Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
Module 3
Persoonsmodel
Het persoonsmodel van Verhofstadt geïntegreerd in een breder kader.
3.1. Verschillende componenten in het persoonsmodel Zie schema handboek Zelfreflectie en persoonsontwikkeling. Verhofstadt-Denève Oefening op Alter Beeld (met conditionele assumptie): Psychological Science vol 8. pag. 330-335, 1997) Men neemt met 9 onbekenden deel aan een experiment. Ieder krijgt een fiche van 100 fr. Hier kan je twee dingen mee doen. Ofwel houd je de fiche bij en krijg je later 100 fr. Ofwel steek je ze in een pot en dan krijgt ieder ander deelnemer 50 fr. De deelnemers kunnen niet zien wat de anderen doen. Je krijgt steeds je deel uit de pot, los van het feit wat je met de eigen fiche deed. Twee vragen: Wat zou u doen? Welke handelwijze zou het meeste geld opleveren? 40% maakt de fout te denken dat het inleveren van de fiche het meest geld oplevert. Houden betekent een meerwaarde van 50 fr. Jonathan Baron attribueerde dit schijnbaar altruïstisch gedrag aan een denkfout: Men gaat er in kleine hechte groepen vanuit dat: AWie goed doet goed ontvangt (in de samenleving geldt deze maatregel niet meer).@ Oefening: geef een kritiek op het onderzoek. Antwoord: Ten eerste speelde het onderzoek zich niet af binnen een kleine hechte groep. Verder zal de hoeveelheid geld waar het om ging ook wel een invloed hebben op de manier van beoordelen (nl de balans morele waarden/ opbrengst).
3.2. Een summiere schets van de ontwikkelingstaken gedurende de adolescentie en vroeg volwassenheid. 3.2.1. Overzichtsschema Verhofstadt. We vertrekken van de tabel die we achteraan het boek Adolescentiepsychologie vinden (L. Verhofstadt-Denève)
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 1
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 2
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
3.2.2. Toevoeging rond Ericksoniaanse Identiteitsontwikkeling
Belangrijk zijn de verschillende eindpunten die Marcia (L. Verhofstadt p56-59) definieert als eindpunt van de identiteitscrisis doorheen de adolescentie. Deze aspecten zijn niet alleen als eindpunt belangrijk. Ze geven ook aan waar het hem tijdens de identiteitsontwikkeling om te doen is. Marcia beschrijft vier identiteitsstatussen: Identity Achievement, Foreclosure, Identity Diffusion en Moratorium. Deze statussen worden gedefinieerd door twee assen waarop er een lading is: Crisis (en exploratie): verwijst naar een periode van strijd, exploratie, beslissingen moeten nemen, intense vraagstelling of keuzes moeten maken omtrent inhoudelijke gebieden die met de persoonlijke identiteit verband houden (zoals beroep, ideologie en sekserolpatronen). Commitment: verwijst naar persoonlijke betrokkenheid en binding met deze gebieden en het optreden van engagement en initiatief ter zake. Summier beschreven kunnen we volgende types onderkennen: Identity Achievement: flexibel, soepele kracht. Er wordt gescoord op de aanwezigheid van crisis en commitment. Ze staan open voor nieuwe ervaringen en blijven vasthouden aan een innerlijke maatstaf ter beoordeling ervan. Foreclosure: crisis is afwezig en commitment aanwezig. Bekrompen, zelfvoldaan maar tezelfdertijd ook gelukkig. Hun evenwicht is rigide en daardoor broos. Ze leunen sterk aan bij de familie, geloven in Alaw en order@ Moratorium: crisis is aanwezig, commitment ook, maar eerder vaag. Ze kenmerken zich door ambivalentie en strijd. Ze ogen op het eerste zicht vaak levendig. Er is een oedipale situatie: rivaliteit en conflicten met de ouders, moeite om zich los te maken van de ouder met het tegengestelde geslacht. Waar ze kunnen reflecteren over hun identiteit kunnen ze in praktijk dit gegeven nog niet realiseren. Identity Diffusion: crisis is aanwezig (ongelukkig) of afwezig (oppervlakkig). Er is geen commitment. Weinig opvattingen of juist heel veel, maar met weinig diepgang. Gemis aan innerlijke sturing. Adolescenten gaat men niet louter op het al dan niet aanwezig zijn van crisis inschatten, maar vooral op de mix tussen commitment en crisis/exploratie. Crisis op zichzelf is niet alarmerend (cf Identity Achievement) de afwezigheid ervan is op zichzelf niet geruststellend (cf Foreclosure). Het is juist de blend tussen de twee crisis en engagement dat de waarde of het al dan problematisch zijn van iemands toestand uitmaakt. Het dient uitdrukkelijk gezegd te worden dat men vanuit dialectisch experiëntiele hoek geenszins negatief kijkt naar het begrip crisis. Gebaseerd op de theorie van Marcia ontwikkelde Bosma de GIDS of Groninger Identiteitsontwikkelingsschaal (V, p59). Deze schaal geeft kwantitatief verwerkbare gegevens over Aexploratie@ en Abinding@ op belangrijke functioneringsgebieden (bv. school, intieme relatie, vriendschap).
3.2.3. Overzichtstabellen met ontwikkelingstaken.
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 3
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
Tabel 1 : Kenmerkende gedragingen, gekoppeld aan leeftijdsfasen en ontwikkelingsfasen. (Naar J.A. Landsheer) Leeftijd
Wat het kind moet leren
0 - 2 jaar BINDING HECHTING
* gebruik zintuigen lichaamsbeheersing
Kenmerkende gedragingen / conflicten en
spieren
:
* aanpassing aan dag/nachtritme en voedingsporties/tijden * differentiatie van personen; hechting aan moeder, vader en broertjes en zusjes * overwinning scheidingsangst * exploreren omgeving / voorwerpen
* * * * *
zuigen, sabbelen op alles, graaien, kwijlen, voedsel uitspugen kruipen, te lang staan, zich vastklampen, vallen, omgooien. slecht inslapen, veel wakker worden, huilen, hoofdbonzen, schommelen voedsel weigeren, spugen, volproppen, knoeien met eten huilen, klampen, duimen, rituelen, knuffelbeest/lapjes; nachtelijke angsten, paniek en apathie bij scheiding * graaien, sabbelen, bijten, vernielen, smeren, kliederen
2 - 6 jaar AUTONOM IE
* van aanhankelijk naar zelfstandig gedrag * via experimenteren omgaan met eigen temperament; eigen gedragsstijl ontwikkelen * frustratietolerantie vergroten * plaats delen met anderen; minder egocentrisch, socialer gedrag * naar school gaan (eerste schooljaar)
* imiteren, ook in spel, nalopen, willen zijn als moeder/vader, daarna juist niet * koppigheid, alles zelf willen doen, driftbuien, grenzen testen, angst bij onvermogen, soms regressie, magische rituelen * ruziën en rivaliseren met broertjes en zusjes, soms terugtrekken en regressie naar afhankelijker gedrag * trots; soms weer hevige separatieangst, nachtmerries, lichamelijke klachten
6 - 11 jaar RELATIEV ORMING VRIENDEN
* aanpassing aan leeftijdgenootjes, vorming van so-ciaal invoelingsvermogen en omgaan met grotere sociale omgeving * school en leerstof (concentratie, discipline) * vorming van eigen normen en waarden/ >de meester zegt=
* spelinitiatieven nemen, vriendschappen sluiten, in groepjes rivaliseren, sociale angst, zich terugtrekken * leren presteren, interesses opbouwen * soms schoolfobische klachten, soms leerstoornissen * minder af- en aanhankelijk gedrag; zelfstandiger, gewetensvoller
12 - 15 jaar IDENTITEIT
* omgaan met veranderingen in het lichaam * verdere afwegingen van normen en waarden; opbouw eigen referentiekader / identiteit * vaardiger omgaan met leeftijdgenoten en anderen
* lichamelijke klachten (pijn; eten en slapen ontregeld), hormonale problemen * debatteren, ruziën, selftalk, dagboeken, schuldgevoelens, rationaliseren, fantaseren, zich afzetten tegen ouders, idolenverheerlijking * probleemoplossen, vriend- en vijandschappen, soms sociale angst, zich terugtrekken, apathie, depressie
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
functioneren
Een heropleving van het egocentrisme is hier normaal en geen teken van regressie!
Module 3 - 4
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 15 - 20 jaar OP WEG NAAR ROLVERVU LLING
Paul Hamers
* verder onafhankelijk worden van feedback van ouders / leraren e.a. * kiezen voor eigen strategieën en ideeën; ontwikkelen, steviger zelfwaardegevoel * verdere verwerving van sociale en beroepsvaardigheden * zich losmaken van ouders en >nest=; plaatsbepaling * oplossen van loyaliteitsconflicten; verwerking van verlies, afscheid
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
* experimenteren met extreme gedragsalternatieven, debatteren, grenzen testen * zichzelf over- en onderschatten / afkeuren; depressieve buien, soms angst, rationaliseren, intellectualiseren * stapsgewijs, maar ongelijkmatig soms provocerend verminderen van afhankelijk gedrag * gedrag, samenhangend met gevoelens van angst, agressie, schuld en verdriet, die kenmerkend zijn voor de verwerkingsstadie rond verlies van de ouders als identificatiefiguren en de geborgen plaats in het gezin
Module 3 - 5
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
Tabel 2 Met de ontwikkeling samenhangende veranderingen in rolnemingsgedrag, gedragsbeoordeling en opvattingen over persoonlijke kenmerken van zichzelf en anderen (W. Pope).
Rolnemingsgedrag
Gedragsbeoordeling Morele ontwikkeling Egocentrisch Premoreel
Fase 1 standpunt (3 - 6 jaar) 1. Weet dat eigen en andermans perspectieven verschillen 2 Kan gedachten en gevoelens van een ander beschrijven, en heeft idee van wat een ander ervaart 3. Kan vaak geen onderscheid maken tussen eigen en andermans perspectief 4. Ziet geen relatie tussen perspectief en gedrag van een ander Fase 2 - Sociaal informationeel rolnemingsgedrag 6 - 8 jaar) 1. Weet dat anderen andere standpunten hebben, die gebaseerd zijn op hun redenaties en ervaringen 2. Kan maar aan één perspectief tegelijkertijd aandacht schenken (van zichzelf of een ander)
Paul Hamers
Opvattingen personen Concrete en opvattingen
van absolute
1. Beoordelingen gebaseerd op goede versus slechte gevolgen - niet op intenties 2. Beoordeling gebaseerd op gevolgen voor zichzelf (bijv. : ‘Het is erg als ik word betrapt en gestraft’) 3. Beoordelingen verklaren simpelweg wat goed of slecht is, maar beredeneren deze beslissing niet Oriëntatie op straf gehoorzaamheid
1. Beschrijft zichzelf en anderen aan de hand van lichamelijke kenmerken of bezittingen 2. Ziet bepaalde attributen als kenmerken en omgekeerd 3. Gelooft dat concrete kenmerken fundamenteel zijn voor iemands identiteit (als een jongen zijn haar laat groeien en jurkjes aantrekt, is hij geen jongen). en Interpersoonlijke en concrete opvattingen
1. Richt de aandacht op één perspectief : dat van autoriteit of dominante figuren 2. Begrijpt dat goede daden zijn gebaseerd op goede bedoelingen 3. Beginnend gevoel voor rechtvaardigheid
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
1. Het begin van oriëntatie op interpersoonlijke attributen van zichzelf en aderen 2. Attributen zijn nog absoluut 3. attributen van anderen blijven beperkt tot de interacties met het kind zelf
Module 3 - 6
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
Fase 3 - Zelfbeschouwend rolnemingsgedrag (8 - 10 jaar) 1. Is zich ervan bewust dat iedereen zich bewust is van andermans perspectief 2. Weet dat dit bewustzijn invloed heeft op iemand kijk op zichzelf en anderen 3. Weet dat begrip voor anderen kan worden verkregen door zichzelf in andermans situatie te verplaatsen 4. Is niet instaat het eigen en andermans perspectief tegelijkertijd te zien
Paul Hamers
Oriëntatie op verklarende Interpersoonlijke redeneringen opvattingen 1. Wederzijds moreel gevoel als basis voor de beoordeling van gedrag (‘Als anderen gemeen tegen me doen, mag ik ook gemeen terugdoen’)
1. Toegenomen oriëntatie op interpersoonlijke kenmerken 2. Beginnend bewustzijn dat verschillende situaties verschillend gedrag vragen L. Verhofstadt verwijst naar 3. Beginnend de menselijke relaties als bewustzijn dat anderen “market-place:”als jij dat verschillende motieven voor doet, doe ik dat” bepaald gedrag kunnen hebben en dat deze motieven met elkaar in tegenspraak kunnen zijn. Bovendien kan het ene motief belangrijker zijn dan het anderen.
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 7
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
Fase 4 - Wederzijds rolnemingsgedrag (10 - 12 jaar) 1. Is in staat het perspectief van deelnemers aan een relatie of interactie te onderscheiden van het perspectief van een buitenstaander 2. Realiseert zich dat iedereen zichzelf, een ander en hun relatie kan bekijken vanuit een objectief standpunt ( de derde persoon) 3. Weet dat iedereen zichzelf kan verplaatsen in de situatie van een ander vóór men besluit hoe men zich moet gedragen Fase 5 - Sociaal en conventioneel rolnemingsgedrag (12 - 15 jaar) 1. Realiseert zich dat het verplaatsen in elkaars situatie niet steeds leidt tot volledig begrip 2. Ziet sociale conventies als waardevol, omdat iedereen ze begrijpt
Oriëntatie op wederzijdse Interpersoonlijke verwachtingen opvattingen 1. Wat goed is wordt gedefinieerd als de Gouden regel 2. Beschouwt alle perspectieven inclusief ieders motieven als basis voor de beoordeling van een handeling
1. Begint te zien dat consistentie de basis is voor de identiteit 2. Beoordeling van interpersoonlijke kenmerken niet alleen gebaseerd op de onmiddellijke gevolgen, maar op algemeen L. Verhofstadt spreekt in dit geldende, lange termijn verband van de good boy - effecten en op gedrag nice girl orientation tegenover anderen
Oriëntatie maatschappij
op
de Opvattingen over attitudes, overtuigingen en waarden van anderen
1. Wat goed is wordt gedefinieerd als het standpunt van de meerderheid 2. Gedrag wordt beoordeeld naar de gevolgen voor de maatschappij - niet voor individuen 3. Nadruk op handhaving
1. Genuanceerdere opvattingen over interpersoonlijke kenmerken 2. Oriëntatie op attitudes, waarden en overtuigingen van anderen, waarbij men ertoe neigt deze als absoluut te zien
tabel 3. Grafische voorstelling van de ontwikkeling van rolnemingsvaardigheden.
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 8
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
Y
Ik
Ik
Y
Ik
Y
Fase0 Iedereen is in dezelfde stemming als ik
Fase1 Ik schat de stemming van een ander door mij af te vragen, hoe ik mij in die situatie zou voelen.
Fase2 Ik kan ervaren dat een ander in een bepaalde situatie niet noodzakelijk het zelfde dient te reageren als ik in die situatie zou doen..
Ik Y
Ik
Fase 3 Ik kan vanuit de positie van extern waarnemer naar mijn gedrag en naar dat van een ander kijken, maar ik kan de perspectieven nog niet combineren
Y Ik Y
Ik
Fase 4 & 5 Perspectieven op elkaar betrekken. Als een buitenstaander min of meer objectief naar zichzelf en naar de ander kijken en daar conclusies uit trekken. Manipulaties kunnen uitvoeren waarbij terzelfdertijd het eigen perspectief/belang en dat van de ander verrekend worden.
Y 3.3. Verbredende Aanvullingen. Bij de beschrijving van iemands gedrag komen verschillende aspecten aan Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 9
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
bod. We geven de volgende inkleuring. Sectoren 1. Persoon Identiteit Gezondheid Omgaan met autoriteit
Deelaspecten Interventies A. Denken a. Bestrijding
b.
Behoud
c. Ontwikkeling: c1. Opbouw nieuw c2. Faciliteren bestaand gedrag B. Voelen C. Doen D. Willen 2. Gezin Groep (bij residentie) 3. School Job Vrije Tijd Vrienden Bredere maatschappij Schema : Samenhang tussen sectoren, deelaspecten en soorten interventies. 3.4. Enkele denk- en onderzoeksfouten die ons leren om alert te zijn. 3.4.1 Een waarschuwing voor denkfouten. De gegevens zijn geïnspireerd op Jansen, Merckelbach en van den Hout.
