Het sprookje van oom Frits en tante Joke Alexandra Nagel
Een regenachtige, lege dag midden in de week, ergens tussen Sinterklaas en Kerst, was de perfecte dag om uitgebreid de prentbriefkaarten te bekijken die op zolder in twee dozen lagen opgeslagen. Ik had de kaarten, plus aanverwante correspondentie, aangetroffen in de woning van mijn bijna drie jaar geleden overleden tante Joke. Negentig was ze geworden. Sinds het heengaan van oom Frits had ze alleen gewoond in het huis waar ze na haar huwelijk met hem was ingetrokken. Behept met een grote drang tot bewaren was tante Joke na ruim 65 jaar met het pand en de inboedel vergroeid geraakt. Het opruimen van de spullen had daarom geleken op een traag ontmantelen van haar lange leven – en eigenlijk ook het leven van oom Frits.1 De twee dozen met de verzameling kaarten vormden het restant dat op die saaie regendag verder kon worden afgepeld.2
Prentbriefkaarten Tijdens haar leven wist tante Joke dat ik gecharmeerd ben van afbeeldingen van elfjes en bloemenmeisjes. Mijn laatste kerstkaart aan haar was in die sfeer geweest: een grote dubbele met etherische wezentjes, kabouters, vlinders, veel lilablauw en glittertjes. Ze had het poststuk maandenlang op een
32 • Tijdschrift voor Biografie Voorjaar 2015
bureau in het zicht laten liggen. ‘Oom Frits stuurde en gaf me zulke kaarten’, vertelde ze. ‘Je zou ze eens moeten zien die ik allemaal van hem gekregen heb’, had ze eraan toegevoegd, maar ondernam geen actie. Dus net als alle voorgaande keren bleef het bij een opmerking over bijzondere kaarten, een zinnetje dat altijd gepaard ging met een vertederde blik in haar ogen. Ondanks de meervoudig gehoorde verzekering dat de kaarten erg leuk waren, was de verrassing groot toen ik ze vond tijdens het leegruimen van de Bosschestraat 20. De verzameling had verspreid door het huis gelegen. Om te beginnen trof ik post aan van oom Frits tussen de algemene december- en verjaardagwensen die het paar decennia lang had opgespaard. Daarna ontdekte ik een stapeltje, inclusief brieven van hem aan haar en vice versa, enigszins verstopt achterin een bureaulade. Vervolgens kwam een volle doos op een plank in de kast in de woonkamer tevoorschijn en later nog een grote doos in een bergruimte elders. In de vluchtigheid registreerde ik vooral korte, losse krabbeltjes. Het waren oom Frits’ zinnetjes voor het nieuwe jaar, voor Pasen en Pinksteren, verjaardagfelicitaties en memento’s voor een door de tijd heen toenemend, aantal jaren samen. Soms had hij wat langere teksten op een kaart ge-
De drie Willy Schermelé-kaarten die op de achterzijde via lettercodering het woordje ‘fee-’ vormen
schreven. Binnen de familie en bij goede vrienden had oom Frits een zekere reputatie opgebouwd met zijn sinterklaasgedichten, maar, zo zag ik, soms hij had ook voor Kerst en Nieuwjaar gedicht. Verder viel me op dat kaarten regelmatig een soort serie vormden, ofwel doordat ze qua ontwerp bij elkaar pasten, ofwel doordat oom Frits ze op een bepaalde wijze tot reeks had gemaakt. Uit de globale inventarisatie bleek voorts een sterke voorkeur voor romantiek en lichtvoetigheid. Behalve de talloze uitvoeringen van rozen en boeketten, het merendeel van de collectie, waren er afbeeldingen van werken van Nederlandse schilders. Tante Joke en oom Frits bezochten graag tentoonstellingen en musea en hadden zelf diverse werken uit de Haagse School aan de muren hangen. Daarnaast waren er fotoansichtkaarten en kaarten met reproducties van tekeningen en aquarellen van landelijke vergezichten en gebouwen, bijvoorbeeld het Kurhaus en de pier in Scheveningen waar ze vlakbij woonden. Boten
kwamen in verschillende gedaanten voor (oom Frits was in zijn arbeidzame leven reder geweest), evenals een aantal voorstellingen van de door Marten Toonder tot leven geroepen Tom Poes en Olivier B. Bommel. Op deze kaarten en in sinterklaasgedichten refereerde oom Frits vaak naar zichzelf als ‘Ol’; Joke was Heer Bommels trouwe bediende, de hond ‘Joost’. Tot slot waren er fantasie- en sprookjeskaarten. Met name deze bekoorden me en maakten dat ik de boel parkeerde totdat ik tijd zou hebben om een en ander grondig in ogenschouw te nemen.
