MOBILITEITSCEL
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE
ORIENTATIENOTA juni 2004
ADDENDUM Volgende opmerkingen van de stuurgroep d.d. 24 juni 2004 zijn te beschouwen als addendum bij de Oriëntatienota (juni 2004), die op die dag door de stuurgroep werd goedgekeurd. Verdere aanvullingen/detailleringen op de nota zullen waar nodig worden opgenomen in de onderzoeksnota.
p. 51 (opmerking VLM) Op meso- en microniveau kunnen volgende problemen worden aangestipt: Een aanzienlijk deel van het verkeer op de N8 is van doorgaande aard: tijdens de toeristische piekperioden is ongeveer één derde van het verkeer regionaal (interstedelijk en uit zuid-West-Vlaanderen) en één derde bovenregionaal verkeer (uit Henegouwen en Noord-Frankrijk). Tijdens de avondspits van een gewone werkdag legt ‘slechts’ 30% van het verkeer de volledige N8 tussen Ieper en Veurne af. Dit is naast interstedelijk verkeer (tussen Ieper en Veurne) ook verkeer naar/vanuit de kust (Koksijde tot Oostende) en naar/vanuit de omgeving van Kortrijk – Moeskroen. Knelpunten in verband met de huidige inrichting van de N8, punt 1 - de doortochten: nuancering van de tekst: In de doortochten van Brielen en Hoogstade stelt zich, omwille van het smalle gabariet in combinatie met de huidige intensiteiten, een verkeersleefbaarheidsprobleem. Er is onvoldoende ruimte om een goede ruimtelijke oplossing te bieden voor het parkeren, de aanleg van fietspaden en voldoende brede voetpaden. In Elverdinge komt deze problematiek ook voor, zij het over een zeer beperkte lengte (enkele tientallen meter) voorbij het kruispunt met de Boezingestraat. p. 52: eerste paragraaf, punt 3 Kooppunten: … De N8 vormt een belangrijke ruimtelijke barrière tussen de dorpen gelegen langs beide zijden van de N8. Op vlak van oversteekbaarheid zijn er enkel problemen tijdens de toeristisch piekmomenten.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / ADDENDUM I
p. 55: 3.1.1.4 (eerste paragraaf - opmerking provincie) in het RSV staat volgende passage over de N8 en een indicatieve selectie als secundaire weg: Voor enkele verbindingen tussen kleinstedelijke gebieden en het hoofdwegennet worden op Vlaams niveau indicatief secundaire wegen geselecteerd. Alhoewel deze wegen naar functie veeleer als primaire wegen moeten beschouwd worden, kunnen zij om ruimtelijke redenen deze functie niet vervullen. Deze wegen moeten ingericht worden rekening houdende met leefbaarheid en verkeersveiligheid. Om de verkeersleefbaarheid op secundaire wegen te verzekeren, kunnen plaatselijke omleidingswegen worden voorzien. Voor de verbinding Ieper – Veurne wordt er een rechtstreekse verbinding om secundair niveau voorzien tussen de N38 en de N8 met het oog op de verbetering van de verkeersleefbaarheid langs de bestaande N8 tussen Ieper en Veurne. (RSV, p. 493) De stelling dat de provincie de N8 in haar provinciaal structuurplan een secundaire functie heeft toegekend, nadat de verbinding in het RSV niet geselecteerd werd als hoofd- of primaire weg, is dus niet volledig correct. Ook in het RSV werd als een duidelijke visie gegeven.
p. 72, 3.1.3.2, eerste paragraaf Woesten is de grootste kern van Vleteren (543 woningen). De kern kent de laatste jaren een toename van de bevolking (van 1327 in 1991 naar 1382 in 2000).
p. 83, eerste paragraaf, verduidelijking GBC = gemeentelijke begeleidingscommissie die het mobiliteitsplan opvolgt.
p. 87, 3.3.1 VEN/IVON, derde paragraaf In het kader van deze eerste fase van de afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) in uitvoering van artikel 17 en volgende van het natuurbehouddecreet van 21 oktober 1997, werden de meeste van de op het vigerende gewestplan voorkomende R- en N-gebieden opgenomen in de Grote Eenheid Natuur (GEN). p. 91, 3.3.5 - Beschermde landschappen, monumenten en dorgsgezichten (opmerking AML)
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / ADDENDUM II
Vervangen naam ‘Komgrondegebied van Lampernisse’ door 'Oudlandpolders van Lampernisse'. De Stenen brug over de oude of dode IJzer is eveneens een beschermd monument.
p. 107, tabel rechtsonder, zwakke punten: N38 is niet volledig uitgebouwd tot aan de A25 (i.h.b. het wegvak Poperinge - Abele – Steenvoorde) zodat de ontsluiting vanuit Poperinge en Ieper richting Frankrijk (A25) niet optimaal verloopt.
Tikfouten: kaart 2.2.2.1a A26 ipv. A25; p.52 kooppunten i.p.v. knooppunten, wart i.p.v. wat; laatste zin p.52 ontbreekt “dat”; p.58 voorlaatste regel: de benaming is niet Kustpolders-Westhoek, maar Kust-Polders-Westhoek; p.60 in de bebouwde ko i.p.v. bebouwde kom; p.64 bovenaan Bijverinkhove i.p.v. Gijverinkhove; kaart 3.1.3.3 kaarttitel: Lo-Renige i.p.v.. Lo-Reninge; kaart 3.2.4a op kaart zelf: Hoogstrade i.p.v. Hoogstade; p.88 onderaan gewesplan i.p.v. gewestplan; p.95 eerste alinea Hooglede i.p.v. Hoogstade; kaart 5.2a: legende voor markante terreinovergang is fout (terrien i.p.v. terrein); p.104 tabel rechtsboven: openbaarveroerverbinding i.p.v. openbaarvervoerverbinding;
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / ADDENDUM III
1 INLEIDING: OMSCHRIJVING VAN DE OPDRACHT
1
2 BESTAANDE TOESTAND
3
2.1 BESTAANDE RUIMTELIJKE STRUCTUUR .................................................................................................................3 2.1.1 Bestaande ruimtelijke structuur op macroniveau ................................................................................................................ 3 2.1.2 Bestaande ruimtelijke structuur op meso- en microniveau .................................................................................................. 4
2.2 BESTAANDE VERKEERSSTRUCTUUR.....................................................................................................................26 2.2.1 Verplaatsingspatronen ...................................................................................................................................................... 26 2.2.2 Verkeersnetwerken ........................................................................................................................................................... 31 2.2.3 Gebruik van verkeersnetwerken ....................................................................................................................................... 36
3 PLANNINGSCONTEXT
53
3.1 RUIMTELIJKE STRUCTUURPLANNEN....................................................................................................................53 3.1.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en Waalse (SDER) en Noord-Franse (SDUL) plannen .............................................. 53 3.1.2 Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan West-Vlaanderen ..................................................................................................... 59 3.1.3 Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplannen.................................................................................................................... 67
3.2 MOBILITEITS- EN VERKEERSPLANNEN ..................................................................................................................77 3.2.1 Ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen................................................................................................................................ 77 3.2.2 WES. verkeersleefbaarheidsplan kust................................................................................................................................ 79 3.2.3 Gemeentelijke Mobiliteitsplannen.................................................................................................................................... 80 3.2.4 Synthese knelpunten en beleidsopties op lokaal niveau ................................................................................................... 86
3.3 PLANNINGSCONTEXT LANDSCHAP, MILIEU EN NATUUR .................................................................................87 3.3.1 VEN / IVON...................................................................................................................................................................... 87 3.3.2 Internationale beschermingsgebieden............................................................................................................................... 87 3.3.3 Biologischewaarderingskaart ............................................................................................................................................ 90 3.3.4 Natuurdecreet - vegetatiewijziging ................................................................................................................................... 90 3.3.5 Beschermde landschappen, monumenten, dorpsgezichten .............................................................................................. 90
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER - VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / II
3.3.6 Archeologisch patrimonium ............................................................................................................................................. 91 3.3.7 Bosdecreet........................................................................................................................................................................ 91 3.3.8 Gemeentelijke natuurontwikkelingsplannen (GNOP’s)..................................................................................................... 92
3.4 RUILVERKAVELINGSPLANNEN EN LANDINRICHTINGSPROJECTEN (VLM) .........................................................93 3.5 GEWESTPLAN EN BPA’S ........................................................................................................................................94 3.6 TOEKOMSTVISIES ..................................................................................................................................................95 3.6.1 West-Vlaanderen 2010: een strategie voor economische ontwikkeling (GOM) ................................................................ 95 3.6.2 Streekcharter Westhoek (streekplatform Westhoek) .......................................................................................................... 96 3.6.3 Liaison autoroutière Amiens – Lille – Belgique (LAALB) ................................................................................................... 97
4 ONDERZOEKSCONTEXT
98
4.1 ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK NAAR RESTEN UIT DE EERSTE WERELDOORLOG ..........................................98 4.2 BESTAANDE STUDIES OVER DE VERBINDING IEPER – VEURNE..........................................................................98 4.2.1 Relatie Ieper – Veurne, doortochten- en saturatieproblematiek, tracé-studie (AWV West-Vlaanderen) ............................. 98 4.2.2 Tracéstudie verbinding Ieper – Veurne i.o.v. provincie West-Vlaanderen (Groep Planning) ........................................... 100 4.2.3 Verbinding Ieper – Veurne – voorbereidend onderzoek tracéstudie A19/N8 (Korsmit & Serbruyns) .............................. 101
5 RICHTINGGEVENDE ELEMENTEN VOOR DE OPDRACHT
104
5.1 DOELSTELLINGEN ...............................................................................................................................................104 5.1.1 Doelstellingen op macroniveau ...................................................................................................................................... 104 5.1.2 Doelstellingen op mesoniveau ....................................................................................................................................... 104 5.1.3 Doelstellingen op microniveau....................................................................................................................................... 105
5.2 RANDVOORWAARDEN ......................................................................................................................................106 5.3 VOORLOPIGE TOETSING VAN DE HUIDIGE SITUATIE AAN DE DOELSTELLINGEN.........................................107 5.3.1 Toetsing op macroniveau ............................................................................................................................................... 107 5.3.2 Toetsing op meso- en microniveau ................................................................................................................................. 104
5.4 VERDERE AANPAK VAN PLANPROCES ...............................................................................................................105
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER - VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / III
BIJLAGE
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
I
1
BESCHRIJVING WEGBEELD VAN DE N8, N369 EN N38 ..........................................................................................I
2
SOCIO-ECONOMISCHE KENCIJFERS VAN DE WESTHOEK......................................................................................I
3
GEDETAILLEERDE UITWERKING NATUURLIJKE STRUCTUUR DEELSTRUCTUUR FAUNA EN FLORA .............. VIII
STUDIEOPRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER - VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / IV
1 INLEIDING: OMSCHRIJVING VAN DE OPDRACHT In de procesnota werd de doelstelling van deze studie als volgt geformuleerd: Deze studie moet voorstellen doen die een oplossing bieden voor de problemen die zich stellen op de wegverbinding N8 tussen Ieper en Veurne. Ze moet vertrekken vanuit een ruime verkeerskundige en ruimtelijke context en vanuit een multimodale benadering, met in acht name van ecologische, landschappelijke en sociaal-economische overwegingen. Deze studie moet de nodige input leveren voor andere processen, met het oog op het optimaliseren van deze processen. Het betreft hier bijvoorbeeld de Milieueffectenrapportage (MER), het opstellen van het Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) en de eventuele andere noodzakelijke processen zoals deze betreffende de speciale beschermingszones. Belangrijk in de aanpak is dat gewerkt wordt met verschillende schaalniveaus. In het eerste hoofdstuk van deze nota wordt de bestaande ruimtelijke en verkeerskundige toestand geanalyseerd. Door het functioneren van de huidige N8 (en ruimer de verplaatsingen naar de westhoek en westkust) te analyseren wordt getracht inzicht te krijgen in wat er momenteel fout zit. De uitvoerige beschrijving van de bestaande ruimtelijke structuur geeft inzicht in de kwaliteiten en gevoeligheden van het gebied rond de N8, wat in de onderzoeksfase zal toelaten de effecten van eventuele nieuwe infrastructuur zo goed mogelijk in te schatten. In de planningscontext zitten duidelijke visies vervat die een antwoord geven op de vraag of er nieuwe infrastructuur wenselijk is en zo ja op welke manier die zal moeten functioneren. De respectievelijke structuurplannen geven integrale ruimtelijke visies. Hierbij is de subsidiariteit tussen de verschillende overheidsniveaus belangrijk (de hogere overheid doet uitspraken over dingen die op lager niveau niet opgelost kunnen worden). Een aantal van de ruimtelijke structuurvisies zijn reeds of worden momenteel vertaald in verordendende plannen die in de plaats treden van (delen van) het gewestplan. De mobiliteitsplannen geven een beleidsvisie op mobiliteit die meestal binnen de globale ruimtelijke visie past. Omdat zij in een aantal gevallen ook meer gedetailleerde verkeerskundige oplossingen aanreiken worden zij opgenomen. Vanuit de sector landschap, milieu en natuur is er heel wat regelgeving met belangrijke juridische consequenties. Van de belangrijkste elementen die in het studiegebied van toepassing (kunnen) zijn, wordt een overzicht gegeven. Ruilverkavelingen en landinrichtingsprojecten zijn, gezien het belang van de landbouw, belangrijke elementen in rekening mee te brengen. De toekomstvisies geven, vooral vanuit economische hoek, een duidelijke langetermijnvisie op de ontwikkeling van de Westhoek.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 1
Over de te onderzoeken problematiek zijn in het verleden in opdracht van verschillende overheden en administraties al verschillende studies uitgevoerd. Deze studies zijn gebundeld in het hoofdstuk onderzoekscontext. Parallel met dit planproces wordt ook archeologisch onderzoek uitgevoerd op het begin van het gewestplantracé van de A19. Het is belangrijk dat de resultaten van dit onderzoek teruggekoppeld worden naar deze studie. Tot slot worden een aantal richtinggevende aspecten meegegeven die het vervolg van het proces verder zullen sturen. In de eerste plaats zijn dit de doelstellingen en randvoorwaarden die voor het gebied zijn opgesteld. In tabelvorm wordt aangegeven in hoeverre de huidige situatie beantwoordt aan deze doelstellingen, zodat een genuanceerd beeld ontstaat van de op te lossen problemen of zwakke punten.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 2
2 BESTAANDE TOESTAND We beginnen met een algemene ruimtelijke en verkeerskundige situering op macroniveau (zuid-West-Vlaanderen + relatie met Noord-Frankrijk) en mesoniveau (driehoek Ieper – Veurne – Diksmuide). Op microniveau wordt meer gedetailleerd ingegaan op welbepaalde deelelementen en deelgebieden (in de omgeving van een bestaand of mogelijk nieuw tracé). Verder wordt ook verwezen naar de bijlage waar een analyse is opgenomen van de ruimtelijke en verkeerskundige kenmerken van de huidige N8, N369 en N38.
2.1 BESTAANDE RUIMTELIJKE STRUCTUUR 2.1.1 BESTAANDE RUIMTELIJKE STRUCTUUR OP MACRONIVEAU De Westhoek is gelegen tussen de sterk bebouwde en dichtbevolkte stedelijke agglomeratie rond Rijsel1 en de verstedelijkte Belgische kustzone. De Westhoek kenmerkt zich binnen deze structuur als een relatief dun bevolkt gebied met een uitgesproken openruimtekarakter (van Vlaams belang) en sterk uitgebouwde landbouwstructuur (eveneens van Vlaams belang). Op vlak van natuur hebben enkele zones een internationaal belang (zie verder: de Ramsar-, habitat- en vogelrichtlijngebieden). Op het vlak van toerisme zit het gebied in het zog van de kustzone, met een toerisme dat zich meer richt op zachte vormen van recreatie, cultuurhistorisch toerisme in de historische steden en toerisme gelinkt aan het Wereldoorlog I-verleden (met een internationale uitstraling).
1
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Driepolig grootstedelijk gebied Lille - Roubaix - Tourcoing omgeven door regionaalstedelijke gebieden Kortrijk, Valenciennes, Douai en tal van kleinere stedelijke gebieden Tournai, Moeskroen, Wattrelos, Villeneuve d’Ascq, Lens, Béthune, Armentières, Ieper. Deze verstedelijkte gebieden zijn vaak vergroeid met elkaar door sterke randfuncties zoals Villeneuve d’Ascq (wonen), Lesquin en Wevelgem (luchthavens en aanverwante activiteiten), Seclin en Dottignies (KMO-zones);
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 3
E
ZE
D OR
NO
Knokke-Heist Zeebrugge IIIIII IIIIII I I Blankenberge IIII I III IIII I I I De Haan III IIII AX IIII Oostende IIII
I Middelkerke IIIIIII I I I Westende III I Nieuwpoort I I I I Koksijde IIIII I De Panne IIIIII
Antwerpen Brugge
Veurne WESTHOEK
Diksmuide
Gent
Antwerpen
N8
E4 2
spoorlijn
Ieper
A19
N5
West Vlaamse Heuvels
internationaal autosnelwegennet
Brussel
Roeselare
Poperinge
N38
regionale weg
N36
9
Duinkerken
E40
E403
Torhout
E40
N49
TGV
E1
8 Wervik
7
Oudenaarde
Kortrijk Ronse
Vlaamse Ardennen
Roubaix Lille
Brussel
A8
landsgrens stedelijke kern
A2
TGV
poldergebied
E1
7
3
I IIIII
Doornik
verstedelijkte kustzone
Parijs
Bergen Charleroi
Valenciennes Bergen
Bron. eigen bewerking obv Wolters atlas
Valenciennes
N
SITUERING OP MACRONIVEAU Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
mei 2004
kaart 2.1.1
2.1.2 BESTAANDE RUIMTELIJKE STRUCTUUR OP MESO- EN MICRONIVEAU Het studiegebied wordt op mesoniveau gedefinieerd als het gebied tussen Poperinge, Ieper, Diksmuide en Veurne (dit komt ongeveer overeen met wat de Westhoek genoemd wordt). De bestaande ruimtelijke deelstructuren (landschappelijke ~, nederzettings~, economische ~, natuurlijke ~, agrarische ~ en toeristisch-recreatieve structuur) worden achtereenvolgens op dit mesoniveau besproken. Op basis van een significant verschil in ruimtelijke kenmerken wordt het studiegebied verder opgedeeld in: deelgebied 1: gebied tussen Ieper – Poperinge en de IJzerbroeken (zuidelijk deel van studiegebied); deelgebied 2: gebied ten noorden van de IJzer (noordelijk deel van studiegebied).
2.1.2.1 BESTAANDE LANDSCHAPPELIJKE STRUCTUUR De Westhoek is een belangrijk aaneengesloten openruimtegebied van Vlaams belang. Bijzondere structuurbepalende elementen van het landschap zijn het voorkomen van gave landschappen2 (kustpolders en het plateau van Izenberge), structuurbepalende reliëfelementen (randen van het plateau van Izenberge) en markante terreinovergangen (overgang tussen polders en zandleemstreek) (informatief deel RSV, p. 94-95). 2.1.2.1.1 Fysisch systeem BODEM EN ONDERGROND Het noordelijke deelgebied wordt gevormd door de polderstreek die via de IJzervallei een diepe wig maakt in de zandleemstreek. De polders kennen een ondergrond van veen en mariene zanden, afgedekt door zware klei. De differentiatie van komgronden en geulgronden is landschappelijk structurerend in het grondgebruik, bebouwing, wegenpatroon en beplantingen. Kenmerkend is vooral het ontstane microreliëf in de graslanden ten gevolge van lokale uitveningen, kleiafgraving en permanente beweiding. Aan de rand van de zandleemstreek zijn de Middellandpolders overdekt (overdekte pleistocene gronden, Oudlandpolders).
2
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Een gaaf landschap is een landschap waarvan de samenhangende landschappelijke structuur slechts in een beperkte mate geschonden en versnipperd is door grootschalige ingrepen.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 4
IED
B GE EL DE 2 ED
BI
GE
EL
DE 1
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
SITUERING OP MESONIVEAU Deelgebieden februari 2004
kaart 2.1.2
De overgang van polders naar zandleemstreek is uitgesproken in de noordwestelijke rand naar het laag plateau van Izenberge en ten westen van de Lovaart. Het zuidelijke deelgebied en het noordwestelijk gelegen Plateau van Izenberge behoren tot de zandleemstreek. Hier treffen we voornamelijk twee soorten gronden aan, namelijk matig natte zandleemgronden met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont en zeer natte zandleemgronden met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont. Deze laatste bodemserie vormt een brede band die van zuidwest naar noordoost loopt ten noorden van Woesten-Zuidschote. Het zuidelijke deel van het studiegebied behoort integraal tot de zandleemstreek. De aanwezige formaties bestaan uit tertiaire en kwartaire afzettingen. De tertiaire afzettingen die op geringe diepte voorkomen, dateren uit het Vroeg Eoceen. Het betreft vooral kleiige mariene sedimenten van de Formatie van Kortrijk (Ieperiaan). Lokaal zijn ze bekend als ‘blauwe spie’. Ze zijn doorgaans met kwartaire afzettingen bedekt en komen plaatselijk aan de oppervlakte voor. De sterke erosie gedurende het latere Tertiair en vooral gedurende de ijstijden (Pleistoceen), bepaalt in grote mate het huidige reliëf. De Ieperiaanse klei, die ruim 100 meter dik en weinig doorlatend is, vormt de ondergrond van de gehele streek. De pleistocene sedimenten, hoofdzakelijk afgezet tijdens de Würm-ijstijd, bedekken de tertiaire afzettingen. De basis van de kwartaire deklaag wordt soms gevormd door een grindlaag. De dikte van de deklaag is maximaal 1-2 meter. Vaak is deze laag zeer dun en dikwijls gemengd met onderliggend substraat. Deze deklaag bestaat uit dikke niveo-fluviale, zandige lagen en dunne niveo-eolische lösslagen. Nabij beken dagzomen deze afzettingen vaak waardoor lokaal lichtzandleemgronden optreden tussen overwegend zandleemgronden (Kemmelbeek). De beekdepressies (b.v. Poperingevaart) zijn opgevuld met jongere kleiige afzettingen (alluvium). Ze dateren van het Laatglaciaal en het Holoceen. HYDROGRAFIE Mesoniveau Binnen het ruime plangebied kunnen verschillende VHA-zones onderscheiden worden, namelijk (van noord naar zuid): Krommegracht van Lokanaal tot monding in de Beverdijkvaart; Beverdijkvaart van monding Vlavaart tot monding Oostkerkevaart; Krommegracht van Lokanaal tot monding Steengracht; Beverdijkvaart tot monding Vlavaart; IJzer van monding kanaal Ieper-IJzer tot monding Handzamevaart; IJzer van monding Poperingevaart tot monding kanaal Ieper-IJzer;
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 5
Poperingevaart van monding Holle Beek tot monding IJzer; Grote Kemmelbeek van monding Vuile Beek tot monding IJzer; Ieperlee van monding Bellewaardebeek tot monding in kanaal Ieper-IJzer; Poperingevaart tot monding Holle Beek. Microniveau De belangrijkste waterlopen (bevaarbaar en eerste cat.) in dit gebied zijn de IJzer, de Lovaart, het kanaal Ieper-IJzer, de Ieperlee, de Martjesvaart, de Kemmelbeek en de Poperingsevaart. Daarnaast komt een zeer uitgebreid net van tweede en derde categoriebeken en niet-geklasseerde waterlopen voor. Gezien het natte karakter van de polders en de IJzerbroeken is dit waterlopenstelsel er zeer dens. Op het zandleemplateau is dit waterlopenstelsel veel beperkter. Uitgesproken natte en overwegend laag gelegen gebieden zijn de IJzervallei en grote delen van het komgrondengebied van Lampernisse. Op microniveau vallen de volgende VHA-zones te onderscheiden: IJzer van monding Poperingevaart tot monding kanaal Ieper-IJzer; Poperingevaart van monding Holle Beek tot monding IJzer; Grote Kemmelbeek van monding Vuile Beek tot monding IJzer; Ieperlee van monding Bellewaardebeek tot monding in kanaal Ieper-IJzer; Poperingevaart tot monding Holle Beek. De belangrijkste beken (Kemmelbeek, Poperingevaart, Ierperlee) ontspringen op de flanken van de Westvlaamse Heuvelrug en zijn noord-zuidgeörienteerd. De detailafwatering is in het gehele gebied beperkt. Als bovenlopen van de Kemmelbeek zijn de Paddenbeek, de Kortekeer, de Scherpenbergbeek, de Wanebeek de Kervelbeek en de Wijngotebeek de belangrijkste beken. Voor de Ieperlee is dit de Zwaanhofbeek. Voor de Poperingevaart de Robaartbeek. Plaatselijk zijn door kwelopduikingen natte terreindelen aanwezig. Hier ontspringen vaak bovenlopen van beeksystemen. De hoofdbeken hebben over het algemeen nog een relatief goede oever- en beekstructuur, vaak met meandering, holle en bolle oevers en pool-rifflepatronen.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 6
2.1.2.1.2 Historiek 3 De belangrijkste archeologische waarden zijn gelegen in de oude hoeven of restanten ervan. Veel onderzoek hierop is binnen het plangebied nog niet gebeurd. Door ervaring opgedaan bij aanleg van grote infrastructuurwerken mag men echter veronderstellen dat er een belangrijk bodemarchief aanwezig is in de streek. Er kan gesteld worden dat statistisch gezien op ongeveer elke lopende kilometer en elke 10 ha een archeologische site aanwezig is. Dit kunnen relicten zijn van verschillende tijdsperioden (b.v. IJzertijd, Romeinse tijd, Vroege Middeleeuwen, recente oorsprong). In een eerste beschouwing wordt het gebied tussen Ieper en Boezinge en nabij Merkem belangrijk geacht omwille van bekende sporen uit de IJzertijd en uit de Romeinse periode. De ganse Rug van Bikschote vormt een zone met duidelijk archeologisch belang. De hogere gronden langs de Oost- en Westpoezelstraat hebben allicht een vroege ontginning gekend, terwijl de lagere gronden, afdalend naar de vroegere bedding van de Ieperlee, plaatselijk kunnen gebruikt geweest zijn voor de inplanting van gegroepeerde begraafplaatsen. Momenteel worden in dit verband bij de uitbreiding van industriegronden te noorden van Ieper sporen van ondermeer brandrestengraven aangesneden. Vooral de zone nabij de sluis van Boezinge-dorp, met de vroegere beekloop van de Ieperlee bezit in dit verband hoge archeologische potenties (mond. med. M. Dewilde).
Ieperleekanaal t.h.v. Boezinge-Sas
De Steenstraat die het Kanaal Ieper-IJzer dwarst ter hoogte van de Steenstratebrug vormt een belangrijk Romeins tracé die een verbinding mogelijk maakte tussen Cassel en Brugge. Een aftakking van dit tracé zorgde voor een verbinding met het Romeinse legerkamp te Oudenburg. Nabij Noordschote werden muntschatten uit het einde van de 3de eeuw gevonden. Ook de omgevingen van de 16de en 17de eeuwse fortificaties worden als zeer bijzondere archeologische sites beschouwd. Het betreffen de contouren van de grotere forten De Knokke aan de IJzer en St.-Niklaas, nabij Sas van Boezinge en van een 8-tal kleinere sperfortjes of fortins aan de linkeroever van het Kanaal Ieper-IJzer tussen Steenstratebrug en Knokkebrug. Van deze laatste anti-penetratieforten kunnen mogelijks een aantal in het terrein waarneembare reliëfconfiguraties zijn bewaard, o.m. nabij Withuys. Hoewel ook de grotere fortificaties ontmanteld zijn, dragen deze sites nog restanten van aarden dijken en vestinggrachten als onderdelen van een uitgebreid hoornwerk. Ook de bewaarde perceelsconfiguraties verwijzen nog duidelijk naar het stervormige grondplan van de vroegere vestingen.
Ieperleekanaal t.h.v. Steenstrate
3
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Grotendeels gebaseerd op een bijdrage van Marika Strobbe en Miek Goossens (ROHM West-Vlaanderen, cel Monumenten en Landschappen)
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 7
Een kleine depressie nabij het huidige Sas van Boezinge tenslotte kan mogelijks geïdentificeerd worden met een waterspaarbekken van het vroegere, bij het Fort St.-Niklaas geïntegreerde sluiswerk. In deze omgeving kunnen tevens grondvesten bewaard zijn van een vroegere verdedigingstoren. Binnen het beperkte plangebied werden enkele sites als monument beschermd (stenen molenromp van Elverdinge, hoeve Buurloofhof te Vlamertinge, ’t Sas te Boezinge). Verder komen nog diverse niet beschermde gebouwen en domeinen voor die een zekere historische waarde herbergen. Het kasteel van Elverdinge bijvoorbeeld dateert uit de jaren 1920 en is een ecclectisch kasteel met neorenaissancistische inslag. Voordien stond er eveneens een kasteel dat tijdens WO I afbrande. In dit domein komen ook een ijskelder, een hovenierswoning, een Chinees paviljoentje en een ommuurde moestuin voor. Het domein werd aangelegd in Engelse landschapsstijl met een grote vijver. Aansluitend op het kasteeldomein staat de kerk die nog Romaanse funderingen van ijzerzandsteen heeft. Eveneens vlakbij staat de beschermde molenromp als restant van een vroegere stellingmolen die tijdens WO II dienst deed als abservatiepost. De historiek van het Kanaal Ieper-IJzer, in zijn huidige vorm herkenbaar als een 17de eeuws tracé is onlosmakelijk verbonden aan het beekstelsel van de Ieperlee. Deze thans aan de linker-kanaaloever gesitueerde waterloop vormt de oorspronkelijke bovenloop van de Bollaertbeek en de Haringbeek, twee beekstelsels die hun oorsprong vinden in het Westvlaams heuvelland. Het oorspronkelijk estuarien karakter van de Ieperlee -als belangrijke zijvertakking van de IJzer- is volledig vervaagd, maar wordt herinnerd in het toponiem ‘Drie Grachten’ (Verhulst A, 1995). In elk geval is het economisch belang van de Ieperlee als vroegere vaarroute tussen de middeleeuwse handelssteden Ieper en Brugge niet te onderschatten. De vroegste kanalisaties van de Ieperlee, althans van de benedenpanden van deze waterloop, worden gesitueerd in de 10de eeuw in de richting van de toen ook reeds gekanaliseerde IJzer (Verheye S., 1989). Economische recessies, vooral in de 12de eeuw, leidden evenwel reeds snel tot onbevaarbaarheid. Samen met de bloei van de 14de eeuwse lakennijverheid en de belangrijke exportkenmerken daaraan verbonden, is voor het eerst sprake van een evenwijdig met de Ieperlee getraceerd kanaal; ‘zilinc’ genaamd. Dit kanaalproject werd uitgerust met talrijke overdrachten4 en was georiënteerd op de ontwikkeling van een havenkom, met bijhorende laad- en losplaatsen in de noordelijke wijken van de Stad Ieper. Aansluitend op de stedelijke omgeving en parallel aan het kanaaltracé, werden blekerijmeersen ingepast. Het verval van de lokale Ieperse lakennijverheid vanaf de late 14de en 15de eeuw tastte opnieuw het economisch belang van het kanaaltraject aan. De vaarroutes op Brugge, maar ook -en in verloop van de 17de eeuw in steeds
4
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Bij een overdracht of overtoom worden de eerder kleine boten met behulp van windassen langs een hellend vlak opgetrokken of neergelaten.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 8
belangrijker mate- op zee via Nieuwpoort waren trouwens gedurende de ganse middeleeuwen het onderwerp van betwisting rond tol, ontoereikend beheer en al dan niet vermeende schade door peilopstuwing en overstroming. Het kanaaltraject werd naar het einde van de 16de eeuw, in het licht van de godsdienstoorlogen (1576-1597) en het eerste Beleg van Ieper (1583) om strategische redenen voorzien van een antipenetratiestelling met een reeks van 8 ‘fortins’ of kleine vierhoekige sperfortjes (Termote J., 1995). Het Fort Sint-Niklaas, nabij het huidige Sas van Boezinge en het bekende Fort De Knokke aan de samenvloeiing met de IJzer vormen daartegenover twee grotere versterkingen. Tussen 1637 en 1642 werd van Ieper naar Boezinge, naast reeds bestaande gekanaliseerde trajecten, een nieuwe bedding gegraven om een verbrede toegang tot de Ieperse haven te realiseren. Hierbij werden de overdrachten op de vroegere ‘zilinc’ vervangen door een enkele schutsluis, die geïntegreerd werd bij het Fort St.-Niklaas. Dit sas overbrugde een niveauverschil van meer dan 5m. Het Fort De Knokke werd omstreeks 1678 (her)opgericht en definitief uitgebouwd tussen 1690 en 1692, net als de meeste andere versterkingen langs de IJzer en het vernieuwde Kanaal Ieper-IJzer. Deze fortificaties, waarvan talrijke aanpassingen onder de vorm van reduites met een uitgebreid hoornwerk gerealiseerd werden door de bekende Franse vestingbouwer Vauban, speelden een rol van betekenis in het tweede Beleg van Ieper (1678) en tijdens de Spaanse successieoorlog (1703-1713). Onder het relatief vredige Oostenrijkse bewind van de 18de eeuw kende het kanaal Ieper-IJzer een economische heropleving. De 17de eeuwse uitrustingen van het kanaal dienden echter meermaals gemoderniseerd te worden, waarbij ondermeer de grootste fortificaties werden ontmanteld. Samen met de evoluties in de binnenscheepvaart werd tussen 1827-1829 voorzien in de verdere uitdieping en verbreding van het bovenpand van het Kanaal. Het is naar alle waarschijnlijkheid in die periode dat de dijken langsheen het traject hun huidig profiel hebben verkregen. Hierbij dient wel opgemerkt dat bepaalde dijksegmenten onderdeel kunnen vormen van een eind 17de eeuwse Franse aarden linie (mond. Med. J. Termote). De langst resterende fortificaties uit deze periode zouden halfweg de 19de eeuw ontmanteld zijn, zodat nu nog slechts van de twee voornaamste versterkingen enkele aarden dijken, vestinggrachten en depressies van vroegere spaarbekkens in contour zijn waar te nemen. Vanaf de 2de helft van de 19de eeuw was er een dalende trend in het binnenlands scheepvaartverkeer. De wegverbindingen over het kanaal, ondermeer aan de Drie Grachtenbrug en de Steenstratebrug, werden verbeterd en uitgerust met draaibruggen. Omstreeks 1873 werd de spoorlijn Ieper-Torhout, met een dwarsverbinding over het Kanaal ter hoogte van Boezinge, in gebruik genomen. Molenbedrijven, waaronder de Cayennemolen aan de samenvloeiing met de Martjesgracht en de Moulin à vapeur te Boezinge sloten aan bij de vroege industriële ontwikkelingen langs het Kanaal. Het peilbeheer in de Reningse Broeken en het Noordschotebroek werd zeker reeds vanaf de eerste helft van de 19de eeuw geregeld met behulp van schuiven, o.m. een Grand écluse en een kleinere éclusette op het benedenpand van het
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 9
Kanaal. Uit diezelfde periode is het gebruik bekend van twee voetveren, één nacelle nabij de voormalige herberg Brouwerietje te Noordschote en één passage d’eau nabij het Withuys te Zuidschote. Diverse pogingen om via Ieper een verbinding tussen de IJzer en de Leie tot stand te brengen, liepen tussen 1862 en 1882 uit op herhaaldelijke mislukkingen. Van het voorziene traject tussen Komen en Ieper werden slechts enkele deeltrajecten gerealiseerd. Ondermeer werd via de westelijke stadszijde van Ieper een doorsteek bekomen in de richting van de Ieperlee en het parallelle Kanaal. Het Kanaal Ieper-IJzer vormde tijdens WO I een belangrijke frontlinie tussen Duitse en Geallieerde legereenheden met strategisch zeer belangrijke posten ondermeer nabij de Drie Grachten en het Sas van Boezinge waar talrijke loopgraven werden aangelegd. De dijken in het benedenpand van het Kanaal vormden de begrenzing van de moedwillige inundatie van de oostelijke IJzervlakte vanuit Nieuwpoort vanaf oktober 1914 (De Vos L., 1995). Doortrekking A19
Aan beide kanaaloevers ontstond een zeer dicht patroon van bomkraters tengevolge van ontelbare granaatinslagen. Bij offensieven –ondermeer met Duits chloorgas nabij de gehuchten Pilkem en Steenstraat- en tegenoffensieven5 werden de vitale infrastructuren van het Kanaal met bruggen, sas en kleine ontwateringsluizen grondig vernield. De wederopbouw van het kanaal, uitgerust tot een capaciteit van 300 ton, liet op zich wachten tot 1933. Ter vervanging van het vroegere sas te Boezinge werden daartoe twee nieuwe schutsluizen gebouwd, de eerste op de vroegere locatie van het Sas en de tweede nabij Boezinge-dorp.
