Mijn moeder door Ruud Jansen
“Ze ging door het leven als een bedroefde boetelinge haar dagen misten geuren, kleuren, bloesem, glans: alleen de dorre levensvrucht, die smaakt naar as, plukte ze zonder lafenis van de boom der tijd” Magdalena werd ze gedoopt, boetvaardige zondares; mijn moeder. Geboren in een dorpje aan de voet van de noordflank van de Karawanken, de bergketen die de grens vormt tussen Karintië en Slovenië. Oostenrijk-Hongarije, 1918, een verloren oorlog en een arm en gespleten land. Ze was het oudste kind in een ongeletterd boerengezin. Toen mijn moeder het gezin voorgoed verliet, was haar jongste zusje nog niet geboren. Haar geboortegrond waren de glooiende akkers tussen de Villacher Alpe en de Mittagskogel. Daar op het dorpsschooltje van Arnoldstein leerde ze van de pastoor een beetje lezen en schrijven maar vaak werd ze tegen haar zin thuisgehouden om mee te werken in het gezin of op de boerderij. Als in het najaar het in de zomer gemeste varken geslacht werd, vluchtte ze de velden in want ze weigerde het verse, warme bloed te roeren. Pas als de duisternis viel, sloop ze doodmoe en hongerig het huis weer binnen. Het rood van het bloed, het wit van de verse, knisperende sneeuw onder de voeten op weg naar de nachtmis op kerstavond, het zwart van haar ongelukkige liefdeloze jeugd. Ze was zeven jaar toen ze weg moest uit het gezin om te gaan wonen bij een kinderloze oom en tante in een dorp op een dagreis afstand. Kon het kleine gemengde bedrijfje van mijn grootouders alle monden niet voeden? Was ze een voorkind van mijn grootmoeder en werd ze min of meer verstoten of was het gewoon liefdeloosheid? Het heeft een diepe wond in de ziel van mijn moeder achtergelaten. Zeven jaar was ze, zeven jaar… Het moeten eenzame jaren geweest zijn. Mijn moeder heeft nooit verteld hoe de oom en tante heetten. Was er eigenlijk een tante? “ Onder de last van donkere jaren is haar nek gekromd geraakt, de verzengende gloed van arbeid etste haar frisheid weg, ze kuste haar eigen dood en in zware agonie lispelden glimlachend haar lippen slechts woorden van dank”
1
Toen de oom stierf, liet hij mijn moeder wat geld na wat het mogelijk maakte om haar droom te verwerkelijken; niet terugkeren naar het ouderlijk huis maar naar Canada vertrekken, studeren, onderwijzeres wilde ze worden. Canada zal in de verhalen van de Oostenrijks-Hongaarse boeren het beloofde land zijn geweest. Weg uit de feodale verhoudingen van het keizerrijk met herenboeren en ondergeschikte pachtboeren en dagloners. In Canada had je het land voor het uitzoeken. Je hoefde alleen palen in de grond te slaan en het land binnen de omheining was van jou. De overtocht naar de nieuwe wereld was te duur voor haar dus werd Amsterdam haar vluchtheuvel. Daar zou ze werken, geld verdienen en sparen voor de definitieve zeereis. Zo vertrok ze zoals veel Oostenrijkse meisjes om in een dienstje te gaan werken bij Amsterdamse welgestelden. Toen ze haar geboortegrond verliet was ze achttien jaar, nam afscheid van haar moeder en wist dat ze haar nooit meer zou terugzien. Ze kwam in dienst bij de gefortuneerde NSB-er Van Raemsdonk die een groot herenhuis bewoonde in de Jan Luykenstraat. Mijn moeder poetste als dienstmeisje de zwarte laarzen van meneer als hij ’s avonds als geüniformeerd kringleider naar zijn politieke bijeenkomsten vertrok. Als kindermeisje moest ze zich de vernederingen van de kinderen laten welgevallen want zowel de kinderen als de vrouw des huizes gedroegen zich, gesterkt door de zwarte ideologie van vader als Übermenschen tegenover mijn ongeletterde, dienende moeder. Mijn moeder was te zacht om zich te weer te stellen en bovendien dacht ze: ”Canada, als ik daar eenmaal ben, gaat een nieuw leven beginnen. Leren, studeren….” Ze bezocht de diensten in de Vondelkerk maar het Latijnse geprevel bood geen antwoord op haar gebed om te mogen vertrekken over de zee.