Een eerste fout verwijst naar cirkelredeneringen. vb: Iemand hallucineert omdat hij psychotisch is. Tot hiertoe is er niets mis. Als je het antwoord wat later vraagt op de vraag waarom die persoon psychotisch is, dan hoor je waak: "Omdat hij hallucineert". Op die manier verklaren we niets we geven een cirkelredenering. Soms verwart men correlaties met oorzakelijk denken. Als ik denk dat woedeaanvallen bij jongeren vaak voortkomen uit een agressief vadermodel, dan kan ik nagaan bij hoeveel jongeren die agressief zijn er een agressieve vader is. Al krijg ik een hoge samenhang, dit zegt nog niets over de oorzakelijkheid van het verband. Misschien is de vader wel zo agressief omdat hij te weinig eten in huis heeft. En is de jongere agressief omdat hij ervaren heeft dat hij dan gewoon zijn zin kan doen. Onderzoek deed vermoeden dat het nuttigen van veel koffie een protectieve factor was tegen suïcidegevaar. Tanskanen et al.toonde aan dat zwaar koffiedrinken (meer dan 8 tassen per Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 10
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 dag) juist positief correleert met het gevaar op suïcide. De curve vertoont een J-vormig verband. Het gevaar was bij zware drinkers 58% hoger dan bij gematigde drinkers. Deze samenhang zegt nog niet dat koffie een oorzaak is van meer zelfmoord (Tanskanen A., Tuomilehto J., Viinamaki H., Vattianen E. Heavy coffee drinking and the risk of suicide. European Journal Epidemiology, 2000,
16,798-91.) Aansluitend bij het vorige voorbeeld zou men kunnen stellen dat men aan prospectie in de tijd moet doen. Als de agressieve vader voorafgaat in tijd aan het agressief worden van de jongere dan zou het verband al waarschijnlijker zijn. Op grond van deze redeneringen werden in het verleden soms erg grote fouten gemaakt. In de tijd van de Oost Indische Compagnie overleden veel zeelui ten gevolge van scheurbuik nog voordat ze rond Kaap De Goede Hoop passeerden. Nauwlettende scheepsartsen merken voor het optreden van de zo gevreesde diarree dat de zeemannen futloos werden en minder aten. Daarom lasten ze extra voedsel rantsoen in gecombineerd met strenge fysieke oefeningen. De zeelui kwamen echter even snel om, zo niet nog sneller. Prospectie in de tijd leverde verbanden op, maar niet de juiste. Het ging immers over een tekort aan vitamine C. Meer zicht op oorzakelijkheid verkrijgt men door manipulatie van de verschillende beïnvloedende factoren. Als men een interventie stelt t.o.v. van iemand met hoofdpijn dan zou men bij een daling van de hoofdpijn kunnen veronderstellen dat men heeft ingewerkt op de oorzaak; dit blijkt echter een misverstand te zijn. Een therapie kan uitermate succesvol zijn en toch niet ingrijpen op de oorzaken van gedrag. We denken hier bijvoorbeeld aan de technieken die gebruikt worden bij de behandeling van oude psychische traumata. Ander voorbeeld: Iemand kan hoofdpijn hebben. Als die persoon dan een aspirine neemt kan het zijn dat zijn hoofdpijn over gaat. Dit wel echter nog niet zeggen dat zijn hoofdpijn te wijten was aan een tekort aan aspirinestoffen. De zekerste weg om factoren te toetsen op hun effectiviteit bestaat in het verhogen of verminderen van hun aandeel om het effect na te gaan. Probleem is dat men bij een vermoeden van een negatieve invloed van bv. lood op de bloedsamenstelling, wel kan nagaan wat een vermindering van lood in de lucht meebrengt. Een verhoging lijkt moeilijker. Het nagaan van het effect van beïnvloedende factoren wordt mogelijk als men over een goed model beschikt, dit kan dan gaan om de mens zelf, mogelijk maakt men gebruik van het diermodel. Herinner u dat Freud destijds vanuit het werk met patiënten conclusies trok over de psyche van gezonde mensen. Alhoewel hij veel zinnige dingen kan vertellen zijn er methodisch toch een reeks bedenkingen te maken. Men kan zo maar niet stellen dat het model van de “zieke mens” gelijk is aan dat van de” niet zieke mens”. Met deze uitweiding wilden we waarschuwen voor al te lichtvaardige causaliteitstconclusies, waarop soms vergaande interventies gepland worden.
Soorten causale relaties:
De meest eenvoudige relatie is die van oorzaak-gevolg:
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 11
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
A
B
We kennen ook het principe van de mediërende variabele:
B
A
C
Verder kan het zijn dat een factor versterkend steunend inwerkt op een causale relatie. De Raedt spreekt in dit verband van een modererende factor. Hij onderscheidt daarnaast ook een interactieve causaliteit. Hier treedt een relatie tussen 2 factoren pas op als er een derde factor aanwezig is. Men reageert met faalangst op een matige stressor als er een angstdispositie is:
C
B
A
Relaties zijn niet alleen monocausaal. Ze kunnen ook reciproque of circulair zijn.
B
A A
C
B D
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 12
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
Niet alle relaties zijn versterkend. Een factor kan een relatie verzwakken: cfr. goede contacten met ouders als een protectieve factor tussen stress en gebruik van alcohol. Meerdere causale relatie zijn mogelijk. Zo kan er een rechtstreeks causaal verband zijn en bovendien inwerking via mediërende factoren. Bij het stuk over denkfouten maken we duidelijk dat samenhang niet noodzakelijk verwijst naar causaliteit. Twee factoren die samenhangen zonder dat we ons kunnen uitspreken over causaliteit verbinden we met een lijn.
3.4.2. Methodische tekorten in onderzoek naar interventies rond stress bij jongeren. Het onderzoek naar de behandeling van jongeren die een suïcedepoging ondernamen is mogelijk onderhevig aan dezelfde fouten. S. McNamara (p70ev.) noemt als fouten: • • • •
Het niet werken met een controlegroep Alleen onderzoek doen op mensen die zich aanmelden voor een probleem (wat al een specifieke selectie inhoudt) Het niet uitvoeren van folow-up onderzoek dat effecten op langere termijn nagaat. Interventies meten het effect van meerdere interventies tezelfdertijd. Daardoor kan men niet uitmaken wat werkt en wat niet.
Om een en ander nog ingewikkelder te maken kunnen we rapporteren dat er een verschil is tussen wetenschappelijk meetbare effecten en door de persoon gerapporteerde verandering. Hafkanscheid (p232) –geeft aan dat van de 64 personen die op een vragenlijst (SCL 90) geen significante1 verandering toonden er toch 25 aangaven geen klachten meer te hebben. Omgekeerd gaven de helft van 41 cliënten die wel een betekenisvolle verandering toonden aan dat ze nog wel last ondervonden van de aanmeldingsklacht. Daarom pleiten de auteurs voor een combinatie van objectieve en subjectieve metingen. Een bijkomend probleem bij onderzoek naar suïcide is dat het een probleem is dat doorgaans niet zo frequent optreedt. Als het optreedt is het bijzonder gevaarlijk. Het is dan ook de vraag of men zich in de behandeling niet meer moet richten op de aan de suïcidepoging voorafgaande factoren. G. Scolliers (p65) merkt op dat als men een onderzoek doet tussen jongeren die een eerste zelfmoordpoging doen en herhalers, de herhalers in principe ook een onderdeel kunnen vormen van de groep die een eerste poging deed. Men kan immers op voorhand nooit zeggen of een persoon het nu bij een poging zal laten. Als hij stelt dat er meer middelen misbruik is bij de herhalers vragen we ons af, of men steeds van een echte poging kan spreken of dat een aantal pogingen niet kunnen gezien als een complicatie op het druggebruik. Als hij stelt dat meisjes die een zelfmoordpoging meer seksueel misbruikt zijn dan jongens, dan denken we dat we 1
Een significante verandering is een verandering waarbij het onwaarschijnlijk is dat ze alleen op basis van het toeval is opgetreden en daardoor de mate waarin een verandering aan systematische factoren kan toegeschreven worden. A. Reber (p520) Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 13
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 deze verhouding moeten vergelijken met de verhouding in de normale populatie. 3.4.3. Artefact Artefacten kan men omschrijven als onderzoeksresultaten die geen weergave zijn van de realiteit, maar die een gevolg zijn van de gekozen methode. A.S. Reber spreekt van: “Een foute of misleidende uitkomst van een statistische analyse die voortkomt uit een fout in de verzameling of de analyse van statistische gegevens. Enkele voorbeelden. S. Bal vond in haar onderzoek naar trauma’s bij adolescenten dat er een samenhang was tussen de mate van getraumatiseerd zijn en slecht zijn in wiskunde. Nader onderzoek leerde dat meisjes doorgaans meer onaangename ervaringen hebben op het vlak van seksualiteit. Meisjes zijn statistisch gezien ook zwakker is wiskunde. In de steekproef van S. Bal waren meisjes licht over vertegenwoordigd. Daardoor ontstond de valse samenhang tussen mate van trauma en mate van zwakke prestatie voor wiskunde. Wat S. Bal niet vermeldt is het feit dat de hogere samenhang tussen meisjes en trauma’s mogelijk een artefact is van het gevolg dat meisjes hier opener over rapporteren dan jongens. Een ander voorbeeld vinden we bij S. McNamara (p57 ). In een onderzoek wordt genoteerd dat vrouwen meer negatieve gevoelstoestanden rapporteren dan mannen. Nader onderzoek leert dat de gebruikte vragenlijsten, zo goed als niet peilen naar positieve gevoelens. Het zou dus best kunnen dat vrouwen zowel extremer negatieve, maar ook extremer positieve gevoelens ervaren.
3.5. Gezinskenmerken in adolescentie en vroeg volwassenheid.
De beschrijving van de gezinskenmerken en de beleving ervan door de adolescent zijn niet noodzakelijk gelijke aspecten. • Als één van de markantste zaken binnen de klinische praktijk willen we nadruk leggen op het soms extreem verantwoordelijkheidsgevoel dat sommige jongeren ontwikkelen t.o.v. een “slecht” functionerend gezin van oorsprong. •
We kort verwijzen kort naar begrippen als centripetaal/centrifugaal; kalibratie, loyaliteiten.
Een systeem is meer dan het geheel der delen. Deze gestalteigenschap noemt men wholeness. Dit staat in tegenstelling tot summativity, de loutere optelsom van de eigenschappen. Een systeem vertoont een mate van openheid t.o.v. de buitenwereld. Men kan de gezinnen rangschikken op een continuüm van open tot gesloten. In systeem zijn er subsystemen te onderscheiden. Ouders en kinderen vormen aparte subsystemen. Normaal zijn de grenzen flexibel en worden ze soepel aangepast aan de noden. Er zijn twee extremen: kluwen: alles wordt samen gedaan, niemand heeft een eigen plaats los zand: ieder voor zich, er is geen betrokkenheid er zijn weinig regels om op terug te vallen Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 14
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
De subsystemen zijn hiërarchisch georganiseerd. In normale gezinnen is het oudersysteem vitaler dan het kindsysteem. Soms treden er verstoringen op. Zo kan een subsysteem (moeder-dochter) naar de macht grijpen. Dit verbond noemen we een coalitie. Aangezien deze coalitie ingaat tegen de normale structuur spreken we hier van een verstoring van de gezinsbalans. Omdat systemen een zekere continuïteit zouden vertonen zijn er regulerende mechanismen nodig We spreken van een homeostatisch mechanisme. Het proberen teniet doen van veranderingen is geen conservatisme om het principe, maar eerder een overlevingsmechanisme. Het mechanisme waarbij systemen hun eigen functioneren bijsturen noemen we feedback. Positieve feedback stimuleert veranderingen. Negatieve werkt behoudend. Tot slot is er kalibratie. Een systeem reageert niet op iedere kleine verandering. Bepaalde grenzen dienen overschreden te worden alvorens er een reactie komt. Kalibratie verwijst naar de mate van tolerantie ten opzichte van afwijkingen. Een symbiotische relatie verwijst naar een sterke onderlinge betrokkenheid, die zo extreem is dat er een twee-eenheid ontstaat, waarbij de eigenheid, de individualiteit van beiden ontkend wordt, onmogelijk gemaakt wordt. Parentificatie verwijst naar het fenomeen waarbij een ouder steun zoekt bij een kind, en dit kind optrekt tot ouderlijke verantwoordelijkheden. Het wordt pas een perverse triade als deze coalitie met één of meerder kinderen gericht is tegen de rest van het gezin. Triangulatie gaat over het feit dat twee ouders met elkaar dingen om de gunsten van een kind. Een double bind situatie is een situatie waarin iemand tegenstrijdige berichten krijgt die het hem/haar onmogelijk maken om “goed” te doen, te beantwoorden aan de verwachtingen. Een moeder kan haar zoon verwijten dat hij haar nooit eens vast neemt. De dag dat hij dit wel doet krijgt hij te horen dat hij daar toch al te groot voor is, of het doet met bijbedoelingen. Iemand krijgt te horen dat hij zelfstandiger moet zijn. op het moment dat hij/zij dit doet volgt het verwijt dat de ouder in de steek gelaten wordt voor slechte vrienden. 2.6. Diagnostische hulpmiddelen een beschrijvend overzicht. Basislijst Karla Van Leeuwen.
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 15
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
PSYCHODIAGNOSTIEK BIJ ADOLESCENTEN
In onderstaande tabel worden voorbeelden van nederlandstalige psychodiagnostische tests en vragenlijsten opgesomd die specifiek bij adolescenten kunnen worden gebruikt. Van elk meetinstrument worden naam en auteur vermeld, alsook de leeftijdsgrenzen, de meetpretentie, de duur van afname, en een beschrijving van eventuele subschalen of andere specifieke kenmerken. Deze lijst is niet exhaustief en het is ook niet de bedoeling om de meetinstrumenten kritisch te bespreken. Geïnteresseerden die meer willen weten over o.a. psychometrische aspecten (betrouwbaarheid, validiteit), verwijzen we naar : Visser, R.S.H., Evers, A., Van Vliet-Mulder, J.C. (1992) Documentatie van tests en testresearch in Nederland Nederlands instituut van psychologen, Amsterdam Leeftijd
Naam Cognitieve tests
Meetpretentie
Duur
Normering Opmerkingen
algemene intelligentie + specifieke functies
Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-R)
6-17 jaar
verbale en performale intelligentie
2 – 2,5 uur
Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS-R) Stinissen e.a., 1970
vanaf 16 jaar
verbale en performale intelligentie
1 – 1,5 uur
Snijders-Oomen Niet-verbale Intelligentietest (S.O.N.-R) Snijders e.a., 1988
5,5 – 17 jaar
abstract en concreet redeneren; ruimtelijk, perceptueel
1 uur
Paul Hamers
Beschrijving meetinstrument
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 16
vraagt om een goede organisatie van het gedrag van de ondervraagde
geschikt voor allochtonen, mensen met een auditieve handicap, spraakproblemen
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 Stroop kleur woord test Hammes, J.G.W.
Kinderen en Volwassenen
Meten van interferentie-verschijnselen in het cognitief functioneren door middel van kleurwoord benoeming
5 min.
Collectieve geheugenschaal Stinissen, J.
van 11 tot 15 jaar
Meten van geheugenprestaties
50 min.
Bourdon-Vos test Vos, P.
van 6 t/m 17 jaar
Meten van volgehouden selectieve aandacht
10 – 15 min.
Coloured Progressive Matrices Raven
verschillende moeilijkheidsgraden
non-verbale algemene intelligentie
20 – 45 min.
jongeren van 418 jaar
Meten van ADHD (algemeen), in kaart brengen van sterkte onderliggende variabelen: aandachtstekort, hyperactiviteit, impulsiviteit
5 min
Meten van temperaments-eigenschappen
15 min.
Drie kaarten worden zo snel mogelijk voorgelezen . Op kaart 1 staan 10 rijen met de namen van de 4 kleuren. Op kaart 2 staan 10 rijen gekleurde blokjes en op kaart 3 staan 10 rijen met de namen van de kleuren. De woorden zijn echter in een andere kleur gedrukt, deze kleur moet benoemd worden. 5 subtests: Woorden, Figuren, Letterkunde, Plattegrond en Alfabet.
De ruwe score is het tijdsverschil tussen kaart 3 en kaart 2. ruwe score wordt omgezet in een gewogen interferentiescore
- zo snel mogelijk doelfiguren doorstrepen in 33 regels - scoring van snelheid (gemiddelde regeltijd en snelheidsfluctuaties) en nauwkeurigheid (weglatingen, correcties en fouten)
verschillende normgroepen
- standaardscores Geheugenindex vergelijkbaar met IQ
korte non-verbale test die problemen met gesproken taal en werkattitude opvangt
Meten van Persoonlijkheidsaspecten, emoties en andere ADHD-vragenlijst (AVL) Scholte, E.M., van der Ploeg, J.D.
Adolescenten temperamentlijst (ATL) Feij, J.A., C.M. Kuiper
Paul Hamers
adolescenten van 13 tot 18 jaar
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
- 18 items op een vijf-punt schaal te scoren. - vier aspecten: totaal, hyperactiviteit, impulsiviteit
Module 3 - 17
handscoring: decielen; computerversie percentielen.
aandachtstekort,
- 52 waar-onwaar items worden - vijf aspecten: Extraversie, Emotionaliteit, Impulsiviteit en Spanningsbehoefte - 25 items zijn 'bufferitems'
normtabel op grond van residentiële Jeugdzorg in Nederland decielscores voor jongens of meisjes
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 Attitudelijst Sociale Limieten (ASL) J.E. Rink, C.J. Boersma, H.C. lutje Spelberg en R.C. Vos
Paul Hamers
11-21 jaar
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Meten van geneigdheid / motivatie tot grensoverschrijdend gedrag en kennis van sociale limieten.
60 min
Module 3 - 18
De jongere beantwoordt voor 28 korte situatiebeschrijvingen de vragen: 1. wat kan men allemaal doen in zo'n situatie 2. wat zou je zelf doen 3. waarom zou je dit doen (zie ook hieronder) De diagnosticus codeert de antwoorden met behulp van een codeboek. Daarin zijn alle mogelijke antwoorden opgenomen. Deze zijn ingedeeld naar: de vier reactietypen (aanpassen, overschrijden, onderhandelen en terugtrekken) Voor vraag 3 zijn de antwoorden ingedeeld in twee mogelijke motivatietypen (laag en hoog abstratiegehalte). Het motivatietype met een laag abstractiegehalte is gericht op zichzelf en / of op het hier en nu en het motivatietype met hoog abstractiegehalte op het belang van anderen en / of de toekomst.
De 10 verkregen ruwe scores worden omgezet in C-scores met een gemiddelde van 10 en een standaardafwijking van 3. Men kan vaststellen of de standaardscore afwijkt van die van de referentiegroep.