Bestaande A19
De brugconstructies, zowel voor wegen als voor spoorverbindingen, werden vervangen. Tegelijk werden enkele kleine bochtafsnijdingen gerealiseerd. Ook tijdens WO2 werden talrijke vernielingen aangericht in de onmiddellijke omgeving van het Kanaal. Van recente archeologische waarde zijn wel de vele relicten van WO I. Voornamelijk ten westen van het IJzerkanaal zijn hiervan veel sporen terug te vinden. Hier heeft zich namelijk de loopgravenoorlog afgespeeld. Dit noordelijke deel van de Ieperboog is vooral in Groot-Brittannië erg gekend als Pilkem Ridge. In functie van de mogelijke aanleg van de A19 werden op het tracé diverse proefopgravingen uitgevoerd. Deze legden op geringe diepte tal van overblijfselen van loopgrachtenstelsels, dugouts, deep dugouts en andere militaire infrastructuren bloot. Tijdens de drie grote veldslagen rond Ieper streden in het gebied honderdduizenden soldaten uit alle uithoeken van de wereld. De omvang van deze oorlog en de betekenis van deze streek wordt pas echt duidelijk bij enkele cijfers. Naar schatting sneuvelden er in deze streek 750.000 soldaten. Alleen al tijdens de derde en laatste aanvalsgolf die op 31 juli 1917 werd ingezet, kwamen
Frontlinies tijdens WO I
5
Het midden- en benedenpand van het Kanaal Ieper-IJzer vormde de frontlinie tussen Duitse en Belgisch-Franse legereenheden, Een gedeelte van het bovenpand vormde de frontlinie tussen Duitse en Engelse legereenheden. Deze laatste linie vormde het westelijke deel van de zgn. ‘Ypres salient’.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 10
dagelijks 10.000 tot 12.000 mensen om met een totaal van 450.000 ! Velen hiervan zijn nog steeds vermist. Men schat dat in de ondergrond rond Ieper nog zo’n 200.000 stoffelijke resten moeten liggen. Veel gesneuvelden bleven immers gewoon liggen in het niemandsland tussen beide frontlinies. Vele doden werden begraven op tijdelijke begraafplaatsen aan het front. Bij latere gevechten werden deze meer dan eens vernietigd. Internationaal heeft deze streek op dit vlak dan ook een belangrijk betekenis (de Meyer, 2003). Merkwaardig is dat tijdens de recente opgravingen door het IAP in het niemandsland, op geringe diepte (0,5 meter) nog gave overblijfselen werden teruggevonden van Gallo-Romeinse bewoning, terwijl zowat het gehele gebied was omgevormd tot één groot kraterlandschap (mond. med. M. De Wilde, IAP). Ook bij de uitbouw van het industrieterrein van Ieper werden sporen van Romeinse en IJzertijdbewoning aangetroffen. Binnen het ruimere plangebied zijn de komgronden van Lampernisse van grote cultuurhistorische en archeologische waarde (Dewilde, 1994). De eerste bewoning dateert van de Romeinse tijd. In de late middeleeuwen bereikte de bewoning hier haar hoogtepunt om daarna weer te verminderen. De Oude Zeedijk begrensde het gebied. Eveneens het plateau van Izenberge bezit een rijke occupatiegeschiedenis. Hier komen talrijke walgrachthoeven voor daterend uit de vroeg en late middeleeuwen. Het wegenpatroon is grotendeels ontstaan tijdens de Romeinse periode. In Sint-Rijkers is de aanwezige bebouwing (het gemeentehuis, de kerk met kerkhof en de pastorij) verdwenen.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 11
2.1.2.1.3 Landschapsatlas In 1993 werd door de universiteit Gent (Antrop) een lijst en kaart opgemaakt van de traditionele landschappen van Vlaanderen. Per landschappelijke eenheid worden de structurerende elementen aangegeven, waaraan doorgaans de belevingswaarde is gekoppeld, en die een basis kunnen vormen voor verdere evolutie van de landschappelijke eenheid. Meer recentelijk werd op basis van deze lijst de Landschapsatlas opgemaakt. De integratie in de ruimtelijke ordening verloopt via de zogenaamde ankerplaatsen die vernoemd worden in de Landschapsatlas. Ankerplaatsen zijn complexen van landschapsrelicten die typische kenmerken vertonen en staan voor de gaafheid of representativiteit van een bepaald landschapstype. Ze komen meestal voor in ‘gave landschappen’ - dit zijn relictzones van de traditionele landschappen en vormen er een essentieel onderdeel van. Binnen het ruime plangebied onderscheiden we de volgende landschappen/relictzones: ANKERPLAATSEN A30035 A30027 A30026 A30024 A30023 A30025
Galgebossen – Elverdinge en Vlamertinge IJzer tussen de Frans-Belgische grens en Elzendamme, Poperingse Vaart IJzerbroeken en Lovaart bij Pollinkhove Gijverinkhove-Bampoelbeek Sint-Rijkers Komgrondengebied van Lampernisse-Kaaskerke-St.-Jacobskapelle
RELICTZONES R30074 R30053 R30054 R30050 R30052 R30025 R30051
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Galgebossen en Poperingsevaart Ijzervallei Broeken en akkerland van Noordschote-Zuidschote Plateau van Izenberge Poldergebied en graslandencomplexen Eggewaartskapelle-Lampernisse Poldergebied Tervaetebocht-Oostkerke-Stuivekenskerke Poldergebied westelijk Oudland Steenkerke
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 12
LIJN- EN PUNTRELICTEN Binnen het plangebied liggen een 14-tal lijnrelicten en een 42-tal puntrelicten. In opdracht van de provincie West-Vlaanderen werd een verdere verfijning uitgevoerd (composietenkaart) van de landschapsatlas. Deze kaart bevat meer gedetailleerde gegevens over het landschap, de bewoning, historiek en het gebruik. Elementen hiervan zijn opgenomen op de kaarten per deelgebied. 2.1.2.1.4 Esthetische en visuele kenmerken MESONIVEAU
De IJzer ter hoogte van Elzendamme
Gebied ten westen van N8, omgeving Elverdinge (met in verte Galgenbossen)
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
De IJzervallei met Kustpolders en de hoger gelegen Zandleemstreek (met inbegrip van het Plateau van Izenberge) zijn de structurerende landschappelijke eenheden. De hogergelegen zandleemgronden hebben een uitgesproken agrarisch karakter. Het landschap is er overwegend open met sterk verspreide, hoofdzakelijk agrarische bewoning. Door de uitvoering van diverse ruilverkavelingen spreekt men vaak van vervaagde landschappen of nieuwe landbouwlandschappen. Opgaande begroeiing is nog schaars aanwezig onder de vorm van erfbeplanting (knotbomen en hagen) bij huiskavels en op wegbermen. Vrijwel alle bossen werden gekapt. De Galgenbossen te Poperinge vormen thans het grootste boscomplex binnen het plangebied. Door het licht golvende karakter van deze streek in het zuiden komen soms panoramische zichten voor. De IJzerbroeken met haar zijbeken (Robaartbeek-Poperingevaart, Ieperlee, Kemmelbeek, Haringebeek) die ontspringen op de flanken van de Westvlaamse Heuvelrug, zijn eveneens open van karakter. Vaak wordt de grens met de zandleemstreek gevormd door een markante terreinovergang. De gronden zijn vrijwel volledig in graslandgebruik met een dicht slotennet. Het gebied is uitgesproken vlak en bewoning is er schaars. Het komgrondengebied van Lampernisse heeft eveneens een uitgesproken graslandgebruik. Grote delen van het gebied hebben een uitgesproken microreliëf (inversielandschap met kreekruggen en komgronden). Zowel de IJzervallei, het komgrondengebied van Lampernisse en het Plateau van Izenberge kunnen gerekend worden als relictzones van traditionele landschappen. Het gebied gelegen tussen Poperinge,Ieper en Vleteren wordt gerekend tot het landschap van Binnen-Vlaanderen. Het gebied ligt enerzijds geprangd tussen het Polderlandschap in het noorden en het Westvlaams Heuvelland in het zuiden. Het landschap kenmerkt zich door een zwak golvend reliëf en een grote erosiegevoeligheid. Dit is onder meer te wijten aan het dunne kwartair dek en de helling. De Ieperiaanse klei ligt hier maar op geringe diepte onder het maaiveld of dagzoomt plaatselijk. De plateaugronden zijn meestal afgedekt met leem- en zandleemgronden. Het zijn dan ook uitstekende landbouwgronden en het landschap is een uitgesproken agrarisch landschap. Het intensieve gebruik ervan
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 13
bepaalt thans het visuele beeld. Overwegend is het gebied nu als akkerland in gebruik. Vrijwel enkel in de smalle beekvalleitjes komt permanent grasland voor. Hierin zijn nog tal van veedrinkpoelen gelegen. Vaak zijn dit restanten van bomkraters. De vallei van de Kemmelbeek vormt de belangrijkste structurerende vallei in het gebied. Het intensief akkerlandgebruik is er mede ook de oorzaak van dat het gebied zeer open van karakter is met vaak weidse vergezichten. DEELGEBIED 1, MEER IN DETAIL In deelgebied 1 bestaan er varianten voor de aanleg van nieuwe infrastructuur die sterk afwijkt van de bestaande N8 (zie verder). Daarom wordt dit deelgebied hier nog iets meer in detail behandeld.
Kleine landschapselementen op landelijke weg in gebied tussen Boezinge en Woesten
Verticale groenstructuren zijn slechts bij mondjesmaat terug te vinden bij de verspreid staande boerderijen, langs wegbermen en graslandpercelen in de valleitjes. Belangrijke groenstructuren in het gebied die tevens de gezichtseinder limiteren zijn de boom- en struweelbeplantingen langs het Ieperleekanaal en de Galgebossen bij Vlamertinge. In mindere mate vormen de boombeplantingen langs de N8 een visuele barrière. Het Ieperleekanaal doorsnijdt twee landschappelijke eenheden; enerzijds de Zuidelijke IJzervlakte met de uitlopers van de kustpolders en anderzijds het Land van Ieper met het Laagplateau van Woesten en de Rug van Noordschote aan de linker-kanaaloever en de Rug van Bikschote aan de rechter-kanaaloever. Het Kanaal is min of meer getraceerd in de polderintrusie van de Ieperlee; een geografisch kenmerk dat zich stroomopwaarts herhaalt o.m. bij de Poperingevaart en de Kemmelbeek en stroomafwaarts bij de Handzamevaart. De visueel-landschappelijke diversiteit van het Kanaal is in vergelijking tot overige Vlaamse kanalen zeer hoog. Daar draagt vooral het bochtig verloop van het middenpand tussen het Dorp Boezinge en de Drie Grachten, met steeds wisselende kanaalbreedtes, sterk toe bij. Verder is het gehele gebied zeer bosarm. Tot halfweg de 19e eeuw was dit gebied nochtans uitvoerig met bos bedekt. Tijdens WOI en II werden de laatste bospercelen vrijwel volledig gerooid. Het Galgenbos bleef gespaard. Hier waren de Britse troepen gelegerd tijdens WO I (Dirty Bucket Camp = toponiem Vuile Seule). Buiten de Galgenbossen zijn de enige bossen van betekenis de kasteeldomeintjes die bij elke dorpskern zijn gesitueerd (kasteel van Elverdinge, kasteel van Vlamertinge (du Parc), kasteel Brielen (Drie Torens), kasteel van Woesten en kasteel van Boezinge).
Één van de vele kleine militaire kerkhoven in het niemandsland tussen de 2 fronten in de omgeving van Pilkem Rigde
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Het huidige landschapsbeeld wordt tevens zeer sterk getekend door de vele militaire relicten van de eerste wereldoorlog, waaronder voornamelijk de vele militaire kerkhoven. Vooral ten oosten van het IJzerkanaal, waar zich een belangrijke loopgravenoorlog heeft voltrokken (Ieperboog), ligt het landschap bezaaid met voornamelijk Britse kerkhoven. De bebouwing bestaat uit inmiddels lintvormig uitgelopen dorpskernen (Brielen, Woesten, Elverdinge, Boezinge, Zuidschote, Vlameringe) en verspreide agrarische bewoning die meestal niet in het landschap is ingekaderd.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 14
2.1.2.2 BESTAANDE NEDERZETTINGSSTRUCTUUR Bestaande nederzettingsstructuur op mesoniveau De ruimtelijke structuur van de Westhoek is uniek voor Vlaanderen: een hiërarchisch kernenpatroon met aan de ene kant een vierhoekig stedelijk patroon van verzorgings- en tewerkstellingspolen (Poperinge – Ieper – Diksmuide – Veurne), een ruimtelijk beheerste industrialisatie op regionale bedrijventerreinen aansluitend bij de stedelijke kernen, aangevuld met een netwerk van kleine woonkernen in een voor het overige aaneengesloten agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarden. Binnen de Westhoek profileert Ieper zich als belangrijkste verzorgingscentrum. Daarnaast zijn er Veurne, Diksmuide en Poperinge die de dagelijkse en wekelijkse voorzieningen opvangen die in de dorpen verdwijnen. De kleinstedelijke centra liggen aan de rand van de Westhoek met daartussen een weinig bebouwd gebied dat wordt gekenmerkt door een groot aantal kleine en iets minder kleine nederzettingen. De belangrijkste dorpen qua omvang6 zijn Elverdinge, Boezinge, Merkem, Hondschoote (Frankrijk). De stad Ieper is met zijn uitgebreide voorzieningenniveau (zowel commerciële, publieke als recreatieve) en als plaats van tewerkstelling structuurbepalend voor de Westhoek. Ieper is immers voor de inwoners van de Westhoek van groot economisch, sociaal en cultureel belang. Daarnaast is Ieper als stad met een bewogen geschiedenis en een rijk cultuurhistorisch patrimonium een belangrijke toeristische trekpleister met internationale uitstraling. Ook Veurne, Diksmuide en Poperinge hebben een stedelijke structuur, doch ze hebben in bepaalde segmenten een te laag voorzieningenniveau om hun achterland op bevredigende wijze te verzorgen7. Poperinge is voor Ieper voornamelijk van betekenis voor de landbouw door de ligging van Afcowest als regionaal afzetplatform voor land- en tuinbouwproducten.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
6
Meer dan 1000 inwoners op 1/1/1997
7
zie Vandermeulen A. & De Rynck F. (1994). Een welzijnsstrategie voor de Westhoek. Nota van Westhoekoverleg
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 15
Deelgebied 1 - Omgeving Ieper – Boezinge – Vleteren – Poperinge De nederzettingsstructuur in het zuidelijk deel van het studiegebied, tussen IJzerbroeken en Ieper, kenmerkt zich door volgende entiteiten (zie ook hoger: kaarten deelgebied 1 en 2 -> K 2.1.2.1.2b en c): Ieper: compacte historische stadskern met recentere woonlobben errond en een uitloper van industriële activiteiten in noordelijke richting, op de oostelijke oever van het Ieperleekanaal; Boezinge: middelgrote kern die zich rond het historische tracé van de N369 heeft geënt; langs de weg naar Pilkem en Langemark heeft zich een uitloper van de bebouwing ontwikkeld die door het omgeleide tracé van de N369 (en het Ieperleekanaal) van de kern wordt afgesneden; Brielen: kleine kern die zich volledig ontwikkeld heeft rond de N8 (270 inwoners in 1991); Elverdinge: middelgrote kern (1606 inwoners in 1991): de historische bebouwing heeft zich rond het historische tracé van de N8 (ten zuiden van het huidige tracé) ontwikkeld; de belangrijkste woonlobben bevinden zich echter ten noordoosten van de N8; de N8 is in de bebouwde kom een quasi aaneengesloten bebouwd lint met ook heel wat niet-residentiële functies; -
Woesten: middelgrote kern (812 inwoners in 1991): het zwaartepunt van de bebouwing ligt ten oosten van de N8; langs de verbindingsweg tussen Woesten en Poperinge (ten westen van de N8) komt een uitgestrekt woonlint voor; het voorzieningenniveau (zowel openbaar als commercieel) is redelijk uitgebouwd en situeert zich vooral rond de N8;
Oostvleteren: middelgrote kern (576 inwoners in 1991) die zich in oost-westrichting heeft ontwikkeld, dwars op de N8; hierdoor is de doortocht relatief kort; het voorzieningenniveau is redelijk goed met de aanwezigheid van meerdere scholen, een postkantoor en een aantal bankfilialen die zich rond de N8 gevestigd hebben; Verspreide bebouwing: in gans het gebied komt heel wat verspreide (agrarische) bebouwing voor; deze heeft zich ontwikkeld rond het lokale netwerk van landelijke wegen die een raster vormen met ZW-NO en ZO-NW oriëntatie (volgen de structuur van de beekvalleien); rond de kruising van wegen vinden we hier en daar een concentratie van verschillende woningen (boerderijen). Deelgebied 2 Ten noorden van de IJzer komt een regelmatig patroon van kleine kernen en gehuchten voor. De verspreide bebouwing tussen deze kernen is minder dens dan in het zuidelijke deelgebied. Tussen de kernen onderling bestaan belangrijke functionele relaties die in een aantal gevallen dwars op de N8 lopen. Dat is bijvoorbeeld het geval tussen Alveringem en Izenberge (met een verknoping van de N319 aan het kruispunt Nieuwe Herberg); en tussen Lo en Gijverinkhove (met
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 16
een verknoping van de N364 aan het kruispunt Gapaard). Hoogstade is naast de verspreide bebouwing (losstaande boerderijen) en de kleine bebouwingsconcentraties ter hoogte van de belangrijke kruispunten de enige echte kern op het noordelijk deel van de N8. De kern is zeer beperkt in omvang en telt een 150-tal inwoners (366 inwoners in gans de deelgemeente in 1991). De bebouwing bevindt zich aan beide zijden van de weg die een zware hypotheek legt op het voorbestaan van de kern. De rooilijn, daterend van halfweg de 20ste eeuw, beslaat een deel van de bebouwing en zorgt voor bijkomende onzekerheid en verval (o.a. compleet vervallen beschermd monument). Nochtans zijn er ook belangrijke kwaliteiten aanwezig zoals de recent gerestaureerde brouwerij en pastorij. Aan de oostzijde van de kern bevindt zich achter de kerk een beperkte uitloper van recente bebouwing. Ten westen van de N8 is de bebouwing sterk begrensd door een militair kerkhof en een landschappelijk zeer waardevolle ankerplaats (zie boven).
2.1.2.3 BESTAANDE RUIMTELIJK-ECONOMISCHE STRUCTUUR Het plangebied behoort volgens het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (SPRE)8 niet tot één van de drie kerngebieden die 75% van de Vlaamse economie uitmaken. De as Ieper – Poperinge (gefragmenteerde structuur) en de solitaire structuur Veurne (gelegen op de as Brugge – Calais) maken wel deel uit van de ruimtelijk-economische hoofdstructuur van Vlaanderen die 90% van de Vlaamse economie uitmaakt. Belangrijk voor de economische positionering van de Westhoek is volgens de Socio-economische beleidsvisie en hefboomprojecten Westhoek opgemaakt door het streekplatform Westhoek (dec 2000), de strategische ligging ten aanzien van de Franse kustzone, de stedelijke agglomeratie Lille en de logistieke as Rotterdam – Zeebrugge – Calais – Londen. De Westhoek (som van de arrondissementen Diksmuide, Ieper en Veurne) beslaat ca. 120.000 hectare. Dat is 38% van West-Vlaanderen en 9% van Vlaanderen. Een groot deel van het oppervlak (ruim 80%) is landbouwgrond. Het aandeel landbouwgrond is hoger dan in West-Vlaanderen en veel hoger dan in Vlaanderen. Het arrondissement Diksmuide gebruikt relatief minder ruimte voor landbouw dan Ieper en Veurne, maar heeft veel meer natuur.9
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
8
CABUS P., ALLAERT G., VANHAVERBEKE, W (2001), De Ruimtelijk-Economische Hoofdstructuur van Vlaanderen. Concept in hoofdlijnen, Strategisch Plan Ruimtelijke Economie, Academia Press, Gent. Opgemaakt i.o.v. Vlaams minister van Economie
9
bron: NIS en FOD Financiën (Kadaster)
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 17
In de Westhoek wonen ruim 200.000 mensen, waarvan ongeveer de helft in arrondissement Ieper. Het gaat om 18,5% van de Westvlaamse en 3,5% van de Vlaamse bevolking. De bevolkingsdichtheid in de Westhoek is relatief erg laag: ongeveer de helft van het gemiddelde in West-Vlaanderen.10 De bestaande ruimtelijk-economische structuur van de Westhoek bestaat naast bedrijventerreinen (voornamelijk geconcentreerd in de kleinstedelijke gebieden) dan ook nadrukkelijk uit de economie van het platteland (landbouw, zachte vormen van recreatie en toerisme). Van de totale werkgelegenheid in de Westhoek komt ca. 8% voor rekening van de landbouw en 19% van de industrie. De meeste banen zijn te vinden in de ruimte-intensieve dienstverlening: 36% valt onder zakelijke dienstverlening en 30% is non-profit. De resterende 7% van de banen in de Westhoek behoort de bouwnijverheid toe. Binnen de Westhoek geldt dat het arrondissement Diksmuide relatief meer landbouw kent, Ieper meer industrie en Veurne meer commerciële dienstverlening (Westkust!).11 Overigens bestaat in het gebied een sterke band tussen landbouw en industrie. Getuige hiervan is de veelvuldig aanwezige agro-industrie in en rond de steden Ieper, Veurne, Diksmuide en Poperinge. Voor een verdere uitwerking van de landbouwen de toeristische sector verwijzen we naar 2.1.2.5 en 2.1.2.6. Situering van bedrijvigheid en kleinhandel De regionale en KMO-bedrijvigheid is sterk geconcentreerd in de stedelijke gebieden. In Ieper bevindt de bedrijvigheid zich in het noorden van de stad, aan de oostzijde van het kanaal Ieper–IJzer zowel aan de binnen- als buitenkant van de stadsring N38. Recente ontwikkelingen hebben vooral betrekking op het gebied ten noorden (buitenzijde) van de N38. In Veurne bevindt de bedrijvigheid zich in het noordwesten en vooral aan de zuidzijde van de stad waar de nabijheid van de E40 een belangrijke vestigingsfactor is. Er wordt voorgesteld om deze E40 tegelijk ruimtelijk ook als harde grens te beschouwen voor stedelijke (economische) ontwikkelingen (zie planningscontext). De kleinhandel is sterk geconcentreerd in Ieper en in mindere mate Veurne, Diksmuide en Poperinge. Deze steden hebben voor heel wat dagelijkse, regelmatige en occasionele goederen een verzorgende functie voor de Westhoek.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
10
bron: NIS
11
bron: GOM West-Vlaanderen; zie voor gedetailleerde cijfers over de sociaal-economische structuur van de Westhoek Bijlage 2.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 18
Aanwezige sectoren en trends In het arrondissement Veurne vindt meer dan de helft van de industriële tewerkstelling in de voedingsindustrie plaats12. In het arrondissement Ieper is dit meer dan 20%. De voedingsindustrie is één van de weinige industriële sectoren die in West-Vlaanderen in tegenstelling tot het Vlaams Gewest tussen 1992 en 1998 een duidelijke groei kent (jaarlijkse groei van 2,2%). Het arrondissement Roeselare is hiervoor welliswaar voor een groot stuk verantwoordelijk, maar de arrondissementen Ieper en Veurne hebben hier toch ook een belangrijk aandeel in. De sterke stijging van het omzetcijfer van de voedingssector in de arrondissementen Ieper en Veurne drukt hiervan het economisch belang uit (resp. +170% en +143% in de periode 1980 – 1998, bron: Nationale Bank van België). Naast het belang van industriële tewerkstelling is er, net als algemeen in Vlaanderen, een toenemende trend van tertiairisering. In het arrondissement Ieper is die, in de periode 1992 – 1998, trouwens sterker geweest dan gemiddeld in Vlaanderen (resp. 2,0% en 1,8%). In het arrondissement Veurne gaat de tertiairisering iets trager (resp. 1,2% en 0,6%). Het behoud van de sterke en dynamische landbouwsector is hiervoor een verklaring. Behoefte aan bedrijvigheid Vanuit de economische sector wordt een algemeen tekort aan bedrijventerreinen in de Westhoek en specifiek voor de arrondissementen Veurne en Ieper aangegeven. Volgens de studie van het streekplatform Westhoek is slechts 14,5 ha bouwrijpe industriegrond beschikbaar. 45,4 ha is onteigenbaar volgens het gewestplan13. Rol van de N8 Als we verder inzoomen op de rol van de N8 in de huidige ruimtelijk-economische structuur, kunnen we aangeven dat deze belangrijk is voor: woon-werkverkeer naar respectievelijk Ieper en Veurne (ontsluiting kleinstedelijke gebieden); transport van land- en tuinbouwproducten naar verwerkings- en distributiecentra in de omgeving (bijzonder is de jaarlijkse aanvoer van suikerbieten naar de fabriek in Veurne tijdens de maanden september - oktober);
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
12
bron: GOM West-Vlaanderen (2001), Analyses ter voorbereiding van een strategie voor economische ontwikkeling
13
Dit moet in de respectievelijke afbakeningsplannen van de kleinstedelijke gebieden (en gem. structuurplannen) verder bestudeerd worden; het provinciaal structuurplan geeft taakstellingen van resp. 0, 4,5 en 0 ha te bestemmen bedrijventerreinen in Ieper, Veurne en Diksmuide voor de periode 1999 – 2007
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 19
toegankelijkheid van aanliggende landbouwpercelen en ontsluiting tussen percelen (incl. doorstroming m.b.t. landbouwverkeer); vestiging van lokale en bovenlokale kleinhandel: kleinere winkels en diensten (bakker / patisserie, frituur, krantenwinkel, bank etc.) zijn vooral in de kernen terug te vinden; grotere activiteiten zoals tuincentra, benzinestations, grotere restaurants zijn vooral aan de rand of buiten de kernen terug te vinden. Een duidelijke concentratie van dergelijke voorzieningen is terug te vinden tussen Woesten en Oostvleteren (omgeving Far West); verderop richting Veurne zijn vooral de belangrijke kruispunten (Myosotis, Nieuwe Herberg,…) lokale concentratiepunten; ontsluiting van aangelande en nabijgelegen (lokale) bedrijven; economische concurrentiepositie Westkust (doelstelling macro).
2.1.2.4 BESTAANDE NATUURLIJKE STRUCTUUR De Westhoek wordt gekenmerkt door een behoorlijke concentratie van elementen (IJzervallei met winterinundaties, Lage Moeren, graslanden en vogelgebieden van het Oud- en Middelland, boscomlexen,…) die structuurbepalend zijn voor de natuurlijke structuur op Vlaams (en soms zelfs internationaal) niveau. Mesoniveau De natuurlijke structuur wordt sterk bepaald door enenzijds de abiotische eigenschappen (bodem, hydrologie) en anderzijds het grondgebruik. De Westhoek is vrij dun bevolkt zodat nog veel open ruimte voorkomt. De natuurlijke kwaliteit ervan is echter sterk verschillend (zie ook biologische waarderingskaart - kaart 3.3.3). Binnen het ruimer plangebied zijn de Polders, de IJzerbroeken en de Zandleemstreek duidelijk als verschillende natuurlijke entiteiten te onderscheiden. De IJzervallei wordt gekenmerkt door winterinundaties, met bijzondere milieuomstandigheden voor gevolg. Dit brengt een eigen flora, vegetatie en bodemfauna met zich, evenals belangrijke weidevogelpopulaties en (zeer) hoge aantallen overwinterende watervogels en steltlopers. De graslanden, doorweven door talrijke, vegetatierijke sloten, vertonen een microreliëf, dat aanleiding geeft tot een droog-nat gradiënt en verschillen in overstromingsduur, en zodoende tot een differentiatie in de graslandvegetaties. In het westelijke, smalle deel van de IJzervallei, stroomopwaarts van Elzendamme bestaat de valleirand uit steile taluds, die de overgang naar het zandleemgebied markeren. In dit traject heeft de IJzer nog een grotendeels meanderende, maar wel vastgelegde loop. Her en der liggen oude armen, die afgesneden zijn bij plaatselijke rechttrekkingen. In het westelijk deel (de IJzerbroeken) is de vallei breder en de overgang naar het zandleemgebied aan de zuidrand zeer geleidelijk. De Blankaart, ontstaan door winning van veen (dat plaatselijk
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 20
zeer ondiep onder de kleiafzettingen voorkomt), vormt binnen de vallei een (zeer) voedselrijke laagveenvijver met moeraszones. Lokaal treedt kwel op of zijn daar goede indicaties voor (o.m. in en om de Blankaart, in het Westbroek en plaatsen aan de rand van het zandleemgebied). De IJzervallei vormt een internationaal belangrijk overwinteringsgebied en fungeert tevens als pleisterplaats voor doortrekkende steltlopers en watervogels. Als broedgebied is het van groot belang voor weide- en watervogels. De IJzerbroeken werden dan ook aangewezen als Ramsargebied en Vogelrichtlijngebied (zie verder 3.3.2). Eveneens een gebied met een grote natuurlijkheid en hoge natuurwaarden is het komgrondengebied van Lampernisse, dat, voor wat betreft watervogels, in relatie staat met de IJzervallei. De komgronden van Lampernisse en de ‘Vlavlakte’ bevinden zich op enkele kilometers ten noordwesten van de IJzer. Het gehele gebied vormt een meer dan 2000ha open en gaaf polderlandschap. Vanaf de laatste IJstijd, tot enkele eeuwen na de christelijke jaartelling zou een geleidelijke verhoging van de zeespiegel verantwoordelijk geweest zijn voor de zogenaamde transgressies. Het gebied achter de toenmalige (onderbroken) kustlijn, was een uitgestrekt wad van slik en schorre, waarin lokaal ook oppervlakteveen voorkwam. Vanaf de 4de-8ste eeuw werd de bodem grotendeels gevormd door de mariene afzettingsmaterialen afkomstig van stormvloeden (vroeger Duinkerke-II transgressie genoemd). Deze stormvloeden en dijkdoorbraken aanleiding tot een systeem van getijdegeulen, die zich insneden in het veenpakket. De geulen werden door sedimentatie opgevuld met klei (op zand), de veeneilanden werden bedekt door zware klei (klei-op-veen). Tijdens de daarop volgende wadvormingsperiode werd het gebied droger en trad er een inklinking van het veen op. Lokaal gebeurde er vermoedelijk ook uitvening. Door de inklinking gebeurde er een inversie van het reliëf: de kreekbeddingen werden kreekruggen en kwamen hoger te liggen dan de veeneilanden (de huidige de poel- of komgronden), die vooral als graasweide voor schapen in gebruik werden genomen. Door de Oude Zeedijk bleef het gebied achter de lijn Oudekapelle-Lampernisse-zoutenaaie vanaf de 10de eeuw gevrijwaard van grote overstromingen (Oudland). De rest (het Middenland) werd omstreeks de 12de eeuw ingepolderd, toen een dijk werd aangelegd langs de linkeroever van de IJzer. Het huidige landschap is een weerspiegeling van de Laat-Middeleeuwse ontginning waarin de lager gelegen poelgronden met een dicht en grillig slotennetwerk en microreliëfrijke graslanden afwisselen met de hoger gelegen kreekruggen die bewoning en akkerland dragen. De poelgronden zijn gelegen tussen 2.5 en 4 meter TAW, de kreekruggen iets hoger op 3.5 tot 5 meter TAW. Van nature hebben dergelijke laaggelegen gebieden een hoge grondwaterstand. De hogergelegen zandleemgronden zijn open van structuur en intensief als landbouwgebied in gebruik. Ze hebben vooral een belangrijke waarde voor akkervogels. De vele poelen die vooral in het zuidelijke deel van het plangebied voorkomen herbergen tevens tal van amfibieënsoorten. Natuurverbindingen tussen deze zandleemgronden en de IJzervallei worden gevormd door de noord-zuid gerichte beken en kanalen (Poperingevaart, Ieperlee, Ieperleekanaal, Kemmelbeek, Haringebeek, Lovaart).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 21
Microniveau Door het intensieve agrarisch gebruik van het plangebied zijn de natuurwaarden sterk in de verdrukking gekomen. Er is wel nog een grote open ruimte beschikbaar, maar deze heeft voornamelijk een landschappelijke waarde en weinig natuurlijke inhoud. De belangrijkste natuurstructuren van enige betekenis binnen het gebied zijn het IJzerkanaal, de vallei van de Kemmelbeek en de Galgenbossen. Door hun omvang en soortenrijkdom scoren de Galgenbossen het best op de biologische waarderingskaart. Dit gebied wordt als biologisch zeer waardevol geëvalueerd. Het betreft eikenhaagbeuken en zuur eikenbos. De grootste waarde is echter het voorkomen van een belangrijke kernpopulatie van de kamsalamander in en in de omgeving van het bos. Omwille hiervan werden de Galgenbossen tevens aangewezen als Habitatrichtlijngebied (BE2500003 Westvlaams Heuvelland, deelgebied 6). In het gehele plangebied komen nog maar twee kerngebieden voor (mond. med. R. Jooris, Hyla, 2004), namelijk deze in de Galgenbossen en een tweede te Woesten (omgeving Koekuit). Ten opzichte van de zeventiger jaren (De Fonseca, 1979) is de verspreiding en het aantal van deze soort zeer sterk achteruit gegaan. Het zuidwesten van West-Vlaanderen vormde toen, samen met ZuidLimburg, het belangrijkste leefgebied voor Vlaanderen (Bauwens, 1996). De nog vele in het gebied voorkomende poelen, die door de ondiepe Ieperiaanse kleilaag vrijwel het gehele jaar waterhoudend zijn, herbergen nog een aantal amfibieënsoorten (bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, alpenwatersalamander) en vissoorten (o.m. bittervoorn, eveneens een habitatrichtlijnsoort), maar door vervuiling en eutrofiëring neemt de soortenrijkdom sterk af. Ook het aantal poelen neemt de laatste decennia sterk af. Dit heeft ondermeer te maken met de omzetting van grasland in akkerland. Het uitgestrekt akkerlandgebied van de Zandleemstreek heeft specifiek ook voor akkervogels een grote betekenis. O.m. kwartel, patrijs en veldleeuwerik kunnen hier hoge broeddichtheden bereiken. Een belangrijke natuurverbindingszone wordt gevormd door het Ieperleekanaal-Ieperlee en de struwelen en weilanden die hieraan palen. Verschillende van deze gebiedjes werden dan ook als biologisch waardevol en zeer waardevol geëvalueerd. De Kemmelbeekvallei is strategisch gelegen in de ruimtelijk-natuurlijke structuur, maar door het intensieve agrarisch gebruik van de valleigraslanden herbergen deze nog slechts een beperkte biologische waarde. Als verspreide stapstenen in het overigens natuurarm gebied, vinden we diverse veldbosjes en kasteeldomeintjes. Verschillende hiervan hebben eveneens een hoge biologische waarde en werden als natuurgebied op het gewestplan afgebakend.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 22
2.1.2.5 BESTAANDE AGRARISCHE STRUCTUUR De Westhoek is een uitgesproken landbouwstreek met zeer vruchtbare zandleem- en zeekleigronden. Het is dan ook de grootste economische troef van deze streek. Alle hogere gronden worden zeer hoog gewaardeerd, de valleigronden krijgen overwegend een hoge waardering. De meeste landbouwbedrijven zijn gemengde bedrijven met melkvee en veredeling. Het teeltplan bestaat er uit grasland, maïs en akkerbouwteelten (inclusief extensieve groententeelten). Tuinbouwbedrijven komen slechts beperkt voor. De hogere zandleemgronden zijn hoofdzakelijk als akkerland in gebruik. De teelten zijn vrij divers, maar granen, suikerbieten en maïs vormen het hoofdaandeel. Op steeds meer percelen worden tevens grove groenten geteeld voor de conservenindustrie. Vooral ten zuidoosten van Diksmuide neemt het belang hiervan toe. Elders liggen de percelen vrij sterk verspreid over het gebied. Grote graslandcomplexen vinden we terug in de IJzervallei en het komgrondengebied van Lampernisse. Elders zijn de graslanden beperkt tot de beekvalleien, iets nattere percelen binnen het zandleemgebied en huiskavels rond boerderijen. Het areaal grasland neemt nog verder af in het voordeel van het areaal snijmaïs. Via een verstrengd vergunningenbeleid wordt de toename van de rundvee- en varkensstapel afgeremd. Via diverse ruilverkavelingen (zie verder 3.4) heeft de streek nog aan landbouwkundige waarde gewonnen. Vrijwel het hele gebied rond de N8 is ooit opgenomen binnen een ruilverkaveling. Volgens de landbouwtyperingskaart, opgesteld door de VLM in opdracht van AMINAL, zijn alle landbouwgronden gelegen binnen de waardering ‘zeer hoge waarde’. Deze waardering is gebaseerd op bodemgeschiktheid, perceelskenmerken, bedrijfskenmerken, bemestingsnormen,… Binnen het plangebied komt een vrij grote verscheidenheid aan teelten en productierichtingen voor. We treffen er zowel tuinbouw (voornamelijk grove groententeelt voor de conservenindustrie), melkvee (weiland en ruwvoederproductie (maïs)), akkerbouw (granen en suikerbieten), mestvee (intensieve veehouderij, voornamelijk runderen) en veredeling (varkens) aan. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte per landbouwbedrijf bedraagt ongeveer 17 ha. De gemiddelde perceelsoppervlakte is vrij beperkt en bedraagt 1,5 ha. De percelen zijn vrij onregelmatig van structuur. De dominerende bedrijfstypes zijn melkvee- en veredelingsbedrijven. De grove groententeelt neemt vooral de laatste jaren aan belang toe, dit ter vervanging van de traditionele akkerbouw. Fruitteelt (laagstamboomgaarden) is beperkt rond de Far West en Zuidschote. Het teeltplan bestaat op de meeste bedrijven uit grasland, maïs- en akkerbouwteelten (inclusief tuinbouwteelten). In de meeste gevallen betreft het gemengde bedrijven. De vrij geringe bedrijfsoppervlakte, de intensieve veehouderij en de strengere bemestingsnormen hebben tot gevolg dat er binnen het gebied een grote grondbehoefte is. Afvloei uit de landbouw (gemiddeld met ongeveer 1,7% per jaar) gebeurt vooral vanuit de bedrijfstypes mestvee en akkerbouw, terwijl opvolging meestal verzekerd is op de melkvee- en veredelingsbedrijven. Deze afname van het aantal actieve landbouwbedrijven betekent niet dat ook de productieoppervlakte vermindert. Deze neemt slechts af met 0,1%, wat betekent dat de overblijvende bedrijven verder blijven groeien. De ontsluiting van de
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 23
landbouwpercelen is overwegend goed, meestal met smalle verharde landbouwwegen. Belangrijke inspanningen werden reeds gerealiseerd of zijn in uitvoering in het kader van diverse ruilverkavelingen binnen het plangebied (Boezinge, Woesten, Reninge). Een belangrijk knelpunt hierbij is echter wel dat veel landbouwwegen en landbouwzetels rechtstreeks op de N8 uitgeven, wat gevaarlijke situaties en verkeersopstoppingen teweegbrengt. De ruilverkavelingen trachten hierin verbetering te brengen door veldkavels langs de N8 te groeperen en deze te ontsluiten via andere wegen dan de N8, nieuwe ontsluitingswegen (vooral bij bedrijfszetels) en soms nieuwe parallelwegen. Tevens worden de bedrijfsgronden zo veel mogelijk gecentraliseerd langs één kant van de N8 zodat het aantal oversteken wordt beperkt evenals de noodzaak van het gebruik van de N8.