Orde zoeken En op die druilerige dag was het dus zover. De vloer in mijn woonkamer raakte bezaaid met prentbriefkaarten geschreven tussen 1944 en 1980, en een stapeltje brieven uit de verkeringstijd van tante Joke en oom Frits. Het in de honderden lopende aantal verwarde me. Hoe orde te scheppen in deze bonte, bij nader inzien rommelige
Alexandra Nagel Het sprookje van oom Frits en tante Joke • 33
verzameling? De ordening hing natuurlijk af van wat ik met de kaarten wilde. Maar wat wilde ik ermee? Om dát te weten moest ik weten wat de verzameling inhield. Ik keek, las en maakte stapeltjes. De volgende dag keek ik opnieuw, las opnieuw en maakte nieuwe stapeltjes. Alle kaarten bij elkaar waren teveel om het allemaal te lezen. Bovendien kreeg ik gaandeweg last van dubbele gevoelens. Het ergerde me om de zoveelste bloemenkaart ‘Van Frits aan Joke’ te zien. Aan de andere kant vertederde het me om te merken dat oom Frits eindeloos lieve koosnaampjes had gebruikt. Joke-mijn, Joke-meisje, Joke-fee, Joke-liefste, Joke-vrouwtje, Joke-schat, mijn Joke-liefste en Jokelin waren variaties op een thema, met als uitzondering Droom-oogje, of, zoals tijdens een vakantie naar Oostenrijk, Alm-blümchen en Joke-röslein. Een paar dagen lang bleven de op het tapijt uitgewaaierde kaarten liggen. Totdat ik me realiseerde steeds van focus te wisselen. Sorteerde ik op de voorkant van de kaart, dus de rozen bij elkaar, de edelweissen, de schilderijen, de sprookjes, de vaartuigen, de hummeltjes, de striptekeningen, Kerst, Pasen, Nieuwjaar, enzovoort, dan gooide ik een bepaalde orde in de war die ik daarvoor op grond van de tekst op de achterkant had aangebracht. En omgekeerd. Eigenlijk wilde ik allebei de ordeningen tegelijkertijd. Een onmogelijke missie. Uiteindelijk won de ordening via de achterzijde het. Deze kwam tot stand op basis van chronologie. Oom Frits had de gewoonte om bijna elk schrijven van een datum te voorzien. Bij reeksen van een aantal aaneengesloten dagen had hij, naast de gebruikelijk van-aantekst, meestal één letter op iedere kaart gezet. Deze letters vormden,
34 • Tijdschrift voor Biografie Voorjaar 2015
wanneer ze achter elkaar worden gelezen, een woord – meestal was het een koosnaampje. Plotseling daagde het me. Oom Frits had nooit de intentie gehad om tante Joke bepaalde series kaarten te schenken en zo een mooie collectie prentbriefkaarten op te bouwen. Nee, hij had gewoon gedurende bijna veertig jaar stelselmatig zoete woorden aan zijn vrouw gericht. Wat ik in handen had gekregen was de weerspiegeling van oom Frits’ liefde voor tante Joke. Met dit voor ogen kon ik eindelijk de prentbriefkaartenpuzzel leggen.
Assepoester Dus voor de zoveelste keer pakte ik de kaarten op en legde ze in bepaalde groepjes neer. Menig plaatje herkende ik ondertussen. Idem dito diverse datums. Een memorabele was 25 augustus 1941, de dag waarop tante Joke en oom Frits elkaar hadden ontmoet op een van de laatste concerten die tijdens de oorlog in het Kurhaus zijn gegeven. Uit familieverhalen was me bekend dat de eerste kennismaking maanden eerder had plaatsgevonden en wel op een zondagmiddagsoiree bij dansschool Constance in Den Haag. Na de ontmoeting bij het concert kwam het tot afspraakjes. Het tussenliggende contact verliep via briefwisseling aangezien oom Frits in Rotterdam woonde en werkte, en tante Joke in Den Haag. Oom Frits opende zijn annonces steevast met de aanhef ‘Beste Joke’. Tot opeens, blijkbaar na een geslaagde ontmoeting, de vlam bij hem in de pan sloeg. Op 29, 30 en 31 juli 1944 verstuurde hij drie lieflijke fantasiekaarten van Willy Schermelé. (Afb. 1).3 Op deze kaarten begon hij met
De achterkanten van de briefkaarten waarmee oom Frits tussen 29 juli en 25 augustus 1944 tante Joke het hof maakte
zijn letter-notaties in de linker bovenhoek. Achter elkaar gelezen staat er ‘fee-’. (De laatste e werd gevolgd door een liggend streepje.) Van 1 t/m 6 augustus 1944 arriveerde op de Loosduinseweg 1009, waar tante Joke woonde, iedere dag een vol gepende kaart uit een andere reeks van Schermelé met in dezelfde linkerhoek respectievelijk de letters m, e, i, s, j en e. Tezamen vormen de letters op de Schermelé-kaarten ‘fee-meisje’. Vanaf dat moment had oom Frits werkelijk de smaak te pakken. Maandag 7 augustus 1944 deed hij kaart nummer 1 van de ‘Assepoester 20 Tafereelen’ op de post. Hierop liet hij tante Joke weten: Sluitstuk van mijn idealen, fee-meisje, s…….. ….. …..