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1
NEO-personality index (NEO-PI) Hoekstra, H.A., J. Ormel, De Fruyt, F. * Competentiebelevingsschaal voor Adolescenten A.W. Goedhart, Ph. D. A. Treffers L.. De Ryke, J.W. Veerman, B.R.H.M. van den Bergh, L. de Ryke, L. Ackaert
adolescenten en volwassenen 12-18 jaar
Meten van persoonlijkheidsaspecten Met de CBSA kan op een gestandaardiseerde wijze een indruk worden verkregen van zowel de competenties op een zestal specifieke gebieden als van het globale gevoel van eigenwaarde zoals beoordeeld door de adolescent zelf.
20 min. 15-20 min.
Junior nederlandse persoonlijkheidsvragenlijst (NPV-J) Luteijn, F., H. van Dijk, F.A.E. van der Ploeg
van 9 t/m 15 jaar
Meten van persoonlijkheidsaspecten
20 min.
Prestatie motivatie test voor kinderen - Vlaamse aanpassing (PMT-K-V) Hermans, H.J.M., R. de Froidmont, V. Mortier
van 10-16 jaar
Meten van persoonlijkheidsaspecten
30 min.
Meten van angst als een -tijdelijkeemotionele reactie en een persoonlijkheidseigenschap
Zelf-beoordelings-vragenlijst voor Kinderen (ZBV-K) Bakker, F. C., P. C. W. van Wieringen, H.M. van der Ploeg, C.D. Spielberger
van 8 tot 15 jaar
20 - 25 min.
Manifeste angstschaal van Taylor Nuttin, J., B. Beuten
(Jong-) Volwassenen
Meten van angst bij psychiatrische patiënten
30 - 90 min.
Zelf-beoordelings vragenlijst (ZBV) Ploeg, H.M. van der, P.B. Defares, C.D. Spielberger
Adolescenten en volwassenen
Meten van angst
10 - 15 min.
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 19
- bewerking van de gelijknamige test van Costa en McCrae, de z.g. 'Big Five' - 250, 180 of 60 vijfkeuze items - schalen: Extraversie, Vriendelijkheid, Zorgvuldigheid, Emotionele Stabiliteit, en Intellect (Openness to experiences) 1.Schoolvaardigheden 2.Sociale Acceptatie 3.Sportieve Vaardigheden 4.Fysieke Verschijning 5.Gedragshouding 6.Gevoel van Eigenwaarde.
- 105 items - 5 gebieden: Inadekwatie, Volharding, Sociale Inadekwatie, Recalcitrantie en Dominantie - vier subschalen: Prestatie-motief, Positieve en Negatieve Faalangst en Sociale Wenselijkheid - bij iedere uitspraak moet steeds uit 2 of 3 antwoorden gekozen worden - toestandsangst: 20 uitspraken op een drie puntsschaal - angstdispositie: 20 uitspraken Op basis van de volledig ingevulde MMPI kan een selectie van items een indruk geven van Angst - bewerking van de State-trait Anxiety Inventory (Spielberger: STAIDY) - 40 vierkeuze items - meet toestandsangst – angstdispositie
Er zijn Nederlandse normen verzameld van jongens en meisjes van het VBO-, MAVO-, HAVO-, en VWO-schooltype; en er zijn Vlaamse normen verzameld van jongens en meisjes van het GSO-, BSO-, TSO-, en ASO-schooltype. - 2 normgroepen: algemeen en patiënten
normscores (decielen)
omzetting in decielscores De ruwe scores kunnen worden omgezet in standaardscores (T-scores)
Er zijn normscores (decielen) van vier groepen
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 Examen/toets attitude vragenlijst (ETAV) Ploeg, H.M. van der
Kinderen en Volwassenen
Meten van examenangst
5 – 10 min.
*Children's
Depression Inventory Nederlandstalige versie Children's Depression Inventory - Nederlandstalige versie Caroline Braet, Benedikte Timbremont
Kinderen en adolescenten (8 – 17 jaar)
Meten van depressie
15 min
Kinder depressieschaal (KDS) Luteijn, F.
Kinderen van 9 t/m 15 jaar
Meten van depressie
10 min.
Amsterdamse stemmingslijst (ASL) Sonneville, L.M.J., T. Schaap, J.J. Elshout
Zelf-analyse vragenlijst (ZAV) Ploeg, H.M. van der, P.B. Defares, C.D. Spielberger
Paul Hamers
Adolescenten volwassenen
vanaf 12 jaar Volwasse nen
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
10 min.
Meten van de stemming
Meten van boosheid en woede als toestand en als persoonskenmerk
5 – 10 min.
Module 3 - 20
- bewerking van de Test Anxiety Inventory (Spielberger) - twee aspecten van examenangst: cognitief (piekeren) en affectief arousal-gerelateerd (emotionaliteit) - 20 vierkeuze vragen, de twee subschalen bestaan ieder uit 8 vragen. De items hebben betrekking op cognitieve, affectieve en gedragsmatige depressiesymptomen en worden beantwoord op een driepuntsschaal.
- bewerking van de Childrens Depression Scale (Lang & Tisher) - 63 items die op kaartjes zijn gedrukt. - kaartjes moeten op 5 stapeltjes gelegd worden met als opschrift 'zeer onjuist', 'onjuist', 'weet niet', 'juist' en 'zeer juist'. - 4 subschalen: Labiliteit, Lusteloosheid, Schuld en Positief - 60 vijfkeuze items die op twee manieren kunnen worden beoordeeld: stemming gedurende de laatste paar dagen (Vorm A) en stemming gedurende het moment van afname (Vorm B) -10 stemmingen worden gemeten: Depressief, Uitgelaten, Schuw, Humeurig, Boos, Moe, Gewetensvol, Onverschillig, Arrogant en Angstig - bewerking van de State-Trait Anger Scale (Spielberger) - bestaat uit 20 vierkeuze items 10 Items toestand ; 10 items dispositie
normscores (decielen) voor mannen resp. vrouwen
Er zijn normen voor kinderen en jongeren in de leeftijd van 8 tot en met 17 jaar (N= 886) afkomstig uit een nietklinische populatie en een klinische populatie.
verschillende normgroepen
- normscores (stanines) - normen voor scholieren en studenten
normscores (decielen)
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 Buss-Durkey hostility index - Dutch (BDHI-D) Lange, A.
Volwassenen
Meten van hostiliteit
15 - 20 min.
- 40 vragen meten drie aspecten: directe agressie (uitingen, 16 vragen), indirecte agressie (op zichzelf gericht, 19 vragen) en sociale wenselijkheid (5 vragen)
Spanningbehoeftelijst (SBL) Feij, J.A., R.W. van Zuilen
(Jong-) Volwassenen
Meten van spanningsbehoefte
20 min
Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag (NVE) Strien, T. van, J.E.R. Frijters, G.P.A. Bergers, P.B. Defares
Kinderen Adolescenten Volwassenen
Meten van het type eetgedrag
15 min.
- 68 uitspraken, vijfpuntsschaal - vier gebieden: 'Thrill and Adventure Seeking', 'Experience Seeking', 'Boredom Susceptibility' en 'Disinhibition' - gericht op personen met gewichts- of eetproblemen - 3 subschalen : Emotioneel Eten (diffuse en duidelijke emoties), Extern Eten en Lijngericht Eten
Autonomielijst Bekker, M.
(Jong-) Volwassenen
Meten van psychische afhankelijkheid en autonomie
20 min.
Gedragsvragenlijst voor kinderen (CBCL) Achenbach, Edelbrock, vert. Verhulst (1990)
4 – 18 jaar
Probleemgedrag en competenties in te vullen door de ouders
15 - 20 min.
Er is ook een versie voor de leerkracht Youth Self Report (YSR)
11 – 18 jaar
idem CBCL
Klachtenlijst voor Adolescenten (KLAD) Peeters, J.
Adolescenten
screening van concrete en gedragsgerichte klachten
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
15 - 20 min.
Module 3 - 21
- 50 vragen - meet drie aspecten van autonomie, namelijk Zelfbewustzijn, Gevoeligheid voor anderen en Vermogen tot het hanteren van nieuwe situaties - vaardigheids- en competentiedeel (Acitiviteiten, Sociaal en School) - 118 probleemgedragingen die leiden tot syndroomschalen en de brede band-schalen ‘Externaliseren en Internaliseren’
De handleiding zal zowel gegevens van 'normale' als bijzondere groepen personen bevatten
- decielscores - aparte normtabellen voor mannen en vrouwen
verschillende normgroepen
verschillende normgroepen 4 normgroepen: - jongens 4-11 jaar - meisjes 4-11 jaar - jongens 12-18 jaar - meisjes 12-18 jaar
- idem CBCL + sociale wenselijkheidsschaal
normgroep voor jongens en meisjes
- 60 items met 5 antwoordcategorieën - rubrieken: gedragsmoeilijkheden, nietinwilligend gedrag, eisend gedrag, ADHD, emotionele problemen, sociale angst, slaapmoeilijkheden, middelengebruik, interpersoonlijke relaties, sociale steun
- afname bij jongeren met gedrags- en relationele moeilijkheden - geschikt voor minder geschoolde jongeren
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 General health questionnaire - Nederlandse bewerking (GHQ-N) Koeter, M.W.J., J. Ormel
Adolescenten Volwassenen
Detectie van niet-psychotische psychiatrische aandoeningen / symptomen
5 – 20 min.
Nederlandse hyperventilatie vragenlijst (NHV) Roborgh, M.R.H.
(Jong-) Volwassenen
Inventariseren van hyperventilatieklachten
10 min.
Utrechtse coping lijst (UCL'93) Schreurs, P.J.G., G. van de Willige, J.F. Broschot, B. Tellegen, G.M.H. Graus
Adolescenten vanaf 14 jaar Volwassenen
Bepalen van de wijze waarop iemand omgaat met belastende levensomstandigheden
10 min.
Schaal voor interpersoonlijke waarden (SIW) Drenth, P.J.D., L.J. Kranendonk
Adolescenten Volwassenen
Onderzoek van de waardenstructuur
20 min.
Paul Hamers
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 22
- vragen m.b.t. ongewone en onaangename psychi sche belevingen en het onvermogen van het individu normaal te blijven functioneren - 4 subschalen: somatische symptomen, angst en slapeloosheid, sociaal dysfunctioneren en depressie - bewerking van de Hyperventilation Screening Questionnaire (Huey & West) - Drie van de 29 vragen betreffen lijdensdruk, stressgevoeligheid en gelijktijdigheid van de klachten, de overige 26 items zijn hyperventilatiesymptomen die gescoord moeten worden op frequentie, intensiteit en duur.
twee normgroepen: algemene bevolking en huisartspatiënten.
Coping is de manier waarop iemand zowel gedragsmatig, cognitief als emotioneel op omstandigheden reageert die aanpassing vereisen. - 7 subschalen: Actief Aanpakken, Palliatieve Reactie, Vermijden, Sociale Steun Zoeken, Depressief Reactiepatroon, Expressie van Emoties, Geruststellende Gedachten. - in totaal zijn er 47 vierkeuze-items - bewerking van Survey of interpersonal values (Gordon) - bestaat uit 30 items ; ieder item bestaat uit 3 uitspraken ; er moet steeds worden aangegeven welk van de drie het meest en welk het minst belangrijk gevonden wordt - zes subschalen: Sociale Steun, Erkenning, Altru‹sme, Conformiteit, Onafhankelijkheid en Leiderschap
verschillende normgroepen
De eindscore wijst uit of er 'zeker, waarschijnlijk of geen' sprake is van het HVsyndroom. Voor 4 groepen zijn cumul. perc. beschikbaar: (poli)klinische psych. patiënten, ptn. huisartspraktijk en studenten.
- na scoring kan het relatieve belang van de interpersoonlijke waarden bepaald worden. normgegevens : percentielen
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 *
Adolescenten
Schaal voor Persoonlijke Waarden (SIP) Drenth, P.J.D., Cornelissse-Koksma
Volwassenen
Onderzoek van de waardenstructuur
20 min.
- bestaat uit 30 items ; ieder item bestaat uit 3 uitspraken ; er moet steeds worden aangegeven welk van de drie het meest en welk het minst belangrijk gevonden wordt; - subschalen: zakelijkheid, prestatiemotivatie, variëteit, besluitvaardigheid, orde en netheid, doelgerichtheid.
Ik zou graag... Volders, L.
Kinderen van 11 tot 14 jaar
Bepalen van interessen ten behoeve van studiekeuze
30 min.
Vlaamse aanpassing Amsterdamse beroepen interesse vragenlijst (VLABIV) Evers, A., R. van Esbroeck
Adolescenten Volwassenen
Bepalen van de beroepen-interesse
30 min.
* Dissociation Questionnaire (DIS.Q) Vanderlinden, Van Dyck, Vandereycken Vertommen
Volwassenen
Nagaan van een dissociatieve stoornis
Paul Hamers
&
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
Module 3 - 23
- 30 items ; per item worden 6 activiteiten genoemd die het kind moet ordenen naar voorkeur - de 6 interessegebieden komen overeen met de 6 studierichtingen die na het 1e jaar VSO mogelijk zijn: Klassieke Talen, Moderne Talen, Kleding, Mechanica-Electriciteit, Hout-Bouw en Personenzorg-Voeding - 18 homogene interesseschalen - 270 items moeten worden beoordeeld als Plezierig, Neutraal of Onplezierig.
standaardscores (T-scores); normen zijn gebaseerd op gegevens van Vlaamse kinderen
- 63 items - Vier factoren die tezamen 77% van de variantie verklaren: identiteitsverwarring (1), Verlies van controle over gedragingen, gedachten, gevoelens (2), amnesie (3), verhoogde concentratie (4)
genormeerd op Vlaams Nederlandse populatie
omzetting van scores in genormaliseerde C-scores
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 * Nijmegen California Kinder Sorteertest (NCKS) van Lier, P.A. , Hoeben, S.M., van Lieshout C.
Lagere school Secundair
* Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag (SIG) Arrindell, W.A., de Groot P.M., Walburg J.A.
* Inventarisatielijst Omgaan met Anderen (IOA) Dam-Baggen, C.M.J., F.W. Kraaimaat
Paul Hamers
Persoonlijkheidsvragenslijst
60 min
Spanning en gedragscomponenten sociaal vaardig zijn meten
Studenten en volwassenen
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
van
Meten van sociale angst en sociale vaardigheden
20 min
Module 3 - 24
* 100 kaarten met zelf beschrijvende uitspraken dienen over een 9 puntschaal verdeeld te worden. * Schalen:: Ego-veerkracht, Ego-broosheid, Creativiteit, Depressiviteit, Zelfwaardering, Egoovercontrole, Ego-ondercontrole, Vitaliteit, Prosociale competentie, Antisociale competentie, Sociale waardering * Nederlandse normen voor gewoon en speciaal onderwijs. * Het computerprogramma bevat ook een sociometrie afname. * Kaartjes kunnen ook door anderen gelegd worden. Tussen profielen kan samenhang berekend worden. * 50 items scoren op spanning enerzijds (5punt schaal), frequentie van voorkomen anderzijds. * komen aan bod: kritiek geven & iets weigeren; kritiek ontvangen, aandacht en hulp vragen; Kontakt leggen, mening geven; komplimenten, waardering geven en ontvangen. * resultaten worden uitgezet in een vlak met vier kwadranten: assertief (- span., + freq.), onverschillig (- span., - freq.), angstige uitvoerder (+ span., + freq.), subassertief (+span., - freq.) De IOA bevat vijf subschalen: Kritiek geven, Aandacht vragen voor eigen mening, Waardering uitspreken voor de ander, Initiatief nemen tot contact en Jezelf waarderen.
Test niet in de handel te verkijgen. Contacteer Vakgroep Ontwikkelingspsychologie, Katholieke Universiteit Nijmegen.
Er zijn normtabellen voor vier normgroepen: hoog sociaal angstige psychiatrische patiënten (N=462), heterogene psychiatrische patiënten (N=729), ‘normale’ volwassenen (N=590) en studenten (N=425).
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 * Schema Vragenlijst Young, J.E., Brown, G.B., Rijkeboer, M.M.
vert. Sterk, W.A.,
* Vragenlijst Studie en Examen vaardigheden (VASEV) Depreeuw, E., Eelen, P., Stroobants, R.
Paul Hamers
Geen normering, inhoudelijke analyse hoogste scores
Schema’s in kaart brengen. Hypervigilante schema’s ontdekken.
middelbaar en hoger onderwijs
meting faalangst
Persoonlijke nota=s/voorbereiding/ versie >06-07
7-20 min
Module 3 - 25
* 205 items dienen op een zes punt schaal gescoord. Items met score 5 en 6 worden geteld. * De schema’s worden gekoppeld aan ontwikkelingstaken. * Schalen: emot. deprivatie, verlating, wantrouwen, sociale isolatie; onvolmaaktheid/ schaamte, soc. ongewenst, mislukking; afhankelijk, kwetsbaar, verstrengeling; onderwerping, zelfopoffering, emotionele geremdheid, meedogenloze normen; rechten toeëigenen, onvoldoende zelfcontrole. * 78 items worden op een 5 punt schaal gescoord. * subschalen: studiewaardering, zelfvertrouwen, faalangst, vermijding van inzet.