2.1.2.6 BESTAANDE RUIMTELIJKE STRUCTUUR VAN TOERISME EN RECREATIE De Westhoek heeft in toenemende mate een toeristisch-recreatieve functie. Tussen 1994 en 1998 (vooral tussen 1996 en’98) nam het aantal commerciële overnachtingen in de Westhoek toe met 22%. Het verblijfstoerisme in hotels, campings en logies voor doelgroepen wordt op bijna 280.000 nachten geraamd (bron: NIS). Hierbij komen nog de overnachtingen in huurvakantiewoningen (naar schatting14 73.000 per jaar) en gastenkamers (naar schatting 14.000). Iets meer dan 60% van deze eerste groep van overnachtingen zijn van binnenlandse oorsprong. Met circa een vijfde van de overnachtingen vormen Britten veruit het belangrijkste buitenlandse marktsegment. In stedelijke zakenkernen zoals Ieper, Poperinge, Diksmuide en Veurne schat men het belang van de individuele zakenreizen op praktisch de helft van de overnachtingen in. Buiten de stedelijke kernen domineert de recreatieve rol (globaal 62%). Naast het verblijfstoerisme is ook het dagtoerisme van groot belang. Het totaal aantal dagtochten naar de Westhoek werd in 1998 op ongeveer 340.000 geraamd. Het cliënteel bestaat hoofdzakelijk uit Vlamingen. Het gaat vaak om kusttoeristen die voor één dag naar het binnenland afzakken. In vergelijking met 1996 blijkt het aantal daguitstappen met circa 56% te zijn toegenomen. Dit is voor een groot deel te wijten aan het toenemende succes van het Flanders Field Museum (zie onder). Het plangebied bezit op verschillende vlakken belangrijke recreatieve waarden. Deze zijn nauw verbonden met de landschappelijke en historische context. Het fietstoerisme neemt ook in deze streek uitbreiding en de diverse overheden zijn bezig hiervoor de nodige voorzieningen uit te bouwen (provinciale en lokale routenetwerken). Het golvend openruimtegebied, het oorlogsverleden, de diverse kasteeldomeinen en water vormen hierin de dragers. Het IJzerkanaal vormt thans reeds een belangrijke fietsverbindingsas die verbinding geeft op de IJzervallei. Daarnaast werd de oude spoorbedding
14
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Bron: dienst Toerisme en Recreatie West-Vlaanderen, 1997
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 24
Bron. provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen, informatief gedeelte
N
BESTAANDE TOERISTISCH-RECREATIEVE STRUCTUUR Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
mei 2004
kaart 2.1.2.6
Ieper-Houthulst als fietspad ingericht (Vrijbosroute). Ook in het kader van de ruilverkavelingen Woesten en Reninge werden diverse landelijke fietsverbindingen hersteld of aangelegd. Een zeer belangrijk toeristisch en recreatief gegeven zijn de vele oorlogsrelicten in de streek. Deze worden voornamelijk door Britten zeer frequent bezocht. De vele soldatenkerkhoven spelen hierin een grote rol. Deze zijn tevens Brits grondgebied. Pilkem Ridge is dan ook een begrip bij de Engelse bezoekers. Ook het Flanders Field Museum, met een toenemend aantal bezoekers en de Menenpoort in Ieper zijn belangrijke aantrekkingspunten. Een recreatieve activiteit die ook de laatste jaren sterk uitbreiding kent, is de toervaart. De IJzer en de diverse kanalen die hierop aansluiten werden hiervoor geschikt gemaakt onder meer met de bouw van aanlegsteigers. Het IJzerkanaal speelt hierin reeds een belangrijke rol. Nabij de Drie Grachten werd een aanmeerplaats uitgebouwd voor de Isera, een voor milieu-educatie ingericht binnenvaartschip. Evenementen zoals de IJzerbedevaart (Diksmuide), de kunsthapping in Watou, het folkfestival in Dranouter… zorgen op bepaalde momenten voor belangrijke verkeersstromen.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 25
2.2 BESTAANDE VERKEERSSTRUCTUUR In dit hoofdstuk wordt eerst een overzicht gegeven van de verplaatsingspatronen die achter de huidige verkeersstromen zitten om te weten te komen wat voor soort verkeer er op de N8 zit. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de verkeersnetwerken (wegennet, openbaarvervoernetwerk en fietsnetwerk) zodat de N8 kan geplaatst worden binnen een ruimer infrastructuurnetwerk. Tot slot wordt stilgestaan bij het huidige gebruik van het netwerk: hierbij komen aspecten als seizoensinvloed, percentage vrachtverkeer… aan bod.
2.2.1 VERPLAATSINGSPATRONEN 2.2.1.1 ONDERZOEK VERPLAATSINGSGEDRAG AAN DE KUST 1997 In de studie ‘Verplaatsingsgedrag aan de kust’ van de Mobiliteitscel werd gedurende de maanden augustus en september 1997 onderzoek gedaan naar verplaatsingspatronen aan de Belgische Kust. De resultaten van deze studie zijn terug te vinden in volgende documenten: [1] Het verplaatsingsgedrag aan de kust: eerste resultaten, Rapport in opdracht van de Mobiliteitscel, Hogeschool voor verkeerskunde – Diepenbeek, februari 1998 [2] Kustonderzoek: resultaten tweede fase, Rapport in opdracht van de Mobiliteitscel, Hogeschool voor verkeerskunde – Diepenbeek [3] Provincie West-Vlaanderen, Tracéstudie verbinding Ieper-Veurne, Bijzondere Provinciale Verkeerscommissie N8, Eindrapport-Concept, Groep Planning, Brugge, april 1998 In [3] worden resultaten uit het Onderzoek verplaatsingsgedrag uit 1997 gerapporteerd die niet terug te vinden zijn in de rapporten [1] of [2]. De meest relevante resultaten uit dit onderzoek worden in wat volgt overgenomen.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 26
In de eerste tabel wordt aangegeven welke invalswegen voornamelijk gebruikt worden door de niet-bewoners op weg naar de kust (met de wagen). Aan niet-bewoners werd gevraagd welke grote invalsweg ze gebruikt hadden op weg naar de kust. Meerdere antwoorden waren mogelijk. Een groot aantal respondenten kon evenwel niet aanduiden welke weg ze richting kust hadden genomen, of hadden gebruikt gemaakt van een andere weg. Tabel: Verdeling van het aantal respondenten naar gebruikte route voor het gemotoriseerd vervoer (Bron: [1]) Gebruikte route
Frequentie
Percent
N49 (Antwerpen – Zelzate – Knokke)
552
9,3%
E40 (Luik – Brussel – Kust)
2743
46,4%
N35 (Deinze – Tielt – Kust)
280
4,7%
N8 (Ieper – Veurne)
500
8,5%
A25 (Rijsel – Duinkerke)
115
1,9%
N33 (Torhout – Oostende)
431
7,3%
Het is duidelijk dat het overgrote deel van de niet-bewoners (46,7%) gebruikt maakt van de E40 om naar de kust te rijden. De N8 komt in dit onderzoek op de derde plaats (8,5%), na de de N49 (9,3%). De N35 neemt ongeveer 5% van het nietbewonersverkeer naar de kust voor zijn rekening. Bijna 2% van de ondervraagden maakt gebruik van de A25/E42 op Frans grondgebied op weg naar de Belgische Kust. In volgende tabel wordt het gebruik van de N8 en de N35 aangegeven in functie van de woonplaats. Tabel: Gebruik van de N8 en N35 i.f.v. woonplaats (Bron:[3]) A’PEN
BRAB
HENEG
LIMB
LUIK
LUX
NAMEN
O-VLA
W-VLA
Onbekend
TOTAAL
N8
1,61
4,11
20,00
0,36
1,07
0,54
0,71
2,86
52,68
15,18
100,0
N35
2,21
4,42
4,42
1,58
1,26
0,00
0,00
6,62
74,76
4,73
100,0
Op de N8 is bijna de helft van het verkeer afkomstig van buiten West-Vlaanderen, op de N35 is dit slechts zo’n 25%. De voornaamste herkomstzones buiten West-Vlaanderen zijn voor de N8: Henegouwen (20%) en het buitenland, waarschijnlijk Frankrijk (15%).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 27
In de volgende tabel wordt een opsplitsing gemaakt naar het soort toerist dat gebruik maakt van de N8 en N35. Hieruit blijkt dat beide wegen voornamelijk gebruikt worden door dagtoeristen (respectievelijk 62,50% en 65,62%). Ongeveer 15% van de gebruikers bezit een tweede verblijf aan de kust. Het percentage verblijfstoeristen die meer dan 3 nachten verblijven ligt hoger dan de verblijfstoeristen waarvan het aantal overnachtingen minder is dan drie. Tabel: Gebruik van de N8 en N35 i.f.v. het soort toerist (Bron: [3]) N8
Kustbewoner
Tweede
Dagtoerist
verblijf Verblijfstoerist (>3 nachten) 14%
Tweede verblijf 14%
Verblijfstoerist (1-3 nachten) 9%
Verblijfstoerist
Verblijfstoerist
Verblijfstoerist (aant.
(1-3 nachten)
(>3 nachten)
nachten onbek.)
TOTAAL
N8
0,00
14,46
62,50
8,75
14,29
0,00
100,0
N35
0,00
13,88
65,62
9,78
10,41
0,32
100,0
In onderstaande tabel zijn de resultaten van een steekproef in percenten weergegeven van het gebruik van een aantal belangrijke invalswegen naar de kust, in functie van de bestemming. Het aandeel (in percenten) van het gebruik, per gewestweg en per bestemming is niet te achterhalen omwile van de steekproef. Met andere woorden, de tabel mag in geen geval in horizontale richting gelezen worden. Dagtoerist 63%
Tabel: Gebruik van een aantal belangrijke invalswegen i.f.v. de bestemming (Bron: [3]) De Panne
De Panne
Koksijde (N8)
Oostduinkerke
Nieuwpoort
Middelkerke
(N34) De
(N35)
Ten
(N330)
(N355) de
(N325)
Pannelaan
Veurnestraat
Bogaerdelaan
Toekomstlaan
Kinderlaan
Spermaliestraat
N8 (Ieper – Veurne)
11,6%
37,5%
46,5%
10,8%
4,3%
1,6%
N35 (Deinze – Tielt –
2,6%
17,3%
3,9%
11,5%
11,3%
8,7%
A25 (Rijsel- Duinkerke)
19,5%
1,6%
2,8%
0,4%
1,8%
0,0%
N49 (Antwerpen –
3,1%
1,0%
0,8%
0,9%
1,9%
1,6%
E40 (Brussel – Kust)
40,1%
28,0%
31,7%
43,8%
64,7%
54,8%
N33 (Torhout –
1,0%
0,6%
0,0%
1,1%
2,3%
13,2%
Kust)
Zelzate – Knokke)
Oostende)
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 28
Overige
22,1%
14,0%
14,3%
31,5%
13,7%
20,1%
TOTAAL
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Uit de tabel blijkt dat de N8 vooral een belangrijke route is naar De Panne en Koksijde; voor die bestemmingen scoort de N8 beter dan de E40. Om De Panne te bereiken via de N34, wordt na de E40 de A25 het meest gebruikt. Om naar Oostduinkerke te rijden, worden (naast de E40) de N8 en de N35 in ongeveer gelijke mate gebruikt. Voor de bestemmingen Nieuwpoort en Middelkerke is de N35 drukker bereden dan de N8.
2.2.1.2 HERKOMST-BESTEMMINGSONDERZOEK N8 EN N369 (AUGUSTUS 2003) Op zondag 24 augustus 2003 tussen 16.00u en 21.00u werd het verkeer gemonitord op 6 plaatsen op diverse wegen in het gebied ingesloten tussen de plaatsen Diksmuide, Ieper en Veurne. De plaatsing van de camera’s is in nevenstaande figuur schematisch weergegeven. TABEL: Resultaten HB-onderzoek N8 en N369 aantal relatie
inkomend verkeer
uitgaand verkeer
doorgaand
totaal
% doorgaand
totaal
% doorgaand
van 1 naar 2
2768
4675
59%
4191
66%
van 1 naar 3
371
4767
8%
837
44%
van 4 naar 6
675
2825
24%
2648
25%
van 5 naar 6
272
1532
18%
2648
10%
In bovenstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de resultaten. Deze kunnen worden samengevat als volgt. Op basis van het uitgaand verkeer kan het doorgaand verkeer berekend worden: voor de N8 te Ieper bedraagt dit 66%, voor de N369 te Ieper bedraagt dit 35%. Het doorgaande verkeer kan ook berekend worden op basis van het inkomend verkeer: 67% van het verkeer dat in Veurne op de N8 komt, is doorgaand. Dit onderzoek leverde ook interessante informatie op over de nationaliteit van de voertuigen op de N8 en N369. Een overzicht wordt gegeven in onderstaande tabel. Opvallend is het zeer hoge percentage Franse voertuigen: bijna 20% !
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 29
TABEL: Verdeling nationaliteiten tijdens het HB-onderzoek N8 en N369 Nationaliteit
Aantal voertuigen
Percent
België
13984
79,29%
Frankrijk
3442
19,52%
Groot-Brittannië
76
0,43%
Nederland
72
0,41%
Duitsland
24
0,14%
Hongarije
4
0,02%
Italië
3
0,02%
Polen
2
0,01%
Slovenië
1
0,01%
onbekend
28
0,16%
17635
100,00%
totaal
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 30
2.2.2 VERKEERSNETWERKEN 2.2.2.1 BESCHRIJVING VAN HET HUIDIG WEGENNET Infrastructuur macroniveau Vanuit de grote steden Brussel, Antwerpen en Gent is er een goede verbinding met de Belgische kust, zowel met de oost- als de westkust: de E40. Deze vormt de noordelijke en westelijke tak van de maas. Vanuit de zuidwest–noordoostgeoriënteerde stedelijke agglomeratie Rijsel – Tourcoing – Roubaix – Moeskroen – Kortrijk is er een rechtstreekse autosnelwegverbinding naar de oostkust (de E403 via Brugge) en naar de Noord-Franse kust (de A25/E42 naar Dunkerque en de A26/E15 naar Calais). Deze vormen de oostelijke en zuidelijke tak van de maas. De A25 Rijsel – Dunkerkque is péagevrij. Op de meer zuidelijk gelegen A26 Lens – Calais moet je wel tol betalen. Infrastructuur mesoniveau Binnen de hogergenoemde maas is de A19 Kortrijk – Ieper de sterkst uitgebouwde weg (uitgerust als autosnelweg). Delen van de N58 Armentières – Comines – Wervik – Menen en de N38 Ieper – Poperinge zijn behoorlijk uitgebouwd (2x2 profiel). Het wegvak N38 Abele – Steenvoorde (op Frans grondgebied) is beduidend minder goed uitgerust. De N8 Ieper – Veurne, de N369 Ieper – Diksmuide – Middelkerke en de N35 Lichtervelde – Diksmuide – Veurne vormen de voornaamste overige verbindingen in het gebied. De D947 Steenvoorde – Hondschote – Bray-Dunes snijdt de hoek van de A26 – E40 af.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 31
Oostende
Brugge
Middelkerke Nieuwpoort
E40
Koksijde De Panne
Brussel
Veurne
A1
6/E
40
N8
Calais
N369
Duinkerque
E403
Diksmuide N35
Roeselare
E4 2/ A2
D6
5
00
Kortrijk
Poperinge
N38
7
Gent
Ieper
N5 St-Omer
E1
A19
8
N42
Moeskroen Armentières
Hazebrouck
Brussel Bergen
Roubaix
A8
A27
Lille Doornik
A26
N47
N41
autosnelweg
A
1
A23
belangrijke regionnale weg 7
Valenciennes
N1
grens Lens
Parijs
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
HUIDIGE WEGENNET Macroniveau februari 2004
kaart 2.2.2.1a
Gouden Hoofdstraat
Myosotis
N319
X
Veurne
Nieuwe Herberg
4
N36 Gapaard
eg
Westvleteren N321
nw
e ste
Kasteelstraat
de
Lin
H. Deberghstraat
zie detail
N321
Ieper
a ra
op- en afrittencomplex
t
t es
g
rin
e op
P
N333 9
N38 A1
9
ge-
B st riel ra en at -
afslagstroken
N36
ertin Vlamat stra
verkeerslichtenregeling
straat Boezinge
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
HUIDIGE VERKEERSSTRUCTUUR N8 Knooppunten maart 2004
kaart 2.2.2.1b
Psychologisch omrijeffect, beperkt gebruik van A25 Op de N8 is heel wat (inter-)nationaal verkeer terug te vinden dat geen gebruik maakt van het hoofdwegennet, hoewel dit vandaag de dag in bijna alle gevallen, volgens de routeplanner van Micheling, sneller zou zijn. Blijkbaar weegt het omrijeffect – want de route langs de A19 en de N8 is voor de meeste wel de kortste route - psychologisch zeer sterk door in de routekeuze. Het routekeuzegedrag wordt mogelijk ook beïnvloed door de perceptie van de route langs de N8: door de aantrekkelijke Westhoek, die als een reis wordt beschouwd (maakt reeds deel uit van de vakantie). Tabel: Reistijden naar bestemmingen aan de westkust (hier als voorbeeld Koksijde) herkomst Frankrijk (1)
Henegouwen (2)
zuid W-Vlaanderen (3)
via A19 - N8
via A25 - E40
Rijsel
67km
1h31
101km
1h02
Roubaix
73km
1h13
112km
1h07
Moeskroen
64km
1h30
Doornik
87km
1h25
125km
Kortrijk
69km
1h07
133km
Menen
52km
0h48
via E403 - E40
97km
1h02
1h21
119km
1h16
1h27
93km
1h02
97km
0h55
Bron: Michelin routeplanner
Om het relatief belang van de verschillende verplaatsingen in te schattten kunnen we teruggrijpen naar de onderzoeken naar het verplaatsingsgedrag (zie boven). Hieruit blijkt dat de N8 tot op macroniveau een belangrijke verbindende functie heeft: in het toeristische seizoen is ongeveer 65 à 70% van het verkeer op de N8 van doorgaande aard: zo’n 15 tot 20% van het verkeer blijkt van Franse origine (1) te zijn; 15 à 20% komt uit Henegouwen (2); zo’n 25 à 35% is doorgaand verkeer uit zuid West-Vlaanderen (niet uit de Westhoek zelf) (3).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 32
2.2.2.2 BESCHRIJVING VAN HET OPENBAARVERVOERNETWERK Macroniveau (HST, IC, IR) Spoorwegen Lijn
Typedienst met 60’-frequentie
Opmerking
50a Oostende – Brugge – Gent –
IC, L aangevuld met piekuur en
Uitgebreid aanbod met IC-verbindingen van de
Brussel (en ‘takken’ Knokke,
toersitische dienst. Beperkte
hoogste kwaliteit (comfort, frequentie, snelheid). Er
Blankenberge, Zeebrugge)
internationale dienst
was ooit een behoorlijke internationale dienst.
66 Brugge – Roeselare – Kortrijk
IC en L, aangevuld met piekuur en
station Roeselare blijft zwak verbonden met Vlaamse
toeristische dienst
Ruit-knooppunten.
69 Poperinge – Ieper – Kortrijk
IC, aangevuld met piekuurdienst
Treindienst met IR-karakter in West-Vlaanderen
73 De Panne – Gent
IR, aangevuld met piekuur en
Treindienst met IR-karakter in West-Vlaanderen en als
toeristische dienst
IC Gent – Brussel (werdagen)
IC en IR, aangevuldmet P-dienst.
Lage frequentie per typedienst. Gemengde
Naar Lille gemengd karakter (L of IC)
typediensten naar Lille, soms L soms IC.
75 Gent – Kortrijk – Lille
In het studiegebied zorgen twee regionale spoorlijnen voor de ontsluiting: lijn 73, De Panne – Veurne – Diksmuide – Lichtervelde – Gent – Brussel – Luchthaven; lijn 69, Poperinge – Ieper – Kortrijk – Oudenaarde – Brussel. Er zijn geen noord-zuidgerichte raillijnen in het studiegebied, waardoor een aantal verbindingen erg omslachtig uitvallen: Oostende, per trein via Lichtervelde (overstappen) of met streekbus; de kust, per trein via De Panne en vervolgens met bus of tram, maar vanuit Ieper is dit niet wervend; Lille, per trein via Kortrijk (overstappen), niet per bus bereikbaar.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 33
Mesoniveau Belbussen Gebied / Ankerpunt (1)
Frequentie / Aansluiting (1)
Bediende kernen nabij N8
Veurne-Zuidoost /
60’-freguentie /
Steenkerke, Oeren, Alveringem, Hoogstade, Lo,
Veurne IR-station
Aansl. IR Gent – Brussel
Reninge, Pollinkhove, Noordschote, Veurne
Diksmuide /
Enkele ritten op maandag, woensdag en
Diksmuide
Diksmuide IR-station
vrijdag gericht op Diksmuide
Popering-Noord /
60’-frequentie /
Poperinge IR-station
Aansl. IC-trein Kortrijk – Brussel
Ieper-Noord /
60’-frequentie /
Woesten, Elverdinge, Brielen, Boezinge, Zuidschote,
Ieper-IR-station /
Aansl. IC-trein Kortrijk – Brussel
Sint-Jan, Ieper
Houthulst-Langemark /
60’-frequentie /
Merkem, Bikschote, Ieper
Ieper IR-station
Aansl. IC-trein Kortrijk – Brussel
Woesten, Oostvleteren, Westvleteren
(1) De belbussen hebben een vast tijdstip dat samenvalt met één ankerpunt. Daar is aansluiting met de trein en eventueel met andere bussen.
Alle woongebieden (zie gewestplan) rondom de N8 worden bedekt met deze verschillende belbussen. Maar het bedieningsniveau is niet geheel dekkend. Streeklijnen Lijn
Trajecten
Frequentie
Opmerking
744
Veurne – Roesbrugge – Poperinge - Ieper
Enkele HT / schooldag
Schoolvervoer
746
Diksmuide – Merkem – Ieper
4 HT / werkdag
Doelgroepen, ook op zaterdag.
755
Dismuide – Vleteren – Poperinge
Enkele HT / schooldag
Schoolvervoer
758
Oostende – Dismuide – Ieper
2 HT/ elke dag zomer
IR-dienst avant la lettre
773
Ieper – Veurne
7 HT / werkdag*
Elke dag in de zomer 60’ fq.
4 HT/ zaterdag* 2 HT / zondag*
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 34
Het streekvervoer op en nabij de N8 is van het ontsluitende type en vooral gericht op traditionele doelgroepen. Enkel lijn 758 is als een sneldienst met slechts 5 halten tussen Diksmuide en Ieper en 7 halten tussen Diksmuide en Oostende. Maar hij rijdt dan weer zo zelden, dat hij moeilijk een belangrijke rol kan spelen in de mobiliteit. Lijn 773 rijdt tijdens de zomermaanden geheel langs de N8, maar het blijft een stopdienst met 35 halten tussen Ieper en Veurne, ondanks het feit dat de ruimtelijke structuur er vooral uit open ruimte bestaat. Beoordeling openbaarvervoerverbindingen (Enkel) Tijdens de zomermaanden rijden er dagelijks enkele treinen vanuit de Waalse stedenas (Bergen, Charleroi…) naar de west- en oostkust (De Panne en Blankenberge). Vanuit Rijsel en Kortrijk is er een rechtstreekse treinverbinding met de oostkust, maar niet met de westkust. Er is momenteel geen grensoverschrijdend treinverkeer voor personen tussen Calais / Dunkerque en De Panne. Regionale verbindende busdiensten (IR-diensten) ontbreken op volgende relaties tussen stedelijke gebieden: Poperinge – Veurne, Ieper – Veurne; Ieper – Diksmuide, Ieper – Roeselare; Ieper – Brugge; Ieper – Oostende en Ieper – Lille. De bestaande interstedelijke verbindingen, naar afstand gerangschikt en beoordeeld binnen de vervoerketen: Van Ieper naar
(1)
(2)
(3)
(4)
Poperinge
11 km
7’t + 20’ vona =27’
Ja
Hoge kwaliteit
Roeselare
20 km
40’b + 20’ vona = 60’
Ja
Matige kwaliteit
Kortrijk
27 km
30’t + 20’ vona = 50’
Ja
Hoge waliteit
Lille
27 km
75’t/t + 20’ vona = 105’
Ja
Lage kwaliteit
Veurne
30 km
47’b + 20’ vona = 67’
Neen
Niet wervend
Oostende
43 km
78’b + 20’ vona = 98’
Neen
Niet wervend
Brugge
46 km
91’ + 20’ vona = 111’
Ja
Lage kwaliteit
Gent
63 km
72’ t/t + 20’ = 92’
Ja
Lage kwaliteit
(1) hemelsbrede afstand; (2) t=trein, b=bus, vona is voor- en natransport telkens 10’; (3) Regelmatige dienst op basis van minstens één vertrek per uur? (4) Beoordeling, rekening houdend met snelheid (in totale vervoerketen, indien vona ok) en frequentie.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 35
IC Oostende IC Brugge
Antwerpen
50a De Panne
Torhout
73
Veurne
Gent
Lichtervelde
Duinkerken
Diksmuide
IC Tielt
50a
Brussel HST
Roeselare
IC
66
Ieper Poperinge
IC Kortrijk Menen
69 Londen
75
HS
T
T
HS
Hazenbroeck HST spoorlijn HST IC - verbinding
Euralille Lille - Flandres
verbinding met IR of L karakter
Parijs
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
ANALYSE OPENBAAR VERVOER Macroniveau februari 2004
kaart 2.2.2.2a
Oostende
IR
758
Veurne
Belbus Diksmuide
Belbus VeurneZuidoost
744
Diksmuide IR
773 746 755
773 744 773
758
746
755
Belbus Ieper-Noord 758 Belbus Poperinge-Noord
Belbus Houthulst-LangemarkPoelkapelle
746 Roeselare 773
- Basismobiliteit:
755 744
- belbusgebieden (ingekleurd) en ankerpunten IR
Ieper
Poperinge - Netmanagment IR
missing link IR - niveau
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
ANALYSE OPENBAAR VERVOER Mesoniveau Vierhoek Veurne, Diksmuide, Poperinge, Ieper februari 2004
kaart 2.2.2.2b
N
ANALYSE OPENBAAR VERVOER Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 2.2.2.2c
2.2.2.3 BESTAANDE BOVENLOKALE FIETSROUTES De provincie is bezig met de uitbouw van een bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk (zie planningscontext). Stations van IR-niveau met kosteloze en betaalstallingen en dus met overstapmogelijkheid fiets/trein (volgens NMBS spoorboekje in 2003): Veurne, Ieper, Poperinge, Diksmuide. In deze stations is er tevens fietsverhuur in het kader van de formule B-dagtrips, dus is er ook de overstapmogelijkheden trein / fiets (enkel van april tot september). Halten met stallingen aan te geven door de gemeenten, AWV of De Lijn.
2.2.3 GEBRUIK VAN VERKEERSNETWERKEN 2.2.3.1 INTENSITEITEN Om de bestaande verkeersstromen te onderzoeken, zijn verschillende types van verkeerswaarnemingen mogelijk: Permanente tellingen: aan de hand van magnetische inductielussen die ingewerkt zijn in het wegdek, worden gedurende het hele jaar intensiteiten opgemeten. Periodieke en occasionele tellingen: aan de hand van rubberslangen worden gedurende beperkte periodes van het jaar intensiteiten opgemeten, soms ook snelheden en/of voertuigcategorieën. Merk op dat de gegevens zowel in de ruimte als in de tijd nogal beperkt zijn. Dit betekent dat het erg moeilijk is om algemene uitspraken te doen: in principe zijn de conclusies enkel geldig voor de locaties en tijdstippen waarop gemeten werd; enkel wanneer de vastgestelde trend op meerdere plaatsen voorkomt, kan een meer algemene uitspraak gedaan worden.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 36
2.2.3.1.1 N8 Eerst wordt geconcentreerd op de N8 zelf, aangezien dit het primaire studieobject is, maar ook omdat hiervoor het grootste aantal gegevens beschikbaar is. JAARVERLOOP N8 Richting Veurne (2002)
N8 Richting Ieper (2002)
8000 8000 7000
5000
Beauvoorde Lo-Reninge
4000
Lo-Reninge Woesten
3000 2000 1000
Intensiteit [vtg/16 uur]
Intensiteit [vtg/16 uur]
7000 6000 6000 5000
Beauvoorde Lo-Reninge
4000
Lo-Reninge Woesten
3000 2000 1000
0
0 J
F
M
A
M
J
J
A
S
O
N
D
J
Maand van het jaar
F
M
A
M
J
J
A
S
O
N
D
Maand van het jaar
Figuur: N8: evolutie van maand tot maand voor 2002 (T16-waarden = som van volumes tussen 6u en 22u, uitgedrukt in voertuigen)
De belangrijkste vaststelling is dat de N8 beduidend meer verkeer te verwerken krijgt in de zomermaanden: ongeveer 6.000 voertuigen per uur per rijrichting (tussen 6 en 22 uur) in augustus tegenover ongeveer 4.500 voertuigen per uur per rijrichting gedurende de rest van het jaar. Het valt op dat er beduidend meer verkeer rijdt op de N8 ter hoogte van Beauvoorde (ten noorden van de aansluiting met de N319) dan ter hoogte van Woesten en Lo-Reninge: ongeveer 1000 voertuigen per uur per rijrichting meer. Noteer wel dat dit verschil mogelijk (althans gedeeltelijk) te wijten is aan meetonnauwkeurigheid: een occasionele telling gedurende twee weken in maart 2002 op dezelfde locatie leverde immers intensiteiten op die 500 tot 1000 voertuigen per uur per rijrichting lager lagen dan die van de permanente metingen.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 37
WEEKVERLOOP N8 Richting Veurne (augustus 2002)
8500
8500
7500
7500
Werkdagen 6500
Zaterdagen Zondagen Gemiddeld
5500
Intensiteit [vtg/16 uur]
Intensiteit [vtg/16 uur]
N8 Richting Veurne (jaargemiddelden 2002)
4500
Werkdagen 6500
Zaterdagen Zondagen Gemiddeld
5500
4500
3500
3500 Beauvoorde
Lo-Reninge
Lo-Reninge
Woesten
Beauvoorde
8500
8500
7500
7500
Werkdagen 6500
Zaterdagen Zondagen Gemiddeld
5500
4500
Lo-Reninge
Woesten
N8 Richting Ieper (augustus 2002)
Intensiteit [vtg/16 uur]
Intensiteit [vtg/16 uur]
N8 Richting Ieper (jaargemiddelden 2002)
Lo-Reninge
Werkdagen 6500
Zaterdagen Zondagen Gemiddeld
5500
4500
3500
3500 Beauvoorde
Lo-Reninge
Lo-Reninge
Woesten
Beauvoorde
Lo-Reninge
Lo-Reninge
Woesten
Figuur: Intensiteiten N8: verschil tussen de verschillende dagen van de week (T16-waarden = som van volumes tussen 6u en 22u, uitgedrukt in voertuigen)
De grootste verkeersintensiteiten op de N8 komen duidelijk op zondag voor. Op zaterdag zijn de intensiteiten beduidend lager, op weekdagen nog net iets lager dan op zaterdag.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 38
Merk ook hier de seizoensinvloed op: eender welke dag in augustus kent een grotere intensiteit dan eender welke jaargemiddelde dag. DAGVERLOOP N8 Woesten richting Veurne (01-08-2001 - 31-08-2001)
1000
1000
900
900
800
800
700 600
Werkdagen Zaterdagen
500
Zondagen
400 300
Intensiteit [vtg/uur]
Intensiteit [vtg/uur]
N8 Woesten richting Veurne (01-03-2001 - 31-03-2001)
700 600
Zaterdagen Zondagen
400 300
200
200
100
100
0
Werkdagen
500
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Uur van de dag
Uur van de dag
N8 Woesten richting Ieper (01-08-2001 - 31-08-2001)
1000
1000
900
900
800
800
700
700
600
Werkdagen
500
Zaterdagen Zondagen
400 300
Intensiteit [vtg/uur]
Intensiteit [vtg/uur]
N8 Woesten richting Ieper (01-03-2001 - 31-03-2001)
600
Zaterdagen Zondagen
400 300
200
200
100
100
0
Werkdagen
500
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Uur van de dag
Uur van de dag
Figuur: Dagverloop van de intensiteiten op de N8 (intensiteiten uitgedrukt in voertuigen per uur)
Ook wanneer naar het verloop van de intensiteiten over de dag wordt gekeken, komt duidelijk de seizoensinvloed tot uiting. Uit de vergelijking voor de N8 te Woesten van de maanden maart en augustus 2001, komt het toeristisch verkeer
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 39
duidelijk naar voor: terwijl in maart geen uitgesproken ochtend- of avondspits te merken valt, worden in augustus een erg duidelijke ochtenspits richting kust (Veurne) en avondspits richting binnenland (Ieper) geconstateerd. Het blijkt dat ook op uurniveau de hoogste intensiteiten tijdens het weekend optreden, met de hoogste pieken op zondag. Dit laatste is waarschijnlijk te verklaren door een spreiding in het heenverkeer: verblijfstoeristen die op vrijdagavond of zaterdag vertrekken en samen met de dagtoeristen op zondag huiswaarts keren. Merk nog op dat er in de weekends buiten de zomermaanden soms ook belangrijke toeristische verkeersstromen optreden. Zondag 31 maart 2002 was bijvoorbeeld een echte topdag, die niet moest onderdoen voor een topdag in de zomer. VERZADIGINGSGRAAD OP ENKELE PIEKMOMENTEN OVERSCHREDEN Om de verzadigingsgraad te berekenen wordt een vergelijking gemaakt tussen de optredende intensiteiten en de (ingeschatte) capaciteiten. De jaargemiddelde intensiteiten (uitgedrukt in voertuigen per dag tussen 6 en 22u) worden vergeleken met de geschatte capaciteit (uit de literatuur). Uit de analyse blijkt duidelijk dat gedurende het grootste deel van het jaar geen capaciteitsproblemen optreden. Uit de analyse van de telgegevens is echter duidelijk gebleken dat de intensiteiten in de zomerperiode en meer bepaald op toeristische topdagen véél hoger liggen dan gemiddeld. Dit blijkt ook uit onderstaande tabel: de gemiddelde intensiteit op zondagen in augustus 2002, ligt reeds heel wat dichter bij de geschatte capaciteit. Aangezien het hier slechts gemiddelde waarden betreft, kan verwacht worden dat deze capaciteit op sommige dagen ook werkelijk wordt overschreden. Voor de N8 te Woesten kon dit ook gecontroleerd worden: tijdens de eerste 3 weken van augustus 2001 werden daar zo’n 8 overschrijdingen van de capaciteit genoteerd. Tabel: Vergelijking van de intensiteit met de (geschatte) capaciteit voor de N8 Wegvak
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Wegprofiel
Geschatte dagcapaciteit (vtg/dag)
Jaargem. intensiteit (vtg/dag)
Gem. intensiteit op zondagen aug 2002 (vtg/dag)
Aantal overschrijdingen tussen 1 en 23 aug 2001
N8 Woesten
2x1 bebouwde kom, 50 km/uur
16.000
9.000
14.500
8
N8 Beauvoord e
2x1 buiten bebouwde kom, 90 km/uur
20.000
12.000
17.200
geen geg. besch.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 40
Geconcludeerd kan worden dat de capaciteit gedurende het grootste deel van het jaar ruim voldoende is, maar dat op toeristische topdagen, congestie kan optreden. 2.2.3.1.2 Studiegebied rondom de N8 JAARGEMIDDELDE DAGINTENSITEITEN Op volgende figuur wordt een overzicht gegeven van de jaargemiddelde T16-intensiteiten (som van de volumes tussen 6u en 22u, uitgedrukt in voertuigen) voor de voornaamste wegen in het studiegebied rondom de N8 (op basis van tellingen uit 2002). Merk op dat het hierbij slechts om een aanduiding van grootteordes gaat, aangezien de metingen soms van verschillende types van metingen (permanent of occasioneel-snelheid, occasioneel-categorieën) afkomstig zijn, of op verschillende tijdstippen opgemeten. De voornaamste (beschikbare) dagintensiteiten (6-22u, voor beide rijrichtingen samen) kunnen als volgt samengevat worden: Op de N8 liggen de jaargemiddelde dagintensiteiten rond de 9.000 voertuigen, met een duidelijk hoger cijfer ter hoogte van Beauvoorde/Alveringem: 12.000. Zoals reeds hoger aangegeven, moet er hierbij op gewezen worden dat er soms een belangrijke meetfout op deze gegevens aanwezig is. Opvallend is nog het relatief grote verkeersvolume op de N319 nabij Alveringem; dit verklaart waarschijnlijk ten dele de opvallend hogere verkeersintensiteiten op de N8 nabij Beauvoorde. Op de A19 variëren de dagintensiteiten van 25.000 voertuigen (voor Ieper) tot 17.000 (ter hoogte van de laatste afrit boven Ieper). De N38 moet zo’n 18.000 voertuigen verwerken in de zone tussen de A19 en de N369/N8, voorbij de N8 is dit gedaald tot zo’n 12.000 voertuigen. Op de N369 schommelen de intensiteiten tussen de 6.500 en 8.000 voertuigen.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 41
Figuur: Overzicht jaargemiddelde dagintensiteiten (6-22u) voor de voornaamste wegen rondom de N8 (voor 2002) voor beide rijrichtingen samen
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 42
SEIZOENSINVLOED
Figuur: Overzicht van het verschil tussen augustus en de jaargemiddelde dagintensiteit (6-22u) voor 2002; het bovenste cijfer geeft het verschil in percenten, het onderste in absolute aantallen
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 43
Door voor het studiegebied rondom de N8 de drukste maand augustus te vergelijken met de jaargemiddelden, kan afgeleid worden dat het toeristisch verkeer zich voornamelijk beperkt tot de N8 (met een gemiddelde dagintensiteit die zo’n 30 à 40 % lager ligt in augustus dan gemiddeld over het jaar, of in absolute termen zo’n 3000 voertuigen extra) en de A19 (waarvoor een stijging van zo’n 10% wordt genoteerd, of zo’n 1500 à 2000 voertuigen extra in de zomermaanden). Dit is in overeenstemming met de besluiten uit het onderzoek naar het verplaatsgedrag naar de kust. Merk hierbij wel nog op, dat in het voorgaande enkel naar gemiddelde cijfers werd gekeken; het mag duidelijk zijn dat voor bepaalde topdagen het extra verkeer veel hoger ligt dan deze gemiddelden doen uitschijnen - zie ook de bespreking van jaar-, week- een dagverloop hoger. HOOG PERCENTAGE VRACHTVERKEER Wanneer naar het aandeel van de vrachtwagens wordt gekeken, moet allereerst opgemerkt worden dat zich hier twee beperkingen voordoen. Enerzijds is het aantal locaties waarvoor categorietellingen beschikbaar zijn beperkt (bijvoorbeeld geen gegevens voor de N369 en voor de N8 tussen Ieper en Oostvleteren), anderzijds is uit analyse van de gegevens gebleken dat de verdeling over de verschillende categorieën niet altijd even betrouwbaar is. Een belangrijke conclusie is dat er erg veel vrachtverkeer rijdt op de N8, en een aantal wegen rondom de N8: er worden cijfers genoteerd tussen 15 en 20% (aandeel vrachtverkeer tussen 6 en 22u), terwijl het gemiddelde voor de N-wegen rond de 8% ligt (Bron: Algemene Verkeerstellingen 2000). Merk op dat op de figuur enkel cijfers voor werkdagen worden aangegeven. In het weekend ligt het aantal vrachtwagens overal ongeveer een factor 3 lager. Op basis van de beschikbare tellingen kan een inschatting gemaakt worden van de wisselwerking tussen de N8 en een aantal zijstraten. Een mogelijke verklaring voor het steeds toenemend aantal vrachtwagens op de N8 naarmate men meer richting Veurne gaat, is de aanvoer vanuit de opeenvolgende zijstraten: vanop de N319 te Oostvleteren, vanop de N364 en vanop de N319. Vooral bij de N319 is het opvallend dat de toename van het aantal vrachtwagens op de N8 grotendeels gelijk is aan het aantal vrachtwagens op de N319 (een vaststelling die ook al bij de jaargemiddelde intensiteiten voor alle voertuigen samen werd gedaan). Het hierbij dus telkens om een uitwisseling met een nettotoename voor de N8.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 44
Figuur: Overzicht van het vrachtverkeer (6-22u) voor 2002 op werkdagen; het bovenste cijfer geeft het aandeel vrachtwagens in percenten, het onderste in absolute aantallen
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 45
2.2.3.1.3 Autosnelweg E42/A25 op Frans grondgebied Aangezien de E42/A25-autosnelweg (op macroschaal) een belangrijke verbinding vormt in het beschouwde gebied, zijn hiervoor ook tellingen geanalyseerd. Gegevens van 4 telposten werden beschouwd, als aangegeven op onderstaande figuur.