De laatste s op deze kaart is tevens de eerste van de serie op de volgende zeventien Assepoester-taferelen. Vrijdag 25 augustus 1944 eindigde de reeks met een kaart van Sneeuwwitje. De individuele letters van 7 t/m 25 augustus rijgen zich aaneen tot ‘schoonste aller rozen’. (Afb. 2). Nog meer kaarten volgden, leidend tot ‘neige blanc’, oftewel Sneeuwwitje op z’n Frans, en meer. De codering loopt door tot en met 18 september 1944. Mogelijk zijn er meer kaarten geweest. Evenzo is het mogelijk dat oom Frits niet alle kaarten heeft verstuurd die ik heb. Er zijn namelijk verschillende kaarten van eind augustus tot medio september 1944 met dezelfde datum en dezelfde letter, en kaarten met dezelfde datum en een andere letter-codering. Ik kan me niet voorstellen dat oom Frits deze allemaal naar tante Joke heeft verzonden. Het lijkt
Alexandra Nagel Het sprookje van oom Frits en tante Joke • 35
Trouwportret van Frits Haubrich en Joke Nederpel, Den Haag, 3 september 1946
er eerder op dat hij onzeker was geworden over de wijze waarop hij door wilde gaan en twee of drie varianten had voorbereid. Misschien zijn er ook kaarten zoekgeraakt. Van de Assepoester-serie ontbreekt in ieder geval tafereel nummer 19. Daarentegen is tafereel 20 in drievoud aanwezig. Op een van deze drie, de kaart gedateerd 31 december 1944, wenste oom Frits zijn Joke een zalig uiteinde en hun beide, ‘Neige-blanc en haar kavalier’, een toekomst ‘tot in alle Eeuwigheid’. Op de tweede, ongedateerd, schreef hij ‘het fee-meisje en haar prins, tot in alle eeuwigheid’. De derde herhaalt in feite de uitspraak: ‘de barmhartig vrouwe met haar ridder, en al hun dierbaren, tot in alle Eeuwigheid / (ons ideaal)’. Frappant detail: deze derde kaart draagt als datum 3 september 1946. Het is de trouwdag van tante Joke en oom Frits. Hierover verderop meer.
36 • Tijdschrift voor Biografie Voorjaar 2015
Uit een brief van oom Frits, geschreven op maandag 25 september 1944, blijkt dat de pril-geliefden elkaar de dag ervoor hebben gezien. Waarschijnlijk hebben ze toen definitief verkering gekregen, want oom Frits krabbelde verheugd zijn laatste drie correspondentiekaartjes vol beginnende: ‘Mijn grootste schat / Jij, Joke van mij, wat ben ik blij, dat ik gisteren naar Den Haag gegaan ben om mijn meisje te begroeten.’ De oorlogsomstandigheden klinken zijdelings in het epistel door. Mits het weer en de tramverbindingen tussen Rotterdam en Den Haag het toelaten zullen ze elkaar de week daarop in Delft treffen. Eerlijk gezegd beviel het oom Frits niets als Joke ‘in dezen tijd’ ‘alléén’ en ‘langs buitenwegen’ naar Delft zou komen. Over het geluk tussen hen opperde hij: ‘Misschien is het beter, dat het ten volle rijpt, wanneer de schaduw van het oorlogsleed geweken is, en de vrede terug is op de wereld?’ De correspondentie zette zich als voorheen per briefjes voort, afgewisseld door af en toe een romantische prentbriefkaart. Op vrijdag 27 oktober 1944 had tante Joke geen prettig nieuws. De avond ervoor was de schuur van haar vader (mijn opa) afgebrand. ‘Niet één stukje materiaal is behouden gebleven’, meldde ze, ‘Al ons eten is verbrand.’4 Ze wist derhalve niet of ze zondag lang bij hem kon zijn, dus ‘Frits, jongen’ moest maar zien wat hij deed. Verliefd als hij was, heeft oom Frits in de hongerwinter kilometers gelopen om zijn schat te bezoeken. Vlak voor Sinterklaas reisde hij naar zijn ouders en jongste zus, die de Bosschestraat 20 hadden moeten verlaten – de woning lag in een spergebied – en naar Boxtel waren getogen. Op 5 december 1944 verstuurde hij per expres, vanaf