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
* Vragenlijst voor gedragsproblemen bij kinderen (VvGK) Oosterlaan, J.; Scheres,A.; Antrop,I.; Roeyers,H.; Sergeant J.A.
lager onderwijs
meting Aandachtstekort (9 items) Hyperactiviteit/impulsiviteit (9 items) ODD (8 items) CD (16 items)
10 min
* 42 items te scoren op 4 puntschaal
C
C C C
C Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen Ellen Luteijn, Ruud Minderaa, Sandy Jackson
Kinderen en adolescenten
een vragenlijst ontwikkeld met de bedoeling om probleemgedrag van kinderen met (mildere) varianten van pervasieve ontwikkelingsstoornissen te omschrijven
Meten van Gezinskenmerken
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -26
10 minuten
De 49 items van VISK zijn onder te verdelen in zes schalen: 1. Niet afgestemd 2. Neiging tot terugtrekken 3. Oriëntatieproblemen 4. Niet snappen 5. Stereotiep gedrag 6. Angst voor veranderingen
C
Aparte normen voor Nederland en Vlaanderen; voor jongens en meisjes.* Aparte normen voor Nederland en Vlaanderen; voor jongens en meisjes. Zowel ouder als leerkracht kan informant zijn. Zowel ouder als leerkracht kan informant zijn. 90-94 pct subklinische score 95-100 pct klinische score. Bij score standaardmeetfout verrekenen. Er zijn vier normgroepen: Een PDDNOS-groep (N=544), een ADHD-groep (N=587), een algemene kinderen jeugdpsychiatriegroep (N=2196) en een groep verstandelijk gehandicapten (N=823).
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s Gezinssyteemtest (GEST) Gehring, T.M.
Kinderen vanaf zes jaar en ouders
Diagnose van de gezinsrelatiestructuren en klinisch relevant gedrag
15 - 20 min. per situatie
- uitbeelden van situaties (typerende, ideale en conflict) met behulp van poppetjes op een bord - dimensies cohesie en hiërarchie ; hïerarchieomkeringen en intergenerationele coalities
geen normen beschikbaar vergelijking van de individuele representaties
Nijmeegse Ouderlijke Stress Index
Vaders en moeders van kinderen van 2 tot ca. 16 jaar
Vaststellen van de kwaliteit van het opvoedkundig handelen
25 min.
NOSI (lange versie)
- 123 zeskeuze vragen. - ouderdomein subschalen: Competentie, Rolrestrictie, Hechting, Depressie, Gezondheid, Sociale Isolatie en Huwelijksrelatie. - kinddomein subschalen zijn: Aanpasbaarheid, Stemming, Afleidbaarheid, Veeleisendheid, Positieve Bekrachtiging en Acceptatie.
normgegevens voor vaders en moeders van klinische en niet-gezinnen
Nijmeegese gezinsrelatie test: kinderversie (NGT) Oud, H., K. Welzen
ouders en kinderen tussen 9 en 13 jaar
In kaart brengen van gezinsrelaties
20 - 45 min.
- afzonderlijke relaties per gezinslid worden in kaart gebracht - 6 NGT-dimensies zijn: Superego Binding, Affectieve Binding, Kwetsbaarheid, Rechtvaardigheid, Erkenning en Vertrouwen - in totaal 67 items
- ouder-kind relaties kunnen omgezet worden in decielscores - beoordeling van sibling relaties a.d.h.v. gemid. en kwartiel-scores
Leuvense gezinsvragenlijst (LGV) Vertommen, H., E. Kog, T. Degroote
ouders en kinderen vanaf 12 jaar
Meten van aantal aspecten van relaties tussen gezinsleden
15 min.
- subschalen: Conflict (Spanningen en Coalities), Cohesie (Geborgenheid en Kritiek-Vermijding) en Desorganisatie (Verdeeldheid en Gebrek aan Organisatie) - de lijst bevat 73 zeskeuze-vragen
normscores (T-scores) voor ouders en kinderen
Gezinsklimaatschaal (GKS) Coole, R.L. de, J.B.M. Jansma
ouders en kinderen vanaf 13 jaar
Bepalen van de relatiepatronen binnen het gezin, de structuur en de onderlinge stimulans tot ontplooiing
- bewerking van de Family Environment Scale (Moos). 2 - 99 ja/nee-vragen 0 - subschalen: Kohesie, Expressiviteit, Normen en Waarden, Organisatie, Kontrole, Konflikt, mMaatschappelijke oriëntatie, Rekreatie, Prestatie i gerichtheid n .
gezinshistogram kan worden opgesteld - gezinsleden kunnen met elkaar, en een gezinsinkongruentie-score kan met normgegevens worden vergeleken
Gezinsdimensieschalen (GDS) Buurmeijer, F.A., P.C. Hermans
kinderen vanaf 9 jaar en hun ouders
Hoe ervaren de gezinsleden hun gezin
- bewerking van FACES (Olson) - 44 korte uitspraken m.b.t. - drie belangrijke gezinsdimensies: Cohesie, Adaptatie en Sociale Wenselijkheid (men kan zowel feitelijke als ideale gezinssituatie beschrijven)
Er zijn normen voor gezinnen met kinderen tot 14 resp. van 14 jaar en ouder
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -27
10 - 20 min.
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s in te vullen door ouders
Inzicht verkrijgen in het gezinsfuntioneren en mogelijke problemen die daarmee samenhangen
20 min.
- vorm is te vergelijken met CBCL - 130 items (3 antwoordcategorieën) - schalen: Steun en communicatie, Opvoeding, Vijandigheid, Openheid, Uitvoering van taken, Betrokkenheid, Geborgenheid, Partnerrelatie, Problemen met kinderen
7-17 jaar
informatie over het totaalfunctioneren en diagnosticeren van DSM-stoornissen
45 – 60 min.
- ervaring met DSM-III-R is noodzakelijk - bewerking van de Child Assessment Schedule (Hodges e.a.)
Adolescenten Volwassenen
Bepalen van het sociaal (dys)functioneren
Amsterdams diagnostisch interview voor kinderen en adolescenten (ADIKA) Kortenbout van der sluijs, M.J., D.J. de Levita, R. van Manen, P.B. Defares
van 12 t/m 17 jaar
Verzamelen van psychopathologische informatie (28 DSM-III-R categorieën)
Gestructureerd klinisch interview voor de vaststelling van DSM-IV dissociatieve stoornissen (SCID-D) Boon, S., N. Draijer
Adolescen ten Volwasse nen
Bepaling van dissociatieve stoornissen
Vragenlijst voor Gezinsproblemen (VGP) Koot, H.M.
(Semi-)Gestructureerde interviews Child Assessment Schedule (CAS) Grietens, H., Hellinckx, W. Groningse sociale beperkingenschaal zelfbeoordelingsversie (GSB-Zb) Jong, A. de, P.M. van der Lubbe
–
ouder- en kindversie
semi-gestructureerd interviewschema dat een achttal gebieden beslaat en bruikbaar is voor zowel chronische als ambulante patiënten. 1,5 uur
1 – 2 u ur
- bewerking van de DICA (Herjanic, Campbell & Reich) - levert informatie op over: gedrags-, angst-, eet-, geslachtsidentiteits-, uitscheidings-, psychotische, stemmings-, depressieve, aanpassings-, somatoforme stoornissen en stoornissen in het gebruik van psychoactieve middelen - zowel kind als ouder worden geïnterviewd - 5 vijf dissociatieve stoornissen kunnen worden vastgesteld: Dissociatieve Amnesie, Dissociatieve Fugue, Depersonalisatie Stoornis, Meervoudige Persoonlijkheidsstoornis en Dissociatieve Stoornis NAO - 200 vragen
- voor drie verschillende leeftijdsgroepen bestaan aparte vragenlijsten (6-8, 912 en 13-17 jaar) - geen normen voor Nederland beschikbaar
- bewerking van de Sentence Completion Test for Ego Development (Loevinger) - 36 zinnen aanvullen - antwoorden gescoord naar niveau van morele ontwikkeling: Impulsive, Self- Protective,
- versie voor mannen en vrouwen (9 - 25 jaar) - op dit moment worden de gegevens verwerkt ten behoeve van de handleiding
discrimineert tussen dissociatieve stoornissen en andere psychiatrische aandoeningen
Projectieve tests Zinnen aanvul lijst Curium (ZALC) Westenberg, P.M., J. Jonckheer, Ph.D.A. Treffers
Kinderen en volwassenen
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Bepalen van ontwikkeling
het
niveau
Module 3 -28
van
ego-
20 - 30 min.
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Thematische apperceptietest voor de pubescentie Lievens, S.
Kinderen en adolescenten
Meten van persoonlijkheidsaspecten
80 min.
Rorschach Test
vanaf 4 jaar
Meten van persoonlijkheidsaspecten
10 – 30 min.
Columbus
5 – 18 jaar
Meten van persoonlijkheidsaspecten
20 – 30 min.
*
set voor kinderen tot 8 jaar;
emotionele attitudes van het kind t;o.v. familieleden nagaan
Familie Relatie Test Bene, E., Antony, J.,
set oudere kinderen (lagere school)
Conformist, Conscientious-Conformist, Conscientious, Individualistic, Autonomous, Integrated Bij 10 zwart-wit platen moet een verhaal geschreven worden. Per plaatje wordt 8 min. de tijd gegeven. Van ieder verhaal worden 23 z.g. coteringscategorieën gescoord, o.a. hulpbehoevendheid, onafhankelijkheid, stemmingen, nieuwsgierigheid.
psycho-analytische interpretatie vooral gericht op sociale ontwikkeling - 21 figuren, daaruit familie samenstellen. - Vervolgens kaartjes (jonge kinderen 40), oudere kinderen (86) aan persoon van keuze toewijzen; - reeksen: pos; uitgaande gevoelens, neg. uitgaande gevoelens, pos; inkomende gevoelens, neg. inkomende gevoelens, afhankelijke gevoelens (overbescherming). - de in en uitgaande gevoelens zijn onderverdeeld in mild en sterk.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -29
normscores (stanines) voor jongens resp. meisjes (Vlaamse kinderen)
psycho-analytische interpretatie
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
3.7. Onderscheid grafische voorstelling profiel (GVP) en de grafische voorstelling van de (chronologische) probleemsamenhang (PS) enerzijds en de klassieke Holistische theorie anderzijds. Klassieke gedragstherapeuten argumenteerden in cliënttermen (concreet en objectiveerbaar), vermelden in principe slechts die elementen welke aan de cliënt bekend zijn. Het onbekende en het onbewuste worden niet vermeld. De argumentatie is vooral gericht op het hier en nu, minder op het verleden. Uitzonderlijk zal de therapeut een eigen hypothese inbrengen. Een gemiddelde HT had begin de jaren ’90 een vijftal kaders (de gegevens hierbinnen zijn functioneel identiek, m.a.w. onderling uitwisbaar). Tussen de verschillende kaders worden cyclische verbanden geschetst zoals zij aan de cliënt gekend zijn. We wensen er terloops op dat het schetsen van de cyclische verbanden bij de cliënten grote erkenning oplevert. De pijlen geven een dynamiek aan het statisch gegeven. Juist de pijlen hebben een belangrijke weerslag op de uitwerking van het therapieplan. Het geheel komt tot leven door het leggen van verbanden. Zolang deze verbanden niet gelegd zijn heeft het model slechts encyclopedische waarde. De pijlen (die de soort van causale relatie weergeven) zorgen dus voor de omvorming van statisch naar dynamisch gegeven. Gedragstherapeuten zullen over het algemeen weinig in termen van identiteit als apart gegeven argumenteren. Men zal (in het beste geval) een paar treffende cognities noteren2.Bij adolescenten is dit echter een onmisbaar gegeven. Anders ontstaat een stevig risico dat gedrag en persoon (identiteit) samen liggen, waardoor een registratie van gedragsdelicten inhoudt, dat men de betrokkene de indruk geeft dat : Ahij is wat hij doet@, er m.a.w. geen alternatief is. Meerdere gedragstherapeuten laten hun HT gaandeweg achterwege omdat er niet zoveel relevante info uit voortvloeit. Ze vatten vrij snel aan met topografische beschrijvingen en functionele analyses, waarop dan het therapieplan geënt wordt. Een therapieplan wordt niet aan de HT opgehangen, maar aan een als eerste te bewerken geselecteerd probleem dat eerst verder verkend wordt. Het is onze expliciete betrachting dat binnen de grafische voorstelling van het profiel de uniciteit van een individu aan bod komt. Dit kan slechts in zoverre men echt concreet argumenteert (cf het overnemen van letterlijke uitspraken en significante testitems), men verder een encyclopedische volledigheid nastreeft. Zo zullen wij onder de rubriek gezin ook de gezinssamenstelling vermelden. Vermelden we ontwikkelingsgeschiedenis, ziektetheorie en hanteringsgedrag. Verder werken we vaak met complexe problematieken (in tegenstelling met de enkelvoudige klachten, die een interventie op één vlak tegelijk nastreven waarop aan een volgend punt kan begonnen worden). Het therapieplan dienden we aanvankelijk op te hangen aan de GVP (periode 1). Omdat het moeilijk is om binnen deze veelheid van gegevens essentiële elementen in hun samenhang weer te geven, creëerden we de GV(C)PS. Deze vormde vanuit de GVP de brug, de aanloop tot het therapieplan (periode 2). Hier nemen we soms al beschrijvingen opnemen die elementen van functionele analyses bevatten. 2 In strikte zin behoorden vroeger deze cognities al tot het maken van functionele analyses. Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07 Module 3 -30
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Samengevat kan men stellen dat wij de keten GVP- GV(C)GP- Therapieplan volgden. De gedragstherapie werkt met Holistische Theorie-Topografische beschrijving/Functionele analyse- Therapieplan. Thans (periode 3) maken we aansluitend op de hulpvraag en de eerste gegevensverzameling een voorlopige PS. Hierin zullen nog erg veel hypotheses voorkomen. Bovendien zal hij sterk geïnspireerd zijn op de theoretische kaders die we kennen rond bepaalde stoornissen. Vervolgens worden overeenkomstig het model van Pameijer hypotheses en onderzoeksvragen geformuleerd. Het antwoord op deze vragen geeft dan de definitieve probleemsamenhang. Daarop wordt dan een therapieplan geënt. De GVP blijft een cruciale rol vervullen als databank voor het stockeren van alle nuttige informatie. Nadeel van onze werkwijze “ is dat de grafische voorstelling vrij uitgebreid kan worden. “ er gaat vrij veel energie naar de samenstelling (maar deze investering hoort bij zorgvuldig handelen bij meer complexe problemen) “ doordat het systeem van de GVP een samenvoeging is van verschillende elementen en invalshoeken, zijn er bepaalde overlappingen tussen componenten. Daardoor kan er soms verwarring zijn waar men nu juist iets moet zetten (antwoord: op die plaats waar het voor de betrokken cliënt het meest relevant is) Voordeel is dat: “ men in een schema alle kennis terug vindt om een casus grondig te bespreken. Op zeer korte tijd kan men zich terug in détail inwerken in eerder welke casus, als was de laatste bespreking of contactname een tijd geleden. Bij langduriger werken impliceert dit dat de GVP ook op regelmatige basis wordt aangevuld. “ men deze voorstelling blijft maken al gaat het over een vrij homogene publieksgroep (cf uniciteit vatten) “ men terwijl men aan één specifiek probleem werkt men ook oog kan hebben voor andere aspecten en hun aanpak (cf. bepaalde weerstanden in het gezin die de nagestreefde verandering tegen werken) “ de adolescenten zich voldoende erkend weten in de complexiteit van hun problematiek. Door de uniciteit krijgen we een gepersonaliseerd schema en geen geobjectiveerde distantiëring, die alleen maar weerstand oproept omdat de jongere zich tot een Ageval@ herleid weet. “ door het systeem van voorstellen kan iedere discipline (psycholoog, gezinsbegeleider, opvoeder) binnen een multidisciplinair systeem aan de slag. Het systeem laat ook een werkwijze toe zoals Oudshoorn ze gebruikt in zijn therapieschema. Het schema is multi-level (meer lagig- ook voor diepere problemen) en multi-probleem gericht. ‘ door de combinatie van veel informatie die toch volgens bepaalde begrippen wordt gerangschikt, krijgt men de voordelen van maatwerk en protocollair werk enigszins samen. De sleutelbegrippen van de GVP verwijzen immers naar theorieën en technieken. Men heeft als het ware een raamschema waartegen men de realiteit van het cliëntsysteem kan doorlichten. We beschermen ons door actief te toetsen t.o.v. het basisschema tegen vergeten. ‘ men kan hypotheses voor verder onderzoek opnemen in het schema. Bij het invullen wordt men letterlijk geconfronteerd met witte vlekken, kennis lacunes.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -31
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
‘
‘
om te weten of een gedrag problematisch is, moet men niet louter gaan vergelijken met leeftijdgenoten. Om te weten of bij een bepaalde cliënt het krassen met een mes op zijn arm problematisch is, moet niet ten rade gaan bij andere therapeuten voor advies (cf. KLAD en expertscores). Je kan binnen het eigen levensverhaal de relevantie proberen te vatten. het is een schema waarin ieder therapeut voor hem relevante aspecten uit de literatuur kan groeperen. Op deze manier houd je de zaken actueel en belet je dat vroegere verworvenheden stilaan naar de achtergrond verzeilen omdat je ze een tijd niet gebruikt.