Figuur: Locatie van de beschouwde telpunten op de E42/A25
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de beschouwde telgegevens. De voornaamste conclusies zijn als volgt: De dagintensiteiten variëren van ongeveer 60.000 voertuigen per dag in La Chapelle (nabij Armentières) tot ongeveer 25.000 voertuigen per dag nabij Quaedypre. Het is dus duidelijk dat de verkeersintensiteiten afnemen naarmate men verder verwijderd is van Lille (Rijsel). Merk hierbij nog op dat het hier 24-uurswaarden betreft (T24-
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 46
waarden), tegenover de T16-waarden die voor de Vlaamse wegen werden gehanteerd (intensiteiten voor de periode tussen 6 en 22u). De T16-waarden zijn ongeveer gelijk aan 0.9*T24. Tabel: Overzicht van de verkeersintensiteiten op de E42/A25 (gegevens voor 2001) Alle voertuigen – dagintensiteiten (tussen 0 en 24u) / [vtg/dag]
alle dagen
LA_CHAPELLE
STEENWERCK
maart
59933
47194
29406
26211
augustus
62247
52083
36859
31208
4%
10%
25%
19%
maart
56507
45059
26461
23103
augustus
62480
54158
40134
32996
11%
20%
52%
43%
% verschil zaterdag
% verschil zondag
QUAEDYPRE
maart
48295
41296
26540
23110
augustus
56184
51753
40094
33077
16%
25%
51%
43%
maart
62829
48751
30603
27482
augustus
63640
51665
35301
30338
1%
6%
15%
10%
% verschil weekdag
STEENVOORDE
% verschil
Uit de tabel kan de seizoensinvloed afgeleid worden, zie ook de figuur op volgende bladzijde. Uit de tabel en de figuur volgt duidelijk dat de seizoensinvloed vooral tijdens het weekend merkbaar is. In Steenvoorde neemt de dagintensiteit tijdens het weekend met 50% toe in augustus ten opzichte van maart, voor weekdagen is de toename slechts 15%. Deze vaststelling komt ook terug in de figuur: terwijl voor de weekdagen geen grote veranderingen opgemerkt worden tussen de maanden maart en augustus, is dit duidelijk wel het geval voor de weekenddagen. Net zoals op de N8 merkt men hier tijdens de zomermaanden een duidelijke ochtendspits richting kust en een avondspits richting binnenland. Daarnaast kan ook uit deze cijfers opgemaakt worden dat in de weekends/vrije dagen buiten de zomermaanden ook significante toeristische verkeersstromen kunnen optreden (zie bijvoorbeeld de avondspits richting Lille voor de zondagen in maart te Steenvoorde). Een andere opvallende conclusie uit de tabel is dat de seizoensinvloed merkbaar groter is naarmate men dichter bij de kust is.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 47
A25/E42 STEENVOORDE richting Dunkerque (01-08-2001 - 31-082001)
3000
3000
2500
2500
2000 Zaterdagen Zondagen
1500
Weekdagen 1000
Intensiteit [vtg/uur]
Intensiteit [vtg/uur]
A25/E42 STEENVOORDE richting Dunkerque (01-03-2001 - 31-032001)
2000 Zaterdagen Weekdagen 1000
500
500
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Uur van de dag
Uur van de dag
A25/E42 STEENVOORDE richting Lille (01-08-2001 - 31-08-2001)
A25/E42 STEENVOORDE richting Lille (01-03-2001 - 31-03-2001) 3000
3000
2500
2500
2000 Zaterdagen 1500
Zondagen Weekdagen
1000
Intensiteit [vtg/uur]
Intensiteit [vtg/uur]
Zondagen
1500
2000 Zaterdagen 1500
Zondagen Weekdagen
1000
500
500
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Uur van de dag
Uur van de dag
Figuur: E42/A25: Dagverloop van de intensiteiten (intensiteiten uitgedrukt in voertuigen per uur)
Merk op dat de uurintensiteiten op (het beschouwde deel van) de E42 nergens significant boven de 3000 voertuigen per rijrichting uitkomen. Bij een uurintensiteit die onder de 1500 à 1600 voertuigen per uur per rijstrook blijft, kan men er van uitgaan dat zich geen capaciteitsproblemen voordoen. In onderstaande tabel worden enkele cijfers over het vrachtverkeer gegeven. Onder vrachtverkeer worden hier alle voertuigen die langer zijn dan 6 meter verstaan, dus niet uitsluitend vrachtwagens in de strikte betekenis van het woord. Het aantal vrachtwagens varieert van ongeveer 9.000 nabij La Chapelle tot ongeveer 5.000 nabij Quaedypre. Net zoals het totaal aantal voertuigen, daalt ook het aantal vrachtwagens dus naarmate men verder verwijderd is van Lille. Verder
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 48
merkt men een lichte daling in de maand augustus ten opzichte van maart. In percenten uitgedrukt, verkrijgt men percentages tussen de 15% en 20%. [Merk hierbij op dat de percentages nogal sterk afhangen van het totaal aantal voertuigen; zo rijden er in Quaedypre absoluut gezien minder vrachtwagens, maar noteert men er toch hogere percentages]. Tot slot kan nog opgemerkt worden dat het percentage vrachtwagens op zaterdagen rond de 4 à 6% ligt, en op zondagen rond de 2 à 3%. [Aangezien in Frankrijk tijdens het weekend een verbod voor zware vrachtwagens geldt, betreft het hier voertuigen die een uitzondering hebben op het verbod, lichte vrachtwagens, andere voertuigen met een lengte groter dan 6 m (zoals bussen) of meetonnauwkeurigheid]. Tabel: Zwaar verkeer (voertuigen langer dan 6 meter) op de E42/A25 (gegevens voor 2001) Vrachtwagens – dagintensiteiten (tussen 0 en 24u) / [vrachtwagens/dag]
weekdag
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
LA CHAPELLE
STEENWERCK
STEENVOORDE
QUAEDYPRE
maart
9250
7128
6262
5489
augustus
8209
6676
5818
5047
maart
15%
15%
20%
20%
augustus
13%
13%
16%
17%
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 49
2.2.3.2 ONGEVALLEN 1998-2000 Het ongevallen-GIS geeft een overzicht van de letselongevallen op genummerde wegen. Op basis van het ongevallenpatroon gedurende de periode 1998 t.e.m. 2000 werd de prioriteitswaarde berekend aan de hand van de formule P= X + 3Y +5Z. X is hierbij het aantal lichtgewonden, Y het aantal zwaargewonden en Z het aantal dodelijk gewonden. Vanaf een prioriteitswaarde van 15 en minimaal 2 ongevallen wordt een ongevallenconcentratie als gevaarlijk punt gedefinieerd. Voor deze punten wordt - in het kader van het 3V-jaarprogramma - prioritair geld vrijgemaakt om het punt veiliger te maken. Voor de periode 1998 – 2000 werden volgende gevaarlijke punten gedetecteerd in het studiegebied: N38 (ring Ieper) x N8: P = 53; aantal ongevallen = 15; N38 x N369: P = 19; aantal ongevallen = 7; N38 x Pilkemseweg (toegangsweg bedrijventerrein Ieper: P= 32, aantal ongevallen = 14; R33 x Krommenelststraat (Vlamertinge): P= 27; aantal ongevallen = 8; R33 x Bellestraat (Vlamertinge): P= 35; aantal ongevallen = 10 R33 x N308 (Vlamertinge): P = 18; aantal ongevallen = 3; N8 x Oerenstraat / Gouden Hoofdstraat (Myosotis): P = 25; aantal ongevallen = 5; N8 x E40 (op- en afrittencomplex in Veurne): P = 29; aantal ongevallen = 12; N369 x Poelstraat (net voorbij brug Steenstrate): P = 23; aantal ongevallen = 4. Op de N38 – R33 Ieper – Vlamertinge komen heel wat gevaarlijke punten voor. Het kruispunt met de N8 springt er qua onveiligheid uit. Ook het eindpunt van de N8, het op- en afrittencomplex in Veurne is onveilig. Voor de rest is de N8 tussen Ieper en Veurne bijna één aaneengesloten lint van ongevallen (door de vele erftoegangen) met op één plaats (kruispunt met Oerenstraat) een dergelijke concentratie dat men kan spreken van een gevaarlijk punt. Ongevallen met fietsers komen vooral op het gedeelte ten zuiden van de IJzer voor: op de brug over de IJzer, tussen Oostvleteren en Woesten (omgeving Far West), in de doortochten van Woesten, Brielen en Hoogstade.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 50
2.2.3.3 SYNTHESE HUIDIGE PROBLEMEN OP MESO- EN MICRONIVEAU Op meso- en microniveau kunnen volgende problemen aangestipt worden: Het grootste deel van het verkeer op de N8 is van doorgaande aard. Daarnaast is er een belangrijk aandeel vrachtverkeer. Dit heeft een significante impact op de leefbaarheid en veiligheid, daar dit verkeer op de N8 enkele bebouwde kommen doorkruist. Het hoog aandeel traag vrachtverkeer (landbouwverkeer) heeft bovendien een negatieve impact op de doorstroming op de N8 die als 2x1-weg functioneert. Merk hierbij op dat landbouwverkeer dezelfde impact heeft op de verkeersafwikkeling als heel druk verkeer of een verkeerslichtengeregeld kruispunt: er ontstaan pelotonnetjes achter deze 'moving bottlenecks', zodat men wil voorbijsteken. Dit kan belangrijke gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid. In het toeristische seizoen is er een markante toename in de verkeersintensiteiten. Afhankelijk van de plaatselijke inrichting van de weg (breedte van de weg en aanwezigheid middenberm, aanwezigheid van verkeerslichten) kan de oversteekbaarheid voor de zwakke weggebruikers in het gedrang komen. Uit de analyse van de verzadigingsgraad is gebleken dat er gedurende het grootste deel van het jaar weinig capaciteitsproblemen optreden, maar dat tijdens het toeristische seizoen op piekmomenten wel congestie kan optreden. De kruispunten zijn hierbij de voornaamste bepalende factor. De plaatselijke inrichting en regeling van de kruispunten heeft een belangrijke impact op de doorstroming (capaciteit), de wachttijden en de veiligheid. Knelpunten in verband met de huidige inrichting van de N8 1
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
De doortochten: In de doortochten van Brielen, Hoogstade en Elverdingen stelt zich, omwille van het smalle gabariet in combinatie met de huidige intensiteiten, een verkeersleefbaarheidsprobleem. Er is onvoldoende ruimte om een goede ruimtelijke oplossing te bieden voor het parkeren de aanleg van fietspaden en voldoende brede voetpaden. In Hoogstade zorgt de verkeersonleefbaarheid voor heel wat leegstand en achteruitgang van het dorp. In de doortocht van Oostvleteren doet zich dan weer het omgekeerde voor. Daar zorgt de overgedimensioneerde ruimte voor een zeer moeilijke oversteekbaarheid van de weg. De N8 zorgt er voor een barrière tussen de kernen Westvleteren en Oostvleteren. De doortocht van Woesten werd in het verleden heringericht. Er ontbreekt echter een goede afbakening van de kern. De overgang van 70 km/uurregime naar een 50 km/uurregime is niet altijd duidelijk.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 51
2
Aansluiting erftoegangswegen, landbouwwegen, relatie met onderliggend wegennet De N8 vormt de ‘lifeline’ voor de langsgelegen dorpen. De weg fungeert als toegang voor de langsgelegen woningen en functies. Heel wat activiteiten hebben zich georiënteerd op de weg en het doorgaande verkeer. De N8 doet eveneens dienst als ontsluitingsweg voor heel wat langs de weg gelegen landbouwpercelen.
3
Kooppunten: Haaks op de N8 sluiten heel wat lokale verbindingswegen aan tussen de verschillende dorpen. De N8 vormt een belangrijke barrière tussen de dorpen gelegen langs beide zijden van de N8. Heel wat kruispunten zijn ofwel onopvallend aanwezig in het wegbeeld ofwel sterk overgedimensioneerd.
Knelpunten in verband met de huidige inrichting van de N38 1
Hoewel het aantal rechtstreekse toegangen beperkt is, is de situatie niet optimaal. De 2x2-rijweg zonder middenberm en lichtengeregelde kruispunten zorgen immers voor heel wart conflictsituaties.
2
De aansluiting met de N369 is onveilig. De afslagstroken zijn te kort. Het kruispunt is onopvallend aanwezig in het wegbeeld.
3
Ook de aansluiting van de N369 met de A19 zorgt voor conflicten. Vooral de oversteek van de N369 zorgt voor problemen.
4
Ieper wordt via de N38 ook ontsloten naar de E42. De doortocht ter hoogte van de grensovergang is beperkt.
Knelpunten in verband met de huidige inrichting van de N369
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
1
Het eerste deel van de N369 tussen Ieper en Diksmuide (tot Woumen) is weinig of niet bebouwd. Ter hoogte van de kern van Boezinge is er echter een uitloper van de bebouwing langs de Langemarkseweg. Er zijn geen specifieke voorzieningen om de oversteekbaarheid te bevorderen (niet-lichtengeregeld kruispunt).
2
De kern van Woumen werd op een goede manier heringericht (2x1 met middenberm). De doortocht heeft echter grenzen in de hoeveelheid verkeer opgevangen kan worden.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 52
3 PLANNINGSCONTEXT 3.1 RUIMTELIJKE STRUCTUURPLANNEN
Statuut
RSV: definitief vastgesteld door de Vlaamse Regering12.
Actualiteitswaarde
1997, gedeeltelijk herzien in 2003
3.1.1 RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN15 EN WAALSE (SDER) EN NOORD-FRANSE (SDUL) PLANNEN 3.1.1.1 STEDELIJKE GEBIEDEN VERSUS BUITENGEBIED De Westhoek is een groot aaneengesloten gebied van het buitengebied, gelegen tussen twee stedelijke netwerken van Vlaams/internationaal niveau: de kustzone (met o.a. het regionaalstedelijk gebied Oostende en het kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau Veurne) en de verstedelijkte zone rond Rijsel, die in Vlaanderen twee regionaalstedelijke gebieden bevat: Kortrijk en Roeselare. In het aaneengesloten buitengebied worden de ontwikkelingen geconcentreerd in het structuurondersteunend kleinstedelijk gebied Ieper en de kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau Poperinge, Diksmuide en Torhout.
3.1.1.2 SELECTIE VAN HOOFDWEGEN, PRIMAIRE WEGEN EN KNOOPPUNTEN Hoofdwegen (bindend geselecteerd) hebben een verbindende functie op internationaal en aanvullend ook op Vlaams niveau: E40 (A10 / A18) Brussel– Gent – Brugge – Calais: de missing link tussen Veurne en de Franse grens werd inmiddels gerealiseerd (maakt ook deel uit van het Trans-Europees Netwerk – TEN);
15
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Bindende bepalen zijn bindend voor alle overheden (geen afwijkingsmogelijkheid); van richtinggevende bepalen mag enkel afgeweken worden omwille van onvoorziene ontwikkelingen of dringende sociale, economische of budgettaire redenen (decreet op Ruimtelijke Ordening, art. 19).
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 53
N
Bron: Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
VISIE RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
mei 2004
kaart 3.1.1.1
Oostende
Brugge
Middelkerke Nieuwpoort
E40
Koksijde De Panne
Brussel
N369
Duinkerque
40
6/E
Roeselare
N8
A1
5 A2 2/ E4
D6
00
Calais
E403
Diksmuide N35
Veurne
Kortrijk
Poperinge
Gent
A19
N38
Ieper
E1
7
8 N5 St-Omer
N42
Moeskroen Armentières
Hazebrouck
Brussel Bergen
Roubaix
hoofdweg (of gelijkaardig)
A8
A27
primaire weg, type I Lille
Doornik
A26
N41
N47
primaire weg, type II
A1
aan te leggen autosnelweg (zie ook 3.7.2)
A23 7
Valenciennes
N1
grens Lens
Parijs
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
WEGENNET (MACRO) Synthese beleidsvisies mei 2004
kaart 3.1.1.2
E403 / A17 Brugge – Kortrijk – Doornik; E17 / A14 Antwerpen – Gent – Rijsel (maakt ook deel uit van het TEN); E42 / A25 (in RSV A8 genoemd) Rijsel – Dunkerque: hoewel op Frans grondgebied toch expliciet aangeduid. Primaire wegen type II (richtinggevend geselecteerd) hebben een ontsluitende functie op Vlaams niveau: A19 – N38 – R33 – N38 Kortrijk – Ieper – Poperinge: tot aan de Franse grens (Abele); N58 Menen (aansluiting 2a op A19) – Wervik – grens Waals gewest (Cominnes); N369 Diksmuide – E40 aansluiting 4 (Middelkerke). Alle reservatiestroken van weginfrastructuur die niet wordt geselecteerd als primaire weg type II worden geschrapt, tenzij uit leefbaarheidsoverwegingen de aanleg van een nieuwe weg noodzakelijk wordt geacht.
3.1.1.3 SELECTIE VAN (INTER)NATIONALE OPENBAARVERVOERLIJNEN EN KNOOPPUNTEN Wat de internationale lijnen en knooppunten betreft geldt het plankader van het RSV en dit van de aangrenzende gebieden rondom het studiegebied. In Wallonië betreft het het SDER (Schéma de Développement de l’Espace Régional) dat de ruimtelijke structuur voor Wallonië weergeeft. In Noord-Frankrijk gaat het om het SDUL (Schéma directeur de développement et de l’urbanisme de la Métropole lilloise) m.b.t het stadsgewest Lille (CUDL of Communauté Urbaine de Lille). Selectie van de knooppunten en spoorlijnen van internationaal belang HST- en TGV-verbindingen tussen de HST/TGV-stations Antwerpen-Centraal, Brussel-Zuid, Lille-Europe en verder richting London-en Paris. Tevens doorgroeiend als verzamelnet voor (inter)continentale vluchten via Roissy-Charles de Gaule, Schiphol, Frankfurt en Zaventem (tegen 2009). Dit zijn de mainports van betekenis bezien vanuit het studiegebied: Lille, de meest nabijgelegen poort, bestaat uit het dubbele knooppunt Lille-Europe/Lille-Flandres (SDUL); Brussel-Zuid, in tweede orde, en vanaf 2006 een belang richting oosten (HSL-oost naar Duitsland) (RSV); Antwerpen-Centraal, in derde orde, vanaf 2006 een belang richting Nederland (RSV).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 54
Oostende
Brugge
Torhout
Veurne
Gent
Lichtervelde
? Diksmuide
Tielt
Duinkerken Roeselare
Brussel
RSPWV regionaal spoorwegnet
Ieper Poperinge knooppunt regionaal spoorwegnet
Menen
Kortrijk
RSV hoofdspoorlijn
Moeskroen HS
T
* *
hoofdstation HSL
T*
HS
* Tournai Mons Euralille Lille - Flandres
HSL-station (main port internationaal)
* buiten RSPWV en RSV, Wallonië, Frankrijk
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
OPENBAAR VEROER (MACRO) Synthese beleidsvivies mei 2004
kaart 3.1.1.3
Hoofdstations en Hoofdspoorlijnen rondom het studiegebied: Oostende – Brugge – Gent- Sint-Pieters – Brussel-Zuid – Leuven e.v. (RSV); Lille – Kortrijk – Gent-Sint-Pieters – Gent-Dampoort – Sint-Niklaas – Antwerpen-Berchem – Antwerpen-Centraal. (SDUL en RSV); Brugge – Roeselare – Kortrijk – Moescron – Tournai – Mons e.v. (RSV + SDER).
3.1.1.4 RUIMTELIJKE ACCENTEN / OPTIES VANUIT HET RSV De N8 als secundaire weg In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen werd de verbinding Ieper-Veurne niet als een hoofd- of primaire geselecteerd. Dit impliceert dat deze verbinding volgens het RSV hoogstens op het niveau van een secundaire weg kan functioneren. Deze visie werd bijgetreden door het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan West-Vlaanderen, waarin de N8 van de A18 (oprit 1a Veurne) tot aan de N38 (Ieper) werd geselecteerd als secundaire weg I. In februari 1998 werd een tracé-onderzoek16 afgerond in opdracht van AROHM afdeling ruimtelijke planning (zie ook verder 3.8.3). Dit onderzoek was gericht naar het oplossen van de verkeersleefbaarheidsproblematiek van de bestaande N8 tussen Ieper en Veurne. De studie vertrekt vanuit een visie op de gewenste ruimtelijke structuur die nog steeds kan gelden als de visie vanuit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Positionering van het studiegebied binnen de gewenste ruimtelijke structuur van Vlaanderen De basisvisie ‘Vlaanderen: open en stedelijk’ wordt voor het studiegebied zelf vertaald naar een gewenste ruimtelijke structuur op Vlaams niveau op basis van enkele belangrijke structurerende ruimtelijke elementen. Hieronder worden de belangrijkste opgesomd. Wat betreft de stedelijke structuur is voor het kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau Veurne is het ruimtelijk beleid erop gericht om de bestaande stedelijke morfologische structuur en het stedelijk functioneren terug voldoende economische, sociale en ruimtelijke draagkracht te geven. Dit is mogelijk door enerzijds een doorgedreven kernversterkend beleid met alle prioriteit naar inbreiding en het valoriseren van de bestaande stedelijke potenties en anderzijds door een complementair beleid in de aangrenzende goed uitgeruste kernen van het buitengebied. Voor het
16
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Zie: Korsmit & Serbruyns (februari 1998) “Verbinding Ieper-Veurne. Voorbereidend onderzoek tracé-studie. Aanvullingen”, pp. 2-7
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 55
structuurondersteunend kleinstedelijke gebied Ieper is het beleid er eerder op gericht om de stedelijke kern en het stedelijk functioneren te consolideren en te versterken door het creëren van ruimte voor een bijkomend aanbod aan woningbouw, aan stedelijke voorzieningen en aan economische activiteiten. Het is bijgevolg van belang dat opties binnen deze studie geen hypotheek leggen op ruimtelijke ontwikkelingen voor deze stedelijke gebieden.17 Vooral bij de afweging van tracés voor een eventuele ‘bypass’ tussen de A19 en de N8 dient rekening gehouden te worden met een coherente ontwikkeling in het noordelijk gedeelte van het kleinstedelijk gebied Ieper. Vanuit het buitengebied worden belangrijke randvoorwaarden gesteld door de rivier- en beekvalleien, grote en aaneengesloten natuur- en boscomplexen, belangrijke landbouwgebieden, en het landschap. Specifiek voor het studiegebied van deze studie betreft het volgende aspecten: In het noordelijk gedeelte van het studiegebied loopt de IJzer als een structuurbepalende rivier met zijn bijbehorende beken. Deze rivier- en bekenvallei stelt als natuurelement bijzondere randvoorwaarden bij de afweging van verschillende tracés. Het ruimtelijk beleid van rivieren en beken moet worden ontwikkeld in relatie tot de omgevende valleien. Dit betekent dat er ruimtelijke voorwaarden worden gecreëerd die het integraal waterbeheer ondersteunen en die de relaties tussen de waterloop en de omgevende vallei versterken (vb. behoud en ontwikkeling van bosjes, kleine landschapselementen, ecologisch waardevolle gebieden,…). Als groot aaneengesloten gebied van het buitengebied is de Westhoek karakteriserend voor het volledig studiegebied. Grote aaneengesloten gebieden van het buitengebied als deze zijn belangrijke structurerende componenten van Vlaanderen. Het grootste deel van het studiegebied is ook aangeduid als landschappelijk waardevol gebied op het gewestplan. Aantasting of doorsnijding van deze open ruimte is dus zeker niet evident. Bij de afweging van verschillende tracékeuzes dient niet alleen rekening gehouden te worden met structuurbepalende bakens (militaire begraafplaatsen, sluiscomplex ten zuiden van Boezinge, archeologische sites,…), maar ook met de historische en landschappelijke waarde van het gehele gebied. In dit open ruimtegebied is het groot ruimtelijk samenhangend landbouwgebied tussen de IJzervallei en Veurne van structuurbepalend belang voor het ruimtelijk functioneren van de beroepslandbouw in Vlaanderen. Het betreft een zeer open, grootschalig landbouwgebied. Elk bijkomend tracé zal het ruimtelijk functioneren van de beroepslandbouw wellicht op één of andere manier verstoren (eigendoms- en gebruiksstructuren, socio-economische situatie van de verschillende landbouwbedrijven, tracés van landbouwwegen,…). Het is dan ook van belang om rekening te houden
17
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Deze ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven worden vastgelegd in het afbakeningsproces voor de kleinstedelijke gebieden, door de provincie in nauw overleg met het Vlaams gewest en de betrokken gemeente.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 56
met de bestaande ruilverkavelingen en om - bij de afweging van verschillende tracés - het grondverlies zoveel mogelijk te beperken, in het bijzonder in die gebieden waar reeds grondverlies is opgetreden (naar aanleiding van ruilverkavelingen die gepaard gingen met reservatie van gronden voor natuurwaarden of waterwinning). Ook dient gestreefd te worden naar een minimale doorsnijding van de meest geschikte landbouwgrond.
3.1.1.5 AFBAKENING VAN DE GEBIEDEN VAN DE NATUURLIJKE EN AGRARISCHE STRUCTUUR OP VLAAMS NIVEAU De verdere uitwerking van de natuurlijke en agrarische structuur van bovengenoemde gebieden is onderwerp van een lopende studie. De Vlaamse regering besliste immers op 7 december 2001 de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen uit te voeren in twee fasen. In een eerste fase werd gewerkt op twee sporen: Binnen het eerste spoor werd een afbakening van grote eenheden natuur en grote eenheden natuur in ontwikkeling gemaakt volgens de procedure voorzien in het decreet natuurbehoud.18 Op 18 juli 2003 werd binnen dit spoor een afbakening van ca. 85.000 ha Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) goedgekeurd (zie ook 3.3.1). De aanduiding als VEN volgens het decreet natuurbehoud komt overeen met de aanduidingen als grote eenheden natuur en grote eenheden natuur in ontwikkeling van het RSV. Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen in het studiegebied en omgeving zijn deze voor de IJzervallei en de Viconiakleiputten19 en deze voor de Ieperboog en het West-Vlaams Heuvelland.20
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
18
Het gaat om gebieden binnen de gewenste natuur- en bosstructuur, die niet gevraagd worden in de gewenste agrarische structuur (zgn. ‘consensusgebieden’ op basis van ambtelijke werkkaarten). Deze zijn gelegen binnen een ‘groene’ of een daarmee vergelijkbare bestemming op de gewestplannen.
19
Besluit van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van het afbakeningsplan voor de Grote Eenheden Natuur en de Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling van de Ijzevallei en de Viconiakleiputten.
20
Besluit van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van het afbakeningsplan voor de Grote Eenheden Natuur en de Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling van de Ieperboog en het West-Vlaams Heuvelland.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 57
Het tweede spoor volgt de procedure van het decreet ruimtelijke ordening. Binnen dit tweede spoor worden gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen opgemaakt voor bestemmingswijzigingen van agrarisch gebied naar natuurgebied of omgekeerd, binnen de consensusgebieden. Een eerste reeks van zeventien gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen werd door de Vlaamse regering op 20 februari 2004 definitief vastgesteld. Een tweede reeks van zes ontwerpen van ruimtelijke uitvoeringsplannen werd op 12 december 2003 voorlopig vastgesteld. Het enig gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in de omgeving van het studiegebied is dit voor onderdelen van de Grote Eenheid Natuur ‘Ieperboog’. Op 17 oktober 2003 besliste de Vlaamse regering geen nieuwe procedures voor ruimtelijke uitvoeringsplannen meer op te starten volgens de werkwijze van de eerste fase, maar aanstonds te starten met de tweede fase van het planningsproces, waarbij er een gebiedsgerichte en geïntegreerde ruimtelijke visie op de natuurlijke én agrarische structuur wordt uitgewerkt in overleg met gemeenten en provincies. Onder meer voor de ruime omgeving van het studiegebied (‘Kustpolders en Westhoek’) wordt momenteel zo’n visie uitgewerkt.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 58
3.1.2 PROVINCIAAL RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN WEST-VLAANDEREN
Statuut
Actualiteitswaarde
Definitief vastgesteld door provincieraad en goedgekeurd door Vlaamse regering en Bestendige Deputatie Goedkeuring Vl. Reg. 6 maart 2002
3.1.2.1 SELECTIE HOOFDDORPEN EN WOONKERNEN Veurne, Poperinge en Diksmuide zijn in het RSV geselecteerd als kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau. Ieper als structuurondersteunend kleinstedelijk gebied genoemd. Zij hebben een verzorgende rol voor het ommeland, stedelijke voorzieningen en economische structuur. Een minimaal aantal voorzieningen (zoals wonen, werken, dienstverlening) moet aanwezig zijn en dit in relatie met het schaalniveau, de identiteit en de grootte van het verzorgingsgebied. Verder worden Oostvleteren en Proven geselecteerd als bedrijfsondersteunende hoofddorpen. Deze gemeenten hebben een ondersteunende rol voor wonen en werken in buitengebied en een lokale verzorgende rol. Op gebied van mogelijk bijkomende woningen moeten ze zorgen voor de opvang van de eigen groei van de huishoudens op niveau van de kern. Verder moet in verwevenheid met het wonen de mogelijkheid bestaan voor een lokaal bedrijventerrein van maximum 5 ha. De kern Woesten wordt aangeduid als herlokalisatiehoofddorp. De rol van deze gemeente is ondersteunend voor wonen en werken in buitengebied en heeft een lokale verzorgende rol. Op gebied van mogelijk bijkomende woningen moet gezorgd worden voor de opvang van de eigen groei van de huishoudens op niveau van de kern. Verder moet in verwevenheid met het wonen de mogelijkheid voor een lokaal bedrijventerrein bestaan maar enkel voor de herlokalisatie van bedrijven uit de kern en omgeving. Het gebied Alveringem - Lo-Reninge ligt relatief afgelegen van stedelijke gebieden en wordt in het Structuurplan WestVlaanderen beschreven als een plattelandsgebied met samenhangende kernen. Het heeft een nederzettingspatroon van kleinere gelijkwaardige kernen. Deze kernen vervullen samen de rol van structuurondersteunend hoofddorp. Om deze kernen leefbaar te houden is een complementair ruimtelijk beleid gewenst. Dit betekent dat, naast de bestaande functies ook specialisaties op het niveau van het meervoudig hoofddorp kunnen ontwikkeld worden: kernen met specialisatie wonen, kernen met specialisatie bedrijvigheid ter ondersteuning van economische functies van het buitengebied, kernen met specialisatie toerisme en recreatie.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 59
N
RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN WEST-VLAANDEREN Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
mei 2004
kaart 3.1.2
3.1.2.2 WEGENCATEGORISERING Het RSV heeft het hoofdwegennet en de primaire wegen geselecteerd waar de verkeersafwikkeling voorop staat. De selectie en categorisering van secundaire wegen gebeurt in het PRS-WV. Secundaire wegen categorie I In onderstaande tabel worden de wegen van secundaire categorie I getoond die voorkomen in het studiegebied. Nr.weg N8
Van A18 oprit 1a (Veurne) tot de N38 (Ieper)
N35
Van de N330 (Veurne) tot de A17 oprit 9
N369
Van het kruispunt N38 (Ieper) tot de Cardijnlaan (Diksmuide)
N313
Van N38 (Ieper) tot de N36 (Sleihage-Hooglede)
Een secundaire weg type I heeft vooral een verbindende functie op bovenlokaal niveau. In de bebouwde ko wordt in de eerste plaats een doortochtenbeleid gevoerd. Voor omleidingswegen wordt een apart beleidskader ontwikkeld. Secundaire wegen categorie II De verzamelfunctie op het bovenlokale niveau primeert. Nr.weg
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
N364
Van de N35 (Diksmuide) tot de N308 (Beveren-Alveringem)
N321
Van de R33 (Poperinge) tot de N8 (Vleteren)
N308
Van de R33 (poperinge) tot de N364 (Beveren- Alveringem)
N355
Van de N35 (Pervijze-Diksmuide) tot de A18 oprit 3
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 60
3.1.2.3 SELECTIE VAN REGIONALE OPENBAARVERVOERLIJNEN EN KNOOPPUNTEN Wat de regionale lijnen en knooppunten betreft geldt het plankader van het PRS-WV en dit van de aangrenzende gebieden rondom het studiegebied, in Noord-Frankrijk gaat het om het SDUL. Het regionale openbaar vervoer met volgende knooppunten: spoorlijn: Brugge – Torhout – Lichtervelde – Roeselare – Izegem – Kortrijk – Menen – Ieper – Poperinge; spoorlijn De Panne – Veurne – Lichtervelde – Tielt e.v. naar Gent en de Vlaamse Ruit, waarbij De Panne niet is weerhouden als knooppunt regionaal openbaar vervoer (zie RSPWV, binden gedeelte, blz. 302); een mogelijke spoorlijn (light-train of tram-train) Ieper – Komen – Comines – Lille. Het regionale spoorwegnet is een ‘wijdmazig en voor regionale doeleinden onvolledig netwerk dat aangevuld dient te worden met regionale buslijnen’ (PRS W-V, Richtinggevend deel, blz. 189).