de ‘Goedhartlaan 7 Ergens in Nederland’, een ‘Zakelijk schrijven van Sint Nicolaas aan Assepoester’. Ondanks de oorlog en weerstand binnen de familie (Frits was negentien jaar ouder dan Joke) hield de relatie stand. Na de oorlog maakte het stel plannen om te trouwen. Er was woningnood; het huis in Scheveningen moest eerst worden opgeknapt. Een fotoansicht van de indertijd beroemde filmster Douglas Fairbanks (The thief of Bagdad, 1924) herinnert eraan dat oom Frits ‘de vrouwe den sleutel gegeven en haar De Vraag gesteld’ had. ‘Moet haar kavalier lang wachten op het antwoord van de schoonste aller vrouwen?’, staat er op de bijbehorende fotoansicht van de actrice Agnes Ayres. Op de huwelijksdag schonk prins, alias cavalier, Frits zijn Joke-liefste niet alleen zijn ja-woord maar ook een zilveren bedeltje: het muiltje van Assepoester. De eerste veertien dagen na de bruiloft kreeg tante Joke iedere ochtend een kaart met daarop wederom een zich ontvouwend koosnaampje: Moedertje-mijn. Helaas is het huwelijk nooit met kinderen gezegend. Het paar genoot van het dagelijkse leven en wandelvakanties in Nederland en de Alpen. Op latere leeftijd ging oom Frits sterk gebukt onder zwaarmoedigheid. Desalniettemin is hij tot aan het eind, 13 juni 1981, zijn vrouwe Jokelin op handen blijven dragen. Het bewijs hiervoor ligt opgesloten in de verzameling prentbriefkaarten. Jaar in, jaar uit gaf oom Frits op feest- en andere heuglijke dagen een kaart aan tante Joke. De unieke, romantische verzameling zitinmiddels uitgedund en opgeruimd in een paar mapjes. Ik weet nu dat de eens op zolder gestalde post de essentie bevat van
een grote liefde en dat de schoonheid ervan schuilt in het feit dat oom Frits middenin de Tweede Wereldoorlog door middel van sprookjeskaarten het hart van zijn prinses wist te veroveren.
Noten 1
2
3
4
Tot de nalatenschap van tante Joke (Johanna E.M. Haubrich-Nederpel, 1921-2012) bleek een aardig archief te behoren van oom Frits (Fredericus E. Haubrich, 1902-1981). Opgeruimd en overzichtelijk gemaakt is het ‘Archief van de familie en rederij Haubrich’ geschonken aan het Stadsarchief Rotterdam. Zie ook: Alexandra Nagel, ‘Jongensdromen van een eeuw geleden’, Lessen 8(2013)1 p. 28-37. Een kleurenbijlage met onder meer een selectie van de ansichtkaarten is te vinden op de website van dit blad: tijdschriftvoorbiografie.nl, onder Etalage. Op een vierde kaart uit deze serie van de Nederlandse illustratrice Willy Schermelé (19041995) schreef oom Frits, zonder vermelding van de datum, ‘Till we meet again’. Een vijfde in dezelfde stijl, gedateerd 20 mei 1945, betrof een kaart voor een Vroolijk Pinksterfeest. Anders qua stijl is de Schermelé-kerstkaart van 25 december 1948. Petrus Jacobus (Piet) Nederpel (1891-1985) was tuinder in Loosduinen. Mijn moeder heeft me altijd verteld hoe verschrikkelijk de hongerwinter is geweest. De afgebrande schuur speelt in het verhaal een cruciale rol. De oogst van het afgelopen seizoen had erin opgeslagen gelegen. De voedselvoorraad was niet alleen bestemd voor Piet Nederpel en zijn eigen gezin (vrouw en zes kinderen), maar voor het weeshuis Groenestein op de Loosduinseweg, en het gezin van Cato Nederpel-van der Helm, een weduwe met zes grote kinderen.
Alexandra Nagel Het sprookje van oom Frits en tante Joke • 37