3.8. Illustratieve casus.
Meisje Marieke 20 jaar, 2de jaar hoger onderwijs Toerisme. Was vorig jaar aangemeld voor faalangsttraining. Nadien was er een vervolg door individuele therapie. De klacht verschoof geleidelijk in de richting van depressie. Oefening: 1. Teken een theoretisch model rond depressie. Welke factoren lijken relevant? 2. Stel hypotheses en onderzoeksvragen op die kunnen leiden tot de constructie van een juiste probleemsamenhang bij een jong volwassene met depressie. Noot: we maken in deze bevraging nog geen gebruik van testresultaten. Jullie mogen wel tests suggereren om bepaalde hypotheses te staven of te weerleggen. 3. Vernoem tests en vragenlijsten die de casus zouden kunnen onderbouwen.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -32
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Casus meisje 20 jaar Van Faalangst naar Depressie: Meisje woont in Brugge. Haar vader is makelaar. Moeder is officieel huismoeder. Ze is echter actief in een snackbar die ze van haar grootouders hebben over genomen. Vader heeft daar wel een gerant in gezet. Deze voldoet regelmatig niet aan vaders eisen en wordt dan ontslagen. In afwachting van een nieuwe aanwerving moet moeder dan inspringen. Het meisje volgde eerst jaar hoger onderwijs toerisme. De klacht was vorig jaar faalangst. Deze klacht was op de examens gericht: black out en onderpresteren met de achterliggende gedachte van dom te zijn en hét niet aan te kunnen. Piekeren tijdens studeren, daardoor niet effectief werken. Het meisje is actief faalangstig, neemt zeer weinig ontspanning. De faalangsttraining ging gaandeweg over in een therapie rond depressie. De moeder mocht dit oorspronkelijk niet weten, het diende officieel over faalangst te gaan. Cliënte schoof de depressie geleidelijk naar voor. Eerst als bijkomende klacht op de faalangst, later als hoofdklacht. Ze blijkt reeds behandeld te zijn door 5 psychologen en een psychiater. Ze heeft geen hoge pet op van de hulpverleners. AZe zitten niet echt met je in@, zegt ze. “Uiteindelijk laten ze je vallen”. Ook op mij heeft ze kritiek dat ik het alleen houd bij professionele beperkte contacten. Even later zal ze zich echter uitvoerig verontschuldigen. Zeggen dat ze zich slecht gedragen heeft en dan beloven van haar best te doen. Ze voelt zich erg schuldig. Gezin: Vader is zelf depressief; hij praat niet over zijn gevoelens. Is alleen zwaar ademend aanwezig in de huiskamer. Men hoort alleen het tikken van de klok en zijn ademhaling. Hij heeft zware kritiek op de zwakte van zijn huisgenoten. Hij gaat ervan uit dat hij de enige is die werkt. Na het huwelijk woonde het echtpaar eerst op een appartement in Brugge. Toen vader van de feest thuiskwam, deed hij de deur toe. Hij zegde:@De deur is toe en ze blijft toe@. Daarop viel hij gaandeweg in ruzie met zowat alle familieleden. Nu wonen ze in een herenhuis. De luiken zijn altijd gesloten. De telefoon van het gezin wordt automatisch door geschakeld naar zijn GSM op het moment dat hij het huis verlaat. Vader is actief in de politiek waarin hij zeer populair is. Hij schakelt zijn kinderen te pas en te onpas in zonder het hen eerst te vragen. De oudere broer was tot nu toe altijd het succesnummer van het gezin. Vorig jaar was het meisje geslaagd in haar studies en hij niet: hierop ontwikkelde hij een eigenaardig gedrag: hij maakte zus verwijten. Verbood haar te leren autorijden (wat ze ondertussen wel al leerde). Hij wil ook niet meer met haar op de autobus zitten. Ze mag ook niet eerst een vriend hebben:@Anders steekt ze hem op alles voorbij@.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -33
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Moeder en zus vonden ooit brieven/contactadvertenties van hem waarin hij zijn homoseksuele voorkeur kenbaar maakte. Moeder en dochter bekeken het probleem. De dochter kreeg toestemming om het in bedekte termen aan mij voor te leggen om advies te vragen. Broer zat na het mislukken van zijn studies (bisjaar) danig in de knoop, dat hij dronk en vaak huilbuien had. Insinuaties rond zijn seksuele geaardheid ontkende hij hevig. Hij was eerst bereid om in therapie te gaan; nu trekt hij geregeld naar een pastoor voor hulp. Het gezin is christelijk en gaat wekelijks naar de kerk. De mannen en de vrouwen gaan om praktische redenen apart. Broer zal zijn zus interpelleren als ze een tijdje niet naar de kerk is geweest. Moeder is de enige vertrouwensfiguur van het meisje. Ze is de enige die me echt graag ziet zegt ze. Toen ze vorig jaar even op kot was (opbouw sociale contacten) bracht moeder geregeld eten langs. Op kot werd er gepest. Het meisje had twee vriendinnen die voor onderwijzeres studeerden. Wanneer deze gepest werden door andere kotgenoten, dan liep ze daar lang ongelukkig over. Uiteindelijk keerde ze dit jaar terug naar huis. Vader had aan moeder laten blijken dat hij zijn dochter miste. Het meisje had het zo slecht op kot en ze hoopte zo dat wat vader zegde waar zou zijn, zodat ze maar terug naar huis ging. Moeder decompenseert geregeld op de gezinssituatie (vader en broer). Op zon moment moet Marieke haar moeder opvangen. Ze verzorgt haar, stopt haar in bed, schermt ze af van vader. Ze kookt eten, werkt mee in de sandwich bar en moet dan nog studeren. Marieke wil niet dat haar moeder weet dat ze depressief is. In dat geval zal moeder zich nog meer zorgen maken. Marieke weet van ongeveer haar 10 jaar dat de relatie tussen vader en moeder slecht is. Ze slapen al lang niet meer samen. Moeder zegt dat zoiets normaal is als ge al zolang getrouwd zijt. Het meisje ontdekte op haar tien jaar dat moeder toen een drankprobleem had. Ze besloot toen goed te zorgen voor de enige persoon die haar graag zag. Ondertussen is in de kerstvakantie de grootmoeder langs moederszijde overleden. Moeder trekt zich dit zeer hard aan. Marieke vermoedt dat moeder terug drinkt. Moeder ontkent dit. Marieke stelde: AAls ge nu liegt kan ik u nooit meer vertrouwen.@ Onlangs kwam het tot een hevige discussie tussen moeder en Marieke. Marieke deed slechte partiële examens. Moeder verwijt haar lui te zijn, teveel tijd voor TV te zitten. Ze zegde:@Moest ik uw lessen niet opgevraagd hebben dan was je er vorig jaar ook niet door@. Hierop begon Marieke terug te roepen. Ze voelt zich nu schuldig over wat ze tegen haar moeder zegde. In een van haar slechte periodes was moeder tegen Marieke aan het zagen (enkele jaren terug). Marieke negeerde dit zo veel mogelijk en ging naar haar kamer. Moeder volgde haar en bleef zagen. Marieke riep terug dat ze wilde gerust gelaten worden. Daarop kwam vader naar boven die moeder bij de keel greep. Marieke moest tussenkomen om te beletten dat vader moeder wurgde. Sindsdien durft ze moeder nog minder in de weg te leggen. Ze beleeft vader als een brut.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -34
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Marieke zelf heeft last van allerlei geluiden. Ze kan niet verdragen dat haar buurmeisje op school op een papier schrijft met krassende pen. Ze heeft het lastig met de geluiden die pa maakt aan tafel (prikken met de vork, en slikgeluiden). Ook haar eigen slikgeluiden storen haar verschrikkelijk. Soms is dit alles zo erg dat ze alleen moet gaan zitten bij het eten. Het meisje werd reeds gepest van op de katholieke uniformschool in Brugge waar ze haar secundair onderwijs doorbracht. Haar klasgenotes zegden wrede dingen als: AGe had nooit moeten geboren zijn@. Ze denkt hier nog met pijn aan terug. Ze geeft de pestkoppen gelijk. Als iedereen haar dom en lelijk vindt zal dat zo wel zijn. Op school dienden ze voor Frans ooit een gedicht schrijven over iemand met een psychisch probleem. Marieke schreef over zichzelf. De juf meende dit zo te begrijpen en sprak haar aan. Er groeide begrip en dialoog tot de juf het PMS inschakelde waarop Marieke zich erg verraden voelde. Marieke kan niet aan sport doen wegens een knieletsel. Na haar studeren kijkt ze >s avonds Tv met af en toe een favoriete soap à la Wittekerke, waar ze volledig in op gaat. Soms komt het tot scènes met broer als die dan begint te praten tegen moeder. Als Marieke dan uitvliegt, dan krijgt ze het deksel op de neus van moeder. Ze gaat dan naar haar kamer. Dit is de enige plaats waar ze zichzelf kan zijn en soms uren aan elkaar kan wenen Marieke heeft hoge verwachtingen van de liefde. Ze wil een jongen waarvoor ze kan zorgen, die haar graag ziet. Even voelde ze zich na het secundair in de nieuwe omgeving van de school voor Toerisme beter. Ze meent dat ze geleidelijk aan in een zelfde situatie belandde als in het secundair. Ooit had ze een oogje op een jongen laten vallen. Deze maakte deel uit van de groep waar ze mee optrok. Ze kreeg dubbele signalen die haar ongeduldig maakten. Deze ongedurigheid leidde tot een vraag over Ahoe het nu zat@. Deze werd via een vriendin gesteld. Hierop volgde een weigering, kreeg ze een terugval. Ze had het gevoel dat de anderen haar er van dat moment niet meer bij wilden. Ze stond er wel bij, maar niemand sprak nog tegen haar. Nu heeft ze een nieuwe jongen op het oog, maar die heeft al een lief. Ze begrijpt het allemaal niet zo goed. Aanvankelijk waren de contacten met René wel prettig. Hij zegde dat hij ervan uitging dat een mooi meisje als zij zeker wel een vrijer had. Ze zegde een Aimaginaire@ daarop was er een speels contact. Moeder vond deze jongen een goede partij, maar vond dat Marieke moest wachten tot Ahij het vroeg@. Vooral oudere mannen vallen op Marieke. Iemand die bij vader op de zaak komt heeft een tijdje met haar een relatie gehad. Verder gaat het gezin ieder jaar naar Griekenland. Daar heeft ze een relatie met een getrouwde receptionist van 50 die drie kinderen heeft. Haar droom was ooit zich te vestigen in Griekenland. Nu ziet ze dat niet meer zitten: hij speelt toch maar met haar voeten zoals alle anderen.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -35
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Geregeld is er de dreiging tot zelfdoding indien er niet snel verandering komt in de situatie. Marieke rapporteert therapie effect op het punt dat ze op sociaal vlak al meer durft. Ze durft al eens opkomen voor haar mening. Zelf durft ze nu een afspraak maken met de orthopedist of de oogarts. Vroeger was ze voor die dingen volledig afhankelijk van haar moeder, die dat soms wat op de lange baan schoof. Ze heeft een paar vriendinnen. Ook bij deze heeft ze het gevoel dat ze haar niet echt willen. Zij moet altijd als eerste contact opnemen. Op het laatste moment bellen ze een uitstapje af. Op andere momenten vergeten ze ergens te zijn waar ze afspraken. Van die paar vriendinnen is er maar één die van de ouders aan huis mag komen. In Griekenland leerde ze ooit een ander meisje kennen. Ze hebben weel gemeen met elkaar. Anderzijds vindt ze dit meisje nogal druk. Af en toe komt in de gesprekken het thema zelfmoord aan bod. Een opvallend détail: al komt ze nu al zo’n lange tijd op therapie, ze zal pas plaatsnemen op een stoel nadat dat haar uitdrukkelijk gezegd is.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -36
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
3.9. Uitweiding over werken met contracten, het verloop van het proces van zelfdoding, de bevraging van het risico 3.9.1. Werken met contracten:
Weiss bevestigt het feit dat er geen wetenschappelijke evidentie is voor de effectiviteit van zulk een contract. Nochtans biedt ze een aantal nuttige inkleuringen. Het gaat niet zozeer over een contract waarbij de cliënt belooft dat hij geen zelfmoord zal plegen en dat hij of zij bij het niet ondertekenen van een dergelijk contract residentieel opgenomen zal worden. Eerder gaat het over een contract waarbij de cliënt zich engageert om voorafgaand aan een mogelijke nieuwe poging de hulpverlener te contacteren. Indien deze laatste niet ter beschikking is op dat moment wordt afgesproken dat iemand anders kan gecontacteerd worden: bijvoorbeeld de spoedafdeling van een ziekenhuis of de huisdokter. Het engagement van de hulpverlener ligt erin dat hij zo snel mogelijk contact opneemt met de cliënt. Het contract dient niet noodzakelijk geschreven te worden, maar de afspraken dienen wel expliciet gemaakt te worden. Een weigering van een contract moet niet noodzakelijk leiden tot de overtuiging dat men met een verhoogd risico te maken heeft. Onderschrijven van het contract hoeft niet automatisch tot geruststelling te leiden. Een groot gevaar lijkt erin te bestaan dat de hulpverlener na het ondertekenen van het contract een vals gevoel van veiligheid krijgt. Het onderhandelen van een dergelijk contract dient gekaderd te worden in de therapeutische relatie. Als de therapeut erin slaagt om betrokkenheid te uiten dan wint de relatie. Als het alleen maar overkomt als een poging op zelfbeveiliging, dan verliest de relatie. Juridisch biedt het contract geen enkele vorm van beveiliging. Men kiest trouwens vanuit dit perspectief beter voor de term Aovereenkomst@. Als deze maatregel ingebed is in een goede bevraging/assessment van het suïcide risico en kadert binnen een goed opgezette handeling kan het bij juridische disputen wel gezien worden als een element van zorgvuldig handelen. Waar het effect van deze techniek niet aantoonbaar is (ongeveer 3/4de van de gebruikers gelooft in de effectiviteit ervan), wordt ook gezocht naar alternatieven. Zo wordt verwezen naar Litman die een experiment deed met vrijwilligers die een persoon met een verhoogd zelfmoord risico wekelijks contacteren. Het onderzoek dat hierrond opgezet werd leverde op dat deze maatregel effectief was bij personen met een depressie, maar juist averechts werkte bij personen met een alcohol probleem. Deze laatsten ervaarden de maatregels als te bemoeiend. Weiss vraagt zich af of het gebruik van een preventiecontract niet aan dezelfde wetten onderhevig kan zijn?