3.1.2.4 GEWENSTE AGRARISCHE STRUCTUUR De selectie en afbakening van de agrarische structuur wordt op het Vlaamse niveau doorgevoerd. Het PRS-WV geeft een invulling van de agrarische structuur op provinciaal niveau door een gewenste ruimtelijke structuur te ontwikkelen op basis van de beleidsdoelstellingen van de provincie. De gewenste agrarische structuur van West-Vlaanderen bestaat in hoofdzaak uit twee deelgebieden. Grondgebonden agrarische structuur als ruimtelijk drager: Grotere aaneengesloten gebieden met grondgebonden landbouw moeten gehouden en versterkt worden omwille van de samenhang van de agrarische structuur zelf. De landbouwsector kan gebiedsgericht actieve taken opnemen op het vlak van toerisme en recreatie en landschaps- en natuurbeheer. De omgeving rond de N8 Ieper-Veurne is hoofdzakelijk gelegen in de agrarische deelstructuur: het land van Ieper – Poperinge - Izenberge. Dit gebied wordt samen met het Heuvelland door het Ruimtelijk Structuurplan West-Vlaanderen aangeduid als gebied met een grondgebonden agrarische structuur als ruimtelijke drager. Intensief gedifferentieerde agrarische structuur: Hierin komt een grotere menging voor van diverse landbouwbedrijven, zowel grondgebonden als grondloze. Deze structuur is gesitueerd in het oosten van de provincie West-Vlaanderen.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 61
De verfijning van de gewenste agrarische structuur is een taak voor de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen. Voor de gewenste agrarische structuur is er één ruimtelijke beleidscategorie, namelijk de bouwvrije zone21. Bouwvrije zones zijn gebieden van de agrarische structuur waar geen enkele vorm van bijkomende bebouwing wordt toegestaan om de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden agrarische functies te garanderen. Bouwvrije zones zijn samenhangende zones die beperkt zijn in oppervlakte. Ze worden zo geselecteerd en afgebakend dat er geen bestaande bedrijfszetels in zijn opgenomen. De provincie wil bouwvrije zones afbakenen in provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen om de grondgebonden landbouw te ondersteunen. De provincie spreekt de gemeentelijke overheid aan om lokale bouwvrije zones aan te geven in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan ter ondersteuning van grondgebonden landbouw.
3.1.2.5 SELECTIE VAN NATUURVERBINDINGSGEBIEDEN EN ECOLOGISCHE INFRASTRUCTUUR VAN BOVENLOKAAL BELANG In het ruimtelijk beleid is een opsplitsing gemaakt tussen elementen van het Vlaamse niveau en elementen van het provinciale niveau. Algemeen kan worden gesteld dat de complexen van natuur uit de gewenste ruimtelijk structuur deel uitmaken van een Vlaamse structuur. De verbindingen ertussen zijn hoofdzakelijk natuurelementen van provinciaal niveau. In het PRS-WV worden natuurverbindingsgebieden en ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang ‘aangeduid’. Bij het opstellen van provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, gebeurt het werkelijke ‘afbakenen’. Het Vlaamse Gewest zal de GEN-,GENO-, natuurverwevings- en bosuitbreidinggebieden aanduiden. In het PRS-WV worden deze gebieden hypothetisch gebundeld in natuuraandachtzones. Binnen deze zones komen ook nog andere activiteiten voor zoals landbouw. Natuuraandachtsgebieden gelegen in de ruime omgeving van de N8 zijn: IJzerHandzamevallei en omgeving Lampernisse, Omgeving Helleketelbos tot S.-Sixtusabij. Natuurverbindinggebieden zijn elementen van provinciaal niveau, het zijn gebieden waar kleine natuur-, en landschapselementen de migratie van organismen (dieren en planten) tussen natuuraandachtszones vergemakkelijken in het landschap. Natuurverbindingsgebieden zijn in principe aaneengesloten gebieden, natuur is er een ondergeschikte functie die de hoofdfunctie, meestal landbouw, niet kan regelen. Voor de natuurfunctie staan behoud, herstel en ontwikkeling van kleine landschapselementen, de ondersteuning van kleine natuurgebieden en het behoud va de open ruimte centraal in het
21
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Is ook opgenomen in het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 62
beleid, voor particulieren worden stimulerende maatregelen genomen op vrijwillige basis. Natuurverbindingsgebieden kunnen naargelang hun voorkomen bestaan uit rivier- en beekvalleien en uit clusters van kleine landschapselementen en kleine natuurgebieden. In de omgeving van de N8 worden volgende: kleine landschapselementen en kleine natuurgebieden geselecteerd: het gebied op het plateau van Izenberge en de Galgebossen tot de vallei van de Grote Kemmelbeek (ten zuidoosten van Poperinge). Geselecteerde rivier- en beekvalleien in het studiegebied zijn: Vleterbeek-Poperingevaart, Heidebeek (Vleteren), Bernardsbeek, Haringebeek, Franse Beek - Grote kemmelbeek. De ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang bestaat uit grotere lijnvormige landschapselementen met een belangrijke verbindingsfunctie. Ze zijn scherp in het landschap afgebakend en van menselijk oorsprong (cf. kanaal). Het beleid voor de ecologische infrastructuur is gericht op de versterking van de ecologische functie van het landschapselement zelf. Men onderscheidt twee soorten ecologische infrastructuur: natte en droge ecologische infrastructuur. Natte ecologische infrastructuur, bestaande uit kanalen en rechtgetrokken waterlopen. Zij zorgen hoofdzakelijk voor migratie via water en oevers. Dit netwerk behoeft een integraal beleid met bovenlokale sturing. Natte ecologische infrastructuur geselecteerd in het studiegebied van de N8: Lokanaal, Grote Beverdijkvaart, Kanaal Ieper-IJzer, Bergenvaart (Veurne), Steengracht (Veurne), Oude A-vaart, Ringsloot (Veurne). Onder droge ecologische infrastructuur verstaat men voornamelijk polderdijken en spoorwegbeddingen, deze werden niet geselecteerd in de omgeving van de N8.
3.1.2.6 SELECTIE LANDSCHAP Het landschap wordt in het PRS-WV specifiek bekeken vanuit zijn verschijningsvorm en zijn cultuurhistorische waarde. De indicatieve selectie en het bepalen van gedifferentieerde ontwikkelingsperspectieven voor de structurerende landschapselementen en –componenten zijn twee taken die de provincie toegeschoven krijgt. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen landschapseenheden en structurerende landschapselementen en –componenten. De landschapseenheden zijn gebiedsdekkend en worden onderverdeeld in vier categorieën: Gave landschappen: komen in hoofdzaak voor in het buitengebied en bestaan uit de relictzones van de traditionele landschappen. De term gaaf slaat op de uitgesproken relictwaarde en de samenhang tussen de landschapkenmerken. In de omgeving van de N8 komen volgende gave landschappen voor: plateau van Izenberge, poldergebied westelijk Oudland Steenkerke, poldergebied en graslandcomplexen Eggewaartskapelle- Lampernisse, de IJzervallei, Galgebossen
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 63
en Poperingsevaart. Het beleid voor gave landschappen is gericht op het behouden en versterken van de traditionele kenmerken en de karakteristieke relicten. Ankerplaatsen. Ankerplaatsen komen meestal voor in gave landschappen en vormen er een essentieel onderdeel van. In de omgeving van de N8 zijn o.a. volgende ankerplaatsen terug te vinden: Sint-Rijkers, Bijverinkhove-Hoogstade, Dorpskern Lo, Galgebossen, Restbossen Brielen… Het is aangewezen alle vormen van versnippering en veranderingen of toevoegingen van storende elementen die de samenhang van de ankerplaats verstoren tegen te gaan. Nieuwe landschappen: Dit zijn gebieden waar onder invloed van grootschalige ingrepen bestaande structuren zijn uitgewist. Het zijn gebieden die tijdens een recente periode een landschappelijke metamorfose hebben ondergaan. De oude ruilverkavelinggebieden rond Veurne worden geselecteerd als nieuw landschap. Voor dit type moet per landschap een ruimtelijk concept worden opgemaakt waarbij recente ingrepen worden geïntegreerd. Een verdere uitwerking komt voor in provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen. Stadslandschappen: Ieper, Poperinge en Diksmuide worden als stadslandschap geselecteerd. Veurne behoort tot de verstedelijkte gebieden van het stedelijk netwerk ‘de Kust’ (RSV). Het beleid in stadslandschappen is gericht op de kwalitatieve inrichting van het openbaar domein. Belangrijk ook zijn de randzones waarbij de steden en open ruimte een geïntegreerde benadering kennen, waarbij de onderlinge samenhang wordt versterkt. Ruimtelijk uitvoeringsplannen en afbakeningsprocessen van de stedelijke gebieden geven een concrete uitwerking aan deze beleidspunten. Structurerende elementen en componenten kunnen meerdere landschapseenheden doorkruisen. Een apart landschappelijk beleid kan dus nodig zijn. Het beleid is gericht op het behouden een versterken van de visuele kwaliteit en herkenbaarheid van element of component, inclusief de zichtzones. Hierbij dient een vrijwaring van bebouwing en andere storende elementen door de afbakening van bouwvrije en serrevrije zones in ruimtelijk uitvoeringsplannen te gebeuren. Bovendien is van belang dat versnippering wordt tegengegaan zodat de verbindingsfunctie blijft bestaan. We maken onderscheid tussen: Structurerende reliëfcomponenten: de IJzervallei-Handzamevallei en het plateau van Izenberge werden geselecteerd door het PRS-WV in het studiegebied rond de N8. Structurerende lineaire elementen: het Lokanaal, Poveringevaart-Vleterbeek, kanaal Veurne-Duinkerke werden geselecteerd door PRS-WV in het studiegebied. Markante terreinovergangen: De rand van het plateau van Izenberge werd geselecteerd.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 64
3.1.2.7 SELECTIE RUIMTELIJKE STRUCTUUR TOERISME EN RECREATIE Het Vlaamse Gewest bedeelt de provincie een belangrijke rol toe bij het uitwerken van een ruimtelijk beleid voor toerisme en recreatie. De provincie selecteert de toeristisch-recreatieve knooppunten, de netwerken van primair belang en werkt ook een gebiedsgerichte visie uit. Stedelijk gebieden: Hier worden in de eerste plaats de bestaande voorzieningen en het openbaar domein verzorgd. Nieuwe of bestaande toeristisch-recreatieve voorzieningen kunnen ontwikkeld of uitgebreid worden. De ruimtelijke draagkracht mag daarbij niet overschreden worden. Geselecteerde stedelijke gebieden in het studiegebied zijn Veurne, Ieper, Poperinge en Diksmuide. Openluchtrecreatieve groene domeinen: In deze domeinen is in principe enkel zachte recreatie toegelaten. Deze domeinen zijn op diverse locaties ingeplant en bieden de mogelijkheid tot kwalitatieve vrijetijdsbesteding dicht bij huis. De bereikbaarheid met het openbaar vervoer en de aansluiting op de kernen zijn essentieel. Geselecteerde groene domeinen zijn: Blankaart en IJzerbroeken in Diksmuide, Galgenbossen (Ieper). Lijnelementen: Deze assen zijn de dragers van reeds bestaande en potentiële toeristisch-recreatieve bewegingen zoals kanalen en waterlopen, oude spoorwegbeddingen, wegen, paden, ruiterroutes. De aandacht moet gaan naar de kwaliteit en de belevingswaarde van de lijnelementen en de directe omgeving. De selectie van lijnelementen rondom de N8: het Lokanaal, spoorwegbedding Nieuwpoort-Diksmuide en de IJzer. Door de samenhang van lijnelementen en knooppunt, gekaderd binnen landschappelijke en functionele ruimtelijke gebieden, ontstaan toeristisch-recreatieve netwerken. In deze netwerken wordt een samenhangend beleid gevoerd om complementaire en geïntegreerde ontwikkelingen te sturen. In de gewenste ruimtelijke structuur toerisme en recreatie worden in de Westhoek twee landelijk toeristisch-recreatieve netwerken onderscheiden (de IJzerstreek en de Heuvelstreek). In de IJzerstreek zijn Diksmuide en Veurne de belangrijkste toeristisch-recreatieve knooppunten. Dit netwerk wordt gekenmerkt door een vlak en open landschap dat doorwaterd is met talloze vaatjes en kanalen. Verspreid in het openruimtegebied liggen kleine kernen met een sterke streekgebonden uitstraling, monumenten die verwijzen naar de eerste Wereldoorlog en burgerlijke en landelijke architectuur. De toeristisch-recreatieve ontwikkelingen in de IJzerstreek dienen vooral kernversterkend te worden ingeplant. In dit netwerk kan het plattelandstoerisme ontwikkeld worden met het oog op recreatief medegebruik van de open ruimte. De IJzer vormt een structuurbepalend lijnelement, evenals het Lokanaal en het kanaal Ieper - IJzer. Lijnelementen zijn de dragers waaraan andere recreatieve routestructuren worden opgehangen. Bestaande lijnelementen worden geoptimaliseerd en verlengd met het oog op meer comfort en ruimtelijke kwaliteit.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 65
De heuvelstreek vormt een toeristisch-recreatief netwerk waarin vooral Ieper (met daarbij aansluiten het pretpark Bellewaarde) maar ook Poperinge belangrijke stedelijke knooppunten vormen met mogelijkheden voor toeristische ontwikkeling. De West-Vlaamse Heuvels spelen een structuurbepalende rol. Dit netwerk wordt gekenmerkt door diverse relicten uit het oorlogsverleden, verspreid in het landschap, archeologische relicten, de vele bossen en door de hop- en tabaksteelt. De toenemende ruimtelijke druk door toerisme en recreatie in het kwetsbare gebied van het Heuvelland moet door een herstructurering in de hand worden gehouden. Kleinschalige toeristische recreatieve plattelandsactiviteiten kunnen ook hier ontwikkeld worden volgens het desbetreffende specifieke beleidskader. De Heuvelstreek heeft mogelijkheden om kleinschalige toeristische vraag op te nemen zonder de draagkracht van kwetsbare gebieden te overschrijden.
3.1.2.8 PROVINCIAAL FIETSROUTENET: ROUTES, KNOOPPUNTEN, STALLINGEN EN OVERSTAP Provinciaal fietsroutenet Het provinciaal functioneel fietsroutenetwerk vormt een netwerk met een maaswijdte van 3,5 km en richt zich vooral op functionele verplaatsingen tussen kernen en attractiepolen (o.a. openbaarvervoerknooppunten). Er werden naast ‘gewone’ bovenlokale functionele fietsroutes die veelal langs verkeerswegen lopen ook een aantal fietscorridors geselecteerd. Dit zijn hoogwaardige fietsassen die een non-stop karakter hebben en de ruggegraad vormen van het netwerk. FIETSCORRIDORS Parallel met de N8 het traject langs de Lovaart van Veurne langs Alveringem, Lo, Pollinkhove en Fintele en vervolgens langs de IJzer tot de N8. BOVENLOKALE FUNCTIONELE FIETSROUTES Het gehele traject van de N8 vanaf Veurne Albert I-laan tot Ieper Elverdingsestraat; aansluitende trajecten op de N8 vanaf Veurne richting Ieper:
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
1
Veurne (stadsrand) richting stadscentrum, via Albert I-laan en vervolgens de Iepersesteenweg (N8 / N8g) of naar het Industrieterrein (N390) en in de andere richting naar Bulskamp, via Bulskampstraat;
2
Veurne (Vinkem) richting Wulveringem, via Goudenhoofdstraat;
3
Alveringem (Sint-Rijkers), richting centrum via Sint-Rijkersstraat (N319);
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 66
Veurne
Vinkem
Diksmuide Alveringem
Hoogstade
Lo
Elzendamme
Reninge
Oostvleteren Zuidschote Westvleteren Woesten Boezinge Elverdinge
bovenlokale functionele fietsroute fietscorridor
Brielen
Poperinge
Ieper
N
PROVINCIAAL FIETSROUTENETWERK Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 3.1.2.8
4
Alveringem (Hoogstade), richting Lo via Romanestraat (N364) en richting Beveren via Lostraat-Westhoek (N364);
5
Averingem grens Vleteren (brug IJzer, wijk Elzendamme), richting Westvleteren via IJzer en Poperingsevaart en in de andere richting aansluitend op de eerder genoemde fietscorridor naar Veurne;
6
Vleteren (centrum Oostvleteren), richting Westvleteren via Westvleterenstraat (N321) en in de andere richting naar Reninge via de H. Deberghstraat en Reningestraat;
7
Vleteren (centrum Woesten), richting Poperinge via de Poperingestraat en in de andere richting naar Zuidschote via de Steenstraat;
8
Ieper (centrum Elverdinge), richting Poperinge via de Steentjemolenstraat (N333) en in de andere richting naar Boezinge via de Boezingestraat;
9
Ieper (noordwestelijke stadsrand), richting Sint-Jan en bedrijventerrein via de Oudeveurnestraat (N379);
10
Ieper (westelijke centrum, tevens stationsbuurt), richting Vlameringe via Elverdingsestraat (N308).
3.1.3 GEMEENTELIJKE RUIMTELIJKE STRUCTUURPLANNEN 3.1.3.1 IEPER Statuut
GRS. Goedgekeurd bij MB
Actualiteitswaarde
Oktober 2000
De gewenste ruimtelijke structuur van de bebouwde ruimte vertaalt zich in een sterke hoogdynamische stedelijke kern, omgeven door een kralensnoer van deelkernen met verschillende dynamiek. Ieper, als stedelijke pool in een groot landelijk gebied, met een belangrijke verzorgings- en tewerkstellingsfunctie voor een gebied dat de gemeentegrenzen ruim overschrijdt, moet zich als een hoogdynamische stedelijke kern verder kunnen ontwikkelen. Het stedelijke gebied wordt daarbij verder ingevuld en zo compact mogelijk gehouden, waarbij prioritair de aandacht uitgaat naar het ondersteunen van de heersende dynamiek zowel voor bedrijvigheid als voor wonen. De mogelijkheden om taakstellingen te vervullen vanuit de structuurondersteunende regionale functie moeten ten volle kunnen worden ingevuld binnen de perimeters van het stedelijke gebied of er direct op aansluitend. Minstens 60% van de autonome groei van het aantal gezinnen in Ieper dient te worden opgenomen binnen het stedelijke gebied (cf. optie woningbehoeftestudie).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 67
Daarnaast dient bij de afbakening van de stad Ieper voldoende ruimte te worden voorzien voor bijkomende woongelegenheden in functie van de regionale taakstelling en de dynamiek die gegenereerd wordt dooronder andere FLV. Deze afgeleide bijkomende woningbehoeften dienen maximaal in het stedelijk gebied te worden voorzien. Woon- en woonuitbreidingsgebieden dienen gefaseerd aangesneden te worden in functie van zowel een autonome ontwikkeling als in functie van de bijkomende taakstelling. Gezien hun omvang, de aanwezige voorzieningen en bedrijvigheid werden de kernen Vlamertinge, Elverdinge, Boezinge en Zillebeke in het PRS W-V als hoofddorpen aangeduid. Daarnaast telt Ieper nog een aantal kleinere kernen met hoofdzakelijk een woonfunctie, aangeduid als woonkernen (Dikkebus, Brielen, Sint-Jan, Voormezele, Hollebeke, Zuidschote en Brandhoek). Voor het landbouwgebied tussen Vlamertinge, Elverdinge en Brielen, dat in samenhang met kasteeldomeinen een waardevol areaal vormt, moet de landbouw (in eerste instantie de gezinsbedrijven) zijn rol als behoeder van open ruimte en landschap ten volle kunnen waarmaken. Onder geen enkel beding kunnen op geschikte landbouwgronden andere functies (zoals bebossing) de bovenhand krijgen. De bodemgeschiktheidskaarten kunnen hierbij een belangrijk instrument zijn. Anderzijds blijft bosuitbreiding op aangewezen gronden bespreekbaar en dit in het bijzonder in het zuiden van de gemeente, waar het recreatief medegebruik van de open ruimte een grotere aandacht krijgt dan in het noorden. De herinrichting van een aantal doortochten zoals te Brielen en Elverdinge wordt niet als structurele oplossing gezien voor de druk van het kustverkeer. Er zal een afweging dienen te gebeuren van de mogelijkheden die de doortrekking van de A19 voor Ieper biedt ten opzichte van een aantal alternatieven om tot een fundamentele oplossing te komen voor de geciteerde problematiek. Niettegenstaande het bovengemeentelijke karakter van dergelijke infrastructuur, is het aangewezen de hogere overheid een duidelijk signaal te geven omtrent de lokale verkeersproblematiek, en zelf oplossingen te suggereren. Ontbrekende schakels. Een oplossing met betrekking tot het niet bestaan van een aangepaste verbinding Ieper-Veurne dient te worden uitgewerkt. De doortochten van Brielen en Elverdinge moeten worden aangepakt teneinde de verkeersleefbaarheid te verhogen. Brielen Brielen is een woonkern. Dit impliceert dat het aanwezige resterende woongebied er gefaseerd kan worden aangesneden in functie van een autonome ontwikkeling.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 68
De indicatieve raming van de woningvraag, als een nettoresultaat van het voorzien in de eigen woonbehoefte van de deelgemeente, wordt voor de periode 1997–2007 voor Brielen op een 20-tal wooneenheden berekend. Eind 1997 waren er in Brielen nog 37 onbebouwde kavels beschikbaar in goedgekeurde verkavelingen. Momenteel (situatie 1 februari 1999) blijven daar nog 21 kavels van over. De leegstand is verwaarloosbaar (1 woning). Tevens blijft er nog een theoretisch reserve van ca 1,26 ha bouwgrond in woongebied met landelijk karakter. Wat betreft sociale woningen blijft er in de Breydelhofstraat nog een reserve bouwgrond versnipperd over verschillende percelen (1,5 ha) gelegen in woonuitbreidingsgebied. Dit betekent dat aan de berekende behoefte binnen de planperiode ruimschoots kan worden voldaan. Gezien het voorgaande dient de prioritaire aandacht dan ook te gaan naar de versterking van de leefbaarheid van de woonomgeving. Brielen wordt in het Leefbaarheidsonderzoek in de Plattelandskernen van de Westhoek immers als een stagnerende kleine kern beschouwd. Voor Brielen kunnen volgende zaken als strategische aandachtspunten beschouwd worden om de aantrekkelijkheid van de woonomgeving te bestendigen en te verhogen: De kwaliteit van het openbaar domein, meer bepaald van de weginfrastructuur, moet in de dorpskom verhoogd worden. De langwerpige kernbebouwing langs de Veurnseweg (N8) geeft een ‘grijze indruk’ en is weinig aantrekkelijk. Om daaraan te verhelpen moet prioritair de doortocht van de Veurnseweg in de dorpskom over een afstand van bijna 1 km heringericht worden in functie van de woonomgeving. Contacten zullen worden gelegd met de wegbeheerder. Speciale aandacht kan hierbij gaan naar het kruispunt met de Brielensestraat die naar de recente verkavelingen leidt. Dit moet ten goede komen enerzijds aan de verkeersveiligheid (o.a. aandacht voor de zwakke gebruiker) en anderzijds aan de attractiviteit van de woonomgeving. De typologie van de straatwand aan de Veurnseweg laat vanuit stedenbouwkundig oogpunt op bepaalde plaatsen beperkte stapelbouw (2 à 3 bouwlagen) toe, waardoor enige woningverdichting kan worden bekomen. De autovrije verbinding tussen de oude bebouwing langs de Veurnseweg en de nieuwe verkavelingen moet bestendigd en versterkt worden als een wandel- en fietspad dat tevens verder naar het voetbalveld leidt. Deze wandel- en fietspaden zijn omgeven door een ruime groene strook waarin zich o.a. ook de speeltuin en het basketbalplein bevinden. In de kern Brielen zijn geen noemenswaardige natuurelementen aanwezig. Brielen is historisch gegroeid als straatdorp langs de Veurnseweg en de Brielensestraat. Binnen de zone waarin de sociale verkaveling zich ontwikkelde, komen nog vrij grote onbebouwde stukken grond voor die potenties hebben voor openbaar groen. Potenties voor ‘natuurlijk’ groen zijn in de directe omgeving van Brielen slechts aanwezig in de bosrand van het private parkgebied van het kasteeldomein Drie Toren.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 69
Verder moeten de bosrelicten ten noordoosten van de dorpskern worden bestendigd en als stepstones blijven functioneren in het fijnmazige web van ecologische structuren, gesponnen over grondgebied van de gemeente. De als wandelpad ingerichte kerkwegel laat de bewoners toe de open ruimte tussen Brielen en Boezinge als wandelgebied te gebruiken. Het is de bedoeling dat dit gebied verkeersluw blijft. Elverdinge Elverdinge is een hoofddorp met een functionele specialisatie wat betreft wonen. Daarom wordt in verband met de gewenste ruimtelijke structuur de nadruk gelegd enerzijds op het behoud en de versterking van een kwalitatieve woonen leefomgeving en anderzijds op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteitsvolle woonzones. Wat betreft de versterking en de ontwikkeling van de woonomgeving, kunnen volgende zaken als strategische aandachtspunten beschouwd worden: De doortocht van de N8 doorheen de dorpskern dient heringericht te worden zodat de (verkeers)leefbaarheid en de verkeersveiligheid verbeterd worden. Om in de toekomst aan de woningbehoefte door autonome groei te voldoen, worden een drietal alternatieven naar voor geschoven.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
1
In het woonuitbreidingsgebied Heidestraat is naast de nieuwe verkaveling ca. 2,4 ha woonuitbreidingsgebied aanwezig. Dit is enerzijds versnipperd en moeilijk ontsluitbaar en anderzijds gelegen in de periferie van het dorp. Aansnijding van dit resterende deel zou tot de verdere tentakelvormige uitbreiding van de bebouwde ruimte leiden en is niet gewenst. De resterende delen woonuitbreidingsgebied kunnen herschikt worden tot een bruikbaar en op termijn optimaal te verkavelen geheel. Het dan niet meer in te nemen woonuitbreidingsgebied kan zijn huidige landbouwgebruik behouden teneinde de ruimtebalans te respecteren.
2
In het gebied dat zich situeert tussen de Veurnseweg en de Hanebroekweg en volgens het gewestplan als parkgebied bestemd is, bevindt zich een landbouwbedrijf dat tevens het merendeel van de omgevende gronden in gebruik heeft. Indien de landbouwactiviteit er uitdooft (niets wijst daar evenwel op), kan dit gebied (gedeeltelijk) als woonuitbreidingsgebied bestemd worden. Gezien de ligging tussen de kernbebouwing enerzijds en een recente verkaveling anderzijds, kan dit als een inbreidingsproject beschouwd worden. De aanwezige groenelementen dienen dan in een verkavelingsconcept geïntegreerd te worden zodat daar een kwalitatieve woonomgeving kan ontstaan.
3
Het gebied gelegen tussen de Steenstraat, Boezingsestraat en Oude Boezingsestraat kan eveneens als alternatief aangeduid worden. Dit gebied is gunstig gesitueerd door het nauw aansluiten bij de kern,
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 70
alhoewel de N8 dient gedwarst wil men nog de dorpskern bereiken. Dezelfde opmerking geldt voor alternatief 1. Indien uit behoeftenonderzoek daadwerkelijk blijkt dat een van de betrokken gebieden dient te worden aangesneden binnen de planperiode, moet dit gebeuren met respect voor de globale ruimtebalans in het buitengebied. Om enige woonverdichting in de kern van Elverdinge te realiseren, is meerlagige appartementsbouw zeker te overwegen in de Veurnseweg in relatie tot het stedenbouwkundig gegeven van Home Vrijzicht. Ook het d’Ennetièresplein (cf. project Ons Onderdak) en de aanzet van de Sint-Livinusstraat verdragen kleinschalige appartementsbouw. De ambachtelijke zone die gedeeltelijk ingenomen is door het industrieel schrijnwerkersbedrijf Hardy, wordt volledig beschouwd als potentiële uitbreidingszone voor dit bedrijf. Voor nieuwe of zich herlokaliserende lokale bedrijvigheid worden geen bijkomende bedrijventerreinen voorzien. De beekvallei van de Kemmelbeek loopt dwars door de dorpskern van Elverdinge. Ter hoogte van het smalle bebouwingslint aan de Veurnseweg is de beek relatief diep ingesneden en biedt ze weinig mogelijkheden om extra natuurwaarden te ontwikkelen. Stroomopwaarts is de beekvallei met de begeleidende beekvegetatie geïntegreerd in het vrij grote, waardevolle kasteelpark. Het park is aangelegd in Engelse stijl, het bevat heel wat merkwaardige bomen. De park/bosrand heeft duidelijke ecologische potenties. Het spreekt voor zich dat het volledige parkgebied (35 ha) rond het 19de eeuwse kasteel met de imposante toegangsdreef (Sint-Livinusstraat) en de oude molen gevrijwaard moeten blijven van bebouwing. Gezien de landschappelijke en cultuurhistorische intrinsieke waarden van dit dorpslandschap, kan overwogen worden een bescherming ervan uit te vaardigen (ev. als uitbreiding van het beschermingsstatuut als monument van de Sint-Petrus-en-Pauluskerk en de molen in de Vlamertingsestraat). Ook het 18de eeuwse heropgebouwde kasteel met een meer gaaf renaissance-karakter naar Franse smaak nabij de kerk – ingebruikgenomen door gemeentelijke culturele verenigingen - en de kapel verdienen een beschermingsstatuut. Stroomafwaarts Elverdinge wordt de beekvallei van de Kemmelbeek gekenmerkt door een grote openheid. Het spreekt voor zich dat deze brede beekvallei als landschappelijk waardevol gebied in stand moet worden gehouden, o.a. door het handhaven van de huidige bestemmingen en de perimeters van de kernbebouwing van Elverdinge. Het (her)aanplanten van beekbegeleidende vegetaties wordt aan de hand van de voorgestelde instrumenten verder gestimuleerd. Een deel van de Galgebossen – recentelijk verworven door het Vlaamse Gewest - wordt ingericht als speelbos, o.a. ten bate van de Elverdingse (georganiseerde) jeugd.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 71
3.1.3.2 VLETEREN Statuut
Startnota.
Actualiteitswaarde
Mei 2002
Woesten is de grootste kern van Vleteren (543 woningen). De kern kent de laatste jaren een sterke toename van de bevolking (van 1327 in 1991 naar 1382 in 2000). Oostvleteren heeft zich vooral langs de weg tussen Westvleteren en Reninge in oost-westrichting ontwikkeld, dwars op de N8. Het laatste decennium daalde het inwonersaantal sterk (van 1203 in 1991 naar 1102 in 2000). Westvleteren ligt niet langs de N8, wel langs de N321 tussen Oostvleteren en Poperinge. De bevolking neemt er lichtjes toe (van 1090 in 1991 naar 1124 in 2000). Tussen West- en Oostvleteren ligt een aardappelsorteerbedrijf (17 tewerkgestelden; aanvoer met tractoren en vrachtwagens, tot 60 per dag in september – november). Elzendamme is een klein gehucht gelegen aan de IJzer. Een 20-tal woningen zijn gelegen langs de oude verbindingsweg tussen Ieper en Veurne, die later vervangen werd door een meer zuidelijk tracé. Tussen Elzendamme en de N8 ligt een bedrijventerrein (garage – carrosserie). Wat verder ligt het gemeentelijk containerpark. In de startnota zijn al enkele conceptelementen opgenomen die een aanzet geven tot een gewenste ruimtelijke structuur. Er wordt gekozen om de woonfunctie in de kernen Oostvleteren, Westvleteren en Woesten te versterken door nieuwbouw (in de eerste twee), renovatie, inbreiding en opwaardering van het openbaar domein. In Oostvleteren wordt het oostelijke deel van het woonuitbreidingsgebied aangesneden (in een eerste fase 20-kavels). Voorzieningen van (boven)gemeentelijk niveau worden bij voorkeur in de kernen Woesten en Oostvleteren geconcentreerd. De kern van Oostvleteren dient in te staan voor de opvang van nieuwe lokale bedrijven. Nieuwe terreinen voor lokale bedrijvigheid worden in eerste instantie gezocht aansluitend bij de bestaande terreinen. De openruimtegehelen fungeren als samenhangende openruimtegebieden en als drager voor de landbouw.
