem vervolgens vlug in mijn hand. Het duurde haar blijkbaar te lang voor Samia kwam. ‘Niet te veel’, gebood moeder terwijl ik mezelf poederde. ‘Meisjes hoeven maar weinig’, zei tante. Moeder knikte. ‘Ze is nog nooit opgemaakt’, zei ze. ‘Hoe oud is ze ook alweer?’ vroeg tante alsof ik er niet bij zat. ‘Zeventien. Vandaag is ze jarig.’ Ik voelde tantes handen op mijn schouders. Ze schudde me heen en weer om haar genegenheid te tonen. ‘Vandaag!’ zuchtte ze. Ik knikte uit beleefdheid. Op een vreemde manier voelde ik me toch jarig. Met tegenzin werd ik ouder. ‘Het gaat hard, hè?!’ zei tante. ‘Samia is ook snel groot geworden.’ ‘Hoe is het met haar?’ vroeg moeder. Tante schudde weer haar hoofd. ‘Hoelang is ze nu getrouwd?’ vroeg moeder, niet uit onwetendheid maar vast omdat ze hoopte dat het gespreksonderwerp mij zou boeien. ‘Een jaar nu …’ ‘En ze is niet … eh …?’ Tante reageerde niet. Moeder gniffelde gemaakt verlegen. ‘Ze is ook nog jong. En Zehn is ook jong. Genoeg tijd voor kinderen.’ ‘Jazeker’, zei tante. Ze knipperde met haar wimpers en snoof. ‘Ze zijn gelukkig samen. Jazeker. Sophia, kijk.’ Tante hield een handspiegel op. Ik zag een tarwekleurige huidskleur, een abrikozen blos. Ze opende het kuipje vaseline en ik gaf mijn lippen wat glans. ‘Ik heb armbanden voor je’, zei tante, die ze van een plank pakte. ‘Vindt haar vader niet goed’, zei moeder. ‘Het is vanaf nu geoorloofd’, zei tante. ‘Insha’allah. Ze is nu jullie dochter’, verzuchtte moeder. Tante schoof twaalf glazen armbanden over mijn linkerhand. Ze waren zo klein dat ze om mijn pols knelden, zoals het hoorde. ‘Precies haar maat!’ zei ze.
Ik keek naar moeder. Ze gaf geen kik. Tante nam mijn rechterhand, kneep die samen en schoof er ook een dozijn armbanden overheen. ‘Vroeger in de dorpen werden de handen van peutermeisjes bij de knokkels gebroken zodat hun handen smal bleven. Zo konden ze de kleinste armbanden dragen’, vertelde ze. Ik wilde zeggen dat het breken van meisjeshanden me deed denken aan de ingebonden voeten van Chinese meisjes. Maar ik hield me in. Tante zou verontwaardigd zijn. Hoe durfde ik iets moois te vergelijken met zoiets afschuwelijks? Ik besefte dat ik voorzichtig moest zijn met wat ik tegen mijn aanstaande schoonmoeder zei. Ze lachte me geluidloos toe en ik zag haar door betelnoot aangetaste gebit. Waterig rood. Het was alsof haar tandvlees als een dun vliesje over haar vierkante tandjes was gespannen. ‘Ze is lang, uw dochter’, fluisterde tante tegen moeder. ‘Mooi ook. Precies Samia.’ Moeder kneep haar ogen samen, hield haar gezicht schuin, peilend of tantes complimenten klopten. Tante was net begonnen me met een citroenige geur te parfumeren, toen oom de keuken binnenschuifelde met zijn wandelstok. Hij vroeg haar of ik klaar was. Of ik het niet koud had, en of ik iets nodig had. Alles zonder mij aan te kijken. Op weg naar de woonkamer pikte hij met zijn vrije hand een stomend brok vlees uit de pot pruttelende rundvleescurry. Ik vroeg me af of zijn trage tred door de kanker kwam waaraan hij al enkele jaren leed. De ziekte had hem zwak gemaakt en zijn lijf ineen doen schrompelen. Hij leek een bejaarde en je zou denken dat tante zijn dochter was, terwijl ze maar twaalf jaar jonger was. Men vond hun leeftijdsverschil ideaal. Even groot als dat tussen mij en Iskander, die tegen de dertig liep. De voordeur sloeg hard dicht. De ramen klapperden. ‘Hij is er’, fluisterde tante. ‘Iskander’, fluisterde moeder. Ondanks mijn poging geen gevoel te laten blijken, moet mijn emotie van mijn gezicht af te lezen zijn geweest. Waar kwam anders die zelfgenoegzame glimlach van moeder vandaan?