3.9.2. Het verloop van het proces van zelfdoding, de bevraging van het risico
Verhofstadt p 68 verwijst naar Shneidman voor wat de typerende kenmerken van mensen met zelfmoordneigingen betreft.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -37
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
1) Steeds is er sprake van een ondraaglijk psychische pijn. Deze ontstaat door het onvervuld blijven van noden noodzakelijk voor psychisch overleven. Concreet wordt gedacht aan noden aan zelfbevestiging, expansie, zelfstandigheid, macht; verbondenheid met anderen, liefde, vriendschap, vertrouwen en bescherming. 2) De kandidaat suïcidanten houden er vaak een nogal radicale ongenuanceerde logica op na: óf de totale oplossing óf zelfmoord om de ondraaglijk psychische pijn te doen stoppen. Shneidman stelt als doel :'Life is often a choice among many unpleasant possibilities, and the goal is to select the least unpleasant one". 3) als derde kenmerk vond hij twee tegengestelde maar toch even oprechte strevingen namelijk. een willen sterven samen met een kreet om redding. Zelfs indien iemand voldoet aan de vorige condities, dan zal het toch nog van toevallige gebeurtenissen afhangen of iemand zijn suïcide daadwerkelijk doorvoert. Publicaties in de pers of het vertonen van een film zijn zulke 'lastminute'-condities
Het Suïcidaal proces (tekst van GGZ centrum Oase)
Uit recent onderzoek naar het ontstaan van suïcidaal gedrag, blijkt dat zelfmoord vaak wordt vooraf gegaan door een suïcidaal proces. G. Portzky stelt dat tussen het eerste signaal van een kans op suïcide (de interne overweging) en de effectieve uitvoering een proces ligt dat gemiddeld drie jaar duurt. Dit proces verloopt gedeeltelijk bewust en gedeeltelijk onbewust. Bovendien is slechts een gedeelte ervan zichtbaar voor de omgeving. Het suïcidaal proces veronderstelt een toenemende suïcidaliteit. Dit proces wordt gekenmerkt door de suïcidale gedachten, (telkens terugkerende) suïcidepoging(en) met een in de tijd toenemende graad van suïcidale intentie, planning van de pogingen en toenemende letaliteit van de gebruikte methode.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -38
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Het suïcidaal proces begint met gedachten aan zelfdoding. Deze zijn aanvankelijk vaag zoals Aik zou willen dat ik er niet meer was@ of Ahet zou voor iedereen beter zijn als ik er niet meer was@. Deze gedachten kunnen concreter en meer dwingend worden en leiden tot een suïcidaal plan: hoe zal ik het doen, wanneer, met welk middel? Eventueel worden maatregelen getroffen om dit plan uit te voeren: medicatie verzamelen, een touw zoeken, gaan kijken naar de spoorweg ... Soms wordt het afscheid voorbereid door bepaalde regelingen te treffen zoals een testament of afscheidsbrief schrijven, dingen weggeven. Wanneer deze voorbereidingen uitgevoerd worden, stijgt de kans op een poging aanzienlijk. De spreekwoordelijke Alaatste druppel@, b.v. een kleine ruzie, een tegenslag, eventueel in combinatie met ontremmende factoren als alcohol- en druggebruik en voorbeelden in de omgeving, brengt de realisatie van het plan dichterbij. Er kan een zelfmoordpoging volgen, al dan niet met dodelijke afloop. Na een poging kan de suïcidale persoon een gevoel van opluchting ervaren, maar de kans dat het suïcidaal proces weer opduikt is reëel. Bij sommige personen loopt dit proces over jaren en zijn er verschillende pogingen. Anderen doorlopen dit proces in een paar uren en zijn meer impulsief in hun gedrag. Niet elk suïcidaal proces eindigt in een zelfmoord. In de beginfase van dit proces is men vaak angstig en agressief als reactie op oncontroleerbare stress. De factoren die deze stress veroorzaken kunnen zowel vanuit de omgeving komen als van binnen de persoon zelf en geven hem het gevoel "in de val te zitten". Williams spreekt van "entrapment" (zich gevangen voelen). De persoon wil ontsnappen aan deze situatie die hij als ondraaglijk ervaart, maar slaagt hier niet in. Hij voelt zich hulpeloos en hopeloos. Williams ziet suïcidaal gedrag eerder als een schreeuw van pijn ("cry of pain") dan als een roep om hulp ("cry for help"). Suïcidaal gedrag kan een communicatief resultaat hebben, zonder dat communicatie het belangrijkste motief ervan is. Iemand die suïcidaal gedrag stelt is meestal ambivalent;enerzijds wil men (misschien) dood zijn, anderzijds wil men een ander leven. Men wil dat de situatie verandert, dat de gevoelens die ermee gepaard gaan ophouden en dat het lijden stopt. Bij een zelfmoordpoging is er nog sprake van een actief verzet. Men is angstig, prikkelbaar en agressief. Verder in het suïcidaal proces neemt de hopeloosheid toe en heeft men het gevoel uitgevochten te zijn. Men heeft de neiging op te willen geven en de kans op een effectieve zelfmoord wordt groot (Williams 1997). Op gevoelsmatig vlak en in het denken is er een vernauwing. De persoon ervaart hoofdzakelijk negatieve gevoelens, kan niet meer genieten en voelt zich in toenemende mate hulpeloos en hopeloos. Personen die zich in een suïcidaal proces bevinden vertonen vaak denkstoornissen en geheugenstoornissen. Opvallend is het dichotoom denken: zwart/wit-denken, waarbij de persoon geen middenweg ziet, enkel de extremen. Andere mogelijke denkfouten zijn: ! Selectieve abstractie : op basis van één element een conclusie trekken; b.v. in de beoordeling van een verhandeling merkt de leraar op dat de inleiding te lang was, de leerling concludeert dat zijn verhandeling niet goed was. ! Arbitraire gevolgtrekking : conclusies trekken op basis van irrelevante zaken; b.v. de persoon wil iemand opbellen, de telefoon wordt niet beantwoord en hij concludeert: AZie je wel, er is niemand die mij nog kan helpen.@
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -39
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
! Overgeneraliseren : algemene conclusies trekken op basis van één gebeurtenis; b.v.: AIk ben gezakt op dit examen, ik zal niet slagen dit jaar@. ! Catastrofaal denken : het allerslechtste denken; b.v.: AAls ik niet slaag, heb ik geen toekomst meer.@ Ook het geheugen kan geblokkeerd raken. Het gebeurt vaak dat de negatieve herinneringen de bovenhand halen op positieve herinneringen. Men kan zich ook niet meer goed herinneren hoe men ervoor kan zorgen dat men zich beter gaat voelen. Concreet kan de vernauwing op de volgende vlakken vast gesteld worden: ! De beleving van de eigen situatie: de persoon ziet alleen het probleem, kan er geen afstand van nemen, wordt erdoor opgeslorpt. ! De kijk op de eigen mogelijkheden:de persoon verliest zijn kracht, heeft de indruk zijn leven niet meer in handen te hebben. ! De gevoelswereld:de persoon heeft een negatieve stemming en voelt zich somber, moe, wanhopig, minderwaardig, machteloos, hulpeloos, hopeloos; ook agressieve gevoelens zijn vaak aanwezig. ! De waardebeleving:wat vroeger belangrijk was, lijkt de moeite niet meer. Men verliest de kracht om zich nog voor iets in te zetten. Ook het gevoel van eigenwaarde is sterk verminderd, wat de kans op zelfvernietiging verhoogt. ! Het tijdsbesef en de ruimtebeleving:de persoon ziet geen toekomst meer, het lijden lijkt wel eeuwig te zullen duren. De ruimte waarin iemand zich beweegt wordt steeds kleiner, ook letterlijk. ! De intermenselijke relaties: de persoon sluit zich geleidelijk aan meer af van zijn omgeving en raakt geïsoleerd. Communicatie wordt gemeden; b.v. de telefoon wordt niet meer opgenomen, afspraken worden afgezegd. Sommige mensen hebben nog wel contacten, maar deze blijven oppervlakkig. Het zich afsluiten van anderen biedt bescherming tegen nog meer gekwetst worden. Tegelijkertijd heeft de persoon het gevoel dat niemand hem begrijpt of werkelijk kent. Anderen stellen zich heel afhankelijk op t.o.v. één persoon, waardoor ze zeer kwetsbaar zijn. Door zich af te sluiten krijgen ervaringen die de negatieve gedachten en verwachtingen kunen weerleggen, weinig kans. Men voelt zich verlaten, in de steek gelaten. Schuld- en schaamtegevoelens over het eigen suïcidaal gedrag maken dat communicatie hierover vaak gemeden wordt. Vaak merkt men een vlucht in de verbeelding op. De persoon zit opgesloten in zijn eigen fantasieën. Er wordt gefantaseerd over de eigen dood: AHoe zou de wereld eruit zien zonder mij?@ Vage gedachten kunnen evolueren naar concrete plannen. Men fantaseert over hoe men het zou doen, waar, wanneer. Hoe zal de begrafenis zijn? Wie zal er om mij treuren? Hoe zullen de anderen zich voelen? Bij adolescenten ziet men vaak een uitgewerkte fantasiewereld. Naar aanleiding van een bepaald boek, gedicht of film, kunnen er uitgebreide - soms romantische fantasieën ontstaan over suïcide en dood. Identificatie met en romantisering van de hoofdfiguur of schrijver, kunnen als troost dienen en als afweer van de angst voor dood en suïcide. Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -40
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
In suïcidepreventie is het van groot belang dat de hulpverlener vat krijgt op het suïcidaal proces en dat communicatie erover met de betrokkene op gang komt. Ook in periodes van lijden, van suïcidale crisis, blijft de behoefte aan communicatie, aan contact met anderen, bestaan. Veelal worden er signalen uitgezonden naar de omgeving. Deze signalen kunnen direct of indirect zijn, verbaal of via het gedrag. Het herkennen, juist interpreteren en adequaat reageren op deze signalen is dan ook zeer belangrijk.
Concrete vragen bij een suïciderisico (website Oase)
Wanneer een hulpverlener een vermoeden heeft van suïcidale gedachten bij een cliënt, is het altijd verstandig hiernaar te vragen. Men kan op een tactvolle, maar wel uitdrukkelijke manier de informatie inwinnen die nodig is om een goed beeld te krijgen van de suïcidale gedachten en plannen van de cliënt. Er mag geen genoegen worden genomen met vage antwoorden. Het bespreken van suïcidale gedachten is de eerste stap in de hulpverlening aan suïcidale personen. Het kan de persoon uit zijn (geestelijk) isolement halen zodat hij niet meer alleen staat met zijn suïcidale gedachten. Het verdient aanbeveling om in het "rijtje" van de vragen bij b.v. een depressie de vraag naar suïcidale gedachten standaard in te bouwen. Naast het nagaan van de aanwezigheid van suïcidale gedachten moet de ernst van de suïcidewens ingeschat worden. Daarbij moet de hulpverlener nagaan of de cliënt een plan heeft om suïcide te plegen. Belangrijke punten voor het inschatten van de kans op suïcide zijn: - de letaliteit van de voorgenomen methode en het feit of de patiënt daarvan op de hoogte is- de beschikbaarheid van middelen om het plan uit te voeren- of de tijd en plaats al bekend is- of het plan bepaalde reddingsmogelijkheden openlaat- of de persoon al zaken geregeld heeft zoals een testament of afscheidsbrief Naar al deze zaken kan direct en duidelijk worden gevraagd. Hoe gedetailleerder het plan, hoe effectiever en hoe meer voorbereidingen er zijn getroffen, hoe hoger het suïciderisico is. Vragen en formuleringen die hierbij kunnen worden gebruikt, zijn b.v.: - ABent u erg somber de laatste tijd?@ - ABent u vooral >s ochtends of >s avonds somber?@ - AVindt u het leven nog de moeite waard?@ - AStaat het leven u tegen?@ - AZit u wel eens zo in de put dat u denkt: voor mij hoeft het niet meer, was ik maar dood!@ - ADenkt u er wel eens aan een einde aan uw leven te maken?@ - AHeeft u het gevoel dat het beter zou zijn als u dood zou zijn?@ - AWilt u echt dood of wilt u op de manier zoals u nu leeft niet meer verder?@ - AWelke toekomst ziet u voor uzelf?@ Om een zicht te krijgen op de mate waarin een suïcide voorbereid is, is het van belang naar het bestaan van een uitgewerkt suïcideplan te vragen. Bij iemand die een duidelijk plan heeft uitgewerkt, is de kans op suïcide groter. Tevens moet worden beoordeeld of het plan nog bepaalde reddingsmogelijkheden openlaat. Vragen die b.v. gesteld kunnen worden zijn: Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -41
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
A AHeeft u er gedachten over wanneer u een einde aan uw leven zou willen maken?@ A AHoeveel haast heeft u ermee?@ A AAls u denkt om er een einde aan te maken, heeft u er dan ook wel eens gedachten over hoe u dat dan zou doen?@ A AHeeft u al voorbereidingen getroffen om dat plan uit te voeren?@ A AHeeft u voor dat doel medicijnen in huis gehaald of opgespaard?@ A AHoe denkt u dat u aan pillen of ... (het middel) kan komen?@ A ABent u het echt van plan of blijft het bij de gedachten die door uw hoofd spelen?@ A AZou u een afscheidsbrief willen schrijven?@ A AHeeft u al een testament gemaakt voor het geval u zou komen te overlijden?@ A AHeeft u een wapen in huis?@ Het eerder ondernomen hebben van een suïcidepoging is één van de belangrijkste voorspellers voor het ondernemen van suïcidaal gedrag. Bij personen die reeds verschillende pogingen achter de rug hebben is de kans veel groter dat zij opnieuw suïcidaal gedrag zullen vertonen dan bij personen die ooit één poging hebben ondernomen. Voorbeelden van te stellen vragen: A Heeft u ooit wel eens n.a.v. problemen teveel medicijnen ingenomen?
A Heeft u ooit wel eens zo=n moeilijke tijd gehad dat u uzelf letsel
heeft toegebracht door u te verwonden of u op andere wijze iets aan te doen? Indien dit bevestigend wordt beantwoord, kan de hulpverlener er verder op ingaan door vragen te stellen als: A Hoe lang is dat geleden? Hoe was dat toen? A Wanneer was de laatste keer dat u teveel medicijnen innam/zichzelf verwondde?
De factor hopeloosheid binnen suïcide.
We vroegen ons af of hopeloosheid niet een kenmerk is van iedere depressie en dus in die zin moeilijk kan gebruikt worden als verklarende factor voor suïcide? G. Portzky verwijst om een en ander te verduidelijken naar Williams. Ze stelt dat en volgens Williams drie fases zijn voor deze hulpeloosheid: 1)
2) 3)
Een fase van verhoogde gevoeligheid voor statusverlies; de persoon is bijzonder sensibel naar en kwetsbaar door externe factoren. We kunnen hier verwijzen naar een verhoogde intermenselijke sensibiliteit, die echter informatie oplevert enkel in het nadeel van de cliënt. De fase van Ano escape@: de persoon ziet geen enkele uitweg meer uit het probleem. De fase van Ano rescue@: de persoon denkt dat niets of niemand hem nog kan helpen.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -42
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Hopeloosheid kan gemeten worden met de hopeloosheidsscheel die Beck ontwikkelde. Deze schaal zou echter van bedenkelijke kwaliteit zijn. Allen vragen zouden tot een kernpunt terug te brengen zijn, namelijk AMijn toekomst ziet er zwart uit@ (zie Aish A.M., Wasserma, Danuta. Does Beck's Hopelessness Scale really measure several components? Psychological Medicine, 2001, 31) Rond de richtlijnen van goed handelen blijken de meeste adviezen in de richting te gaan van een combinatie van sociale en communicatieve vaardigheden gecombineerd met cognitief werken. Ook de therapie van Lineham (dialectische gedragstherapie) zou interessante resultaten opleveren. G. Portsky stelt dat het gevaarlijk is om en suïcide gelijk te stellen met een extreme reactie op extreme stress. Dit geeft kans op een legitimeren van zelfdoding als een volwaardig gedragsalternatief. In een overgroot gedeelte van de gevallen spelen psychopathologische factoren mee. Wil men vermijden dat het beklemtonen van deze aspecten leidt tot een isolement (en onbespreekbaarheid) van diegene die suïcide pleegt, dan dient men psychopathologie als minder afwijkend voor te stellen dat het nu wel bekeken wordt. De verwijzing naar biologische kwetsbaarheden die mogelijk verwijzen naar een verhoogde kans op depressie, is een voorbeeld van gegevens die men kan inbrengen. Naar mijn aanvoelen zal dit ten opzichte van een leeftijdscategorie die extreem kritisch en hard kan reageren op anderen zeer omzichtig dienen te gebeuren.