3.1.3.3 LO-RENINGE Statuut
Voorontwerp GRS
Actualiteitswaarde
December 2003
De gemeente Lo-Reininge ligt ten oosten van de N8 en wordt in twee gesneden door de vallei van de IJzer. Op twee plaatsen (tussen Woesten en Oostvleteren en tussen Oostvleteren en Hoogstade) loopt de N8 op het grondgebied van de gemeente. Maar hier liggen geen kernen. De gemeente is geselecteerd als meervoudig hoofddorp: de kernen Lo en Reninge worden aangeduid als structuurondersteunend voor wonen en werken. De locatie van een nieuw lokaal bedrijventerrein (4 ha bruto oppervlakte) sluit het best aan bij de kern Lo (locatie Turkeyen), daar in Reninge momenteel een lokaal bedrijventerrein in ontwikkeling is. In Lo worden daarenboven voorzieningen van gemeentelijk niveau geconcentreerd. De kernen Noordschote en Pollinkhove zijn twee woondorpen in een landelijke omgeving die zich richten op Reninge, respectievelijk Lo. De
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 72
woonstructuur van de vier kernen wordt versterkt. Dit vraagt om vernieuwbouw en kleinschalige woonprojecten, teneinde de kwaliteit van het woningpatrimonium te verbeteren. Door kleinschaligheid wordt het landelijke karakter gerespecteerd. De IJzer, Lovaart en het kanaal Ieper-IJzer worden ontwikkeld als drager van toeristisch-recreatieve routes. Conflicten met verbindingswegen worden tot een minimum beperkt. De kern Lo wordt als toeristisch-recreatief hoofdknooppunt binnen de gemeente uitgebouwd. De Fintele, op de samenvloeiing van de Lovaart en de IJzer (net ten zuiden van Pollinkhove), wordt vanwege zijn specifieke ligging geselecteerd als potentieel recreatief knooppunt. De regionale weg N8 zorgt voor de ontsluiting van Lo-Reninge in noordelijke en zuidelijke richting naar het hoofdwegennet. De kernen worden ontsloten via twee wegen parallel aan de IJzer: N364 en de verbindingsweg van Vleteren naar Lo. De gemeente werkt aan een hiërarchische wegenstructuur. Dit gebeurt door een categorisering van het wegennet. In de openruimtegebieden – de polders, het plateau van Izenberge en het Land van Ieper – worden de eigenheid en de karakteristieken van het landschap behouden en versterkt. De landbouw krijgt er de nodige ontwikkelingskansen. Een kwalitatief en aantrekkelijk landschap ondersteunt het toeristisch-recreatieve medegebruik. De IJzer linkt de noordelijke en zuidelijk openruimtegebieden aan elkaar, met uitlopers naar het zuiden. De IJzer is belangrijk element van het fysisch systeem. Het is een belangrijk gegeven in het landschap en vervult op natuurlijke wijze een bijzondere rol. Deze kwaliteiten dienen behouden en versterkt te worden. Volgende wegen worden voorgesteld ter categorisering als lokale weg type I (lokale verbindingsweg): Alveringem - Lo-Reninge – Zuidschote; Oost-Vleteren – Reninge – Noordschote – Merkem; Noordschote – Zuidschote; Lo – Pollinkhove – Beveren. Alle overige wegen worden als lokale weg type II geselecteerd.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 73
Diksmuide
N364 Lo
Pollinkhove
Merkem Noordschote
Reninge N8
N
RUIMTELIJKE STRUCTUUR LO-RENINGE Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 3.1.3.3
3.1.3.4 ALVERINGEM Statuut
Voorontwerp GRS
Actualiteitswaarde
November 2003
Leefbare dorpen met een eigen identiteit: Vertrekkende vanuit de selectie als meervoudig hoofddorp en de bestaande ruimtelijke structuur zijn de kernen Alveringem, Izenberge, Leisele, Stavele en Beveren structuurbepalend voor het wonen. Door hun omvang en uitrustingsniveau worden ze als structuurondersteunend voor het wonen beschouwd. Dit houdt in dat deze kernen niet alleen in staan voor de opvang van de eigen groei van de kern, maar ook voor de niet-kerngebonden groei. De verdere ontwikkeling van het wonen zal zich dus in hoofdzaak binnen deze kernen afspelen. Binnen de kern Gijverinckhove en de woonstraat Beveren-Kalsijde is wooninbreiding aangewezen, eerder dan uitbreiding. De kern Hoogstade wordt niet geselecteerd zolang er geen uitspraak is omtrent de doortocht van de N8. Een nieuw lokaal bedrijventerrein (ongeveer 3 ha) in Izenberge wordt vooropgesteld (aansluitend bij een concentratie van zonevreemde bedrijven). De gemeente streeft naar een kwalitatieve versterking van de voorzieningen binnen de kernen. Basisvoorzieningen kunnen behouden blijven in de andere kernen vanwege hun kenmerkende spreidingspatroon en de daarmee samenhangende vervoersafhankelijkheid. Nieuwe bovenlokale voorzieningen dienen zoveel als mogelijk geconcentreerd te worden in de kern Alveringem. Het bestaande rusthuis is historisch gegroeid langsheen de N8. Dit rusthuis is ruimtelijk geïsoleerd gelegen in de open ruimte en ligt functioneel gezien ver van alle voorzieningen. Er wordt voorgesteld dit rusthuis te verhuizen naar het centrum van Alveringem. Kwalitatieve openruimtegehelen met als hoofdspelers landbouw en natuur. Vanwege de ligging in de toerisch-recreatieve netwerken IJzerstreek en Heuvelstreek wenst de gemeente het bestaande toeristisch-recreatieve netwerk verder uit te bouwen. Binnen het openruimtegebied kan de toeristische sector als nevenactiviteit extra mogelijkheden bieden. Toeristisch-recreatieve knopen dienen optimaal verbonden via zachte recreatieve lijnen (wandelen, fietsen...). De IJzer en de Lovaart vormen de ruggengraat van het landelijke toeristisch-recreatieve netwerk. Het voorstel van wegencategorisering ziet er als volgt uit: Lokale weg type I As Rozendaalstraat – Oudekapellesteenweg (N319): staat in voor de verbinding tussen Alveringem en Diksmuide.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 74
Lokale weg type II As Izenbergestraat – Houtemstraat: staat in voor de ontsluiting van de kernen Izenberge en Leisele naar de N8. Beauvoordestraat - Groenestraat: ontsluit de kern Izenberge enerzijds naar Wulveringem (Veurne), anderzijds naar de N364. Lostraat: ontsluit de gemeente naar Hondschoote. Beverenstraat: ontsluit Leisele naar de N364. IJzerstraat: ontsluit Stavele naar de N364. Krombekestraat: ontsluit Stavele naar Krombeke en verder naar Poperinge. Waaienbrugstraat: ontsluit Krombeke naar de N308 en Roesbrugge (verloopt grotendeels op grondgebied Poperinge). Lindestraat: ontsluit Beveren – IJzer en Stavele naar de N8 en Pollinkhove. Bergenstraat (Oost - Cappel): ontsluiting vanuit Frankrijk naar de N308. Lampernissesteenweg: ontsluit de gemeente richting Lampernisse. Oerenstraat: ontsluit het gehucht Oeren naar de N8 en naar Alveringem. Lokale weg type II $lle overige wegen.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 75
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
GEMEENTELIJK STRUCTUURPLAN ALVERINGEM Ruimtelijke visie verkeer en vervoer februari 2004
kaart 3.1.3.4
Statuut
Ontwerp GRS
Actualiteitswaarde
November 2003
3.1.3.5 VEURNE Veurne wordt verder uitgebouwd als een verzorgend centrum voor de regio in een aantrekkelijke open ruimte. De toekomstvisie voor Veurne staat dus voor het versterken van de kwaliteit van de stedelijke ruimte EN van de open ruimte. Voor stedelijke functies fungeert de E40 als een belangrijke scheidingslijn. Het knooppunt van de E40 met de N8 wordt ontwikkeld als een poort tot de stad en het stedelijk netwerk Kust. De ruimte tussen de N8, N390, E40 en de Lovaart krijgt een invulling met hoogwaardige functies (hoogwaardige diensten en bedrijvigheid, imagorijke gemeenschapsvoorzieningen...). Nieuwe functies hebben een hoge beeldwaarde die het hoogwaardige karakter van de plek ondersteunen. Mogelijke functies zijn bijvoorbeeld een evenementenhal, een congrescentrum, imagorijke bedrijfsgebouwen... De uitbreiding van regionale bedrijvigheid wordt aansluitend op het bestaande bedrijventerrein ten noorden van de E40 gezien (+14,4 ha is in 2003 al een feit binnen de bestaande uitbreiding, verdere uitbreiding te bepalen door de provincie bij het afbakeningsproces). Lokale bedrijvigheid wordt verder ontwikkeld in het noordwesten van de stad (2000-2007: +4,2 ha; 2008-2015: +4,8ha). Versterking van de dorpen gebeurt door kleinschalige inbreidingsprojecten en opwaardering van het openbaar domein. Deze ingrepen zijn maatwerk. Ze zijn toegesneden op de eigenheid en het profiel van de woonkernen en landelijke dorpen. Aanwezige landbouwbedrijven kunnen in de woonkernen en landelijke dorpen aanwezig blijven mits ze ruimtelijk goed worden ingepast. Op termijn wordt gestreefd deze een functie te geven die ondersteunend is voor de woonkern/landelijk dorp (bijvoorbeeld toeristisch-recreatief). Kleinschalige bedrijvigheid krijgt ontwikkelingsmogelijkheden voor zover de activiteiten verenigbaar zijn met het wonen. Het sport- en recreatief element in Bulskamp wordt verder ontwikkeld met een betekenis voor de woonkernen en landelijke dorpen in het westen van de stad. De N8 wordt gezien als lineair groenelement. De parallel ermee gelegen Lovaart is een groene en recreatieve as.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 76
Bron: WVI + WES September 2003
N
GEWENSTE RUIMTELIJKE STRUCTUUR VEURNE Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 3.1.3.5
3.2 MOBILITEITS- EN VERKEERSPLANNEN 3.2.1 ONTWERP MOBILITEITSPLAN VLAANDEREN Statuut
Actualiteitswaarde
Principieel goedgekeurd door de Vlaamse regering in okt 2003 juni 2001
Het Mobiliteitsplan formuleert volgende uitdagingen voor het toekomstige mobiliteitsbeleid:
vrijwaren van de bereikbaarheid; garanderen van de toegankelijkheid; verzekeren van de veiligheid; verbeteren van de verkeersleefbaarheid; terugdringen van de schade aan natuur en milieu.
In onderstaande tabel worden per thema de dragende strategieën weergegeven die in het kader van deze studie interessant zijn.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
1
HUIDIGE BEREIKBAARHEID BEHOUDEN / VERBETEREN
1.1
Efficiëntere ruimtelijke organisatie van activiteiten
1.2
Optimaal benutten van huidig verkeerssyteem
1.3
Realiseren van wegennetwerk volgens wegencategorisering
1.4
Voeren van een restrictief parkeerbeleid
1.5
Verbeteren kwaliteit van openbaar vervoer
1.6
Opbouwen van multimodale systemen om het gebruik van alternatieve modi (voor wegvervoer) te bevorderen
1.7
Uitbouw van functionele netwerken en het verbeteren van fietsroutes en fietsaccommodaties
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 77
2
GARANDEREN VAN TOEGANKELIJKHEID22 VAN VERVOERSSYTEMEN
2.1
Handhaving van een basisvoorzieningen-niveau
2.2
Verbeteren van de bruikbaarheid van de weg voor zwakke verkeersdeelnemers
2.3
Verhoging van de sociale veiligheid op straat en in het openbaar vervoer
2.4
Verbeteren van voorzieningen voor mindervaliden
2.6
Gedifferentieerde uitbouw van het openbaar vervoer i.f.v. plaats en tijd
2.7
Verhoging van de kwaliteit van collectieve systemen
3
TERUGDRINGEN VAN VERKEERSONVEILIGHEID, ULTIEM STREEFDOEL IS ‘VISION ZERO’
3.1
Bijgestelde en aan de omgeving aangepaste snelheden op secundaire en lokale wegen
3.2
Intrinsiek veiliger ingerichte wegen
3.3
Meer en effectiever verkeerstoezicht
3.4
Degelijker kennis en informatie
4
ONDANKS TOENEMENDE MOBILITEIT DE VERKEERSLEEFBAARHEID VERBETEREN
4.1
Hinder door geluid en trillingen verminderen
4.2
Geurhinder beperken
4.3
Oversteekbaarheid van barrières verbeteren
4.4
Evenwichtig ruimtegebruik nastreven
4.5
Leesbaarheid van de ruimte vergroten
22
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Zelfstandig kunnen ontplooien van activiteiten, ongeacht inkomen, leeftijd of fysieke conditie
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 78
4.6
Belevingswaarde vergroten
4.7
Kwaliteit van openbare ruimte vergroten
4.8
Erfgoedwaarde van landschappen en artefacten versterken
5
MILIEU- EN NATUURSCHADE DOOR VERKEER EN INFRASTRUCTUUR VEROORZAAKT TERUGDRINGEN
5.1
Mitigatie van barrière-effect: aanleg van ecotunnels, …
5.2
Vormgeving zoals breedte van de rijstroken, dimensies boogstralen,… aanpassen aan de kwetsbaarheid van de omgeving
3.2.2 W.E.S. VERKEERSLEEFBAARHEIDSPLAN KUST In deze studie wordt het volgende gezegd over de verbinding Ieper-Veurne. Statuut Actualiteitswaarde
Voorstudie voor opmaak structuurplan Kustzone April 1992
De aanleg van de autosnelweg Ieper-Veurne druist in tegen de doelstelling om geen bijkomende aanvoerwegen van en naar de kust aan te leggen, i.f.v. de groei van de dagtoeristische automobiliteit. Wel zijn plaatselijke ingrepen, die de leefbaarheid van een aantal dorpskommen in de Westhoek verhogen verantwoord. Verder is de A19 onaanvaardbaar vanuit landschappelijk-ecologisch oogpunt en voor de socio-economische ontwikkeling van de streek minder noodzakelijk. Extra vrachtverkeer aantrekken door de Westhoek is onverenigbaar met het landschappelijke en agrarisch karakter ervan. Op middellange termijn is de A19 dus zeker niet gewenst omwille van de aanwezigheid van de A25 (Franse autosnelweg Lille-Dunkerque). In afstemming met de landschappelijke link in het structuurplan is het behoud of schrappen van het huidige gewestplantracé te onderzoeken. Dit is geen verkeerskundige afweging maar moet vanuit ruimtelijklandschappelijke criteria afgewogen worden.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 79
3.2.3 GEMEENTELIJKE MOBILITEITSPLANNEN Kaart 3.2.3 geeft een overzicht van de wegencategorisering op mesoniveau, zowel voor wat betreft hoofd- en primaire wegen (Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen), secundaire wegen (provinciaal structuurplan) als lokale wegen I en II (gemeentelijke structuur- en mobiliteitsplannen). Statuut
Beleidsplan. Conform verklaard
Actualiteitswaarde
Januari 2000
3.2.3.1 IEPER De visie in verband met het wegennet (wegencategorisering), zoals reeds opgenomen in het structuurplan, wordt overgenomen. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor het verbeteren van de leefbaarheid in de kernen van Brielen en Elverdinge. Het (gedeeltelijk) doortrekken van de A19 wordt hiervoor als mogelijke oplossing naar voren geschoven. De concrete invulling hiervan is niet uitgewerkt. Infrastructurele maatregelen voorzien in het mobiliteitsplan en momenteel in uitvoering zijn: herinrichting verkeerslichtengeregeld kruispunt N38 x N8; herinrichting verkeerslichtengeregeld kruispunt N38 x Pilkemseweg (ter hoogte van Flanders Language Valley); Deze projecten kaderen in de verkeersveiligheidsaanpak van de Vlaamse overheid (uitgevoerd door TV3V).
3.2.3.2 VLETEREN Statuut
Beleidsplan
Actualiteitswaarde
November 2003
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Er werden twee duurzame scenario’s ontwikkeld met duidelijk verschillende accenten. Op vlak van ruimtelijke ontwikkeling is er een verschillend locatiebeleid ten aanzien van lokale bedrijvigheid. De locatiekeuze zal worden genomen in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Op vlak van ontsluiting is er ook een belangrijk verschil. De gemeente is geen voorstander van een gedeeltelijke doortrekking van de A19 tot Steenstrate en een bypass tot voorbij de kern van Woesten (scenario 2). De aantasting van landbouwgronden en open ruimte zijn de voornaamste tegenargumenten. De gemeente opteert voor een spreiding van verkeer over de N369 en de N8 met behoud van de doortochten (scenario 1). De gemeente is van oordeel dat door de heraanleg van de doortocht van Woesten een veilige situatie is ontstaan; in Oostvleteren is, het gelet op de aanwezige rooilijnbreedte, mogelijk een veilige doortocht te creëren. De gemeente stelt de
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 80
Middelkerke Westende
Nieuwpoort
Koksijde De Panne Veurne
N3
OerenAlveringem Beauvoorde
5
?
?
N319
IIIII
Hoogstade
Woumen Lo
Hondschoote
Gijverinkhove
primaire weg, type II
Reninge 64
Vleteren
II III III
N3
secundaire weg, type II lokale weg, type I N3 08
lokale weg, type II
N8
Pilkem
I Boezinge
? Elverdinge Brielen
voorstel secundaire weg, type II voorstel nieuwe weg: secundaire weg, type II (secundaire wegen in centrum Diksmuide worden lokaal)
Langemark
Woesten IIII
Abdij
N321
secundaire weg, type I
N369
hoofdweg
Diksmuide
64
N3
Vlamertinge Poperinge
Ieper
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
WEGENCATEGORISERING Mesoniveau mei 2004
kaart 3.2.3
aanleg van vrijliggende fietspaden voor langs de N8 en op sommige plaatsen inhaal- en uitwijkstroken voor traag landbouwverkeer. Met het oog op de verkeersveiligheid wordt voorgesteld een aantal kruispunten met de N8 te beveiligen: Stavelestraat: lokale weg type III, bovenlokale fietsroute; N321: secundaire weg type II, bovenlokale fietsroute; H. De Berghstraat: lokale weg type I, bovenlokale fietsroute; Burgweg: lokale weg type III, lokale fietsroute; Kruisboomstraat – Nieuwstraat (Lo-Renige): lokale fietsroute; Poperingestraat – Steenstraat: lokale weg type I, bovenlokale fietsroute. In Oostvleteren wordt gezocht naar een locatie voor een nieuw lokaal bedrijventerrein (maximaal 5 ha). Hiervoor komen na een eerste screening drie zones in aanmerking: locatie 1 (hoogste rangorde): aan de oostelijke zijde van de N8 ten zuiden van de bestaande bebouwing (verkaveling Deberghstraat): een ontsluiting naar de N8 moet hiervoor worden gezocht; ontsluiting via Deberghstraat is niet gewenst (woonstraat met school); locatie 2: omgeving Molenstraat – Hogebrugstraat, aansluitend bij bestaande ambachtelijke zone: onstluiting via N321 naar N8; locatie 3: halfweg tussen Oostvleteren en Woesten, sluit aan bij bestaand bedrijf: ontsluiting via de Kruisboomstraat naar de N8.
3.2.3.3 LO-RENINGE Statuut
Beleidsplan. Conform verklaard.
Actualiteitswaarde
December 2001
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Parallel met de N8 bestaat tussen Veurne en Ieper een sluiproute die loopt langs de Lovaart in Lo en via Reninge verder naar Zuidschote – Ieper loopt. Er wordt gevreesd dat dit sluipverkeer zal toenemen indien er geen voldoende oplossing wordt geboden aan de problematiek leefbaarheid N8 – A19. Langs de Lovaart worden in het landinrichtingsproject de Westhoek van de VLM verschillende remmende elementen voorzien, zodat het sluipverkeer op dit tracé zou ontmoedigd worden. Ook de invoering van een snelheidsbeperking van 70 km/h langs de Lovaart zal ertoe bijdragen om het sluipverkeer te weren.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 81
Bron: ir. G. Verschave 2001
N
MOBILITEITSPLAN LO-RENINGE Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 3.2.3.3
Het is wenselijk de fysische en moeilijk oversteekbare barrière van de secundaire weg N8 op verschillende plaatsen te doorbreken (lichten, rotondes, middenbermen…). Het kruispunt van de N8 met de N364 (Gapaard) moet zeker worden aangepakt. Er wordt eveneens gedacht aan een fietsverbinding onder de brug van de N8 over de IJzer voor het verkeer dat vanuit de richting van Veurne komt en afslaat richting Fintele.
3.2.3.4 ALVERINGEM
Statuut
Beleidsplan.
Actualiteitswaarde
December 2003
Het beleidsscenario gaat uit van een sterke interne bereikbaarheid met goede fiets en openbaarvervoerverbindingen tussen de kernen en een vlotte bereikbaarheid van de omliggende verzorgende centra Veurne en Ieper. Bij het versterken van de interne bereikbaarheid vormt de verbeterde oversteekbaarheid van de N8 een belangrijk aandachtspunt. De belangrijkste opties uit het beleidsplan zijn: concentreren van wonen en werken in de buitengebiedkernen van Alveringem. Grootschalige projecten zijn hierbij niet aan de orde. Nadruk ligt op inbreidingsgerichte en kernversterkende projecten. In de kernen staat het verweven van functies centraal; een duidelijk herkenbaar lokaal wegennet dat instaat voor de bereikbaarheid van de verschillende kernen binnen de gemeente. Dit netwerk vervolledigd het secundair wegennet (N364 en N8). Beveiligen van schoolomgevingen; Verhogen van de verkeersleefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in de kern Hoogstade. Hiervoor wordt verwezen naar deze studie. Verhogen van het fietsgebruik en uitbouw van een samenhangend fietsroutenetwerk. Uitbouw van aantrekkelijke en veilige looproutes voor voetgangers in de centra. Ondersteunen van de belbusverbindingen binnen de gemeente. Flankerend beleid d.m.v. fietspoolen, fietsenstallingen, sensibilisering rond parkeren, snelheid, sensibilisering aan de scholen… De Lovaart en de IJzer vormen naast de groene structuurdragers ook de ruggengraat voor de uitbouw van een toeristischrecreatief netwerk van fiets- en wandelroutes.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 82
Bron: Grontmij Verschave nv
N
VISIE OP HERINRICHTING N8 Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 3.2.3.4a
Bron: Grontmij Verschave nv
N
MAATREGELEN VERKEERSLEEFBAARHEID HOOGSTADE Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 3.2.3.4b
De GBC heeft een visie ontwikkeld voor de herinrichting van de N8 op het grondgebied Alveringem. Hierbij wordt uitgegaan van een te zoeken evenwicht tussen de regionale verbindende functie (secundaire weg I) en de lokale verkeersleefbaarheid en bereikbaarheid (dwarsrelaties). De visie werd opgesplitst in drie secties. Sectie noord (ten noorden van Hoogstade): Hier worden de voorstellen van het ontwerp ruilverkavelingsplan SintRijkers (oktober 2003) gevolgd. De N8 vormt een belangrijke barrière voor het interne functioneren van de omringende landbouwgebruiksruimten. Landbouwers met een bedrijfszetel ten westen van de N8 bewerken gronden ten oosten van de N8 en omgekeerd. Via een reorganisatie van het grondgebruik (o.m. kavelruil) tracht de VLM de noodzaak voor het dwarsen van de N8 te minimaliseren. De VLM stelt voor het lokaal verkeer te bundelen op drie punten. De kruispunten Myosotis (grondgebied Veurne) en Nieuwe Herberg garanderen een veilige oversteek voor het lokaal dwarsverkeer. Open afrijmogelijkheden voor het autoverkeer blijven behouden en worden verder beveiligd. De meest optimale kruispunttypologie (rotonde, verkeerslichten…) zal onderzocht worden in de streefbeeldstudie. Een derde dwarsmogelijkheid wordt voorzien via een ondertunneling ter hoogte van de Burgdreef. Landbouwontsluitingswegen ontsluiten de gebieden ten oosten en westen van de N8 en richten zich op deze drie punten. Van belang is ook dat de weg zich op een juiste manier inpast in het omgevende landschap dat zich kenmerkt door weidse vergezichten en lage groenkanten langsheen de waterlopen. Sectie midden (doortocht Hoogstade): Voor Hoogstade staat een herinrichting van de dorpskern in functie van verkeersleefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit centraal. Indien blijkt dat de verkeersfunctie van de N8 niet verenigbaar is met dit streefdoel dient de streefbeeldstudie een alternatief voor het huidige tracé uit te werken, bijvoorbeeld onder de vorm van een omleidingsweg. Een poorteffect bij het binnenrijden van de bebouwde kom accentueert de overgang naar 50 km/h. Om deze overgang niet te bruuskeren is het wenselijk eveneens een buitenpoort te voorzien (overgang 90 – 70). Sectie zuid (ten zuiden van Hoogstade): De kruispunten Gapaard en Linde en de onderdoorgang van Elzendamme kanaliseren het lokale dwarsverkeer in dit gebied. Of hier de landelijke dwarswegen ook vervangen kunnen worden door een systeem van landbouwontsluitingswegen moet nog worden onderzocht. Tevens moet de streefbeeldstudie de mogelijke ontwikkelingen op de site van het rustoord in relatie brengen met de herinrichting van de N8. De gemeentelijke visie omtrent de herbruikmogelijkheden van deze site wordt verder gestoffeerd in het GRS. Ten slotte wordt ook hier een geschikte landschappelijke inpassing vooropgesteld.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 83
3.2.3.5 VEURNE Statuut
Beleidsplan. Conform verklaard.
Actualiteitswaarde
Mei 2002
Wegencategorisering in het buitengebied Lokale wegen type I: de gemeentelijke verbindingswegen met de kleine kernen en aangrenzende gemeenten (kernen): Booitshoekestraat,Knollestraat; Avekapellestraat, Gouden Hooftstraat; Houtemstraat, Hondschootebaan; Bulskampstraat; Steengracht-West tussen Lovaart en Steenkerke; Vaartstraat langs Lovaart tot Steengracht-West. Lokale wegen type II: ontsluiting van deelkernen (zonder intergemeentelijke verbindingsfunctie): Julaenestraat, Haenestraat; Reygaerdijkstraat,Heydehoekstraat; Oerenstraat, Kwadestraat, Sikkelstraat; Izenbergestraat,Moeresteenweg; W. Coberghestraat, Zwaantje; Beauvoordestraat, Noordmoerstraat; Cromfortstraat, Vaartstraat voorbij Steengracht-West. Het profiel van de N8 is ten zuiden van de A18 (E40) te smal om een vlotte en veilige afwikkeling mogelijk te maken. Enerzijds is er behoefte aan voldoende brede rijstroken en uitwijkstroken (voor langzaam verkeer: landbouwvoertuigen), anderzijds is er behoefte aan van de rijweg gescheiden fietspaden. Een dergelijke zware ingreep wordt niet verwacht binnen de planperiode. Daarom wordt in het beleidsplan gekozen voor het gebruik van alternatieve fietspaden langs de Lovaart. Er wordt voorgesteld volgende kruispunten van de N8 te beveiligen: kruispunt met Oerenstraat en Gouden Hoofdstraat; kruispunt met Albert I-laan (N390); op- en afrittencomplex aan A18 / E40.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 84
Bron: WVI 2002
N
MOBILITEITSPLAN VEURNE Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 3.2.3.5
De bestaande Zone 30 gebieden in Beauvoorde en Bulskamp worden behouden. In de dorpskernen van Avekapelle, Booitshoeke, Steenkerke, Eggewaartskapelle en Houtem wordt geopteerd voor plaatselijke fysische ingrepen (cf. Houtem).
3.2.3.6 DIKSMUIDE Statuut
Beleidsplan. Conform verklaard
In de tweede fase werden een trendscenario en vier duurzame scenario’s (scenario ‘doortochtenconcept’, scenario ‘zuidelijke ringstructuur’, scenario ‘ontsluitingsweg industriezone’ en scenario ‘omleidingsweg’) met elkaar vergeleken.
Actualiteitswaarde
Januari 2003
In het beleidsplan werd gekozen voor een scenario dat grotendeels overeenstemt met scenario 3. In het voorkeurscenario krijgt Diksmuide een westelijke omleidingsweg tussen de N369 (Oostendestraat) en de N369 (Woumenweg). De omleidingsweg bestaat uit een noordwestelijke tak tussen de N369 (Oostendestraat) en de N35 (Kaaskerkestraat) ter ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein te Kaaskerke en verder een zuidwestelijke tak tussen de N35 (Kaaskerkestraat), en N369 (Woumenweg) ter ontsluiting van het industrieterrein ‘Heernisse’. De omleidingswegen krijgen een belangrijke verkeersfunctie en worden secundaire ontsluitingswegen naar de primaire weg N369 (Oostendestraat). In het centrum van Diksmuide krijgen de N35 en N369 een lokale functie. Bedoeling is dat het vrachtverkeer vanuit Diksmuide naar de A18 via de N369 (Oostendestraat) en de afrit Middelkerke wordt gestuurd. Het doorgaand verkeer uit richting Esen wordt omgeleid via de bestaande Eikhofstraat, die in dit voorkeurscenario een secundaire weg is. Te Pervijze wordt de doortocht aangepakt. Het gaat om een gefaseerd scenario: op korte termijn gaat de prioriteit naar de zuidwestelijke omleidingsweg tussen de N35 (Kaaskerkestraat), en de N369 (Woumenweg). Op middellange termijn wordt een omleidingsweg gerealiseerd tussen de N35 (Kaaskerkestraat) en de N369 (Oostendestraat).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 85
Bron: Groep Planning 2003
N
MOBILITEITSPLAN DIKSMUIDE Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
februari 2004
kaart 3.2.3.6
3.2.4 SYNTHESE KNELPUNTEN EN BELEIDSOPTIES OP LOKAAL NIVEAU Per gemeente gelegen langs de N8 werd een synthesekaart gemaakt waarop de belangrijkste knelpunten en beleidsopties werden samengebracht, gebaseerd op de respectievelijke gemeentelijke structuur- en mobiliteitsplannen. Belangrijke thema’s die opduiken zijn:
VERLINTING N8 Gezien de gezichtslocatie ontwikkelen zich langs de N8 heel wat activiteiten. Naast de woonfunctie situeren zich langs de N8 ook heel wat tuincentra, garages, horecazaken. Vaak gaat het over het uitdeinen van de bestaande kern, waardoor het onderscheid tussen buitengebied en kern onduidelijk wordt. Daarnaast zien we dat zich rond de lokale knooppunten eveneens activiteiten ontwikkelen - b.v. Linde.
N8 ALS DREEF IN VERVAL. In het open landschap van de Westhoek komen bomen enkel voor langs dijken en wegen. De bomenrij langs de N8 is op heel wat plaatsen onderbroken of onbestaande. In heel wat lokale beleidsvisies wordt de herwaardering van de N8 als groenas als aandachtspunt aangegeven. Bij een herprofilering van de weg (vrijliggende fietspaden, ventwegen…) dient ruimte te worden voorzien voor herstel van de dreef.
REGIONALE BEDRIJVIGHEID IN DE KLEINSTEDELIJKE GEBIEDEN IEPER, VEURNE, DIKSMUIDE De provincie is via de afbakeningsprocessen verantwoordelijk voor het ruimtelijk vastleggen van de vooropgestelde taakstellingen op vlak van bedrijvigheid. Dit proces is nog in geen van de drie kleinstedelijke gebieden doorlopen (Ieper wordt binnenkort opgestart). De gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen geven al wel enkele suggesties. Gezien de ligging ten opzichte van het hoofdwegennet zijn deze goed ontsloten voor het gemotoriseerde verkeer. In Ieper dient de ontsluiting van het bedrijventerrein te worden herzien met het oog op het optimaliseren van de N38. Synergie met mogelijke omleidingstracés kan worden onderzocht.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 86
bestaande industriezone
Veurne R
kleinhandel langs N8 Pervijze strategische zone voor hoogdynamische stedelijke functies (Veurne)
Bulskamp R R
H
zoekzone herlokalisatie van zonevreemde bedrijven
Diksmuide
Alveringem
Beauvoorde
zoekzone lokale bedrijvigheid Izenberge 1
R
optie 1(hoogste voorkeur) tot 3
Leisele
+3ha?
Lo Gijverinkove
zoekzone regionale bedrijvigheid (afhankelijk van afbakening kleinstedelijk gebied)
Hoogstrade +4ha?
Pollinkhove Noordschote Merkem
structuurondersteunend kleinstedelijk gebied
Roesbrugge
Reninge
Stavele 2 1 +5ha?
kleinstedelijk gebied op provinciaal gebied
Oostvleteren 3
Krombeke Beveren
hoofddorp (bedrijfsondersteunend)
H
Boezinge
Woesten H
Proven
R
Elverdinge
hoofddorp (herlocatie)
Brielen
meervoudig hoofddorp
Ieper
woonkern Poperinge
Vlamertinge Ieper
N
VOORSTEL INVULLING TAAKSTELLINGEN PRSW-V Gewenste uitbreiding bedrijvigheid en wonen (cf GRS) Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
juni 2004
kaart 3.2.4a
Zuidschote
Pilkem Boezinge
Elverdinge
? Brielen
versterken centrumfuncties voor handel en diensten
Z
+
strategisch project uitbreiding bedrijvigheid
Vlamertinge
Ieper
Ieperboog (frontlinie WO I) ongelijkgrondse aansluiting rotonde
+
verkeerslichten geregeld kruispunt ventweg
N
KNELPUNTEN EN KANSEN IEPER Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
juni 2004
kaart 3.2.4b
Elzendamme Reninge
Oostvleteren
III III
+
De Sceure
Westvleteren
III
IIII IIII IIII
IIIIII
Kunsthuis De Open Poort Comb de Flandres
Kunsthuis ex-Libris Kruisdoorn
Krombeke Far West
Woesten Abdij
N
KNELPUNTEN EN KANSEN VLETEREN Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
juni 2004
kaart 3.2.4c
N364
Lo
Gapaard
Pollinkhove Fintele
Linde
Reninge
Noordschote
Brug over Ijzer
N
bruggen over Lovaart als knooppunten en snelheidsremmers
8
her in te richten knooppunten te verbeteren oversteekbaarheid autoluwe fietsroute fietsroute
N
KNELPUNTEN EN KANSEN LO-RENIGNE Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
juni 2004
kaart 3.2.4d
a Va Lo rt
N8
Komgronden Lampernisse
Myosotis Alveringem
N3
Nieuwe Herberg
Sint-Rijkers
? Leisele
19
Izenberge
Burgdreef ongelijkgrondse kruising voor fiets- en landbouwverkeer
N364 Hoogstade
Gijverinkhove
autoluwe fietsroute Gapaard
Ro
belangrijk knooppunt
Pollinkhove IJzer
te verbeteren oversteekbaarheid
Linde
doortocht Hoogstade
Beveren
Oostvleteren
N3
64
landschappelijke eenheid met hoge archeologische waarde N3
?
zoekzone lokaal bedrijventerrein
Ro
nieuwe invulling site rustoord
Stavele
Westvleteren
08
N
KNELPUNTEN EN KANSEN ALVERINGEM Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
juni 2004
kaart 3.2.4e
N8
N3
4
Avekapelle
E40 Steenkerke
De Moeren
Bulskamp
Eggewaart-Kapelle
Lo va
N8
ar t
versterken centrumfuncties Myosotis strategisch project hoogwaardig functies
+ Beauvoorde
uitbreiding bedrijvigheid Houtem lineair groenelement landschappelijke eenheid
Plateau van Izenberge
N
KNELPUNTEN EN KANSEN VEURNE Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
juni 2004
kaart 3.2.4f
3.3 PLANNINGSCONTEXT LANDSCHAP, MILIEU EN NATUUR 3.3.1 VEN / IVON Statuut
VEN wordt omgezet in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
Actualiteitswaarde
1ste fase van afbakening voltooid, 2de fase in voorbereiding
Het decreet op natuurbehoud stelt dat vóór 20 januari 2003 125.000 ha Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) moeten afgebakend worden en 150.000 ha natuurverwevingsgebied (IVON). Samen met de ecologische infrastructuur en alle groengebieden die niet in VEN of natuurverwevingsgebied zijn terechtgekomen, moet dit de Natuurlijke Structuur gaan vormen zoals die in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is voorzien. De afbakening gebeurt in drie fasen, waarbij de aandacht in de eerste fase gericht was op de afbakening van het VEN binnen de groene bestemmingen van het gewestplan. Deze eerste fase is momenteel afgerond. In het kader van deze eerste fase van de afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) in uitvoering van artikel 17 en volgenden van het natuurbehouddecreet van 21 oktober 1997, werden alle op het vigerende gewestplan voorkomende R- en N-gebieden opgenomen in de Grote Eenheid Natuur (GEN). Binnen het ruime plangebied werden de Blankaart en omgeving, het noordelijke deel van het Ieperleekanaal, de eendenkooi van Merkem en het zuidelijke deel van de Lo-vaart als GEN afgebakend.
3.3.2 INTERNATIONALE BESCHERMINGSGEBIEDEN 3.3.2.1 VOGELRICHTLIJNGEBIEDEN Statuut
Gebieden met bijzondere bescherming cf Europese richtlijn
Actualiteitswaarde
Wordt mogelijk nog uitgebreid
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
De Europese Vogelrichtlijn d.d. 02/04/1979 (79/409/EEG) inzake het behoud van de vogelstand (instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten), verplicht de lidstaten van de EG om voor bepaalde vogelsoorten (opgenomen in bijlage I) speciale beschermingsmaatregelen te treffen door een onderhoud en ruimtelijke ordening overeenkomstig de ecologische eisen van hun leefgebieden, het herstel van vernietigde biotopen, de aanleg van biotopen en de instelling van beschermingszones (o.a. vegetatiebesluit geldt, jacht is beperkt, beperking bemesting…). De richtlijn is van toepassing op de vogels, hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden. Naast de leefgebieden dienen ook de rui-, overwinterings- en rustplaatsen van geregeld voorkomende trekvogelsoorten, onder meer watervogels en ganzen, beschermd te worden.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 87
Bij Besluit van de Vlaamse Executieve van 17 oktober 1988 werden voor Vlaanderen 23 gebieden aangewezen als speciale beschermingszone. In totaal gaat het om een oppervlakte van 102.237 ha. Volgens het besluit komen slechts zeven Vogelrichtlijnen over hun volledige oppervlakte in aanmerking voor speciale bescherming. De volledige IJzervallei met een aantal aanpalende hogere gronden (totaal 5136 ha) werd aangewezen als EGVogelrichtlijngebied (BE 3.1 IJzervallei). Hierin worden slechts bepaalde habitats beschermd (niet integraal beschermd gebied23). De beschermde habitats in deze gebieden zijn: riet- en zeggevelden, verlaten kleigroeven, oude veenwinningen, broekbossen, dijken, vijvers en moerassen, poldergraslanden en hun microreliëf. Daarnaast is het op het gewesplan aangegeven natuurgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde, bosgebied en bosgebied met ecologisch belang eveneens beschermd. Werken in of in de nabijheid van deze sites dienen verantwoord en gecompenseerd/gemilderd te worden via een passende beoordeling, door te sturen naar de Europese commissie.
23
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
habitattoets blijft wel vereist
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 88
3.3.2.2 HABITATRICHTLIJNGEBIEDEN Ter uitvoering van Richtlijn 94/43/EEG inzake de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (de zogenaamde Habitatrichtlijn) werden gebieden afgebakend met een internationale waarde inzake natuurlijke habitats en de habitats van soorten (soorten van bijlage 2 van de richtlijn) en dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd (bijlage 4 van de richtlijn). Deze afbakening dient nog aangewezen te worden door de Europese Commissie. Binnen het plangebied zijn enkel de Galgenbossen te Poperinge-Vlamertinge afgebakend als habitatrichtlijngebied en dit als deelgebied van het ca. 120 ha grote Westvlaams Heuvelland (BE2500003). Dit complex omvat alle belangrijke bosgebieden van het heuvelland. De Galgenbossen werden specifiek afgebakend omwille van het voorkomen van een belangrijke populatie kamsalamander (habitatrichtlijnsoort). Werken in of in de nabijheid van deze sites dienen verantwoord en gecompenseerd/gemilderd te worden via een passende beoordeling, door te sturen naar de Europese commissie.