7 Ik hoorde vader Iskander groeten. Ik hoorde klopjes op schouders of ruggen. Oom slofte de keuken weer binnen, pikte nog wat vlees uit de pot en keek naar tante. Ze knikte hem toe. ‘Is Osman er niet?’ vroeg oom en hij keerde zich om. ‘Hij komt wel’, riep tante hem na. Ze zette water op voor de thee. ‘Osman gaat de videofilm maken van de verloving’, zei ze. Hem kende ik ook nauwelijks. Hij was nog geen vier toen ik hem voor het eerst en laatst zag. Ik herinnerde me hem als een baldadig en druk kind. Hij droeg een Batmancape en draafde irritant door de kamer met een rubberen zwaard. Samia schreef nooit over hem, alsof ze zelf ook niets over hem wist. Terwijl het water kookte, maakten moeder en tante behendig de bruidssluier met spelden vast, opdat hij niet van mijn kruin zou glijden als ik mijn hoofd nederig boog. ‘Zeg!’ zei tante. ‘Zie ik grijs haar?’ Ze keek naar mijn kruin. ‘Prematuur’, zei moeder snel. ‘Dat is niet echt grijs.’ ‘Mij maakt het niet uit. Jong blijft ze! Waar blijft Samia toch?!’ Ze zette een pot dampende thee op een dienblad, sluierde haar hoofd en bracht de drank naar de woonkamer. Toen ze terugkwam, wenkte ze naar moeder, die vervolgens naar mij wenkte. Ze hielpen me uit mijn stoel. Nu zou ik hem zien. Ik wilde niet. Hij had er geen recht op mij te zien. Zo uitgedost. Zo mooi. Behangen met bruidsgoud en versierd met brokaat, in betoverend wit. Een maagd. Ze begeleidden me naar de woonkamer, me steunend onder de ellebogen. Ik voelde me mank. Mijn hoofd boog zich vanzelf door de zware sluier. ‘Zeg salam tegen hem’, fluisterde moeder. ‘Salam’, fluisterde ik naar niemand in het bijzonder. Ik zag zes mannenknieën. Ik herkende vaders elegante hand, die naar een plaats op de lederen bank gebaarde. ‘Kom naast me zitten’, gebood hij. Iemand greep in mijn blikveld naar de afstandsbediening. Ik hoorde nog net de aankondiging voor de lottotrekking om acht uur. Toen werd de televisie zacht gezet. Het leer kraakte toen ik op de bank plaatsnam, naar achteren schoof en weer naar voren, tot ik een gemakkelijke zithouding had gevonden. Ik voelde hoe mijn vader met zijn blik langs mijn
sluier streek, langs mijn voor het eerst geschminkte huid, mijn glazen armbanden. Ik merkte dat ik kortademig werd. Gelukkig kreeg oom een akelige hoestbui. Iedereen keek zijn kant op. Ik zag hoe Iskander zijn piepende vader een glas water gaf. Blauwe mouwen van een blauw pak. Ik zag de blauwe pijpen van zijn pantalon. Handen bruin zoals de mijne. Klein als van een meisje. Waren deze minihandjes van een gynaecoloog? Hij vouwde ze lieflijk ineen. Om de pijn in mijn nek te verlichten tilde ik mijn hoofd op. Ik ving, zonder zijn ogen te ontmoeten, een glimp op van zijn rimpelloze wangen. En van een neus gebogen zoals de mijne. Een doorsneegezicht. Alexander was knapper. Iskander had nauwelijks een nek. Alsof hij die had ingetrokken als een schildpad. Ik zag hoe tante nu en dan een kopje tegen Iskanders lippen zette. Ik had dat nooit eerder gezien. Oosterse moeders voerden hun volwassen zonen weleens uit hun bord. Maar dit was een novum. Tante bood hem ook een schotel met zoet aan. Wanneer hij die weigerde, pakte ze toch een stukje en hield dat voor zijn mond tot hij een hap nam. Een gebakken griesmeelbal. Een felgroen meelgebakje. Een in siroop gedrenkte, gefrituurde melkbol. Ze ging maar door. Hij nam muizenhappen en wimpelde de rest steeds af. ‘Iskander heeft een jaar van zijn co-schappen in Zweden gedaan’, zei oom. Vader knikte. ‘Hoelang werk je nu in Londen?’ vroeg hij. ‘Vijf maanden’, zei Iskander. Zijn stem was niet luid, niet zacht, niet mannelijk en niet vrouwelijk. Hij krabde precies zo aan zijn nagelriemen als moeder. ‘En je blijft hier?’ vroeg vader. ‘Voorlopig’, zei Iskander. Ik vond hem wat suf klinken. Dat krabben van hem had iets dwangmatigs. Als hij enkele malen aan zijn rechterduim had gekrabd, krabde hij even lang aan zijn linkerduim. Alsof hij beide duimen eerlijk wilde behandelen. Hield hij van orde? Of duidde dat op een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel? ‘Is het een goed ziekenhuis waar je werkt?’ vroeg vader. ‘Jazeker’, zei Iskander. ‘Chaotisch, maar goed. Zeker.’ Hij krabde aan zijn linkerduim. Vader zweeg. ‘Jazeker’, zei Iskander nogmaals. Rechterduim. Vader zuchtte toen en zweeg. Hij durfde niets te vragen over de inhoud van Iskanders werk. Ik wist haast zeker dat iedereen het beeld opriep van de gynaecoloog Iskander, die dagelijks talrijke vrouwen aanschouwde.