Beïnvloedende Factoren en Interventies rond Zelfdoding Stress: Recente stressbronnen Optelsom diverse stressoren Chronische stress Trauma’s & negatieve omstandigheden uit jeugd; homoseksualiteit
Invloed Last minute condities bijv. persartikel
Belang laagdrempelige hulpverlening Beschikbaarheid middelen Bijv. wapens
Risico op Zelfdoding / poging Suïcidaal Proces
Psychische aandoening: Depressie (fase van hopeloosheid?) Druggebruik Persoonlijkheidsstoornis Schizofrenie
Soorten tussenkomsten
Op niveau van alle jongeren
Op niveau van bepaalde risicojongeren
Op het niveau van de cliënt die mislukte poging deed Gericht op: Ouders Broers en zussen Vrienden en intieme relatie Leerkrachten Actie Steeds grondige bevraging Mogelijk contracttechniek Gericht op stresshantering Specifiek gericht op psychopathologie
Voorfgaande poging
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -43
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
3.10. Schema=s van Young - cf. ook Schema vragenlijst. Schema=s verwijzen naar ontwikkelingstaken. We nemen de opsomming over van Young en Pijnaker (1999, tabel 1, p14 e.v.) ONVERBONDENHEID & AFWIJZING: Verwachting dat iemands behoefte aan veiligheid, zekerheid, verzorging, empathie, delen van gevoelens, acceptatie en respect niet op een voorspelbare manier zal worden gehonoreerd. Typische gezinsoorsprong is te omschrijven als onthecht, kil, afwijzend, zich inhoudend, eenzaam, explosief, onvoorspelbaar of misbruikend. 1. Verlating/instabiliteit: De waargenomen instabiliteit of onbetrouwbaarheid van hen die beschikbaar zijn voor steun en verbinding. Dit houdt het gevoel in dat belangrijke anderen niet in staat zullen zijn om emotionele ondersteuning, verbinding, kracht of praktische bescherming te blijven geven, omdat ze emotioneel instabiel en onvoorspelbaar zijn (bijv. woedeuitbarsting), onbetrouwbaar of wisselvallig aanwezig; omdat ze dreigen dood te gaan; of omdat ze de patiënt in de steek zullen laten ten gunste van een beter iemand. 2. Wantrouwen/misbruik: De verwachting dat anderen je pijn zullen doen, misbruiken, vernederen, bedriegen, liegen, manipuleren of gebruik van je zullen maken. Houdt gewoonlijk de perceptie in dat de pijn/schade opzettelijk is toegebracht of het resultaat is van ongerechtvaardigde extreme verwaarlozing. Dit kan het gevoel omvatten dat men altijd in relaties met anderen beetgenomen wordt of Aaan het kortste eind trekt@. 3. Emotioneel tekort/ emotionele deprivatie: De verwachting dat aan iemands behoefte aan emotionele ondersteuning door anderen niet op voldoende wijze zal worden tegemoet gekomen worden. De voornaamste vormen van emotioneel tekort zijn: a. Tekort aan verzorging ontbreken van aandacht, affectie, warmte of gezelschap. b. Tekort aan empathie afwezigheid van begrip, luisteren, zelfonthulling of wederzijds delen van gevoelens door anderen. c. Tekort aan bescherming afwezigheid van krachtige leiding, richting geven of leiding door anderen. 4. Defect/ schaamte: Het gevoel dat men defect is, slecht, niet gewenst, minderwaardig, of in belangrijke opzichten geïnvalideerd of dat men niet beminnenswaard is voor belangrijke anderen, indien men met hen geconfronteerd wordt. Dit kan inhouden: overgevoeligheid voor kritiek, afwijzing en verwijt; overmatig zelfbewustzijn, vergelijking met en onzekerheid rond anderen; of een gevoel van schaamte met betrekking tot iemands gepercipieerde/vermeende zwakheden.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -44
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Deze zwakheden kunnen inwendig zijn (bijv. zelfzuchtigheid, woede-impulsen, onacceptabele seksuele verlangens) of uitwendig (bijv. niet gewenste uiterlijke verschijning, sociale onhandigheid). 5. Sociale Isolatie/ vervreemding: Het gevoel dat men geïsoleerd is van de rest van de wereld, anders dan andere mensen of niet deel uitmaakt van enige groep of gemeenschap. VERZWAKTE AUTONOMIE & VERZWAKTE PRESTATIE: Verwachtingen over zichzelf en omgeving die iemands vermogen doorkruisen om te separeren, te overleven, onafhankelijk te functioneren of succesvol te presteren. Typische gezinsoorsprong is kluwen, vertrouwen van het kind is ondermijnd, anderen zijn overbeschermend of falen het kind te bekrachtigen voor competent optreden buiten het gezin. 6. Afhankelijkheid/ incompetentie: De overtuiging dat men niet in staat is om zijn dagelijkse verantwoordelijkheden op een competente wijze te hanteren zonder aanzienlijke hulp van anderen (bijv. voor zichzelf zorgen, dagelijkse problemen oplossen, dingen goed kunnen beoordelen, nieuwe taken aankunnen, goede beslissingen nemen).Presenteert zich vaak als hulpeloos. 7. Kwetsbaarheid voor gevaar en ziekte: De overdreven vrees dat een >willekeurige= catastrofe op elk moment zou kunnen toeslaan en dat men niet in staat zal zijn dit te voorkomen. Angsten richten zich op de volgende zaken: S medische catastrofes (bijv hartaanval, AIDS) S emotionele catastrofes (bijv gek worden) S externe catastrofes (bijv. neerstortende liften, slachtoffer worden van een misdaad, vliegrampen, aardbevingen) 8. Kluwen / niet ontwikkeld zelf: Overmatige emotionele geïnvolveerdheid en nabijheid met een of meer belangrijke anderen (vaak ouders), ten koste van volledige individuatie of normale sociale ontwikkeling. Houdt vaak de overtuiging in dat op zijn minst een van de kluwen-individuen niet kan overleven of gelukkig kan zijn zonder de constante ondersteuning van de ander. Kan ook inhouden gevoelens van verstikt te worden door of versmolten te zijn met anderen, of van onvoldoende individuele identiteit. Vaak ervaren als zich leeg en in de war voelen, geen richting hebben, of -in extreme gevallen- zich afvragen of hij/zij wel bestaat. 9. Falen: De overtuiging dat men gefaald heeft, onvermijdelijk zal falen, of fundamenteel inadequaat optreedt tegenover leeftijdgenoten en op het gebied van prestaties (bijv. op school, in carrière, in sport). Houdt vaak overtuigingen in dat men dom is, onbekwaam, niet getalenteerd, onwetend, lager in status, minder succesvol dan anderen enzovoort. Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -45
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
VERZWAKTE GRENZEN: Tekort schieten in inwendige grenzen, verantwoordelijkheid naar anderen of lange termijn doeloriëntatie. Leidt tot moeite om de grenzen van anderen te respecteren, met anderen samen te werken, bindende afspraken te maken of realistische persoonlijke doelen uit te zetten en te bereiken. Typisch gezinsoorsprong wordt gekenmerkt door permissiviteit, te grote toegeeflijkheid of ontbreken van richting of een gevoel van superioriteit in plaats van aangepaste confrontatie, discipline en grenzen met betrekking tot het nemen van verantwoordelijkheid, samenwerken en doelen uitzetten. Het kind werd wellicht niet gestimuleerd om normale niveaus van ongemak te verdragen of er werd geen adequaat toezicht uitgeoefend, geen adequate richting of leiding gegeven. 10. Gerechtigd zijn/ Grandiositeit: De overtuiging dat men superieur is aan andere mensen; aanspraak kan maken op speciale rechten en privileges; of niet gebonden is aan regels van wederkerigheid die normale sociale interacties sturen. Houdt vaak de overtuiging in dat men in staat zou moeten zijn om te doen wat men wil, ongeacht de vraag of dit realistisch is, wat anderen redelijk achten of wat de kosten zijn voor anderen; of een overdreven gerichtheid op superioriteit (bijv. tot de meest succesvolle, beroemde of rijke mensen behoren) - teneinde macht en controle te verwerven (niet primair met betrekking tot aandacht en goedkeuring). Behelst soms een overmatige competitiegeest of overheersing van anderen; het uitoefenen van macht, eigen standpunt doordrukken of het gedrag van anderen overeenkomstig eigen verlangens bepalen- zonder empathie of zorg voor de behoeften of gevoelens van anderen. 11. Onvoldoende zelfcontrole/zelfdiscipline: Voortdurend problemen met of weigeren om voldoende zelfcontrole uit te oefenen en problemen met frustratietolerantie, teneinde persoonlijke doelen te bereiken, of weigeren om de overmatige expressie van emoties en impulsen binnen de perken te houden. In zijn mildere vorm presenteert de patiënt een overdreven nadruk op ongemakvermijding -vermijden van pijn, conflict, confrontatie, verantwoordelijkheid of overdreven uitoefening - ten koste van persoonlijke vervulling, zich committeren aan zaken en integriteit. GERICHTHEID OP ANDEREN: Een overmatige gerichtheid op de verlangens, gevoelens en reacties van anderen ten koste van de eigen behoeften, teneinde liefde en goedkeuring te verwerven, het eigen gevoel van verbondenheid in stand te houden, of vergelding/wraak te vermijden.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -46
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Houdt gewoonlijk in onderdrukking en het ontbreken van bewustzijn met betrekking tot eigen woede en natuurlijke neigingen. Typische gezinsoorsprong is gebaseerd op de voorwaardelijke acceptatie: kinderen moeten belangrijke aspecten van zichzelf onderdrukken teneinde liefde, aandacht en goedkeuring te verwerven. In veel van zulke gezinnen worden de emotionele behoeften en verlangens van de ouders -of sociale acceptatie en status- meer gewaardeerd dan de unieke behoeften en gevoelens van het kind. 12. Onderwerping: Het overmatig overgeven van controle aan anderen omdat men zich gedwongen voelt gewoonlijk om woede, vergelding of verlating te vermijden. De twee belangrijkste vormen van onderwerping zijn: a. Onderwerping van behoeften - Onderdrukking van eigen voorkeuren, beslissingen en verlangens. b. Onderwerping van emoties - Onderdrukking van emotionele expressie, met name van woede. Houdt gewoonlijk de perceptie in dat eigen verlangens, opinies en gevoelens niet valide of waardevol zijn voor anderen. Presenteert zich regelmatig als overmatige meegaandheid, gecombineerd met die zich uit in onaangepaste symptomen (bijv. passief-agressief gedrag, ongecontroleerde >temper tantrums=, psycho-somatische symptomen, terugtrekken van affectie, uitageren, middelengebruik). 13. Zelfopoffering: Overmatige nadruk op het vrijwillig aan de behoeften van anderen voldoen in dagelijkse situaties ten koste van de eigen behoeftebevrediging. De meest gangbare redenen zijn dat men wil voorkomen anderen pijn te doen, dat men schuldgevoel wil vermijden met betrekking tot zelfzuchtig te zijn of dat men de verbinding met anderen die waargenomen worden als nodig te zijn, in stand wil houden. Is vaak het resultaat van acute gevoeligheid voor pijn van anderen. Leidt soms tot een gevoel dat zijn eigen behoeften niet adequaat worden vervuld en tot rancune naar hen voor wie men zorgt. (overlapt het concept medeafhankelijkheid). 14. Goedkeuring zoeken/ erkenning zoeken: Overmatige nadruk op het verwerven van goedkeuring, erkenning of aandacht van andere mensen of zich aanpassen ten koste van het ontwikkelen van een zeker en echt zelfgevoel. Zijn zelfrespect is primair afhankelijk van de reacties van anderen in plaats van zijn eigen natuurlijke neigingen. Houdt soms het overbenadrukken in van status, verschijning, sociale acceptatie, geld of prestatie - als middel om goedkeuring, bewondering of aandacht te krijgen (niet primair omwille van macht of de controle). Resulteert vaak in levensbeslissingen die niet echt of niet-bevredigend zijn; of in overgevoeligheid voor afwijzing. OVERMATIGE WAAKZAAMHEID & INHIBITIE: Overmatige nadruk op het benadrukken van spontane gevoelen, impulsen en keuzen of op het volgen van rigide, geïnternaliseerde regels en verwachtingen over optreden en ethisch gedrag -vaak ten koste van geluk, zelfexpressie, ontspanning, intieme relaties of gezondheid. Typische gezinsoorsprong is streng, eisend en soms bestraffend: optreden en prestatie, plicht, perfectionisme, het volgen van regels, verbergen van emoties en vermijden van het maken van fouten domineert op het genieten, plezier en ontspanning. Patiënten hebben gewoonlijk een onderstroom van pessimisme en maken zich zorgen dat dingen stuk gaan als ze falen om ten alle tijde waakzaam en zorgzaam te zijn. 15.
Negativiteit/ pessimisme:
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -47
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Een alles doordringende levenslange gerichtheid op de negatieve aspecten van het leven (pijn, dood, verlies, teleurstelling, conflict, schuld, rancune, niet opgeloste problemen, potentiële fouten, verraad, dingen die fout kunnen gaan), terwijl men de positieve of optimistische aspecten minimaliseert of verwaarloost. Houdt gewoonlijk een overdreven verwachting in -op een breed gebied van werk, financiële en interpersoonlijke situaties dat de dingen in ernstige mate mis zullen gaan of dat aspecten van het leven die goed lijken te gaan, uiteindelijk zullen instorten. Houdt gewoonlijk in een ongewone vrees om fouten te maken die zouden kunnen leiden tot financiële instorting, verlies, vernedering of gelokt worden in een slechte situatie. Omdat mogelijke negatieve resultaten worden overdreven, worden deze patiënten regelmatig gekenmerkt door chronisch piekeren, waakzaamheid, klagen of besluiteloosheid. 16. Emotionele remming/ inhibitie: De overmatige inhibitie van spontane actie, gevoel of communicatie, gewoonlijk om afkeuring door anderen of het verlies van controle op zijn impulsen te vermijden. De meest gangbare gebieden van inhibitie omvatten: a. inhibitie van woede en agressie b. inhibitie van positieve impulsen (bijv. plezier, affectie, seksuele opwinding, spel) c. moeite om kwetsbaarheid te uiten of om vrijelijk te communiceren over zijn gevoelens, behoeften enzovoort, of overmatige nadruk op rationaliteit terwijl men emotionele behoeften negeert 17. Onverbiddelijk hoge normen/ overkritisch zijn. De onderliggende overtuiging dat men moet streven naar het bereiken van erg hoge geïnternaliseerde normen voor gedrag en optreden, gewoonlijk om kritiek te vermijden. Resulteert typisch in gevoelens van druk of moeite om het kalmer aan te doen en in overdreven kritische houding naar zichzelf en anderen. Gaat samen met een significante achteruitgang in genieten, ontspanning, zelfrespect, gevoel iets bereikt te hebben of bevredigende relatie. Onverbiddelijk hoge eisen presenteren zich typisch als a: perfectionisme, ongewone aandacht voor details, of een onderwaardering van het eigen optreden ten opzichte van de norm, b: rigide regels en >zou moetens/behorens= op veel levensgebieden, inhoudende, onrealistische hoge morele, ethische, culturele of religieuze voorschriften, of c: preoccupatie met tijd en efficiency, zodat meer gedaan kan worden. 18. Bestrafferigheid. De overtuiging dat mensen streng gestraft moeten worden voor hun fouten. Omvat de neiging om boos te zijn, intolerantie en ongeduld tegenover de mensen (inclusief zichzelf) die niet beantwoorden aan zijn verwachtingen of normen. Houdt gewoonlijk moeite in met het vergeven van fouten of van beperkingen in zichzelf of anderen, vanwege de weerstand om verzachtende omstandigheden te overwegen, met het toestaan van menselijke imperfectie of met het opbrengen van empathie voor gevoelens van anderen. 3.11. Aanvullende Opmerkingen, Begrippen en Inkleuringen voor de GVP We geven wat meer uitleg over bepaalde begrippen die men in de GVP aantreft. Sociale Angst Clark.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -48
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Mensen met sociale angst zijn overmatig bekommerd over hoe zij overkomen. Eigenaardig genoeg leggen ze hiervoor de focus niet op de anderen, maar bekijken ze zichzelf met de ogen van een buitenstaander. De gevoelens die ze bij zichzelf waarnemen visualiseren ze zich. M.a.w. ze zien zichzelf zoals ze voelen te zijn. Daarbij leggen ze de automatische link naar het gegeven dat anderen hen ook zo zien. Hierdoor beginnen ze zelf haperingen te vertonen in hun sociale interacties, waardoor ze uiteindelijk negatieve feedback uit de omgeving krijgen, waardoor hun interactieproces ook stokt en de andere zich terugtrekt. Voor de sociaal angstige vormt dit het ultieme bewijs van de eigen inefficiëntie. Merk de parallel op met het verloop van een paniekaanval. Alleen houdt deze op eens de persoon zich verwijdert uit de situatie. Bij sociale angst treedt ook nog post-mortem (lijkschouwing) denken op: nadat de situatie is afgelopen, blijft men krampachtig vergelijkingen maken over hoe de situatie had moeten verlopen, vergeleken met een soort ideale norm. Er is ook iets als veiligheidsgedrag: gedragingen die ervoor dienen te zorgen dat men bijvoorbeeld niet stottert (snel spreken, de ander niet in de ogen kijken) of bijvoorbeeld niet beeft (hard op kopje knijpen). Deze gedragingen hebben de neiging om het probleemgedrag nog te verhogen. Actief en passief faalangstigen. Actief faalangstigen vertonen in de voorbereiding op examensituaties een hoge angst die niet afneemt naarmate de voorbereiding vordert. Doorgaans stellen ze zich moderate doelen die ze nastreven met perfectionistische middelen, die echter inefficiënt zijn en tot uitputting leidt. Ze vertonen een hoge lichamelijke arousal en veel piekergedrag. Het zelfbeeld wordt gaandeweg ondermijnd. Er is een hoge studiewaardering gekoppeld aan weinig zelfvertrouwen. Passief faalangstigen pogen alles wat geassocieerd is met studeren te vermijden. Vaak zijn ze erg kritisch tegenover de aangeboden vorming. Wanneer op een bepaald moment vermijdingsgedrag niet meer mogelijk is, worden ze geconfronteerd met massale angst die soms regelrecht leidt naar depressie. Over gedachten bij succesvolle en minder succesvolle sporters (+ mogelijke denkfout) (Psychology Today, december 1997) Peggy De Cooke een New Yorkse psychologe ging het verschil na in gedachten tussen succesvolle en minder succesvolle sporters tijdens de wedstrijd. Goede spelers: concentreren zich op het spelproces minder op de score. Slechte spelers: Overdenken hoe het team het doet, hoe ze het zelf beter hadden kunnen doen. Ze blijven ook langer bezig met frustraties en ergeren zich aan externe invloeden als licht en herrie in het stadion. Verder kunnen ze hun gedachten moeilijk formuleren op heldere manier, kunnen ze het positieve moeilijk benadrukken. De raad is dan ook dat sporters zichzelf helder en duidelijk op een positieve manier toespreken met formuleringen die gaan over het proces van het spel en minder over hoe ze het zelf doen. Terloops merken we op dat hier een gevaar bestaat voor een denkfout. Het is niet omdat succesvolle sporters dergelijke gedachten hebben dat dergelijke gedachten je ook een succesvol sportman maken. S. Bögels liet om het voorgaande in kaart te brengen, scoren hoeveel van de aandacht verdeeld was tussen eigen lichaam, omgeving en taak. (zie ook tekst cognitief werken derde licentie). Over hoe we negatieve emoties in de toekomst vaak te hoog inschatten. Het begrip FOCALISME Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -49
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
(cf. Roos Vonk - Psychologie maart >98) Er zijn er verschillende foute inschattingen van hoe gevoelens er in de toekomst zullen uitzien. Soms zullen we een gevoel verkeerd inschatten naar kleur. We verwachten dat iets prettig zal zijn (bv het eten van een gerecht), maar dat valt dan achteraf tegen. In plaats van iets lekker krijg je een vieze smaak. We verwachten bijvoorbeeld een prettig weekend bij een of andere zeiluitstap, maar onze partner wil daar juist een paar ergernissen bespreken: het weekend valt tegen de verwachting in tegen. Een aantal zaken kunnen we op voorhand niet controleren (cf. Ellis: je moet er dan ook niet overloos over tobben). Daarnaast zijn er vergissingen die te maken hebben met intensiteit. We verwachten dat als onze partner ons in de steek zal laten, dit het einde van ons bestaan zal betekenen. We maken deze in schattingen vanuit een situatie waarin we niets tekort komen, maar verplaatsen ons in gedachten niet echt naar de situatie zelf. Zo kan men de gevolgen van een mislukte studie danig overschatten. Ook positieve gevoelens (het effect van het behalen van een diploma kan overschat worden). Wat hiervoor over de intensiteit van gevoelens gezegd werd, geld ook voor duurzaamheid. Zo vroegen Daniel Gilbert en Timothy Wilson studenten die een relatie hadden om te voorspellen hoe ze zich zouden voelen zonder die relatie. Voor diegenen waarbij de relatie stopte, bleek dat ze zich na de relatie niet ongelukkiger scoorden dan tijdens de relatie, alhoewel hun voorspelling veel negatiever was. De auteurs voeren de term focalisme in: men richt zich bij het inschatten (focus) op de gebeurtenis zelf en niet tezelfdertijd op alle andere dingen die zich in die periode zullen voltrekken. Deze laatste verbreding maakt nu juist dat men een meer genuanceerde, accurate inschatting kan maken. Hoe erg iets ook is, men kan niet de ganse dag in zijn bed liggen wenen. Steeds komt men in aanraking met anderen die al is het maar heel even toch andersoortige gevoelens kunnen oproepen (bv. een gezellig ondersteunende babbel). Voorgaande gegevens kunnen ook weer als onderzoek/experiment gebruikt worden om cliënten een en ander duidelijk te maken. Te niet doen. Iemand maakt een afspraak voor de volgende week. Dit na enig twijfelen. Onmiddellijk nadien zegt ze: Aweet ge ik ga toch liever wat wachten@. Eerst wordt even gevoeld hoe het is om een afspraak te maken. Daarna wordt dit ongedaan gemaakt door het verschuiven. Andere voorbeelden: Iemand doet volledige bekentenissen over een diefstal om dan even later de verklaringen in te trekken. Iets kopen en dan terug naar de winkel doen. Een reis boeken en die annuleren. Een relatie aangaan en onmiddellijk beëindigen. Over en onder reageren. Ik heb naar mijn nonkel gebeld (lievelingsnonkel). Hij heeft een ongeval gehad; hij is gekwetst aan zijn hoofd en zijn rug. De dommerik. Het is zijn lijf. Ik voel het niet. De moeder van een jongen sterft. Vader telefoneert hem om het bericht mee te delen. Tijdens de telefoon krijgt de jongen zijn walkman in het vizier. Deze ligt op het bureau van de opvoeder. Hij reageert amper tegen vader aan de telefoon. Als de hoorn ingehaakt is begint de jongen tegen de opvoeder dat hij zijn walkman terug wil. Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -50
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Juf Sabine zegde dat ik ziek ben in mijn hoofd. Ik maakte Kim wijs dat de man van juffrouw Sabine nog maar twee maand te leven heeft. Hij zal sterven van kanker. Kim begon te wenen en ging het aan de juf vragen. Een meisje mag voor lange tijd niet meer naar huis. Ze reageert amper op deze situatie. Nadien gaat haar goudvis dood. Ze weent uren aan een stuk. Omkering. Binnen de transactionele analyse wordt omkering gelijk gesteld met in antiscript gaan. Belangrijk is het om te realiseren dat dit niet over iets fundamenteel anders gaat. Script en antiscript zijn te zien als elkaars spiegelbeeld. Als iemand het kindscript AIk zal steeds braaf moeten zijn-ik mag niemand tot last zijn-ik mag niet bestaan @in de adolescentie omzet in rebellie, ongehoorzaamheid, wil dit niet zeggen dat het gegeven van niet te mogen bestaan hiermee overwonnen is en verwerkt is. Reactieve en proactieve agressie (Dodge >91). Proactief agressieve kinderen gebruiken hun agressie instrumenteel om hun doel te bereiken. Reactief agressieve kinderen reageren vijandig omdat ze de bedoelingen van anderen in eerste instantie als vijandig interpreteren. De eerste soort kinderen zijn voornamelijk agressief en gericht op verbaal geweld en fysieke kracht. De tweede groep is bang en voelt zich snel bedreigd. Dit bang en bedreigd zijn leidt tot selectieve abstractie, onder de vorm van een bedreigende interpretatie, in situaties die in principe meervoudig interpreteerbaar zijn. Proactief agressieve kinderen vertonen deze denkfout niet. Dit onderscheid heeft implicaties naar de therapie. Gut thinking. Ik ben wat ik voel. Gevoelens zijn de enige ware bron van kennis. Tunnel denken. Selectieve waarneming en selectieve abstractie in functie van een bepaald thema. Eens men een bepaald denkspoor bewandelt, lijkt er geen weg terug te zijn. Het is onmogelijk om de zaak vanuit een extern perspectief te overzien.