3.3.2.3 RAMSARGEBIEDEN Ramsargebieden zijn ‘watergebieden die van internationale betekenis zijn in het bijzonder als woon- en/of overwinteringsgebied voor watervogels’ (Conventie van Ramsar, Iran, 02/02/1971, goedgekeurd door België bij wet van 22/07/1979, B.S. 12.04.1979). Gebieden komen in aanmerking als Ramsargebied indien: er regelmatig meer dan 20.000 watervogels voorkomen, regelmatig meer dan 1% van een totale geografische populatie van een watervogelsoort van het gebied gebruik maakt. De gehele IJzervallei werd opgenomen als RAMSAR-gebied bij Koninklijk Besluit van 27 september 1984 omdat ze voor verschillende vogelsoorten (kolgans, pijlstaart, slobeend, smient, wintertaling) aan deze criteria voldoet. Werken in of in de nabijheid van deze sites dienen verantwoord en gecompenseerd/gemilderd te worden via een passende beoordeling, door te sturen naar de Europese commissie.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 89
3.3.3 BIOLOGISCHEWAARDERINGSKAART Statuut
Inventarisatie zonder rechtstreekse juridische betekenis (tenzij zie onder)
Actualiteitswaarde
BWK – versie 2
Eind de zeventiger, half de jaren tachtig werd voor het gehele grondgebied van Vlaanderen een ecotopenkartering uitgevoerd per perceelsniveau. Aan de vegetatietypen werd een biologische waardering gekoppeld afhankelijk van de zeldzaamheid, de kwetsbaarheid en de vervangbaarheid ervan. Recentelijk werden een aantal graslandgebieden, in het kader van de toepassing van het MAP opnieuw gekarteerd en geactualiseerd. Binnen het plangebied zijn een groot aantal gebieden als biologisch waardevol tot zeer waardevol aangegeven. Het betreft voornamelijk de graslandgebieden van de IJzervallei, het komgrondengebied van Lampernisse, de Galgenbossen en een aantal verspreid liggende kleinere bosjes, houtkanten en graslanden. Deze BWK met haar legende-eenheden wordt voornamelijk gebruikt bij ondermeer het MAP-decreet en het Natuurdecreet.
3.3.4 NATUURDECREET - VEGETATIEWIJZIGING
Statuut
Decreet geeft delen van BWK een wettelijke basis
Actualiteitswaarde
1997
Het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997 (B.S. 10.01.1998) heeft als belangrijk gegeven het stand-still-principe. Daarnaast werden in hoofdstuk IV bepalingen opgenomen inzake het wijzigingen van vegetatie en kleine landschapselementen. Het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 1996 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en lijn- en puntvormige elementen (B.S. 22.08.1996) werd daarmee opgeheven. Belangrijk hierbij is dat de voorwaarden voor het wijzigen van vegetatie en van kleine landschapselementen nu geregeld worden respectievelijk via een verbod, een vergunningsplicht of een meldingsplicht, afhankelijk van de aard van het vegetatietype (cf. BWK).
3.3.5 BESCHERMDE LANDSCHAPPEN, MONUMENTEN, DORPSGEZICHTEN
Statuut
Specifieke decretale bescherming
Actualiteitswaarde
1996
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
De wet van 7 augustus 1931 op het behoud van de Monumenten en Landschappen werd vervangen door het decreet van 16 april 1996 houdende de landschapszorg. Dit decreet beoogt de bescherming, de instandhouding, het herstel en het beheer van belangrijke erfgoedwaarden. Bij elk van de beschermde landschappen gelden specifieke beperkingen en/of verbodsbepalingen (bijvoorbeeld verbod op oprichten van gebouwen en constructies, plaatsen van bovengrondse leidingen en palen, drainering, aanleggen van wegen en paden, omzetten van grasland naar akkerland en vellen van hoogstammige bomen, e.d.).
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 90
Met het oog op het verwezenlijken van beheersdoelstellingen dient voor elk beschermd landschap een beheersplan te worden opgeteld. Tevens wordt een beheerscommissie opgericht. Naast een aantal kleinere objecten zoals historische hoeven, molens en kasteeldomeinen vormen het komgrondengebied van Lampernisse en het molentje Decroos en omgeving, de belangrijkste beschermde sites van enige omvang binnen het ruime plangebied.
3.3.6 ARCHEOLOGISCH PATRIMONIUM
Statuut
Specifiek decretaal geregelde bescherming
Actualiteitswaarde
1993
De bescherming van het archeologische patrimonium wordt geregeld via het decreet van 30 juni 1993. Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologische patrimonium. Tevens worden de archeologische opgravingen georganiseerd en gereglementeerd. Onder archeologisch patrimonium worden alle vormen van archeologische monumenten en zones verstaan, meer specifiek alle overblijfselen, voorwerpen, gronden of enig ander spoor van menselijk bestaan, die getuigenis afleggen van tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of vondsten de belangrijkste bronnen van informatie zijn. Wanneer bij de uitvoering van graafwerken gestoten wordt op archeologische relicten bestaat meldingsplicht, waarbij de werken dienen opgeschort te worden voor de tijd nodig voor het onderzoek van de site.
3.3.7 BOSDECREET Statuut
decreet
Actualiteitswaarde
1990
Het Bosdecreet van 13 juni 1990 (B.S. 28 september 1990) heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Onder bossen wordt hier verstaan: ‘grondoppervlakten waarvan bomen en houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren die één of meer functies vervullen’. Het erkent en regelt de verschillende functies die een bos kan vervullen, zoals de economische, recreatieve, educatieve, ecologische en schermfunctie. Vanaf een minimumoppervlakte van 5 ha dient een bosbeheersplan opgemaakt te worden. Voor aanleg van nieuwe bossen kan financiële steun verkregen worden. De hoogte van deze steun hangt af van de soortenkeuze van het plantgoed. Ook voor openstelling van bosgebieden kan steun verkregen worden. Ontginning van bos is verboden, tenzij hiervoor bijzondere machtiging wordt verkregen. In dit geval dient steeds gecompenseerd te worden (financieel of door aanleg van nieuw bos).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 91
3.3.8 GEMEENTELIJKE NATUURONTWIKKELINGSPLANNEN (GNOP’S) Statuut
milieubeleidsplan
Actualiteitswaarde
1992-1996
In het kader van de gemeentelijke milieuconvenant 1992-1996 die door de meeste Vlaamse gemeenten werd afgesloten met de Vlaamse overheid, werd ook de opmaak van een Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan (GNOP) vooropgesteld. De opmaak van dit GNOP verliep in een aantal fasen. In een eerste fase werd een globale analyse gemaakt van de toestand van de natuur, historiek en abiotiek en knelpunten. Na deze inventarisatiefase werd voor één of meerdere deelgebieden een actieplan opgesteld. De actieprogramma's zijn representatief voor de natuurwaarden in de gemeente en moeten tevens haalbaar zijn voor de gemeente. In de jaarlijkse milieubeleidsnota's worden de actieprogramma's opgevolgd. De herziening van de GNOP-actieplannen wordt thans geregeld via de nieuwe convenant ‘Milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling’, waarbinnen de milieubeleidsplannen worden opgemaakt. Ieper, Vleteren, Poperinge hebben in het verleden een GNOP opgemaakt, Ieper, Diksmuide en Veurne hebben het nieuwe convenant afgesloten.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 92
3.4 RUILVERKAVELINGSPLANNEN EN LANDINRICHTINGSPROJECTEN (VLM) Ter verbetering van de landbouwstructuur werd op 25 juni 1956 de eerste federale wet op de ruilverkaveling van kracht. In 1978 werd deze nationale wet geregionaliseerd. Dit krachtige instrument heeft tot doel de verspreide kavels te hergroeperen, hun aantal te verminderen en ze bij voorkeur samen te voegen rond de bedrijfszetel. Tevens wordt de gehele wegen- en waterwegeninfrastructuur verbeterd. De laatste jaren zijn naast de landbouwdoelstelliingen tevens een belangrijke natuur- en landschapsdoelstelling en recreatieve aspecten mee in het planningsproces opgenomen. Thans spreekt men van ruilverkavelingen nieuwe stijl. Gezien het belang van de landbouw in deze streek, werd het ruilverkavelingsinstrument hier dan ook reeds in belangrijke mate ingezet. Het grootste deel van het ruime plangebied is opgenomen binnen een ruilverkavelingsplan, met name: Beëindigde ruilverkavelingen: Lo, Stavele, Beveren-IJzer, Boezinge, Vlamertinge, Veurne, Eggewaartskapelle Ruilverkavelingen in uitvoering: Reninge, Woesten, Fortem Ruilverkavelingen in onderzoek: Plateau van Izenberge (3-4 ruilverkavelingsblokken o.a. Sint-Rijkers, Pollinkhove) Het programmadecreet van 1995 regelt de uitvoering van landinrichtingsprojecten. Landinrichting wordt hierin omschreven als: ‘Het bevorderen, voorbereiden, integreren en begeleiden van maatregelen, handelingen en werken die uitgaan van de bevoegde overheden en gericht zijn op het vrijwaren, herwaarderen en het meer geschikt maken van gebieden, conform de bestemming toegekend door de wetgeving op de ruimtelijke ordening.’ Landinrichting is uitsluitend van toepassing op het landelijke gebied, met inbegrip van de recreatiegebieden, woongebieden met landelijk karakter en ontginningsgebieden die hierin gelegen zijn. Naast het aanbieden van een formeel overlegkader, streeft landinrichting naar een geïntegreerde aanpak en oplossingen, realisatie van globale beleidslijnen, afstemming van sectorale programma’s en nastreven van een efficiënte aanwending van de investeringen. Op 23 oktober 1991 besloot de Vlaamse regering het pilootproject landinrichting ‘de Westhoek’ met een oppervlakte van 29.264 ha op te starten. Tot het projectgebied behoren de gemeenten De Panne, Koksijde, Veurne en delen van de gemeenten Nieuwpoort, Diksmuide, Alveringem en Lo-Reninge. In 1993 werden het landinrichtingscomité en de stuurgroep opgericht. Op 12 juni 1995 keurde de Vlaamse regering het richtplan goed. Dit richtplan bevat de opties en maatregelen die dienen genomen te worden. De verdere concretisering gebeurt via inrichtingsplannen. Momenteel zijn reeds een 15-tal inrichtingsplannen opgemaakt. Tien andere projecten verlopen via de procedure van natuurinrichting of ruilverkaveling.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 93
3.5 GEWESTPLAN EN BPA’S
Statuut
Verordenend plan
Actualiteitswaarde
2001
Het gebied tussen Veurne en Ieper bestaat voornamelijk uit landbouwgebied. Ten noorden van Oostvleteren gaat het om landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Tussen de kernen Reninge, Noordschote en de IJzer ligt een gebied dat is ingekleurd als landbouwgebied met ecologisch belang. Ook ten zuiden Vleteren komen enkele gebieden voor die als landschappelijk waardevol zijn ingekleurd, meer bepaald de valleien van de Kemmelbeek en de Ieperlee. De kern van Elverdinge wordt aan de zuidzijde begrensd door een parkgebied. Voor de doortrekking van de A19 is een reservatiestrook van ongeveer 60 meter breed voorzien. Goedgekeurde gemeentelijke bijzondere plannen van aanleg zijn er in de omgeving van de N8, de N369 en de N38: in het noorden van Ieper: quasi gans het bedrijventerrein en de uitbreidingszone en enkele omliggende gebiedjes agrarisch gebied zijn opgenomen in verschillende BPA’s; in het zuidelijke deel van de dorpskern van Brielen (tot aan de N8); voor een gebiedje aan de zuid-/westzijde van Elverdinge (niet grenzend aan N8); in het zuidoostelijke deel van de dorpskern van Woesten (tot aan de N8); voor een groot deel van de kern van Oostvleteren (tot aan de N8) in delen van de kern van Boezinge (maar niet grenzend aan de omleiding N369).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 94
3.6 TOEKOMSTVISIES
3.6.1 WEST-VLAANDEREN 2010: EEN STRATEGIE VOOR ECONOMISCHE ONTWIKKELING (GOM) Statuut
Visie ten aanzien van economische ontwikkeling door de GOM
Actualiteitswaarde
2001
In dit document wordt verwezen naar de problematiek rond de relatie Ieper-Veurne. De GOM stelt een combinatie voor van een beperkte verlenging van de A19 en een aanpassing van de huidige N8 Ieper-Veurne tussen Woesten en Veurne. De beperkte verlenging zou verlopen vanaf de huidige terminus van de A19 te Sint-Jan naar Woesten, waar wordt aangesloten op de aan te passen weg N8 Ieper-Veurne. De aanpassing van de N8 houdt in: ontdubbelen tot 2x2 rijstroken (eventueel via aanleg van ventwegen) met omleiding ter hoogte van Oostvleteren en Hooglede. (West-Vlaanderen 2010, analyses ter voorbereiding van een strategie voor economische ontwikkeling, p. 239). Door de optie om de A19 niet door te trekken vanaf Ieper naar Veurne en door een andere oplossing te voorzien, kan men stellen dat de relatie tussen Ieper en Veurne vanuit verkeerstechnisch standpunt op minder hoogwaardige wijze zal verbeterd worden dan via de oorspronkelijk voorziene doortrekking van de A19 vanaf Ieper naar Veurne. Ieper staat nog via andere wegen in verbinding met Noord-Frankrijk, met name via de wegen Ieper-Poperinge en PoperingeAbele; deze laatste geeft te Steenvoorde aansluiting op de Noord-Franse autosnelweg A25 Rijsel-Duinkerke. In functie van de opties die genomen zullen worden ter verbetering van de relatie ieper-Veurne kan het aangewezen zijn in de toekomst de weg Poperinge-Abele te ontdubbelen. Complementair aan deze ontdubbeling zou op Frans grondgebied de weg tussen Abele en A25 Rijsel-Duinkerke te Steenvoorde ook moeten worden aangepast (West-Vlaanderen 2010, analyses ter voorbereiding van een strategie voor economische ontwikkeling, p. 242). De verbinding Ieper-Westkust en de te geringe capaciteit van de E17 tussen Waregem en de Franse grens wordt als een zwakke schakel voor de economische groei bestempeld. Een betere verbinding van Ieper-Westkust is dan ook een doelstelling in de te volgen strategie voor economische ontwikkeling 2010. Dit is niet enkel in belang voor de Westhoek maar ook voor het toeristische verkeer en de toegang naar het Noord-Franse autowegennet (West-Vlaanderen, een strategie voor economische ontwikkeling, p. 36).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 95
3.6.2 STREEKCHARTER WESTHOEK (STREEKPLATFORM WESTHOEK)24 Statuut
Actualiteitswaarde
Moreel engagement, ondertekend door bevoegde Vlaamse ministers 2002
Het streekcharter gaat uit van het stimuleren van een sociaal-economische ontwikkeling met behoud van zijn troeven als plattelandsgebied (toerisme, landbouw en recreatie) en zijn ruimtelijke en ecologische kwaliteiten (open ruimte, aantrekkelijk landschap, geconcentreerde bebouwing en industrie). Om een interactie met de Vlaamse Ruit te verkrijgen is de optimalisatie van het goederen-, personen- en informatieverkeer met deze Ruit heel belangrijk. Naar de metropool van Lille toe wil de Westhoek optreden als verstrekker van specifieke dienstverlening. Op vlak van weginfrastructuur wil men dringend een vlottere verbinding Ieper – Westkust. Voornamelijk om de economische ontwikkeling te stimuleren. De verbinding moet rekening houden met diverse natuurgebieden en beschermde landschappen. De verbinding Ieper – Poperinge – Calicannes – A25 moet uitgerust worden als primaire weg II. Op het vlak van openbaar vervoer wil met dat een aantal treinverbindingen zowel kwalitatief als kwantitatief verbeterd worden (Ieper – Kortrijk – Lille, Lille – Comines – Komen, lijn 73 als alternatieve spoorverbinding tussen Ruhrgebied en Antwerpen – Dunkerque – Calais – Londen). Om het ontbreken van spoorverbindingen in de noord-zuidrichting op te vangen wil met goed functionerende rechtstreekse busverbindingen die samengaan met ontsluitende belbussen. Voor fietsers wil men een overzichtelijk en kwaliteitsvol fietsnetwerk, zowel gericht op recreatief fietsverkeer als op woonwerk en woon-schoolverkeer.
24
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Hieromtrent kan opgemerkt worden dat het socio-economisch streekbeleid in hervorming is. Een eerste luik van het hervormingsproces van het socio-economisch streekbeleid wordt dit voorjaar bekrachtigd door een decreet. Inzake advisering van het regionaal sociaaleconomisch beleid krijgen de regio’s een nieuw forum in de vorm van regionale sociaal-economische overlegcomités (RESOC’s). In deze Resoc’s zullen de provincie, de gemeenten / OCMW’s en de sociale partners zetelen. Naar aanleiding van deze hervormingen dient er ook een nieuw streekpact opgemaakt worden. Dit nieuwe streekpact moet niet meer afgesloten worden met de Vlaamse regering en wordt de lokale agenda voor de regio.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 96
3.6.3 LIAISON AUTOROUTIERE AMIENS – LILLE – BELGIQUE (LAALB) Statuut
Voorstudie. Publiek discussierapport
Actualiteitswaarde
September 2003
In Frankrijk bestaan plannen om de noord-zuidautostrade door het stedelijk gebied rond Rijsel te ontdubbelen met een nieuwe verbinding. Deze loopt van Amiens via Lens en de westzijde van het stedelijk gebied Rijsel om aan te sluiten op snelwegverbinding in België. Voor het eerste deel tussen Amiens en de A25 in Rijsel wordt ofwel een nieuwe infrastructuur aangelegd ofwel worden de bestaande routes nationales (N17, N47, N41) uitgebouwd. Voor de aansluiting op het Belgische wegennet bestaan er twee verschillende mogelijkheden: ofwel sluit de infrastructuur aan op de (uit te bouwen) N58 Armentières – Comines – Wervik – Menen (sluit aan op de A19) = optie ring (grote westelijke ring rond de stedelijke agglomeratie); ofwel wordt ten westen van Rijsel ook een nieuwe weg aangelegd op het in het bestemmingsplan (plan d’occupation) voorziene tracé = optie POS.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 97
Oostende
Brugge
Middelkerke Nieuwpoort
E40
Koksijde De Panne
Brussel
Veurne
N369
Duinkerque
0
/E4
6 A1
N8
Calais
E403
Diksmuide N35
Roeselare
E4 2/ A2
D6
5
00
Kortrijk
Poperinge
N38
E1
A19
7
Gent
Ieper Menen
8 N5 St-Omer
N42
Moeskroen
S PO
Armentières
Hazebrouck
verschillende mogelijk opties
1
A8
A27
nieuwe verbinding aansluitend op N58
1
2
A26
Lille
3
Doornik
N47
2
Brussel Bergen
Roubaix
nieuwe verbinding tot E17 volgens tracé bestemmingsplan Lille (plan d’ occupation POS)
A
N41
1
A23
uitbouw bestaande wegen Valenciennes
Lens
opmerking: Tracé is nog niet bepaald
N1
7
3
Amiens Parijs
N
LIAISON AUTOROUTIERE AMIENS - LILLE - BELGIQUE (LAA LB) Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
juni 2004
kaart 3.6.3
4 ONDERZOEKSCONTEXT 4.1 ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK NAAR RESTEN UIT DE EERSTE WERELDOORLOG Op vraag van minister Paul van Grembergen voert het Instituut voor het Archeologische Patrimonium (o.l.v. Marc Dewilde) momenteel een archeologisch onderzoek uit op het mogelijk door te trekken tracé van de A19. Op basis van een vooronderzoek en historische studie werden negen op te graven zones afgelijnd. Tot op heden zijn vier ervan in min of meerdere mate archeologisch onderzocht.
4.2 BESTAANDE STUDIES OVER DE VERBINDING IEPER – VEURNE 4.2.1 RELATIE IEPER – VEURNE, DOORTOCHTEN- EN SATURATIEPROBLEMATIEK, TRACÉ-STUDIE (AWV WEST-VLAANDEREN)
Statuut
Voorstudie (tracéstudie) door wegbeheerder
Actualiteitswaarde
December 1995
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
In deze studie worden vijf tracévoorstellen geformuleerd. Er wordt geëvalueerd op basis van de verkeersafwikkeling en de impact van de nieuwe of gewijzigde weginfrastructuur op de mens en zijn omgeving. Milieueffecten komen nauwelijks of niet aan bod.
VOORSTEL 1 In Ieper wordt via de N38 rechts afgereden naar de N369, provincieweg Ieper – Diksmuide - Leffinge. Deze baan wordt gevolgd tot voorbij Boezinge en dan wordt met een nieuw wegvak op de N8 aangesloten (aansluiting met een rotonde). De N8 blijft verder ongewijzigd.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 98
N
voorstel 1
voorstel 2
voorstel 3
voorstel 4
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
Bron: studie AWV West-Vlaanderen 1995
RELATIE IEPER - VEURNE Studie AWV juni 2004
kaart 4.2.1
VOORSTEL 2 Dit voorstel bouwt verder op het eerste. De N8 wordt vanaf de rotonde tot Veurne omgebouwd tot een viervaksgewestweg met rondwegen te Oostvleteren en Hoogstade. Vrijliggende fietspaden worden voorzien, uitgezonderd op de rondwegen.
VOORSTEL 3 Een derde mogelijkheid is de totale ombouw van de N8 tot een viervaksgewestweg met rondwegen om de vijf doortochtgemeenten.
VOORSTEL 4 Een gedeeltelijke doortrekking van de A19 tot boven Boezinge om aldaar linksaf te slaan en samen te vallen met het tracé van het nieuwe wegvak van voorstel 1. Hier wordt wel voor een viervaksautosnelweg gekozen. Vanaf de rotonde wordt de N8 als een viervaksgewestweg gerealiseerd zoals in voorstel 2.
VOORSTEL 5 De doortrekking A19 als autosnelweg.
BESLUIT In voorstel 1 en 2 worden de gemeenten Brielen, Elverdinge en Woesten vermeden en wordt zoveel mogelijk de bestaande infrastructuur gebruikt. Het nieuwe wegvak tussen Boezinge en Woesten doorkruist een ruilverkaveling die in 1978 is beëindigd. Verder is de relatie N38 - N369 niet vlot en onveilig. Hier moeten dus aanpassingswerken gebeuren. Voorstel 1 zal de verkeersafwikkeling van het kustverkeer niet sterk verbeteren en de gemeenten Oostvleteren en Hoogstade worden niet ontlast. Voorstel 2 zorgt voor een verhoogde capaciteit naar de kust maar dit heeft ook enkele nadelen: vermenging van doorgaand met plaatselijk verkeer, landbouwvoertuigen komen de verkeersveiligheid bij een snelheid van 120 km/uur niet ten goede, een barrière-effect voor de plaatselijke relatieafwikkeling door de wegbreedte. Aanleg van ventwegen is bij dit voorstel zeker nodig. De oplossing van voorstel 3 zorgt voor een grotere capaciteit en een betere doorstroming. De nadelen van dit voorstel zijn evenwel groot: versnippering van open ruimten rondom de gemeenten, rondwegen zijn barrières tussen de dorpskernen,
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 99
groter geluidsbelasting, gelijkvloerse dwarsingen met plaatselijke wegen zorgen voor vermenging van verkeerstypes en minder verkeersveiligheid… Voorstel 4 biedt tot aan de rotonde op de N8 een belangrijker doorstroming van het verkeer dan voorgaande voorstellen. Het barrière-effect zal wel groter zijn. Ten slotte het vijfde voorstel: hoewel de A19 niet direct te verwezenlijken is omwille van de vele bezwaren op vlak van financiën en van natuurbehoud, moet deze oplossing toch open blijven. Deze studie pleit ervoor om het tracé van de A19 op het gewestplan niet te schrappen. De toekomst zal uitwijzen of er al dan niet gebruik van gemaakt wordt. In opvolging van deze studie werd in 1997 nog een zesde mogelijkheid besproken. Het nieuwe tracé wordt ontworpen evenwijdig met de provincieweg N369. Voorbij Woumen wordt afgebogen richting Diksmuide en net onder het industrieterrein de IJzervallei gekruist. Vervolgens gaat het evenwijdig met de N35 naar de N330, aansluitpunt van het gewestplantracé. In dit document wordt verder de studie van 1995 besproken en een voorkeur voor het eerste voorstel uitgesproken.
4.2.2 TRACÉSTUDIE VERBINDING IEPER – VEURNE I.O.V. PROVINCIE WEST-VLAANDEREN (GROEP PLANNING)
Statuut
Actualiteitswaarde
Voorstudie N8 en N369 (herinrichtingsmogelijkheden) in opdracht van de provincie April 1998
Deze studie onderzoekt nauwkeurig de ruimtelijke mogelijkheden voor aanleg van doortochten op kernen gelegen langs twee noord-zuidverbindingen (N8 en N 369 Diksmuide). Deze studie stelt dat een doortocht kan in Hoogstade, Oostvleteren en Woesten en eventueel Elverdinge. Omleidingen zijn nodig in Brielen. Voor de westelijke ‘verbinding’ is er een noodzaak voor een omleiding van Diksmuide en een westelijke omleiding rond Pervijze. Voor het toeristische verkeer wordt een nieuw concept aangebracht, nl. een splitsing van het verkeer over N8 en N369. Als laatste wordt de mogelijkheid geopperd van de verlenging van de A19 (op het in het gewestplan voorziene tracé) tot aan de N369, maar, zo wordt gesteld, hierdoor wordt zowel open ruimte doorsneden als een grote hoeveelheid landbouwareaal gebruikt. Deze doortrekking heeft eveneens gevolgen voor de tracékeuze van de nieuwe weg tussen N8 (Woesten) en N369 (Boezingen). Men zoekt een meer orthogonaal netwerk zodat op het einde van de verlenging van de A19 een keuzepunt ontstaat naar enerzijds Veurne - De Panne en Diksmuide - Nieuwpoort anderzijds.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 100
4.2.3 VERBINDING IEPER – VEURNE – VOORBEREIDEND ONDERZOEK TRACÉSTUDIE A19/N8 (KORSMIT & SERBRUYNS) Statuut
Voorstudie verbinding Ieper - Veurne (voorbereidend onderzoek tracéstudie)
Dit tracé-onderzoek, afgerond in februari 1998, werd in opdracht van AROHM, afdeling Ruimtelijke Planning opgemaakt. Deze studie vertrekt vanuit een visie op de gewenste ruimtelijke structuur die nog steeds kan gelden als de visie vanuit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, en die was gericht naar het oplossen van de verkeersleefbaarheidsproblematiek van de bestaande N8 tussen Ieper en Veurne.
Actualiteitswaarde
April 1997 en februari 1998 (aanvullingen)
In deze studie is gebruik gemaakt van een gestructureerde aanpak van de alternatieven en varianten. In eerste instantie zijn drie structureel verschillende alternatieven onderzocht en geëvalueerd en vervolgens zijn voor de weerhouden alternatieven de relevante varianten beschreven.
ATERNATIEVEN A19 - hoofdweg Dit alternatief past binnen een behoefteanalyse op internationaal en Vlaams niveau. Wanneer voor dit alternatief gekozen wordt, volgt hieruit de aanleg van een autosnelweg volgens tracé A19 van het gewestplan, en herschaling van N8. A19 - N8 - primaire weg Dit alternatief past binnen een behoefteanalyse op bovenregionaal/regionaal niveau. Wanneer voor dit alternatief gekozen wordt, volgt de aanleg van een primaire weg. Diverse tracévarianten zijn mogelijk. N8 - secundaire weg Dit alternatief past binnen een behoefteanalyse op lokaal niveau. De aanleg van een secundaire weg, volgt uit dit alternatief. Diverse tracévarianten zijn mogelijk. De studie geeft aan welke aspecten op internationale, regionale en lokale schaal de keuze voor de structuur de maas E42 A18 - A19 zou kunnen beïnvloeden (p. 30 e.v). Hier wordt een nieuwe visie ontwikkeld die een ruimer internationaal perspectief hanteert (Rijsel, Calais), vervolgens de congestie van de kuststrook door automobiliteit mee in rekening brengt en het gebied tussen Ieper en Veurne vooral waardeert als een natuur en landbouwgebied met belangrijke
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 101
Bron: Korsmit en Serbruyns
N
Studieopdracht betreffende de verbinding Ieper - Veurne Mobiliteitscel
TRACESTUDIE VERBINDING IEPER - VEURNE Studie Korsmit & Serbruyns (1998) juni 2004
kaart 4.2.3
cultuurhistorische waarden op Europees niveau. Het huidige toeristische verkeer is een piekfenomeen met een belangrijke hoeveelheid sluipverkeer van buitenlandse Franse toeristen, de verkeersstromen verantwoorden geen autosnelwegprofiel (2x2). Men opteert voor een oost-westverbinding waarbij de A19 via de N38 verbonden wordt met de E42. Het ruimtelijk structuurplan neemt deze visie over en selecteert de N369 en de N8 als secundaire weg, voornamelijk omwille van de ruimtelijke context. In de studie van 1997 werd een voorkeur uitgesproken voor alternatief ‘N8 - secundaire weg’. Bij dit alternatief werden de mogelijkheden om deze weg vooralsnog op het niveau van een primaire weg te brengen – indien dit aangewezen zou blijken vanuit een gewijzigd beleidskader – niet gehypothekeerd. In 1998 werd een aanvullend rapport geschreven. Ondertussen werd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen definitief geopteerd voor een maasdoorsnijding in oostwestrichting. Dit betekent een verbinding op primair niveau tussen Kortrijk, Ieper en Steenvoorde en een verbinding op secundair niveau tussen Ieper en Veurne. Het voorkeuralternatief geniet evenwel nog de voorkeur, zij het dat de ombouw tot primaire weg niet verder voorzien wordt. In de aanvullende studie werd nog een vierde alternatief besproken: een primaire verbinding via Diksmuide (voorstel WES) met nieuwe tracés langsheen de spoorlijn Diksmuide - Veurne. Dit wordt negatief geëvalueerd omdat ondanks de grote kosten en inname van open ruimte, het doorgaand verkeer in Diksmuide geenszins kan worden opgeheven.
BESPREKING VOORKEURSALTERNATIEF In het zuidelijke gedeelte van het gebied wordt de bestaande verbinding ruimtelijk ontdubbeld op een nieuw tracé, zodat een bovenlokale en lokale verbinding ontstaan. De capaciteit van 2x1 wegstroken is voldoende om de verkeersstroom (ook op piekmomenten) op te vangen. Door een beperkt aantal aansluitingen en een weginrichting als autoweg (2x1), kan het nieuwe tracé veilig worden ingericht. Het bestaande tracé moet echter grondig heraangelegd worden met het oog op veiligheid en leefbaarheid. Op basis van terreinonderzoek wordt aangegeven dat het gebruik van doortochten voor Brielen en Elverdinge omwille van de beperkte breedte geen oplossing geeft voor de leefbaarheid, waardoor hiervoor alternatieve tracés moeten worden gezocht, hetzij parallelle trajecten hetzij omleidingen. In het noordelijke deel tussen Woesten en de A18 is er zowel ruimte voor een profiel als met passeerstroken of uitwijkstroken, als een weg met parallelrijbanen. Een tweede kritisch punt is de aansluiting N8 - N38. Hier is geen ruimte voor het verbeteren van de doorstroming, die ruimte is er wel bij de N369 en de N8. Wanneer deze weg (met een omleiding om Boezinge) voorbij Boezingen verbonden kan worden met de N8 richting Woesten, ontstaat zo ook een omleiding voor de dorpen Elverdinge en Brielen. Deze nieuwe verbinding kan op zijn beurt verbonden worden met de A19
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 102
door een verlenging van de A19 met een vloeiende afbuiging naar de N369 ten noorden van Boezinge. Over deze tak is de studie niet duidelijk en deze wordt niet opgenomen in het voorkeurscenario. Het wordt wellicht overbodig geacht omdat de verbinding A19 - N38 - N369 kan volstaan door aanpassing van de kruispunten. In het voorkeurscenario wordt uitgegaan van een doorgaand tracé in drie vakken, die op elkaar aansluiten met rotondes: Vak 1: de bestaande weg N369 vanaf N38 tot het noorden van Boezinge. Vak 2: nieuw aan te leggen verbinding tussen N369 en N8, waarvoor een drietal mogelijkheden voorliggen: Een aansluiting ten zuiden van Woesten. Dit is de kortste doorsnijding in het landschap, maar de doortocht van Woesten wordt niet verbeterd. Een aansluiting ten noorden van Woesten. Door de bebouwing ten noorden van Woesten geeft de aansluiting enkele problemen maar de doortocht van Woesten wordt ontzien. Een aansluiting van zuiden van Oostvleteren. Dit is de langste doorsnijding van het landschap en treft zeer geschikt landbouwland, daartegenover staat dat de hinder voor bewoners buiten de dorpskernen is minder groot. De voorkeur gaat uit naar variant 2. Vak 3: de bestaande weg N8 vanaf de nieuwe verbinding tot A18. Er moeten wel aanpassingen gebeuren in het kader van verkeersveiligheid. Binnen de bebouwde kom van Oostvleteren en Hoogstade kan een doortocht worden getolereerd. De studie stelt vast dat er een missing link is in het openbaarvervoernet tussen Ieper en Veurne.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 103
5 RICHTINGGEVENDE ELEMENTEN VOOR DE OPDRACHT 5.1 DOELSTELLINGEN Vanuit deze studie worden doelstellingen geformuleerd op de verschillende schaalniveaus. Daarnaast worden ook randvoorwaarden meegeven. Bij de keuze van een oplossingsrichting dienen immers een aantal zaken in ogenschouw genomen te worden die geen onderdeel uitmaken van de doelstelling maar die wel in meer of mindere mate aangetast kunnen worden. Na overleg binnen de project- en stuurgroep zijn volgende doelstellingen geformuleerd:
5.1.1 DOELSTELLINGEN OP MACRONIVEAU Op macroniveau is de doelstelling het versterken van de economische concurrentiepositie van de westkust en de Westhoek t.o.v. andere gebieden in binnen- en buitenland. Er zal worden onderzocht in hoeverre het verbeteren van de bereikbaarheid door aanleg van nieuwe infrastructuur hiertoe bijdraagt (of juist niet).
5.1.2 DOELSTELLINGEN OP MESONIVEAU Belangrijke doelstellingen op mesoniveau zijn: het garanderen van de ontsluiting van de Westhoek (naar het hoger wegennet en naar de belangrijke knooppunten van het openbaar vervoer); het voorzien van goede verbindingen tussen de kleinstedelijke gebieden. De N8 heeft hierin, samen met andere wegen die als secundaire weg geselecteerd zijn, volgens het provinciaal structuurplan een functie te vervullen (in het bijzonder het verbinden van de kleinstedelijke gebieden Ieper en Veurne).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 104
5.1.3 DOELSTELLINGEN OP MICRONIVEAU Op dit niveau is de doelstelling het verbeteren van de inrichting van de N8 (en/of alternatief) tussen Ieper en Veurne op het vlak van: verkeersleefbaarheid, in het bijzonder in de doortochten; verkeersveiligheid zowel binnen als buiten de bebouwde kom; doorstroming: garanderen van een zekere afwikkelingskwaliteit (uitgedrukt in maximale filekans); bereikbaarheid van aanpalende bestemmingen verzekeren. Onder het garanderen van verkeersleefbaarheid verstaan we het op een aanvaardbaar niveau brengen van de hinder van het gemotoriseerd verkeer op omwonenden en gebruikers van de ruimte rond de weg (passanten, bezoekers, klanten van winkels, scholieren…). Aspecten die hierbij belangrijk zijn, zijn o.a. het beperken van de geluidshinder, het oversteekbaar maken van de weg, het verhogen van het verkeersveiligheidsgevoel (b.v. door het reduceren van de snelheid…) en het aangenaam maken van de omgeving (b.v. voorzien van groenvoorzieningen…).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 105
5.2 RANDVOORWAARDEN Een groot aantal randvoorwaarden is decretaal bepaald (b.v. bosdecreet, natuurdecreet, decreet op bescherming van het archeologisch patrimonium, decreet op de ruimtelijke ordening, vogel- en habitatrichtlijnen…). Los daarvan is het ook wenselijk de negatieve (of zo mogelijk positieve) impact op volgende domeinen te beperken (of te optimaliseren): open ruimte; natuur; (potentiële) cultuurhistorische waarden; Landbouw (rekening houdend met afgewerkte en lopende ruilverkavelingen); Economische ontwikkeling (op micro-, meso- en macroniveau). Bij de uitvoering van elk van de mogelijke oplossingsrichtingen worden één of meerdere van deze aspecten wellicht aangetast. Daarbij dienen vragen gesteld te worden als: In welke mate worden deze zaken aangetast ? En hoe erg is dit ? Welk gewicht kennen we hier aan toe in de afweging tussen verschillende oplossingsmogelijkheden ? Met al deze zaken zal rekening gehouden worden in de maatschappelijke kosten-batenanalyse die aan bod komt in de volgende fase. Naast de mogelijke aantasting van waardevolle elementen (en een inschatting van de maatschappelijk geldwaarde die dit betekent), moet ook rekening gehouden worden met een aantal elementen een juridische betekenis hebben (zie kaarten).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 106
5.3 VOORLOPIGE TOETSING VAN DE HUIDIGE SITUATIE AAN DE DOELSTELLINGEN
5.3.1 TOETSING OP MACRONIVEAU Aan de doelstelling op macroniveau wordt vaak een impliciete doelstelling gekoppeld, namelijk het verbeteren van de (multimodale) bereikbaarheid van de westkust en de westhoek (meer bepaald de kleinstedelijke gebieden) vanuit het hinterland (belangrijke stedelijke agglomeraties in binnen- en buitenland). Hierbij wordt gedoeld op de omwille van de (multimodale) bereikbaarheid. Onderstaande tabel toont dat het met die bereikbaarheid op macroniveau niet zo slecht gesteld is. De infrastructuur is aanwezig (kan hier en daar nog wel wat geoptimaliseerd worden bv N38). Maar vooral aan het gebruik van de infrastructuur kan nog wat verbeteren (routekeuzebeïnvloeding). Op vlak van openbaar vervoer kan er ook nog heel wat vooruitgang geboekt worden.