‘Wat zijn je plannen voor Pakistan?’ vroeg vader opeens. ‘Oom-ji?’ vroeg Iskander. ‘Pakistan’, zei vader resoluut. ‘U bedoelt?’ ‘Heb je plannen om in Pakistan te werken? Er is daar behoefte aan artsen.’ ‘Ik heb daar niet aan gedacht.’ ‘Ze hebben daar artsen én advocaten nodig’, zei vader en hij keek mij aan. ‘Sophia wordt advocaat’, voegde moeder er zeer zacht aan toe, alsof ze iets prijsgaf wat niet mocht. ‘Misschien keer ik eind van het jaar terug naar Zweden’, zei Iskander. ‘Er is daar een onderzoeksproject gestart.’ ‘Vergeet Pakistan niet’, zei vader. ‘Je hebt een verplichting tegenover je vaderland.’ Vader helde mijn kant op, alsof hij namens mij sprak. ‘Ik sluit niet uit ooit in Pakistan te zullen werken’, zei Iskander diplomatiek. ‘Goed zo’, zei vader. ‘Dokters en advocaten. Dat zijn de beste beroepen in Pakistan’, zei oom. Hij sloeg op de leuning van de bank en keek naar iets onverstaanbaars op de televisie. Iedereen keek nu maar naar de televisie. Het nieuws over de aanslagen hield aan. Oom reikte naar zijn schotel met zoet. Hij wees naar de andere schotels. Vader en moeder pakten hun schotel ook op. ‘De handel in gaan, zoals de Profeet, vrede zij met hem, is ook eervol’, zei vader. ‘En soldaat worden. Ook dat is eervol. Misschien wel het meest eervol van alles.’ Oom knikte. Ze dachten aan hun broer Rashid. ‘Schenk verse thee in’, zei oom tegen tante. Ze deed het. Daarna hield ze de kop en schotel van Iskander weer omhoog. Af en toe blies ze in het kopje alvorens het tegen de lippen van haar zoon te zetten. Haar gouden armbanden tingelden. Ik keek naar mijn kop thee, dampend op de salontafel. Nee, dacht ik. Mijn moeder zou zoiets niet doen. ‘Sophia,’ zei tante, ‘vertel eens over je studie.’ Ik kleurde. Ik zweeg. Het was een prima houding. In beginsel was dat de opdracht van de bruid: zwijgen, al werd je een vraag gesteld. Zo toonde je dat je verlegen was, bescheiden en kuis, niet gewend aan contact met anderen behalve de leden van je gezin. ‘Je werkt aan je proefschrift, niet? Sophia?’ vroeg tante. ‘Praat maar, Sophia’, zei moeder. ‘Het mag.’
Proefschrift? dacht ik. Had moeder aan tante verteld dat ik aan een proefschrift werkte? Wilde ze zo mijn waarde verhogen? Ieders blik brandde op me. Ik moest iets zeggen. Toen ik opkeek, ontmoette ik onbedoeld de ogen van Iskander. Mijn hoofd bonsde. Ik bloosde. Om mijn blos te verbergen boog ik mijn hoofd. Het drong nog harder tot mij door. Dit was mijn verlovingsdag. Er zou geen ontkomen aan zijn als ik bleef zwijgen. ‘Ik ben pas net klaar met mijn vwo’, fluisterde ik tegen moeder. Ik wilde haar niet beledigen, maar een meisje van zeventien dat een proefschrift schrijft … ‘Ze is verlegen’, zei moeder. Ik voelde haar hand onder mijn sluier kruipen. Ze kneep me in de arm. Ik herinnerde me dat ik eens eerder van haar had moeten opscheppen. Ik moest mijn grootvader in Pakistan schrijven dat ik op judo zat en belangrijke wedstrijden won, terwijl ik alleen maar op school één oefenles had gehad. Moeder kneep me weer en sprak: ‘Dat proefschrift is natuurlijk voor later. Ze gaat rechten studeren. Vertel, Sophia. Over Leiden.’ ‘Ik ga rechten studeren. In Leiden’, fluisterde ik. ‘Advocaat?’ vroeg tante. ‘Misschien’, zei ik. ‘En waar wil je praktiseren?’ vroeg tante. ‘Misschien in Nederland. Liever in Pakistan. Ik wil als jurist in het leger dienen.’ De stilte die nu viel had ik verwacht. ‘En in Londen?’ vroeg tante. Ik hield mijn mond stevig dicht. ‘Sophia kan ook in Londen werken. Ze kan hier zelfs studeren’, zei oom tegen vader. Vader knikte. Mijn neusbrug kriebelde van het zweet. ‘Er zijn heel goede Pakistaanse advocaten in Engeland’, zei oom. ‘Wie weet kunnen jullie beiden in Londen werken.’ ‘Of samen naar Pakistan vertrekken’, zei vader.