“ Dromerig knielde ze neer op het vochtige marmer van kerken, tussen de grafgeuren van kaarsen en voor het altaar, en in de kelk van haar ziel ving ze in een visioen van verlossing een regen op van geurige troost als bedauwde gloed” Het waren verwarrende tijden en het antwoord op de vragen die het leven haar stelden moest ze zelf bedenken. De ontmoeting en het huwelijk met mijn vader, de oorlog die haar door haar accent en haar afkomst voor veel Amsterdammers tot vijand maakte en de geboorte van haar eerste kind, een blond kereltje dat zich sterk aan haar hechtte en alleen haar verzorging duldde. Angstige jaren van voedselschaarste, verduistering en luchtalarm. Uit Oostenrijk komt het bericht dat haar ouders zijn overleden en haar oudste broer sneuvelt aan het oostfront. Op een foto van haar, gemaakt als vertroosting voor mijn vader die in Berlijn te
2
werk is gesteld, ziet ze er evenwel gelukkig en ontspannen uit alhoewel Canada verder is dan ooit maar de kleine vergoedt veel. Na de oorlog emigreren veel gezinnen naar Australië, Nieuw Zeeland en Canada maar mijn vader is niet over te halen. Hij wil met haar terug naar haar geboortegrond. Hij wil zijn schoonzusters en zwagers ontmoeten en als dat uiteindelijk lukt, wordt het voor mijn moeder een vreugdeloze reis. Het land is nog armer en troostelozer dan toen zij het verliet en al doen ze erg hun best , haar bloedverwanten blijven vreemden voor haar. Haar huwelijk en haar drie zonen houden haar gevangen in een slovend bestaan ook als de zonen groter worden. Ze is niet bij machte om uit de dienende rol te ontsnappen en raakt depressief. Het melkmeisje van Vermeer is haar lievelingsschilderij. Zij herkent zichzelf in die eenvoud, die toewijding in het werk maar ze ziet ook dat deze melk uitschenkende vrouw met haar gedachten elders is. Uiteindelijk raakt het zelfbeeld van mijn moeder ernstig aangetast. Ze voelt zich minderwaardig, hult zich in oude gescheurde kleding en verlangt te sterven. Er is een periode dat niemand haar bereiken kan wat een opname voor een aantal dagen in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk maakt. Ze heeft definitief de boot naar Canada gemist. Ze beleeft nog een aantal gelukkige jaren met haar schoondochters en kleinkinderen maar als door verwaarlozing en een val haar lichaam het opgeeft, wil ze niet verder. “ Het scherpe stof van armoe striemde schoonheid in haar gezicht en beet in haar ogen en bluste met tranen een ontsteking, als een samoem woei het op en bedekte haar moeizaam levenspad en in zijn golvingen vond zij doodop eindelijk beschutting”
De laatste dagen van haar leven heeft ze zwijgend op bed gelegen. Aan de wand van haar slaapkamer, aan het voeteneind van haar bed hing een tekening van mij: de kust, boerenhuizen, naaldbomen en uitzicht op zee. De horizon en in haar laatste gedachten daarachter haar Elysium, haar onvervulde verlangen. “Van jouw dode, afgekoelde bloed ben ik de bleke bloesem die door het vocht van jouw tranen ontlook en groeide. Jouw lippen hebben mij de wrange smaak van het leven in gekust en als erfenis van jou bleef droefheid achter in mijn ziel”
Met dank aan Otokar Březina Ma Matka (mijn moeder)
3
1895 Oostenrijk-Hongarije
4
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.
5