Impliciete doelstelling?
Indicator
Sterke punten
Multimodale bereikbaarheid van de westkust vanuit het hinterland garanderen
Bereikbaarheid via Goede bereikbaarheid van (west)kust vanuit snelwegen en IC-treinen hinterland, aanbod aan infrastructuur (A25, E40)
Bereikbaarheid van de Bereikbaarheid via belangrijke economische primaire wegen en met knooppunten in de IC en IR-treinen Westhoek (kleinstedelijke gebieden) verzekeren
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Zwakke punten Autosnelwegennet: beperkt gebruik A25 OV (IC-treinen): moeizame verbinding vanuit Noord-Frankrijk en Wallonië naar westkust
Concentratie van regionale bedrijvigheid: goede Ontsluiting vanuit Poperinge en Ieper richting ontsluiting vanuit Poperinge en Ieper naar het oosten Frankrijk (A25) via de N38 (E17 Kortrijk - Antwerpen / Brussel)
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 107
5.3.2 TOETSING OP MESO- EN MICRONIVEAU Doelstelling
Indicator
Sterke punten
Zwakke punten
MESONIVEAU Onderlinge bereikbaarheid van kleinstedelijke gebieden, kernen en functies in de Westhoek garanderen
OV: ontbreken van openbaarveroerverbinding tussen N8 geeft nagenoeg rechte verbinding tussen de steden Bereikbaarheid binnen de Ieper en Veurne op IR-niveau Westhoek en de functie van de Ieper en Veurne N8 daarin Gebruik van de N8 voor dagelijks woon-werkverkeer (naar Weg: conflict tussen traag en snel verkeer Ieper en Veurne)
Garanderen van ontsluiting van de Bereikbaarheid van hoofd- en Westhoek primair wegennet en de hoofdstations
Weg: N8 geeft toegang tot de E40 in Veurne en via de N38 tot de A19 in Ieper OV: operationele belbussen zorgen voor toegankelijkheid (maar zijn traag)
MICRONIVEAU Verbeteren van de situatie op vlak van verkeersleefbaarheid
Tijdens grootste deel van het jaar zijn intensiteiten laag. Geluidshinder oversteekbaarheid (subjectieve) onveiligheid door hoge snelheid
Hoog % zwaar verkeer Hoge intensiteiten zorgen tijdens piekmomenten voor muur van wagens Hoge snelheid in de kernen -> de leefbaarheid in de doortocht van Brielen wordt sterk op de proef gesteld, dit geldt in mindere mate ook in Hoogstade en Elverdinge; in Woesten en zeker in Oostvleteren is de hinder omwille van de grotere afstand tussen bebouwing en weg beperkter.
Verminderen van de verkeersonveiligheid
Aantal verkeersslachtoffers
Er komen een aantal zwarte punten voor; vele Enkele verkeerslichtengeregelde kruispunten (momenteel knooppunten en erftoegangen verhogen de worden kruispunten van N8 met N38, N391 (Nieuwe Herberg) en Gouden Hoofdstraat (Myosotis) aangepast met onveiligheid van de weg. conflictvrije regeling)
Doorstroming optimaliseren
Filekans (%) en verliestijd
Geen capaciteitsproblemen tijdens grootste deel van het jaar
Capaciteitsproblemen op toeristische piekmomenten
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA MEI 2004 / 104
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Hoewel door de week weinig drukte, soms trage reistijd door oponthoud (stoplichten in doortochten, traag landbouwverkeer...).
5.4 VERDERE AANPAK VAN PLANPROCES Het meeste werk in de volgende fase zal gaan naar het onderzoek naar mogelijke nieuwe tracés met het oog op het waarmaken van de geformuleerde doelstellingen. Het is evenwel belangrijk te beseffen dat we ons hier niet toe zullen beperken en ook rekening zullen houden met: oplossingen in functie van de te realiseren impliciete doelstelling op een hoger schaalniveau (b.v. stimuleren van gebruik A25, stimuleren openbaar vervoer…); het nulscenario (behoud van de huidige weg met de beperkte aanpassingen zoals ze momenteel worden uitgevoerd) dat als referentie wordt beschouwd (waar tegenover de andere voorstellen zullen worden afgewogen); de oplossing zich niet zal beperken tot het zoeken naar een nieuw tracé; ook niet-infrastructurele maatregelen zullen aan bod komen (b.v. verkeersmanagementtechnieken), evenals infrastructurele aanpassingen aan het bestaande tracé. Op basis van de planningscontext blijkt dat we in principe moeten zoeken naar een optimalisatie van de verbinding Ieper – Veurne (via de bestaande N8 of mogelijke alternatieven) als weg van provinciaal niveau, meer bepaald als secundaire weg type I. De volledige doortrekking van de A19 (model 1) betekent de aanleg van een nieuwe hoofdweg. Dit is duidelijk strijdig met de bestaande planningscontext. In het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV) zijn de hoofdwegen immers limitatief opgenomen. Er zijn hiervoor in het decreet op de Ruimtelijke Ordening25 geen uitzonderingsmogelijkheden. Dit impliceert dat de weg enkel kan aangelegd worden mits herziening van het RSV. Toch wordt dit tracé onderzocht. Het staat immers nog steeds op het gewestplan. Het systematisch inschatten van de effecten van een eventuele aanleg op lange termijn zal toelaten verdere planologische stappen te zetten (al dan niet definitief schrappen van het tracé). Ook de gedeeltelijke doortrekking van de A19 met bypass tot voorbij Woesten (model 2) past niet in de huidige planningscontext omdat deze verbinding de functie krijgt van een primaire weg. Indien het beschouwd weg als primaire weg type I (verbindend op Vlaams niveau) geldt het zelfde als voor hoofdwegen. Primaire wegen type II (ontsluitend op Vlaams niveau) zijn enkel richtinggevend geselecteerd. De overheid mag, conform artikel 19 van het decreet RO, enkel afwijken in één van beide gevallen:
25
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Decreet van 18 mei 199 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, laatst gewijzigd op 21 november 2003, art 19.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 105
omwille van onvoorziene ontwikkelingen van de ruimtelijke behoeften van de verschilllende maatschappelijke activiteiten; omwille van dringende sociale, economische of budgettaire redenen. De uitzonderingsgronden voor een afwijking moeten uitgebreid gemotiveerd worden. Ze mogen in geen geval een aanleiding zijn om de duurzame ruimtelijke ontwikkeling, de ruimtelijke draagkracht en de ruimtelijke kwaliteit van welk gebied ook in het gedrang te brengen. Om de huidige zwakke punten weg te werken en de verbinding Ieper – Veurne te optimaliseren als secundaire weg type I, kan de beperkte aanleg van nieuwe infrastructuur nodig en nuttig zijn. Hierbij maken we een onderscheid tussen oplossingen en voorstellen voor nieuwe infrastructuur in het zuidelijk deelgebied (deelgebied 1 tussen Ieper en Vleteren) en het noordelijk deelgebied (deelgebied 2 tussen Vleteren en Veurne). In deelgebied 1 zijn er voorstellen die uitgaan van een totaal nieuwe verkeersstructuur, los van de N8. Vanaf Vleteren houden we ons aan de N8 die op een deftige manier ingericht moet worden (mogelijk met inname van een aangrenzende strook). De enige uitzondering is een eventuele omleiding rond Hoogstade. In deelgebied 1 wordt de aanleg van een nieuwe weg tussen N369 en N8 voorbij Woesten (model 3), in het provinciaal structuurplan ook al als te onderzoeken aangegeven, als een mogelijke optie meegenomen. Een andere optie is te vertrekken van de bestaande N8, maar met de aanleg van een beperkte omleiding rond Brielen (model 4). De kernen Elverdinge en Woesten worden als doortocht ingericht. Zowel in model 3 als 4 wordt in Oostvleteren, gezien het ruime beschikbare profiel, uitgegaan van een herinrichting van de bestaande doortocht. Op het overige gedeelte van de N8 komen ook geen nieuwe tracés voor, tenzij ter hoogte van Hoogstade waar een beperkte omleiding een alternatief vormt voor de doortocht (variant omleiding en variant doortocht). Omwille van landschappelijke redenen is in geval van een omleiding een oostelijk tracé te verkiezen boven een westelijk (zou ankerplaats Gijverinkhove doorsnijden: zie hoger).
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 106
Tabel: overzicht verder te onderzoeken alternatieve tracés voor verbinding Ieper – Veurne
Model
raming lengte nieuwe infrastructuur (in km)
bron
hoofdweg (autosnelweg)
reservatiestrook gewestplan
1
volledige doortrekking A19
2
gedeeltelijke doortrekking op tracé gewestplan en bypass tot voorbij Woesten
11,5
primair
studie AWV (1995) en Korsmit en Serbruyns (1997-'98)
3
bypass tussen N369 en N8 voorbij Woesten
5,5
secundair
studie AWV (1995); Korsmit en Serbruyns (1997-8); provinciaal structuurplan (2002)
4
N8 met lokale omleiding rond Brielen
2,5
secundair
studie AWV (1995)
var D
variant doortocht Hoogstade
/
secundair
mobiliteitsplan Alveringem (2003)
var O
variant (oostelijke) omleiding Hoogstade
1
secundair
studie AWV (1995), mobiliteitsplan Alveringem (2003)
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
27
type weg
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / 107
BIJLAGE 1 BESCHRIJVING WEGBEELD VAN DE N8, N369 EN N38 2 SOCIO-ECONOMISCHE KENCIJFERS VAN DE WESTHOEK Bevolking In de Westhoek (de arrondissementen Diksmuide, Ieper en Veurne) wonen ruim 200.000 mensen, waarvan ongeveer de helft in arrondissement Ieper (tabel 1). Het gaat om 18,5 procent van de West-Vlaamse en 3,5 procent van de Vlaamse bevolking. De bevolkingsdichtheid is met 177 personen per km² ongeveer de helft van het gemiddelde in West-Vlaanderen. Tabel 1: Bevolking en bevolkingsdichtheid (personen per km2) op 1 januari 2003 Bevolking Dichtheid Arr. Diksmuide 48.037 133 Diksmuide 15.494 104 Houthulst 8.957 160 Koekelare 8.219 210 Kortemark 12.079 220 Lo-Reninge 3.288 52 Arr. Ieper Heuvelland Ieper Langemark-Poelkapelle Mesen Poperinge Vleteren Wervik
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
104.168 8.322 35.089 7.669 971 19.433 3.588 17.526
190 88 269 146 271 163 94 402
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN I
Zonnebeke
11.570
171
Arr. Veurne Alveringem De Panne Koksijde Nieuwpoort Veurne
57.685 4.881 9.852 20.498 10.595 11.859
210 61 412 466 342 123
209.890 1.133.931 5.995.553
177 361 443
Westhoek West-Vlaanderen Vlaanderen Bron: NIS
Toegevoegde waarde De toegevoegde waarde, dat wil zeggen de bijdrage aan het nationaal inkomen, bedraagt in de Westhoek 3,8 miljard euro (tabel 2). Dat is 16 procent van de West-Vlaamse toegevoegde waarde en 3 procent van de toegevoegde waarde van Vlaanderen. Ongeveer de helft van de toegevoegde waarde van de Westhoek wordt gegenereerd in het arrondissement Ieper (1,9 miljard euro), 30 procent in Veurne (1,2 miljard) en de overige 20 procent in Diksmuide (0,8 miljard). Tabel 2: Bruto toegevoegde waarde in 2002 (miljoen euro) Ieper
Veurne
Diksmuide
Westhoek
West-Vlaanderen
Vlaanderen
Landbouw, bosbouw en visserij Industrie, energie en bouwnijverheid Dienstverlening
122
46
81
250
738
2.111
684 1.056
205 924
227 445
1.115 2.425
8.124 14.961
42.062 88.576
Totaal
1.862
1.175
753
3.790
23.823
132.750
Bron: Belgostat, Nationale Bank van België, ECODATA
Dienstverlening produceert in de Westhoek 64 procent van de toegevoegde waarde, wat iets minder is dan in Vlaanderen, en vergelijkbaar met West-Vlaanderen (tabel 3). Landbouw is in de Westhoek een relatief belangrijke sector: het aandeel
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN II
landbouw is meer dan twee maal zo hoog als in West-Vlaanderen. Het aandeel van de landbouw in de Westhoek in de toegevoegde waarde van de Vlaamse landbouw is ongeveer 12 procent. Tussen de drie arrondissementen zijn duidelijke verschillen in economische structuur waarneembaar. Veurne kenmerkt zich door een hoog aandeel dienstverlening en, ook in vergelijking met West-Vlaanderen, relatief weinig nijverheid. Diksmuide heeft veel landbouw en minder nijverheid dan Ieper. Tabel 3: Procentuele verdeling bruto toegevoegde waarde over sectoren in 2002
Landbouw, bosbouw en visserij Industrie, energie en bouwnijverheid Dienstverlening
Totaal
Ieper
Veurne
Diksmuide
Westhoek
West-Vlaanderen
Vlaanderen
7%
4%
11%
7%
3%
2%
37%
17%
30%
29%
34%
32%
57%
79%
59%
64%
63%
67%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Bron: Belgostat, Nationale Bank van België, ECODATA
In het hoge aandeel van dienstverlening in Veurne komt het toeristische karakter van Veurne tot uitdrukking. Het aantal overnachtingen van toeristen in de Westhoek bedraagt jaarlijks ongeveer 2,5 miljoen (bron: NIS), waarvan het grootste deel (86 procent) in arrondissement Veurne. In Diksmuide en Ieper komen echter relatief meer buitenlanders: Ongeveer de helft van de verblijfsrecreanten zijn buitenlandse toeristen. Het toerisme in Veurne is vooral op Belgen gericht: 80 procent van de toeristen hebben de Belgische nationaliteit. Het grote aandeel buitenlandse toeristen in Diksmuide en Ieper zal ongetwijfeld te maken hebben met het bezoek van Britten aan de oorlogsgraven. Werkgelegenheid Tabel 4: Aantal banen werkzame personen (werknemers, zelfstandigen en helpers) in 200126 Ieper
26
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Veurne
Diksmuide
Westhoek
West-Vlaanderen
Vlaanderen27
Eind juni komen de cijfers voor 2002 ter beschikking.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN III
Landbouw, bosbouw en visserij
3.332
1.034
1.962
6.328
20.468
120.323
Industrie
8.950
2.768
2.578
14.296
108.203
494.387
Bouwnijverheid
2.922
1.141
1.465
5.528
32.105
164.998
Zakelijke dienstverlening
12.885
9.541
5.280
27.706
177.221
1.134.376
Non-profit
10.988
7.495
4.183
22.666
130.481
662.805
Totaal28
39.100
21.994
15.483
76.577
468.792
2.576.889
Bron: GOM – West-Vlaanderen, RSZ, RSZV, bewerking TNO Inro
De structuur van de werkgelegenheid laat een beeld zien dat overeenkomt met dat van de toegevoegde waarde. De werkgelegenheid in de Westhoek bedraagt een kleine 77 duizend banen, waarvan Ieper ruim de helft voor zijn rekening neemt. Tabel 5: Procentuele verdeling werkgelegenheid over sectoren in 2001 Ieper
Veurne
Diksmuide
Westhoek
West-Vlaanderen
Vlaanderen
9%
5%
13%
8%
4%
5%
23%
13%
17%
19%
23%
19%
7%
5%
9%
7%
7%
6%
Zakelijke dienstverlening
33%
43%
34%
36%
38%
44%
Non-profit
28%
34%
27%
30%
28%
26%
Landbouw, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
27
Het deel zelfstandigen en helpers in de cijfers voor Vlaanderen is geraamd door TNO Inro. Cijfers zijn voorradig, maar verwerking was vooralsnog te tijdrovend.
28
Het totaal is soms iets hoger dan de som van de sectoren, omdat een klein deel van de werkgelegenheid van zelfstandigen en helpers niet is toegedeeld aan sectoren.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN IV
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Bron: GOM – West-Vlaanderen, RSZ, RSZV, bewerking TNO Inro
Meer gedetailleerde cijfers naar sectoren laten zien dat de werkgelegenheid in de horeca (hotels en restaurants) in Veurne relatief hoog is. Het gaat om ruim 1800 banen van werknemers, dat wil zeggen 11 procent van het totale aantal banen van werknemers. Het aantal banen van zelfstandigen en helpers in de horecasector is vooralsnog niet bekend, maar gegeven het karakter van de sector zal ook dit aantal relatief hoog zijn. In Diksmuide en Ieper bedraagt het percentage banen van werknemers in de horeca ruim 3 procent, in de Westhoek 5,5 procent en in West-Vlaanderen en Vlaanderen resp. 4,5 en 3,5 procent. Werkloosheid In de Westhoek zijn 4,5 duizend mensen werkloos, dat wil zeggen 3,7 procent van de bevolking in de leeftijdscategorie van 20 tot 65 jaar.29 In Veurne ligt dat percentage hoger dan in Diksmuide en Ieper. De Westhoek heeft, vooral in vergelijking met West-Vlaanderen, relatief veel vrouwelijke werklozen (tabel 6). Vooral in Diksmuide wijkt de verhouding tussen mannen en vrouwen sterk af van de rest van Vlaanderen. Tabel 6: Aantal werklozen (december 2002), beroepsbevolking (2002) en werkloosheid
Werklozen (I) Diksmuide Ieper Veurne Westhoek West-Vlaanderen Vlaanderen
911 2.087 1.474 4.472 23.074 144.204
w.v. mannen 37% 41% 43% 41% 44% 46%
w.v. vrouwen 63% 59% 57% 59% 56% 54%
Bevolking 20-65 jaar (II) 27.556 59.733 32.536 119.825 665.864 3.596.842
(I) / (II) 3,3% 3,5% 4,5% 3,7% 3,5% 4,0%
Bron: RVA, NIS, ECODATA, bewerking TNO Inro
29
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Het werkloosheidspercentage wordt meestal gedefinieerd als het aandeel van het aantal werklozen in de totale beroepsbevolking. Omdat de beroepsbevolking kleiner in omvang is dan de bevolking tussen 20 en 65 jaar, is het werkloosheidspercentage volgens de standaard definitie hoger dan het in de tabel weergegeven percentage.
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN V
Ruimtegebruik Tabel 7: Bodemgebruik per functie op 1 januari 2003 (ha) Ieper
Veurne
Diksmuide
Westhoek
West-Vlaanderen
Vlaanderen
akker- en grasland bos, tuinen, parken, ed natuur water en wegen wonen industrie, opslag en nutsvoorzieningen kantoren onderwijs, onderzoek, cultuur en openbare gebouwen sport en recreatie overig
30.669 690 67 537 2.478 292
44.965 1.486 90 607 4.274 645
20.890 348 1.500 515 1.936 217
96.524 2.523 1.657 1.659 8.688 1.154
225.273 10.110 3.667 7.734 34.921 6.927
773.238 153.995 45.833 52.307 168.701 30.763
106 81
254 246
112 203
472 530
2.051 2.010
9.040 11.526
88 1.234
241 2.152
232 1.570
561 4.957
2.363 19.378
12.936 93.886
totaal
36.242
54.962
27.521
118.725
314.434
1.352.225
Bron: ECODATA, NIS en FOD Financiën (Kadaster), bewerking TNO Inro
De westhoek beslaat ongeveer 120.000 hectare, wat 38 procent van West-Vlaanderen en 9 procent van Vlaanderen is. Een groot deel daarvan, ruim 80 procent, is landbouwgrond. Het aandeel landbouwgrond is hoger dan in West-Vlaanderen en veel hoger dan in Vlaanderen. Diksmuide gebruikt relatief minder ruimte voor landbouw dan Ieper en Veurne, maar heeft veel meer natuur. De cijfers onderstrepen de lage bevolkingsdichtheid in de Westhoek: 7 procent van de ruimte wordt gebruikt voor woningen, terwijl dat percentage in Vlaanderen gemiddeld 12 procent is. Tabel 8: Procentuele verdeling bodemgebruik per functie op 1 januari 2003 Ieper akker- en grasland bos, tuinen, parken, ed natuur water en wegen wonen industrie, opslag en
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
85% 2% 0% 1% 7% 1%
Veurne 82% 3% 0% 1% 8% 1%
Diksmuide 76% 1% 5% 2% 7% 1%
Westhoek
West-Vlaanderen
81% 2% 1% 1% 7% 1%
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
72% 3% 1% 2% 11% 2%
Vlaanderen 57% 11% 3% 4% 12% 2%
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN VI
nutsvoorzieningen kantoren onderwijs, onderzoek, cultuur en openbare gebouwen sport en recreatie overig
0% 0%
0% 0%
0% 1%
0% 0%
1% 1%
1% 1%
0% 3%
0% 4%
1% 6%
0% 4%
1% 6%
1% 7%
totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Bron: ECODATA, NIS en FOD Financiën (Kadaster), bewerking TNO Inro
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN VII
3 GEDETAILLEERDE UITWERKING NATUURLIJKE STRUCTUUR DEELSTRUCTUUR FAUNA EN FLORA
DEELSTRUCTUUR FAUNA Met betrekking tot de fauna van het gehele plangebied dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de IJzervallei en nabije grote graslandcomplexen, en de hogere zandleemgronden. De IJzervallei bezit een zeer hoge avifaunistische waarde. Omwille hiervan werd het gebied ook aangeduid als Ramsaren Vogelrichtlijngebied. Wetlands worden algemeen als internationaal belangrijk beschouwd wanneer:
er regelmatig meer dan 20.000 watervogels voorkomen,
regelmatig meer dan 1% van een totale Noord-West-Europes populatie van een watervogelsoort van het gebied gebruik maakt.
De IJzervallei voldoet de meeste winterhalfjaren aan één of beide normen zoals blijkt uit onderstaande tabel die voor de meest voorkomende watervogels in het Blankaart-IJzervalleigebied een overzicht geeft over de voorbije dertien jaar (Koen Devos, IN).
Soort
90/91
91/92
92/93
93/94
94/95
95/96
96/97
97/98
98/99
99/00
00/01
01/02
02/03
1% tot
1%
2002
vanaf 2002
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Aalscholver
155
460
295
257
259
328
379
287
352
388
504
538
575
1200
3100
Bergeend
60
60
92
176
503
150
90
328
255
304
423
402
764
3000
3000
Kleine zwaan
33
46
40
54
64
77
61
60
39
143
45
128
109
170
290
Kolgans
370
270
236
190
685
798
2589
3640
7330
8600
7150
10140
9310
6000
10000
Krakeend
125
158
27
41
87
49
78
58
101
253
217
123
147
300
600
Kuifeend
548
402
267
406
491
365
296
228
213
248
245
144
294
10000
12000
Meerkoet
4200
1660
1533
1570
949
3023
2184
2997
2266
2438
1455
2220
2475
15000
17500
Pijlstaart
81
258
89
664
894
92
49
156
217
403
1153
2350
652
600
600
Slobeend
424
856
764
406
806
536
307
308
611
489
1609
1319
644
400
400
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN VIII
Soort
90/91
91/92
92/93
93/94
94/95
95/96
96/97
97/98
98/99
99/00
00/01
01/02
02/03
1% tot
1%
2002
vanaf 2002
Smient
9950
19160
15020
46430
31221
25330
26746
25451
22954
36365
22097
28235
78080
12500
15000
Tafeleend
254
144
108
272
518
243
75
56
104
123
32
16
112
3500
3500
Wilde eend
4310
3720
2400
2480
2810
2045
2765
3083
3320
3020
3562
6128
4464
20000
20000
Wintertaling
1860
4870
1120
2150
3463
599
1090
2270
5794
3340
5705
9960
4169
4000
4000
Totaal aantal
15800
28000
17500
50900
37600
28300
33900
35700
31900
49600
35400
46800
94100
20000
20000
Overschrijding 1% of aantalsnorm. Vanaf 2002 gelden nieuwe 1%-normen (Wetland International, 2002). Het gebied heeft voor smient en slobeend de grootste internationale betekenis. In winters met omvangrijke overstromingen kunnen de IJzer- en Handzamevallei zelfs tot meer dan 5% van de volledige Noordwest-Europese Smientenpopulatie herbergen. De 1%-norm wordt voor smient bijna het gehele winterhalfjaar gehaald, voor slobeend wordt deze norm meestal slechts kortstondig in het voorjaar bereikt. De laatste jaren neemt het gebied tevens sterk aan belang toe voor kolgans. Sinds 1998/99 wordt hiervan eveneens de 1%-norm overschreden. Bij overstroming van de laaggelegen graslanden langs de IJzer komen daarnaast ook belangrijke aantallen pijlstaart en wintertaling voor, die dan ook de 1%-norm kunnen overschrijden. De 20.000aantalsnorm wordt vrijwel alle jaren ruimschoots overschreden (tot 2,5 maal !). Dit is tevens sterk gecorreleerd aan winterse overstromingen van het gebied. Wanneer ook de steltlopers mee in rekening worden gebracht, komen we tot nog veel hogere aantallen. Tijdens de winter van 1993/94 bijvoorbeeld met langdurige overstromingen, pleisterden tot maximaal 70.000 zwanen, ganzen, eenden en steltlopers in het gebied. Tijdens de winter van 2002-2003 werd dit aantal nog ruimschoot overschreden tot ruim 94.000 vogels. Vooral smient nam spectaculair in aantal toe. Wat betreft vogels van de Annex I-lijst van de Europese Vogelrichtlijn kwamen bij de aanduiding van het gebied de volgende soorten in belangrijke aantallen voor: Broedvogels:
Bruine kiekendief (3-4 paar)
Doortrekkers en overwinteraars:
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
Aalscholver (tot 200 ex., ondertussen tot >500 ex.)
Kleine zwaan (tot 70 ex., ondertussen tot >140 ex.)
Brandgans (tot 2000 ex.)
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN IX
Blauwe kiekendief (tot 25 ex.)
Goudplevier (tot 15000 ex.)
Kemphaan (tot 600 ex.)
Zwarte stern (tot 100 ex.)
Verder komen in het gebied nog de volgende Annex I-soorten in kleinere aantallen voor, hoofdzakelijk als doortrekker en overwinteraar: roerdomp (2-3 ex.), wilde zwaan (17 ex.), dwerggans, visarende, slechtvalk, smelleken, kwartelkoning, porseleinhoen, klein waterhoen en velduil (15 ex.). Ook blauwborst is er een belangrijke broedvogel. Met betrekking tot de Rode-Lijst-soorten komen in het gebied de volgende soorten (soms) tot broeden:
met uitsterven bedreigd: zomertaling, kwartelkoning, paapje
bedreigd: rietzanger, grauwe gors
kwetsbaar: aalscholver, bruine kiekendief, patrijs, kwartel, ijsvogel
Het komgrondengebied van Lampernisse is voornamelijk van belang als foerageer- en doortrekgebied voor diverse bijlage I-soorten van de Vogelrichtlijn zoals goudplevier (enkele duizenden exemplaren), blauwe kiekendief, smelleken, slechtvalk, kleine zwaan, velduil, ooievaar, bruine kiekendief, kemphaan en kluut. Bij intensieve en langdurige inundaties van de IJzerbroeken en de Handzamevallei neemt het belang van het komgrondengebied van Lampernisse als foerageergebied duidelijk toe (mond. med. M. Becuwe). Enige broedende bijlage I-soorten zijn momenteel de blauwborst en bruine kiekendief. Op Vlaamse niveau vormt het een broedgebied voor Rode Lijst-soorten zoals rietzanger, tureluur (niet jaarlijks), en zomertaling. Ook voor andere weide- en rietvogels behoort het komgrondengebied tot de betere broedgebieden van Vlaanderen, o.a. voor veldleeuwerik, graspieper en rietgors (allen in de categorie achteruitgaand op de Rode Lijst). Sinds enkele jaren komt ook een kleine populatie grutto’s tot broeden. De huidige broedvogelpopulatie van het komgrondengebied vertoont momenteel kenmerken van een verarmde weidevogelgemeenschap, waarbij de meest kritische soorten afwezig zijn (paapje) of in zeer lage densiteiten (tureluur, grutto, zomertaling, slobeend) voorkomen. De potenties voor deze soorten blijven evenwel in sterke mate aanwezig zodat een gericht beheer wellicht op vrij korte termijn voor diverse soorten tot positieve resultaten kan leiden. Buiten het broedseizoen zijn de graslanden een belangrijk foerageergebied voor steltlopers (o.a. wulp, regenwulp) en voor eenden uit het Blankaartgebied die hier ’s nachts hun voedsel zoeken (vnl. smient). Vooral in strenge winters kunnen er pleisterende groepen ganzen vastgesteld worden in het gebied, hoofdzakelijk kolgans en kleine rietgans. Het vernatten van de graslanden zal ongetwijfeld de aantrekkingskracht op foeragerende watervogels en steltlopers verhogen en zal resulteren in een toenemend belang als voedselgebied voor de smienten die overdag in en om het Blankaartgebied pleisteren. Dit zal de ecologische relatie tussen enerzijds de Komgronden van Lampernisse en anderzijds de Speciale Beschermingszone ‘IJzervallei’ aanzienlijk versterken.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN X
De hogere zandleemgronden hebben voornamelijk voor vogelsoorten gebonden aan akkergebieden (akkervogels) een belang. De voornaamste soorten hier zijn kwartel, scholekster, kievit, patrijs, veldleeuwerik, graspieper, gele kwikstaart, geelgors en grauwe gors. Voornamelijk het zuidelijke deel van het plangebied bezit tal van poelen. Hierin komt nog een vrij uitgebreide amfibieënpopulatie voor met groene kikker, bruine kikker, gewone pad, alpenwatersalamander, kleine watersalamander en kamsalamander. Deze laatste soort is tevens een habitatrichtlijnsoort (bijlage II Habitatrichtlijn). Binnen het plangebied komen nog twee duidelijke kernpopulaties voor namelijk in de Galgenbossen en rond Koekuit te Woesten. Verder vinden we in de poelen tevens bittervoorn (Habitatrichtlijnsoort). Tot 1981 was de IJzervallei het leefgebied voor de Otter. De diverse grotere grachten en vaarten, vaak met bomenrijen hebben een groot belang voor diverse vleermuizensoorten. In augustus 2000 werd te Boezinge een kraamkolonie van de Meervleermuis (Habitatrichtlijnsoort) aangetroffen. Dit is tot nog toe de enige kraamkolonie ontdekt op Vlaams grondgebied (en België tout court). Ondertussen is de kolonie aangegroeid tot 31 dieren (waarvan met zekerheid 19 vrouwtjes). De dieren foerageren ondermeer op het kanaal Ieper-IJzer en gebruiken dit kanaal om door te vliegen naar de Vestigen, de Verdronken Weiden en de Zillebeekse Vijver enerzijds, en, via de Knokkebrug naar de IJzer anderzijds (afhankelijk van windrichting en –kracht). Voor de berekening van het foerageergebied mag een straal van ongeveer 15 km gehanteerd worden.
DEELSTRUCTUUR FLORA Omwille van zijn lage ligging, bestaat het grootste deel van de IJzerbroeken uit grasland. De meeste graslandcomplexen zijn actueel op botanisch vlak niet erg soortenrijk meer. In sommige percelen, en in perceelsranden en sloten worden toch nog relicten aangetroffen van de vroegere vegetaties met o.m. Echte koekoeksbloem, pijptorkruid, tweerijige zegge, Egelboterbloem, holpijp, gewone waterbies en het zeer zeldzame weidekerveltorkruid, dat in Vlaanderen alleen in de IJzerbroeken voorkomt. Andere waardevolle landschapselementen zijn de talrijke sloten met rietvegetaties, de oude aanzitputten, met mooie oever- en waterplantenvegetaties, de uitgegroeide heggen (vooral op de rand met de zandleemstreek) en de twee eendekooibossen. In de Blankaart groeit de enige Vlaamse populatie van moeraslathyrus. Verder komt er tevens de zeer Rode Lijst-soort grote boterbloem voor. De graslanden van de oostelijke IJzerbroeken zijn hoofdzakelijk van het type Engels raaigras en ruw beemdgras (zwaar bemeste en begraasde graslanden). Een concentratie van dit type is gesitueerd aan de randen van het gebied en in de noordoostelijke hoek. Op de lager gelegen gronden treffen we graslanden van het type geknikte vossestaart en scherpe boterbloem aan. Deze graslanden zijn soortenrijker dan het voorgaande type, worden minder bemest en kennen een hooiweidebeheer. Naast de genoemde dominante soorten komt vrij veel gestreepte witbol en reukgras voor. Naast voornoemde types komen twee graslandtypes voor met pijptorkruid en enerzijds geknikte vossestaart, anderzijds liesgras als codominant. Deze graslanden komen slechts zeer sporadisch en verspreid voor in het gebied. Eerstgenoemd type wordt aangetroffen op nattere plaatsen met weinig bemesting. Naast voornoemde soorten komen o.m. egelboterbloem, tweerijige zegge en scherpe zegge voor. Het type met liesgras en pijptorkruid is eerder soortenarm en situeert zich op de zeer voedselrijke, frequent overstroomde delen. Naast voornoemde soorten komen tevens veel riet, rietgras, mannagras, geknikte vossestaart en veenwortel voor.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN XI
Het westelijk deel van de IJzerbroeken herbergt meer soortenrijke graslanden dan in het deelgebied IJzerbroeken oost. Het hoofdbestanddeel van de graslanden wordt echter gevormd door graslanden van het type geknikte vossestaart - scherpe boterbloem. De soortenrijkere graslanden behoren tot het type geknikte vossestaart - pijptorkruid. Naast deze types komen verspreid in het gebied en lokaal graslanden met engels raaigras en ruw beemdgras, en graslanden van het type liesgras en pijptorkruid voor. Tabel: Rode-lijstsoorten van hogere planten in het complex Blankaart-IJzerbroeken.
Nederlandse naam
Bedreiging
Zwanebloem
Achteruitgaand
Ruwe bies
Achteruitgaand
Weidekerveltorkruid
Bedreigd
Ondergedoken moerasscherm
Bedreigd
Grote boterbloem
Bedreigd
Moeraslathyrus
Met uitsterven bedreigd
Gesteeld sterrekroos
Momenteel niet bedreigd
Zeezuring
Momenteel niet bedreigd
Poelruit
Momenteel niet bedreigd
Muizestaart
Momenteel niet bedreigd
Bij de analyse van de in 2001 opgenomen vegetaties (in het kader van Monitoringsproject Fortem) is gebleken dat het Komgrondengebied van Lampernisse op botanisch vlak de huidige graslanden weinig biodiversiteit te bieden hebben. Ze zijn bijna zonder uitzondering te herleiden tot zeer soortenarme rompgemeenschappen van het Poo-Lolietum. Andere opgenomen vegetaties betreffen rietgras-rompgezelschap, geknikte vossenstaart-rompgezelschap en de gewone waterbies-gemeenschap. De slootvegetaties daarentegen zijn diverser en beter gekarakteriseerd. Vooral bij en in de sloten worden een aantal Rode Lijst-soorten aangetroffen: wortelloos kroos (Wolfffia Arhiza), lidsteng (Hippuris vulgaris), moeraszoutgras (Triglochin palustris), bultkroos (Lemna gibba), zwanebloem (Buromus umbellatus), platte rus (Juncus compressus), knopig doornzaad (torilis nodosa). Voor wortelloos kroos biedt het komgrondengebied van Lampernisse momenteel de belangrijkste concentratie aan groeiplaatsen in Vlaanderen. Het Leenhof Ter Wissche herbergt een van de grootste populatie lidsteng in de Polders (en dus in Vlaanderen). Ook het moeraszoutgras vertoont er een zeer hoge abundantie. Ten opzichte van de meeste overige Polders, worden de komgronden van Lampernisse nog gekenmerkt door een opvallende ‘zoete’ flora. Er is nog geen merkbare verzilting
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN XII
aan de oppervlakte gekomen. De aanwezigheid van (zoet) kwelwater in combinatie met zandige bodems (kreekruggen) veroorzaakt dan weer een interessante bijkomende variatie met onder meer waterviolier-vegetaties. Door het intensieve landbouwgebruik zijn de hogere zandleemgronden ten noorden van Ieper en het Plateau van Izenberge sterk in botanische waarde verminderd. De cultuurgraslanden zijn botanisch zeer arm. Sporadisch komen relicten van waardevolle halfnatuurlijke graslanden voor met microreliëf.
LANGZAAM VERKEER / TML / ECONNECTION / TNO
STUDIEOPDRACHT BETREFFENDE DE VERBINDING IEPER – VEURNE / MOBILITEITSCEL
ORIENTATIENOTA JUNI 2004 / BIJLAGEN XIII