3.11. Therapieplan: Opstellen therapieplan:
Voor een therapieplan vertrekken we van de GVP of van de vereenvoudigde versie. Interventies kunnen gebeuren op verschillende niveau=s, met verschillende technieken. Essentieel lijkt het ons dat de technieken voldoende concreet zijn aan gegeven. Psychodrama, psychoanalyse en zelfs sociale vaardigheden zijn te algemeen. In een goed therapieplan zijn verschillende aspecten terug te vinden: ProbleemöDoelstelling (wat willen we veranderen, bereiken)öTechnieköEvaluatie (hoe gaan we achteraf meten/bepalen of we een gewenst doel bereikt hebben. In een therapieplan zijn bovenstaande stappen terug te vinden.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -51
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Een belangrijke factor is de inschatting van de motivatie van de cliënt om in therapie te komen. Afhankelijk van zijn of haar bewustzijn mogen/kunnen andere technieken aangewend worden. Indien iemand druggebruik niet als een probleem ziet, zal een poging tot verandering door de therapeut in die fase een omgekeerd effect hebben. Men beperkt zich aanvankelijk tot informatie en het beschikbaar stellen van een service (cf zuivere spuiten voor heroïneverslaafden in Nederland). Pas als er vragen komen bij de cliënt kan de feitelijke hulpverlening opstarten. Op dit vlak vinden we binnen het handboek voor transactionele analyse een mooi artikel. We komen hier verder op terug onder gesprekstechnieken.
Effect Therapie meten: We hadden het hoger reeds over de nood aan effectevaluatie bij therapieën, iets dat eenvoudiger is bij protocollaire behandeling. Hier kan men immers meer systematisch onderzoek doen naar werkbare en niet-werkbare factoren. Als illustratie nemen we een schema op waarbij het effect van IPT (zie hoger) vergeleken wordt met effecten van gedragstherapie en cognitieve gedragstherapie. Fairburn (‘93) leert dat we ook effecten op langere termijn moeten evalueren. We merken terloops op dat zijn versie van de cognitieve gedragstherapie een wel erg afgeslankte versie is. Zo wordt het bekijken van de interpersoonlijke relaties buiten beschouwing gelaten.
100
IPT 50 CBT BT
0 Pre
Post
12-maanden
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
6-jaar
Module 3 -52
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Voorbereiding / Evaluatie Therapeutische Interventie. I. 1. 2. 3.
Gespreksplanning Doelstellingen gesprek/sessie (cf Therapieplan) Aan te raken thema’s-inhouden Te gebruiken technieken (gesprekstechnisch/therapeutische technieken)
II. Gespreksevaluatie 1. Inhoudelijk (opsomming inhouden, wat is nieuw?, wat betekent dit naar GVP toe?) 2. Evaluatie in functie van geformuleerde doelstellingen. 3. Evaluatie gesprekstechnieken, contact met cliënt 4. Evaluatie therapeutische vaardigheden en technieken. 5. Motivatie, werkhouding cliënt 6. Afspraken en huiswerk naar volgende sessie toe.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -53
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Niveau Gezin Ouders
Jongere
Gezinstherapie Gezinsgesprek (info verwerven) Relatietherapie Individuele Therapie aan één van de ouders Ouderlijke vaardigheden - Patterson (groep of individueel) Mediatietherapie / Token economy Kaderen en herbenoemen van gedrag / informatie Interventie Probleem Informatie verwerven Emotionele verwerking -Rouw (verlies persoon, handicap, (zelf observatie/ meting, bibliotherapie, info verstrekt door therapsychose), Misbruik, Mishandeling- peut) Dader (Agressie, diefstal)
Opvoeders Leerkrachten Omgeving Geen Interventie Combinaties
Therapeutische Interventies
Soort Interventie
seks,
Opmerking Opname van ouders en kinderen in residentiële context mogelijk Techniek: positive playtime: ouders en kinderen ravotten 15' per dag. Ook bij adolescent: moment van onbekommerde aandacht voor elkaar.
Technieken S Stimuluscontrole Exposure, SD, flooding, cue exposure (vivo, vitro, imagine)
(Preventie) Ambulant Semi-residentieel Residentieel
drugs, Sociale vaardigheden / Communicatie / Assertiviteit
Individueel Groep R Zelf-instructietraining/Stressinoculatie/ Rolnemingsvaardigheden Responspreventie Identiteitsproblemen / Begeleiding (cognitief- emotioneel) Maatwerk Arousal controle transities protocollair Gedragsinoefening Psychodrama Faalangst, Sociale Angst, PsychoC somatiek, Cognitieve therapie: Contingentie management Eetstoornis, Dwang, Depressie, Tics, (Ellis, Beck, Schema Focused Therapy - Young, Transactionele (Enuresis-Encopresis),Leerstoornis, Analyse) cf. Socratische methoden (creëren cognitieve Psychodramatechnieken individueel aangewend/ Schizofrenie dissonantie en meta-perspectief), gedachtenschema, kans- twee stoelen berekening, historische toetsing, continuümtechnieken, script herschrijven - reparenting experimenten opzetten, concentratietechnieken aanleren cf. sport en sociale angst (doseren van aandacht die naar zichzelf of de Positief herbenoemen omgeving gaat ten voordele van de aandacht naar het proces), Humor actieschema, attributietraining, positief dagboek, fixed role, Metaforisch werken moedige modelling (S. Böghels) Paradoxale opdrachten Perspectief buitenstaander naar eigen gedrag kijken (Sekstherapie3) Advocaat van de duivel EMDR – Mindfulness CBT - Relaxatie Technieken vergelijkbaar met die aangewend bij interventies op ouderlijk niveau Mogelijk worden anderen betrokken (vriend of vriendin) Inschakelen: Vertrouwenscentrum, Bemiddelingscomissie, Politie Bij te weinig motivatie (contracttechniek met engagement alle partijen) , voldoende kracht in milieu,
Doorverwijzen naar een psychiater voor medicatie
Vaak zal men afhankelijk van de complexiteit/haalbaarheid meerdere niveau’s combineren. Ook kan men verschillende interventievormen combineren mits een voldoende uitgeschreven GVP. Ook kan men meerdere therapeuten inschakelen
De keuze van de interventie wordt bepaald door de centraliteit van de klacht binnen het geheel, het risico/lijden dat een klacht meebrengt voor de cliënt en zijn omgeving, de motivatie van de cliënt, de mogelijkheden/draagkracht van de cliënt (cf. acting out), kader en de ervaring van de therapeut. Formuleer je plan in “ stappen: klacht/probleem (1), doelstelling (2), interventie-techniek (3), evaluatie (4).
3
Een eerder uitzonderlijke gegeven bij adolescenten (i.t.t. seksuele voorlichting; onder deze therapievorm valt het opheffen van functiestoornissen en het wegnemen van remmingen bv. t.g.v. misbruik.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -54
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Veranderen van zelfbeeld: Het rechtstreeks inwerken op het zelfbeeld heeft nog steeds meer effect dan trainingen waar andere doelstellingen centraal staan (bv. het verhelpen van schoolproblemen). Men mag niet te snel veronderstellen dat interventies die de adaptatie in het dagelijks leven verhogen, eveneens automatisch tot een verhoging van het zelfbeeld zullen leiden. Het zelfbeeld zal maar veranderen in zoverre er specifiek en expliciet rond gewerkt wordt. Interventies hebben een groter effect wanneer ze uitgevoerd zijn op een theoretische, empirische rationale of beiden. Wat verder bouwt op voorgaand onderzoek heeft meer kan op succes.
3.12. Het adviesgesprek. 3.12.1. Situering.
Ondertussen hebben we een tijd samengewerkt met onze cliënt. Het proces zal tot hier in een viertal sessies verlopen zijn (soms vijf als de ouders ook willen gezien worden). Tussen sessie 2 en 3 laten we gemiddeld 14 dagen die kunnen gebruikt worden om de vragenlijsten in te vullen. De cliënt doet dit thuis. In de derde sessie overlopen we de verschillende vragenlijsten en gaan we na of bepaalde items of opdrachten moeilijkheden opleverden. We houden ons aan de afspraken dat de jongere zich met de soms saaie opdracht van het invullen van testen en vragenlijsten bezig houdt. Als tegenprestatie krijgt hij uitleg over wat we uit welke vragenlijst halen. De volgende fase is een adviesgesprek. We leggen de jongere de GVP, de PS en het mogelijk therapieplan voor en verrekenen de reacties die hierop komen in de “definitieve” versie. Het is duidelijk dat de schema’s in de mate van het mogelijke in cliënttermen opgesteld worden. Indien er een advies gesprek is met de ouders, dan bepalen we met de jongere welke thema’s hij besproken wil zien en welke niet. Hierbij brengen we de afspraken die we maakten rond therapeutische geheimhouding in rekening. De voorstelling hoeft geen saai eenrichtingsverkeer te worden. Het dient geanimeerd, enthousiast, betrokken en humoristisch (indien niet tegenaangewezen) gebracht te worden. Gewoonlijk doen we de bespreking van de GVP in twee rondes. Een eerste keer overlopen we de diverse velden en kan de adolescent bijkomende uitleg vragen indien hij bepaalde zaken onduidelijk vindt of niet begrijpt waar ze vandaan komen. Pas in een tweede ronde wordt een debat georganiseerd over de mogelijke juistheid. Belangrijke uitgangsstelling is dat het verhaal dat we brengen een beeld is, niet hét beeld, dé enige waarheid. Vaak maken we tijdens de bespreking aanvullingen en correcties. De cliënt wordt aangeboden om de informatie in schemavorm mee naar huis te nemen. We voorzien de mogelijkheid dat de cliënt overwegingstijd krijgt om al dan niet in te stappen in de voorgestelde therapievorm. We zijn niet uit op een verkoop, waarbij we eens de voet tussen de deur, kost wat kost de verkoop van een gedachte willen forceren. Houd bij het adviesgesprek niet alleen rekening met inhoudelijke aspecten maar ook met gesprektechnische kant en de motivationele context van de diverse betrokkenen. Weerstanden tot verandering bij een individuele cliënt kunnen te maken hebben met elementen als het ‘it won’t be me effect’ ‘gut thinking’(ik ben wat ik voel) ziektewinst op korte termijn. Vergeet niet dat het voorstellen van je advies in principe al een deel is van het therapeutisch werk. Je zal bijvoorbeeld al gebruik maken van de techniek “positief herbenoemen”. Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -55
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 - Werknota=s -
Vergeet in je gesprek niet de verbinding te maken tussen aanmeldingklacht-hulpvraagGVP-PS en therapieplan. Als er een gesprek is met de ouders bieden de we adolescent steeds aan om het gesprek naar de ouders zelfstandig te voeren (al dan niet met bijstand van de therapeut). We leggen aan de ouders het resultaat voor van ons gezamenlijk werk. Dit heeft vaak officieel iets van een prijsuitreiking.
3.12.2. Verdere inkleuring.
In het handboek van Kievit geeft J. van der Maas een structureel kader. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 6 fasen.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -56
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 De voorbereiding:
• • • • • •
voorbereiding introductie presentatie adviezen afronding evaluatie
Bereid je grondig voor (zodat het geen afleeswerk wordt). Bekijk op voorhand welke weerstand je kan verwachten en hoe je er mee zou kunnen omgaan. De introductie: Geef kort aan wat de bedoeling is van het gesprek, hoe het zal verlopen, wat de taakverdeling is tussen de diverse deelnemers (adolescent, jongere, ouders, stagiair). Bedank de deelnemers voor hun inzet tijdens het proces. Welke reacties wanneer kunnen. Cf. de boutade: eerst begrijpen, dan reageren. Geef aan dat je vrij veel aan het woord zal zijn, juist omdat je een volledig beeld wil schetsen. Gebruik een taal die aansluit bij de beleving en de gewoontes van ouders en adolescent. De presentatie: Begin de presentatie met een aantal eigen indrukken, grote lijnen. Stel de ander gerust zonder te sussen. Beklemtoon sterke punten. Verreken de reacties van de betrokkenen (verbaal/non-verbaal) en speel hier op in. Verdeel uw aandacht voldoende tussen de verschillende gesprekspartners. Geef hypotheses als hypotheses, ga in op tegenstellingen, alternatieve verklaringen en onduidelijkheden (die een uitdaging inhouden om de zaak verder te bekijken). Verwijs in je uitleg bij een bepaald thema regelmatig naar wat de betrokkenen zelf zegden. De adviezen: Controleer hier ook of wat je zegt juist begrepen wordt door de diverse deelnemers. Moedig ze aan tot een reactie. Leg adviezen niet op maar spoor de betrokkenen aan tot participatie. Laat de persoon effectief keuze tussen verschillende opties en zoek samen naar de voor en nadelen van iedere keuze. Blijf binnen je rol van coach die werkt naar een grote (zelf)hantering door de betrokkenen. Als je een negatieve diagnose te maken hebt of slechts nieuws over te brengen hebt, draai dan niet rond de pot, laat de realiteit niet tergend langzaam om de mensen afkomen, maar maak je punt reeds duidelijk in de introductie, zonder te bruuskeren. Zorg dat ieder zich actief aangesproken voelt om de rol die van hem/haar verwacht wordt waar te maken. Probeer geen goedkope adviezen te geven, die als en pleister op een houten been kunnen overkomen. Laat je niet verleiden tot naïeve succesvoorspellingen of meegaan in pessimistische scripts. De afsluiting Maak een globale samenvatting en afrondende afspraken voor het verder verloop. Evaluatie Overleg met jezelf en andere professioneel betrokkenen hoe het gesprek verliep. Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -57
Oefeningen Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie bij Adolescenten- Deel 1 Literatuur: De Raedt, R., De Schacht, R. (2003) Een empirisch model voor probleemidentificatie binnen het gedragstherapeutisch proces. Gedragstherapie, jrg 36,3. Kievit, Th., de Wit, J., Groenendael, J.H.A. & Tak, J.A. (1998). Handboek Psychodiagnositiek voor de hulpverlening aan kinderen, Maarsen, Elsevier/ De Tijdstroom. Hafkenscheid, A., Kuipers, A., Marinkelle, A.De vragenlijst als effectmaat bij ‘n=1’ ; hoe bruikbaar zijn statistische definities van ‘klinische significantie’ en betrouwbare verandering. gedragstherapie, jrg 31 (3) september 1998 Haney, P., Durlak, J.A.(1998). Het veranderen van zelfwaardering bij kinderen en adolescenten: een meta-analytisch overzicht. Literatuurselectie Kinderen en Adolescenten,6de jrg., nr. 3, 311-334. Jansen, A., Merckelbach, H., van den Hout, M. (1992). Experimentele Psychopathologie. Een inleiding. Assen Maastricht: Van Gorcum. Verhofstadt-Denève, L. (1998). Adolescentiepsychologie. Leuven Appeldoorn: Garant. Verhofstadt-Denève, L. (2001). Zelfreflectie en persoonsontwikkeling. ontwikkelingsgerichte psychotherapie. Leuven/Amersfoort: Acco
Handboek
Weiss, A. (2001). The no-suïcide contract: possibilities and pitfalls. American Journal of Psychotherapy, 55-3, 414-420 Young,J., Klosko, J. (1999), Leven in je Leven. Leer de valkuilen in je leven kennen, Lisse, Swets & zeitlinger. Young,J., Pijnaker,H. (1999), Cognitieve therapie voor persoonlijkheidsstoornissen. Een schemagerichte benadering, Houten-Diegem, Bohn Stafleu Van Loghum.
Paul Hamers Persoonlijke nota’s/voorbereiding/ versie ’06-07
Module 3 -58